NADERE REGELS SUBSIDIES GEMEENTE GRONINGEN

Geldend van 25-02-2021 t/m 14-03-2021

Intitulé

NADERE REGELS SUBSIDIES GEMEENTE GRONINGEN

HET COLLEGE VAN BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN GRONINGEN;

(BD 11.2583046);

Gezien het voorstel 18 april 2011;

Gelet op artikel 149 van de Gemeentewet en artikel 3 van de Algemene subsidieverordening gemeente Groningen 2011;

BESLUIT:

de Nadere regels subsidies gemeente Groningen vast te stellen.

Wijzingen en inhoudsopgave

Deel 1 – Algemeen

Indieningsvereisten en procedureregels

Artikel 1 Begripsbepalingen

In aanvulling op de begripsbepalingen die zijn opgenomen in de ASV wordt voor de toepassing van deze nadere regels verstaan onder:

  • 1.

    Verplicht subsidiedocument: een document dat alle gegevens bevat die vereist zijn voor een zorgvuldige beoordeling van de aanvraag voor subsidieverlening of subsidievaststelling en waarvan de indiening verplicht is gesteld op grond van de wet, de Algemene subsidieverordening gemeente Groningen of bij beschikking tot subsidieverlening of beschikking tot subsidievaststelling.

  • 2.

    Indieningsdatum: de uiterste datum waarop een verplicht subsidie-document moet zijn ingediend. De Algemene termijnenwet is van toepassing.

  • 3.

    Tijdige indiening: een verplicht subsidiedocument is tijdig ingediend als het voor de uiterste indieningsdatum door het college is ontvangen. Bij verzending per post is een verplicht subsidiedocument tijdig ingediend als het voor de uiterste indieningsdatum ter post is bezorgd, mits het niet langer dan een week na de uiterste indieningsdatum is ontvangen.

  • 4.

    Uitstelverzoek: een verzoek om uitstel voor het indienen van een verplicht subsidiedocument.

Artikel 2 Indieningsvereisten

  • 1. Als een aanvraag om een jaarlijkse subsidie niet voor de uiterste indieningsdatum is ingediend, stelt het college de aanvrager eenmaal in de gelegenheid de aanvraag alsnog in te dienen. Het college stelt daarvoor een uiterste datum voor welke de aanvraag moet zijn ingediend.

  • 2. Het college neemt te laat ingediende aanvragen om subsidieverlening niet in behandeling tenzij de aanvrager aannemelijk maakt dat sprake is van overmacht, ter beoordeling door het college.

  • 3. Als een verplicht subsidiedocument tijdig maar onvolledig is ingediend, stelt het college de aanvrager eenmaal in de gelegenheid om dit aan te vullen. Het college stelt daarvoor een uiterste datum, voor welke de aanvulling moet zijn ingediend. De beslistermijn schort op voor de duur van de gestelde termijn.

  • 4. Als een subsidieaanvrager niet in staat is een verplicht subsidiedocument tijdig in te dienen wegens omstandigheden die het college zijn aan te rekenen dan zal het college de indieningsdatum opschorten. De opschorting eindigt zodra de hiervoor bedoelde omstandigheden zich niet meer voordoen. Het college maakt de opschorting van de indieningsdatum schriftelijk aan de subsidieaanvrager of -ontvanger bekend.

  • 5. Als de in lid 3 bedoelde uiterste termijn ongebruikt is verstreken, doet het college schriftelijk mededeling van die constatering en stelt zij de aanvrager op de hoogte van de consequenties van dit verzuim. Dit kan zijn:

    • -

      de aanvraag buiten behandeling stellen;

    • -

      subsidie ambtshalve vaststellen;

    • -

      het opleggen van een sanctie.

  • 6. Indien het college besluit een sanctie op te leggen bestaat deze uit een verlaging van de subsidieverlening met 1% van de verleende subsidie tot een maximum van € 100,00 voor elke dag na die waarop het college het verzuim heeft vastgesteld tot aan de dag waarop het verzuim is opgeheven. Betreft het in lid 3 bedoelde verzuim een aanvraag om subsidievaststelling dan bestaat de sanctie uit een verlaging van de subsidievaststelling met 1% van het bedrag waarop de subsidie zou zijn vastgesteld tot een maximum van € 100,00 voor elke dag na die waarop het college het verzuim heeft vastgesteld tot aan de dag waarop het verzuim is opgeheven.

  • 7. Zodra drie maanden zijn verstreken sinds de dag waarop het college het verzuim als bedoeld in de leden 3 en 6 van dit artikel heeft vastgesteld, kan het college de subsidieverlening intrekken of ambtelijk vaststellen.

Artikel 3 Uitstelverzoeken

  • 1. Een aanvrager kan eenmalig een uitstelverzoek indienen voor maximaal acht weken. Dit kan schriftelijk of langs elektronische weg.

  • 2. Het college weigert een uitstelverzoek als:

    • a.

      dit onbevoegd is ingediend;

    • b.

      dit later is ingediend dan 2 weken voor voor de uiterste indieningsdatum

    • c.

      dit naar het oordeel van het college niet is voorzien van een deugdelijke motivering.

  • 3. Het college beslist schriftelijk zo spoedig mogelijk op een uitstelverzoek doch uiterlijk binnen twee weken na ontvangst daarvan.

Artikel 4 Ontheffing tussenrapportage

In afwijking van het bepaalde in artikel 6 lid 1 onder c van de Algemene subsidieverordening gemeente Groningen 2019 behoeven subsidieontvangers uit de volgende categorieën geen tussenrapportage in te dienen:

  • Basissubsidie Amateur Kunst;

  • Subsidies voor accommodaties;

  • Subsidies voor wijkorganisaties;

  • Subsidies lager dan € 5.000, in welk geval de subsidieverlening en -vaststelling samenvallen.

Artikelsgewijze toelichting

Algemeen

Met het oog op de voortgang van het subsidieproces gelden er nadere regels rond de indiening van subsidiedocumenten. Subsidiedocumenten zijn aanvragen om subsidieverlening of subsidievaststelling, tussentijdse rapportages en eventuele andere verplicht gestelde documenten. Het gaat hier niet zozeer om aanscherping van onze huidige handelwijze maar om verduidelijking en om de codificatie van een al langere tijd gebruikelijke gedragslijn. Het doel is om verduidelijking en uniformiteit van de aanvraag- en verantwoordingsprocedure te bereiken.

Artikel 1. Begripsbepalingen

Verplicht subsidiedocument

Een verplicht subsidiedocument is een document dat essentieel is voor het nemen van een deugdelijk subsidiebesluit. Dat zijn een aanvraag om subsidieverlening, een tussentijdse rapportage waarvan de indiening bij verordening, nadere regel of bij beschikking verplicht is gesteld of een aanvraag om subsidievaststelling. Als aan een aanvraag om subsidieverlening een belangrijk onderdeel ontbreekt, zoals een Wnt-verklaring of een activiteitenplan, dan beschouwt het college de indiening als onvolledig. Hetzelfde geldt als aan een aanvraag om subsidievaststelling bijvoorbeeld het activiteitenverslag of de accountantsverklaring ontbreekt. Ook dan beschouwt het college dit subsidiedocument als onvolledig. De bepalingen uit artikel 2 zijn dan van toepassing.

Tijdige indiening

Met de hier gekozen formulering sluiten we aan bij artikel 6:9 Awb. Dit artikel heeft echter betrekking op de indiening van bezwaar- of beroepschriften. Met betrekking tot de tijdige indiening van aanvragen om subsidieverlening of -vaststelling of andere verplichte subsidiedocumenten ontbreken bepalingen in de Awb. De Algemene termijnenwet is van toepassing. Dat houdt in dat een gestelde termijn die eindigt op een zaterdag, een zondag of een algemeen erkende feestdag wordt verlengd tot de eerste dag die geen zaterdag, zondag of een algemeen erkende feestdag is.

Artikel 2. Indieningsvereisten

Het college sluit met de formulering van dit artikel aan bij artikel 6:11 Awb. Als na de herinnering een aanvraag om subsidieverlening niet of te laat wordt ingediend, kan het college besluiten om die aanvraag niet te behandelen.

Er wordt dan geen subsidie verstrekt.

Analoog hieraan zal het college een subsidieaanvraag niet buiten behandeling stellen vanwege te late indiening als het college van mening is dat de aanvrager redelijkerwijs niet in verzuim is.

Is een verplicht gestelde tussentijdse rapportage of een aanvraag om subsidievaststelling onvolledig ingediend, dan stelt het college de subsidieontvanger eenmaal schriftelijk in de gelegenheid de rapportage en/of de aanvraag om subsidievaststelling aan te vullen en stelt daarbij een uiterste termijn binnen welke de aanvulling in bezit moet zijn van het college.

De onvolledigheid kan een document betreffen, zoals een accountants- of een Wnt-verklaring, maar het kan ook gaan om de vereiste rechtsgeldige ondertekening of een cruciaal onderdeel van de begroting of van een financieel verslag.

Als de gestelde uiterste termijn ongebruikt is verstreken dan zendt het college een brief waarin het verzuim wordt geconstateerd en waarin een sanctie wordt aangekondigd.

De sanctie bestaat uit een verlaging van de subsidie met 1% (tot een maximum van € 100,00) voor elke dag die de subsidieontvanger in verzuim is. Deze sanctie geldt voor elk document dat te laat wordt ingediend. Het maximum bedrag van de sanctie per te laat ingediend document bedraagt dus circa € 9.000,00 (maar uiteraard nooit meer dan het subsidiebedrag). Afhankelijk van het document kan de verlaging de subsidieverlening betreffen of (bij een aanvraag om subsidievaststelling) de subsidievaststelling.

Stapeling van sancties kan aan de orde zijn, als de subsidieontvanger ten aanzien van meerdere verplichte subsidiedocumenten in verzuim is.

Artikel 3. Uitstelverzoeken

Uit de motivering van het uitstelverzoek moet blijken dat een tijdige indiening van een verplicht subsidiedocument voor de subsidieontvanger respectievelijk de subsidieaanvrager onmogelijk is en dat het college op grond van de aangevoerde reden redelijkerwijs niet tot het oordeel kan komen dat de aanvrager in verzuim is.

Artikel 3 lid 3 - Beslissing op uitstelverzoeken

Het college beslist binnen 14 dagen na ontvangst van een uitstelverzoek of dit wordt ingewilligd. Gebeurt dat niet op tijd dan kan de aanvrager het college met een beroep op de Wet dwangsommen bij niet tijdig beslissen in gebreke stellen. Het college heeft dan maximaal 14 dagen de gelegenheid om het besluit alsnog te nemen. Gebeurt dat niet binnen die termijn dan verbeurt het college een dwangsom overeenkomstig artikel 4:17 Awb.

Als het college een uitstelverzoek weigert, handhaaft het college de geldende indieningstermijnen.

Paragraaf 0.3 Kostprijsmethode

Vervallen

 

Paragraaf 0.4 Vermogensvergoeding

Vervallen

 

Deel 2 – Sectoren en beleidsvelden

Hoofdstuk 1 Werk en inkomen

Paragraaf 1.1 Arbeidsmarktbeleid en maatschappelijke participatie

Artikel 1.1 Subsidiabele activiteiten

Het college kan subsidie verstrekken ten behoeve van:

  • a.

    activiteiten die gericht zijn op de deelname aan het arbeidsproces dan wel op het verbeteren van de positie op de arbeidsmarkt van werklozen;

  • b.

    activiteiten die gericht zijn op het voorkomen van werkloosheid;

  • c.

    overige activiteiten die gericht zijn op het bevorderen van de maatschappelijke participatie van mensen die langdurig zijn aangewezen op een inkomen op minimumniveau.

Artikel 1.2 Bijzonder bepalingen/verplichtingen

  • 1. Een aanvraag om subsidieverlening voor activiteiten waarop ook een beroep is of zal worden gedaan op fondsen van de Europese Unie, is tijdig ingediend indien deze aanvraag vóór 15 november in het boekjaar voorafgaand aan het boekjaar waarin de activiteiten worden uitgevoerd, is ingediend.

  • 2. Het college kan op een aanvraag als bedoeld in het eerste lid een besluit nemen onder de voorwaarde van subsidieverlening door of vanwege de Europese autoriteit overeenkomstig de betreffende aanvraag.

  • 3. Het college kan in verband met een doelmatige verdeling van het beschikbare budget aan subsidieontvangers met gelijksoortige activiteiten de verplichting opleggen dat zij functioneel samenwerken en hun activiteiten op elkaar afstemmen.

Artikel 1.3 Aanvullende weigeringsgronden

Het college kan in aanvulling op artikel 9 van de Algemene subsidieverordening gemeente Groningen 2019 een subsidieaanvraag ook weigeren indien:

  • a.

    de subsidieontvanger zich blijkens zijn statuten niet dan wel in onvoldoende mate inzet voor de bestrijding van de werkloosheid en/of de bevordering van de maatschappelijke participatie van mensen die langdurig zijn aangewezen op een inkomen op minimumniveau;

  • b.

    de activiteiten leiden tot doorkruising van andere werkgelegenheidsbevorderende activiteiten;

  • c.

    de activiteiten leiden tot onredelijke concurrentie jegens derden;

  • d.

    de activiteiten niet arbeidsmarktrelevant zijn.

Artikel 1.4 Subsidieplafond en verdelingsregels

  • 1. Voor elk kalenderjaar is voor het subsidiëren van de activiteiten als bedoeld in artikel 1:2 het bedrag beschikbaar zoals dat in de begroting voor het betreffende kalenderjaar is vastgesteld.

  • 2. Wanneer voor enig kalenderjaar het totaalbedrag van de aanvragen het bedrag als bedoeld in het eerste lid overschrijdt, worden de aanvragen toegekend op basis van de volgorde van binnenkomst bij het college.

Toelichting bij hoofdstuk 1 Nadere regels subsidies gemeente Groningen

Paragraaf 1.1 Arbeidsmarktbeleid en maatschappelijke participatie

Artikel 1:1 Subsidiabele activiteiten

Het gaat in dit artikel hoofdzakelijk om activiteiten die duidelijk ten doel hebben de kansen van langdurig werklozen op de reguliere arbeidsmarkt te vergroten. Het kan hierbij gaan om werk-/leerprojecten maar ook om scholingstrajecten op allerlei niveaus. Uitgangspunt moet zijn dat er uiteindelijk voor de betrokken deelnemers aan de projecten betere kansen ontstaan op de reguliere arbeidsmarkt. Hiernaast kan het gaan om projecten die in het kader van arbeidsinschakeling een bijdrage leveren aan het vergroten van de maatschappelijke participatie van mensen die langdurig zijn aangewezen op een inkomen op minimumniveau.

Artikel 1:2 Bijzondere bepalingen/verplichtingen

In het eerste en tweede lid gaat het in de praktijk om een beroep op het Europees Sociaal Fonds. De gemeente fungeert hierbij als doorgeefluik. De Europese regeling stelt hier als voorwaarde voor de verstrekking van een subsidie dat de gemeente ofwel het te subsidiëren project zelf uitvoert ofwel zich garant stelt voor de goede uitvoering van het te subsidiëren project.

Artikel 1:3 Aanvullende weigeringsgronden

Het onder a gestelde heeft ten doel te voorkomen dat puur commerciële activiteiten worden gesubsidieerd.

Onder b tot en met d worden in dit artikel situaties genoemd waarin subsidieverstrekking overbodig dan wel strijdig is met de doelstelling van werkloosheidsbestrijding. Om aanvragen hierop te kunnen beoordelen zal, indien nodig, extern nader advies worden ingewonnen. Gedacht kan worden aan het UWV voor wat betreft de arbeidsmarktrelevantie en bedrijfsorganisaties (voor de verschillende bedrijfstakken) als het gaat om het aspect van oneerlijke concurrentie.

Paragraaf 1.2 Armoedebeleid

Onderstaande Nadere regel is gebaseerd op de Algemene subsidieverordening gemeente Groningen 2019 (ASV).

Artikel 1.5 Subsidiabele activiteiten

Het college kan subsidie verlenen aan instellingen die in belangrijke mate en effectief, daar waar nodig op een innoverende wijze, een bijdrage leveren aan het doorbreken van de armoede-overdracht van ouder op kind. Daarnaast kan subsidie worden verleend voor activiteiten die eraan bijdragen dat een bredere doelgroep met een laag inkomen kan meedoen in de samenleving, een betere kwaliteit van leven kan hebben en/of stappen kan zetten naar het voorkomen of oplossen van (dreigende) armoede. Ook kunnen te subsidiëren initiatieven bijdragen aan een betere herkenning van armoede in de samenleving of het doorbreken van het taboe erop.

Artikel 1:6 Doelgroep

Personen met een inkomen tot 120% van de geldende bijstandsnorm en/of die in traject zijn bij of gebruik maken van de schuldhulpverlening van de Groningse Kredietbank (GKB), te weten:

  • 1.

    gezinnen met kinderen tot 18 jaar

  • 2.

    jongvolwassenen tot en met 23 jaar

  • 3.

    volwassenen zonder kinderen vanaf 24 jaar

Artikel 1:7 Subsidie per activiteit

De subsidie voor de onder 1. genoemde activiteiten bedraagt maximaal 100% van de noodzakelijke kosten.

Artikel 1:8 Bijzondere bepalingen/verplichtingen

Met betrekking tot de inhoud van de activiteiten zijn de volgende bepalingen van toepassing:

  • a.

    plannen voor activiteiten worden altijd samen met ervaringsdeskundigen gemaakt. Daar waar het gaat om activiteiten voor kinderen worden kinderen én hun ouders betrokken.

  • b.

    waar mogelijk is sprake van samenwerking/ coalitievorming/verbinding met andere (maatschappelijke) partijen plaats te vinden, zodat in gezamenlijkheid een groter resultaat bereikt wordt;

  • c.

    de activiteiten worden regelmatig geëvalueerd met mensen uit de doelgroep. Daar waar het gaat om activiteiten voor kinderen worden kinderen én hun ouders betrokken.

  • d.

    de activiteiten verantwoord zijn in het licht van de benodigde investering (menskracht en geld).

Het project/programma, initiatief of de te subsidiëren aanpak is of draagt zoveel mogelijk bij aan:

  • e.

    inzet vanuit de samenleving voor mensen in armoede.

  • f.

    een totaal aan activiteiten en voorzieningen die elkaar aanvullen, versterken en/of versnellen.

  • g.

    herkenning van armoede binnen de samenleving en de verbinding naar ‘een volgende stap’.

  • h.

    laagdrempeligheid en toegankelijkheid door de wijze van bejegening, een zo eenvoudig mogelijke inrichting en het niet botsen met andere projecten of regels.

  • i.

    mensgerichtheid en ruimte voor maatwerk.

  • j.

    het daadwerkelijk verzachten of wegnemen van barrières zodat de persoon de regie op het leven kan versterken of terugkrijgen.

  • k.

    ondersteuning of aandacht die zolang duurt als de persoon dit nodig heeft zodat de persoon niet terugvalt.

Artikel 1:9 Beoordeling aanvragen

Bij de beoordeling van een subsidieaanvraag weegt het college, indachtig de volgorde bepaling van de doelgroep, de onder a. tot en met k. genoemde onderdelen afzonderlijk dan wel in onderlinge samenhang beschouwd en de mate waarin de verschillende aanvragen invulling geven aan bedoelde activiteiten en geeft uitsluitsel daarover, die kan luiden:

  • I.

    Komt in aanmerking voor subsidieverlening.

  • II.

    Komt eerst niet aanmerking voor subsidie, wordt in gelegenheid gesteld om aanvraag aan te vullen.

  • III.

    Komt niet in aanmerking voor subsidie omdat door andere aanbieders voldoende wordt voorzien in de geboden activiteiten.

  • IV.

    Voldoet niet of onvoldoende aan de gestelde voorwaarden, komt niet in aanmerking voor subsidieverlening.

Het college kan op grond van individuele en bijzondere omstandigheden hiervan afwijken.

Artikel 1.10 Weigeringsgronden

Het college weigert een aanvraag als de voorgenomen activiteit(en) van de aanvragende instelling

  • -

    niet toegankelijk is voor de gehele doelgroep;

  • -

    het gaat om leer-werktrajecten;

  • -

    het gaat om re-integratietrajecten;

  • -

    de activiteiten voor volwassenen niet kortdurend zijn.

