Nadere regels subsidies gemeente Groningen

Geldend van 19-04-2013 t/m 31-12-2013

Intitulé

NADERE REGELS SUBSIDIES GEMEENTE GRONINGEN

HET COLLEGE VAN BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN GRONINGEN;

(BD 11.2583046);

gezien het voorstel 18 april 2011;

gelet op artikel 149 van de Gemeentewet en artikel 3 van de Algemene subsidieverordening gemeente Groningen 2011;

BESLUIT:

de Nadere regels subsidies gemeente Groningen vast te stellen.

INHOUDSOPGAVE

i171545.pdf [Klik hier om het document te downloaden]

Hoofdstuk 0 Algemene bepalingen

Artikel 0:1 Begripsbepalingen

Voor de toepassing van deze nadere regels wordt verstaan onder:

verordening : de Algemene subsidieverordening gemeente Groningen 2011.

Hoofdstuk 1 Werk en inkomen (SOZAWE)

Paragraaf 1.1 Arbeidsmarktbeleid en maatschappelijke participatie

Artikel 1:1 Relevante procedure

Op deze paragraaf is de reguliere procedure, zoals opgenomen in de verordening, van toepassing.

Artikel 1:2 Subsidiabele activiteiten

Het college kan subsidie verstrekken ten behoeve van:

  • a.

    activiteiten die gericht zijn op de deelname aan het arbeidsproces dan wel op het verbeteren van de positie op de arbeidsmarkt van werklozen;

  • b.

    activiteiten die gericht zijn op het voorkomen van werkloosheid;

  • c.

    overige activiteiten die gericht zijn op het bevorderen van de maatschappelijke participatie van mensen die langdurig zijn aangewezen op een inkomen op minimumniveau.

Artikel 1:3

Subsidie per activiteit

De subsidie voor activiteiten als bedoeld in artikel 1:2 bedraagt maximaal 100% van de naar het oordeel van het college noodzakelijke kosten.

Artikel 1:4 Bijzonder bepalingen/verplichtingen

  • 1. Een aanvraag om subsidieverlening voor activiteiten waarop ook een beroep is of zal worden gedaan op fondsen van de Europese Unie, is tijdig ingediend indien deze aanvraag vóór 15 november in het boekjaar voorafgaand aan het boekjaar waarin de activiteiten worden uitgevoerd, is ingediend.

  • 2. Het college kan op een aanvraag als bedoeld in het eerste lid een besluit nemen onder de voorwaarde van subsidieverlening door of vanwege de Europese autoriteit overeenkomstig de betreffende aanvraag.

  • 3. Het college kan in verband met een doelmatige verdeling van het beschikbare budget aan subsidieontvangers met gelijksoortige activiteiten de verplichting opleggen dat zij functioneel samenwerken en hun activiteiten op elkaar afstemmen.

Artikel 1:5

Subsidieplafond en verdelingsregels

  • 1.

    Voor elk kalenderjaar is voor het subsidiëren van de activiteiten als bedoeld in artikel 1:2 het bedrag beschikbaar zoals dat in de begroting voor het betreffende kalenderjaar is vastgesteld.

  • 2.

    Wanneer voor enig kalenderjaar het totaalbedrag van de aanvragen het bedrag als bedoeld in het eerste lid overschrijdt, worden de aanvragen toegekend op basis van de volgorde van binnenkomst bij het college.

Artikel 1:6

Aanvullende weigeringsgronden

Het college kan in aanvulling op artikel 6 van de verordening een subsidieaanvraag ook weigeren indien:

  • a.

    de subsidieontvanger zich blijkens zijn statuten niet dan wel in onvoldoende mate inzet voor de bestrijding van de werkloosheid en/of de bevordering van de maatschappelijke participatie van mensen die langdurig zijn aangewezen op een inkomen op minimumniveau;

  • b.

    de activiteiten leiden tot doorkruising van andere werkgelegenheidsbevorderende activiteiten;

  • c.

    de activiteiten leiden tot onredelijke concurrentie jegens derden;

  • d.

    de activiteiten niet arbeidsmarktrelevant zijn.

Paragraaf 1.2 Armoedebestrijding en minimabeleid

Artikel 1:7

Relevante procedure

  • 1.

    Op deze paragraaf is de lichte procedure, zoals opgenomen in de verordening, van toepassing.

  • 2.

    In afwijking van het voorgaande lid geldt voor subsidies hoger dan € 5.000,- de reguliere procedure, zoals opgenomen in de verordening.

Artikel 1:8

Subsidiabele activiteiten

Het college kan subsidie verstrekken ten behoeve van:

  • a.

    activiteiten die gericht zijn op het bestrijden van armoede en sociale uitsluiting bij kinderen uit gezinnen die moeten rondkomen van een inkomen op minimumniveau;

  • b.

    activiteiten die gericht zijn op het bestrijden van armoede en sociale uitsluiting bij kwetsbare groepen volwassenen die moeten rondkomen van een inkomen op minimumniveau.

Artikel 1:9

Subsidie per activiteit

De subsidie voor activiteiten als bedoeld in artikel 1:8 bedraagt maximaal 100% van de naar het oordeel van het college noodzakelijke kosten.

Artikel 1:10

Bijzondere verplichting

Het college kan in verband met een doelmatige verdeling van het beschikbare budget aan subsidieontvangers met gelijksoortige activiteiten de verplichting opleggen dat zij functioneel samenwerken en hun activiteiten op elkaar afstemmen.

Artikel 1:11

Subsidieplafonds en verdelingsregels

  • 1.

    Voor elk kalenderjaar is voor het subsidiëren van de activiteiten als bedoeld in artikel 1:8 het bedrag beschikbaar zoals dat in de begroting voor het betreffende kalenderjaar is vastgesteld.

  • 2.

    Wanneer voor enig kalenderjaar het totaalbedrag van de aanvragen het bedrag als bedoeld in het eerste lid van dit artikel overschrijdt, worden de aanvragen toegekend op basis van de volgorde van binnenkomst bij het college.

Toelichting bij hoofdstuk I Nadere regels subsidies gemeente Groningen

i71326.pdf [Klik hier om het document te downloaden]

Hoofdstuk 2 Economie en werkgelegenheid (BSD)

Paragraaf 2.1 Bijzondere leerstoel van de Studie van de Economie van de lagere overheden

Artikel 2:1

Relevant arrangement

Op deze paragraaf is de lichte procedure, zoals opgenomen in de verordening, van toepassing.

Artikel 2:2

Subsidiabele activiteiten

Het college kan een subsidie verlenen als bijdrage in de kosten van het in stand houden van een bijzondere leerstoel Studie van de Economie van de Lagere Overheden aan de Rijksuniversiteit Groningen ten behoeve van onderwijs en het entameren, organiseren en coördineren van wetenschappelijk onderzoek naar de ontvangsten en uitgaven van lagere overheden en de besluitvorming daarover.

Artikel 2:3

Subsidie per activiteit

Voor de in artikel 2:2 genoemde activiteit bedraagt de subsidie een door het college vast te stellen vast bedrag.

Hoofdstuk 3 Jeugd en onderwijs (OCSW)

Paragraaf 3.1 Algemeen

Artikel 3:1 Relevante procedures

Voor dit hoofdstuk is bij subsidies:

  • a.

    van meer dan € 45.000,-- de uitgebreide procedure, zoals opgenomen in de verordening, van toepassing;

  • b.

    tussen € 10.000,-- en € 45.000,-- de reguliere procedure, zoals opgenomen in de verordening, van toepassing;

  • c.

    bij subsidies van minder dan € 10.000,-- de lichte procedure, zoals opgenomen in de verordening, van toepassing.

Paragraaf 3.2 Basis ontwikkelingsgerichte programma,s en VVE-programma's

i71327.pdf [Klik hier om het document te downloaden]

Artikel 3:2 Begripsbepalingen

i173181.pdf [Klik hier om het document te downloaden]

Artikel 3:3 Relevante procedures

In afwijking van artikel 3:1 lid c is voor subsidies van minder dan € 10.000,-- de reguliere procedure van toepassing.

Artikel 3:4 Subsidiabele activiteiten

  • 1. Het college kan aan de houder van een geregistreerd kindercentrum subsidie verlenen voor de uitvoering van basis ontwikkelingsgerichte programma’s.

  • 2. Het college kan aan de houder van een geregistreerd kindercentrum subsidie verlenen voor de uitvoering van VVE programma’s.

Artikel 3:5 Subsidie per activiteit

  • 1. De subsidie voor BOP per in aanmerking komend kind bedraagt 288x de rijksnorm, onder aftrek van de ouderbijdragen volgens de geldende ouderbijdragentabel. Subsidie is slechts mogelijk voor kinderen van ouders die niet in aanmerking komen voor een kinderopvang-toeslag op grond van de Wkkp.

  • 2. In gevallen dat ouders wel in aanmerking komen voor kinderopvangtoeslag gebaseerd op het maximaal aantal uren bedraagt de subsidie voor BOP per in aanmerking komend kind 48x de rijksnorm mits op een dag uitsluitend gebruik wordt gemaakt van dit programma (3 uur).

  • 3. In gevallen dat ouders wel in aanmerking komen voor kinderopvangtoeslag maar niet voor het voor het programma gewenste aantal uren, bedraagt de subsidie voor BOP per in aanmerking komend kind 8x de rijksnorm vermenigvuldigd met het BOP verschil en verminderd met de ouderbijdragen op grond van de geldende ouderbijdragentabel voor kinderdagopvang (VNG tabel).

  • 4. De subsidie voor VVE programma’s per in aanmerking komend kind bedraagt 672x de rijksnorm,  onder aftrek van de ouderbijdragen volgens de geldende ouderbijdragentabel, waarbij het college uitgaat van de laagste inkomenscategorie en uitgaat van 240 uur.

    Subsidie is slechts mogelijk voor kinderen van ouders die niet in aanmerking komen voor een kinderopvangtoeslag op grond van de Wkkp.

  • 5. In gevallen dat ouders wel in aanmerking komen voor kinderopvangtoeslag gebaseerd op het maximaal aantal uren bedraagt de subsidie voor VVE programma’s per in aanmerking komend kind 192x de rijksnorm.

  • 6. In gevallen dat ouders wel in aanmerking komen voor kinderopvangtoeslag maar niet voor het gewenste aantal uren bedraagt de subsidie voor VVE programma’s per in aanmerking komend kind 16x de rijksnorm vermenigvuldigd met het VVE verschil en verminderd met de ouderbijdragen op grond van de geldende ouderbijdragentabel onder aftrek van de ouderbijdragen volgens de geldende ouderbijdragentabel, waarbij het college uitgaat van de laagste inkomenscategorie en van het VVE verschil.

Artikel 3:6 Bijzondere bepalingen en verplichtingen

  • 1. In aanvulling op artikel 7, 8 resp. 13 en 14 van de Algemene subsidieverordening moet de aanvraag om subsidieverlening zijn voorzien van:

    • a.

      een opgave van het aantal kinderen en doelgroepkinderen voor wie de subsidiabele activiteiten worden uitgevoerd;

    • b.

      een beschrijving van BOP en/of VVE programma.

  • 2. De ontvanger van een subsidie voor BOP en/of voor VVE programma’s:

    • a.

      zorgt voor een inhoudelijke doorgaande lijn met het basisonderwijs

    • b.

      werkt met een kind- of ontwikkelingsvolgsysteem;

    • c.

      zorgt voor een overdracht van gegevens over de ontwikkeling van het kind bij de doorstroom naar het basisonderwijs;

    • d.

      betrekt ouders en ondersteunt deze bij het stimuleren van de ontwikkeling van hun kinderen;

    • e.

      werkt samen met het Centrum voor Jeugd en Gezin en maakt gebruik van ondersteuning vanuit het CJG bij het uitvoeren van op VVE gerichte ouderprogramma’s.

  • 3. Een BOP wordt uitgevoerd:

    • a.

      gedurende 6 uur per week, waarvan effectief minimaal 5 uur per week wordt besteed aan het programma;

    • b.

      verspreid over 2 dagdelen per week;

    • c.

      gedurende 40 weken per jaar;

    • d.

      door tenminste twee volledig geschoolde (PW3) leidsters op een groep van maximaal 16 peuters die kennis hebben van VVE en daarvoor minimaal een module Vversterk hebben gevolgd.

  • 4. Een VVE programma wordt uitgevoerd:

    • a.

      gedurende 12 uur per week, waarvan effectief minimaal 10 uur per week wordt besteed aan het VVE programma;

    • b.

      verspreid over 4 dagdelen per week (of 3 dagen indien het kind ook kinderopvang ontvangt);

    • c.

      gedurende 40 weken per jaar;

    • d.

      door 2 volledig gecertificeerde VVE leidsters op een groep van 16 peuters, of minimaal 1 op een groep van minder dan 8 kinderen;

    • e.

      door leidsters met het taalniveau 3F op groepen met meer dan 20% doelgroepkinderen.

  • 5. In aanvulling op artikel 8 resp. artikel 14 van de verordening moet het activiteitenplan zijn voorzien van informatie over de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de verplichtingen in lid 1 tot en met 7 van dit artikel.

Artikel 3:6a Rapportage verplichtingen

  • 1. In aanvulling op artikel 12 resp. artikel 17 van de verordening legt de subsidieontvanger verantwoording af over:

    • a.

      het aantal (doelgroep) kinderen, onderscheiden naar de groepen genoemd volgens artikel 3:5 1 t/m 6;

    • b.

      het aantal bezette dagdelen en/of uren per kind;

    • c.

      de wijze waarop invulling is gegeven aan de verplichtingen in artikel 3:6.

  • 2. Als onderdeel van de rapportage overlegt de instelling jaarlijks een evaluatie van de uitgevoerde VVE activiteiten.

Artikel 3:7 Subsidieplafond en verdelingsregels

  • 1. Voor basis ontwikkelingsgerichte programma’s en VVE programma’s zijn de subsidieplafonds gelijk aan de daarvoor in de gemeentebegroting opgenomen bedragen.

  • 2. Indien het totaal van de subsidieaanvragen hoger is dan de beschikbare subsidiebudgetten worden deze beide budgetten als volgt verdeeld:

    • a.

      Als eerste worden toegekend de in aanmerking komende vervolgaanvragen:

      • i.

        Voor BOP geldt dat als het totaal van de vervolgaanvragen hoger is dan het beschikbare subsidiebudget dit budget naar evenredigheid over deze aanvragen wordt verdeeld.

      • ii.

        Voor VVE programma’s geldt dat als het totaal van de vervolgaanvragen hoger is dan het beschikbare subsidiebudget, de aanvragen die betrekking hebben op kinderen van ouders die geen recht hebben op kinderopvangtoeslag voorrang hebben boven andere aanvragen.

    • b.

      Als tweede worden toegekend de in aanmerking komende aanvragen die betrekking hebben op nieuw te starten programma’s.

      • i.

        Voor BOP geldt dat als het totaal van de aanvragen voor lopende programma’s hoger is dan het resterende subsidiebudget dit budget naar evenredigheid over deze aanvragen wordt verdeeld.

      • ii.

        Voor VVE programma’s geldt dat als het totaal van de aanvragen voor lopende programma’s hoger is dan het resterende subsidiebudget, aanvragen die betrekking hebben op kinderen van ouders die geen recht hebben op kinderopvangtoeslag voorrang hebben boven andere aanvragen.

    • c.

      Als hierna nog middelen resteren, worden deze naar evenredigheid over de in aanmerking komende aanvragen verdeeld.

    • d.

      Bij de verdeling wordt de subsidie afgerond op een geheel aantal kinderen.

Toelichting

i173223.pdf [Klik hier om het document te downloaden]

Artikelsgewijze toelichting

i173225.pdf [Klik hier om het document te downloaden]

Bijlage 1: Kwaliteitseisen VVE (inspectiekader) bij Nadere regels basis ontwikkelingsgerichte programma’s en VVE programma’s

i173226.pdf [Klik hier om het document te downloaden]

Paragraaf 3.3 Jongerenwerk

Artikel 3:8 Begripsbepalingen

i168084.pdf [Klik hier om het document te downloaden]

Artikel 3:9

Subsidiabele activiteiten

  • 1.

    Het college kan subsidie verlenen voor sociaal-culturele activiteiten ter uitvoering van onderstaande functies:

  • a.

    ontmoeting/recreatie;

  • b.

    vorming/educatie;

  • c.

    cultuur/creativiteit;

  • d.

    dienstverlening/voorlichting;

  • e.

    belangenbehartiging/activering;

  • f.

    opvang;

  • g.

    afstemming/coördinatie;

  • h.

    signalering;

  • i.

    sport;

  • j.

    begeleiding;

  • k.

    preventie,

mits deze activiteiten zijn gericht op jeugdigen in de leeftijd van 12 tot en met 23 jaar.

  • 2.

    Het college kan subsidie verlenen voor huiskamerprojecten en tieneropvangprojecten.

  • 3.

    Vervallen.

  • 4.

    Het college kan subsidie verlenen voor activiteiten ter uitvoering van onderstaande functies:

    • a.

      afstemming/coördinatie;

    • b.

      informatie en advisering;

    • c.

      dienstverlening;

    • d.

      consultatie;

    • e.

      crisisinterventie;

    • f.

      begeleiding;

    • g.

      hulpverlening;

    • h.

      preventie;

    • i.

      signalering.

  • 5.

    Het college kan aan besturen van jongerencentra subsidie verlenen voor activiteiten ter uitvoering van onderstaande functies:

  • a.

    ontmoeting/recreatie;

  • b.

    vorming/educatie;

  • c.

    cultuur/creativiteit - in afwijking op artikel 1 van deze paragraaf wordt hieronder verstaan het bieden van ondersteuning aan jongeren in de leeftijd tot 20 jaar die interesse hebben in doelgerichte activiteiten op technisch en creatief gebied met het doel hun ontwikkeling naar zelfstandigheid te bevorderen;

  • d.

    dienstverlening/voorlichting;

  • e.

    belangenbehartiging/activering;

mits deze activiteiten zijn gericht op jeugdigen in de leeftijd tot en met 23 jaar.

Artikel 3:10

Subsidie per activiteit

De subsidie voor de in artikel 3:9 genoemde activiteiten bedraagt maximaal 100% van de noodzakelijke kosten.

Artikel 3:11

Bijzondere bepalingen/verplichtingen

  • 1.

    Met betrekking tot de eerste 3 leden van artikel 3:9 zijn de volgende bepalingen van toepassing:

    • a.

      Het activiteitenplan moet zijn voorzien van:

      • 1.

        een beschrijving van de doelgroep waarvoor de activiteiten worden uitgevoerd;

      • 2.

        gegevens over de deelname aan de activiteiten;

      • 3.

        gegevens over de frequentie waarmee de activiteiten worden uitgevoerd;

    • b.

      de subsidieontvanger voert een preventief beleid dat erop is gericht om door de doelgroep veroorzaakte overlast zoveel mogelijk te beperken. In het activiteitenverslag moet de subsidieontvanger aangeven hoe deze verplichting wordt ingevuld.

  • 2.

    Met betrekking tot het vierde lid van artikel 3:9 zijn de volgende bepalingen van toepassing:

  • a.

    Het activiteitenplan moet zijn voorzien van:

    • 1.

      gegevens over spreiding, frequentie en duur van de activiteiten;

    • 2.

      een beschrijving van de activiteiten per doelgroep afzonderlijk;

    • b.

      de subsidieontvanger voert een preventief beleid dat erop is gericht om door de doelgroep veroorzaakte overlast zoveel mogelijk te beperken. In het activiteitenverslag moet de subsidieontvanger aangeven hoe deze verplichting wordt ingevuld.

  • 3.

    Met betrekking tot het vijfde lid van artikel 3:9 zijn de volgende bepalingen van toepassing:

    • a.

      Het activiteitenplan moet zijn voorzien van:

      • 1.

        gegevens over frequentie en duur van de activiteiten;

      • 2.

        gegevens over de verwachte in- en uitstroom van deelnemers aan de activiteiten;

    • b.

      de subsidieontvanger voert een preventief beleid dat erop is gericht om door de doelgroep veroorzaakte overlast zoveel mogelijk te beperken. In het activiteitenverslag moet de subsidieontvanger aangeven hoe deze verplichting wordt ingevuld.

Artikel 3:12

Subsidieplafond en verdelingsregels

  • 1.

    Voor de in artikel 3:9 genoemde activiteiten zijn de subsidieplafonds gelijk aan de in de begroting hiervoor opgenomen bedragen onder aftrek van reeds lopende meerjarige verplichtingen.

  • 2.

    Als het totaal van de subsidieaanvragen hoger is dan de subsidieplafonds, dan is de verdeelwijze als volgt:

    • a.

      op tijd ingediende vervolgaanvragen hebben voorrang boven andere aanvragen;

    • b.

      als na bovenstaande verdeelwijze nog middelen resteren dan worden deze over nadien ontvangen subsidieaanvragen verdeeld op basis van de volgorde waarop ze bij het college zijn binnengekomen.

Paragraaf 3.4 Opstap, opstapje, instapje (vervallen artikelen 3:13 tot en met 3:17)

i71329.pdf [Klik hier om het document te downloaden]

Paragraaf 3.5 Cultuureducatie (vervallen artikelen 3:18 tot en met 3:23)

i71330.pdf [Klik hier om het document te downloaden]

Paragraaf 3:6 Materiële financiële gelijkstelling onderwijs (vervallen artikelen 3:24 tot en met 3:29)

i71331.pdf [Klik hier om het document te downloaden]

Paragraaf 3.7 Kinderactiviteiten

Artikel 3:30 Begripsbepaling

i168086.pdf [Klik hier om het document te downloaden]

Artikel 3:31 Subsidiabele activiteiten

Het college kan subsidie verlenen voor kinderactiviteiten ter uitvoering van onderstaande functies:

  • a.

    het ontwikkelen van talenten op de talentgebieden sport en beweging, kunst en cultuur en wetenschap, natuur en techniek;

  • b.

    het ontwikkelen van basisvaardigheden als taal-, reken- en communicatievaardigheden en sociale vaardigheden.

Artikel 3:32 Subsidie per activiteit

De subsidie voor de in artikel 3:31 genoemde activiteiten bedraagt maximaal 100% van de noodzakelijke kosten.

Artikel 3:33 Bijzondere bepalingen/verplichtingen

  • 1. Met betrekking tot de inhoud van de kinderactiviteiten zijn de volgende verplichtingen van toepassing:

    • a.

      de activiteiten worden uitgevoerd in de NLA wijken;

    • b.

      de activiteiten vinden zowel gedurende het schooljaar als tijdens de schoolvakanties plaats;

    • c.

      de kinderactiviteiten worden op wijkniveau georganiseerd door de inzet van minimaal één jeugdbuurtwerker;

    • d.

      de kinderactiviteiten moeten zich richten op het bereiken van doelgroepkinderen;

    • e.

      de kinderactiviteiten zijn gratis voor doelgroepkinderen.

  • 2. Met betrekking tot de subsidieaanvraag zijn de volgende bepalingen van toepassing. De subsidieaanvraag moet zijn voorzien van:

    • a.

      werkplannen op wijkniveau die opgesteld zijn in overleg met betrokken partijen in de wijk (in ieder geval de afdeling Wijkzaken van de dienst OCSW, het CJG en de scholen). Deze werkplannen bevatten gegevens over ureninzet jeugdbuurtwerker en kinderwerker, inzet activiteitenbudget (incl. budget vakantieactiviteiten), samenwerking, deelname aan overleggen, inhoudelijke afstemming van het activiteitenaanbod op de specifieke vraag vanuit de wijk, de locaties waar de activiteiten georganiseerd worden, inzet van vrijwilligers en stagiaires;

    • b.

      een inschatting van het aantal (doelgroep)kinderen dat zal worden bereikt.

