VERORDENING, Tot verzekering van de toepassing van de bij algemeene verordeningen bevolen of toegelaten vrijheidsbeneming

Geldend van 20-08-1891 t/m heden

Intitulé

VERORDENING, Tot verzekering van de toepassing van de bij algemeene verordeningen bevolen of toegelaten vrijheidsbeneming

Artikel 1

Tot vrijheidsbeneming bij de algemeene verordeningen bevolen of toegelaten kan, met uitzondering van eene woning, waarvan de toegang door den bewoner wordt geweigerd, elke plaats waar de te vatten persoon zich bevindt, of verondersteld wordt zich te bevinden, worden betreden door de tot aanhouding bevoegde openbare macht.

Artikel 2

Tot vrijheidsbeneming bedoeld bij artikel 1 kan de tot aanhouding bevoegde openbare macht tegen den wil van den bewoner binnentreden in eene woning, waarin de te vatten persoon zich bevindt of verondersteld wordt zich te bevinden, op vertoon:

1°. ingeval van ontdekking van een strafbaar feit terwijl het wordt gepleegd, of terstond nadat het is gepleegd, van een schriftelijken algemeenen of bijzonderen last van den tot opsporing daarvan bevoegden ambtenaar van het Openbaar Ministerie of van een schriftelijken bijzonderen last van den tot opsporing daarvan bevoegden hulp-officier van justitie.

2°. in alle andere gevallen, van een schriftelijken bijzonderen last, hetzij van de macht, die het bevel of de machtiging tot vrijheidsbeneming heeft gegeven, hetzij van die, op wier bevel de tenuitvoerlegging daarvan geschiedt, of van den ambtenaar die deze vervangt.

De last mag niet gedurende den nacht in eene andere woning dan die van den te vatten persoon worden uitgevoerd, tenzij de last uitdrukkelijk inhoudt dat de uitvoering daarvan te allen tijde mag plaats hebben.

Van het binnentreden in dit artikel bedoeld en van de reden daarvan wordt door dengene die deze handeling heeft verricht proces-verbaal opgemaakt en aan dengene, in wiens woning is binnengetreden, binnen tweemaal vierentwintig uren in afschrift medegedeeld.

Artikel 3

De bijzondere last, bedoeld bij art. 2, duidt de woning aan, waarin tegen den wil van den bewoner zal kunnen worden binnengetreden, alsmede, zoo nauwkeurig mogelijk, den persoon, die aldaar zal kunnen worden gevat.

Artikel 4

Tot vrijheidsbeneming, bedoeld bij art. 1, behalve bij ontdekking van een strafbaar feit terwijl het wordt gepleegd of terstond nadat het is gepleegd kan niet worden binnengetreden:

1°. in de vergaderzaal van den Kolonialen Raad of van de Raden van Politie gedurende de vergadering;

2°. in de lokalen, voor den openbaren godsdienst bestemd gedurende de godsdienstoefening;

3°. in de lokalen, waarin openbare terechtzittingen worden gehouden gedurende de terechtzittingen.

Artikel 5

Deze verordening is niet van toepassing op de gijzeling of lijfsdwang in burgerlijke zaken tot ten uitvoerlegging waarvan echter behoudens het bij art. 547 van het wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bepaalde, elke plaats, waar de te vatten persoon zich bevindt of verondersteld wordt zich te bevinden, kan worden betreden door de tot die tenuitvoerlegging bevoegde macht en de getuigen.