Aanvragen die niet tijdig zijn binnengekomen volgens de bepalingen van de Algemene subsidieverordening gemeente Groningen (ASV) worden geweigerd.

Artikel 1.11 Subsidieplafond en verdelingsregels

Voor de subsidiabele activiteiten in het kader van armoedebeleid wordt jaarlijks een subsidieplafond ingesteld. Ingeval de toegelaten instellingen (die aan de voorwaarden voldoen) gezamenlijk meer subsidie aanvragen dan er aan budget beschikbaar is, wordt de subsidie toebedeeld naar rato van het bedrag van de subsidieaanvraag.

Hoofdstuk 2 Economie en werkgelegenheid (BSD)

Paragraaf 2.1 Bijzondere leerstoel van de Studie van de Economie van de lagere overheden

(vervallen)

Hoofdstuk 3 Jeugd en onderwijs

Paragraaf 3.1 Voorschoolse educatie

Artikel 3:1 Begripsbepalingen

1.

Kwaliteitskader voorschoolse en vroegschoolse voorzieningen in Groningen:

De wettelijke en door gemeente Groningen beschreven bovenwettelijke gemeentelijke eisen VVE, onderdeel van het beleidsplan Voor alle jonge kinderen gelijke kansen.

2.

Voorschoolse educatie:

Maatregelen en programma’s gericht op het spelenderwijs stimuleren van de brede (taal-) ontwikkeling van jonge kinderen (2 tot 4 jaar) met als doel de startcondities van kinderen te verbeteren bij hun entree op de basisschool Voorschoolse educatie wordt altijd aangeboden in een groep met enkel kinderen in de leeftijd van 2 tot 4 jaar.

3.

VVE programma:

Een erkend programma waarin op gestructureerde en samenhangende wijze de ontwikkeling wordt gestimuleerd van kinderen in de leeftijd van 2,5 tot 6 jaar op het gebied van rekenen, taal, motoriek en de sociaal-emotionele ontwikkeling. Dit programma is opgenomen in de databank Effectieve Jeugdinterventies van het Nederlands Jeugd Instituut.

Dit programma wordt uitgevoerd volgens de kwaliteitseisen zoals vastgelegd in:

- de Wet IKK – Innovatie en Kwaliteit Kinderopvang;

- de Wet OKE – Ontwikkelingskansen door kwaliteit en educatie;

- het Besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie en

- de bovenwettelijke gemeentelijke eisen VVE, opgenomen in het Kwaliteitskader voorschoolse en vroegschoolse voorzieningen in Groningen.

Aan een VVE programma is een ouderprogramma gekoppeld.

4.

VVE geïndiceerde kinderen:

Kinderen vanaf 2,5 jaar die door het consultatiebureau geïndiceerd zijn voor VVE (VVE geïndiceerde peuter).

5.

VVE geregistreerd kindercentrum:

Een kindercentrum dat is opgenomen in het Landelijk Register Kinderopvang en dus voldoet aan de eisen die voor een dergelijke opneming gelden, en ook geregisterd staat als VVE locatie en daarmee minimaal aan de geldende wettelijke VVE eisen voldoet.

6.

VVE Vervolgaanvraag:

Een subsidieaanvraag voor peuters die het tweede jaar van een VVE programma volgen.

7.

Rijksnormtarief:

Het normuurtarief dat het rijk hanteert voor de toekenning van de toeslag kinderopvang.

8.

Basistarief:

de kostprijs voor uitvoering van de wettelijke eisen voor de kinderopvang, toegespitst op peuters van 2 tot 4 jaar.

9.

Kwaliteitsontwikkeling:

De verdere ontwikkeling van een instelling die al voldoet aan de wettelijke VVE eisen en geregistreerd is als VVE locatie, om te voldoen aan de Groningse kwaliteitsnormen, zoals omschreven in het Kwaliteitskader voorschoolse en vroegschoolse voorzieningen in Groningen.

10.

Ouderbijdrage:

De eigen inkomensafhankelijke bijdrage die ouders/verzorgers aan de voorschoolse instellingen betalen. Deze bijdrage is gebaseerd op het aantal uren voorschoolse educatie dat wordt afgenomen en wordt berekend aan de hand van de rijksnorm en de kinderopvangtoeslag tabel die door het rijk is vastgesteld voor het betreffende jaar.

11.

Kinderopvang toeslag tabel:

Jaarlijks door het rijk vastgestelde tabel op basis waarvan aan de hand van het (gezamenlijk) toetsingskinkomen wordt berekend welk percentage van de uren dat wordt afgenomen vergoed wordt. Uitgaande van het Rijksnormtarief per uur.

12.

Horizontale peutergroep:

In een horizontale groep zitten kinderen van dezelfde leeftijdscategorie, in dit geval kinderen (peuters) van 2 tot 4 jaar.

13.

VVE Thuisprogramma:

Een programma voor ouders met kinderen van 3 tot 6 jaar die deelnemen aan voor- en vroegschoolse educatie. De activiteiten van VVE Thuis sluiten aan bij vve-programma's zoals Kaleidoscoop en Piramide.

14.

KOT-peuter:

Kind van ouders die een beroep kunnen doen op de kinderopvangtoeslagregeling conform de Wet kinderopvang (WKO).

15.

Niet-KOT-peuter:

Kind van ouders die geen beroep kunnen doen op de kinderopvangtoeslagregeling conform de WKO.

16.

Standalone locatie:

Een locatie waar peuters alleen gebruik kunnen maken van korte opvangmomenten (minimaal 4 uur tot maximaal 6 uur) gedurende de schoolweken gelijk aan de regeling van de gemeente Groningen.

17.

Integrale locatie:

Een dagopvanglocatie waar de peuters gebruik maken van een dag(deel)vullend opvangmoment in een horizontale setting van 2 tot 4 jarigen en waar peuters kunnen instromen in een kort opvangmoment gelijk aan het maximaal aantal uur per moment in deze subsidieregeling.

Artikel 3:2 Subsidiabele activiteiten

  • 1. Het college kan aan de houder van een VVE geregistreerd kindercentrum subsidie verlenen voor de uitvoering van voorschoolse educatie.

  • 2. Het college kan aan de houder van een VVE geregistreerd kindercentrum subsidie verlenen voor kwaliteitsontwikkeling op het gebied van bovenwettelijke kwaliteitseisen, op de volgende gebieden:

    • a.

      Professionalisering:

      • -

        gedifferentieerd opbrengstgericht werken;

      • -

        VVE coaching (HBO);

      • -

        doorgaande lijn basisonderwijs;

      • -

        ouderprogramma VVE Thuis (NJI);

      • -

        vroegsignalering (zorg en ondersteuning);

        nt2 programma’s.

    • b.

      materiaalkosten voor de uitvoering van het ouderprogramma.

Artikel 3:3 Subsidie per activiteit

  • 1. De subsidie voor voorschoolse educatie bestaat uit een bijdrage per uur per geplaatst kind. Er zijn twee verschillende tarieven, één voor een standalone locatie en één voor een integrale locatie (zie bijlage 1.).

  • 2. De bijdrage per niet-KOT-peuter bestaat uit twee componenten:

    • a.

      een aanvulling op de inkomensafhankelijke ouderbijdrage tot de het door de gemeente vastgestelde basistarief (zie tabel tariefsopbouw, bijlage 1.);

    • b.

      een door het college vastgestelde opslag per uur voor de door de gemeente Groningen gehanteerde kwaliteitseisen bovenop de wettelijke minimumeisen voor de uitvoering van VVE.

  • 3. Voor niet- KOT-peuters met een VVE indicatie die minimaal 16 uur opvang afnemen geldt dat (maximaal) twee dagdelen van 4 uur volledig wordt gesubsidieerd door de gemeente Groningen. Er is voor deze uren geen ouderbijdrage noodzakelijk.

  • 4. De bijdrage per KOT-peuter bestaat uit een door het college vastgestelde opslag per uur voor de door de gemeente Groningen gehanteerde kwaliteitseisen bovenop de wettelijke minimumeisen voor de uitvoering van VVE.

  • 5. Voor KOT-peuters met een VVE indicatie die minimaal 16 uur opvang afnemen geldt dat (maximaal) twee dagdelen van 4 uur volledig wordt gesubsidieerd door de gemeente Groningen. Voor deze uren mag er geen kinderopvangtoeslag worden aangevraagd bij het Rijk.

  • 6. De subsidie voor de houder van een VVE geregistreerd kindercentrum die nog niet aan de bovenwettelijke eisen zoals beschreven in het Kwaliteitskader voorschoolse en vroegschoolse voorzieningen in Groningen voldoet, maar daar wel aan werkt, bedraagt maximaal 6.000 euro per locatie.

Artikel 3:4 Bijzondere bepalingen en verplichtingen 

  • 1. In aanvulling op artikel 7 en 8 respectievelijk 13 en 14 van de Algemene subsidieverordening moet de aanvraag om subsidieverlening voor voorschoolse educatie zijn voorzien van:

    • a.

      een opgave van het aantal kinderen en VVE geïndiceerde kinderen voor wie de subsidiabele activiteiten worden uitgevoerd met daarbij duidelijk vermeld het aantal VVE vervolgaanvragen;

    • b.

      een beschrijving en invulling van een effectief bewezen voorschoolse educatie programma, dat is opgenomen in de databank van het Nederlands Jeugdinstituut (NJI).

    • c.

      een SMART beschreven plan voor kwaliteitsontwikkeling.

  • 2. De ontvanger van een subsidie voor voorschoolse educatie:

    • a.

      voldoet aan de wettelijke VVE eisen;

    • b.

      voldoet of zal binnen een overeengekomen termijn voldoen aan het Kwaliteitskader voorschoolse en vroegschoolse voorzieningen in Groningen.

  • 3. voorschoolse educatie wordt uitgevoerd:

    • a.

      gedurende 8, 12 of 16 uur per week, afname te bepalen door de ouders;

    • b.

      indien 8 uur, verspreid over 2 dagdelen en 2 dagen per week, indien 12 of 16 uur, verspreid over 3 of 4 dagdelen en 3 dagen per week;

    • c.

      gedurende 40 weken per jaar.

  • 4. indien de voorschoolse educatie wordt uitgevoerd ten behoeve van VVE geïndiceerde kinderen:

    • a.

      gedurende 16 uur per week;

    • b.

      verspreid over 3 of 4 dagdelen en 3 dagen per week;

    • c.

      gedurende 40 weken per jaar.

  • 5. De instelling levert gegevens voor de VVE toeleidingsmonitor van Jeugdgezondheidszorg GGD Groningen en voor de gemeentelijke VVE monitor.

  • 6. In aanvulling op artikel 8 respectievelijk artikel 14 van de verordening moet het activiteitenplan zijn voorzien van informatie over de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de verplichtingen in lid 1 tot en met 5 van dit artikel.

  • 7. De ontvanger van een subsidie voor kwaliteitsontwikkeling besteedt de subsidie aan het opleiden van personeel teneinde te gaan voldoen aan het Kwaliteitskader voorschoolse en vroegschoolse voorzieningen in Groningen. Kosten voor personele vervanging zijn niet subsidiabel.

Artikel 3:5 Rapportage verplichtingen

  • 1. In aanvulling op artikel 12 respectievelijk artikel 17 van de verordening legt de subsidieontvanger verantwoording af over:

    • a.

      het aantal (doelgroep) kinderen, onderscheiden naar de groepen genoemd volgens artikel 3:5 1 t/m 6;

    • b.

      het aantal bezette dagdelen en/of uren per kind;

    • c.

      de wijze waarop invulling is gegeven aan de verplichtingen in artikel 3:6;

    • d.

      het navolgen van de eisen in het Programma van eisen.

  • 2. In aanvulling op artikel 12 respectievelijk artikel 17 van de verordening legt de subsidieontvanger behalve bij de aanvraag tot subsidievaststelling ook elk kwartaal verantwoording af over lid 1 onder a.

  • 3. Als onderdeel van de rapportage overlegt de instelling jaarlijks een evaluatie van de uitgevoerde VVE activiteiten.

Artikel 3:6 Weigeringsgronden

  • 1. Het college weigert subsidie indien:

    • a.

      De instelling geen geregistreerde VVE locatie heeft.

    • b.

      Er niet gewerkt wordt met horizontale peutergroepen.

  • 2. Het college kan subsidie weigeren indien er niet binnen de overeengekomen termijn wordt voldaan aan de Groningse kwaliteitseisen.

Artikel 3:7 Subsidieplafond en verdelingsregels

  • 1. Voor voorschoolse educatie zijn de subsidieplafonds gelijk aan de daarvoor in de gemeentebegroting opgenomen bedragen.

  • 2. VVE Vervolgaanvragen gaan voor op andere subsidieaanvragen voor voorschoolse educatie.

  • 3. Subsidieaanvragen voor voorschoolse educatie gaan voor op subsidieaanvragen voor kwaliteitsontwikkeling.

  • 4. Als het totaal van de subsidieaanvragen hoger is dan de subsidieplafonds, dan is de verdeelwijze als volgt:

    • a.

      op tijd ingediende vervolgaanvragen hebben voorrang boven andere aanvragen;

    • b.

      als na bovenstaande verdeelwijze nog middelen resteren dan worden deze over nadien ontvangen subsidieaanvragen verdeeld op basis van de volgorde waarop ze bij het college zijn binnengekomen.

  • 5. Als na toekenning van de subsidies voor voorschoolse educatie nog middelen resteren, worden de subsidieaanvragen voor kwaliteitsontwikkeling in behandeling genomen.

  • 6. Als het totaal van de subsidieaanvragen voor kwaliteitsontwikkeling hoger is dan de subsidieplafonds, dan is de verdeelwijze als volgt:

    • a.

      nieuwe aanvragen hebben voorrang boven vervolgaanvragen;

    • b.

      als na bovenstaande verdeelwijze nog middelen resteren dan worden deze over vervolgaanvragen verdeeld op basis van de volgorde waarop ze bij het college zijn binnengekomen.

Paragraaf 3.3 Jongerenwerk

(vervallen)

Paragraaf 3.4 Opstap, opstapje, instapje (vervallen zijn de artikelen 3:13 tot en met 3:17).f

[Klik hier om het document te downloaden]

Paragraaf 3.5 Cultuureducatie (vervallen zijn de artikelen 3:18 tot en met 3:23).

[Klik hier om het document te downloaden]

Paragraaf 3.6 Materiële financiële gelijkstelling onderwijs (vervallen zijn de artikelen 3:24 tot en met 3:29)

[Klik hier om het document te downloaden]

Paragraaf 3.7 Kinderactiviteiten

(vervallen)

Paragraaf 3.8 Wetenschap & techniek

Artikel 3:35 Begripsbepaling

In aanvulling op het begrippenkader zoals vastgelegd in de verordening wordt voor de toepassing van deze paragraaf verstaan onder:

a.

activiteiten wetenschap & techniek:

activiteiten van de in artikel 3:36 genoemde functie, die gericht is op kinderen en jongeren in de leeftijd van 4 – 18 jaar;

b.

stedelijk:

activiteiten die op een centrale locatie in de stad plaatsvinden en die gericht zijn op kinderen en jongeren uit de gehele stad;

c.

wijkgericht:

activiteiten die op een locatie in de wijk plaatsvinden en die gericht zijn op kinderen en jongeren uit die wijk.

Artikel 3:36 Subsidiabele activiteiten

Het college kan subsidie verlenen voor activiteiten wetenschap & techniek in het kader van de volgende functie: het ontdekken en ontwikkelen van talenten op het gebied van wetenschap & techniek.

Artikel 3:37 Subsidie per activiteit

De subsidie voor de in artikel 3:36 genoemde activiteiten bedraagt maximaal 100% van de noodzakelijke kosten.

Artikel 3:38 Bijzondere bepalingen/verplichtingen

  • 1. Met betrekking tot de inhoud van de activiteiten wetenschap & techniek zijn de volgende verplichtingen van toepassing:

    • a.

      de activiteiten zijn zowel stedelijk als ook wijkgericht;

    • b.

      de activiteiten vinden buiten schooltijd plaats.

  • 2. Met betrekking tot de subsidieaanvraag zijn de volgende bepalingen van toepassing:

    • a.

      de subsidieaanvraag moet zijn voorzien van een activiteitenaanbod, onderscheiden in:

      • -

        laagdrempelige inloopactiviteiten, cursorische activiteiten, evenementen en projecten;

      • -

        naar stedelijke en wijkgerichte activiteiten.

    • b.

      een inschatting van het aantal te bereiken kinderen/jongeren per onderscheiden activiteit;

    • c.

      een plan van aanpak voor samenwerking met andere relevante partijen;

    • d.

      een plan van aanpak voor het realiseren van cofinanciering vanuit het rijk, de provincie, het bedrijfsleven, fondsen, eigen inkomsten e.d.;

    • e.

      een plan van aanpak voor scholing voor vrijwilligers.

Artikel 3:39 Subsidieplafond en verdelingsregels

  • 1. Voor de in artikel 3:36 genoemde activiteiten is het subsidieplafond gelijk aan de in de begroting hiervoor opgenomen bedragen.

  • 2. Als het totaal van de subsidieaanvragen hoger is dan het subsidieplafond dan is de verdeelwijze als volgt:

    • a.

      op tijd ingediende vervolgaanvragen hebben voorrang boven andere aanvragen;

    • b.

      als na bovenstaande verdeelwijze nog middelen resteren dan worden deze verdeeld over de overige, op tijd ingediende subsidieaanvragen die het beste voldoen aan artikel 3:36 en 3:38.

Toelichting

Artikel 3:36

De activiteiten zijn gericht op leren ontwerpen, onderzoeken en ontdekken en het stimuleren van nieuwsgierigheid, creativiteit en oplossend vermogen.

De activiteiten stimuleren de belangstelling voor wetenschap & techniek op jonge leeftijd met als doel dat meer jeugdigen op latere leeftijd kiezen voor een technische opleiding.

Artikel 3:38lid 1 onder a.

De activiteiten vinden zowel stedelijk als wijkgericht plaats, maar de nadruk dient te liggen op wijkgerichte activiteiten. Het aantal kinderen dat aan de activiteiten meedoet, is daarbij maatgevend.

Artikel 3:38lid 2 onder c.

Onder andere relevante partijen worden bijvoorbeeld Kunstencentrum groep, Science Center Noord, SKSG, MJD en het bedrijfsleven verstaan.

Artikel 3:39lid 2 onder b.

Welke subsidieaanvragen het beste voldoen wordt bepaald aan de hand van de volgende criteria:

  • het ontdekken en ontwikkelen van talenten op het gebied van wetenschap & techniek (artikel 3:36);

  • het realiseren van activiteiten in de wijken (artikel 3:38 lid 1 onder a.);

  • samenwerking met relevante partijen (artikel 3:38 lid 2 onder c.);

  • het realiseren van cofinanciering (artikel 3:38 lid 2 onder d.), in de volgorde waarin de criteria genoemd zijn.

Paragraaf 3.9 Sport- en spelcontainers

(vervallen)

Paragraaf 3.10 Schakelgroepen jonge kinderen

Artikel 3:45 Begripsbepaling

Artikel 3:45 Begripsbepaling

In aanvulling op het begrippenkader zoals vastgelegd in de verordening wordt voor de toepassing van deze paragraaf verstaan onder:

a.

schakelgroepen jonge kinderen

i. in een schakelgroep wordt intensieve en uitgebreide taalstimulering aangeboden, uitgevoerd door een extra leerkracht (VVE gekwalificeerd) en gekoppeld aan een breed erkend VVE programma dat tevens wordt uitgevoerd in de reguliere groep;

 

 

ii. een schakelgroep kan binnen of buiten de reguliere groep worden vormgegeven;

b.

doelgroepkinderen

kinderen in de groepen 1 tot en met 3 waarvan de ouders een laag opleidingsniveau hebben conform de gewichtenregeling of kinderen die opgroeien in een niet stimulerende taalrijke thuisomgeving;

c.

VVE programma

een erkend voorschools  programma waarin op gestructureerde en samenhangende wijze de ontwikkeling wordt gestimuleerd van kinderen in de leeftijd van 2,5 tot 7 jaar op het gebied van rekenen, taal, motoriek en de sociaal-emotionele ontwikkeling.

d.

ouderprogramma

programma bedoeld om ouders te ondersteunen bij de ontwikkelingsstimulering van hun kind. Dit programma is opgenomen in de databank Effectieve Jeugdinterventies van het Nederlands Jeugd Instituut.