Artikel 3:34 Subsidieplafond en verdelingsregels

  • 1. Voor de in artikel 3:31 genoemde activiteiten is het subsidieplafond gelijk aan de in de begroting hiervoor opgenomen bedragen.

  • 2. Als het totaal van de subsidieaanvragen hoger is dan het subsidieplafond dan is de verdeelwijze als volgt:

    • 1.

      op tijd ingediende vervolgaanvragen hebben voorrang boven andere aanvragen;

    • 2.

      als na bovenstaande verdeelwijze nog middelen resteren dan worden deze verdeeld over de overige, op tijd ingediende subsidieaanvragen die het beste voldoen aan artikel 3:31 en 3:3.3

Toelichting

i173227.pdf [Klik hier om het document te downloaden]

Paragraaf 3.8 Wetenschap & techniek

Artikel 3:35 Begripsbepaling

In aanvulling op het begrippenkader zoals vastgelegd in de verordening wordt voor de toepassing van deze paragraaf verstaan onder:

i168506.pdf [Klik hier om het document te downloaden]

Artikel 3:36 Subsidiabele activiteiten

Het college kan subsidie verlenen voor activiteiten wetenschap & techniek in het kader van de volgende functie: het ontdekken en ontwikkelen van talenten op het gebied van wetenschap & techniek.

Artikel 3:37 Subsidie per activiteit

De subsidie voor de in artikel 3:36 genoemde activiteiten bedraagt maximaal 100% van de noodzakelijke kosten.

Artikel 3:38 Bijzondere bepalingen/verplichtingen

  • 1. Met betrekking tot de inhoud van de activiteiten wetenschap & techniek zijn de volgende verplichtingen van toepassing:

    • a.

      de activiteiten zijn zowel stedelijk als ook wijkgericht;

    • b.

      de activiteiten vinden buiten schooltijd plaats.

  • 2. Met betrekking tot de subsidieaanvraag zijn de volgende bepalingen van toepassing:

    • a.

      de subsidieaanvraag moet zijn voorzien van een activiteitenaanbod, onderscheiden in:

      - laagdrempelige inloopactiviteiten, cursorische activiteiten, evenementen en projecten;

      - naar stedelijke en wijkgerichte activiteiten.

    • b.

      een inschatting van het aantal te bereiken kinderen/jongeren per onderscheiden activiteit;

    • c.

      een plan van aanpak voor samenwerking met andere relevante partijen;

    • d.

      een plan van aanpak voor het realiseren van cofinanciering vanuit het rijk, de provincie, het bedrijfsleven, fondsen, eigen inkomsten e.d.;

    • e.

      een plan van aanpak voor scholing voor vrijwilligers.

Artikel 3:39 Subsidieplafond en verdelingsregels

  • 1. Voor de in artikel 3:36 genoemde activiteiten is het subsidieplafond gelijk aan de in de begroting hiervoor opgenomen bedragen.

  • 2. Als het totaal van de subsidieaanvragen hoger is dan het subsidieplafond dan is de verdeelwijze als volgt:

    • a.

      op tijd ingediende vervolgaanvragen hebben voorrang boven andere aanvragen;

    • b.

      als na bovenstaande verdeelwijze nog middelen resteren dan worden deze verdeeld over de overige, op tijd ingediende subsidieaanvragen die het beste voldoen aan artikel 3:36 en 3:38.

Toelichting

i173228.pdf [Klik hier om het document te downloaden]

Paragraaf 3.9 Sport- en spelcontainers

Artikel 3:40 Begripsbepaling

i168531.pdf [Klik hier om het document te downloaden]

Artikel 3:41 Subsidiabele activiteiten

Het college kan subsidie verlenen voor sport- en spelcontainers ter uitvoering van onderstaande functies:

  • a.

    het creëren van veilige en uitdagende speel- en sportplekken in de stad waar kinderen, met name kinderen die niet bereikt worden met andere vrijetijds activiteiten en/of zorgaanbod, veilig met elkaar kunnen spelen en sporten;

  • b.

    het contact leggen met en doorverwijzen van kinderen naar andere vrijetijds activiteiten in de wijk en/of naar zorgaanbod.

Artikel 3:42 Subsidie per activiteit

De subsidie voor de in artikel 3:41 genoemde activiteiten bedraagt maximaal 100% van de noodzakelijke kosten.

Artikel 3:43 Bijzondere bepalingen/verplichtingen

  • 1. Met betrekking tot de inhoud van de sport- en spelcontainers zijn de volgende verplichtingen van toepassing:

    • a.

      de sport- en spelcontainers worden ingezet in wijken waar relatief veel doelgroepkinderen wonen;

    • b.

      een beheerder en additioneel beheerder houden toezicht bij de sport- en spelcontainer;

    • c.

      de inzet van de sport- en spelcontainer vindt plaats buiten de schoolvakanties;

    • d.

      bij winterse weersomstandigheden worden er indien nodig binnenactiviteiten geboden

    • e.

      de sport- en spelcontainer is minimaal op twee dagen per week open;

    • f.

      de openingstijden zijn afgestemd op de overige activiteiten in de wijk;

    • g.

      de sport- en spelcontainer moet zich richten op het bereiken van doelgroepkinderen;

    • h.

      deelname is gratis;

    • i.

      er wordt gerapporteerd over het aantal bereikte (doelgroep)kinderen.

  • 2. Met betrekking tot de subsidieaanvraag zijn de volgende bepalingen van toepassing. De subsidieaanvraag moet zijn voorzien van:

    • a.

      een overzicht van de wijken waar de sport- en spelcontainers ingezet worden;

    • b.

      de locatie van de sport- en spelcontainers;

    • c.

      de openingstijden van de sport- en spelcontainers;

    • d.

      de ureninzet van de (additioneel) beheerder.

Artikel 3:44 Subsidieplafond en verdelingsregels

  • 1. Voor de in artikel 3:41 genoemde activiteiten is het subsidieplafond gelijk aan de in de begroting hiervoor opgenomen bedragen.

  • 2. Als het totaal van de subsidieaanvragen hoger is dan het subsidieplafond dan is de verdeelwijze als volgt:

    • a.

      op tijd ingediende vervolgaanvragen hebben voorrang boven andere aanvragen;

    • b.

      als na bovenstaande verdeelwijze nog middelen resteren dan worden deze verdeeld over de overige, op tijd ingediende subsidieaanvragen die het beste voldoen aan artikel 3:41 en 3:4.3

Toelichting

i173229.pdf [Klik hier om het document te downloaden]

Paragraaf 3.10 Schakelgroepen jonge kinderen

Artikel 3:45 Begripsbepaling

i168536.pdf [Klik hier om het document te downloaden]

Artikel 3:46 Subsidiabele activiteiten

Het college kan aan een schoolbestuur subsidie verlenen voor het organiseren van schakelgroepen met als doel achterstanden op basisvaardigheden zoals taal en rekenen te voorkomen en de leerwinst van doelgroepkinderen die hebben deelgenomen aan een schakelgroep te verhogen.

Artikel 3:47 Subsidie per activiteit

De subsidie voor de in artikel 3:46 genoemde activiteiten bedraagt maximaal 100% van de noodzakelijke kosten.

Artikel 3:48 Bijzondere bepalingen/verplichtingen

  • 1. Met betrekking tot de inhoud van de schakelgroepen jonge kinderen zijn de volgende verplichtingen van toepassing:

    • a.

      leerlingen in de schakelgroep ontvangen de extra taalstimulering tenminste 10 uur per week en gedurende een schooljaar;

    • b.

      het gemiddelde aantal leerlingen in een schakelgroep is 10, met een minimum van 8 en een maximum van 12 per groep;

    • c.

      deelnemende scholen registreren ten behoeve van de lokale VVE Monitor.

  • 2. De subsidieaanvraag moet zijn voorzien van:

    • a.

      een indicatie van het aantal doelgroepkinderen;

    • b.

      het aantal schakelgroepen.

Artikel 3:49 Subsidieplafond en verdelingsregels

  • 1. Voor de in artikel 3:46 genoemde activiteiten is het subsidieplafond gelijk aan de in de begroting hiervoor opgenomen bedragen.

  • 2. Als het totaal van de subsidieaanvragen hoger is dan het subsidieplafond dan is de verdeelwijze als volgt:

    • a.

      op tijd ingediende vervolgaanvragen hebben voorrang boven andere aanvragen;

    • b.

      als na bovenstaande verdeelwijze nog middelen resteren dan worden deze verdeeld over de overige, op tijd ingediende subsidieaanvragen die het beste voldoen aan artikel 3:46 en 3:48.

Toelichting

i173230.pdf [Klik hier om het document te downloaden]

Paragraaf 3.11 Schakelgroepen nieuwkomers

Artikel 3:50 Begripsbepaling

i168537.pdf [Klik hier om het document te downloaden]

Artikel 3:51 Subsidiabele activiteiten

Het college kan subsidie verlenen voor het tot stand brengen van twee schakelgroepen op twee locaties (inclusief de coördinatie hiervan) en het lesgeven van de Nederlandse taal aan doelgroepkinderen met als doel door te stromen in het reguliere onderwijs.

 

Artikel 3:52 Subsidie per activiteit

De subsidie voor de in artikel 3:51 genoemde activiteiten bedraagt maximaal 50% van de noodzakelijke kosten.

Artikel 3:53 Bijzondere bepalingen/verplichtingen

  • 1. Met betrekking tot de inhoud van de schakelgroepen nieuwkomers zijn de volgende verplichtingen van toepassing:

    • a.

      het programma voor de schakelgroepen voor nieuwkomers sluit zodanig aan op het regulier onderwijsprogramma dat doelgroepkinderen kunnen doorstromen;

    • b.

      nieuwkomers nemen maximaal 1,5 jaar deel aan een schakelgroep voor nieuwkomers en stromen vervolgens door naar een reguliere (buurt) school;

    • c.

      deelnemende scholen registreren het aantal kinderen dat heeft deelgenomen aan de schakelgroep en doorstroomt in het reguliere basisonderwijs.

  • 2. De subsidieaanvraag moet zijn voorzien van:

    • a.

      de schoolbesturen maken in de aanvraag om subsidie het deel dat zij zelf bijdragen zichtbaar;

    • b.

      een indicatie van het aantal doelgroepkinderen;

    • c.

      het aantal schakelgroepen.

Artikel 3:54 Subsidieplafond en verdelingsregels

  • 1. Voor de in artikel 3:51 genoemde activiteiten is het subsidieplafond gelijk aan de in de begroting hiervoor opgenomen bedragen.

  • 2. Als het totaal van de subsidieaanvragen hoger is dan het subsidieplafond dan is de verdeelwijze als volgt:

    • a.

      op tijd ingediende vervolgaanvragen hebben voorrang boven andere aanvragen;

    • b.

      als na bovenstaande verdeelwijze nog middelen resteren dan worden deze verdeeld over de overige, op tijd ingediende subsidieaanvragen die het beste voldoen aan artikel 3:51 en 3:53.

Paragraaf 3.12 Rebound

Artikel 3:55 Begripsbepaling

i168545.pdf [Klik hier om het document te downloaden]

Artikel 3:56 Subsidiabele activiteiten

Het college kan subsidie verlenen voor het teruggeleiden naar onderwijs van jongeren die op een school van het samenwerkingsverband voortgezet onderwijs Groningen uitvallen, door middel van het begeleiden en lesgeven op de Rebound.

Artikel 3:57 Subsidie per activiteit

De subsidie voor de in artikel 3:56 genoemde activiteiten bedraagt maximaal 100% van het beschikbare budget.

Artikel 3:58 Bijzondere bepalingen/verplichtingen

  • 1. Met betrekking tot de inhoud van Rebound zijn de volgende verplichtingen van toepassing:

    • a.

      de activiteiten zijn gericht op positieve uitstroom;

    • b.

      de activiteiten zijn gericht op actieve doorstroom;

    • c.

      de activiteiten worden interdisciplinair uitgevoerd.

  • 2. De subsidieaanvraag moet zijn voorzien van een inschatting van het aantal jongeren dat zal worden bereikt door middel van Rebound.

Artikel 3.59 Subsidieplafond en verdelingsregels

  • 1. Voor de in artikel 3:56 genoemde activiteiten is het subsidieplafond gelijk aan de in de begroting hiervoor opgenomen bedragen.

  • 2. Als het totaal van de subsidieaanvragen hoger is dan het subsidieplafond dan is de verdeelwijze als volgt:

    • a.

      op tijd ingediende vervolgaanvragen hebben voorrang boven andere aanvragen;

    • b.

      als na bovenstaande verdeelwijze nog middelen resteren dan worden deze verdeeld over de overige, op tijd ingediende subsidieaanvragen die het beste voldoen aan artikel 3:56 en 3:58.

Toelichting

i173231.pdf [Klik hier om het document te downloaden]

Paragraaf 3.13 Opvoedkracht

Artikel 3:60 Begripsbepaling

i168548.pdf [Klik hier om het document te downloaden]

Artikel 3:61 Subsidiabele activiteiten

Het college kan subsidie verlenen in het kader van Opvoedkracht, ter uitvoering van onderstaande functies:

  • a.

    inlooppunt voor informatie, en advies;

  • b.

    opvoedondersteuning en Opvoedhulp;

  • c.

    ontwikkelingsstimulering;

  • d.

    opgroeihulp voor kinderen en jongeren.

Artikel 3:62 Subsidie per activiteit

De subsidie voor de in artikel 3:61 genoemde activiteiten bedraagt maximaal 100% van de noodzakelijke kosten.

Artikel 3:63 Bijzondere bepalingen/verplichtingen

Met betrekking tot de inhoud van Opvoedkracht zijn de volgende verplichtingen van toepassing:

  • a.

    meldcode kindermishandeling hebben en hanteren;

  • b.

    aangesloten zijn bij Lokale verwijsindex zorg voor jeugd;

  • c.

    nauwe samenwerking met voorschoolse instellingen en basisonderwijs

  • d.

    op vve gerichte ouderprogramma’s worden ingezet voor ouders van VVE doelgroepkinderen

  • e.

    voor activiteiten wordt er afgestemd met het Centrum voor Jeugd en Gezin.

 

Artikel 3:64 Subsidieplafond en verdelingsregels

  • 1. Voor de in artikel 3:61 genoemde activiteiten is het subsidieplafond gelijk aan de in de begroting hiervoor opgenomen bedragen.

  • 2. Als het totaal van de subsidieaanvragen hoger is dan het subsidieplafond dan is de verdeelwijze als volgt:

    • 1.

      op tijd ingediende vervolgaanvragen hebben voorrang boven andere aanvragen;

    • 2.

      als na bovenstaande verdeelwijze nog middelen resteren dan worden deze over de overige, op tijd ingediende subsidieaanvragen verdeeld op basis van welke subsidieaanvragen het beste voldoen aan artikel 3:61 en 3:63.

Toelichting

i173234.pdf [Klik hier om het document te downloaden]

Paragraaf 3.14 Ondersteuning Schoolbibliotheek

Artikel 3:65 Subsidiabele activiteiten

Het college kan subsidie verlenen voor advies aan en ondersteuning vand scholen, ten behoeve van de schoolbibliotheken, waaronder:

  • a.

    advies over de aanschaf boeken;

  • b.

    ondersteuning op school ten aanzien van de schoolbibliotheek;

  • c.

    ondersteuning en advisering rondom zoek- en uitleensystemen;

  • d.

    leesbevorderingsprojecten op scholen.

 

Artikel 3:66 Subsidie per activiteit

De subsidie voor de in artikel 3:65 genoemde activiteiten bedraagt maximaal 100% van de noodzakelijke kosten.

 

Artikel 3:67 Subsidieplafond en verdelingsregels

  • 1. Voor de in artikel 3:65 genoemde activiteiten is het subsidieplafond gelijk aan de in de begroting hiervoor opgenomen bedrag.

  • 2. Als het totaal van de subsidieaanvragen hoger is dan het subsidieplafond dan is de verdeelwijze als volgt:

    • a.

      op tijd ingediende vervolgaanvragen hebben voorrang boven andere aanvragen;

    • b.

      als na bovenstaande verdeelwijze nog middelen resteren dan worden deze verdeeld over de overige, op tijd ingediende subsidieaanvragen die het beste voldoen aan artikel 3:65.

Paragraaf 3.15 Leerlingbegeleiding

Artikel 3:68 Begripsbepaling

i170683.pdf [Klik hier om het document te downloaden]

Artikel 3:69 Subsidiabele activiteiten

Het college kan aan schoolbesturen van primair onderwijs subsidie verlenen voor het uitvoeren van leerlingbegeleiding op scholen.

Artikel 3:70 Subsidie per activiteit

De subsidie voor de in artikel 3:69 genoemde activiteiten bedraagt per school een percentage van het in de begroting opgenomen bedrag. Dit percentage wordt berekend door het gewogen aantal leerlingen per school te delen door het gewogen totaal aantal leerlingen van alle scholen (100%).

Artikel 3:71 Bijzondere bepalingen/verplichtingen

Met betrekking tot de inhoud van leerlingbegeleiding op scholen zijn de volgende verplichtingen van toepassing:

  • a.

    de activiteiten die worden gesubsidieerd worden uitgevoerd door daarvoor gekwalificeerde medewerkers;

  • b.

    de subsidieontvanger verantwoordt de inzet van de middelen;

  • c.

    de subsidieontvanger levert een beschrijving van de uitgevoerde activiteiten en de resultaten daarvan.

Artikel 3:72 Subsidieplafond en verdelingsregels

  • 1. Voor de in artikel 3:69 genoemde activiteiten is het subsidieplafond gelijk aan het in de begroting hiervoor opgenomen bedrag.

  • 2. De verdeling van het subsidieplafond gebeurt op basis van het gewogen totaal aantal leerlingen, zoals bedoeld in artikel 3:70.

Toelichting

i173235.pdf [Klik hier om het document te downloaden]

Hoofdstuk 4 Welzijn, gezondheid en zorg (OCSW)

Paragraaf 4:1 Algemeen

i71332.pdf [Klik hier om het document te downloaden]

Artikel 4:2

Relevante procedures

Voor dit hoofdstuk is bij subsidies:

  • a.

    van meer dan € 45.000,-- de uitgebreide procedure, zoals opgenomen in de verordening, van toepassing;

  • b.

    tussen € 10.000,-- en € 45.000,-- de reguliere procedure, zoals opgenomen in de verordening, van toepassing;

  • c.

    bij subsidies van minder dan € 10.000,-- de lichte procedure, zoals opgenomen in de verordening, van toepassing.

Artikel 4:3

Subsidie per activiteit

De subsidie voor alle in dit hoofdstuk genoemde activiteiten bedraagt maximaal 100% van de noodzakelijke kosten. Per paragraaf kunnen afwijkende hoogtes van de subsidie gesteld worden.

Artikel 4:4

Hoogte subsidieplafond in het algemeen

Het subsidieplafond voor activiteiten die gesubsidieerd worden op basis van dit hoofdstuk is gelijk aan de hiervoor in de begroting opgenomen bedragen, tenzij in de betreffende paragraaf daarvan afgeweken wordt.

Paragraaf 4:2 Emancipatie en vrouwenzaken

i71333.pdf [Klik hier om het document te downloaden]

Artikel 4:6

Subsidiabele activiteiten

Het college kan subsidie verlenen voor:

  • a.

    de instandhouding van een vrouwencentrum;

  • b.

    activiteiten gericht op vrouwenemancipatie;

  • c.

    vernieuwende initiatieven op het gebied van vrouwenemancipatie en de integratie van homoseksualiteit in de samenleving;

  • d.

    de uitvoering van activiteiten gericht op de integratie van homoseksualiteit in de samenleving.

Artikel 4:7

Bijzondere bepalingen/verplichtingen

Het activiteitenplan moet zijn voorzien van:

  • a.

    een beschrijving van de doelgroep waarvoor de activiteiten worden uitgevoerd;

  • b.

    gegevens over de verwachte deelname aan de activiteiten;

  • c.

    gegevens over de verwachte eigen bijdragen van deelnemers aan de activiteiten.

Artikel 4:8

Subsidieplafond en verdelingsregels

Als het totaal van de aanvragen de respectievelijke subsidieplafonds overschrijdt dan is de verdeling daarvan als volgt:

    • a.

      voor de instandhouding van een vrouwencentrum:

      • 1.

        op tijd ingediende vervolgaanvragen hebben voorrang boven andere aanvragen;

      • 2.

        resteert er na toepassing van bovenstaande verdeelwijze nog een deel van het subsidiebudget dan wordt dat over de overige subsidieaanvragen verdeeld op basis van de volgorde waarop ze bij het college zijn binnengekomen;

    • b.

      voor activiteiten gericht op vrouwenemancipatie:

      • 1.

        op tijd ingediende vervolgaanvragen hebben voorrang boven andere aanvragen;

      • 2.

        vervolgaanvragen voor activiteiten gericht op vrouwen

  • -

    met een lage opleiding,

  • -

    van allochtone afkomst,

  • -

    van oudere leeftijd,

  • -

    met een laag inkomen,

hebben voorrang boven andere aanvragen. Binnen deze groepen hebben vervolgaanvragen voor activiteiten gericht op alleenstaande vrouwen met kinderen voorrang boven andere;

    • 3.

      eerder genoemde criteria wegen in de afweging van het college zwaarder dan later genoemde;

    • 4.

      resteert er na toepassing van bovenstaande verdeelwijze nog een deel van het subsidiebudget dan wordt dat over de daarna binnenkomende subsidieaanvragen verdeeld op basis van de volgorde waarop ze bij het college zijn binnengekomen;

  • c.

    voor vernieuwende initiatieven: subsidieaanvragen voor vernieuwende initiatieven op het gebied van vrouwenemancipatie en de integratie van homoseksualiteit in de samenleving worden toegekend op basis van de volgorde waarop ze bij het college zijn binnengekomen;

  • d.

    voor activiteiten gericht op de integratie van homoseksualiteit in de samenleving:

    • 1.

      op tijd ingediende vervolgaanvragen hebben voorrang boven andere aanvragen;

    • 2.

      resteert er na toepassing van bovenstaande verdeelwijze nog een deel van het subsidiebudget, dan wordt dat over de overige subsidieaanvragen verdeeld op basis van de volgorde waarop ze bij het college zijn binnengekomen.

Paragraaf 4.3 Internationale betrekkingen

i71334.pdf [Klik hier om het document te downloaden]

Artikel 4:10

Subsidiabele activiteiten

  • 1.

    Het college kan subsidie verlenen voor activiteiten ter invulling van een stedenband, te weten:

  • a.

    het bevorderen van persoonlijke contacten, ontmoetingen en samenwerking tussen inwoners van Groningen en een stedenbandgemeente;

  • b.

    het informeren van de Groningse bevolking over een stedenbandgemeente;

  • c.

    stage-uitwisseling van ambtenaren van de gemeente Groningen en van een stedenbandgemeente;

  • d.

    het onderhouden van contacten met zusterorganisaties;

  • e.

    het ondersteunen, zowel financieel als anderszins, van initiatieven van organisaties of personen die strekken tot verwezenlijking van de doelstelling van een stedenband;

  • f.

    kennis- en informatie-uitwisseling tussen Groningen en een stedenbandgemeente.

  • 2.

