LANDSBESLUIT, HOUDENDE ALGEMENE MAATREGELEN, van de 27ste december 2004 houdende vaststelling van de tarieven bedoeld in artikel 12, tweede lid, onder a, 1°, van de Postlandsverordening 1998 (P.B. 1997, no. 319)

Geldend van 22-01-2005 t/m heden

Intitulé

LANDSBESLUIT, HOUDENDE ALGEMENE MAATREGELEN, van de 27ste december 2004 houdende vaststelling van de tarieven bedoeld in artikel 12, tweede lid, onder a, 1°, van de Postlandsverordening 1998 (P.B. 1997, no. 319)

Artikel 1

  • 1. Het tarief, bedoeld in artikel 12, tweede lid, onder a, 1°, van de Postlandsverordening 1998 (P.B. 1997, no. 319), bedraagt per brief ten minste:

    • a.

      voor het vervoer binnen de Nederlandse Antillen NAF. 10,00;

    • b.

      voor het vervoer naar de overige landen NAF. 20,00.

  • 2. In deze bedragen zijn de eventueel door anderen dan de houder van de concessie verschuldigde heffingen en belastingen niet inbegrepen.

Artikel 2

Dit landsbesluit treedt in werking met ingang van de dag na die van de datum van uitgifte van het Publicatieblad, waarin het geplaatst is.

NOTA VAN TOELICHTING

behorende bij het landsbesluit, houdende algemene maatregelen, van de 27ste december 2004 ter uitvoering van artikel 12, tweede lid, onder a, 1°, van de Postlandsverordening 1998 (P.B. 1997, no. 319).

In dit landsbesluit wordt uitwerking gegeven aan het bepaalde in artikel 12, tweede lid, onder a, van de Postlandsverordening 1998 (P.B. 1997, no. 319).

De bedragen die in artikel 1 van het landsbesluit zijn opgenomen zijn als volgt toe te lichten.

De houder van de concessie heeft ingevolge artikel 2, tweede lid, van de Postlandsverordening 1998 de verplichting om voor een ieder in het gehele land tegen vergoeding het vervoer te verrichten van brieven en andere postzendingen. De omvang van deze vervoersplicht voor postzendingen in de Nederlandse Antillen wordt (naar gewicht en afmetingen) geregeld bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, als bedoeld in artikel 12, tweede lid, onderdeel a, van de Postlandsverordening 1998. Voor de wijze van uitvoering van de vervoersplicht voor postzendingen worden op grond van artikel 5 van de Postlandsverordening 1998 door de Minister van Verkeer en Vervoer algemene richtlijnen vastgesteld. In de Postlandsverordening 1998 wordt de houder van de concessie, om hem in staat te stellen te voldoen aan deze vervoersplicht, met uitsluiting van anderen de bevoegdheid gegeven voor het vervoer van brieven van ten hoogste 2000 gram.

Op deze exclusieve bevoegdheid van de houder van de concessie geeft artikel 12 van de Postlandsverordening 1998 een aantal uitzonderingen. De uitzondering in het tweede lid, onder a, heeft betrekking op een vorm van versneld en meer op individuele wensen gericht vervoer, welke het niveau van dienstverlening van de houder dat de concessie met betrekking tot het normale versnelde vervoer aan een ieder in het gehele land aanbiedt, in betekenende mate te boven dient te gaan. Daartoe moet aan de in het tweede lid, onder a gestelde eisen cumulatief worden voldaan. Deze eisen zijn op het onderscheid in dienstverlening tussen de houder van de concessie en de koeriers gebaseerd.

Deze eisen houden kort samengevat in dat het vervoer van brieven door een koerier alleen mag geschieden als de dienstverlening sneller en uitgebreider is dan de door de houder van de concessie in het gehele land tegen gelijke tarieven aangeboden wijze van versneld vervoer; de expressepost (ems/elitepost). Daarbij dient door de koerier ten aanzien van de snellere afwikkeling ten opzichte van de door de houder van de concessie aangeboden wijze van versneld vervoer, aan de afzender de garantie te worden gegeven, de brief tijdens het vervoer lokaliseerbaar te zijn (dat wil zeggen dat tijdens het vervoer bekend is in welk gedeelte van het vervoerstraject de brief zich bevindt, het zogenaamde, “tracking and tracing"), en dient voor elke brief een bedrag in rekening te worden gebracht dat ten minste het in dit landsbesluit bedoelde bedrag bedraagt. Dit bedrag dient de daadwerkelijk door de afzender, dan wel de geadresseerde, dan wel door de afzender en geadresseerde gezamenlijk, daarvoor betaalde vergoeding te zijn.

Het hiervoor geschetste stelsel van de landsverordening brengt mee dat, indien Post N.V. niet het haar opgedragen normale versnelde vervoer van brieven van ten hoogste 2000 gram verricht (expresse vervoer van brieven), maar zich begeeft op het terrein van de koeriersactiviteiten, zij voor het verrichten van deze diensten eveneens moet voldoen aan hetgeen is bepaald bij en krachtens artikel 12, tweede lid, onder a, van de Postlandsverordening 1998. Het gaat in dat geval dus niet om vervoer dat aan Post N.V. krachtens zijn exclusieve concessie is voorbehouden.