Artikel 3:46 Subsidiabele activiteiten

Het college kan aan een schoolbestuur subsidie verlenen voor het organiseren van schakelgroepen met als doel achterstanden op basisvaardigheden zoals taal en rekenen te voorkomen en de leerwinst van doelgroepkinderen die hebben deelgenomen aan een schakelgroep te verhogen.

Artikel 3:47 Bijzondere bepalingen/verplichtingen

  • 1. Met betrekking tot de inhoud van de schakelgroepen jonge kinderen zijn de volgende verplichtingen van toepassing:

    • a.

      leerlingen in de schakelgroep ontvangen de extra taalstimulering tenminste 10 uur per week en gedurende een schooljaar;

    • b.

      het gemiddelde aantal leerlingen in een schakelgroep is 10, met een minimum van 8 en een maximum van 12 per groep;

    • c.

      deelnemende scholen registreren ten behoeve van de lokale VVE Monitor.

  • 2. De subsidieaanvraag moet zijn voorzien van:

    • a.

      een indicatie van het aantal doelgroepkinderen;

    • b.

      het aantal schakelgroepen.

Artikel 3:48 Subsidieplafond en verdelingsregels

  • 1. Voor de in artikel 3:46 genoemde activiteiten is het subsidieplafond gelijk aan de in de begroting hiervoor opgenomen bedragen.

  • 2. Als het totaal van de subsidieaanvragen hoger is dan het subsidieplafond dan is de verdeelwijze als volgt:

    • a.

      op tijd ingediende vervolgaanvragen hebben voorrang boven andere aanvragen;

    • b.

      als na bovenstaande verdeelwijze nog middelen resteren dan worden deze verdeeld over de overige, op tijd ingediende subsidieaanvragen die het beste voldoen aan artikel 3:46 en 3:48.

Toelichting

De VVE groepen/schakelgroepen voldoen aan de kwaliteitseisen voor VVE die de onderwijsinspectie heeft gesteld. Instellingen die subsidie ontvangen werken aan de punten die uit de VVE bestandsopname als verbeterpunten naar voren zijn gekomen. In de Bestuursafspraken G4/G33-Rijk Effectief benutten van vve en extra leertijd voor jonge kinderen zijn hierover aanvullende afspraken gemaakt.

Artikel 3:45 onder b

De indicatie vindt in de voorschoolse leeftijd plaats via het consultatiebureau. Het gaat hierbij om kinderen in de groepen 1 tot en met 3 van wie de ouders een laag opleidingsniveau hebben, conform de gewichtenregeling of kinderen die opgroeien in een niet stimulerende taalrijke thuisomgeving.

Artikel 3:45 onder c

Dit programma is opgenomen in de databank Effectieve Jeugdinterventies van het Nederlands Jeugd  Instituut.

Artikel 3:46

Een schakelgroep bestaat uit gemiddeld 10kinderen met een minimum van 8 en een maximum van 12. Voor een lager aantal kinderen wordt een lager bedrag gesubsidieerd. Voor een hoger aantal kinderen geldt het maximaal aan te vragen bedrag.

Artikel 3:47

De schakelgroepen worden zoveel mogelijk uitgevoerd in aansluiting op en in doorgaande lijn met een voorschoolse VVE programma.

Toelichting

Paragraaf 3.11 Schakelgroepen nieuwkomers

Artikel 3:50 Begripsbepaling

In aanvulling op het begrippenkader zoals vastgelegd in de verordening wordt voor de toepassing van deze paragraaf verstaan onder:

  • a.

    schakelgroepen: in een schakelgroep wordt tijdelijk intensieve taalondersteuning geboden aan kinderen die de Nederlandse taal niet of nauwelijks spreken

  • b.

    doelgroepkinderen: kinderen vanaf 6 jaar die de Nederlandse taal niet spreken en bij de instroom in de schakelgroep korter dan 1 jaar in Nederland verblijven (nieuwkomers).

Artikel 3:51 Subsidiabele activiteiten

Het college kan subsidie verlenen voor het tot stand brengen van vier schakelgroepen op vier locaties (inclusief de coördinatie hiervan) en het lesgeven van de Nederlandse taal aan doelgroepkinderen met als doel door te stromen in het reguliere onderwijs.

Artikel 3:52 Subsidie per activiteit

De subsidie voor de in artikel 3:51 genoemde activiteiten bedraagt maximaal 50% van de noodzakelijke kosten tot een maximum van € 40.000 per groep.

Artikel 3:53 Bijzondere bepalingen/verplichtingen

  • 1. Met betrekking tot de inhoud van de schakelgroepen nieuwkomers zijn de volgende verplichtingen van toepassing:

    • a.

      het programma voor de schakelgroepen voor nieuwkomers sluit zodanig aan op het regulier onderwijsprogramma dat doelgroepkinderen kunnen doorstromen;

    • b.

      nieuwkomers nemen maximaal 1,5 jaar deel aan een schakelgroep voor nieuwkomers en stromen vervolgens door naar een reguliere (buurt) school;

    • c.

      deelnemende scholen registreren het aantal kinderen dat heeft deelgenomen aan de schakelgroep en doorstroomt in het reguliere basisonderwijs.

  • 2. De subsidieaanvraag moet zijn voorzien van:

    • a.

      de eigen bijdrage van het schoolbestuur aan de schakelgroep voor nieuwkomers;

    • b.

      een indicatie van het aantal doelgroepkinderen;

    • c.

      het aantal schakelgroepen.

Artikel 3:54 Subsidieplafond en verdelingsregels

  • 1. Voor de in artikel 3:51 genoemde activiteiten is het subsidieplafond gelijk aan de in de begroting hiervoor opgenomen bedragen.

  • 2. Als het totaal van de subsidieaanvragen hoger is dan het subsidieplafond dan is de verdeelwijze als volgt:

    • a.

      op tijd ingediende vervolgaanvragen hebben voorrang boven andere aanvragen.

    • b.

      Indien het totaal van de geldige vervolgaanvragen hoger is dan het subsidieplafond, dan worden de aanvragen naar rato toegekend;

    • c.

      Indien na het toekennen van de vervolgaanvragen het subsidieplafond nog niet bereikt is, dan worden de resterende aanvragen naar rato toegekend.

Paragraaf 3.12 Rebound (vervallen zijn de artikelen 3:55 tot en met 3:59)

Paragraaf 3.13 Jeugdhulp

Artikel 3:60 Begripsbepalingen

In aanvulling op het begrippenkader zoals vastgelegd in de verordening wordt voor de toepassing van deze paragraaf verstaan onder:

Collectieve jeugdhulp in het onderwijs: collectief aangeboden ondersteuning op school gericht op leerlingen met ondersteunings- en zorgvragen, zodat zij in staat worden gesteld om optimaal gebruik te maken van het hen geboden onderwijs, en zo ondersteund worden dat zij zich optimaal kunnen ontwikkelen binnen hun eigen mogelijkheden. Deze ondersteuning is toegankelijk zonder zorgtoewijzing.

Artikel 3:61 Subsidiabele activiteiten

Het college kan subsidie verlenen voor collectieve jeugdhulp in het onderwijs.

Artikel 3:62 Bijzondere bepalingen en verplichtingen

Met betrekking tot de in houd van de collectieve jeugdhulp in het onderwijs zijn de volgende aanvullende bepalingen van toepassing:

  • a.

    collectieve jeugdhulp in het onderwijs vindt plaats in het kader van de Jeugdwet en de Wet passend onderwijs en is aanvullend op (collectieve) ondersteuning die het onderwijs zelf biedt in het kader van Passend onderwijs;

  • b.

    collectieve jeugdhulp in het onderwijs vervangt (een deel van) de individuele jeugdhulp in school waarvoor individuele leerlingen in het kader van de Jeugdwet en op basis van een individuele zorgtoewijzing voor in aanmerking zouden komen;

  • c.

    de inzet van collectieve jeugdhulp in het onderwijs vindt altijd plaats in overleg met de gemeente Groningen;

  • d.

    de hulp voldoet tenminste aan de kwaliteitseisen van de Jeugdwet en de AVG;

  • e.

    de meldcode kindermishandeling wordt gehanteerd;

  • f.

    de onderwijsinstelling en de jeugdhulpaanbieder zijn aangesloten bij de verwijsindex Zorg voor Jeugd Groningen.

Artikel 3:63 Subsidieplafond en verdelingsregels

  • 1. Voor de in artikel 3.61 genoemde activiteiten wordt jaarlijks een subsidieplafond ingesteld.

  • 2. Als het totaal van de subsidieaanvragen hoger is dan het subsidieplafond, is de werkwijze als volgt:

    • 1.

      op tijd ingediende vervolgaanvragen hebben voorrang boven andere aanvragen;

    • 2.

      als na bovenstaande verdeelwijze nog middelen resteren dan worden deze over de overige, op tijd ingediende subsidieaanvragen verdeeld op basis van welke subsidieaanvragen het beste voldoen aan artikel 3.61 en 3.62.

Paragraaf 3.14 Ondersteuning Schoolbibliotheek

(vervallen)

Paragraaf 3.15 Leerlingbegeleiding

(vervallen)

Paragraaf 3.16 School Maatschappelijk Werk

(vervallen)

Paragraaf 3.17 Vensterscholen

Artikel 3:78 Begripsbepaling

In aanvulling op het begrippenkader zoals vastgelegd in de verordening wordt voor de toepassing van deze paragraaf verstaan onder:

  • a.

    Vensterschool:

    Een samenwerkingsverband van onderwijs en kinderopvang, dat zich richt op de ontwikkeling van kinderen vanuit een gezamenlijk pedagogisch fundament.

  • b.

    Schoolbestuur:

    Het bestuur/bevoegd gezag van een Vensterschool.

  • c.

    Positief opgroeien:

    Het streven van de gemeente Groningen waarbij kinderen, samen met hun ouders, gezond, veilig en kansrijk opgroeien in een stimulerende – bij voorkeur eigen – omgeving, waarin kinderen alle kansen krijgen om hun talenten te ontwikkelen, actief mee te doen en hun stem te laten horen.

  • d.

    Vensterschool 3.0:

    Een in de gemeente Groningen gevestigde school, die een intensieve en vergaande samenwerking heeft met partners in de wijk. Een vensterschool is een pedagogische (inclusieve) voorziening georganiseerd rond de ontwikkelbehoefte van kinderen. Waarin ouders mee doen, mee praten en beslissen en kinderen een stem hebben.

Artikel 3:79 Doelgroep

Subsidie kan uitsluitend aangevraagd worden door Schoolbesturen. Schoolbesturen kunnen op basis van een Plan van Aanpak Vensterschool 3.0, mogelijk verwerkt in een wijkplan of als onderdeel van hun schoolplan een subsidieaanvraag doen. Daarbij geldt dat:

  • -

    meerdere partijen zijn betrokken bij de ontwikkeling en uitvoering van het Plan van Aanpak;

  • -

    de te subsidiëren activiteiten dragen bij aan het realiseren van de ambitie van Positief Opgroeien.

Artikel 3:80 Subsidiabele activiteiten

Het college kan voor de volgende activiteiten subsidie verstrekken:

  • 1.

    De doorontwikkeling naar de vorming van Vensterschool 3.0, met inachtneming van het bepaalde in artikel 3:82 lid 1.

  • 2.

    Activiteiten die bijdragen aan het bevorderen van talentontwikkeling en voorkomen van segregatie, met inachtneming van het bepaalde in artikel 3:82 lid 2.

Artikel 3:81 Subsidie per activiteit

  • 1. De subsidie voor de in artikel 3:80 genoemde activiteiten bedraagt maximaal € 15.000,- per Vensterschool.

  • 2. Het college kan in bijzondere gevallen, ter beoordeling van het college, ten gunste van de aanvrager afwijken van de het maximum genoemd in het eerste lid.

Artikel 3:82 Bijzondere bepalingen/verplichtingen

  • 1. Voor de subsidieverstrekking voor activiteiten als bedoeld in artikel 3:80 eerste lid, gelden de volgende bepalingen:

    • a.

      Voor subsidie komen de volgende kosten in aanmerking:

      • i.

        tijdelijke extra personele inzet op locatie;

      • ii.

        tijdelijke inhuur van specifieke externe deskundigheid;

      • iii.

        deskundigheidsbevordering en gezamenlijke studiedagen van personeel in relatie tot de doorontwikkeling van Vensterschool 3.0.

    • b.

      Om voor subsidie in aanmerking te komen dient sprake te zijn van scholen met een achterstandsscore, conform de gegevens van het CBS en DUO, waarin wordt gewerkt aan tenminste 2 van de volgende resultaten, waarbij uitwerking wordt gegeven in een eigen specifieke plan:

      • i.

        De samenwerkende kernpartners school en kinderopvang en waar mogelijk de Jeugdgezondheidszorg (JGZ) en WIJ-team werken volgens een gezamenlijke pedagogisch en educatieve visie;

      • ii.

        De medewerkers van school en kinderopvang werken vanuit één aansturing als één team samen met elkaar en met andere partijen en maken optimaal gebruik van elkaars expertise;

      • iii.

        De samenwerkende partners; school, kinderopvang, JGZ, WIJ-team en andere partijen stemmen inhoudelijk en organisatorisch programma’s en activiteiten op elkaar af zodat doorgaande leer- en ontwikkelingslijnen (incl. daar waar nodig passende ondersteuning) ontstaan en zij dagarrangementen kunnen realiseren voor ouders die dat willen en kinderen die extra naschools aanbod nodig hebben;

      • iv.

        De samenwerkende partners onderwijs, kinderopvang, JGZ en WIJ-team realiseren een gezamenlijke ondersteuningsstructuur en werken samen aan het realiseren van voorwaarden die maken dat alle kinderen optimaal kunnen profiteren van het geboden onderwijs;

      • v.

        De samenwerkende partners (school, kinderopvang en waar mogelijk de JGZ en WIJ-team) realiseren een gezamenlijke ouderbeleid.

  • 2. Voor de subsidieverstrekking voor activiteiten als bedoeld in artikel 3:80 tweede lid, geldt dat de te subsidiëren activiteiten dienen te zijn gericht op:

    • i.

      Het ontdekken en ontwikkelen van diverse talenten van kinderen;

    • ii.

      Het opdoen van nieuwe, bredere of verdiepende kennis of ervaring door kinderen;

    • iii.

      Versterking van studievaardigheden van kinderen;

    • iv.

      Het als school en kinderopvang, samen met betrokken partners in de wijk, actief bijdragen aan het ontwikkelen en borgen van een dekkend talentvol en ontdekkend aanbod voor kinderen van 0 -13 jaar, passend bij de wensen in de wijk, met als doel om de ambities van Positief Opgroeien te realiseren, bij voorkeur in de wijken waar wij als gemeente Positief Opgroeien stimuleren (Selwerd/Paddepoel/Tuinwijk, Lewenborg, Beijum, de Korrewegwijk en De Wijert).

Artikel 3:83 Aanvullende weigeringsgronden

Het college kan subsidie weigeren indien niet of onvoldoende voldaan wordt aan de bepalingen van artikel 3:82.

Artikel 3:84 Subsidieplafond en verdelingsregels

  • 1. Voor het totaal van de in artikel 3:80 genoemde activiteiten is het subsidieplafond gelijk aan de in de begroting hiervoor opgenomen bedragen.

  • 2. Als het totaal van de subsidieaanvragen hoger is dan het subsidieplafond dan is de verdeelwijze als volgt:

    De Vensterschool met een hoger aantal leerlingen met (een risico op) een onderwijsachterstand heeft voorrang boven een Vensterschool met een lager aantal leerlingen met (een risico op) een onderwijsachterstand. De achterstandsscore wordt berekend door DUO en CBS.

Hoofdstuk 4 Welzijn, gezondheid en zorg

Paragraaf 4.1 Algemeen

Artikel 4:1 Begripsbepalingen

Artikel 4:2 Relevante procedure

(vervallen)

Artikel 4:3 Subsidie per activiteit

(vervallen)

Artikel 4:4 Hoogte subsidieplafond in het algemeen

Het subsidieplafond voor activiteiten die gesubsidieerd worden op basis van dit hoofdstuk is gelijk aan de hiervoor in de begroting opgenomen bedragen, tenzij in de betreffende paragraaf daarvan afgeweken wordt.

Paragraaf 4.2 Emancipatie en vrouwenzaken

(vervallen zijn de artikel 4:5 tot en met 4:8)

Paragraaf 4.3 Internationale betrekkingen

Artikel 4.9 Begripsbepaling

In aanvulling op het begrippenkader zoals vastgelegd in de verordening en in paragraaf 4.1 wordt voor de toepassing van deze paragraaf verstaan onder:

  • 1.

    mondiale bewustwording: het verschaffen van inzicht aan de burgers en het stimuleren van activiteiten op het gebied van ontwikkelingssamenwerking, democratisering, mensenrechten en duurzame ontwikkeling. De werkzaamheden vinden plaats op basis van wederkerigheid in internationale - en ontwikkelingssamenwerking;

  • 2.

    stedenband : meerjarige overeenkomst tussen de gemeente Groningen en een door de Raad aangewezen buitenlandse gemeente met het doel onderling duurzame betrekkingen aan te gaan op sociaal-cultureel, economisch en wetenschappelijk gebied;

  • 3.

    stedenbandgemeente: een door het college aangewezen buitenlandse gemeente waarmee een stedenband wordt aangegaan;

Artikel 4:10 Subsidiabele activiteiten

  • 1. Het college kan subsidie verlenen voor activiteiten ter invulling van een stedenband, te weten:

    • a.

      het bevorderen van persoonlijke contacten, ontmoetingen en samenwerking tussen inwoners van Groningen en een stedenbandgemeente;

      het informeren van de Groningse bevolking over een stedenbandgemeente;

    • b.

      stage-uitwisseling van ambtenaren van de gemeente Groningen en van een stedenbandgemeente;

    • d.

      het onderhouden van contacten met zusterorganisaties;

    • e.

      het ondersteunen, zowel financieel als anderszins, van initiatieven van organisaties of personen die strekken tot verwezenlijking van de doelstelling van een stedenband;

    • f.

      kennis- en informatie-uitwisseling tussen Groningen en een stedenbandgemeente.

  • 2. Het college kan subsidie verlenen voor mondiale bewustwording, te weten:

    • a.

      het geven van informatie aan de bevolking van de gemeente Groningen over de problematiek in een land door middel van voorlichting en bewustwordingsactiviteiten;

    • b.

      steun aan de opbouw van de democratie van een land;

    • c.

      het stimuleren van burgers en overheden om actief mee te werken aan het oplossen van sociaal-economische en maatschappelijke vraagstukken in een land;

    • d.

      de uitwisseling van ambtenaren en stages van ambtenaren van de gemeente Groningen en van een land;

    • e.

      het werven van fondsen voorzover die zullen worden ingezet in concrete ontwikkelingsprojecten in een land.

Artikel 4:11 Bijzondere bepalingen/verplichtingen

De ontvanger van subsidie voor mondiale bewustwording is verplicht om de Groningse bevolking te informeren over de uitvoering van de gesubsidieerde activiteiten en in zijn werkplan informatie op te nemen over de wijze waarop hij deze verplichting invult.

Artikel 4:12

Subsidieplafond en verdelingsregels

  • 1.

    Als het totaal van de aanvragen het subsidieplafond overschrijdt, dan is de verdeling daarvan als volgt:

    • a.

      op tijd ingediende vervolgaanvragen hebben voorrang boven andere aanvragen;

    • b.

      leidt bovenstaande verdeelwijze tot overschrijding van het subsidiebudget dan wordt dat naar evenredigheid over de op tijd ingediende vervolgaanvragen verdeeld.

  • 2.

    Resteert er na bovenstaande verdeelwijze nog een deel van het subsidiebudget dan wordt dat over de overige aanvragen verdeeld op basis van de volgorde waarop ze bij het college zijn binnengekomen.

Paragraaf 4.4 Diversiteit

Artikel 4:13 Begripsbepalingen

In aanvulling op het begrippenkader zoals vastgelegd in de verordening en in paragraaf 4.1 wordt voor de toepassing van deze paragraaf verstaan onder:

  • 1.

    Diversiteitsbeleid: beleid gericht op gelijke kansen voor iedere inwoner om op een gelijkwaardige wijze deel te nemen aan de samenleving en zich te kunnen ontwikkelen en ontplooien ongeacht sekse, huidskleur, leeftijd, mate van gezondheid, seksuele voorkeur, religieuze en politieke overtuiging, burgerlijke staat of opleiding.