    Het college kan subsidie verlenen voor mondiale bewustwording, te weten:

  • a.

    het geven van informatie aan de bevolking van de gemeente Groningen over de problematiek in een land door middel van voorlichting en bewustwordingsactiviteiten;

  • b.

    steun aan de opbouw van de democratie van een land;

  • c.

    het stimuleren van burgers en overheden om actief mee te werken aan het oplossen van sociaal-economische en maatschappelijke vraagstukken in een land;

  • d.

    de uitwisseling van ambtenaren en stages van ambtenaren van de gemeente Groningen en van een land;

  • e.

    het werven van fondsen voorzover die zullen worden ingezet in concrete ontwikkelingsprojecten in een land.

Artikel 4:11

Bijzondere bepalingen/verplichtingen

De ontvanger van subsidie voor mondiale bewustwording is verplicht om de Groningse bevolking te informeren over de uitvoering van de gesubsidieerde activiteiten en in zijn werkplan informatie op te nemen over de wijze waarop hij deze verplichting invult.

Artikel 4:12

Subsidieplafond en verdelingsregels

  • 1.

    Als het totaal van de aanvragen het subsidieplafond overschrijdt, dan is de verdeling daarvan als volgt:

    • a.

      op tijd ingediende vervolgaanvragen hebben voorrang boven andere aanvragen;

    • b.

      leidt bovenstaande verdeelwijze tot overschrijding van het subsidiebudget dan wordt dat naar evenredigheid over de op tijd ingediende vervolgaanvragen verdeeld.

  • 2.

    Resteert er na bovenstaande verdeelwijze nog een deel van het subsidiebudget dan wordt dat over de overige aanvragen verdeeld op basis van de volgorde waarop ze bij het college zijn binnengekomen.

Paragraaf 4.4 Migranten

i71335.pdf [Klik hier om het document te downloaden]

Artikel 4:14

Relevant procedure

In afwijking van artikel 4:2 is voor deze paragraaf de lichte procedure, zoals opgenomen in de verordening, van toepassing, ongeacht de hoogte van het subsidiebedrag.

Artikel 4:15

Subsidiabele activiteiten

  • 1.

    Het college kan aan zelforganisaties een basissubsidie verlenen in de kosten van het optreden als netwerkpartner voor de gemeente Groningen (basissubsidie).

  • 2.

    Het college kan een activiteitensubsidie verlenen aan een zelforganisatie of een maatschappelijke organisatie als de activiteit gericht is op 1 of meer van de volgende doelen: integratie, emancipatie en dialoog (activiteitensubsidie).

    • 3.

      Het college kan aan de koepelorganisatie voor Groninger zelforganisaties subsidie verlenen voor activiteiten die zijn gericht op minstens 3 van de volgende doelstellingen:

      • a.

        het signaleren, aankaarten en bewaken van zaken en gebeurtenissen die migranten en migrantenorganisaties aangaan;

      • b.

        het bevorderen van het inburgeringproces, met inachtneming van de eigen identiteit en daarbij behorende culturele behoeften, middels de aangesloten zelforganisaties;

      • c.

        het bevorderen van de onderlinge samenwerking van haar leden;

      • d.

        het stimuleren van samenwerken met andere sociaal-maatschappelijke organisaties en instellingen;

      • a.

        een bijdrage leveren aan de bewustwording, participatie en integratie van de migrantengroepen in de samenleving en functioneren als spreekbuis c.q. belangenbehartiger voor deze zelforganisaties.

    • 4.

      Het college kan aan een platform voor religie en levensbeschouwing subsidie verlenen voor:

      • a.

        activiteiten die zijn gericht op de rol van gespreks- en netwerkpartner van de gemeente en van maatschappelijke organisaties in de gemeente Groningen;

      • b.

        het gezamenlijk naar buiten treden met activiteiten ter bevordering van de dialoog tussen de deelnemende religies en levensbeschouwingen en de inwoners van de gemeente Groningen.

Artikel 4:16 Subsidie per activiteit

  • 1. In afwijking van artikel 4:3 bedraagt de basissubsidie per zelforganisatie:

    • a.

      bij een omvang van de etnische groep van 50 tot 500 inwoners € 1.250,-- per jaar;

    • b.

      bij een omvang van de etnische groep van 501 tot 1.000 inwoners € 2.500,-- per jaar;

    • c.

      bij een omvang van de etnische groep van meer dan 1.000 inwoners € 5.000,-- per jaar.

  • 2. Bepalend voor de omvang van de in het eerste lid bedoelde etnische groep is de tabel Bevolking per herkomst per 1 januari van de Gemeentelijke Basisadministratie in het jaar voorafgaand aan het jaar waarvoor subsidie wordt gevraagd.

  • 3. Per etnische groepering komen niet meer dan 2 zelforganisaties voor basissubsidie in aanmerking. De subsidie per zelforganisatie bedraagt dan de helft van de in het eerste lid genoemde bedragen met een minimum van € 1.250,--.

  • 4. Als de omvang van de in het eerste lid bedoelde etnische groep niet kan worden vastgesteld, bedraagt de basissubsidie maximaal € 1.250,-- per zelforganisatie.

  • 5. In afwijking van artikel 4:3 van dit hoofdstuk bedraagt de subsidie voor de in het derde en vierde lid van artikel 4:15 genoemde activiteiten maximaal€ 5.000,-- per jaar.

  • 6. Per jaar komt ten hoogste 1 koepelorganisatie en 1 platform voor subsidie op basis van artikel 4:15, derde lid respectievelijk vierde lid in aanmerking.

Artikel 4:17

Bijzondere bepalingen/verplichtingen

  • 1.

    Een zelforganisatie aan wie een basissubsidie is verleend, is verplicht als gesprekspartner voor het college te fungeren over:

    • a.

      algemene zaken die betrekking hebben op onderwerpen op het gebied van integratie;

    • b.

      specifieke zaken die betrekking hebben op de achterban van de subsidieontvangende zelforganisatie.

  • 2.

    De activiteit waarvoor activiteitensubsidie wordt verleend, dienen aantoonbaar tot stand te komen door of in samenwerking met 1 of meer Groninger zelforganisaties en/of 1 of meer etnisch-culturele gemeenschappen uit de stad Groningen;

  • 3.

    De activiteit waarvoor activiteitensubsidie wordt gevraagd dient aanvullend te zijn op het activiteitenaanbod op het bestaande activiteitenaanbod van lokale maatschappelijke voorzieningen.

  • 4.

    De koepelorganisatie is verplicht elke Groninger zelforganisatie als lid toe te laten.

  • 5.

    Het platform is verplicht om deelname toe te staan van vertegenwoordigingen van elke religie of levensbeschouwing die actief in de gemeente Groningen beleden wordt.

Artikel 4:18

Aanvullende weigeringgronden

  • 1.

    Een aanvrager komt voor dezelfde activiteit ten hoogste 3 jaren achtereen voor activiteitensubsidie in aanmerking.

  • 2.

    Het college weigert aanvragen voor activiteitensubsidie op het gebied van ontspanning, ontmoeting in eigen kring, politiek, religie of levensbeschouwing.

Artikel 4:19

Subsidieplafond en verdelingsregels

  • 1.

    Als het totaal van de subsidieaanvragen voor een basissubsidie, zoals bedoeld in artikel 4:15, eerste lid, hoger is dan het beschikbare subsidiebudget, wordt dat budget als volgt verdeeld:

  • a.

    als eerste komen in aanmerking op tijd ingediende vervolgaanvragen;

  • b.

    als tweede komen in aanmerking op tijd ingediende andere aanvragen;

  • c.

    als het beschikbare budget ontoereikend is voor de in a en b bedoelde verdeelwijze, wordt het beschikbare budget naar evenredigheid over de in aanmerking komende aanvragen verdeeld.

  • d.

    Als het totaal van de subsidieaanvragen voor activiteitensubsidie, zoals bedoeld in artikel 4:15, tweede lid, hoger is dan het beschikbare subsidiebudget, wordt dat budget over de in aanmerking komende, op tijd ingediende aanvragen verdeeld op basis van de volgorde waarop ze bij het college zijn binnengekomen.

  • e.

    Als het totaal van de subsidieaanvragen, zoals bedoeld in artikel 4:15, derde en vierde lid, hoger is dan het beschikbare subsidiebudget, wordt het beschikbare budget als volgt verdeeld:

    • a.

      als eerste komen voor subsidie in aanmerking vervolgaanvragen die bij het college zijn ingediend op 1 oktober voor het jaar waarvoor subsidie wordt gevraagd;

    • b.

      als na bovenstaande verdeelwijze nog een deel van het subsidiebudget resteert hebben subsidieaanvragen afkomstig van de koepel respectievelijk het platform met de meeste aangesloten zelforganisaties respectievelijk religies en levensbeschouwingen voorrang boven andere aanvragen.

Paragraaf 4.5 Algemeen sociaal-cultureel werk

i71336.pdf [Klik hier om het document te downloaden]

Artikel 4:21

Subsidiabele activiteiten

Het college kan aan instellingen voor sociaal-cultureel werk subsidie verlenen voor:

  • a.

    wijk- en/of stedelijke activiteiten ter uitvoering van onderstaande functies:

    • 1.

      ontmoeting/recreatie;

    • 2.

      vorming/educatie;

    • 3.

      cultuur/creativiteit;

    • 4.

      dienstverlening/voorlichting;

    • 5.

      belangenbehartiging/activering;

    • 6.

      opvang;

    • 7.

      afstemming/coördinatie;

    • 8.

      signalering;

    • 9.

      sport.

  • b.

    wijkactiviteiten passend binnen de in het vorige lid genoemde functies ter uitvoering van

    • 1.

      de beheerderfunctie voor de wijk-, buurt- en wijkjongerencentra;

    • 2.

      het accommodatiemanagement voor de wijk-, buurt- en wijkjongerencentra;

    • 3.

      exploitatie en instandhouding van wijk- en andere centra.

  • c.

    knelpunten in de uitvoering van sociaal-cultureel werk.

Artikel 4:22

Bijzondere bepalingen/verplichtingen

  • 1.

    Het activiteitenplan moet zijn voorzien van:

    • a.

      een beschrijving van de doelgroep waarvoor de activiteiten worden uitgevoerd;

    • b.

      gegevens over de deelname aan de activiteiten;

    • c.

      gegevens over de eigen bijdrage van de deelnemers aan de activiteiten;

    • d.

      gegevens over de frequentie waarmee de activiteiten worden uitgevoerd.

  • 2.

    Het college verleent slechts subsidie voor het oplossen van knelpunten in de uitvoering van sociaal-cultureel werk voorzover de subsidieontvanger aannemelijk kan maken dat:

    • a.

      bekostiging uit andere aan subsidieontvanger verstrekte subsidies niet mogelijk is;

    • b.

      het knelpunt na aanwending van de gevraagde subsidie zal zijn opgelost.

  • 3.

    De subsidieontvanger dient een preventief beleid te voeren dat erop is gericht om door de doelgroep veroorzaakte overlast zoveel mogelijk te beperken. In het activiteitenplan moet de subsidieontvanger aangeven hoe dat beleid zal worden vormgegeven en uitgevoerd.

Artikel 4:23

Aanvullende weigeringsgronden

  • 1.

    Het college kan een subsidieaanvraag voor de oplossing van knelpunten in de uitvoering van sociaal-cultureel werk weigeren als hiervoor al eerder aan de subsidieontvanger subsidie was verleend.

  • 2.

    Het college kan een subsidieaanvraag voor de in artikel 4:21 genoemde activiteiten weigeren als die activiteiten zijn gericht op jongeren in de leeftijd van 0 tot en met 23 jaar.

Artikel 4:24

Subsidieplafond en verdelingsregels

  • 1.

    Als het totaal van de aanvragen voor activiteiten als bedoeld in artikel 4:21, onder a en b hoger is dan de respectievelijke subsidieplafonds, dan is de verdeelwijze als volgt:

  • a.

    op tijd ingediende vervolgaanvragen hebben voorrang boven andere aanvragen;

  • b.

    voor zover bovenstaande verdeelwijze zou leiden tot overschrijding van de subsidieplafonds worden deze naar evenredigheid over de op tijd ingediende vervolgaanvragen verdeeld;

  • c.

    voor zover na de in de onderdelen a en b bedoelde verdeelwijze nog middelen resteren worden deze over de op tijd ingediende overige aanvragen verdeeld op basis van de volgorde waarop ze bij het college zijn binnengekomen;

  • d.

    als het totaal van de aanvragen voor knelpunten in het sociaal-cultureel werk hoger is dan het subsidiebudget dan wordt dat over de op tijd ingediende subsidieaanvragen verdeeld op basis van de volgorde waarop ze bij het college zijn binnengekomen.

Paragraaf 4:6 Sociaal-culturele accommodaties

Artikel 25 Subsidiabele activiteiten

  • 1.

    Het college kan aan een accommodatiebestuur subsidie verlenen voor:

    • a.

      hypotheeklasten als de subsidieontvanger de accommodatie in eigendom heeft;

    • b.

      kale huur;

    • c.

      verbouwkosten en/of kleine uitbreidingen als de subsidieontvanger de accommodatie in eigendom heeft;

    • d.

      groot onderhoud, daaronder mede begrepen calamiteiten, als de subsidieontvanger de accommodatie in eigendom heeft;

    • e.

      zakelijke huisvestingslasten;

    • f.

      exploitatielasten;

    • g.

      organisatiekosten.

  • 2.

    Het college kan aan het door hem aan te wijzen samenwerkingsorgaan voor speeltuinverenigingen ten behoeve van de aangesloten leden subsidie verlenen voor:

    • a.

      hypotheeklasten als de betreffende accommodatie in eigendom is bij een aangesloten lid;

    • b.

      kale huur;

    • c.

      verbouwkosten en/of kleine uitbreidingen als de betreffende accommodatie in eigendom is bij een aangesloten lid;

    • d.

      groot onderhoud, daaronder mede begrepen calamiteiten, als de betreffende accommodatie in eigendom is bij een aangesloten lid;

    • e.

      zakelijke huisvestingslasten;

    • f.

      exploitatielasten;

    • g

      organisatiekosten;

    • h.

      inrichting en onderhoud van speeltuinen en speeltoestellen;

    • i.

      exploitatiekosten van het samenwerkingsorgaan zelf.

Artikel 4:26 Subsidie per activiteit

  • 1.

    In afwijking van artikel 4:3 bedraagt de subsidie:

    • a.

      voor de in artikel 4:25, eerste lid onder a tot en met e alsmede de in het tweede lid onder a tot en met e genoemde kosten 100% daarvan, voor zover deze kosten noodzakelijk zijn en door het college zijn erkend;

    • b.

      voor de in artikel 4:25, eerste lid onder f evenals de in het tweede lid onder f genoemde kosten voor exploitatielasten € 39,-- per m2 b.v.o.;

    • c.

      voor de in artikel 4:25, eerste lid onder g en de in het tweede lid onder g genoemde kosten voor organisatiekosten een vast bedrag van € 2.500,-- per accommodatie c.q. per aangesloten accommodatie;

    • d.

      voor de in artikel 4:25, tweede lid onder h genoemde kosten voor inrichting en onderhoud van speeltuinen en speeltoestellen € 14,-- per m2 b.v.o.;

    • e.

      voor de in artikel 4:25, tweede lid onder i genoemde activiteiten maximaal 100% van de noodzakelijke kosten.

  • 2.

    In afwijking van het bepaalde in het eerste lid onder b van dit artikel kan het college in specifieke door hem aan te wijzen gevallen de subsidie op andere wijze berekenen.

  • 3.

    De in het eerste lid onder b, c en d van dit artikel genoemde bedragen zijn gebaseerd op het prijspeil 2005. Het college kan deze bedragen aanpassen aan de voor het subsidietijdvak geldende begrotingsrichtlijnen.

Artikel 27 Bijzondere bepalingen/verplichtingen

  • 1.

    In afwijking van artikel 4:2 moeten subsidieaanvragen voor kosten van verbouw, kleine uitbreidingen en groot onderhoud uiterlijk op 1 februari van het voorafgaande kalenderjaar in bezit zijn van het college.

  • 2.

    In afwijking van artikel 4:2 beslist het college op aanvragen voor verbouwingen en/of kleine uitbreidingen en op subsidieaanvragen voor groot onderhoud vóór 1 januari volgend op het jaar van indiening.

  • 3.

    Calamiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd moeten binnen een week bij het college zijn gemeld. Het college bepaalt in overleg met de subsidieontvanger een nadere termijn waarbinnen een beschrijving moet zijn ingediend van de werkzaamheden evenals een begroting van de kosten en de baten die daarop betrekking hebben.

  • 4.

    Als aan de subsidieontvanger subsidie wordt verleend op grond van artikel 4:25, dient hij te vermelden:

    • 1.

      in zijn activiteitenplan op welke wijze invulling wordt gegeven aan alle verplichtingen die krachtens deze verordening aan de subsidieverlening worden verbonden;

    • 2.

      in zijn activiteitenverslag hoe de invulling van de verplichtingen uiteindelijk vorm heeft gekregen en de afwijkingen te verklaren tussen de voorgenomen invulling (activiteitenplan) en de realisatie daarvan;

    • 3.

      in zijn financiële en inhoudelijke verslag gegevens met betrekking tot groeperingen aan wie accommodatieruimte wordt verhuurd en de tarieven die daarbij in rekening worden gebracht.

  • 5.

    De subsidieontvanger is verplicht om bij zijn subsidieaanvraag voor de in artikel 4:25, eerste lid onder c en de in het tweede lid onder c genoemde activiteiten een (ver-)bouwplan te overleggen voorzien van een kostenraming evenals een beschrijving van de noodzaak van de in die leden bedoelde werkzaamheden.

  • 6.

    Subsidieaanvragen voor groot onderhoud moeten zijn voorzien van een beschrijving van de werkzaamheden, de noodzaak daarvan en tevens van een kostenraming.

  • 7.

    De subsidieontvanger aan wie subsidie wordt verleend op grond van artikel 4:25, eerste of tweede lid is gehouden om de in de beide vorige leden bedoelde gegevens aan te vullen binnen 6 weken nadat het college daarom heeft verzocht.

  • 8.

    De subsidieontvanger geeft in zijn activiteitenplan aan in hoeverre het activiteitenaanbod aansluit op de behoeften van de wijk of buurt en geeft een verklaring voor eventuele afwijkingen daartussen.

  • 9.

    Het college kan bepalen dat de subsidieontvanger, aan wie op grond van artikel 4:25, eerste of tweede lid subsidie wordt verleend, initiatieven neemt om in overleg met andere aanbieders van activiteiten tot een gezamenlijke activiteitenprogrammering te komen in de wijk waarin de subsidieontvanger gebruik maakt van de accommodatie.

  • 10.

    De subsidieontvanger is verantwoordelijk voor een goede balans tussen de geprioriteerde sociaal-culturele activiteiten enerzijds en overige (eigen) activiteiten anderzijds. De subsidieontvanger is gehouden om in zijn activiteitenplan en activiteitenverslag aan te geven op welke wijze aan deze verantwoordelijkheid invulling wordt c.q. is gegeven.

  • 11.

    Het college kan terzake van het accommodatiegebruik aan openingstijden, ingebruikgeving, prioritering en de programmering van activiteiten nadere regels stellen.

  • 12.

    De subsidieontvanger dient accommodatieruimte inclusief beheer:

    • 1.

      gratis ter beschikking te stellen aan doelgroepen en activiteiten die vallen onder de functies van het algemeen sociaal-cultureel werk zoals bedoeld in artikel 4:21;

    • 2.

      tegen gereduceerd tarief ter beschikking te stellen aan doelgroepen en activiteiten die niet vallen onder de functies van het algemeen sociaal-cultureel werk mits deze passen binnen het gemeentelijk beleid;

    • 3.

      de beide voorgaande onderdelen van dit lid zijn niet van toepassing als en voor zover voor de huisvestingskosten terzake van de in dit lid bedoelde activiteiten subsidie wordt verleend.

  • 13.

    Het college kan bepalen dat bij de toewijzing van gratis accommodatieruimte door accommodatie-besturen activiteiten die gericht zijn op de eigen wijk voorrang hebben boven andere activiteiten.

  • 14.

    Het college kan bepalen dat exclusief beslag op een accommodatieruimte of een deel daarvan slechts geschiedt tegen een marktconform tarief.

  • 15.

    De subsidieontvanger aan wie subsidie wordt verleend op grond van artikel 4:25, tweede lid is verplicht om de in de voorgaande leden van dit artikel bedoelde nadere verplichtingen op te leggen aan de bij het samenwerkingsverband aangesloten speeltuinverenigingen.

  • 16.

    Het college legt de verplichtingen als bedoeld in het elfde tot en met dertiende lid van dit artikel slechts op voor zover daardoor de exploitatie c.q. de bedrijfsvoering van de accommodatie niet in gevaar komt.

  • 17.

    Het college kan bepalen dat de subsidieontvanger bij de aanvraag tot subsidieverlening en/of de aanvraag tot subsidievaststelling gebruik maakt van een daartoe vastgesteld formulier.

Artikel 4:28 Aanvullende weigeringsgronden

  • 1.

    Het college kan een subsidieaanvraag geheel of gedeeltelijk weigeren als de accommodatie niet voldoet aan het toetsingskader zoals beschreven in de hoofdstukken 3 en 4 en in bijlage 3 bij de accommodatienota.

  • 2.

    Het college weigert een subsidieaanvraag:

    • 1.

      voor de in artikel 4:25, eerste lid onderdelen a, c en d of de in het tweede lid, onderdelen a, c en d genoemde kosten als de subsidieontvanger de accommodatie waarvoor de subsidie wordt gevraagd niet in eigendom heeft;

    • 2.

      voor de in artikel 4:25, eerste lid onderdelen b of in het tweede lid onderdeel b genoemde kosten als de subsidieontvanger de accommodatie waarvoor de subsidie wordt gevraagd in eigendom heeft.

  • 3.

    Het college kan een subsidie voor de in artikel 4:25, eerste lid onderdelen a tot en met c of in het tweede lid onderdelen a tot en met c genoemde kosten weigeren:

    • a.

      als die kosten niet in een redelijke verhouding staan tot de waarde van de accommodatie zoals wordt bedoeld in hoofdstuk 3 van de accommodatienota;

    • b.

      voor zover de kosten samenhangen met accommodatieruimte waarvoor het college geen subsidie verleent of heeft verleend op grond van artikel 4:25, eerste lid onderdeel f respectievelijk op grond van artikel 4:25, tweede lid onderdeel f;

    • c.

      voor zover de subsidieaanvraag betrekking heeft op kosten die voortvloeien uit nieuwbouw, verbouw of kleine uitbreidingen waarvan het (ver-)bouwplan inclusief de daarbij horende kostenraming niet door het college is goedgekeurd;

    • d.

      voor zover die voortvloeien uit verplichtingen die de subsidieontvanger zonder voorafgaande schriftelijke goedkeuring van het college is aangegaan na 31 december 2005;

    • e.

      voor zover die voortvloeien uit bouwkundige aanpassingen aan accommodaties die niet in eigendom zijn van de gemeente of van het accommodatiebestuur zonder dat het college daaraan schriftelijke goedkeuring heeft gehecht.

  • 4.

    Het college kan van de subsidieontvanger vergen dat deze een nader door het college te bepalen gedeelte van zijn voorziening voor groot onderhoud besteedt aan de uitvoering van de groot-onderhoudswerkzaamheden als en voor zover die voorziening ten laste van de subsidie tot stand is gekomen. Bij de berekening van de subsidie zoals bedoeld in artikel 4:25, eerste lid onderdeel c houdt het college rekening met het hier bepaalde.