Bij de vaststelling van de hoogte van het in dit landsbesluit bedoelde bedrag dient rekening te worden gehouden met de aan de houder van de concessie opgedragen plichten en verleende rechten. De koerier heeft in tegenstelling tot de houder van de concessie geen vervoersplicht en kan zich derhalve beperken tot het uitsluitend verzorgen van rendabele gebieden en trajecten; mede als gevolg hiervan zijn de kostenfactoren voor de koeriers beduidend verschillend van die voor de houder van de concessie. Dit zou ertoe kunnen leiden dat in bepaalde situaties het door de koeriers in rekening gebrachte bedrag lager zou kunnen zijn dan een door de houder van de concessie voor de verplichte vorm van versneld vervoer in rekening gebracht tarief, terwijl de dienstverlening van de koerier sneller en uitgebreider is. In deze situaties zou een deel van het vervoer aan de houder van de concessie kunnen ontvallen, zodat voor de laatste uitsluitend het onrendabele versnelde vervoer overblijft.

Wat betreft de uitgangspunten voor de bepaling van de in dit landsbesluit bedoelde minimumbedragen voor koeriersdiensten is allereerst de tekst van artikel 12, aanhef en tweede lid, onder a, 1°, van de Postlandsverordening 1998 van belang. Dit artikelonderdeel bepaalt dat het verbod, neergelegd in het eerste lid van artikel 12 voor anderen dan de houder van de concessie, om tegen vergoeding brieven te vervoeren die elk afzonderlijk ten hoogste 2000 gram wegen, niet van toepassing is op brieven die worden vervoerd tegen een tarief dat voor het vervoer in de Nederlandse Antillen dan wel naar het buitenland hoger is dan bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, is bepaald. Deze bepaling geeft de Minister van Verkeer en Vervoer beleidsruimte bij de voordracht tot vaststelling van de debetreffende minimumbedragen.

Daarnaast brengt de strekking van artikel 12, tweede lid, onder a, van de Postlandsverordening 1998 mee dat de minimumbedragen met betrekking tot het vervoer van brieven door koeriersdiensten in relatie moeten staan met het tarief dat de houder van de concessie in rekening brengt voor zijn verplichte vorm van versneld vervoer voor brieven, de expressepost (ems-elitepost). Deze vervoersvorm van de houder van de concessie kent evenwel een groot aantal tarieven, afhankelijk van het gewicht van de zending en, in het internationale verkeer, van het land van bestemming. Ook om redenen van eenvoud, doelmatigheid en hanteerbaarheid is voor de in dit landsbesluit vast te leggen regeling geen aansluiting gezocht bij deze zeer gedifferentieerde tariefstelling voor de elitepost voor brieven respectievelijk in de Nederlandse Antillen en emspost bestemd voor de overige landen. Dit zou bovendien een geheel anders gestructureerd en veel gedifferentieerder stelsel opleggen, dan dat nu door de koeriersdiensten wordt gehanteerd.

Om vorenstaande redenen is gekozen voor het in dit landsbesluit vastleggen van slechts twee minimumbedragen voor koeriersdiensten voor het vervoer van brieven namelijk enerzijds binnen de Nederlandse Antillen, anderzijds naar landen daarbuiten.

Als uitgangspunt voor de vaststelling van het minimumtarief voor brieven die in het kader van koeriersdiensten worden bezorgd, is gekozen voor een tarief in de gewichtsklasse tot 200 gram, hetgeen het merendeel van de koerierspost uitmaakt, zodat dit een reëel uitgangspunt vormt. Aangezien in de Nederlandse Antillen in het kader van emspost de gewichtsklasse tot 200 gram niet voorkomt is gekozen voor het terugherleiden van het tarief van de gewichtsklasse van 500 gram. Het tarief dat in dat kader in rekening wordt gebracht, is voor bestemmingen binnenslands NAF. 25,-- en voor buitenlandse bestemmingen NAF. 50,--.

Een en ander resulteert in de volgende berekening:

voor binnenlands vervoer: 200 : 500 = 0,4 x NAF. 25,-- = NAF. 10,--;

en voor buitenlands vervoer: 200 : 500 = 0,4 x NAF. 50,-- = NAF. 20,--.

De hoogte van de in dit landsbesluit vastgelegde minimumbedragen - in samenhang met de overige in artikel 12, tweede lid, onder a, van de Postlandsverordening 1998 gestelde vereisten - bieden naar de mening van ondergetekende voldoende bescherming om het aan de houder van de concessie opgedragen vervoer van brieven te kunnen nakomen. Anderzijds wordt - mits aan de wettelijke vereisten wordt voldaan - voor de nu gelegaliseerde activiteiten van koeriers met betrekking tot het vervoer van brieven voldoende ruimte geboden om de markt voor deze diensten verder te ontwikkelen. Daarvan zal een belangrijke concurrentieprikkel uitgaan om steeds meer tegemoet te komen aan individuele wensen en behoeften van de gebruikers van dergelijke diensten.

Uiteraard zal bij eventuele wijzigingen van de tarieven of het tariefstelsel voor de expresse- post bezien worden of de in dit landsbesluit vastgestelde minimumbedragen aanpassing, behoeven. Voorts zal over twee jaar een evaluatie plaats vinden van de ontwikkelingen in de markt. Op basis daarvan zal de wenselijkheid van aanpassing van bedoelde minimumbedragen nader worden beoordeeld.