  • 2.

    integratie: het proces dat leidt tot zelfredzaamheid van etnisch culturele groepen in de samenleving in economisch, educatief, sociaal en cultureel opzicht;

  • 3.

    emancipatie: het streven naar gelijke kansen en eerlijke maatschappelijke verhoudingen door het bevorderen van zelfontplooiing, zelfredzaamheid, eigen kracht, veiligheid en weerbaarheid;

  • 4.

    dialoog: een gesprek tussen meerdere personen of groepen gericht op het vergroten van het wederzijds begrip over thema’s op het gebied van diversiteit, integratie of emancipatie;

  • 5.

    Doelstellingen: de doelstellingen in het burgerschap en diversiteitsbeleid met onder meer de resultaatgebieden mensenrechten, antidiscriminatie, vrouwenemancipatie en emancipatie en acceptatie van LHBTI’ers

  • 6.

    Vrijwilligersorganisatie: organisatie die voor de uitvoering van haar activiteiten geen permanente arbeidsrelatie is aangegaan met degenen die de activiteit(en) ondersteunen en uitvoeren. Wel kan zij voor de uitvoering van activiteiten arbeidsrelaties van beperkte duur aangaan.

  • 7.

    Platform voor religie en levensbeschouwing: een samenwerkingsverband van in Groningen aanwezige religies en levensbeschouwingen dat tot doel heeft de onderlinge samenwerking, respect en solidariteit tussen verschillende religieuze en levensbeschouwelijke groeperingen, maar ook tussen burgers algemeen te bevorderen;

  • 8.

    Discriminatiemeldpunt: Het Discriminatie Meldpunt Groningen (DMG) is een onafhankelijke en bij of krachtens wet ingestelde organisatie die zich ten doel stelt het voorkomen, signaleren en bestrijden van discriminerende uitingen, gedragingen of regelgeving;

  • 9.

    COC Groningen en Drenthe: Een organisatie die de belangen van de Groninger LHBTI-gemeenschap behartigt en activiteiten uitvoert die deze belangen ten goede komen en de sociale acceptatie en zichtbaarheid van LHBTI inwoners vergroten.

  • 10.

    Platform LGBT Groningen: Een samenwerkingsverband van in Groningen aanwezige LHBTI-organisaties met tot doel de onderlinge samenwerking tussen deze verschillende groeperingen, maar ook tussen burgers en deze groeperingen te bevorderen en de zichtbaarheid en sociale acceptatie van LHBTI inwoners te vergroten;

  • 11

    Vrouwencentrum: een interculturele ontmoetingsplek in de gemeente Groningen waar vrouwen, met- en zonder kinderen, met verschillende achtergronden en culturen elkaar ontmoeten en dat is gericht op de bewustwording van de maatschappelijke positie van vrouwen door hen te wijzen op het belang van het kunnen en durven kiezen waar het gaat om de inrichting van het leven binnen bestaande mogelijkheden

  • 12

    Zelforganisatie: een rechtspersoon die opgericht en bestuurd wordt door de in Groningen aanwezige niet-westerse etnisch culturele gemeenschappen en die functioneert op basis van inzet vrijwilligers.

Artikel 4:13a Doel van de Subsidieregeling

Deze Subsidieregeling heeft tot doel het bevorderen van activiteiten van Groningse stedelijke vrijwilligersorganisaties/zelforganisaties en maatschappelijke organisaties door ondersteuning van activiteiten die bijdragen aan de doelstellingen van het Diversiteitsbeleid, waaronder in ieder geval de instellingen genoemd in artikel 4:13 onder 8. tot en met 11.

Artikel 4:13b Ontvanger subsidie

  • 1. Subsidie kan worden verleend aan een natuurlijke persoon of rechtspersoon die beschikt over ervaring met de doelgroep waarop de activiteit zich richt en die woonachtig (voor natuurlijke personen) dan wel statutair en feitelijk gevestigd (voor rechtspersonen) is in Groningen.

  • 2. Indien de aanvrager een natuurlijke persoon is, heeft hij ten minste twee andere Groningers bereid gevonden de aanvraag te ondersteunen.

  • 3. Natuurlijke personen kunnen alleen als vrijwilliger subsidie aanvragen.

  • 4. Aan natuurlijke personen worden subsidies tot maximaal € 750,- verstrekt.

Artikel 4:14 Relevant procedure

(vervallen)

Artikel 4:15 Subsidiabele activiteiten

  • 1. Het college kan subsidie verlenen aan een vrijwilligersorganisatie/zelforganisaties, bewonersinitiatieven of een maatschappelijke organisatie als de activiteit gericht is op één of meer van de activiteiten die:

    • a.

      dialoog en verbinding tussen groepen bewerkstelligen, opbouw van netwerken en het bespreekbaar maken van de kernwaarden van de democratische staat.

    • b.

      ertoe bijdragen dat meer Groningers mensen accepteren die anders zijn dan zijzelf (in afkomst, opleiding, burgerlijke staat, politieke overtuiging, levensbeschouwing of religie, ras, seksuele gerichtheid of sekse) en dat in hun gedrag laten zien;

    • c.

      gericht zijn op het opzetten en inrichten van een vrijwilligersorganisatie voor een groep die relevant is voor het diversiteitsbeleid en voor wie nog geen vrijwilligersorganisatie bestaat in de stad, dan wel voor het aantrekken van jongeren binnen een bestaande vrijwilligersorganisatie.

    • d.

      gericht zijn op het uitvoeren van inloop en ondersteuningsactiviteiten voor kwetsbare groepen, zoals organisaties voor oudere migranten en organisaties van voormalige vluchtelingen, met een achterban die door taalproblemen de weg naar de reguliere voorzieningen niet kan vinden.

    • e.

      ertoe bijdragen dat emancipatie wordt vergroot.

    • f.

      het bevorderen van het inburgeringproces, met inachtneming van de eigen identiteit en daarbij behorende behoeften door de zelforganisaties;

    • g.

      de samenwerking bevorderen met andere sociaal-maatschappelijke organisaties en instellingen;

    • h.

      een bijdrage leveren aan de bewustwording, participatie en integratie van de migrantengroepen in de samenleving en de spreekbuisfunctie c.q. belangenbehartiging voor deze zelforganisaties.

  • 2. Het college kan subsidie verlenen aan de instellingen genoemd in artikel 4:13 onder 8. tot en met 11 voor activiteiten zoals die zijn beschreven in de voor die instellingen van toepassing zijnde Programma’s van Eisen.

  • 3. Het college kan aan een platform voor religie en levensbeschouwing subsidie verlenen voor:

    • a.

      activiteiten die zijn gericht op de rol van gespreks- en netwerkpartner van de gemeente en van maatschappelijke organisaties in de gemeente Groningen;

    • b.

      het gezamenlijk naar buiten treden met activiteiten ter bevordering van de dialoog tussen de deelnemende religies en levensbeschouwingen en de inwoners van de gemeente Groningen.

Artikel 4:16 Subsidie per activiteit

  • 1. In afwijking van artikel 4:3 bedraagt de subsidie als bedoeld in artikel 4:15 eerste lid per zelforganisatie maximaal € 1.250,- onder de voorwaarde dat maximaal twee zodanige organisaties per etnische groepering uit een niet-westers land voor de basissubsidie in aanmerking kunnen komen.

  • 2. In afwijking van artikel 4:3 van dit hoofdstuk bedraagt de subsidie voor de in artikel 4:15 lid 3 genoemde activiteiten maximaal € 2.500,-- per jaar

Artikel 4:17 Bijzondere bepalingen/verplichtingen

  • 1. Een zelforganisatie aan wie een basissubsidie is verleend, is verplicht als gesprekspartner voor het college te fungeren over:

    • a.

      algemene zaken die betrekking hebben op onderwerpen op het gebied van diversiteit of integratie;

    • b.

      specifieke zaken die betrekking hebben op de achterban van de subsidie-ontvangende zelforganisatie.

  • 2. De activiteit waarvoor subsidie wordt gevraagd dient aanvullend te zijn op het activiteitenaanbod op het bestaande activiteitenaanbod van lokale maatschappelijke voorzieningen;

  • 3. Het platform als bedoeld in artikel 4:13 onder 7. is verplicht om deelname toe te staan van vertegenwoordigingen van elke religie of levensbeschouwing die actief in de gemeente Groningen beleden wordt.

  • 4. Bij subsidieaanvragen voor activiteiten waarvan de begroting hoger is dan € 7.500 geldt een verplichte cofinanciering van minimaal:

    10% voor vrijwilligersorganisaties;

    30% voor maatschappelijke organisaties.

    De aanvrager geeft aan wat de overige financieringsbronnen zijn, en wat de omvang ervan is.

Artikel 4:18 Aanvullende weigeringgronden

  • 1. Het college weigert aanvragen voor subsidie op het gebied van ontspanning, ontmoeting in eigen kring, politiek, cultuur, sport, religie of levensbeschouwing.

  • 2. De subsidieaanvraag kan geweigerd worden indien de aanvraag betrekking heeft op dezelfde activiteit als het voorgaande jaar.

  • 3. In aanvulling op het bepaalde in artikel 4:35 Awb en artikel 6 van de Verordening kan de subsidieaanvraag ongeacht de hoogte van de aanvraag geheel of gedeeltelijk worden geweigerd indien:

    • a.

      er onvoldoende andere financieringsbronnen zijn gevonden;

    • b.

      de activiteiten niet of in onvoldoende mate een aanvulling zijn op reeds bestaande activiteiten van andere (vrijwilligers- of professionele) organisaties, of zich daar niet of in onvoldoende mate van onderscheiden;

    • c.

      de activiteiten in tegenspraak zijn of een dubbeling zijn met gemeentelijk beleid op andere beleidsterreinen.

Artikel 4:19 Subsidieplafond en verdelingsregels

  • 1. het subsidieplafond voor de op deze paragraaf gebaseerde subsidies is gelijk aan de daarvoor in de begroting opgenomen bedragen.

  • 2. Het college kan een deel van het beschikbare budget reserveren voor de in artikel 4:15 tweede lid en derde lid genoemde activiteiten.

  • 3. Als het totaal van de subsidieaanvragen voor een subsidie, zoals bedoeld in artikel 4:15, eerste lid, hoger is dan het hiervoor beschikbare subsidiebudget, worden de aanvragen gehonoreerd die het beste scoren op de onderstaande criteria. Daarbij weegt het eerst genoemde criterium zwaarder dan het tweede, het tweede zwaarder dan het derde enzovoort:

    • a.

      inhoudelijke relevantie en impact in relatie tot het diversiteitsbeleid;

    • b.

      mate van innovatie;

    • c.

      duurzaamheid: in welke mate beklijven de resultaten?

    • d.

      samenwerking met anderen;

    • e.

      schaalbaarheid: in hoeverre kan het resultaat elders in de gemeente worden toegepast?

    • f.

      projectmatige opzet.

Paragraaf 4.5 Algemeen sociaal-cultureel werk

Artikel 4:20 Begripsbepalingen

In aanvulling op het begrippenkader zoals vastgelegd in de verordening en in paragraaf 4.1 wordt voor de toepassing van de paragrafen 4.5 Algemeen sociaal-cultureel werk tot en met 4.11 Vrijwilligerswerk verstaan onder:

  • a.

    accommodatie: een multifunctioneel centrum, een buurtcentrum, een buurtkamer, een dorpshuis, speeltuingebouw of een jongerencentrum zoals bedoeld in de accommodatienota ‘Sociaal-culturele accommodaties, geharmoniseerd’ vastgesteld op 9 september 2020;

  • b.

    accommodatiebestuur: het bestuur van een stichting of vereniging die verantwoordelijk is voor beheer en exploitatie van een accommodatie;

  • c.

    b.v.o. (bruto vloer oppervlak): de oppervlakte van een ruimte of van een groep van ruimten behorend tot een accommodatie, gemeten op vloerniveau langs de buitenomtrek van de opgaande scheidingsconstructies, die de desbetreffende ruimte of groep van ruimten omhullen en waarbij geldt dat:

    • -

      indien een binnenruimte aan een andere binnenruimte grenst, wordt gemeten tot het hart van de desbetreffende scheidingsconstructie;

    • -

      indien een gebouw gebonden buitenruimte aan een binnenruimte grenst, het grondvlak van de scheidingsconstructie volledig wordt toegerekend aan de bruto-vloeroppervlakte van de binnenruimte;

    • -

      indien een binnenruimte grenst aan een schuin dak de bruto-vloeroppervlakte wordt bepaald op 1,5 m hoogte, gemeten tot en met de dakconstructie (dakpan).

  • d.

    personeelskosten beheer: totale bruto werkgeverslasten vermeerderd met de kosten van begeleiding, scholing, loopbaanontwikkeling en bevordering van doorgroeimogelijkheden terzake van beheerpersoneel dat in dienst is bij een door het college aangewezen centrale beheerpool. Eventuele specifieke (loonkosten-)subsidies komen op deze kosten in mindering;

  • e.

    zakelijke huisvestingslasten: onroerende zaakbelasting, gemeentelijke en provinciale heffingen en rechten en verzekeringspremies voor zover het eigenaarslasten betreft en voor zover samenhangend met de accommodatie;

  • f.

    marktconform tarief: het tarief dat accommodatiebesturen voor de commerciële verhuur van accommodatieruimten in rekening brengen;

  • g.

    gereduceerd tarief: maximaal 50% van het marktconforme tarief, waarbij het college aan de berekening van dit tarief nadere regels kan stellen;

  • h.

    Multifunctioneel centrum: een grote accommodatie, met een belangrijke functie voor een wijk/gebied, met ruime openingstijden. Het heeft een breed gevarieerd activiteitenaanbod voor een groot voorzieningengebied en werkt samen met (indien aanwezig) de buurtcentra en de buurtkamers in de wijk;

  • i.

    Buurtcentrum: een middelgrote accommodatie met een buurtfunctie met ruime openingstijden. Het heeft een breed gevarieerd activiteitenaanbod voor een buurt en werkt samen met (indien aanwezig) het Multifunctioneel centrum en de buurtkamers in de wijk;

  • j.

    Buurtkamer: een accommodatie met een buurtfunctie, vaak gericht op een specifieke groep bewoners. Hier vallen de buurt- en, speeltuinaccommodaties onder. Het werkt samen met (indien aanwezig) het Multifunctioneel centrum en de buurtcentra in de wijk;

  • k.

    Dorpshuis: een accommodatie in een dorp, met een unieke functie voor het dorp (vrijwel de enige voorziening). De accommodatie heeft een breed gevarieerd activiteitenaanbod voor een klein voorzieningengebied, met veelal beperkte openingstijden;

  • l.

    Zakelijke huisvestingslasten: onroerende zaakbelasting, gemeentelijke en provinciale heffingen en rechten en verzekeringspremies voor zover het eigenaarslasten betreft en voor zover die samenhangen met de accommodatie. Lasten die niet samenhangen met het eigenaarschap van het gebouw, vallen onder exploitatielasten.

Artikel 4:21 Subsidiabele activiteiten

Het college kan aan instellingen voor sociaal-cultureel werk subsidie verlenen voor:

  • a.

    wijk- en/of stedelijke activiteiten ter uitvoering van onderstaande functies:

    • 1.

      ontmoeting/recreatie;

    • 2.

      vorming/educatie;

    • 3.

      cultuur/creativiteit;

    • 4.

      dienstverlening/voorlichting;

    • 5.

      belangenbehartiging/activering;

    • 6.

      opvang;

    • 7.

      afstemming/coördinatie;

    • 8.

      signalering;

    • 9.

      sport.

  • b.

    wijkactiviteiten passend binnen de in het vorige lid genoemde functies ter uitvoering van

    • 1.

      de beheerderfunctie voor de wijk-, buurt- en wijkjongerencentra;

    • 2.

      het accommodatiemanagement voor de wijk-, buurt- en wijkjongerencentra;

    • 3.

      exploitatie en instandhouding van wijk- en andere centra.

  • c.

    knelpunten in de uitvoering van sociaal-cultureel werk.

Artikel 4:22 Bijzondere bepalingen/verplichtingen

  • 1. Het activiteitenplan moet zijn voorzien van:

    • a.

      een beschrijving van de doelgroep waarvoor de activiteiten worden uitgevoerd;

    • b.

      gegevens over de deelname aan de activiteiten;

    • c.

      gegevens over de eigen bijdrage van de deelnemers aan de activiteiten;

    • d.

      gegevens over de frequentie waarmee de activiteiten worden uitgevoerd.

  • 2. Het college verleent slechts subsidie voor het oplossen van knelpunten in de uitvoering van sociaal-cultureel werk voorzover de subsidieontvanger aannemelijk kan maken dat:

    • a.

      bekostiging uit andere aan subsidieontvanger verstrekte subsidies niet mogelijk is;

    • b.

      het knelpunt na aanwending van de gevraagde subsidie zal zijn opgelost.

  • 3. De subsidieontvanger dient een preventief beleid te voeren dat erop is gericht om door de doelgroep veroorzaakte overlast zoveel mogelijk te beperken. In het activiteitenplan moet de subsidieontvanger aangeven hoe dat beleid zal worden vormgegeven en uitgevoerd.

Artikel 4:23 Aanvullende weigeringsgronden

  • 1. Het college kan een subsidieaanvraag voor de oplossing van knelpunten in de uitvoering van sociaal-cultureel werk weigeren als hiervoor al eerder aan de subsidieontvanger subsidie was verleend.

  • 2. Het college kan een subsidieaanvraag voor de in artikel 4:21 genoemde activiteiten weigeren als die activiteiten zijn gericht op jongeren in de leeftijd van 0 tot en met 23 jaar.

Artikel 4:24 Subsidieplafond en verdelingsregels

  • 1. Als het totaal van de aanvragen voor activiteiten als bedoeld in artikel 4:21, onder a en b hoger is dan de respectievelijke subsidieplafonds, dan is de verdeelwijze als volgt:

    • a.

      op tijd ingediende vervolgaanvragen hebben voorrang boven andere aanvragen;

    • b.

      voor zover bovenstaande verdeelwijze zou leiden tot overschrijding van de subsidieplafonds worden deze naar evenredigheid over de op tijd ingediende vervolgaanvragen verdeeld;

    • c.

      voor zover na de in de onderdelen a bedoelde verdeelwijze nog middelen resteren worden deze over de op tijd ingediende overige aanvragen verdeeld op basis van de volgorde waarop ze bij het college zijn binnengekomen;

    • d.

      als het totaal van de aanvragen voor knelpunten in het sociaal-cultureel werk hoger is dan het subsidiebudget dan wordt dat over de op tijd ingediende subsidieaanvragen verdeeld op basis van de volgorde waarop ze bij het college zijn binnengekomen.

Paragraaf 4.6 Sociaal-culturele accommodaties

Artikel 4:25 Subsidiabele activiteiten

  • 1. Het college kan aan een accommodatiebestuur van een Multifunctioneel centrum, een buurtcentrum of een buurtkamer subsidie verlenen voor:

    • a.

      hypotheeklasten als de subsidieontvanger de accommodatie in eigendom heeft;

    • b.

      kale huur;

    • c.

      zakelijke huisvestingslasten, als de subsidieontvanger de accommodatie in eigendom heeft;

    • d.

      exploitatielasten.

  • 2. Het college kan aan een accommodatiebestuur van een dorpshuis subsidie verlenen voor:

    • a.

      het voortzetten van sociaal culturele activiteiten en andere noodzakelijke kosten, zoals in 2020;

    • b.

      zakelijke huisvestingslasten, als de subsidieontvanger de accommodatie in eigendom heeft.

  • 3. Het college kan aan het door hem aan te wijzen samenwerkingsorgaan voor speeltuinverenigingen ten behoeve van de aangesloten leden subsidie verlenen voor:

    • a.

      hypotheeklasten als de betreffende accommodatie in eigendom is bij een aangesloten lid;

    • b.

      kale huur;

    • c.

      zakelijke huisvestingslasten, als de subsidieontvanger de accommodatie in eigendom heeft;

    • d.

      exploitatielasten;

    • e.

      inrichting en onderhoud van speeltuinen en speeltoestellen;

    • f.

      exploitatiekosten van het samenwerkingsorgaan zelf.