Artikel 29 Subsidieplafond en verdelingsregels

  • 1.

    Het subsidieplafond voor de in artikel 4:25, eerste lid onder d en de in het tweede lid onder d genoemde kosten is gelijk aan het hiervoor in de begroting opgenomen bedrag onder aftrek van:

    • 1.

      reeds lopende meerjarige verplichtingen, en

    • 2.

      een nader door het college te bepalen bedrag voor calamiteiten.

  • 2.

    Als het totaal van de kosten van de door het college erkende werkzaamheden voor verbouw en/of kleine uitbreidingen hoger is dan het daarvoor geldende subsidieplafond dan komen op tijd ingediende aanvragen eerder voor subsidie in aanmerking naarmate ze beter voldoen aan onderstaande criteria:

    • a.

      de werkzaamheden hebben als doel de accommodatie laten voldoen aan wettelijk eisen;

    • b.

      de werkzaamheden hebben als doel de accommodatie aan te passen aan veranderende activiteiten;

    • c.

      de werkzaamheden hebben als doel de accommodatie aan te passen aan eigentijdse eisen;

    • d.

      in de afweging van het college wegen eerder genoemde criteria zwaarder dan later genoemde;

    • e.

      bij de bepaling van de hier bedoelde urgentie worden werkzaamheden aan accommodaties die eigendom zijn van de gemeente mede in beschouwing genomen.

  • 3.

    Als het totaal van de subsidieaanvragen voor groot onderhoud hoger is dan het daarvoor geldende subsidieplafond dan komen op tijd ingediende aanvragen eerder voor subsidie in aanmerking naarmate de urgentie op basis van een bouwkundig of technisch onderzoek groter is. Een dergelijk onderzoek wordt verricht door deskundigen werkzaam bij de gemeente dan wel een externe door het college aan te wijzen deskundige. Bij de bepaling van de hier bedoelde urgentie worden werkzaamheden voor groot onderhoud aan accommodaties die eigendom zijn van de gemeente mede in beschouwing genomen.

  • 4.

    Het subsidieplafond voor calamiteiten zoals bedoeld in het tweede lid onder b wordt over de subsidieaanvragen verdeeld op basis van de volgorde waarop ze bij het college zijn binnengekomen, een en ander voor zover het college de kosten heeft erkend.

Paragraaf 4.7 Beheer sociaal-culturele accommadaties

Artikel 4:30 Subsidiabele activiteiten

  • 1.

    Het college kan aan een door het college aan te wijzen centrale beheerpool subsidie verlenen voor de salariëring, scholing en loopbaanontwikkeling van beheerpersoneel evenals voor de inzet van dat personeel ten behoeve van het beheer van accommodaties.

  • 2.

    Het college kan in afwijking van het vorige lid van dit artikel de subsidie ook verlenen aan andere subsidieontvangers als naar het oordeel van het college sprake is van bijzondere omstandigheden.

  • 3.

    Het college kan in specifieke door hem aan te wijzen gevallen subsidie verlenen voor andere kosten van accommodatiebeheer dan zoals beschreven in het vorige lid van dit artikel, een en ander in overeenstemming met wat hierover is bepaald in bijlage 1 bij de accommodatienota.

Artikel 4:31 Subsidie per activiteit

  • 1.

    De subsidie voor de in het vorige artikel genoemde activiteiten bedraagt maximaal 100% van de noodzakelijke kosten maar niet meer dan zoals beschreven in paragraaf 5.3 van de accommodatienota.

  • 2.

    In afwijking van het vorige lid van dit artikel kan het college in specifieke door hem aan te wijzen gevallen de subsidie voor kosten van beheer op andere wijze berekenen.

Artikel 4:32 Bijzondere bepalingen/verplichtingen

  • 1.

    In afwijking van artikel 4:2 dienen nieuwe subsidieaanvragen, niet zijnde vervolgaanvragen, voor de in artikel 4:30 genoemde activiteiten uiterlijk 8 weken voor het begin van de activiteiten bij het college zijn ingediend.

  • 2.

    De subsidieontvanger aan wie op grond van het eerste lid van artikel 4:30 subsidie wordt verleend, is verplicht:

  • a.

    het beheerpersoneel waarvoor het college subsidie verleent voor beheerstaken om niet aan accommodatiebesturen ter beschikking te stellen:

  • 1.

    in relatie tot de openingstijden van de accommodatie en de vraag van de accommodatiebesturen zoals opgenomen in een door laatstgenoemden op te stellen beheersvoorstel;

  • 2.

    in overeenstemming met paragraaf 5.3 van de accommodatienota als het hiervoor onder nr. 1 bedoelde beheersplan niet beschikbaar is;

  • b.

    om voor het inroosteren van beheerspersoneel bij de accommodaties op overeenstemming gericht overleg te voeren met de accommodatiebesturen over het aantal in te zetten uren, de openingstijden van de accommodatie en de te leveren functieniveaus. Dit overleg moet hebben plaatsgehad vóórdat de subsidieontvanger een besluit heeft genomen over de bij accommodaties in te zetten beheersuren;

  • c.

    bij de taakomschrijving van het bij de accommodaties in te zetten beheerpersoneel aan te sluiten bij bijlage 2 van de accommodatienota (Functieprofiel en takenpakket van de diverse beheersfuncties);

  • d.

    in het activiteitenplan en het activiteitenverslag aan te geven hoe invulling is gegeven aan de hierboven beschreven verplichtingen.

  • 3.

    Het in het tweede lid onder nummer a.1 en a.2 bepaalde is niet van toepassing als de subsidie aan een accommodatiebestuur wordt verleend in plaats van aan een door het college aangewezen centrale beheerpool.

Artikel 4:33

Het college kan een subsidieaanvraag voor personeelskosten beheer weigeren voor zover voor de kosten daarvan al door derden subsidie wordt verleend.

Artikel 34 Subsidieplafond en verdelingsregels

Als het totaal van de subsidieaanvragen hoger is dan het subsidieplafond wordt dat als volgt verdeeld:

  • a.

    vervolgaanvragen hebben voorrang boven nieuwe aanvragen;

  • b.

    als na bovenstaande verdeelwijze nog een deel van het subsidieplafond resteert, dan wordt dat over nadien binnengekomen subsidieaanvragen verdeeld op basis van de volgorde waarop deze bij het college zijn binnengekomen.

Paragraaf 4.8 Wijkorganisaties

Artikel 4:35 Begripsbepalingen

i71502.pdf [Klik hier om het document te downloaden]

Artikel 4:36 Subsidiabele activiteiten

  • 1. Het college kan aan een wijkorganisatie een basissubsidie verlenen als bijdrage in de kosten voor zover die noodzakelijk zijn voor de instandhouding van een wijkorganisatie.

  • 2. Het college kan aan een wijkorganisatie subsidie verlenen als bijdrage in de kosten van:

    • a.

      communicatie en informatieverstrekking;

    • b.

      activering.

  • 3. Het college kan aan een wijkorganisatie in aanvulling op de subsidies als bedoeld in het eerste en tweede lid van dit artikel een subsidie verlenen voor eenmalige activiteiten.

Artikel 37 Subsidie per activiteit

In afwijking van artikel 4:3 bedraagt de subsidie:

  • 1.

    Voor de in artikel 4:36, eerste lid genoemde activiteiten bedraagt de basissubsidie voor wijkorganisaties met een werkgebied van:

    a. 0-1000 inwoners: € 750,--;

    b. 1001-4.500 inwoners: € 1.250,--;

    c. 4.501 en meer inwoners: € 1.500,--.

  • 2.

    Het college kan de basissubsidie indexeren aan de hand van de voor het subsidietijdvak geldende begrotingsrichtlijnen. Voor de in artikel 4:36, tweede lid genoemde activiteiten bedraagt de subsidie maximaal de noodzakelijke kosten tot een door het college te bepalen maximum per inwoner vermenigvuldigd met het aantal inwoners van het werkgebied. Het college maakt voor de bepaling van het aantal inwoners gebruik van de meest recente gegevens die beschikbaar zijn op het moment dat het college op de subsidieaanvraag beslist.

  • 3.

    Het college kan in afwijking van het vorige lid boven het maximum aanvullend subsidie verlenen als de subsidieaanvraag van de wijkorganisatie daarvoor voldoende aanleiding geeft en het college daartoe voldoende middelen ter beschikking staan.

  • 4.

    Voor de in artikel 4:36, derde lid genoemde activiteiten bedraagt de subsidie maximaal de noodzakelijke kosten.

Artikel 38 Bijzondere bepalingen/verplichtingen

  • 1. In afwijking van artikel 4:2 dienen subsidieaanvragen voor de in artikel 4:36, derde lid genoemde activiteiten uiterlijk 8 weken voor het begin van de activiteiten bij het college zijn ingediend.

  • 2. De wijkorganisatie dient de activiteiten uit het activiteitenplan in beginsel te richten op alle inwoners van haar werkgebied.

  • 3. Als de wijkorganisatie de activiteiten of een deel daarvan niet richt op alle inwoners van het werkgebied dient de wijkorganisatie aan te geven op welke subbuurten van het werkgebied de activiteiten gericht zijn en op welke doelgroepen.

  • 4. Als het vorige lid van toepassing is, kan het college bepalen dat de wijkorganisatie in zijn activiteitenplan moet aangeven hoe over de voornoemde beperking in de activiteitenuitvoering naar de inwoners is gecommuniceerd en welke bezwaren hiertegen zijn ingebracht.

  • 5. De wijkorganisatie rubriceert de activiteiten uit het activiteitenplan naar de in artikel 4:36, tweede lid genoemde categorieën.

  • 6. De wijkorganisatie begroot de kosten en de baten van elke activiteit afzonderlijk.

  • 7. De wijkorganisatie is beschikbaar voor het college als aanspreekpunt voor ambtelijk of bestuurlijk overleg over aangelegenheden die van belang zijn voor de inwoners van het werkgebied.

  • 8. De wijkorganisatie draagt zorg voor een goede balans in de uitvoering van de activiteiten en de inzet van de verleende subsidiegelden, zulks ter beoordeling van het college. Het activiteitenplan bevat alle informatie die voor deze beoordeling noodzakelijk is.

  • 9. De wijkorganisatie communiceert ten minste eenmaal per jaar over het activiteitenplan en het activiteitenverslag met de inwoners van het werkgebied. De wijkorganisatie stemt de activiteiten uit het activiteitenplan af met professionele instellingen, die zelf werkzaam zijn op 1 of meer van die activiteiten, vóórdat met de uitvoering ervan wordt begonnen.

  • 10. De wijkorganisatie stemt de activiteiten uit het activiteitenplan af met professionele instellingen, die zelf werkzaam zijn op 1 of meer van die activiteiten, vóórdat met de uitvoering ervan wordt begonnen.

Artikel 39 Aanvullende weigeringsgronden

  • 1.

    Het college kan een aanvraag voor een basissubsidie weigeren als in de 2 direct voorafgaande subsidietijdvakken geen subsidie is verleend voor de in artikel 4:36, tweede lid genoemde activiteiten.

  • 2.

    Het college kan een aanvraag om subsidie weigeren als en voor zover deze bedoeld is voor de permanente huur van accommodatieruimte.

  • 3.

    Het college kan een subsidieaanvraag voor de in artikel 4:36 genoemde activiteiten binnen een werkgebied weigeren als door toewijzing van de aanvraag aan meer dan 1 wijkorganisatie binnen dat werkgebied subsidie zou worden verleend.

Artikel 40 Subsidieplafond en verdelingsregels

  • 1.

    Het college kan een deel van het subsidiebudget reserveren voor nader door hem aan te wijzen belangenorganisaties voor bewoners.

  • 2.

    Het college kan een deel van het subsidiebudget reserveren voor de in artikel 4:36, derde lid genoemde activiteiten.

  • 3.

    Wanneer de totalen van de aanvragen voor de artikel 4:36 genoemde activiteiten de hiervoor ingestelde, respectievelijke subsidieplafonds over­schrijden, worden deze naar evenredig­heid over de in aanmerking komende aanvragen verdeeld.

Paragraaf 4.9 Maatschappelijke activering

Artikel 4:41 Subsidiabele activiteiten

Het college kan subsidie verlenen voor activiteiten die gericht zijn op de maatschappelijke activering van burgers.

Artikel 42 Bijzondere bepalingen/verplichtingen

  • 1.

    In afwijking van artikel 4:2 dienen subsidieaanvragen, niet zijnde vervolgaanvragen, voor de in artikel 4:41 genoemde activiteiten uiterlijk 8 weken voor het begin van de activiteiten bij het college zijn ingediend.

  • 2.

    Het activiteitenplan moet zijn voorzien van:

    • a.

      een beschrijving van de doelgroep waarvoor de activiteiten worden uitgevoerd;

    • b.

      gegevens over de deelname aan de activiteiten;

    • c.

      gegevens over de eigen bijdragen van deelnemers aan de activiteiten.

  • 3.

    De subsidieontvanger moet samenwerking zoeken met instellingen die soortgelijk of complementair werk verrichten als het college dat noodzakelijk acht. In het activiteitenverslag moet de subsidieontvanger aangeven hoe deze verplichting is ingevuld.

Artikel 43 Subsidieplafond en verdelingsregels

  • 1.

    Als het totaal van de aanvragen het subsidieplafond overschrijdt dan is de verdeling hiervan als volgt:

    • a.

      op tijd ingediende vervolgaanvragen hebben voorrang boven andere aanvragen;

    • b.

      als bovenstaande verdeelwijze leidt tot overschrijding van het subsidieplafond dan wordt dat naar evenredigheid over de op tijd ingediende subsidieaanvragen verdeeld;

    • c.

      resteren er na toepassing van bovenstaande verdeelwijze nog middelen dan worden deze over de op tijd ingediende aanvragen verdeeld op basis van de volgorde waarop ze bij het college zijn binnengekomen.

Paragraaf 4.10 Vrijwilligerswerk

Artikel 4:44 Subsidiabele activiteiten

Het college kan subsidie verlenen voor activiteiten ter uitvoering van onderstaande functies:

  • a.

    bemiddeling, informatievoorziening, ondersteuning, advisering en scholing van (groepen) vrijwilligers zowel op het terrein van de vrijwillige thuishulp als daarbuiten;

  • b.

    de ondersteuning van mantelzorgers;

  • c.

    deskundigheidsbevordering, ondersteuning en informatievoorziening van vrijwilligers-organisaties op het terrein van:

    • 1.

      vrijwilligersmanagement (vinden en binden van vrijwilligers);

    • 2.

      het bieden van maatschappelijke stages aan jongeren;

    • 3.

      het afstemmen van de vraag van vrijwilligersorganisaties op het aanbod van het bedrijfsleven op het gebied van maatschappelijk ondernemen;

  • d.

    bevorderen van maatschappelijk ondernemen en het bemiddelen tussen vrijwilligersorganisaties en bedrijfsleven.

Artikel 4:45 Bijzondere bepalingen/verplichtingen

  • 1.

    In afwijking van artikel 4:2 dienen andere subsidieaanvragen, niet zijnde vervolgaanvragen, voor de in artikel 4:44 genoemde activiteiten uiterlijk 8 weken voor het begin van de activiteiten bij het college zijn ingediend.

  • 2.

    De in artikel 4:44 bedoelde activiteiten moeten zijn gericht op de bevordering van de maatschappelijke participatie en betrokkenheid van burgers bij wat er in de samenleving in het algemeen en de eigen woon- en leefomgeving in het bijzonder gebeurt, een en ander binnen de door de gemeente gecreëerde randvoorwaar­den.

  • 3.

    Het activiteitenplan moet zijn voorzien van:

    • a.

      een beschrijving van de wijze waarop aan het vorige lid invulling wordt gegeven;

    • b.

      een beschrijving van de doelgroep waarvoor de activiteiten worden uitgevoerd;

    • c.

      gegevens over het aantal vrijwilligers per activiteit;

    • d.

      gegevens over de frequentie waarmee vrijwilligers worden ingeschakeld evenals een omschrij­ving van de aard en de zwaarte van de hen opgedragen taken.

Artikel 4:46 Subsidieplafond en verdelingsregels

  • 1.

    Als het totaal van de aanvragen de respectievelijke subsidieplafonds overschrijdt dan is de verdeling van deze subsidieplafonds als volgt:

    • a.

      op tijd ingediende vervolgaanvragen hebben voorrang boven andere aanvragen;

    • b.

      als bovenstaande verdeelwijze leidt tot overschrijding van de respectievelijke subsidieplafonds dan worden deze naar evenredigheid over de op tijd ingediende subsidieaanvragen verdeeld.

  • 2.

    Resteren er na toepassing van bovenstaande verdeelwijze nog middelen dan worden deze over de op tijd ingediende aanvragen verdeeld op basis van de volgorde waarop ze bij het college zijn binnengekomen.

Paragraaf 4:11 Maatschappelijke dienstverlening

i71505.pdf [Klik hier om het document te downloaden]

Artikel 4:48 Subsidiabele activiteiten

  • 1.

    Het college kan subsidie verlenen in het kader van maatschappelijke en juridische dienstverlening:

    • a.

      ter uitvoering van onderstaande functies:

      • 1.

        cliëntgerichte hulpverlening;

      • 2.

        dienstverlening;

      • 3.

        informatie en advies;

      • 4.

        voorlichting;

      • 5.

        consultatie;

      • 6.

        signalering;

      • 7.

        preventie;

    • b.

      voor activiteiten en projecten op door de raad benoemde aandachtsgebieden.

  • 2.

    Het staat de subsidieontvanger op basis van het vorige lid vrij om binnen een nader door het college aan te geven bandbreedte gedurende het subsidietijdvak andere activiteiten uit te voeren dan in de beschikking tot subsidieverlening is bepaald mits deze activiteiten passen binnen de in eerste lid genoemde functies en mits de subsidieontvanger in staat is deze activiteiten voor de verleende subsidie uit te voeren.

  • 3.

    Het college kan subsidie verlenen in het kader van Rechtswinkels ter uitvoering van onderstaande functies:

    • a.

      voorlichting;

    • b.

      informatie en advies.

  • 4.

    Het college kan subsidie verlenen in het kader van Slachtofferhulp ter uitvoering van onderstaande functies:

    • a.

      dienstverlening;

    • b.

      voorlichting;

    • c.

      preventie;

    • d.

      informatie en advies;

    • e.

      signalering.

Artikel 4:49 Bijzondere bepalingen/verplichtingen

  • 1.

    In afwijking van artikel 4:2 dienen andere subsidieaanvragen, niet zijnde vervolgaanvragen, voor de in artikel 4:48 genoemde activiteiten uiterlijk 8 weken voor het begin van de activiteiten bij het college zijn ingediend.

  • 2.

    Het activiteitenplan moet zijn voorzien van:

    • a.

      een beschrijving van de doelgroep waarvoor de activiteiten worden uitgevoerd;

    • b.

      gegevens over de frequentie waarmee de activiteiten worden uitgevoerd.

  • 3.

    De activiteiten in het kader van subsidieaanvragen op grond van artikel 4:48, eerste lid moeten voor een nader door het college te bepalen gedeelte worden uitgevoerd ten behoeve van migranten.

  • 4.

    Het activiteitenplan in het kader van subsidieaanvragen op grond van artikel 4:48, eerste lid moet tevens voorzien zijn van gegevens over de spreiding van de activiteiten.

  • 5.

    Het activiteitenplan in het kader van subsidieaanvragen op grond van artikel 4:48, derde en vierde lid moet tevens voorzien zijn van gegevens over de eigen bijdragen van cliënten waarvoor de activiteiten worden uitgevoerd.

  • 6.

    De activiteiten waarvoor subsidie wordt verleend op grond van artikel 4:48, vierde lid moeten door vrijwilligers worden uitgevoerd.

Artikel 4:50 Subsidieplafond en verdelingsregels

Als het totaal van de aanvragen het subsidieplafond overschrijdt dan is de verdeling hiervan als volgt:

  • a.

    op tijd ingediende vervolgaanvragen hebben voorrang boven andere aanvragen;

  • b.

    als bovenstaande verdeelwijze leidt tot overschrijding van het subsidieplafond dan wordt dit naar evenredigheid over de op tijd ingediende subsidieaanvragen verdeeld;

  • c.

    resteren er na toepassing van bovenstaande verdeelwijze nog middelen dan worden deze over de op tijd ingediende aanvragen verdeeld op basis van de volgorde waarop ze bij het college zijn binnengekomen.

Paragraaf 4:12 Ouderenbeleid

i71507.pdf [Klik hier om het document te downloaden]

Artikel 4:52 Subsidiabele activiteiten

  • 1.

    Het college kan aan ouderenbonden subsidie verlenen voor activiteiten gericht op de behartiging van gezamenlijke belangen van hun leden.

  • 2.

    Het college kan aan het Stedelijk Overleg Ouderenbonden Groningen subsidie verlenen voor activiteiten ter bevordering van de samenwerking tussen de bij het samenwerkingsverband aangesloten ouderenbonden.

Artikel 4:53 Subsidie per activiteit

In afwijking van artikel 4:3 van dit hoofdstuk:

  • a.

    is de subsidie per kalenderjaar voor de in artikel 4:52, eerste lid genoemde activiteiten gelijk aan het subsidieplafond voor deze activiteiten gedeeld door het totale aantal leden van de ouderenbonden in de gemeente Groningen;

  • b.

    bedraagt de subsidie voor de in artikel 4:52, tweede lid genoemde activiteiten:

    • 1.

      maximaal 100% van de noodzakelijke huisvestingskosten;

    • 2.

      maximaal 100% van de noodzakelijke salariskosten van een steunfunctionaris voor ten hoogste een nader door het college te bepalen aantal uren.

Artikel 4:54 Bijzondere bepalingen/verplichtingen

In afwijking van artikel 4:2 dienen andere subsidieaanvragen, niet zijnde vervolgaanvragen, voor de in artikel 4:52 genoemde activiteiten uiterlijk 8 weken voor het begin van de activiteiten bij het college zijn ingediend.

Artikel 4:55

Subsidieplafond en verdelingsregels

Als het totaal van de aanvragen de subsidieplafonds overschrijdt dan is de verdeling hiervan als volgt:

  • a.

    op tijd ingediende vervolgaanvragen hebben voorrang boven andere aanvragen;

  • b.

    resteren er na toepassing van bovenstaande verdeelwijze nog middelen dan worden deze over de op tijd ingediende aanvragen verdeeld op basis van de volgorde waarop ze bij het college zijn binnengekomen.

Paragraaf 4:13 Maatschappelijke en vrouwenopvang, verslavingszorg en overlastbestrijding

i71509.pdf [Klik hier om het document te downloaden]

Artikel 4:57 Subsidiabele activiteiten

  • 1.

    Het college kan subsidie verlenen voor activiteiten ter uitvoering van onderstaande functies:

    • a.

      verblijf;

    • b.

      zorgverlening;

    • c.

      psychosociale begeleiding;

    • d.

      outreachende hulpverlening;

    • e.

      opvang en zorg;

    • f.

      crisishulpverlening;

    • g.

      begeleiding;

    • h.

      behandeling;

    • i.

      nazorg;

    • j.

      maatschappelijk herstel;

    • k.

      consultatie;

    • l.

      coördinatie en afstemming;

    • m.

      deskundigheidsbevordering;

    • n.

      preventie;

    • o.

      voorlichting, informatie en advies;

    • p.

      beleidsadvisering;

    • q.

      zelfhulpgroep;

    • r.

      psychosociale behandeling.

  • 2.

    Het college kan subsidie verlenen voor activiteiten of projecten op door de raad aangewezen aandachtsgebieden.

  • 3.

    Het college kan subsidie verlenen voor activiteiten met als doel het voorkomen en/of verminderen van door burgers ervaren overlast.

  • 4.

    Het college kan aan zelfhulpgroepen subsidie verlenen voor activiteiten met als doel om over hun problematiek voortvloeiend uit verslaving, dakloosheid of huiselijk geweld onderlinge contacten te hebben en ervaringen uit te wisselen.

Artikel 4:58 Bijzondere bepalingen/verplichtingen

  • 1.

    In afwijking van artikel 4:2 dienen andere subsidieaanvragen, niet zijnde vervolgaanvragen, voor de in artikel 4:57 genoemde activiteiten uiterlijk 8 weken voor het begin van de activiteiten bij het college zijn ingediend.

  • 2.

    Het activiteitenplan voor subsidieaanvragen op grond van artikel 4:57, eerste, tweede en derde lid moet zijn voorzien van:

    • a.

      een beschrijving van de doelgroep waarvoor de activiteiten worden uitgevoerd;

    • b.

      een groepering van de activiteitenbeschrijvingen per doelgroep;

    • c.

      een beschrijving van de wijze waarop inhoud wordt gegeven aan het in het volgende lid bedoelde preventieve beleid.

  • 3.

    Het activiteitenplan voor subsidieaanvragen op grond van artikel 4:57, vierde lid moet zijn voorzien van:

    • a.

      een beschrijving van de doelgroep waarvoor de activiteiten worden uitgevoerd;

    • b.

      gegevens over de frequentie waarmee de activiteiten worden uitgevoerd;

    • c.

      gegevens over de wijze waarop de activiteiten worden uitgevoerd.

  • 4.

    De ontvanger van subsidies op grond van artikel 4:57, eerste, tweede en derde lid voert een preventief beleid dat erop is gericht:

    • a.

      het aantal daklozen en de duur van de dakloosheid zoveel mogelijk te verminderen;

    • b.

      het aantal verslaafden en de duur van de verslaving zoveel mogelijk te verminderen;

    • c.

      de door de doelgroepen veroorzaakte overlast zoveel mogelijk te beperken. De subsidieontvanger onderhoudt hiertoe contacten met instellingen die zich op dezelfde doelgroepen richten, met omwonenden en hun belangenbehartigers, met omwonende organisaties en met de politie;

    • d.

      het aantal slachtoffers van huiselijk geweld zoveel mogelijk te verminderen en het herstel zo veel mogelijk te bevorderen.

Artikel 4:59 Subsidieplafond en verdelingsregels

  • 1.

    Het college kan een deel van de subsidieplafonds behorend bij de subsidies op basis van artikel 4:57, eerste, tweede en derde lid reserveren voor specifiek door het college aan te wijzen activiteiten maatschappelijke opvang en vrouwenopvang.

  • 2.

    Als het totaal van de aanvragen de respectievelijke subsidieplafonds overschrijdt dan is de verdeling van deze subsidieplafonds als volgt:

    • a.

      op tijd ingediende vervolgaanvragen hebben voorrang boven andere aanvragen;

    • b.

      als bovenstaande verdeelwijze leidt tot overschrijding van de respectievelijke subsidieplafonds dan worden deze naar evenredigheid over de op tijd ingediende subsidieaanvragen verdeeld;

    • c.

      resteren er na toepassing van bovenstaande verdeelwijze nog middelen dan worden deze over de op tijd ingediende aanvragen verdeeld op basis van de volgorde waarop ze bij het college jn binnengekomen.

Paragraaf 4.14 Oppasvergoeding kinderopvang voor vrijwilligers (vervallen artikelen 4:60 tot en met 4:64)

Paragraaf 4.15 Subsidiëring initiatieven van burgers met een psychiatrische of verstandelijke dehandicap

Artikel 4:65 Begripsbepaling

i170684.pdf [Klik hier om het document te downloaden]

Artikel 4:66 Relevante procedure

  • 1. Voor subsidies die krachtens deze paragraaf worden verstrekt is de lichte procedure van toepassing.

  • 2. In afwijking van artikel 18 lid 5 van de Algemene subsidieverordening beslist het college over de eerste aanvraagperiode op 1 november voorafgaand aan de eerste aanvraagperiode en op 1 mei voorafgaand aan de tweede aanvraagperiode.

Artikel 4:67 Subsidiabele activiteiten

Het college kan subsidie verlenen voor:

  • 1.

    het nemen van initiatieven die de participatie van mensen met een verstandelijke beperking en/of een psychiatrische handicap bevorderen.

  • 2.

    uitwisseling van ervaringen met participatie in de samenleving tussen mensen van de doelgroep onderling of tussen mensen van de doelgroep en derden.

  • 3.

    voorlichting en deskundigheidsbevordering door mensen van de doelgroep aan derden met het doel ruimte te maken voor participatie.

Artikel 4:68 Subsidie per activiteit

  • 1. De subsidie voor de in artikel 4:67 genoemde activiteiten bedraagt maximaal 100% van de noodzakelijke kosten. Daarbij geldt dat een aanvrager voor elk van de in artikel 4:67 genoemde activiteiten slechts éénmaal per kalenderjaar in aanmerking kan komen voor een subsidie van maximaal € 10.000,-- per activiteit.

  • 2. Op de noodzakelijke kosten worden baten die rechtstreeks op subsidiabele activiteiten betrekking hebben in mindering gebracht.

  • 3. Het college neemt alleen kosten van overhead en ondersteuning in aanmerking die in redelijkheid aan de subsidiabele activiteiten kunnen worden toegerekend.

Artikel 4:69 Subsidieplafond en verdeelregels

  • 1. Het subsidieplafond voor de in artikel 4:67 genoemde activiteiten is per kalenderjaar gelijk aan het in de gemeentebegroting voor dat jaar opgenomen bedrag.

  • 2. Het college verdeelt het kalenderjaar in twee aanvraagperioden van elk zes maanden.

  • 3. Het college stelt per aanvraagperiode een deelbudget vast van 50% van het subsidieplafond.

  • 4. Het college kan een overschot op het eerste deelbudget van een kalenderjaar toevoegen aan het tweede deelbudget van dat kalenderjaar.

  • 5. Als het totaal van de subsidieaanvragen hoger is dan het beschikbare deelbudget, dan wordt dat budget over de op tijd ingediende aanvragen als volgt verdeeld:

    • a.

      een subsidieaanvraag komt eerder voor subsidie in aanmerking naarmate de activiteiten beter voldoen aan de volgende criteria:

      • i.

        activiteiten leiden tot meer sociale contacten en/of maatschappelijke activiteiten;

      • ii.

        activiteiten worden uitgevoerd door en voor mensen van de doelgroep;

      • iii.

        maatschappelijke verworvenheden op het gebied van ontmoeting en participatie aan de samenleving die met de activiteiten zijn bereikt blijven in stand;

    • b.

      In de afweging van het college wegen eerder genoemde criteria zwaarder dan later genoemde.

Artikel 4:70 Subsidieaanvraag

Uit de subsidieaanvraag moet blijken op welke wijze de activiteiten van de aanvrager voldoen aan de in artikel 4:69 lid 5 onder a bedoelde criteria.

 

Artikel 4:71 Nadere verplichtingen

  • 1. De subsidieontvanger maakt bij de uitvoering van zijn activiteiten zoveel mogelijk gebruik van bestaande faciliteiten en accommodaties.

  • 2. De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat zijn activiteiten aansluiten bij reguliere voorzieningen waaronder vrijwilligerswerk en mantelzorgondersteuning.

Artikel 4:72 Aanvullende weigeringsgronden

Het college weigert een subsidieaanvraag voor activiteiten die niet bijdragen aan participatie van de doelgroepleden in het reguliere maatschappelijke verkeer volgens de doelstelling van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning.

 

Paragraaf 4.16 Maatschappelijke stages

Artikel 4:16 Begripsbepaling

i171100.pdf [Klik hier om het document te downloaden]

Artikel 4:74 Subsidiabele activiteiten

Het college kan een instelling subsidie verlenen voor activiteiten in het kader van de uitvoering van de Wet Maatschappelijke Stage. De subsidie is specifiek bedoeld voor het vervullen van de makelaarsfunctie maatschappelijke stages en vrijwilligerswerk. De makelaarsfunctie omvat in ieder geval de volgende werkzaamheden:

  • a.

    het ontwikkelen van een communicatieplan met als doel de maatschappelijke stages in Groningen positief onder de aandacht te brengen;

  • b.

    het belang uitstralen van maatschappelijke stages voor de stad, onder meer door het inzetten van ambassadeurs en het belonen van jongeren die een belangrijke bijdrage leveren aan het vrijwilligerswerk in Groningen;

  • c.

    het versterken van de samenwerking tussen lokale partners door het stimuleren van kennisoverdracht en kennisuitwisseling;

  • d.

    het ontwikkelen van een inspirerend en uitdagend aanbod dat rekening houdt met de wensen en behoeften van leerlingen en van vrijwilligersorganisaties;

  • e.

    het genereren van nieuwe aanbieders om ook in de toekomst over voldoende en gevarieerde stage mogelijkheden te kunnen beschikken;

  • f.

    het ontwikkelen van kwaliteitseisen voor aanbod en begeleiding, oftewel de vrijwilligersorganisaties maatschappelijke stage proof te maken;

  • g.

    het ontwikkelen van een instrument voor de het aanbieden van stages aan leerlingen, zodat een leerling goed zicht houdt op het totale aanbod van stages en makkelijker iets van zijn gading vindt.

Artikel 4:75 Bijzondere belastingen/verplichtingen

  • 1. De instelling heeft binding met de stad Groningen en beschikt over een aantoonbaar netwerk binnen het vrijwilligerswerk en de scholen voor het voortgezet onderwijs.

  • 2. De instelling is in staat de maatschappelijke stage te integreren in het brede terrein van het vrijwilligerswerk.

  • 3. De instelling heeft aantoonbare ervaring met het vergroten van de betrokkenheid en de participatie van jongeren.

  • 4. De instelling heeft aantoonbare ervaring met de uitvoering van de makelaarsfunctie uit de Wet Maatschappelijke Stage.

Artikel 4:76 Aanvullende weigeringsgronden

Het college weigert een subsidie indien er naar het oordeel van het college onvoldoende afstemming plaatsvindt met de scholen voor het voortgezet onderwijs en de vrijwilligersorganisaties in de stad Groningen.

Artikel 4:77 Subsidieplafond en verdelingsregels

Als het totaal van de subsidieaanvragen hoger is dan het subsidieplafond dan is de verdeelwijze als volgt:

  • a.

    op tijd ingediende vervolgaanvragen hebben voorrang boven andere aanvragen;

  • b.

    als na bovenstaande verdeelwijze nog middelen resteren dan worden deze verdeeld over de overige, op tijd ingediende subsidieaanvragen die het beste voldoen aan artikel 4:74 en 4:75.

Paragraaf 4.17 Caribische Nederlanders in Groningen

Artikel 4:78 Begripsbepaling

In aanvulling op het begrippenkader zoals vastgelegd in de verordening wordt voor de toepassing van deze paragraaf verstaan onder:

a. Caribische Nederlanders

:

inwoners van Groningen die afkomstig zijn uit de voormalige Nederlandse Antillen.

Artikel 4:79 Subsidiabele activiteiten

Het college kan een aanvrager subsidie verlenen voor activiteiten in het kader van de integratie en participatie van Caribische Nederlanders in Groningen. De werkzaamheden van de aanvrager dienen zich te richten op:

  • a.

    interactie met de Caribische Nederlanders  in Groningen;

  • b.

    het in kaart brengen van de wensen en de noden van de Caribische Nederlanders  in Groningen en te vertalen naar (beleids)initiatieven;

  • c.

    hiertoe onderzoekswerkzaamheden te (laten) verrichten;

  • d.

    het initiëren van activiteiten die bijdragen aan communicatie en samenwerking binnen de Carbisch-Nederlandse gemeenschap in Groningen;

  • e.

    het initiëren van activiteiten die bijdragen aan participatie van Caribische Nederlanders in de gemeente Groningen;

  • f.

    het leveren van een bijdrage aan het tot stand komen van een dialoog tussen de Caribisch-Nederlandse gemeenschap en (vertegenwoordigers van) de Nederlandse samenleving;

  • g.

    het gevraagd en ongevraagd adviseren van het college over beleidsonderwerpen met de betrekking tot de Caribisch-Nederlandse gemeenschap.

 

Artikel 4:80 Bijzondere bepalingen/verplichtingen

  • 1. De aanvrager heeft een aantoonbaar sociaal netwerk binnen de Caribisch Nederlandse gemeenschap.

  • 2. De aanvrager geeft voldoende bekendheid aan de werkzaamheden onder de Caribisch Nederlandse gemeenschap in Groningen.

  • 3. Voldoende Caribische Nederlanders zijn actief betrokken bij de uitvoering van de werkzaamheden van de aanvrager.

  • 4. De aanvrager licht de werkzaamheden minimaal één keer per jaar toe in een bestuurlijk overleg met het college.

Artikel 4:81 Aanvullende weigeringsgronden

Het college weigert een subsidie indien:

  • 1.

    de aanvrager onvoldoende draagvlak kan aantonen binnen de Caribisch Nederlandse gemeenschap;

  • 2.

    de aanvrager onvoldoende kan aantonen dat er een dialoog tussen de Caribische Nederlanders en (vertegenwoordigers van) de Nederlandse samenleving tot stand is gebracht;

  • 3.

    de activiteiten niet voldoende toegankelijk zijn voor de Caribische Nederlanders in Groningen.

Artikel 4:82 Subsidieplafond en verdelingsregels

Als het totaal van de subsidieaanvragen hoger is dan het subsidieplafond dan is de verdeelwijze als volgt:

  • a.

    op tijd ingediende vervolgaanvragen hebben voorrang boven andere aanvragen;

  • b.

    als na bovenstaande verdeelwijze nog middelen resteren dan worden deze verdeeld over de overige, op tijd ingediende subsidieaanvragen die het beste voldoen aan artikel 4:79 en 4:80.

Hoofdstuk 5 Sport en bewegen (OCSW)

Paragraaf 5.1 Sport algemeen

i71510.pdf [Klik hier om het document te downloaden]

Artikel 5:2

Relevante procedures

Voor dit hoofdstuk is bij subsidies:

  • a.

    van meer dan € 45.000,-- de uitgebreide procedure, zoals opgenomen in de verordening, van toepassing;

  • b.

    tussen € 10.000,-- en € 45.000,-- de reguliere procedure, zoals opgenomen in de verordening, van toepassing;

  • c.

    bij subsidies van minder dan € 10.000,-- de lichte procedure, zoals opgenomen in de verordening, van toepassing.

Artikel 5:3

Subsidie per activiteit

De subsidie voor alle in dit hoofdstuk genoemde activiteiten bedraagt maximaal 100% van de noodzakelijke kosten. Per paragraaf kunnen meer precieze hoogtes van de subsidie gesteld worden.

Paragraaf 5.2 Investeringen in clubgebouwen en sportmaterialen

Artikel 5:4

Subsidiabele activiteiten

  • 1.

    Het college kan aan sportverenigingen subsidie verlenen in de kosten van:

    • a.

      investeringen in nieuwbouw en verbouw van clubgebouwen en kleedaccommodaties;

    • b.

      aanschaf van duurzame sportmaterialen;

    • c.

      groot onderhoud van clubgebouwen en kleedaccommodaties;

    • d.

      rente van een door de gemeente verstrekte geldlening.

  • 2.

    Het college kan aan sportverenigingen een geldlening verstrekken met een hoofdsom:

    • a.

      van maximaal € 27.227,-- voor investeringen in nieuwbouw en verbouw;

    • b.

      van maximaal € 11.346,-- en minimaal € 4.538,-- voor groot onderhoud.

Artikel 5:5

Subsidie per activiteit

  • 1.

    In afwijking van artikel 5:3 bedraagt:

  • a.

    de subsidie voor investeringen in nieuwbouw en verbouw maximaal 20% van de noodzakelijke kosten met een maximum van € 18.152,-- per aanvraag;

  • b.

    de subsidie voor de aanschaf van duurzame sportmaterialen maximaal 50% van de noodzakelijke kosten met een maximum van € 4.538,-- per aanvraag;

  • c.

    de subsidie voor groot onderhoud maximaal 50% van de noodzakelijke kosten met een maximum van € 4.538,-- per aanvraag;

  • d.

    de subsidie voor de in artikel 5:4, eerste lid onder d bedoelde rentekosten maximaal 50%.

  • 2.

    In bijzondere gevallen kan het college ten gunste van de subsidieontvanger afwijken van de in het eerste lid van dit artikel genoemde maxima.

Artikel 5:6 Bijzondere bepalingen/verplichtingen

  • 1.

    Het college wijst een subsidieaanvraag voor de in artikel 5:4, eerste lid genoemde activiteiten, af als het bouwplan niet voldoet aan de eisen die het bouwbesluit stelt.

  • 2.

    In afwijking van de lichte procedure wordt de uiterste datum waarop een subsidieaanvraag bij het college moet zijn ingediend bepaald op:

    • 1.

      1 december van het voorafgaande jaar en

    • 2.

      8 weken voor het begin van de activiteiten voor subsidieaanvragen die na 1 december worden ingediend.

Artikel 5:7

Subsidieplafond en verdelingsregels

  • 1.

    Voor investeringen en groot onderhoud en rentekosten van geldleningen daarvoor gelden de volgende regels:

    • a.

      het subsidieplafond bedraagt dat deel van het budget van de “Investeringsregeling sport” dat per kalenderjaar door het college wordt aangewezen;

    • b.

      als het totaal van de aanvragen hoger is dan het subsidieplafond, dan honoreert het college de aanvragen die aan de voorwaarden voldoen in deze volgorde, waarbij subsidieaanvragen afkomstig van burgersportverenigingen voorrang krijgen boven die van studentensportverenigingen;

      • 1.

        subsidieaanvragen afkomstig van subsidieontvangers die in de afgelopen 3 jaar nog niet eerder voor investeringen, groot onderhoud en/of rentekosten subsidie ontvangen hebben;

      • 2.

        aanvragen die om bouwtechnische redenen noodzakelijk zijn;

      • 3.

        aanvragen die voortvloeien uit een noodgedwongen verhuizing buiten de schuld van de subsidieontvanger;

      • 4.

        aanvragen die het gevolg zijn van fusie of die daarop gericht zijn;

    • c.

      resteert er na bovenstaande verdeelwijze nog een deel van het subsidiebudget dan honoreert het college de overige aanvragen die aan de voorwaarden voldoen, in de volgorde waarop ze bij het college zijn binnengekomen.

  • 2.

    Voor aanschaf duurzame sportmaterialen gelden de volgende regels:

  • a.

    Het subsidieplafond bedraagt dat deel van het budget van de “Investeringsregeling sport” dat per kalenderjaar door het college wordt aangewezen;

  • b.

    als het totaal van de aanvragen hoger is dan het subsidieplafond dan honoreert het college de aanvragen die aan de voorwaarden voldoen in deze volgorde:

    • 1.

      aanvragen afkomstig van subsidieontvangers die nog niet eerder voor investeringen en/of groot onderhoud subsidie ontvangen hebben;

    • 2.

      voor zover het bovenstaande zou leiden tot overschrijding van het subsidieplafond wordt het beschikbare bedrag naar evenredigheid over de op tijd ingediende aanvragen verdeeld;

  • c.

    resteert er na bovenstaande verdeelwijze nog een deel van het subsidiebudget dan honoreert het college de overige aanvragen die aan de voorwaarden voldoen, in de volgorde waarop ze bij het college zijn binnengekomen.

Paragraaf 5:3 Subsidies gebruik sportaccommodaties

Artikel 5:8

Subsidiabele activiteiten

  • 1.

    Het college kan aan sportverenigingen, landelijke sportbonden of aan talentopleidingen een basissubsidie verlenen voor het gebruik van gemeentelijke sportaccommodaties.

  • 2.

    Het college kan aan sportverenigingen, landelijke sportbonden of aan talentopleidingen een jeugdsubsidie verlenen voor het gebruik van gemeentelijke sportaccommodaties door jeugdleden.

  • 3.

    Het college kan aan sportverenigingen, landelijke sportbonden of aan talentopleidingen een jeugdsubsidie verlenen voor het gebruik van niet-gemeentelijke sportaccommodaties door jeugdleden.

Artikel 5:9

Subsidie per activiteit

  • 1.

    De basissubsidie is gelijk aan éénderde deel van het geldende huurtarief van de betreffende gemeentelijke accommodatie maal het aantal uren waarop de aanvrager de accommodatie gedurende een sportseizoen heeft gehuurd.

  • 2.

    De jeugdsubsidie voor een gemeentelijke accommodatie is gelijk aan éénderde deel van het geldende huurtarief van de betreffende accommodatie maal het aantal uren waarop de aanvrager de accommodatie gedurende een sportseizoen heeft gehuurd.

  • 3.

    Als een aanvrager niet in een gemeentelijke accommodatie terecht kan, maar wel in een andere accommodatie, dan bedraagt de jeugdsubsidie éénderde deel van het geldende tarief van de niet-gemeentelijke accommodatie maal het aantal uren waarop de aanvrager de accommodatie gedurende een sportseizoen heeft gehuurd. Deze jeugdsubsidie kan nooit hoger zijn dan éénderde deel van de huur van een vergelijkbare gemeentelijke accommodatie.

  • 4.

    Als er geen vergelijkbare gemeentelijke accommodatie bestaat, bedraagt de jeugdsubsidie € 7,-- per jeugdlid per sportseizoen maal het aantal jeugdleden van de aanvrager. De bij de sportorganisatie gangbare teldatum geldt als peildatum voor het bepalen van het aantal jeugdleden.

  • 5.

    In afwijking van het vierde lid bedraagt de jeugdsubsidie voor de 400-meter baan van sportcentrum Kardinge € 14,-- per jeugdlid.

Artikel 5:10

Bijzondere bepalingen bij subsidieaanvraag

  • 1.

    In afwijking van de in artikel 5:3 bedoelde procedure beschouwt het college een seizoensaanvraag om huur van een gemeentelijke sportaccommodatie ook als een aanvraag om subsidieverlening.

  • 2.

    Het college beschouwt een seizoensaanvraag en alle tijdens dat sportseizoen optredende wijzigingen in de huur van een gemeentelijke sportaccommodatie gezamenlijk ook als een aanvraag om subsidievaststelling.

  • 3.

    Een verzoek om annulering van een deel van de seizoensaanvraag voor gemeentelijke accommodaties dient in bezit te zijn van het college uiterlijk 4 weken vóór de dag waarop de annulering ingaat.

  • 4.

    Een verzoek om extra huur van een gemeentelijke accommodaties boven de seizoensaanvraag dient voordat de extra huur ingaat in bezit te zijn van het college.

  • 5.

    Een subsidieaanvraag om huur van een niet-gemeentelijke sportaccommodatie dient uiterlijk 8 weken vóór het begin van de huur in bezit te zijn van het college.

Artikel 5:11

Bijzondere bepalingen/verplichtingen

  • 1.

    Het college verstrekt geen subsidie van minder dan € 100,--.

  • 2.

    Het college kan een aanvraag om jeugdsubsidie voor een niet-gemeentelijke accommodatie weigeren als de subsidieaanvrager van een gemeentelijke accommodatie gebruik kan maken.