  • 4. Het college kan aan een door hem aan te wijzen samenwerkingsorgaan voor sociaal culturele accommodaties subsidie verlenen voor:

    • a.

      belangenbehartiging van de aangesloten accommodaties;

    • b.

      het fungeren als aanspreekpunt voor de gemeente.

Artikel 4:26 Subsidie per activiteit

  • 1. In afwijking van artikel 14 van de Algemene subsidieverordening gemeente Groningen 2019 bedraagt de subsidie voor Multifunctionele centra, buurtcentra en buurtkamers:

    • a.

      voor de in artikel 4:25, eerste lid onder a tot en met c alsmede de in het derde lid onder a tot en met c genoemde kosten maximaal 100% daarvan, voor zover deze kosten noodzakelijk zijn en door het college zijn erkend;

    • b.

      voor de in artikel 4:25, eerste lid onder d evenals de in het derde lid onder d genoemde kosten voor exploitatielasten een vast bedrag van: € 42,14 per m2 b.v.o., alsmede een vast bedrag voor organisatiekosten.

    • c.

      voor de in artikel 4:25, derde lid onder e genoemde kosten voor inrichting en onderhoud van speeltuinen en speeltoestellen € 14,77 per m2 b.v.o.;

  • 2. In afwijking van artikel 14 van de Algemene subsidieverordening gemeente Groningen 2019 bedraagt de subsidie voor dorpshuizen:

    • a.

      voor de in artikel 4:25, tweede lid onder a genoemde kosten maximaal 100% van het bedrag waar het dorpshuis in 2020 recht op had, voor zover dit bedrag noodzakelijk is en door het college is erkend, alsmede een vast bedrag voor organisatiekosten;

    • b.

      voor de in artikel 4:25, tweede lid onder b genoemde kosten maximaal 100% daarvan, voor zover deze kosten noodzakelijk zijn en door het college zijn erkend.

  • 3. In afwijking van artikel 14 van de Algemene subsidieverordening gemeente Groningen 2019 bedraagt de subsidie voor een samenwerkingsorgaan voor speeltuinverenigingen voor de in artikel 4:25, derde lid onder f genoemde activiteiten maximaal 100% van de noodzakelijke kosten.

  • 4. In afwijking van artikel 4:3 bedraagt de subsidie voor een samenwerkingsorgaan voor sociaal culturele accommodaties voor de in artikel 4:25, vierde lid genoemde activiteiten een bijdrage in de exploitatie tot maximaal het bedrag van het tekort op de begroting van het samenwerkingsorgaan.

  • 5. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid onder b van dit artikel kan het college in specifieke door hem aan te wijzen gevallen de subsidie op andere wijze berekenen.

  • 6. De in het eerste lid onder b en c en in het tweede lid van dit artikel genoemde bedragen zijn gebaseerd op het prijspeil 2020. Het college kan deze bedragen aanpassen aan de voor het subsidietijdvak geldende begrotingsrichtlijnen.

Artikel 4:27 Bijzondere bepalingen/verplichtingen

  • 1. De subsidieontvanger stemt met bewoners van wijk/gebied en daar gevestigde maatschappelijke organisaties af aan welke activiteiten behoefte is en stemt daar het activiteitenplan op af, rekening houdend met het tweede lid van dit artikel.

  • 2. De subsidieontvanger stelt in overleg met andere aanbieders van activiteiten een gezamenlijke activiteitenprogrammering op voor de wijk/gebied waarin de subsidieontvanger gebruik maakt van de accommodatie.

  • 3. In aanvulling op artikel 6 van de Algemene subsidieverordening gemeente Groningen, dient de aanvrager te vermelden:

    • a.

      in zijn activiteitenplan op welke wijze invulling wordt gegeven aan alle verplichtingen die krachtens deze verordening aan de subsidieverlening worden verbonden;

    • b.

      in zijn activiteitenplan in hoeverre het activiteitenaanbod aansluit op de behoeften van wijk/gebied en geeft een verklaring voor eventuele afwijkingen daartussen;

    • c.

      in zijn activiteitenplan hoe het activiteitenplan past in de in het tweede lid van dit artikel bedoelde activiteitenprogrammering;

    • d.

      in zijn activiteitenverslag hoe de invulling van de verplichtingen uiteindelijk vorm heeft gekregen en de afwijkingen te verklaren tussen de voorgenomen invulling (activiteitenplan) en de realisatie daarvan;

    • e.

      in zijn financiële en inhoudelijke verslag gegevens met betrekking tot groeperingen aan wie accommodatieruimte wordt verhuurd en de tarieven die daarbij in rekening worden gebracht;

  • 4. De subsidieontvanger is verantwoordelijk voor een goede balans tussen de sociaal-culturele activiteiten enerzijds en overige (eigen) activiteiten anderzijds, waarbij prioriteit gegeven wordt aan de sociaal-culturele activiteiten en bewonersactiviteiten. De subsidieontvanger is gehouden om in zijn activiteitenplan en activiteitenverslag aan te geven op welke wijze aan deze verantwoordelijkheid invulling wordt c.q. is gegeven.

  • 5. Het college kan terzake van het accommodatiegebruik aan openingstijden, ingebruikgeving, prioritering en de programmering van activiteiten in de subsidieverlening nadere voorschriften verbinden.

  • 6. Multifunctionele centra, buurtcentra en buurtkamers dienen accommodatieruimte inclusief beheer gratis ter beschikking te stellen aan doelgroepen en activiteiten die vallen onder de functies van het algemeen sociaal-cultureel werk zoals bedoeld in artikel 4:21;

  • 7. Het college kan bepalen dat exclusief beslag op een accommodatieruimte of een deel daarvan slechts geschiedt tegen een marktconform tarief.

  • 8. De subsidieontvanger aan wie subsidie wordt verleend op grond van artikel 4:25, derde lid is verplicht om de in de voorgaande leden van dit artikel bedoelde nadere verplichtingen op te leggen aan de bij het samenwerkingsverband aangesloten speeltuinverenigingen.

  • 9. De subsidieontvanger aan wie subsidie wordt verleend op grond van artikel 4:25, vierde lid dient:

  • a.

    bij de aanvraag aan te tonen dat de subsidie noodzakelijk is voor het uitvoeren van de taak van het samenwerkingsverband;

  • b.

    zijn leden regelmatig te consulteren teneinde te weten wat zij nodig hebben om goed te functioneren;

  • c.

    bij de verantwoording van de subsidie aan te tonen dat de subsidie noodzakelijk was voor het uitvoeren van de taak van het samenwerkingsverband.

Artikel 4:28 Subsidieplafond en verdelingsregels

  • 1. Voor de in artikel 4:25 genoemde activiteiten wordt jaarlijks een subsidieplafond ingesteld;

  • 2. Als het totaal van de subsidieaanvragen hoger is dan het subsidieplafond wordt dat als volgt verdeeld:

  • a.

    vervolgaanvragen hebben voorrang boven nieuwe aanvragen.

  • b.

    als na bovenstaande verdeelwijze nog een deel van het subsidiebudget resteert, dan wordt dat over de nieuwe aanvragen verdeeld op basis van de volgorde waarop deze bij het college zijn binnengekomen.

Paragraaf 4.7 Beheer sociaal-culturele accommodaties

Artikel 4:29 Subsidiabele activiteiten

  • 1. Het college kan aan een door het college aan te wijzen organisatie die het beheer regelt voor Multifunctionele centra, buurtcentra en buurtkamers subsidie verlenen voor de salariëring, scholing en loopbaanontwikkeling van beheerpersoneel evenals voor de inzet van dat personeel ten behoeve van het beheer van accommodaties.

  • 2. Het college kan in afwijking van het vorige lid van dit artikel de subsidie ook verlenen aan andere subsidieontvangers als naar het oordeel van het college sprake is van bijzondere omstandigheden.

  • 3. Het college kan in specifieke door hem aan te wijzen gevallen subsidie verlenen voor andere kosten van accommodatiebeheer dan zoals beschreven in het e lid van dit artikel.

Artikel 4:30 Subsidie per activiteit

  • 1. De subsidie voor de in het vorige artikel genoemde activiteiten bedraagt maximaal 100% van de in de subsidietoekenning 2020 opgenomen kosten, voor zover deze kosten noodzakelijk zijn en door het college zijn erkend.

  • 2. In afwijking van het vorige lid van dit artikel kan het college in specifieke door hem aan te wijzen gevallen de subsidie voor kosten van beheer op andere wijze berekenen.

  • 3. Het college kan de subsidie aanpassen aan de voor het subsidietijdvak geldende begrotingsrichtlijnen.

Artikel 4:31 Bijzondere bepalingen/verplichtingen

  • 1. De subsidieontvanger aan wie op grond van het eerste lid van artikel 4:30 subsidie wordt verleend, stelt in overleg met de dorpshuizen een ondersteuningsplan op, waarin wordt beschreven hoe advies en indien noodzakelijk invalkrachten geleverd worden en/of incidenteel hulp geboden bij administratie en dergelijke.

  • 2. De subsidieontvanger aan wie op grond van het eerste lid van artikel 4:30 subsidie wordt verleend, is verplicht:

    • a.

      het beheerpersoneel waarvoor het college subsidie verleent voor beheertaken om niet aan accommodatiebesturen ter beschikking te stellen in relatie tot de openingstijden van de accommodatie en de vraag van de accommodatiebesturen zoals opgenomen in een door laatstgenoemden op te stellen beheervoorstel;

    • b.

      om voor het inroosteren van beheerpersoneel bij de accommodaties op overeenstemming gericht overleg te voeren met de accommodatiebesturen over het aantal in te zetten uren, de openingstijden van de accommodatie en de te leveren functieniveaus. Dit overleg moet hebben plaatsgehad vóórdat de subsidieontvanger een besluit heeft genomen over de bij accommodaties in te zetten beheeruren;

    • c.

      in het activiteitenplan en het activiteitenverslag aan te geven hoe invulling is gegeven aan de hierboven beschreven verplichtingen.

  • 3. Het in het tweede lid onder a. en b. bepaalde is niet van toepassing als de subsidie aan een accommodatiebestuur wordt verleend in plaats van aan een door het college aangewezen organisatie die het beheer regelt voor Multifunctionele centra, buurtcentra en buurtkamers.

  • 4. De subsidieontvanger aan wie op grond van artikel 4:30 subsidie wordt verleend streeft ernaar dat mensen met afstand tot de arbeidsmarkt deel uit maken van het personeelsbestand.

Artikel 4:32 Weigeringsgronden

  • 1. Het college kan een subsidieaanvraag voor personeelskosten beheer weigeren voor zover voor de kosten daarvan al door derden subsidie wordt verleend.

  • 2. Het college kan een subsidieaanvraag voor beheer weigeren indien die kosten al gedekt worden door subsidieverlening op grond van paragraaf 4.6 van deze nadere regels.

Artikel 4:33 Subsidieplafond en verdelingsregels

Als het totaal van de subsidieaanvragen hoger is dan het subsidieplafond wordt dat als volgt verdeeld:

  • a.

    vervolgaanvragen hebben voorrang boven nieuwe aanvragen;

  • b.

    als na bovenstaande verdeelwijze nog een deel van het subsidiebudget resteert, dan wordt dat over de nieuwe aanvragen verdeeld op basis van de volgorde waarop deze bij het college zijn binnengekomen.

Paragraaf 4.8 Bewonersorganisaties

Artikel 4:35 Begripsbepalingen

Artikel 4:35 Begripsbepalingen

Artikel 4:36 Subsidiabele activiteiten

  • 1. Het college kan aan een bewonersorganisatie een basissubsidie verlenen als bijdrage in de kosten voor zover die noodzakelijk zijn voor de instandhouding van een bewonersorganisatie.

  • 2. Het college kan aan een bewonersorganisatie subsidie verlenen als bijdrage in de kosten van:

    • a.

      communicatie en informatieverstrekking;

    • b.

      activering.

  • 3. Het college kan aan een bewonersorganisatie een aanvulling op de subsidies als bedoeld in het eerste en tweede lid van dit artikel een subsidie verlenen voor eenmalige activiteiten.

Artikel 4:37 Subsidie per activiteit

  • 1. In afwijking van artikel 14 van de ASV bedraagt de basissubsidie voor de in artikel 4:36, eerste lid genoemde activiteiten voor bewonersorganisatie met een werkgebied van:

    • a.

      1-100 inwoners: € 600,--;

    • b.

      101-500 inwoners: € 750,--;

    • c.

      501-1000 inwoners: € 850,--;

    • d.

      1001-4.500 inwoners: € 1.250,--;

    • e.

      4.501 en meer inwoners: € 1.500,--.

  • 2. Het college kan de basissubsidie indexeren aan de hand van de voor het subsidietijdvak geldende begrotingsrichtlijnen.

  • 3. Voor de in artikel 4:36, tweede lid genoemde activiteiten bedraagt de subsidie maximaal de noodzakelijke kosten, als volgt te berekenen: een door het college te bepalen bedrag per inwoner vermenigvuldigd met het aantal inwoners van het werkgebied. Het college maakt voor de bepaling van het aantal inwoners gebruik van de meest recente gegevens die beschikbaar zijn op het moment dat het college op de subsidieaanvraag beslist.

  • 4. Het college kan in afwijking van het vorige lid boven het maximum aanvullend subsidie verlenen als de subsidieaanvraag van de bewonersorganisatie daarvoor voldoende aanleiding geeft en het college daartoe voldoende middelen ter beschikking staan.

  • 5. Voor de in artikel 4:36, derde lid genoemde activiteiten bedraagt de subsidie maximaal de noodzakelijke kosten.

Artikel 4:38 Bijzondere bepalingen/verplichtingen

  • 1. De bewonersorganisatie dient de activiteiten uit het activiteitenplan in beginsel te richten op alle inwoners van haar werkgebied.

  • 2. Als de bewonersorganisatie de activiteiten of een deel daarvan niet richt op alle inwoners van het werkgebied dient de bewonersorganisatie aan te geven op welke subbuurten van het werkgebied de activiteiten gericht zijn en op welke doelgroepen.

  • 3. Als het vorige lid van toepassing is, kan het college bepalen dat de bewonersorganisatie in zijn activiteitenplan moet aangeven hoe over de voornoemde beperking in de activiteitenuitvoering naar de inwoners is gecommuniceerd en welke bezwaren hiertegen zijn ingebracht.

  • 4. De bewonersorganisatie rubriceert de activiteiten uit het activiteitenplan naar de in artikel 4:36, tweede lid genoemde categorieën.

  • 5. De bewonersorganisatie begroot de kosten en de baten van elke activiteit afzonderlijk.

  • 6. De bewonersorganisatie is beschikbaar voor het college als aanspreekpunt voor ambtelijk of bestuurlijk overleg over aangelegenheden die van belang zijn voor de inwoners van het werkgebied.

  • 7. De bewonersorganisatie draagt zorg voor een goede balans in de uitvoering van de activiteiten en de inzet van de verleende subsidiegelden, zulks ter beoordeling van het college. Het activiteitenplan bevat alle informatie die voor deze beoordeling noodzakelijk is.

  • 8. De bewonersorganisatie communiceert ten minste eenmaal per jaar over het activiteitenplan en het activiteitenverslag met de inwoners van het werkgebied. De bewonersorganisatie stemt de activiteiten uit het activiteitenplan af met professionele instellingen, die zelf werkzaam zijn op 1 of meer van die activiteiten, vóórdat met de uitvoering ervan wordt begonnen.

  • 9. De bewonersorganisatie stemt de activiteiten uit het activiteitenplan af met professionele instellingen, die zelf werkzaam zijn op 1 of meer van die activiteiten, vóórdat met de uitvoering ervan wordt begonnen.

Artikel 4:39 Aanvullende weigeringsgronden

  • 1. Het college kan een aanvraag voor een basissubsidie weigeren als in de 2 direct voorafgaande subsidietijdvakken geen subsidie is verleend voor de in artikel 4:36, tweede lid genoemde activiteiten.

  • 2. Het college kan een aanvraag om subsidie weigeren als en voor zover deze bedoeld is voor de permanente huur van accommodatieruimte.

  • 3. Het college kan een subsidieaanvraag voor de in artikel 4:36 genoemde activiteiten binnen een werkgebied weigeren als door toewijzing van de aanvraag aan meer dan 1 bewonersorganisatie binnen dat werkgebied subsidie zou worden verleend.

Artikel 4:40 Subsidieplafond en verdelingsregels

  • 1. Het college kan een deel van het subsidiebudget reserveren voor nader door hem aan te wijzen belangenorganisaties voor bewoners.

  • 2. Het college kan een deel van het subsidiebudget reserveren voor de in artikel 4:36, derde lid genoemde activiteiten.

  • 3. Wanneer de totalen van de aanvragen voor de artikel 4:36 genoemde activiteiten de hiervoor ingestelde, respectievelijke subsidieplafonds overschrijden, worden deze naar evenredigheid over de in aanmerking komende aanvragen verdeeld.

Paragraaf 4.9 Maatschappelijke activering

Artikel 4:41 Subsidiabele activiteiten

Het college kan subsidie verlenen voor activiteiten die gericht zijn op de maatschappelijke activering van burgers.

Artikel 4:42 Bijzondere bepalingen/verplichtingen

  • 1. Het activiteitenplan moet zijn voorzien van:

    • a.

      een beschrijving van de doelgroep waarvoor de activiteiten worden uitgevoerd;

    • b.

      gegevens over de deelname aan de activiteiten;

    • c.

      gegevens over de eigen bijdragen van deelnemers aan de activiteiten.

  • 2. De subsidieontvanger moet samenwerking zoeken met instellingen die soortgelijk of complementair werk verrichten als het college dat noodzakelijk acht. In het activiteitenverslag moet de subsidieontvanger aangeven hoe deze verplichting is ingevuld.

Artikel 4:43 Subsidieplafond en verdelingsregels

  • 1. Als het totaal van de aanvragen het subsidieplafond overschrijdt dan is de verdeling hiervan als volgt:

    • a.

      op tijd ingediende vervolgaanvragen hebben voorrang boven andere aanvragen;

    • b.

      als bovenstaande verdeelwijze leidt tot overschrijding van het subsidieplafond dan wordt dat naar evenredigheid over de op tijd ingediende subsidieaanvragen verdeeld;

    • c.

      resteren er na toepassing van bovenstaande verdeelwijze nog middelen dan worden deze over de op tijd ingediende aanvragen verdeeld op basis van de volgorde waarop ze bij het college zijn binnengekomen.

Paragraaf 4.10 Vrijwilligerswerk

Artikel 4:44 Subsidiabele activiteiten

Het college kan subsidie verlenen voor activiteiten ter uitvoering van onderstaande functies:

  • a.

    bemiddeling, informatievoorziening, ondersteuning, advisering en scholing van (groepen) vrijwilligers;

  • b.

    deskundigheidsbevordering, ondersteuning en informatievoorziening van vrijwilligers-organisaties op het terrein van:

    • 1.

      vrijwilligersmanagement ( het vinden en binden van vrijwilligers);

    • 2.

      het afstemmen van de vraag van vrijwilligersorganisaties op het aanbod van het bedrijfsleven op het gebied van maatschappelijk ondernemen;

  • d.

    bevorderen van maatschappelijk ondernemen en het bemiddelen tussen vrijwilligersorganisaties en bedrijfsleven.

Artikel 4:45 Bijzondere bepalingen/verplichtingen

  • 1. De in artikel 4:44 bedoelde activiteiten moeten zijn gericht op de bevordering van de maatschappelijke participatie en betrokkenheid van burgers bij wat er in de samenleving in het algemeen en de eigen woon- en leefomgeving in het bijzonder gebeurt, een en ander binnen de door de gemeente gecreëerde randvoorwaarden.

  • 2. Het activiteitenplan moet zijn voorzien van:

    • a.

      een beschrijving van de wijze waarop aan het vorige lid invulling wordt gegeven;

    • b.

      een beschrijving van de doelgroep waarvoor de activiteiten worden uitgevoerd;

    • c.

      gegevens over het aantal vrijwilligers per activiteit;

    • d.

      gegevens over de frequentie waarmee vrijwilligers worden ingeschakeld evenals een omschrijving van de aard en de zwaarte van de hen opgedragen taken.