  • 3.

    Het college weigert een aanvraag om jeugdsubsidie als de huur van de niet-gemeentelijke sportaccommodatie lager is dan de huur van een vergelijkbare gemeentelijke accommodatie na aftrek van basis- en jeugdsubsidie.

  • 4.

    In afwijking van de in artikel 5:3 bedoelde procedure besluit het college over een aanvraag die geen seizoensaanvraag is uiterlijk binnen 13 weken na afloop van het sportseizoen.

  • 5.

    In afwijking van de in artikel 5:3 bedoelde procedure besluit het college op een subsidieaanvraag om huur van een niet-gemeentelijke sportaccommodatie uiterlijk binnen 8 weken na ontvangst daarvan.

Paragraaf 5.4 Verbetering verenigingsstructuur

Artikel 5:12

Subsidiabele activiteiten

  • 1.

    Het college kan aan sportverenigingen subsidie verlenen voor de kosten van:

    • a.

      fusie, reorganisatie of samenwerking met als doel schaalvergroting en/of structuurverbetering;

    • b.

      deskundigheidsbevordering van bestuurlijk en begeleidingskader en - in bijzondere gevallen - van sporttechnisch kader;

    • c.

      knelpunten die ontstaan door de overdracht van het beheer van gemeentelijke sportaccommodaties aan sportverenigingen.

  • 2.

    Het college verleent de in het vorige lid bedoeld subsidie voor een tijdvak van ten hoogste 2 jaren.

  • 3.

    In afwijking van het bepaalde in het vorige lid kan het college de subsidie met ten hoogste 1 jaar verlengen als het college dit wenselijk acht.

Artikel 5:13

Subsidieplafond en verdelingsregels

  • 1.

    Het subsidieplafond voor de in artikel 5:12 genoemde activiteiten bedraagt het daarmee in de begroting corresponderende bedrag.

  • 2.

    Ten laste van het subsidiebudget worden subsidieaanvragen toegekend op basis van de volgorde waarop deze bij het college zijn binnengekomen.

Paragraaf 5.5 Stimulering sportdeelname

Artikel 5:14

Subsidiabele activiteiten

  • 1.

    Het college kan aan sportverenigingen subsidie verlenen voor activiteiten met als doel om groepen burgers en buurten met een lage sportparticipatie te stimuleren tot sportdeelname.

  • 2.

    Het college kan aan andere instellingen dan sportverenigingen subsidie verlenen voor projectmatig opgezette activiteiten met als doel groepen burgers en buurten met een lage sportparticipatie te stimuleren tot sportdeelname mits de activiteiten na afloop van de projectperiode door een sportvereniging kunnen worden uitgevoerd.

  • 3.

    Er dient een sportvereniging bereid te zijn de activiteiten waarvoor op grond van deze paragraaf subsidie is verleend na beëindiging van de subsidie binnen de eigen organisatie voort te zetten.

  • 4.

    Het college verleent de in beide vorige leden bedoelde subsidies voor een tijdvak van ten hoogste 2 jaren.

  • 5.

    In afwijking van het vierde lid kan het college de subsidie met ten hoogste 1 jaar verlengen als het college dit wenselijk acht.

Artikel 5:15

Subsidieplafond en verdelingsregels

  • 1.

    Het subsidieplafond voor de in artikel 5:14 genoemde activiteiten bedraagt het daarmee in de begroting corresponderende bedrag.

  • 2.

    Ten laste van het subsidiebudget worden subsidieaanvragen toegekend op basis van de volgorde waarop deze bij het college zijn binnengekomen.

Paragraaf 5.6 Sportevenementen

Artikel 5:16

Subsidiabele activiteiten

Het college kan subsidie verlenen voor de organisatie van:

  • a.

    topsportevenementen;

  • b.

    overige sportevenementen.

Artikel 5:17

Bijzondere bepalingen/verplichtingen

  • 1.

    Het college kan bij een naar het oordeel van het college groot evenement aanvullende regels stellen aan de promotie-uitingen van de subsidieontvanger voor het evenement.

  • 2.

    Het college weigert een subsidieaanvraag voor reguliere competitiewedstrijden.

Artikel 5:18

Subsidieplafond en verdelingsregels

  • 1.

    De subsidieplafonds voor de in artikel 5:16 genoemde activiteiten zijn gelijk aan de daarvoor in de begroting opgenomen bedragen.

  • 2.

    Het college kan een deel van het subsidiebudget voor topsportevenementen reserveren voor specifieke door het college aan te wijzen topsportevenementen.

  • 3.

    Ten laste van het subsidiebudget worden subsidieaanvragen toegekend op basis van de volgorde waarin ze bij het college zijn binnengekomen. De reservering van het college heeft hierbij echter voorrang.

Paragraaf 5.7 Gebruik Martiniplaza voor sportwedstrijden

Artikel 5:19

Subsidiabele activiteiten

Het college kan aan (sport)organisaties subsidie verlenen voor het gebruik van Martiniplaza ten behoeve van sportwedstrijden of activiteiten.

Artikel 5:20

Subsidie per activiteit

De subsidie bedraagt een nader door het college te bepalen deel van de accommodatiehuur die Martiniplaza aan de subsidieaanvrager in rekening brengt voor de activiteiten, genoemd in artikel 5:19.

Artikel 5:21

Bijzondere bepalingen/ verplichtingen

  • 1.

    Het college weigert een subsidieaanvraag als de aanvrager voor zijn activiteiten terecht kan in een andere geschikte sportaccommodatie in de gemeente Groningen.

  • 2.

    Het college kan een subsidieaanvraag weigeren:

    • a.

      voor zover de gevraagde subsidie betrekking heeft op verhoging van de huur voor het gebruik van Martiniplaza en de daarvan deel uitmakende voorzieningen en diensten ten behoeve van sportwedstrijden;

    • b.

      als de aanvrager geen stichtings- of verenigingsvorm heeft of geen samenwerkingsverband daarvan met rechtspersoonlijkheid is.

Artikel 5:22

Subsidieplafond en verdelingsregels

  • 1.

    Het subsidieplafond voor de activiteiten, genoemd in artikel 5:24, bedraagt het daarvoor in de begroting opgenomen bedrag onder aftrek van de reeds lopende meerjarige verplichtingen.

  • 2.

    Het college kan een (groot) deel van het subsidieplafond reserveren voor specifiek door hem aangewezen sportorganisaties.

  • 3.

    Als het totaal van de aanvragen het subsidieplafond overschrijdt, is de verdeling van het subsidieplafond over de aanvragen als volgt:

    • a.

      als eerste komen in aanmerking de subsidieaanvragen van aanvragers die in 3 aaneengesloten en direct voorafgaande jaren een korting op de huur ontvangen hebben uit de bijdrage sportaccommodatie Martiniplaza en/of een subsidie op grond van de in deze paragraaf bedoelde regeling;

    • b.

      als op grond van bovenstaande verdeelwijze het totaalbedrag van de subsidieaanvragen het beschikbare subsidieplafond overtreft, wordt dat naar evenredigheid over de onder a bedoelde aanvragers verdeeld;

    • c.

      als na toepassing van de onder a genoemde verdeelwijze nog een deel van het subsidieplafond resteert, wordt dat over de nadien ontvangen subsidieaanvragen toegewezen op basis van de volgorde van binnenkomst.

Hoofdstuk 6 Cultuur (OCSW)

Paragraaf 6.1 Cultuur algemeen

i147340.pdf [Klik hier om het document te downloaden]

Artikel 6:2 Relevante procedure

  • 1. Op de paragrafen 6.6 tot en met 6.10 van dit hoofdstuk is de uitgebreide procedure, zoals opgenomen in de verordening van toepassing, waarbij subsidie verleend wordt voor de gehele periode van de geldende cultuurnota. In afwijking van artikel 7, lid 1 van de verordening stelt het college de aanvraagperiode vast.

  • 2. Op de paragrafen 6.2, 6.4 en 6.5 is de reguliere procedure, zoals opgenomen in de verordening van toepassing, met de volgende toevoegingen:

    • a.

      de termijn voor het indienen van een aanvraag is altijd 13 weken voor aanvang van de activiteit;

    • b.

      artikel 20 eerste lid van de verordening is van toepassing op alle subsidies die op grond van dit hoofdstuk worden verleend.

  • 3. Op de paragrafen 6.3 en 6.11 van dit hoofdstuk is de lichte procedure, zoals opgenomen in de verordening van toepassing.

Artikel 6:3 Toetsingscriteria

Voor de paragrafen 6.2, 6.4 en 6.5 geldt als drempelcriterium dat een aanvraag voldoende artistieke kwaliteit moet hebben. Indien dat het geval is, dan worden de volgende toetsingscriteria gehanteerd om te bepalen of een aanvraag in aanmerking komt voor subsidie:

  • a.

    aanvullend op het aanbod;

  • b.

    cultureel ondernemerschap;

  • c.

    deelnemers- en/of publieksbereik;

  • d.

    degelijkheid van de financiële onderbouwing;

  • e.

    stevigheid van de organisatie;

  • f.

    kans van slagen van het project.

Artikel 6:4 Reproductie/openbaarmaking/publiciteit/toegankelijkheid

Voor de incidentele subsidies, zoals bedoeld in paragraaf 6.2 tot en met 6.5 gelden de volgende voorwaarden:

  • a.

    De aanvrager verleent het college indien van toepassing toestemming voor verveelvoudiging of openbaarmaking van beelden of andere reproducties van het project of het kunstobject door middel van beeld- of promotiemateriaal of op welke andere wijze ook.

  • b.

    De subsidieontvanger dient door middel van publiciteit ruchtbaarheid te geven aan de publieke uiting van het project.

  • c.

    De subsidieontvanger is verplicht in zijn publiciteitsuitingen te vermelden dat de activiteit mede tot stand is gekomen dankzij subsidie van de gemeente Groningen. De subsidieontvanger maakt daarbij gebruik van het door het college voorgeschreven logo.

  • d.

    De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat het project toegankelijk is voor het publiek door uitvoering of plaatsing in de openbare ruimte of in een openbaar of voor publiek opengesteld gebouw binnen de provincie Groningen.

Paragraaf 6.2 Incidentele activiteiten cultuur

Artikel 6:5 Subsidiabele activiteiten

Het college kan subsidie verlenen als bijdrage aan incidentele activiteiten cultuur die voldoen aan de criteria van artikel 6.3.

Artikel 6:6 Subsidie per activiteit

  • 1. De subsidie voor de in het vorige artikel genoemde activiteiten bedraagt maximaal eenderde deel van de noodzakelijke kosten

  • 2. Een aanvrager kan per kalenderjaar voor maximaal € 15.000 aan subsidie op grond van deze paragraaf in aanmerking komen.

  • 3. Het college kan in uitzonderlijke gevallen gemotiveerd afwijken van het bepaalde in het vorige lid.

Artikel 6:7 Bijzondere bepalingen/verplichtingen

  • 1. De subsidieontvanger is verplicht een naar het oordeel van het college redelijke financiële eigen bijdrage te leveren aan de uitvoering van de activiteiten.

  • 2. Voor zover van toepassing is de subsidieontvanger verplicht een naar het oordeel van het college redelijk bedrag als entree te heffen van de bezoekers van de activiteit.

  • 3. De subsidieontvanger is verplicht om de relatie aan te geven tussen de activiteiten waarvoor op grond van deze paragraaf subsidie wordt gevraagd en zijn reguliere activiteiten als hij daarvoor subsidie ontvangt krachtens een gemeentelijke subsidieregeling of van een derde.

  • 4. De subsidieontvanger die naast de activiteiten waarvoor subsidie krachtens deze paragraaf wordt gevraagd tevens andere activiteiten uitvoert, dient:

    • a.

      bij de aanvraag tot subsidieverlening een begroting te voegen van al zijn baten en lasten tenzij hij deze begroting reeds eerder bij het college heeft ingediend, en

    • b.

      bij de aanvraag tot subsidievaststelling een rekening van al zijn baten en lasten te voegen tenzij hij deze rekening reeds eerder bij het college heeft ingediend.

  • 5. Subsidie wordt alleen verstrekt voor een activiteit, niet voor investeringen in goederen of huisvesting.

Artikel 6:8 Aanvullende weigeringsgronden

  • 1. Het college weigert een aanvraag voor een in artikel 6:5 genoemde activiteit als:

    • a.

      het een project betreft rond materieel erfgoed, behalve als daarin door middel van een actieve scheppingsdaad de verschillende elementen van het verleden in een hernieuwd kader worden vervat en zo een eigen vitale betekenis krijgen;

    • b.

      die activiteit plaatsvindt in het kader van een opleiding van de subsidieontvanger of een publicatie van wetenschappelijke werken en/of leermethoden;

    • c.

      de subsidieontvanger een volgens de cultuurnota structureel gesubsidieerde voorziening is tenzij de activiteit waarvoor subsidie wordt gevraagd aantoonbaar een inhoudelijke aanvulling is op de reeds structureel gesubsidieerde activiteiten van de subsidieontvanger of tenzij het college op grond van de cultuurnota alleen een bijdrage in de huisvestings- en/of organisatiekosten verleent;

    • d.

      de activiteit wordt geïnitieerd door amateurs.

  • 2. Het college kan voorts een subsidieaanvraag weigeren:

    • a.

      die primair betrekking heeft op publicaties en beeld- en geluidsdragers die geen uniek kunstwerk betreffen;

    • b.

      die in onvoldoende mate voldoet aan de criteria zoals genoemd in artikel 6:3.

  • 3. Het college kan in bijzondere gevallen gemotiveerd afwijken van het bepaalde in het eerste lid van dit artikel.

Artikel 6:9 Subsidieplafond en verdelingsregels

  • 1. Per kalenderjaar is het subsidieplafond voor de in artikel 6:5 genoemde activiteiten gelijk aan het daarvoor in de begroting opgenomen bedrag.

  • 2. Het college kan per kalenderjaar een of meer aanvraagperioden vaststellen.

  • 3. Het college bepaalt jaarlijks voor alle aanvraagperioden de uiterste datum waarop de subsidieaanvraag in bezit moet zijn van het college.

  • 4. Het college kan per aanvraagperiode een deelbudget vaststellen.

  • 5. Het college kan een eventueel overschot op een deelbudget toevoegen aan een deelbudget van een daaropvolgende aanvraagperiode. Dit geldt niet voor de laatste aanvraagperiode van het kalenderjaar.

  • Het college kan een eventueel overschot op een deelbudget ook toevoegen aan een deelbudget dat betrekking heeft op paragraaf 6.4 en/of 6.5.

  • 7. Het college brengt in de subsidieaanvragen voor de in artikel 6:5 genoemde activiteiten een rangschikking aan waarbij de aanvragen hoger worden gerangschikt naarmate ze beter voldoen aan de in artikel 6:3 genoemde criteria;

  • 8. In de afweging van het college wegen eerder genoemde criteria zwaarder dan later genoemde.

  • 9. Het college kan besluiten om de behandeling van een subsidieaanvraag uit te stellen tot een volgende aanvraagperiode mits het college met in achtneming van de daarvoor geldende termijn de gelegenheid heeft een besluit te nemen voordat de activiteit wordt uitgevoerd.

  • 10. In uitzonderlijke gevallen kan het college gemotiveerd besluiten om subsidie te verlenen voor de in artikel 6:5 genoemde activiteiten in afwijking van de in het zevende lid bedoelde rangschikking.

Paragraaf 6:3 Basissubsidies amateurkunst

Artikel 6:10 Subsidiabele activiteiten

Het college kan aan statutair in de gemeente Groningen gevestigde verenigingen en stichtingen die actief zijn op het gebied van amateurkunst subsidie verlenen:

  • a.

    in de kosten van deskundige artistieke leiding en de huur van repetitieruimten (basissubsidie);

  • b.

    in de kosten van het gebruik van de stadsschouwburg of Oosterpoort of van andere, in de gemeente Groningen gevestigde grote podia voor zover dat gebruik bedoeld is voor eigen uitvoeringen;

  • c.

    voor de aanschaf van instrumenten;

  • d.

    voor investeringen in infrastructuur zoals repetitieruimtes of podia die naar het oordeel van het college ten goede komen aan de sector van de brede amateurkunst.

 

Artikel 6:11 Subsidie per activiteit

  • 1. De subsidie voor de in het eerste lid van artikel 6:10 genoemde activiteiten bedraagt:

    • a.

      30% van honoraria voor deskundige artistieke leiding met een maximum van € 1.135,-- per subsidieontvanger per jaar;

    • b.

      30% van de huur van repetitieruimten met een maximum van € 454,-- per subsidieontvanger per jaar.

  • 2. De subsidie voor de in het tweede en derde lid van artikel 6:10 genoemde activiteiten bedraagt maximaal 40% van de totale kosten.

  • 3. De subsidie voor de in het vierde lid van artikel 6:10 genoemde activiteiten bedraagt maximaal 100% van de naar het oordeel van het college noodzakelijke kosten.

     

Artikel 6:12 Bijzondere bepalingen/verplichtingen

  • 1. In afwijking van de reguliere procedure, zoals opgenomen in de verordening, is de uiterste datum waarop een subsidieaanvraag voor de in artikel 6:10 genoemde activiteiten in bezit moet zijn van het college:

    • a.

      1 december van het voorafgaande jaar voor wat betreft het eerste en tweede lid;

    • b.

      1 mei van het lopende jaar voor wat betreft het derde en vierde lid van dat artikel;

    • c.

      voor het jaar 2013 is in afwijking van sub a. de uiterste datum waarop een subsidieaanvraag bezit moet zijn van het college 1 februari 2013.

  • 2. De subsidieontvanger dient ten minste 2 maal per jaar een openbare presentatie in de gemeente Groningen te geven. Hiertoe wordt niet gerekend een presentatie, die plaatsvindt in het kader van onderwijs, als onderdeel van een levensbeschouwelijke of politieke bijeenkomst of als onderdeel van een bedrijfsactiviteit.

  • 3. Een subsidieontvanger dient naar het oordeel van het college een redelijke contributie van de actieve leden te vragen of via andere bronnen inkomsten te genereren.

Artikel 6:13 Aanvullende weigeringsgronden

  • 1. Het college weigert een subsidie:

    • a.

      voor de in artikel 6:10 genoemde activiteiten als de subsidieontvanger statutair minder dan twee jaar binnen de gemeente Groningen is gevestigd;

    • b.

      voor de in artikel 6:10 genoemde activiteiten als de subsidieontvanger minder dan twee jaar staat ingeschreven bij de Kamer van Koophandel;

    • c.

      voor de in artikel 6:10 genoemde activiteiten als de subsidieontvanger onderdeel is van of gelieerd is aan rechtspersonen zonder primaire doelstellingen op het gebied van de amateurkunst.

  • 2. Het college kan een subsidieaanvraag weigeren:

    • a.

      voor de in artikel 6:10, tweede lid genoemde activiteiten als aan de subsidieontvanger voor datzelfde jaar niet tevens een subsidie is verleend krachtens het eerste lid van dat artikel;

    • b.

      voor de in artikel 6:10, derde en vierde lid genoemde activiteiten voor kosten die samenhangen met repetitieweekenden.

  • 3. Het college kan een subsidieaanvraag voor de in artikel 6:10, derde en vierde lid genoemde activiteiten weigeren als de subsidieontvanger een muziekkorps is en niet is aangesloten bij de Federatie Groninger Muziek Corpsen.

  • 4. Het college kan een subsidieaanvraag voor de in artikel 6:10, vierde lid genoemde activiteiten weigeren als de subsidieontvanger de bevordering van de amateurkunst in brede zin niet als doelstelling in zijn statuten heeft opgenomen.

Artikel 6:14 Subsidieplafond en verdelingsregels

  • 1. Voor de in artikel 6:10 genoemde activiteiten zijn de respectievelijke subsidieplafonds gelijk aan de daarvoor in de begroting opgenomen bedragen.

  • 2. Als het totaal van de subsidieaanvragen op basis van artikel 6:10 eerste lid de respectievelijke subsidieplafonds overschrijdt dan worden deze naar evenredigheid over de op tijd ontvangen subsidieaanvragen verdeeld.

  • 3. Als er na bovenstaande verdeelwijze nog middelen resteren dan worden deze over de nadien ontvangen subsidieaanvragen verdeeld op basis van de volgorde waarop ze bij het college zijn binnengekomen.

  • 4. Als het totaal van de subsidieaanvragen op basis van artikel 6:10 derde en vierde lid het beschikbare subsidieplafond overschrijdt dan wordt dat over de op tijd ingediende aanvragen verdeeld op basis van evenredigheid.

Toelichting

i173237.pdf [Klik hier om het document te downloaden]

Paragraaf 6.4 Stimuleringssubsidies amateurkunst

Artikel 6:15 Subsidiabele activiteiten

Het college kan subsidie verlenen aan producties of projecten op het gebied van de amateurkunst die bijdragen aan de verhoging van de kwaliteit van de deelnemers of aan inhoudelijke vernieuwing van de amateurkunst, en die voldoen aan de criteria van artikel 6.3.

 

Artikel 6:16 Subsidie per activiteit

  • 1. De subsidie voor de in artikel 6:15 genoemde activiteiten bedraagt maximaal eenderde deel van de naar het oordeel van het college noodzakelijke kosten.

  • 2. Een aanvrager kan per kalenderjaar voor maximaal € 15.000,-- aan subsidie op grond van deze paragraaf in aanmerking komen.

  • 3. Het college kan in uitzonderlijke gevallen gemotiveerd afwijken van het bepaalde in het vorige lid.

Artikel 6:17 Bijzondere bepalingen/verplichtingen

  • 1. Als de activiteit waarvoor subsidie wordt gevraagd een presentatie is, heft de subsidieontvanger een naar het oordeel van het college redelijk bedrag als entreegeld.

  • 2. Als een subsidieontvanger ook subsidie ontvangt op grond van paragraaf 6.3 van dit hoofdstuk geeft hij in zijn subsidieaanvraag de relatie weer tussen de activiteiten waarvoor op grond van deze paragraaf subsidie wordt gevraagd en zijn overige, door de gemeente Groningen gesubsidieerde activiteiten.

  • 3. Bij de voorbereiding van de activiteiten maakt de subsidieontvanger gebruik van de expertise van ter zake deskundigen. In het activiteitenplan, geeft de subsidieontvanger aan hoe deze voorwaarde zal worden vervuld.

Artikel 6:18 Aanvullende weigeringsgronden

  • 1. Het college weigert een subsidieaanvraag:

    • a.

      als minder dan de helft van de actieve leden en/of actieve deelnemers in de gemeente Groningen woont. Dit dient te worden aangetoond met een deelnemers- en/of ledenlijst;

    • b.

      als de subsidieaanvrager onderdeel is van of gelieerd is aan een of meer rechtspersonen zonder statutaire doelstellingen op het gebied van de amateurkunst;

    • c.

      als de uitvoering niet plaatsheeft in de gemeente Groningen.

  • 2. Het college kan een subsidieaanvraag weigeren als aan de uitvoerenden voor hun medewerking een financiële vergoeding wordt verstrekt. Deze bepaling geldt niet als de vergoeding voor artistieke leiding wordt verstrekt.

Artikel 6:19 Subsidieplafond en verdelingsregels

  • 1. Het subsidieplafond voor de in artikel 6:15 genoemde activiteiten bedraagt het daarvoor in de begroting opgenomen bedrag.

  • 2. Het college kan per kalenderjaar meerdere aanvraagperioden vaststellen.

  • 3. Het college kan per aanvraagperiode een deelbudget vaststellen. Het deelbudget van een aanvraagperiode is gelijk aan het subsidieplafond gedeeld door het aantal aanvraagperioden.

  • 4. Het college kan een eventueel overschot op een deelbudget toevoegen aan het deelbudget van de daaropvolgende aanvraagperiode. Dit geldt niet voor de laatste aanvraagperiode van het kalenderjaar.

  • 5. Het college kan een eventueel overschot op een deelbudget ook toevoegen aan een deelbudget dat betrekking heeft op paragraaf 6.2 en/of 6.5.

  • 6. Het college brengt in de ontvangen subsidieaanvragen een rangorde aan op basis van de in artikel 6:3 genoemde criteria.

  • 7. In de afweging van het college wegen eerder genoemde criteria zwaarder dan later genoemde.

  • 8. Als het totaal van de subsidieaanvragen voor een aanvraagperiode hoger is dan het beschikbare subsidiebudget of hoger dan een deelbudget zoals bedoeld in het derde lid van dit artikel, dan wordt het budget over de aanvragen verdeeld op basis van de rangorde zoals bedoeld in het vijfde lid van dit artikel.

Paragraaf 6.5 Stimuleringsregeling cultuurparticipatie in de wijk (De wijk als werkplaats)

Artikel 6:20 Subsidiabele activiteiten

Het college kan stichtingen of verenigingen subsidie verlenen voor community artprojecten van voldoende artistieke kwaliteit die de actieve beoefening van kunst en cultuur door wijkbewoners bevorderen. Deze projecten dienen bovendien aan alle onderstaande criteria tegelijk te voldoen:

  • a.

    bij de uitvoering van het project is een professional betrokken;

  • b.

    het project draagt bij aan de leefbaarheid in de wijk;

  • c.

    voor het project bestaat voldoende draagvlak in de wijk.

Artikel 6:21 Subsidie per activiteit

De subsidie voor de in artikel 6:20 genoemde activiteiten bedraagt maximaal 50% van de noodzakelijke kosten voor het tot stand brengen van een tijdelijk kunstwerk tot een maximum van € 15.000,-- per aanvrager per jaar.

 

Artikel 6:22 Bijzondere bepalingen/verplichtingen

  • 1. Voldoende wijkbewoners zijn actief betrokken bij opzet, invulling en uitvoering van het project.

  • 2. De schaal van een project is op wijkniveau. Stedelijke projecten komen niet voor subsidie in aanmerking.

  • 3. Indien de aanvraag betrekking heeft op een specifiek kunstobject dient de subsidieaanvraag gegevens te bevatten over de uiterlijke verschijningsvorm waarbij de subsidieontvanger ingaat op

    • a.

      het risico van overlast en hinder voor de omgeving;

    • b.

      de mate waarin het kunstobject gevoelig is voor vandalisme;

    • c.

      risico’s voor de verkeersveiligheid of de veiligheid in het algemeen;

    • d.

      de duur van het project en - indien van toepassing - de periode dat de subsidieontvanger het met de subsidie tot stand gebrachte kunstobject voor het publiek toegankelijk houdt.

  • 4. De subsidieaanvrager geeft voldoende bekendheid in de wijk aan het project waarvoor subsidie wordt gevraagd.

  • 5. Het college behoudt zich het recht voor om een tijdelijk kunstobject, dat mede door subsidie krachtens deze paragraaf tot stand is gebracht en tijdelijk in de openbare ruimte of in gemeentelijke eigendommen is geplaatst, vanwege het algemeen belang na overleg met de maker te verwijderen of te doen verwijderen.

Artikel 6:23 Aanvullende weigeringsgronden

  • 1. Het college weigert een subsidieaanvraag als er niet duidelijk sprake is van community art.

  • 2. Het college kan een subsidieaanvraag weigeren als die niet aan de criteria van artikel 6:20 voldoet.

  • 3. Het college kan een subsidieaanvraag weigeren als de aanvrager niet bereid is om een andere locatie te kiezen voor de uitvoering van het project of de plaatsing van een kunstobject in gevallen dat het algemene belang zich tegen de voorgenomen locatie verzet.

  • 4. Het college weigert een subsidieaanvraag voor zover die betrekking heeft op onderhouds- of instandhoudingskosten van een bestaand kunstobject.

Artikel 6:24 Subsidieplafond en verdelingsregels

  • 1. Het subsidieplafond voor de in artikel 6:20 genoemde projecten is gelijk aan het daarvoor in de begroting opgenomen bedrag.

  • 2. Het college kan per kalenderjaar een of meer aanvraagperioden vaststellen.

  • 3. Het college kan per aanvraagperiode een deelbudget vaststellen.

  • 4. Het college kan een eventueel overschot op een deelbudget toevoegen aan een deelbudget van de daaropvolgende aanvraagperiode. Dit geldt niet voor de laatste aanvraagperiode van het kalenderjaar.

  • 5. Het college kan een eventueel overschot op een deelbudget ook toevoegen aan een deelbudget dat betrekking heeft op paragraaf 6.2 en/of 6.4.

  • 6. Het college brengt in de op tijd ingediende subsidieaanvragen een rangschikking aan waarbij de aanvragen hoger worden gerangschikt naarmate ze beter voldoen aan de in artikel 6:20 eerste lid genoemde criteria.

  • 7. De verdeling van een in het derde lid bedoelde deelbudget geschiedt op basis van de in het zesde lid bedoelde rangschikking.

  • 8. Het college kan in uitzonderlijke gevallen besluiten om subsidie te verlenen in afwijking van de in het zesde lid bedoelde rangschikking. Het college motiveert in deze gevallen zijn besluit.

Paragraaf 6.6 Podiumkunsten

Artikel 6:25 Subsidiabele activiteiten

Het college kan aan stichtingen of verenigingen subsidie verlenen voor activiteiten in het kader van de podiumkunsten, zoals bedoeld in de cultuurnota. Hierbij houdt het college rekening met het door de Kunstraad Groningen hierover uitgebrachte advies op basis van de in de cultuurnota genoemde criteria.

Artikel 6:26 Subsidie per activiteit

De subsidie voor de in het vorige artikel genoemde activiteiten bedraagt maximaal 100% van de noodzakelijke kosten.

Artikel 6:27 Aanvullende weigeringsgronden

  • 1. Het college kan een subsidieaanvraag weigeren indien een nieuwe instelling zich nog niet bewezen heeft, gedurende een cultuurnotaperiode.

  • 2. Het college kan een subsidieaanvraag weigeren indien de Kunstraad op basis van artikel 6.25 een negatief advies uitbrengt.

Artikel 6:28 Subsidieplafond en verdelingsregels

  • 1. Het subsidieplafond voor de in artikel 6:25 genoemde activiteiten is gelijk aan het daarvoor in de begroting opgenomen bedrag.

  • 2. Het college verdeelt het in de begroting opgenomen bedrag op basis van het in artikel 6.25 bedoelde advies.

Paragraaf 6.7 Beeldende kunst

Artikel 6:29 Subsidiabele activiteiten

Het college kan stichtingen of verenigingen subsidie verlenen voor activiteiten in het kader van de beeldende kunst, zoals bedoeld in de cultuurnota, met name voor collectievorming, museale presentaties, opdrachten aan aansprekende beeldende kunstenaars, instandhouding collectie of productie. Hierbij houdt het college rekening met het door de Kunstraad Groningen hierover uitgebrachte advies op basis van de in de cultuurnota genoemde criteria.

 

Artikel 6:30 Subsidie per activiteit

De subsidie voor de in het vorige artikel genoemde activiteiten bedraagt maximaal 100% van de noodzakelijke kosten.

Artikel 6:31 Aanvullende weigeringsgronden

  • 1. Het college kan een subsidieaanvraag weigeren indien een nieuwe instelling zich nog niet bewezen heeft, gedurende een cultuurnotaperiode.

  • 2. Het college kan een subsidieaanvraag weigeren indien de Kunstraad op basis van artikel 6.29 een negatief advies uitbrengt.

Artikel 6:32 Subsidieplafond weigeringsgronden

  • 1. Het subsidieplafond voor de in artikel 6:29 genoemde activiteiten is gelijk aan het daarvoor in de begroting opgenomen bedrag.

  • 2. Het college verdeelt het in de begroting opgenomen bedrag op basis van het in artikel 6:29 bedoelde advies.

Paragraaf 6.8 Materieel Erfgoed

Artikel 6:33 Subsidiabele activiteiten

Het college kan aan instellingen subsidie verlenen voor het in stand houden en onder de aandacht brengen van materieel erfgoed, zoals bedoeld in de cultuurnota. Hierbij houdt het college rekening met het door de Kunstraad Groningen hierover uitgebrachte advies op basis van de in de cultuurnota genoemde criteria.

Artikel 34 Subsidie per activiteit

De subsidie voor de in het vorige artikel genoemde activiteiten bedraagt maximaal 100% van de noodzakelijke kosten.

Artikel 35 Aanvullende weigeringsgronden

  • 1. Het college kan een subsidieaanvraag weigeren indien een nieuwe instelling zich nog niet bewezen heeft, gedurende een cultuurnotaperiode.

  • 2. Het college kan een subsidieaanvraag weigeren indien de Kunstraad op basis van artikel 6.33 een negatief advies uitbrengt.

Artikel 36 Subsidieplafond en verdelingsregels

  • 1. Het subsidieplafond voor de in artikel 6:33 genoemde activiteiten is gelijk aan het daarvoor in de begroting opgenomen bedrag.

  • 2. Het college verdeelt het in de begroting opgenomen bedrag op basis van het in artikel 6:33 bedoelde advies.

Paragraaf 6.9 Immaterieel Erfgoed

Artikel 6:37 Subsidiabele activiteiten

Het college kan aan instellingen subsidie verlenen voor het in stand houden en onder de aandacht brengen van immaterieel erfgoed.

 

Artikel 6:38 Subsidie activiteiten

De subsidie voor de in het vorige artikel genoemde activiteiten bedraagt maximaal 100% van de noodzakelijke kosten.

Artikel 6:39 Bijzondere bepalingen/verplichtingen

De subsidieaanvraag voor immaterieel erfgoed bevat gegevens over:

  • a.

    het tijdsverloop tussen het subsidiebesluit van het college en de dag dat de activiteit plaatsvindt;

  • b.

    de uiterlijke verschijningsvorm waarbij de subsidieontvanger ingaat op:

    • i.

      het risico van overlast en hinder voor de omgeving;

    • ii.

      risico’s voor de verkeersveiligheid of de veiligheid in het algemeen.

  • c.

    de locatie waar de activiteit plaatsvindt.

Artikel 6:40 Aanvullende weigeringsgronden

Het college kan een subsidieaanvraag voor immaterieel erfgoed weigeren als:

  • a.

    de activiteit naar het oordeel van het college niet voldoende toegankelijk is voor het algemene publiek;

  • b.

    het college kan een subsidieaanvraag weigeren indien een nieuwe instelling zich nog niet bewezen heeft, gedurende een cultuurnotaperiode.

Artikel 6:41 Subsidieplafond en verdelingsregels

  • 1. Het subsidieplafond voor de in artikel 6:38 genoemde activiteiten is gelijk aan het daarvoor in de begroting opgenomen bedrag.

  • 2. Als het totaal van de subsidieaanvragen hoger is dan het subsidieplafond dan is de verdeelwijze als volgt:

    • a.

      op tijd ingediende vervolgaanvragen hebben voorrang boven andere aanvragen;

    • b.

      als na bovenstaande verdeelwijze nog middelen resteren dan worden deze over de overige, op tijd ingediende subsidieaanvragen verdeeld.

Paragraaf 6.10 Letteren

Artikel 6:42 Subsidiabele activiteiten

Het college kan aan instellingen subsidie verlenen voor activiteiten in het kader van de letteren, zoals bedoeld in de cultuurnota en/of de bibliotheekvisie. Hierbij houdt het college rekening met het door de Kunstraad Groningen hierover uitgebrachte advies op basis van de in de cultuurnota genoemde criteria.

Artikel 6:43 Subsidie per activiteit

De subsidie voor de in het vorige artikel genoemde activiteiten bedraagt maximaal 100% van de noodzakelijke kosten.

Artikel 6:44 Aanvullende weigeringsgronden

  • 1. Het college kan een subsidieaanvraag weigeren indien een nieuwe instelling zich nog niet bewezen heeft, gedurende een cultuurnotaperiode.

  • 2. Het college kan een subsidieaanvraag weigeren indien de Kunstraad op basis van artikel 6.42 een negatief advies uitbrengt.

Artikel 6:45 Subsidieplafond en verdelingsregels

  • 1. Het subsidieplafond voor de in artikel 6:42 genoemde activiteiten is gelijk aan het daarvoor in de begroting opgenomen bedrag.

  • 2. Het college verdeelt het in de begroting opgenomen bedrag op basis van het in artikel 6:42 bedoelde advies.

Paragraaf 6.11 Culturele beurzen

Artikel 6:46 Subsidiabele activiteiten

  • 1. Het college kan subsidie verlenen, in de vorm van een beurs, naar aanleiding van een prijsvraag of als stipendium. De volgende beurzen komen voor subsidie in aanmerking:

    • a.

      Hendrik de Vriesstipendium;

    • b.

      George Verbergstipendium;

    • c.

      Andrea Elkenbrachtfonds;

    • d.

      Stadsdichter.

  • 2. Om in aanmerking te komen voor subsidie dient voldaan te worden aan de bij uitschrijving van de beurs relevante criteria.

  • 3. De subsidie wordt toegekend op basis van beoordeling door een jury.

Artikel 6:47 Subsidie per activiteit

De subsidie voor de in het vorige artikel genoemde activiteiten bedraagt maximaal het daarvoor in de begroting opgenomen bedrag.

 

Artikel 6:48 Bijzondere bepalingen/verplichtingen

Het subsidiebedrag dient aangewend te worden voor de realisering van een kunstuiting van de subsidieontvanger, zoals bedoeld in de regels van de relevante culturele beurs.

Artikel 6:49 Aanvullende weigeringsgronden

Het college verleent geen subsidie, indien de inzendingen voor de beurs naar het oordeel van de jury van onvoldoende kwaliteit zijn.

Artikelgewijze toelichting

i147873.pdf [Klik hier om het document te downloaden]

Hoofdstuk 7 Verkeer (RO/EZ)

Voor dit programma zijn geen nadere regels vastgesteld.

Hoofdstuk 8 Wonen (RO/EZ/MD)

Paragraaf 8:1 Milieu en duurzaamheid

Artikel 8:1

Begripsbepalingen

  • 1.

    In aanvulling op het bepaalde in artikel 1 van de verordening wordt voor de toepassing van deze paragraaf verstaan onder:

    • a.

      ingezetene: alle natuurlijke- en rechtspersonen binnen de gemeente Groningen;

    • b.

      leefomgevingskwaliteit: de kwaliteit van het geheel van aspecten die de fysieke leefomgeving kunnen beïnvloeden (zoals: afval, geluid, groen, lucht en water);

  • 2.

    Voor de toepassing van deze nadere regels wordt telkens waar de term activiteiten wordt gebruikt tevens projecten bedoeld.

Artikel 8:2

Relevant arrangement

Op deze paragraaf is de lichte procedure, zoals opgenomen in de verordening, van toepassing.

Artikel 8:3

Subsidiabele activiteiten

  • 1.

    Het college kan subsidie verlenen voor activiteiten die naar het oordeel van het college substantieel het milieubelang in de stad Groningen dienen of activiteiten die de medeverantwoordelijkheid van ingezetenen van Groningen voor het milieu stimuleren.

  • 2.

    Het college kan subsidie verlenen voor activiteiten die naar het oordeel van het college het mondiale (milieu)bewustzijn van de ingezetenen van Groningen versterken of de leefomgevingskwaliteit en het milieu in andere landen verbeteren.

  • 3.

    Het college kan subsidie verlenen voor activiteiten die naar het oordeel van het college substantieel bijdragen aan:

    • a.

      vermindering van het energieverbruik, daaronder kan ook verstaan worden

      CO2 –reductie door het gebruik van andere energiebronnen;

    • b.

      het vergroten van de kennis op het gebied van duurzame maatregelen;

    • c.

      verbetering van de leefomgevingskwaliteit in de stad Groningen;

    • d.

      het proces tot bewustwording en gedragsverandering bij ingezetenen van Groningen met betrekking tot het bewust energieverbruik en de verbetering van de leefomgevingskwaliteit.

  • 4.

    Het college zal jaarlijks specifieke subsidiabele activiteiten aanwijzen die vallen onder de genoemde generieke subsidiabele activiteiten in dit artikel, eerste tot en met derde lid.

  • 5.

    Het college kan voor de activiteiten zoals bedoeld in het vierde lid, de criteria aangeven waar de te subsidiëren activiteit aan moet voldoen.

Artikel 8:4

Subsidie per activiteit

  • 1.

    Het college kan per subsidiabele activiteit, de hoogte van de subsidie aangeven in een vast bedrag of in een percentage ten opzichte van de naar het oordeel van het college noodzakelijk geachte kosten.

  • 2.

    Het college kan een subsidie verstrekken voor maximaal 100% van de kosten van de in artikel 8:3, eerste tot en met vierde lid genoemde activiteiten.

  • 3.

    In aanvulling op het eerste lid kan het college tevens aangeven welke kosten wel of niet subsidiabel zijn.

Artikel 8:5

Bijzondere bepalingen/verplichtingen

  • 1.

    Alleen ingezetenen van de gemeente Groningen kunnen een aanvraag indienen.

  • 2.

    Naast de in artikel 6 van de verordening genoemde gevallen kan subsidie worden geweigerd, indien voor soortgelijke activiteiten als waarvoor de betreffende subsidieaanvraag wordt ingediend al subsidie is aangevraagd of verstrekt.

Artikel 8:6 Subsidieplafonds en verdelingsregels

  • 1. Het subsidieplafond kan gedifferentieerd naar de activiteiten of voor de gehele paragraaf vastgesteld worden.

  • 2. Indien het college op grond van artikel 8:3, vierde lid meerdere activiteiten aanwijst die voor subsidie in aanmerking komen dan kan het college het ter beschikking gestelde bedrag middels een verdeelsleutel verdelen.

  • 3. Het college kan de verdeelsleutel tussentijds aanpassen indien naar het oordeel van het college de verdeling van het vastgestelde plafond niet tot een optimaal resultaat zal leiden.

  • 4. Aanvragen worden in beginsel behandeld in volgorde van binnenkomst, tenzij het college anders aangeeft.

Paragraaf 8.2 Energiescans

Artikel 8:7

Begripsbepalingen

  • 1.

    In aanvulling op het bepaalde in artikel 1 van de verordening wordt voor de toepassing van deze paragraaf verstaan onder:

  • a.

    MKB-bedrijf: een bedrijf dat voldoet aan de criteria genoemd in artikel 8:13;

  • b.

    aanvrager: de aanvraag kan worden ingediend door een eigenaar van een MKB-bedrijf in de gemeente Groningen;

  • 2.

    Indien er sprake is van een bedrijfsverzamelgebouw dan kan de eigenaar of exploitant van het bedrijfsverzamelgebouw de aanvraag indienen.

Artikel 8:8

Relevant arrangement

Op deze paragraaf is de lichte procedure, zoals opgenomen in de verordening, van toepassing.

Artikel 8:9

Subsidiabele activiteiten

Het college kan subsidie verlenen voor een energiescan, uitgevoerd door een erkend bedrijf in het kader van de BRL 9500 "Energieprestatieadvisering” of een bedrijf dat naar het oordeel van het college vergelijkbaar is met een erkend bedrijf.

Artikel 8:10

Subsidie per activiteit

  • 1.

    De subsidie bedraagt 75 % van de kosten verminderd met de omzetbelasting (BTW) voor uitvoering en rapportage van een energiescan.

  • 2.

    De subsidie bedraagt maximaal € 3.000,-- per MKB-bedrijf.

Artikel 8:11

Bijzondere bepalingen/verplichtingen

  • 1.

    Het bedrijf dat de energiescan uitvoert dient een extern bedrijf te zijn zonder organisatorische of functionele banden met het bedrijf waar de scan wordt uitgevoerd.

  • 2.

    De energiescan en de rapportage moeten voldoen aan de criteria zoals gesteld in artikel 8:12.

  • 3.

    Alleen de kosten van de energiescan komen in aanmerking voor subsidie, overige en interne kosten van het bedrijf komen niet in aanmerking voor subsidie.

  • 4.

    De rapportage van de energiescan moet ter bespreking worden voorgelegd aan het college.

Artikel 8:12

Criteria van een MKB-bedrijf

Het uitgangspunt voor de criteria van een MKB-bedrijf zijn de door de Europese Commissie vastgestelde definities van de kleine en middelgrote ondernemingen (bron: Publicatieblad Europese Commissie van de Europese Gemeenschappen L 107, 30 april 1996, bijlage “Door de Commissie vastgestelde definities van de kleine en middelgrote ondernemingen”,

artikel 1, eerste, derde, zesde, zevende en achtste lid):

  • a.

    als kleine en middelgrote ondernemingen, hierna “KMO’s” genoemd, worden beschouwd ondernemingen:

  • -

    met minder dan 250 werknemers,

  • -

    en waarvan

    ofwel de jaaromzet 40 miljoen euro niet overschrijft,

    ofwel het jaarlijkse balanstotaal 27 miljoen euro niet overschrijdt en

  • -

    die het zelfstandigheidscriterium in acht nemen zoals dit onder 2 is omschreven.

  • b.

    als “zelfstandig” wordt beschouwd de onderneming die niet voor 25% of meer van het kapitaal of van de stemrechten in handen is van 1 onderneming of van verscheidene ondernemingen gezamenlijk die niet aan de definitie van de KMO of van de kleine onderneming, naar gelang van het geval, beantwoorden. Deze drempelwaarde mag in 2 gevallen worden overschreden:

  • -

    indien de onderneming in handen is van openbare participatiemaatschappijen, van ondernemingen van risicokapitaal of van institutionele beleggers, mits deze individueel noch gezamenlijk in enig opzicht zeggenschap over de onderneming hebben;

  • -

    indien het wegens de spreiding van het kapitaal onmogelijk is te weten in wiens handen het is, en de onderneming verklaart dat zij redelijkerwijs mag aannemen niet voor 25% of meer in handen te zijn van 1 onderneming of van verscheidene ondernemingen gezamenlijk die niet aan de definitie van de “KMO” of van de kleine onderneming, naar gelang van het geval, beantwoorden;

  • c.

    indien ondernemingen op de balansdatum boven de aangegeven werknemersdrempels of financiële maxima blijven, verliezen zij de hoedanigheid van “KMO”: “middelgrote onderneming” of “kleine onderneming”, eerst indien die omstandigheid zich gedurende 2 opeenvolgende boekjaren voordoet;

  • d.

    het aantal werknemers komt overeen met het aantal jaar-arbeidseenheden (JAE), zijnde het aantal gedurende een jaar voltijds werkende werknemers, waarbij deeltijdwerkers en seizoenarbeiders in fracties van JAE worden uitgedrukt. Het in aanmerking te nemen referentiejaar is het laatste afgesloten boekjaar;

  • e.

    de voor de omzet en het balanstotaal te hanteren drempels zijn die welke betrekking hebben op het laatste afgesloten boekjaar van 12 maanden. Bij recent opgerichte ondernemingen waarvan de jaarrekening nog niet is afgesloten, dienen de in aanmerking te nemen bedragen te worden bepaald door middel van een in de loop van het boekjaar te goeder trouw gemaakte schatting.