Artikel 4:46 Subsidieplafond en verdelingsregels

  • 1. Als het totaal van de aanvragen de respectievelijke subsidieplafonds overschrijdt dan is de verdeling van deze subsidieplafonds als volgt:

    • a.

      op tijd ingediende vervolgaanvragen hebben voorrang boven andere aanvragen;

    • b.

      als bovenstaande verdeelwijze leidt tot overschrijding van de respectievelijke subsidieplafonds dan worden deze naar evenredigheid over de op tijd ingediende subsidieaanvragen verdeeld.

  • 2. Resteren er na toepassing van bovenstaande verdeelwijze nog middelen dan worden deze over de op tijd ingediende aanvragen verdeeld op basis van de volgorde waarop ze bij het college zijn binnengekomen.

Paragraaf 4.11 Maatschappelijke dienstverlening

Artikel 4:47 Begripsbepalingen

Artikel 4:48 Subsidiabele activiteiten

  • 1. Het college kan subsidie verlenen in het kader van maatschappelijke en juridische dienstverlening:

    • a.

      ter uitvoering van onderstaande functies:

      • 1.

        cliëntgerichte hulpverlening;

      • 2.

        dienstverlening;

      • 3.

        informatie en advies;

      • 4.

        voorlichting;

      • 5.

        consultatie;

      • 6.

        signalering;

      • 7.

        preventie;

    • b.

      voor activiteiten en projecten op door de raad benoemde aandachtsgebieden.

  • 2. Het staat de subsidieontvanger op basis van het vorige lid vrij om binnen een nader door het college aan te geven bandbreedte gedurende het subsidietijdvak andere activiteiten uit te voeren dan in de beschikking tot subsidieverlening is bepaald mits deze activiteiten passen binnen de in eerste lid genoemde functies en mits de subsidieontvanger in staat is deze activiteiten voor de verleende subsidie uit te voeren.

  • 3. Het college kan subsidie verlenen in het kader van Rechtswinkels ter uitvoering van onderstaande functies:

    • a.

      voorlichting;

    • b.

      informatie en advies.

  • 4. Het college kan subsidie verlenen in het kader van Slachtofferhulp ter uitvoering van onderstaande functies:

    • a.

      dienstverlening;

    • b.

      voorlichting;

    • c.

      preventie;

    • d.

      informatie en advies;

    • e.

      signalering.

Artikel 4:49 Bijzondere bepalingen/verplichtingen

  • 1. Het activiteitenplan moet zijn voorzien van:

    • a.

      een beschrijving van de doelgroep waarvoor de activiteiten worden uitgevoerd;

    • b.

      gegevens over de frequentie waarmee de activiteiten worden uitgevoerd.

  • 2. Het activiteitenplan in het kader van subsidieaanvragen op grond van artikel 4:48, eerste lid moet tevens voorzien zijn van gegevens over de spreiding van de activiteiten.

  • 3. Het activiteitenplan in het kader van subsidieaanvragen op grond van artikel 4:48, derde en vierde lid moet tevens voorzien zijn van gegevens over de eigen bijdragen van cliënten waarvoor de activiteiten worden uitgevoerd.

  • 4. De activiteiten waarvoor subsidie wordt verleend op grond van artikel 4:48, vierde lid moeten door vrijwilligers worden uitgevoerd.

Artikel 4:50 Subsidieplafond en verdelingsregels

Als het totaal van de aanvragen het subsidieplafond overschrijdt dan is de verdeling hiervan als volgt:

  • a.

    op tijd ingediende vervolgaanvragen hebben voorrang boven andere aanvragen;

  • b.

    als bovenstaande verdeelwijze leidt tot overschrijding van het subsidieplafond dan wordt dit naar evenredigheid over de op tijd ingediende subsidieaanvragen verdeeld;

  • c.

    resteren er na toepassing van bovenstaande verdeelwijze nog middelen dan worden deze over de op tijd ingediende aanvragen verdeeld op basis van de volgorde waarop ze bij het college zijn binnengekomen.

Paragraaf 4.12 Ouderenbeleid

Artikel 4:51 Begripsbepalingen

Artikel 4:52 Subsidiabele activiteiten

Het college kan aan ouderenbonden of daarmee vergelijkbare partijen subsidie verlenen voor activiteiten gericht op de behartiging van gezamenlijke belangen van hun leden.

Artikel 4:53 Subsidie per activiteit

In afwijking van artikel 14 van de ASV is de subsidie per kalenderjaar voor de in artikel 4:52, eerste lid genoemde activiteiten gelijk aan het subsidieplafond voor deze activiteiten gedeeld door het totale aantal leden van de ouderenbonden in de gemeente Groningen.

Artikel 4:54 Bijzondere bepalingen/verplichtingen

(vervallen)

Artikel 4:55 Subsidieplafond en verdelingsregels

Als het totaal van de aanvragen de subsidieplafonds overschrijdt dan is de verdeling hiervan als volgt:

  • a.

    op tijd ingediende vervolgaanvragen hebben voorrang boven andere aanvragen;

  • b.

    resteren er na toepassing van bovenstaande verdeelwijze nog middelen dan worden deze over de op tijd ingediende aanvragen verdeeld op basis van de volgorde waarop ze bij het college zijn binnengekomen.

Paragraaf 4.13 Maatschappelijke en vrouwenopvang, verslavingszorg en overlastbestrijding

Artikel 4:56 Begripsbepalingen 

In aanvulling op het begrippenkader zoals vastgelegd in de verordening en in paragraaf 4.1 wordt voor de toepassing van deze paragraaf verstaan onder:

  • a.

    24-uurs opvang: opvang gedurende 1 of meerdere etmalen van de hiervoor in het eerste lid genoemde personen;

  • b.

    begeleiding: ondersteunen van de cliënt gericht op behoud dan wel herstel van maatschappelijk functioneren;

  • c.

    behandeling: het aanbieden van intensieve en gespecialiseerde hulp gericht op herstel van de zelfredzaamheid van de cliënt;

  • d.

    coördinatie en afstemming: het uitvoeren van coördinatie en afstemming van hulpverlening, waarbij meerdere instanties zijn betrokken;

  • e.

    dagopvang: opvang overdag van de onder f onder 3 genoemde personen, niet zijnde 24-uurs opvang;

  • f.

    doelgroep:

    • 1.

      personen die dakloos zijn, thuisloos of marginaal gehuisvest;

    • 2.

      personen in een acute en ernstige crisis;

    • 3.

      zwerfjongeren;

    • 4.

      vrouwen die het slachtoffer zijn van bedreiging, mishandeling dan wel vrouwenhandel;

    • 5.

      personen die verslaafd zijn en bij wie tevens sprake is van achterstandssituaties;

    • 6.

      risicogroepen;

  • g.

    maatschappelijk herstel: het aanbieden van activiteiten gericht op het (hernieuwd) deelnemen aan het maatschappelijk verkeer;

  • h.

    nachtopvang: opvang ’s nachts van de onder f onder 1 en 3 genoemde personen niet zijnde 24-uurs opvang;

  • i.

    nazorg: het bieden van ondersteuning na afloop van een klinische of deeltijdbehandeling;

  • j.

    opvang en zorg: het bieden van een tijdelijke verblijfplaats en/of elementaire hulpverlening;

  • k.

    outreachende hulpverlening: actieve benadering van potentiële klanten die erop gericht is om de doelgroep toe te leiden naar een gestructureerd hulpaanbod;

  • l.

    overlast: gevoelens van onveiligheid bij burgers in de samenleving als gevolg van confrontatie met verloedering, met irritant, hinderlijk en onaangepast gedrag, met geweld en bedreiging, met criminaliteit evenals met ongewenste annexatie van openbare ruimten, mogelijkerwijs leidend tot economische schade, daling van het voorzieningenniveau en/of aantasting van de leefbaarheid;

  • m.

    preventie: het uitvoeren van activiteiten die erop gericht zijn bij risicogroepen verslaving te voorkomen;

  • n.

    risicogroep: groep individuen die extra ontvankelijk is voor verslaving;

  • o.

    verblijf: het beschikbaar stellen van huisvesting in de vorm van dagopvang, nachtopvang en/of 24-uurs opvang en crisisopvang;

  • p.

    verslaving: psychische en fysieke afhankelijkheid van alcohol, drugs, medicijnen en/of gokken;

  • q.

    zelfhulpgroep: een groep lotgenoten die gezamenlijk verbetering tracht aan te brengen in hun eigen problematiek met betrekking tot vrouwenopvang, maatschappelijke opvang, verslavingszorg en overlastbestrijding.

Artikel 4:57 Subsidiabele activiteiten

  • 1.

    Het college kan subsidie verlenen voor activiteiten ter uitvoering van onderstaande functies:

    • a.

      verblijf;

    • b.

      zorgverlening;

    • c.

      psychosociale begeleiding;

    • d.

      outreachende hulpverlening;

    • e.

      opvang en zorg;

    • f.

      crisishulpverlening;

    • g.

      begeleiding;

    • h.

      behandeling;

    • i.

      nazorg;

    • j.

      maatschappelijk herstel;

    • k.

      consultatie;

    • l.

      coördinatie en afstemming;

    • m.

      deskundigheidsbevordering;

    • n.

      preventie;

    • o.

      voorlichting, informatie en advies;

    • p.

      beleidsadvisering;

    • q.

      zelfhulpgroep;

    • r.

      psychosociale behandeling.

  • 2.

    Het college kan subsidie verlenen voor activiteiten of projecten op door de raad aangewezen aandachtsgebieden.

  • 3.

    Het college kan subsidie verlenen voor activiteiten met als doel het voorkomen en/of verminderen van door burgers ervaren overlast.

  • 4.

    Het college kan aan zelfhulpgroepen subsidie verlenen voor activiteiten met als doel om over hun problematiek voortvloeiend uit verslaving, dakloosheid of huiselijk geweld onderlinge contacten te hebben en ervaringen uit te wisselen.

Artikel 4:58 Bijzondere bepalingen/verplichtingen

  • 1.

    In afwijking van artikel 4:2 dienen andere subsidieaanvragen, niet zijnde vervolgaanvragen, voor de in artikel 4:57 genoemde activiteiten uiterlijk 8 weken voor het begin van de activiteiten bij het college zijn ingediend.

  • 2.

    Het activiteitenplan voor subsidieaanvragen op grond van artikel 4:57, eerste, tweede en derde lid moet zijn voorzien van:

    • a.

      een beschrijving van de doelgroep waarvoor de activiteiten worden uitgevoerd;

    • b.

      een groepering van de activiteitenbeschrijvingen per doelgroep;

    • c.

      een beschrijving van de wijze waarop inhoud wordt gegeven aan het in het volgende lid bedoelde preventieve beleid.

  • 3.

    Het activiteitenplan voor subsidieaanvragen op grond van artikel 4:57, vierde lid moet zijn voorzien van:

    • a.

      een beschrijving van de doelgroep waarvoor de activiteiten worden uitgevoerd;

    • b.

      gegevens over de frequentie waarmee de activiteiten worden uitgevoerd;

    • c.

      gegevens over de wijze waarop de activiteiten worden uitgevoerd.

  • 4.

    De ontvanger van subsidies op grond van artikel 4:57, eerste, tweede en derde lid voert een preventief beleid dat erop is gericht:

    • a.

      het aantal daklozen en de duur van de dakloosheid zoveel mogelijk te verminderen;

    • b.

      het aantal verslaafden en de duur van de verslaving zoveel mogelijk te verminderen;

    • c.

      de door de doelgroepen veroorzaakte overlast zoveel mogelijk te beperken. De subsidieontvanger onderhoudt hiertoe contacten met instellingen die zich op dezelfde doelgroepen richten, met omwonenden en hun belangenbehartigers, met omwonende organisaties en met de politie;

    • d.

      het aantal slachtoffers van huiselijk geweld zoveel mogelijk te verminderen en het herstel zo veel mogelijk te bevorderen.

Artikel 4:59 Subsidieplafond en verdelingsregels

  • 1.

    Het college kan een deel van de subsidieplafonds behorend bij de subsidies op basis van artikel 4:57, eerste, tweede en derde lid reserveren voor specifiek door het college aan te wijzen activiteiten maatschappelijke opvang en vrouwenopvang.

  • 2.

    Als het totaal van de aanvragen de respectievelijke subsidieplafonds overschrijdt dan is de verdeling van deze subsidieplafonds als volgt:

    • a.

      op tijd ingediende vervolgaanvragen hebben voorrang boven andere aanvragen;

    • b.

      als bovenstaande verdeelwijze leidt tot overschrijding van de respectievelijke subsidieplafonds dan worden deze naar evenredigheid over de op tijd ingediende subsidieaanvragen verdeeld;

    • c.

      resteren er na toepassing van bovenstaande verdeelwijze nog middelen dan worden deze over de op tijd ingediende aanvragen verdeeld op basis van de volgorde waarop ze bij het college jn binnengekomen.

Paragraaf 4.14 Oppasvergoeding kinderopvang voor vrijwilligers (vervallen zijn de artikelen 4:60 tot en met 4:64)

Paragraaf 4.15 Subsidiëring van initiatieven met en door mensen met een psychiatrische beperking of verstandelijke handicap die het meedoen in een inclusieve gemeente bevorderen

Artikel 4:65 Begripsbepaling

Voor de toepassing van deze afdeling wordt verstaan onder:

Doelgroep

burgers met een verstandelijke beperking en /of met een psychiatrische handicap.

Maatschappelijke activiteit

een activiteit buiten GGz-verband en buiten de verstandelijke gehandicaptenzorg

Aanvraagperiode

een door het college te bepalen tijdvak waarin subsidieaanvragen kunnen worden ingediend voor activiteiten waarvoor op grond van deze paragraaf subsidie kan worden verleend.

Artikel 4:66 Subsidiabele activiteiten

  • Het college kan subsidie verlenen voor:

    • 1.

      het nemen van initiatieven die het meedoen van mensen met een verstandelijke handicap en/of een psychiatrische beperking in een inclusieve gemeente bevorderen.

    • 2.

      uitwisseling van ervaringen (met mee doen in de samenleving/gemeente) tussen mensen van de doelgroep onderling of tussen mensen van de doelgroep en derden.

    • 3.

      voorlichting en deskundigheidsbevordering door mensen van de doelgroep aan derden met het doel ruimte te maken voor meedoen in een inclusieve gemeente.

Artikel 4:67 Subsidie per activiteit

  • 1. Een aanvrager kan voor elk van de in artikel 4:66 genoemde activiteiten slechts éénmaal per kalenderjaar in aanmerking komen voor een subsidie van maximaal € 10.000,-- per activiteit.

  • 2. Op de noodzakelijke kosten worden baten die rechtstreeks op subsidiabele activiteiten betrekking hebben in mindering gebracht.

  • 3. Het college neemt alleen kosten van overhead en ondersteuning in aanmerking die in redelijkheid aan de subsidiabele activiteiten kunnen worden toegerekend.

Artikel 4:68 Subsidieplafond en verdeelregels

  • 1. Het subsidieplafond voor de in artikel 4:66 genoemde activiteiten is per kalenderjaar gelijk aan het in de gemeentebegroting voor dat jaar opgenomen bedrag.

  • 2. Het college verdeelt het kalenderjaar in twee aanvraagperioden van elk zes maanden.

  • 3. Het college stelt per aanvraagperiode een deelbudget vast van 50% van het subsidieplafond.

  • 4. Het college kan een overschot op het eerste deelbudget van een kalenderjaar toevoegen aan het tweede deelbudget van dat kalenderjaar.

  • 5. Als het totaal van de subsidieaanvragen hoger is dan het beschikbare deelbudget, dan wordt dat budget over de op tijd ingediende aanvragen als volgt verdeeld:

    • a.

      een subsidieaanvraag komt eerder voor subsidie in aanmerking naarmate de activiteiten beter voldoen aan de volgende criteria:

      • i.

        activiteiten leiden tot meer sociale contacten en/of maatschappelijke activiteiten;

      • ii.

        activiteiten worden uitgevoerd door en/of samen met mensen met een psychiatrische beperking of verstandelijke handicap;

      • iii.

        maatschappelijke verworvenheden op het gebied van ontmoeting en participatie aan de samenleving die met de activiteiten zijn bereikt blijven in stand;

    • b.

      In de afweging van het college wegen eerder genoemde criteria zwaarder dan later genoemde.

Artikel 4:69 Subsidieaanvraag

  • Uit de subsidieaanvraag moet blijken op welke wijze de activiteiten van de aanvrager voldoen aan de in artikel 4:68 lid 5 onder a bedoelde criteria.

Artikel 4:70 SNadere verplichtingen

  • 1. De subsidieontvanger maakt bij de uitvoering van zijn activiteiten zoveel mogelijk gebruik van bestaande faciliteiten en accommodaties.

  • 2. De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat zijn activiteiten aansluiten bij reguliere voorzieningen waaronder accommodaties, vrijwilligers en mantelzorgers.

Artikel 4:71 Aanvullende weigeringsgronden

  • Het college weigert een subsidieaanvraag voor activiteiten die niet bijdragen aan participatie van de doelgroep leden in het reguliere maatschappelijke verkeer volgens de doelstelling van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning.

Artikel 4:72 Aanvullende weigeringsgronden

Het college weigert een subsidieaanvraag voor activiteiten die niet bijdragen aan participatie van de doelgroepleden in het reguliere maatschappelijke verkeer volgens de doelstelling van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning.

 

Paragraaf 4.16 Maatschappelijke stages

(vervallen)

Paragraaf 4.17 Caribische Nederlanders in Groningen

(vervallen)

Paragraaf 4.18 Activiteiten sociale wijkteams

Artikel 4:83 Begripsbepaling

  • a.

    Adviseren en toeleiden: zorgvuldig gemotiveerd en gedocumenteerd advies ten behoeve van besluitvorming door het college als resultaat van het onderzoek naar de ondersteuningsvraag van inwoners alsmede het verwijzen naar de meest geschikte zorgaanbieder.

  • b.

    Casusregie op het ondersteuningsplan en familiegroepsplan: verantwoordelijkheid voor de inhoud van de ondersteuning, het onderhouden van het contact en het bewaken van het bereiken van de doelen.

  • c.

    Checken en present zijn: aanwezig en beschikbaar zijn in de fysieke nabijheid (c.q. in de wijk) om indien nodig snel te kunnen interveniëren. ‘Vinger aan de pols contact’ waar van belang maakt hier onderdeel van uit.

  • d.

    Faciliteren van inloop, ontmoeting en ingang: het digitaal, telefonisch en fysiek faciliteren van een laagdrempelige inloop om wijkbewoners in de gelegenheid te stellen om anderen te ontmoeten, hun vragen te kunnen stellen en om eventuele diensten (zoals vrijwilligerswerkzaamheden) aan te bieden ten behoeve van de samenleving.

  • e.

    Faciliteren en benutten sociale basis: zorgdragen dat ondersteuningskwesties die thuishoren in het normale leven daar ook zoveel mogelijk worden opgelost.

  • f.

    Outreachend signaleren: het vroegtijdig en actief ophalen van (potentiële) ondersteuningsvragen.

  • g.

    Normaliseren van specialistische ondersteuning: het maximaal gebruik maken van ondersteuningsmogelijkheden in de sociale basis, door individuele ondersteuningswerkzaamheden en preventie werkzaamheden aan elkaar te verbinden.

  • h.

    Opstellen van ondersteuningsplan en hulp bij het opstellen van familiegroepsplan: in gezamenlijkheid met de inwoner te behalen doelen en acties vastleggen.

  • i.

    Procesregie op het ondersteuningsplan en familiegroepsplan: faciliteren van samenwerking tussen inwoners, informele netwerken, professionals en/of organisaties en zorgen voor afstemming.

  • j.

    Triageren: ondersteuningsvragen beoordelen in de zin van aard en urgentie en hier vervolgens op acteren.

  • k.

    Verrichten van een integrale vraaganalyse: samen met de inwoner en zijn omgeving alle voor zijn/haar ondersteuningsbehoefte relevante leefdomeinen analyseren, met als doel om de ondersteuningsbehoefte helder te krijgen.

Artikel 4:84 Subsidiabele activiteiten

Het college kan subsidie verlenen voor:

  • 1.

    Preventief werken, met als kernactiviteiten:

    • -

      Faciliteren en benutten van de sociale basis;

    • -

      Normaliseren van specialistische ondersteuning;

    • -

      Faciliteren van inloop, ontmoeting en ingang;

    • -

      Outreachend signaleren 

  • 2.

    Toegang, met als kernactiviteiten:

    • -

      Organiseren van de toegang tot algemene en bijzondere voorzieningen in het kader van de Jeugdwet en de Wmo 2015;

    • -

      Triageren;

    • -

      Verrichten van een integrale vraaganalyse;

    • -

      Opstellen van ondersteuningsplannen en hulp bij het opstellen van familiegroepsplannen;

    • -

      Adviseren en toeleiden;

    • -

      Procesregie op het ondersteuningsplan en familiegroepsplan;

    • -

      Checken en present zijn.

  • 3.

    Individueel ondersteunen, met als kernactiviteiten:

    • -

      Bieden van ondersteuning op één of meerdere leefgebieden;

    • -

      Casusregie op het ondersteuningsplan en familiegroepsplan;

    • -

      Checken en present zijn.

Artikel 4:85 Bijzondere bepalingen/verplichtingen

  • 1. Subsidieaanvragen zijn voorzien van een activiteitenplan.

  • 2. Het activiteitenplan dient in elk geval in te gaan op:

    • a.

      de in art. 4:84 opgenomen subsidiabele activiteiten;

    • b.

      de geldende kwaliteitsregels zoals opgenomen in de geldende Jeugdwet, WMO 2015, de verordening jeugdhulp, de nadere regels jeugdhulp en de verordening Wmo 2015 en de nadere regels Wmo 2015.

Artikel 4:86 Aanvullende weigeringsgronden

  • 1. Het college weigert een subsidieaanvraag die niet afkomstig is van de instelling die eerder subsidie heeft gekregen voor het geheel van de in artikel 4:84 genoemde activiteiten.

  • 2. Het college weigert een subsidieaanvraag als de aanvrager niet het geheel van de in artikel 4:84 genoemde activiteiten biedt.

Artikel 4:87 Subsidieplafond en Verdelingsregels

  • 1. Voor de in artikel 4.84 genoemde activiteiten wordt jaarlijks een subsidieplafond ingesteld;

  • 2. Als het totaal van de aanvragen het subsidieplafond overschrijdt dan is de verdeling daarvan als volgt:

    • a.

      Op tijd ingediende vervolgaanvragen hebben voorrang boven andere aanvragen;

    • b.

      Als na bovenstaande verdeelwijze nog middelen resteren, dan worden die verdeeld over de overige, op tijd ingediende subsidieaanvragen die het beste voldoen aan de artikelen 4.84 en 4.85.

Paragraaf 4.19 - Innovatieateliers Beschermd wonen en Opvang

Artikel 4:90 Begripsbepaling

  • 1. Innovatie: De ontwikkeling en implementatie van nieuwe producten, diensten of modellen die in de toekomst door meer aanbieders ingezet kunnen worden en/of bestaande producten vervangen.

  • 2. Innovatieatelier Beschermd wonen en Opvang: Het ontwikkelen van werkwijzen gericht op het vergroten van de zelfredzaamheid en participatie van (zeer) kwetsbare inwoners waarbij de effecten geborgd kunnen worden en een kostenreductie wordt gerealiseerd door lagere productkosten of vermindering van de instroom of een verhoging van de uitstroom naar zelfstandig wonen of algemene voorzieningen.

  • 3. Positief, sluitende businesscase: Een initiatief dient aan te tonen dat de activiteit leidt tot een besparing in de reguliere BW&O zorgkosten. Daarbij wordt vooraf bewijsbaar aangetoond dat de besparing minimaal overeenkomstig is met het totale begrootte subsidiebedrag.

Artikel 4:91 Subsidiabele activiteiten

  • 1. Het college kan subsidie verlenen voor activiteiten Innovatieatelier Beschermd wonen en Opvang die naar het oordeel van het college voldoen aan de innovatiekenmerken zoals deze in artikel 4:90 zijn omschreven. Daarnaast dienen activiteiten te voldoen aan:

    • -

      de bevordering van de uitstroom van cliënten Beschermd wonen en Opvang naar zelfstandig wonen met passende ondersteuning en daginvulling;

    • -

      de preventie van de instroom in een voorziening Beschermd wonen of Opvang;

    • -

      het bevorderen van doorstroom van maatwerkvoorzieningen naar algemene voorzieningen.

Artikel 4:92 De aanvraag

  • 1. De aanvraag in aanvulling op artikel 6 van de Algemene Subsidieverordening gemeente Groningen 2019 vergezeld van een activiteitenplan en een positieve businesscase die bijdragen aan het bepaalde in artikel 4:90 lid 1 en 3.

Artikel 4:93 Beoordeling activiteitenplan

  • 1. Het college beoordeelt het activiteitenplan op basis van de positieve businesscase die aan de aanvraag ten grondslag ligt.

  • 2. Het college beoordeelt daarnaast het activiteitenplan volgens het toekennen van een score aan de hand van punten op de onderdelen:

    • -

      impact;

    • -

      draagvlak;

    • -

      toekomstbestendigheid;

    • -

      schaalbaarheid;

    • -

      nieuw product, dienst of model.

  • 3. Het initiatief kan op elk onderdeel een score krijgen van 1, 2, 3, 4, of 5 punten met een maximum van 25 punten.

Artikel 4:94 Weigeringsgronden

  • 1. Het college weigert een aanvraag indien er geen positieve businesscase aan de aanvraag ten grondslag ligt en indien het aantal behaalde punten, toegekend volgens de systematiek van artikel 4:93, minder is dan 15 punten.

Artikel 4:95 Subsidieplafond en verdeelregels

  • 1. Als het totaal van de aanvragen hoger is dan het beschikbare budget, dan worden de ontvankelijke subsidieaanvragen toegewezen naar de mate waarin ze naar het oordeel van burgemeester en wethouders het meest een bewezen positief, sluitende businesscase hebben en naar de mate waarin ze naar het oordeel van burgemeester en wethouders het hoogste scoren volgens de systematiek van artikel 4:93 leden 1 en 2.

Artikel 4:96 Duur

Het subsidietijdvak loopt van 1 mei 2020 tot en met 31 december 2020.

Artikel 4:97 Overgangsrecht

Voor de vaststelling van de subsidie die verleend is vóór 1 mei 2020, geldt de regeling zoals deze is vastgesteld met ingang van 1 oktober 2019 en bekend is gemaakt in het Gemeenteblad 2019 nr. 241378 d.d. 4 oktober 2019.

Toelichting

1. ALGEMEEN

Conform de Wmo 2015 werken de Groninger gemeenten samen op het gebied van Beschermd wonen en Opvang. De gemeente Groningen is als centrumgemeente namens alle Groninger gemeenten verantwoordelijk voor Beschermd wonen en Opvang.

Het doel van deze nadere regel is, conform het meerjarenprogramma ‘Van Beschermd wonen naar wonen met begeleiding op maat’, bij te dragen aan de participatie en het bevorderen van de zelfredzaamheid van kwetsbare burgers. Deze draagt bij aan de doelstelling van de programmabegroting te weten “de effectieve uitvoering van de taken als centrumgemeente”.

Met de nadere regels worden specifiek de volgende doelstellingen beoogd:

  • 1.

    Beweging van intensieve intramurale naar ambulante begeleiding, waarbij de cliënt zelfstandig woont;

  • 2.

    Verschuiving van intensieve naar een lichtere vorm van ambulante begeleiding;

  • 3.

    Vermindering van de instroom van cliënten in de voorzieningen beschermd wonen en opvang;

  • 4.

    Bevorderen van doorstroom vanuit maatwerkvoorzieningen naar algemene voorzieningen zoals lokale wijk- en buurtteams.

De activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd, dienen bij te dragen aan vermindering van de toestroom naar beschermd wonen te voorkomen en verschuiving van intensieve naar lichtere vormen van begeleiding. De activiteiten moeten zijn gericht op persoonlijk en maatschappelijk herstel, het voorkomen van uitval en het versterken van de zelfredzaamheid. De activiteiten dragen bij aan de uitstroom van huidige cliëntgroepen in Beschermd wonen en opvangvoorzieningen of hebben preventieve effecten op potentiele cliëntgroepen naar Beschermd wonen en opvangvoorzieningen in de regio Groningen.

Hierbij valt te denken aan activiteiten gericht op ondersteuning van zelfstandig wonen van potentiële cliënten en uitstroom van zittende cliënten Beschermd wonen en Opvang.

2. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 4:95 Subsidieplafond en verdeelregels

In dit artikel staat hoe het subsidieplafond wordt bepaald. Het subsidieplafond voor het Innovatieatelier 2020 is vastgesteld op een bedrag van € 500.000,-.

In dit artikel wordt beschreven hoe wordt omgegaan indien het totaal aangevraagde bedrag hoger is dan het beschikbare budget/plafond.

Paragraaf 4.20 Tijdelijke regeling dorps- en buurthuizen COVID-19

Artikel 4:98 Begripsbepalingen

  • 1. Coronamaatregelen: alle maatregelen die door het Rijk en de veiligheidsregio omwille van de veiligheid zijn gesteld vanaf 12 maart 2020 om de verspreiding van het COVID-19 virus tegen te gaan.

  • 2. De instelling: zijnde met name het buurt- en dorpshuis en multifunctioneel centrum welke op grond van voorgaande paragrafen 4.5, 4.6 en 4.7 van dit hoofdstuk een activiteitensubsidie hebben ontvangen voor het jaar 2020; het college kan bepalen dat een instelling die over dat jaar geen subsidie heeft ontvangen maar wel overeenkomstige activiteiten heeft verricht, die nagenoeg volledig of in overwegende mate vallen binnen de reikwijdte en doelstellingen zoals bedoeld in voornoemde paragrafen, tot de instelling wordt gerekend in de zin van deze paragraaf.

Artikel 4:99 Doel van de regeling

Het doel van de regeling is te voorzien in de bedreigingen van de continuïteit als gevolg van coronamaatregelen voor zover hiermee in een ‘andere’ regeling nog niet was voorzien; een en ander ter uitvoering van de kamerbrief van het ministerie van Binnenlandse zaken d.d. 31 augustus 2020 (kenmerk 0000515138), waarbij landelijk een bedrag van € 17 miljoen beschikbaar is gesteld (gemeente Groningen: € 276.000,-) onder de noemer van aanvullend compensatiepakket lagere overheden, te weten dorps- en buurthuizen.

Artikel 4:100 Subsidiabele kosten

  • 1. Voorafgaand aan een eventuele toepassing van het bepaalde onder lid 2 een tegemoetkoming in de actuele liquiditeit ter compensatie van financieel onvermogen voor zover er sprake is van een aantoonbare tijdelijke betalingsonmacht, die ertoe kan leiden dat de instelling haar activiteiten moet staken, ter hoogte van het liquiditeitstekort, zo mogelijk vermeerderd met een opslag van maximaal 15%.

  • 2. Financieel nadeel/netto schade: de gederfde inkomsten/omzetderving vermeerderd met noodzakelijke extra kosten van de instelling als direct gevolg van de coronamaatregelen na aftrek van:

    • a.

      ‘minderkosten’: de door corona-maatregelen weggevallen kosten zoals inzet van goederen, personeel, huur van een locatie;

    • b.

      daadwerkelijke of geschatte inkomsten uit generieke ondersteuningsregelingen zoals onder andere de NOW, TOZO, TOGS en provinciale vergoedingsregeling kosten 1,5 meter maatregel;

    • c.

      inzet van 25% van de algemene reserve (voor zover vrij beschikbaar) van de instelling zoals deze ultimo 2019 bedroeg.

  • 3. Instellingen die ten onrechte niet of onvoldoende aanspraak hebben gemaakt op de diverse beschikbare (rijks) regelingen, zoals bedoeld onder 2b, dienen gemotiveerd aan te geven waarom men geen aanspraak heeft gemaakt. Het college beoordeelt een en ander.

Artikel 4:101 Aanvraagprocedure

  • 1. Aanvragen dienen te worden ingediend voor 1 april 2021.

  • 2. De aanvraag wordt ingediend met behulp van een daartoe beschikbaar gesteld aanvraagformulier.

  • 3. De aanvraag dient te bestaan uit:

    • a.

      een berekening van de netto schade;

    • b.

      een omschrijving en begroting van de activiteiten, indien van toepassing;

    • c.

      ingeval een beroep wordt gedaan op lid 1 van artikel 4:100 het overleggen van een liquiditeitsbegroting;

    • d.

      de jaarrekening 2020, als deze niet is aangeleverd bij de reguliere verantwoording over de subsidie 2020.

Artikel 4:102 Subsidieplafond en verdeelregel

  • 1. Het subsidieplafond van deze regeling bedraagt in totaal € 268.000-.

  • 2. Aanvragen voor compensatie in een mogelijke liquiditeitstekorten, overeenkomstig artikel 4:100 lid 1, worden met voorrang behandeld en gehonoreerd.

  • 3. Het dan nog resterende budget is beschikbaar voor de afhandeling van aanvragen voor de netto-schade zoals vermeld in 4:100 lid 2.

  • 4. Bij instellingen die al vooruitlopend op deze regeling middelen hebben ontvangen om acute liquiditeitsproblemen op te vangen, worden die middelen in mindering gebracht op de aanvraag voor compensatie van het nadeel over 2020.

  • 5. Als het totaal van subsidieaanvragen hoger is dan het beschikbare budget vindt toekenning en verdeling plaats op basis van evenredigheid, waarbij elke aanvraag met hetzelfde percentage gekort wordt tot de toekenningen binnen de beschikbare financiële kaders passen.

Artikel 4:103 Bevoegdheid college

Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van hetgeen in voorgaande artikelen staat vermeld.

Artikel 4:104 Tijdelijke nadere regel

Deze tijdelijke nadere regel geldt tot en met 31 december 2021.

Hoofdstuk 5 Sport en bewegen (OCSW)

Paragraaf 5.1 Sport algemeen

Artikel 5:1 Begripsbepalingen

In aanvulling op het begrippenkader zoals vastgelegd in de verordening wordt voor de toepassing van dit hoofdstuk verstaan onder:

  • a.

    sportvereniging: een vereniging die is aangesloten bij een landelijke, door het NOC*NSF erkende of bij een andere landelijke of internationale sportbond en die statutair gevestigd is in de gemeente Groningen;

  • b.

    talentopleiding: een vereniging of stichting die activiteiten uitvoert op het gebied van ontwikkeling en begeleiding van jeugdsporters met als doel training voor of deelname aan competities;

  • c.

    clubgebouw: een gebouw of deel daarvan dat grotendeels gebruikt wordt door de leden van de subsidieontvanger, anders dan voor de beoefening van sport;

  • d.

    duurzame sportmaterialen: materialen bestemd voor het beoefenen van een binnensport, die niet behoren tot de basisuitrusting van een gemeentelijke binnensportaccommodatie en die onder normale omstandigheden een levensduur hebben van tenminste 3 jaren;

  • e.

    jeugdlid: een lid van een sportvereniging dat door de sportbond waarbij die vereniging is aangesloten wordt beschouwd als een jeugdlid;

  • f.

    sportseizoen: het tijdvak lopend van 1 augustus tot en met 31 juli daaropvolgend. Als de landelijke sportbond waarbij de subsidieaanvrager is aangesloten een ander tijdvak hanteert, geldt dat laatstgenoemde tijdvak;

  • g.

    seizoensaanvraag: een aanvraag om huur van een sportaccommodatie voor de duur van een sportseizoen mits ingediend uiterlijk 8 weken voor aanvang van het sportseizoen;

  • h.

    gemeentelijke sportaccommodatie: een sportaccommodatie die het eigendom is van de gemeente Groningen met uitzondering van de 400-meter baan van Sportcentrum Kardinge en atletiekcentrum Stadspark;

  • i.

    standaardhuurtarief: het standaard tarief zoals gehanteerd door Sport050;

  • j.

    sportinfrastructuur: het geheel aan gebouwen, velden, sportmaterialen en overige fysieke zaken die noodzakelijk zijn om sportuitoefening mogelijk te maken;

  • k.

    Sport Verbindt: sport en bewegen maakt en houdt mensen fit en gezond, zorgt voor ontmoetingen en draagt bij aan integratie;

  • l.

    Beter Benutten: optimale bezetting van sportaccommodaties.

Paragraaf 5.2 Investeringen in sportmaterialen en sportinfrastructuur

Artikel 5:2 Subsidiabele activiteiten

Het college kan aan sportverenigingen subsidie verlenen in de kosten van sportinfrastructuur:

  • a.

    aanschaf van duurzame sportmaterialen;

  • b.

    investeringen in nieuwbouw, uitbreiding of vernieuwing van clubgebouwen indien dit aantoonbaar bijdraagt aan Sport Verbindt of Beter Benutten;

  • c.

    investeringen in nieuwbouw, uitbreiding, of vernieuwing van sportaccommodaties die vanwege het innovatieve karakter van die nieuwbouw, uitbreiding of vernieuwing een aanvulling zijn op het gemeentelijke aanbod van sportaccommodaties.

Artikel 5:3 Subsidie per activiteit

  • 1. In afwijking van artikel 14 van de Algemene subsidieverordening gemeente Groningen 2019 bedraagt de subsidie:

    • a.

      voor de aanschaf van duurzame sportmaterialen maximaal 50% van de noodzakelijke kosten met een maximum van € 6.000,- per aanvraag;

    • b.

      voor de investeringen in uitbreiding, nieuwbouw en verbouw van clubgebouwen indien dit aantoonbaar bijdraagt aan Sport Verbindt of Beter Benutten maximaal 50% van de noodzakelijke kosten met een maximum van € 45.000,- per aanvraag;

    • c.

      voor de investeringen in uitbreiding, nieuwbouw en verbouw van sportaccommodaties die vanwege het innovatieve karakter van die uitbreiding of vernieuwing een aanvulling zijn op het gemeentelijke aanbod van sportaccommodaties maximaal 50% van de noodzakelijke kosten met een maximum van € 45.000,- per aanvraag.

  • 2. In bijzondere gevallen kan het college ten gunste van de subsidieontvanger afwijken van de in het eerste lid van dit artikel genoemde maxima.

Artikel 5:4 Bijzondere bepalingen/verplichtingen

  • 1. In de subsidieaanvraag wordt beschreven hoe door middel van de gewenste investering de participatie onder sporters en onder mensen die nog niet sportief actief zijn wordt vergroot.

  • 2. Het college legt subsidieaanvragen op basis van artikel 5:2 voor advies voor aan de Adviescommissie voor de Sport.

Artikel 5:5 Aanvullende weigeringsgronden

  • 1. Het college wijst een subsidieaanvraag voor de in artikel 5:2, onder b. en c. genoemde activiteiten, af als het bouwplan niet voldoet aan de eisen die het bouwbesluit stelt.

  • 2. Subsidie op grond van deze paragraaf wordt geweigerd indien de aanvraag betrekking heeft op de nieuwbouw, uitbreiding of vernieuwing van kleedkamers op gemeentelijke sportaccommodaties.

Artikel 5:6 Subsidieplafond en verdelingsregels

  • 1. Voor subsidieaanvragen voor de aanschaf van duurzame sportmaterialen gelden de volgende regels:

    • a.

      het subsidieplafond bedraagt het budget “duurzame sportmaterialen” dat voor het betreffende subsidietijdvak door het college wordt vastgesteld;

    • b.

      als het totaal van de aanvragen hoger is dan het subsidieplafond dan honoreert het college de aanvragen die aan de voorwaarden voldoen in deze volgorde:

      • i.

        aanvragen afkomstig van subsidieontvangers die nog niet eerder voor de aanschaf van duurzame sportmiddelen subsidie ontvangen hebben;

      • ii.

        subsidieaanvragen die meer gericht zijn op talentontwikkeling en jeugd gaan boven andere aanvragen;

    • c.

      resteert er na bovenstaande verdeelwijze nog een deel van het subsidiebudget dan honoreert het college de overige aanvragen die aan de voorwaarden voldoen, in de volgorde waarop ze bij het college zijn binnengekomen.