Artikel 8:13

Voorwaarden rapportage energiescan

De rapportage van energiescan dient de volgende elementen te bevatten:

  • a.

    beschrijving van het bedrijf: productie-omvang, aantal werknemers, bedrijfstijden; belangrijkste processen en activiteiten; eventueel een organisatieschema;

  • b.

    beschrijving van bestaande of geplande bouwwerken en processen in hun geheel: beschrijving van de gebouwen (ligging, bouwjaar, oppervlakte, staat van isolatie, tochtwering, etcetera). Processen dienen duidelijk omschreven te worden. Dit kan het beste door gebruik te maken van stroomschema ’s waar per processtap wordt aangegeven wat in- en uitgaat. Daarbij moet een inventarisatie gemaakt worden van alle installaties en voorzieningen;

  • c.

    energiehuishouding van de bouwwerken en processen in hun geheel: overzichten van het jaarverbruik (zowel kosten als hoeveelheden) van alle energiedragers (gas, elektra, huisbrandolie, etcetera) van de afgelopen jaren inclusief trendanalyse, overzichten van het maandelijks verbruik;

  • d.

    energiebalans van de relevante energiedragers per bedrijfsonderdeel: daarbij moet 90%van het energieverbruik van de betreffende energiedrager gespecificeerd worden. Voor moeilijk te meten energiedragers zoals stoom of perslucht kan volstaan worden met een specificatie van 80% van het energieverbruik;

  • e.

    energiezorg: beschrijving van de wijze waarop energiezorg in het bedrijf wordt geborgd;

  • f.

    overzicht van de technische en organisatorische mogelijkheden tot energiebesparing en de kwantificering ervan (ook van de niet redelijke maatregelen). Per maatregel wordt de volgende informatie vermeld: algemene beschrijving, toepasbaarheid (inclusief eventuele voorwaarden), investeringskosten, de te verwachten energiebesparing (in hoeveelheid en in kosten), een berekening van de terugverdientijd. Ook de maatregelen die al genomen zijn of nog lopen worden vermeld. Bij het beschrijven van al genomen en lopende maatregelen moet vermeld worden wat de (voorlopige)resultaten van die maatregelen zijn en wat de knelpunten bij het invoeren zijn of waren. Ook eerder onderzochte opties die niet zijn uitgevoerd behoren hier te worden beschreven, met vermelding van de redenen voor het niet doorvoeren van de opties;

  • g.

    overzicht van de subsidie- en fiscale mogelijkheden per maatregel.

Artikel 8:14

Subsidieplafond en verdelingsregels

Artikel 8:6 is van overeenkomstige toepassing op deze paragraaf.

Paragraaf 8:3 Subsidie schoonmaakacties

Artikel 8:15

Begripsbepalingen

In aanvulling op het bepaalde in artikel 1 van de verordening wordt voor de toepassing van deze paragraaf verstaan onder:

  • a.

    ingezetenen : alle natuurlijke personen en rechtspersonen die woonachtig dan wel gevestigd zijn in de gemeente Groningen;

  • b.

    openbare ruimte : de gemeenschappelijke, publieke ruimte waaronder in ieder geval wordt verstaan: openbare wegen, openbare wateren en

    openbaar groen.

Artikel 8:16

Relevante procedure

Op deze paragraaf is de lichte procedure zoals opgenomen in de verordening van toepassing.

Artikel 8:17

Subsidiabele activiteiten

  • 1.

    Het college kan subsidie verstrekken voor allerhande schoonmaakacties in het kader van LenteKriebels, zusje van LenteKriebels, ZomerKriebels, zwerfvuilteams of overige incidentele acties.

  • 2.

    De activiteiten genoemd in het eerste lid, dienen geheel of gedeeltelijk in de openbare ruimte plaats te vinden.

Artikel 8:18

Subsidie per activiteit

  • 1.

    De subsidie in het kader van zwerfvuilteams bedraagt maximaal € 250,-- per team per jaar.

  • 2.

    De subsidie in het kader van LenteKriebels bedraagt maximaal € 250,-- per activiteit.

  • 3.

    De subsidie in het kader van incidentele acties bedraagt maximaal € 250,-- per activiteit.

  • 4.

    De subsidie in het kader van het zusje van LenteKriebels bedraagt maximaal € 250,-- per activiteit.

  • 5.

    De subsidie in het kader van ZomerKriebels bedraagt maximaal € 250,-- per activiteit.

  • 6.

    De hoogte van de subsidie wordt bepaald door het aantal aanvragen, door de omvang en het te verwachten effect van de activiteit.

Artikel 8:19

Bijzondere bepalingen/verplichtingen

De subsidieaanvraag dient 2 weken vóór aanvang van de activiteiten te zijn ingediend bij het college.

Artikel 8:20

Subsidieplafond en verdelingsregels

  • 1.

    Ten laste van het onder het eerste lid genoemde beschikbare bedrag wordt subsidie overeenkomstig onderstaande volgorde toegekend:

    • a.

      als eerste de subsidie voor zwerfvuilteams en

    • b.

      voorts de overige subsidies en wel op volgorde van binnenkomst van de aanvraag.

  • 2.

    Het bedrag genoemd onder het eerste lid wordt jaarlijks geïndexeerd.

Paragraaf 8.4 Subsidie oud papier

Artikel 8:21

Begripsbepalingen

In aanvulling op het bepaalde in artikel 1 van de verordening wordt voor de toepassing van deze paragraaf verstaan onder:

  • a.

    garantieprijs : door het college vastgestelde prijs per kilogram ingezameld oud papier, die aan inzamelaars wordt betaald op het moment dat de marktprijs lager is dan de garantieprijs;

  • b.

    marktprijs : prijs die door het papier inzamelend en/of verwerkend bedrijf aan de Milieudienst wordt betaald;

  • c.

    inzamelaar : inzamelaar van oud papier die beschikt over een geldige inzamelvergunning ex artikel 11, eerste lid van de Afvalstoffenverordening van de gemeente Groningen;

  • d.

    papier inzamelend en/of papier verwerkend bedrijf : het bedrijf dat het transport en de inzameling van door inzamelaars aangeleverd oud papier verzorgt, welk bedrijf op dat moment een contract heeft met ARCG;

  • e.

    inzameloverzicht : een door het papier inzamelend en verwerkend bedrijf verstrekt overzicht van het door de inzamelaar ingezameld papier.

Artikel 8:22

Relevante procedure

Op deze paragraaf is de lichte procedure zoals opgenomen in de verordening van toepassing.

Artikel 8:23

Subsidiabele activiteiten

Het college kan aan een inzamelaar subsidie verstrekken voor de inzameling van oud papier.

Artikel 8:24

Subsidie per activiteit

  • 1.

    Subsidie wordt verstrekt in de vorm van een garantieprijs: indien de marktprijs op een bepaald moment lager is dan de door het college vastgestelde garantieprijs, wordt de garantieprijs uitgekeerd.

  • 2.

    Voor het bepalen van de marktprijs wordt uitgegaan van de datum van de weegbon.

  • 3.

    De garantieprijs, zoals bedoeld in het eerste lid, wordt jaarlijks door het college vastgesteld.

Artikel 8:25

Bijzondere bepalingen/verplichtingen subsidieaanvraag en betaling

  • 1.

    In afwijking van het bepaalde in de verordening, geldt het door het oud papier inzamelend en/of verwerkend bedrijf verstrekte inzameloverzicht als subsidieaanvraag.

  • 2.

    De hoeveelheid ingezameld oud papier wordt bepaald door het papier inzamelend en/of papier verwerkend bedrijf.

  • 3.

    Een kopie van het inzameloverzicht wordt aan het college verstrekt en dient als basis voor de eventueel te subsidiëren hoeveelheid ingezameld oud papier.

  • 4.

    De subsidie wordt aan de inzamelaar betaald door het papier inzamelend en/of verwerkend bedrijf.

Paragraaf 8.5 Groene daken

i71673.pdf [Klik hier om het document te downloaden]

Artikel 8:27

Relevante procedure

Op deze regeling is de reguliere procedure, zoals opgenomen in de verordening, van toepassing.

Artikel 8:28

Subsidiabele activiteiten

Het college kan subsidie verlenen voor de aanleg van groene daken zodanig dat de aanleg daarvan een bijdrage levert aan de waterbergingscapaciteit van hemelwater.

Artikel 8:29

Subsidie per activiteit

De subsidie bedraagt:

  • a.

    € 30,- per m² voor oppervlakken van 6 tot 100 m2;

  • b.

    € 20,- per m² voor oppervlakken van 100 tot 250 m2;

  • c.

    € 10,- per m² voor oppervlakken van 250 tot 1000 m2.

Artikel 8:30

Bijzondere bepalingen/verplichtingen

  • 1.

    Subsidie wordt slechts verleend als voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • a.

    het dient te gaan om een plat dak van minimaal 6 m2 op een gebouw;

  • b.

    er dient niet met de aanleg te zijn begonnen voordat op de subsidieaanvraag is beslist;

  • c.

    aanvrager dient eigenaar van gebouwen of bijgebouwen in de gemeente Groningen te zijn of huurder van gebouwen of bijgebouwen in de gemeente Groningen terwijl hij beschikt over een akkoordverklaring van de eigenaar voor de aanleg.

  • 2.

    Bij de aanvraag dienen de volgende gegevens te worden overgelegd:

    • a.

      een gespecificeerde begroting van de kosten of een offerte van de kosten;

    • b.

      een situatietekening op schaal;

    • c.

      een foto van het bestaande dak;

    • d.

      een bouwvergunning of een monumentenvergunning, indien vereist;

    • e.

      de schriftelijke akkoordverklaring van de eigenaar (als aanvrager huurder is).

  • 3.

    Het college kan de subsidie intrekken indien blijkt dat de werkzaamheden niet binnen 1 jaar na de datum van verlening van de subsidie zijn uitgevoerd.

  • 4.

    Op de aanvraag om vaststelling van de subsidie dient aanvrager de datum te vermelden waarop de werkzaamheden zijn afgerond.

Artikel 8:31

Subsidieplafond en verdelingsregels

De subsidieaanvragen worden op volgorde van binnenkomst afgehandeld.

Paragraaf 8:32 Onderhoud woonboten diepenring

i71674.pdf [Klik hier om het document te downloaden]

Artikel 8:33

Relevante procedure

Op deze regeling is de reguliere procedure, zoals opgenomen in de verordening, van toepassing.

Artikel 8:34

Subsidiabele activiteiten

Het college kan subsidie verlenen voor het in goede staat van onderhoud brengen en houden van het zichtbare deel van woonschepen, gelegen op aangewezen gebied en op het in vaarklare staat brengen van authentieke schepen in de Noorderhaven.

Artikel 8:35

Subsidie per activiteit

  • 1.

    De subsidie bestaat uit een geldelijke bijdrage voor het in goede staat van onderhoud brengen of een lening voor het in goede staat van onderhoud brengen of, voor de Noorderhaven, het in vaarbare staat brengen van een schip.

  • 2.

    De subsidie voor onderhoudskosten tot en met € 5.000,- bedraagt maximaal 50% van de onderhoudskosten.

  • 3.

    De subsidie voor onderhoudskosten boven de € 5.000,- verlopen via een lening, tot 100% van de kosten te vermeerderen met de bijkomende kosten tot een maximum van € 25.000,- met in beginsel een looptijd van 10 jaar.

Artikel 8:36

Bijzondere bepalingen/verplichtingen 1. Subsidie wordt slechts verleend als voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

    • a.

      het woonschip dient door 1 huishouden bewoond te worden;

    • b.

      het onderhoudsniveau dient waarneembaar slechter te zijn dan normaal regulier onderhouden;

    • c.

      het dient te gaan om onderhoud aan de buitenzijde van het woonschip boven de waterlijn;

    • d.

      de aanvrager dient eigenaar van het schip te zijn;

    • e.

      het schip dient rechtmatig in het aangewezen gebied te liggen.

  • 2.

    Bij de aanvraag dienen de volgende gegevens te worden overgelegd:

    • a.

      een gespecificeerde begroting van de kosten of een offerte van de kosten;

    • b.

      een situatietekening op schaal;

    • c.

      een foto van de bestaande situatie;

    • d.

      een bouwtoestemming, indien vereist;

    • e.

      een onderhoudsplan voor minimaal 3 jaar of zoveel langer als de looptijd van de lening is.

  • 3.

    Na het besluit tot het verlenen van de subsidie dient aanvrager een ingevuld en van gevraagde bijlagen voorzien aanvraagformulier SVN(Stichting Stimuleringsfonds Volkshuisvesting Nederlandse gemeenten) in te dienen.

  • 4.

    De aanvrager dient overeenkomstig het overgelegde en door het college goedgekeurde onderhoudsplan gedurende 3 jaren, of zoveel langer als de looptijd van de lening is, het schip in goede staat van onderhoud, in het aangewezen gebied en in eigendom van de aanvrager te houden.

  • 5.

    Ook na de vaststelling van de subsidie kan het college de subsidie of het restant van de lening op basis van strijd met het bepaalde in het eerste en vierde lid onmiddellijk terugvorderen van de aanvrager.

  • 6.

    Bij de aanvraag om vaststelling van de subsidie dient aanvrager rekeningen en betaalbewijzen voor onderhoud door derden en materiaalkosten te overleggen.

Artikel 8:37

Subsidieplafond en verdelingsregels

  • 1.

    De aanvragen worden behandeld op volgorde van binnenkomst.

  • 2.

    Het college kan afwijken van de behandelvolgorde indien herstel dringend vereist is.

Paragraaf 8.7 Beter verbeteren

Artikel 8:38

Relevante procedure

Op deze regeling is de reguliere procedure, zoals opgenomen in de verordening, van toepassing.

Artikel 8:39

Subsidiabele activiteiten

Het college kan subsidie verlenen voor het herstel van historisch waardevolle onderdelen van monumentale panden zoals bedoeld in 'Beter Verbeteren' zoals vastgesteld in de raad van 6 december 1995 onder nr. 6 vastgesteld bij nota 'Van ethiek naar strategie'.

Artikel 8:40

Subsidie per activiteit

  • 1.

    De subsidie bedraagt maximaal 40% van de subsidiabele kosten bepaald volgens de methode van de 'Leidraad subsidiabele kosten' van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.

  • 2.

    De subsidie bedraagt maximaal € 5000,- per adres per jaar.

Artikel 8:41

Bijzondere bepalingen/verplichtingen

Subsidie wordt slechts verleend als voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • a.

    het dient te gaan om een rijksmonument, een gemeentelijk monument of anderszins om een aantoonbaar historisch waardevol pand;

  • b.

    het dient te gaan om herstel van historische waardevolle onderdelen, die niet op basis van een rijkssubsidieregeling gesubsidieerd kunnen worden.

Artikel 8:42

Subsidieplafond en verdelingsregels

  • 1.

    De aanvragen worden behandeld op volgorde van binnenkomst.

  • 2.

    Het college kan afwijken van de behandelvolgorde indien herstel dringend vereist is.

Paragraaf 8.8 Monumentale molens

i71675.pdf [Klik hier om het document te downloaden]

Artikel 8:44

Relevante procedure

Op deze regeling is de reguliere procedure, zoals opgenomen in de verordening, van toepassing.

Artikel 8:45

Subsidiabele activiteiten

Het college kan, in aanvulling op de Regeling rijkssubsidiëring instandhouding monumenten, subsidie verlenen voor het fysiek in stand houden van monumentale molens.

Artikel 8:46

Subsidie per activiteit

  • 1.

    De subsidie bestaat uit een geldelijke bijdrage voor het in stand houden van monumentale windmolens in aanvulling op de door het rijk op grond van het Brim verleende subsidie.

  • 2.

    De subsidie bedraagt maximaal 40% van de door het rijk op grond van het Brim vastgestelde instandhoudingskosten.

Artikel 8:47

Bijzondere bepalingen/verplichtingen

  • 1.

    Subsidie wordt slechts verleend als voor de activiteit door het rijk subsidie is verleend op grond van het Brim.

  • 2.

    Het college verstrekt subsidieontvanger jaarlijks een voorschot.

  • 3.

    Na afloop van de vaststelling door het rijk op grond van de Brim stelt het college de (gemeentelijke) subsidie vast op grond van de afrekening door het Rijk.

  • 4.

    Bij de aanvraag om vaststelling van de subsidie dient aanvrager een afschrift van de vaststellingsbeschikking van het Rijk te voegen.

Paragraaf 8.9 Monumentale kerken

i71676.pdf [Klik hier om het document te downloaden]

Artikel 8:49

Relevante procedure

Op deze regeling is de reguliere procedure, zoals opgenomen in de verordening, van toepassing.

Artikel 8:50

Subsidiabele activiteiten

Het college kan, in aanvulling op de Regeling rijkssubsidiëring instandhouding monumenten, subsidie verlenen voor het fysiek in stand houden van monumentale kerken.

Artikel 8:51

Subsidie per activiteit

  • 1.

    De subsidie bestaat uit een geldelijke bijdrage voor het in stand houden van monumentale kerken in aanvulling op de door het rijk op grond van het Brim verleende subsidie.

  • 2.

    De subsidie bedraagt maximaal 25% van de door het rijk op grond van het Brim vastgestelde instandhoudingskosten.

Artikel 8:52

Bijzondere bepalingen/verplichtingen.

  • 1.

    Subsidie wordt slechts verleend als voor de activiteit door het rijk subsidie is verleend op grond van het Brim.

  • 2.

    Het college verstrekt subsidieontvanger jaarlijks een voorschot.

  • 3.

    Na afloop van de vaststelling door het rijk op grond van de Brim stelt het college de (gemeentelijke) subsidie vast op grond van de afrekening door het Rijk.

  • 4.

    Bij de aanvraag om vaststelling van de subsidie dient aanvrager een afschrift van de vaststellingsbeschikking van het Rijk te voegen.

Paragraaf 8.10 Revolverend fonds monumenten

i71677.pdf [Klik hier om het document te downloaden]

Artikel 8:54

Relevante procedure

Op deze regeling is de reguliere procedure, zoals opgenomen in de verordening, van toepassing.

Artikel 8:55

Subsidiabele activiteiten

Het college kan subsidie verlenen voor buitengewoon onderhoud of restauratie van gemeentelijke monumenten.

Artikel 8:56

Subsidie per activiteit

  • 1.

    De subsidie bestaat uit een geldelijke lening voor het verbeteren van de staat van onderhoud en restauratie.

  • 2.

    De subsidie voor onderhoudskosten verlopen via een lening tot 100% van de kosten, te vermeerderen met de bijkomende kosten.

Artikel 8:57

Bijzondere bepalingen/verplichtingen

1.Subsidie wordt slechts verleend als voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • a.

    het dient te gaan om een door de gemeente aangewezen monument in de zin van de Erfgoedverordening;

  • b.

    aanvrager dient voldoende zakelijk gerechtigde van het monument te zijn.

  • 2.

    Bij de aanvraag om verlening van subsidie dient aanvrager alle gegevens te overleggen die nodig zijn om voldoende inzicht in de uitvoering van de werkzaamheden te krijgen. In elk geval worden de volgende gegevens overgelegd:

    • a.

      het aanvraagformulier;

    • b.

      een gespecificeerde begroting van de kosten of een offerte van de kosten;

    • c.

      rapport van de monumentenwacht; en

    • d.

      een beschrijving hoe de voorgenomen werkzaamheden zullen worden uitgevoerd.

  • 3.

    Na het besluit tot het verlenen van de subsidie dient aanvrager een ingevuld en van gevraagde bijlagen voorzien aanvraagformulier SVN(Stichting Stimuleringsfonds Volkshuisvesting Nederlandse gemeenten) in te dienen.

  • 4.

    De aanvrager dient overeenkomstig het bijgevoegde onderhoudsplan het monument gedurende de looptijd van de lening in goede staat van onderhoud te houden en lid te zijn van Monumentenwacht.

Artikel 8:58

Subsidieplafond en verdelingsregels

  • 1.

    De aanvragen worden behandeld op volgorde van binnenkomst.

  • 2.

    Het college kan afwijken van de behandelvolgorde indien herstel dringend vereist is.

Toelichting bij hoofdstuk 8 Nadere regels subsidies gemeente Groningen

i71678.pdf [Klik hier om het document te downloaden]

Hoofdstuk 9 Onderhoud en beheer openbare ruimte (RO/EZ)

Paragraaf 9.1 Monumentale houtopstand

i71679.pdf [Klik hier om het document te downloaden]

Artikel 9:2

Relevante procedure

Op deze regeling is de reguliere procedure, zoals opgenomen in de verordening, van toepassing.

Artikel 9:3

Subsidiabele activiteiten

Het college kan subsidie verlenen voor het treffen van maatregelen die noodzakelijk zijn voor instandhouding van monumentale houtopstand. In dat kader kan het college subsidie verlenen voor het treffen van maatregelen voor de instandhouding van monumentale houtopstand op particulier terrein.

Artikel 9:4

Subsidie per activiteit

De subsidie bedraagt maximaal 50% van de door het college vast te stellen subsidiabele kosten met een maximum van € 1000,--.

Artikel 9:5

Bijzondere bepalingen/verplichtingen

  • 1.

    Subsidie wordt slechts verleend als voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • a.

    het dient te gaan om maatregelen voor onderhoud aan een monumentale houtopstand;

  • b.

    het dient te gaan om een monumentale houtopstand op particulier terrein;

  • c.

    aanvrager dient krachtens zakelijk recht bevoegd te zijn om over de monumentale houtopstand te beschikken;

  • d.

    de maatregelen dienen noodzakelijk te zijn voor instandhouding van de monumentale houtopstand;

  • e.

    er dient de afgelopen 15 jaar niet eerder subsidie verstrekt te zijn voor de betreffende monumentale houtopstand;

  • f.

    de houtopstand dient binnen een door de raad aangewezen stadsvernieuwingsgebied te liggen en

  • g.

    er dient niet met het werk begonnen te zijn voordat op de aanvraag is beslist, behoudens wanneer het college schriftelijke toestemming heeft gegeven om eerder te beginnen.

  • 2.

    De werkzaamheden dienen door een erkend boomverzorgingsbedrijf te worden uitgevoerd.

  • 3.

    Bij de aanvraag dienen de volgende gegevens te worden overgelegd:

    • a.

      vermelding van de monumentale houtopstand waarvoor subsidie wordt aangevraagd, verduidelijkt door een tekening of foto;

    • b.

      een overzicht van de te treffen maatregelen;

    • c.

      een gespecificeerde offerte van een erkend boomverzorgingsbedrijf.

  • 4.

    Het uitvoeren van de werkzaamheden dient ten minste 7 dagen tevoren door of namens aanvrager bij de directie Stadsbeheer, afdeling Wijkbeheer, gemeld te zijn.

  • 5.

    Bij de aanvraag om vaststelling van de subsidie dient een betalingsbewijs aan het boomverzorgingsbedrijf te worden overgelegd.

Artikel 9:6 Subsidieplafond en verdelingsregels

  • 1.

    De subsidieaanvragen worden op volgorde van binnenkomst afgehandeld.

Hoofdstuk 10 Slotbepalingen

Artikel 10.1 Inwerkingtreding

Deze nadere regels treden in werking op 1 november 2011.

Artikel 10.2 Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als Nadere regels subsidies gemeente Groningen.

Ondertekening

Gedaan te Groningen in de collegevergadering van 3 mei 2011.

De burgemeester,

dr. J.P. (Peter) Rehwinkel.

De secretaris,

drs. M.A. (Maarten) Ruys.