  • 2. Voor subsidieaanvragen voor investeringen op grond van deze paragraaf, anders dan voor duurzame sportmaterialen, gelden de volgende regels:

    • a.

      het subsidieplafond bedraagt voor de in artikel 5:2 genoemde activiteiten het budget “investeringen in nieuwbouw” dat voor het betreffende subsidietijdvak door het college wordt vastgesteld;

    • b.

      als het totaal van de aanvragen hoger is dan het subsidieplafond, dan honoreert het college de aanvragen die aan de voorwaarden voldoen in deze volgorde:

      • i.

        subsidieaanvragen afkomstig van subsidieontvangers die in de afgelopen 3 jaar nog niet eerder subsidie op grond van deze paragraaf ontvangen hebben, gaan boven subsidie ontvangers die wel de afgelopen drie jaar een dergelijke subsidie hebben ontvangen;

      • ii.

        subsidieaanvragen die aantoonbaar bijdragen aan Sport Verbindt of Beter Benutten gaan voor voorstellen die dat niet of minder doen;

      • iii.

        subsidieaanvragen die voorstellen betreffen die meer op jeugd gericht zijn gaan boven voorstellen die meer op volwassenen zijn gericht;

      • iv.

        subsidieaanvragen die meer gericht zijn op innovatie gaan boven aanvragen die meer gericht zijn op uitbreiding van het bestaande aanbod;

      • v.

        resteert er na bovenstaande verdeelwijze nog een deel van het subsidiebudget dan honoreert het college de aanvragen die aan de voorwaarden voldoen in de volgorde waarop ze bij het college zijn binnengekomen.

Paragraaf 5.3 Subsidies gebruik niet gemeentelijke sportaccommodaties door jeugdleden

Artikel 5:7 Subsidiabele activiteiten

Het college kan aan sportverenigingen, landelijke sportbonden of talentopleidingen die niet in een gemeentelijke accommodatie terecht kunnen een subsidie verlenen voor het gebruik van niet-gemeentelijke sportaccommodaties door jeugdleden.

Artikel 5:8 Subsidie per activiteit

  • 1. In afwijking van artikel 14 van de Algemene subsidieverordening gemeente Groningen 2019 bedraagt de subsidie één derde deel van het geldende tarief van de niet-gemeentelijke accommodatie maal het aantal uren waarop de aanvrager de accommodatie gedurende een sportseizoen heeft gehuurd. Deze subsidie kan nooit hoger zijn dan één derde deel van het standaardhuurtarief voor een vergelijkbare gemeentelijke accommodatie.

  • 2. Als er geen vergelijkbare gemeentelijke accommodatie bestaat, bedraagt de subsidie € 7,-- per jeugdlid per sportseizoen maal het aantal jeugdleden van de aanvrager. De bij de sportorganisatie gangbare teldatum geldt als peildatum voor het bepalen van het aantal jeugdleden.

  • 3. In afwijking van het tweede lid bedraagt de subsidie voor de 400-meter baan van sportcentrum Kardinge € 14,-- per jeugdlid.

Artikel 5:9 Bijzondere bepalingen bij subsidieaanvraag

Een subsidieaanvraag voor huur van een niet-gemeentelijke sportaccommodatie dient uiterlijk 8 weken vóór het begin van de huur in bezit te zijn van het college.

Artikel 5:10 Bijzondere bepalingen/verplichtingen

  • 1. Het college verstrekt geen subsidie van minder dan € 100,--.

  • 2. Het college besluit op een subsidieaanvraag voor huur van een niet-gemeentelijke sportaccommodatie uiterlijk binnen 8 weken na ontvangst daarvan.

Artikel 5:11 Aanvullende weigeringsgronden

Het college kan een aanvraag voor subsidie voor een niet-gemeentelijke accommodatie weigeren als de subsidieaanvrager naar het oordeel van het college van een gemeentelijke accommodatie gebruik kan maken.

Paragraaf 5.4 Stimulering sportdeelname

Artikel 5:12 Subsidiabele activiteiten

  • 1. Het college kan aan sportverenigingen subsidie verlenen voor activiteiten met als doel om groepen burgers en buurten met een lage sportparticipatie te stimuleren tot sportdeelname.

  • 2. Het college kan aan andere instellingen dan sportverenigingen subsidie verlenen voor projectmatig opgezette activiteiten met als doel groepen burgers en buurten met een lage sportparticipatie te stimuleren tot sportdeelname mits de activiteiten na afloop van de projectperiode door een sportvereniging kunnen worden uitgevoerd.

  • 3. Er dient een sportvereniging bereid te zijn de activiteiten waarvoor op grond van deze paragraaf subsidie is verleend na beëindiging van de subsidie binnen de eigen organisatie voort te zetten.

  • 4. Het college verleent de in beide vorige leden bedoelde subsidies voor een tijdvak van ten hoogste 2 jaren.

  • 5. In afwijking van het vierde lid kan het college de subsidie met ten hoogste 1 jaar verlengen als het college dit wenselijk acht.

Artikel 5:13 Subsidieplafond en verdelingsregels

  • 1. Het subsidieplafond voor de in artikel 5:12 genoemde activiteiten bedraagt het daarmee in de begroting corresponderende bedrag.

  • 2. Ten laste van het subsidiebudget worden subsidieaanvragen toegekend op basis van de volgorde waarop deze bij het college zijn binnengekomen.

Paragraaf 5.5 Gebruik MartiniPlaza voor sportwedstrijden

Artikel 5:14 Subsidiabele activiteiten

Het college kan aan (sport)organisaties subsidie verlenen voor het gebruik van MartiniPlaza ten behoeve van sportwedstrijden of activiteiten.

Artikel 5:15 Subsidie per activiteit

In afwijking van artikel 14 van de Algemene subsidieverordening gemeente Groningen 2019 bedraagt de subsidie een nader door het college te bepalen deel van de accommodatiehuur die MartiniPlaza aan de subsidieaanvrager in rekening brengt voor de activiteiten, genoemd in artikel 5:14.

Artikel 5:16 Aanvullende weigeringsgronden

  • 1. Het college weigert een subsidieaanvraag als de aanvrager voor zijn activiteiten terecht kan in een andere geschikte sportaccommodatie in de gemeente Groningen.

  • 2. Het college kan een subsidieaanvraag weigeren:

    • a.

      voor zover de gevraagde subsidie betrekking heeft op verhoging van de huur voor het gebruik van MartiniPlaza en de daarvan deel uitmakende voorzieningen en diensten ten behoeve van sportwedstrijden;

    • b.

      als de aanvrager geen stichtings- of verenigingsvorm heeft of geen samenwerkingsverband daarvan met rechtspersoonlijkheid is.

Artikel 5:17 Subsidieplafond en verdelingsregels

  • 1. Het subsidieplafond voor de activiteiten, genoemd in artikel 5:14, bedraagt het daarvoor in de begroting opgenomen bedrag onder aftrek van de reeds lopende meerjarige verplichtingen.

  • 2. Het college kan een (groot) deel van het subsidieplafond reserveren voor specifiek door hem aangewezen sportorganisaties.

  • 3. Als het totaal van de aanvragen het subsidieplafond overschrijdt, is de verdeling van het subsidieplafond over de aanvragen als volgt:

    • a.

      als eerste komen in aanmerking de subsidieaanvragen van aanvragers die in 3 aaneengesloten en direct voorafgaande jaren een korting op de huur ontvangen hebben uit de bijdrage sportaccommodatie MartiniPlaza en/of een subsidie op grond van de in deze paragraaf bedoelde regeling;

    • b.

      als op grond van bovenstaande verdeelwijze het totaalbedrag van de subsidieaanvragen het beschikbare subsidieplafond overtreft, wordt dat naar evenredigheid over de onder a bedoelde aanvragers verdeeld;

    • c.

      als na toepassing van de onder a genoemde verdeelwijze nog een deel van het subsidieplafond resteert, wordt dat over de nadien ontvangen subsidieaanvragen toegewezen op basis van de volgorde van binnenkomst.

Paragraaf 5.6 Regionale Trainingscentra en individuele talenten

Artikel 5:18 Begripsbepaling

In aanvulling op het begrippenkader zoals vastgelegd in de verordening wordt voor de toepassing van deze paragraaf verstaan onder:

  • a.

    Regionaal Trainingscentrum (RTC): een door de betreffende sportbond erkend trainingscentrum, waarbinnen talenten uit de regio (extra) training krijgen met als doel uiteindelijk door te stromen in de landelijke senioren topsportprogramma’s van de sportbonden, dat aan de volgende criteria voldoet:

    • de trainingen vinden in de gemeente Groningen plaats;

    • het programma is door de betreffende nationale sportbond erkend;

    • er is sprake van een samenwerkingsverband tussen RTC en het onderwijs;

    • er is sprake van cofinanciering van het RTC;

    • bij het RTC trainen talenten met een Nationaal Talent of Internationaal Talent-status;

    • het betreft een programma met een looptijd van minimaal vier jaar;

    • er is sprake van cofinanciering van het RTC.

  • Een talentvereniging wordt gelijkgesteld met een RTC.

  • b.

    talentvereniging: een sportvereniging waar individuele talenten trainen, die niet onder een RTC vallen.

  • c.

    Talent uit de regio: een sporter met een door diens sportbond afgegeven status van Nationaal Talent of Internationaal Talent volgens de regels van NOC*NSF, die voldoet aan tenminste twee van de volgende criteria:

    • 1.

      de sporter woont in gemeente Groningen;

    • 2.

      de sporter is lid van een sportvereniging in gemeente Groningen;

    • 3.

      de sporter gaat naar school of studeert in gemeente Groningen.

  • d.

    topsporttraining: training middels een door de betreffende sportbond erkend opleidingsprogramma, waarbij gebruik gemaakt wordt van de door de betreffende sportbond aangewezen begeleiding en faciliteiten voor die specifieke doelgroep. De trainingen worden gegeven door een gekwalificeerde trainer.

  • e.

    gekwalificeerde trainer: een door de betreffende sportbond erkende en gekwalificeerde trainer die door Topsport NOORD is goedgekeurd. De gekwalificeerde trainer is een combinatiefunctionaris die:

    • 1.

      talenten coacht in een RTC;

    • 2.

      conform het activiteitenprogramma, bedoeld in artikel 5:21 activiteiten/ clinics geeft of doet geven binnen het onderwijs.

Artikel 5:19 Subsidiabele activiteiten

  • 1. Het college kan subsidie verlenen aan in Groningen gevestigde RTC’s voor topsporttrainingen onder leiding van een gekwalificeerde trainer, waarbij de subsidie kan worden ingezet voor:

    • a.

      het voldoen van de loonkosten van de trainer;

    • b.

      het voldoen van de huurkosten van een accommodatie of het voldoen van de kosten van materialen.

  • 2. Het college erkent maximaal zeven RTC’s in Groningen, op basis van de Lijst Topsport- en Internationale wedstrijdsportdisciplines 2017-2020, zoals door NOC*NSF vastgesteld. Alleen deze kunnen voor subsidie in aanmerking komen.

  • 3. Topsport NOORD adviseert het college in de keuze van de RTC’s.

Artikel 5:20 Subsidie per activiteit

In afwijking van artikel 14 van de Algemene subsidieverordening gemeente Groningen 2019 bedraagt de subsidie voor de in artikel 5:19 genoemde activiteiten per activiteit maximaal 50% van de noodzakelijke kosten, tot een maximum van eenzevende deel van het totale budget, zoals in artikel 5:22 bedoeld.

Artikel 5:21 Bijzondere bepalingen/verplichtingen

  • 1. Met betrekking tot de in artikel 5:19 genoemde activiteiten adviseert Topsport NOORD het college op basis van de volgende informatie:

    • a.

      of er sprake is van cofinanciering van het RTC;

    • b.

      de hoogte van de noodzakelijke kosten van het RTC-programma;

    • c.

      de kwaliteit van de samenwerkingsverbanden ten behoeve van het RTC (bijvoorbeeld onderwijs, medische begeleiding etc.);

    • d.

      het percentage talenten dat een hogere status behaalt en/of doorstroomt naar een vervolgprogramma in de betreffende tak van sport;

    • e.

      het aantal talenten met Nationaal Talent, Internationaal Talent of Belofte-status dat deelneemt aan het RTC-programma;

    • f.

      de kwaliteit van het trainingsprogramma van het RTC;

    • g.

      de kwaliteit van de trainer;

    • h.

      de toekomstbestendigheid van het RTC.

  • 2. Met betrekking tot de in artikel 5:19 genoemde activiteiten zijn de volgende verplichtingen van toepassing:

    • a.

      de gekwalificeerde trainer geeft als combinatiefunctionaris minimaal twee activiteiten/clinics binnen het onderwijs of zorgt ervoor dat die geven worden;

    • b.

      bij de subsidieaanvraag wordt een activiteitenprogramma gevoegd, waarin beschreven wordt hoe de gekwalificeerde trainer invulling geeft aan de verplichting onder a;

    • c.

      bij de subsidieaanvraag worden de noodzakelijke kosten van de onder 5:19 genoemde subsidiabele activiteiten afzonderlijk inzichtelijk gemaakt en onderbouwd in een gespecificeerde begroting;

    • d.

      in de subsidieaanvraag wordt aangegeven wat de stand van zaken is van bij derden aangevraagde gelden;

    • e.

      na afloop van de activiteit wordt gerapporteerd over de uitvoering van het activiteitenprogramma.

Artikel 5:22 Subsidieplafond en verdelingsregels

Als het totaal van de subsidieaanvragen hoger is dan het subsidieplafond dan is de verdeelwijze als volgt:

  • 1.

    Per RTC, zoals in artikel 5:19 bedoeld, wordt maximaal een zevende van het in de begroting opgenomen bedrag toegekend.

  • 2.

    Als na bovenstaande verdeelwijze nog middelen resteren dan worden die toegevoegd aan het budget Talentevenementen.

Paragraaf 5.7 Talentevenementen

Artikel 5:23 Begripsbepaling

In aanvulling op het begrippenkader zoals vastgelegd in de verordening wordt voor de toepassing van deze paragraaf verstaan onder:

  • a.

    talentevenement: een evenement van een door het NOC*NSF erkende sport in de gemeente Groningen, dat een directe relatie heeft met talentontwikkeling in de gemeente Groningen, dat voldoet aan de volgende criteria:

    • het evenement biedt talenten uit de regio de kans om wedstrijdervaring op te doen;

    • het betreft een door de betreffende sportbond erkend kampioenschap (NK, EK, WK) en/of een evenement met een kwalitatief sterk deelnemersveld;

    • het evenement speelt zich af in de gemeente Groningen;

    • het evenement legt een link met de breedtesport in de gemeente Groningen;

    • het betreft een evenement waarvoor brede publieke belangstelling valt te verwachten;

    • het evenement heeft rondom een programma van side-events gericht op het creëren van maatschappelijke waarde.

  • b.

    side-events: acties en nevenactiviteiten in aanloop naar, tijdens en na afloop van het evenement.

  • c.

    maatschappelijke waarde: effecten die merkbaar en meetbaar zijn in de samenleving als gevolg van het plaatsvinden van een top- of breedtesportevenement inclusief side-events.

  • d.

    talent uit de regio: een sporter met een door diens bond afgegeven status van Belofte, Nationaal Talent of Internationaal Talent volgens de regels van NOC*NSF, die voldoet aan tenminste twee van de volgende criteria:

    • 1.

      de sporter woont in gemeente Groningen;

    • 2.

      de sporter is lid van een sportvereniging in gemeente Groningen;

    • 3.

      de sporter gaat naar school of studeert in gemeente Groningen.

  • e.

    talentdeel: het onderdeel van een talentevenement waar talenten uit de regio aan deelnemen.

Artikel 5:24 Subsidiabele activiteiten

Het college kan subsidie verlenen voor het talentdeel van de organisatie van talentevenementen.

Artikel 5:25 Bijzondere bepalingen/verplichtingen

  • 1. De subsidieaanvraag gaat vergezeld van:

    • a.

      een plan van aanpak van het talentdeel van het evenement en het programma van side-events gericht op het creëren van maatschappelijke waarde;

    • b.

      een ingevulde begroting van het talentdeel van het evenement;

    • c.

      een ingevulde begroting van het programma van side-events.

  • 2. Het plan van aanpak wordt opgesteld in samenwerking met betrokken (maatschappelijke) partners en moet zich richten op talentontwikkeling en duurzaam versterken van de maatschappelijke waarde.

  • 3. De organisatie zorgt voor het monitoren en evalueren van zowel de organisatie van het evenement als het programma van side-events en neemt dit mee in de verantwoording.

  • 4. Met betrekking tot de in artikel 5:24 genoemde activiteiten kan het college in de subsidiebeschikking aanvullende regels stellen aan de promotie-uitingen van de subsidieontvanger voor het evenement.

Artikel 5:26 Aanvullende weigeringsgronden

Het college weigert een subsidieaanvraag voor competitiewedstrijden.

Artikel 5:27 Subsidieplafond en verdelingsregels

Als het totaal van de subsidieaanvragen hoger is dan het subsidieplafond dan is de verdeelwijze als volgt:

  • 1.

    de Adviescommissie voor de Sport geeft advies over de status en rangorde van de aanvragen. Over de erkende talentevenementen wordt op volgorde van rang het subsidiebedrag verdeeld.

  • 2.

    als na bovenstaande verdeelwijze nog middelen resteren dan worden deze over de overige, later binnengekomen en door de Adviescommissie voor de Sport erkende subsidieaanvragen verdeeld op basis van welke subsidieaanvragen het beste voldoen aan artikel 5:24.

Hoofdstuk 6 Cultuur (OCSW)

Paragraaf 6.1 Cultuur algemeen

Artikel 6:1 Begripsbepalingen

In aanvulling op het begrippenkader zoals vastgelegd in de verordening wordt voor de toepassing van dit hoofdstuk verstaan onder:

  • a.

    de cultuurnota:

    de door de gemeenteraad van Groningen vastgestelde, op dit moment geldende cultuurnota;

  • b.

    aanvraagperiode:

    een door het college te bepalen tijdvak waarin subsidieaanvragen kunnen worden ingediend voor activiteiten waarvoor op grond van dit hoofdstuk subsidie kan worden verleend;

  • c.

    noodzakelijke:

    kosten die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van activiteiten kosten waarvoor het college op grond van dit hoofdstuk subsidie kan verlenen onder aftrek van de op die activiteiten betrekking hebbende baten, met als minimum de inkomstennorm;

  • d.

    inkomstennorm:

    het percentage van de overheidsbijdragen dat instellingen minimaal aan eigen inkomsten verwerven, zoals publieksinkomsten of sponsoring. Het percentage bedraagt tenminste 21,5%;

  • e.

    eigen inkomsten:

    publieksinkomsten, inkomsten uit particuliere fondsen, overige inkomsten, zijnde

    • 1.

      directe opbrengsten, sponsorinkomsten en overige inkomsten;

    • 2.

      indirecte opbrengsten en

    • 3.

      overige bijdragen.

      • a.

        subsidies die zijn verstrekt door een bestuursorgaan,

      • b.

        overige bijdragen uit publieke middelen,

      • c.

        rentebaten en

      • d.

        overige baten die geen relatie hebben met cultureel ondernemerschap;

  • f.

    kernvoorziening:

    een grote instelling met een breed aanbod voor een breed publiek, een en ander zoals bedoeld in de geldende cultuurnota;

  • g.

    specifieke voorzieningen:

    voor de looptijd van de geldende cultuurnota gesubsidieerde instellingen van zeer verschillende aard, kleinschaliger dan kernvoorzieningen en waarvan het aanbod een aanvulling vormt op dat van de kernvoorzieningen, een en ander zoals bedoeld in de geldende cultuurnota;

  • h.

    amateurkunst:

    een activiteit op het gebied van muziek, dans, toneel, beeldende en audiovisuele kunst en literatuur, beoefend in de vrije tijd, die voor de kunstbeoefenaar geen primaire inkomstenbron oplevert;

  • i.

    kunstvakopleiding:

    elke door de rijksoverheid erkende beroepsopleiding voor kunstenaars op Universitair of HBO niveau;

  • j.

    kunstprofessional:

    vakmatig beoefenaar van kunst en cultuur met professionele kennis en ervaring;

  • k.

    Kunstraad Groningen:

    onafhankelijke instelling die voor de provincie en de gemeente Groningen (onder meer) subsidieaanvragen voor kunst- en:cultuurprojecten beoordeelt en daarover adviseert, dan wel subsidies in mandaat verleent;

  • l.

    [vervallen.]

  • m.

    actieve kunstdeelname:

    het zelf beoefenen van een kunst- of cultuurdiscipline, zoals muziek, dans, toneel, beeldende en audiovisuele kunst en literatuur;

  • n.

    podiumkunsten:

    verzamelnaam voor kunstvormen die een tijdelijk waarneembaar:product opleveren, waarvoor ze afhankelijk zijn van uitvoerende:kunstenaars, bijvoorbeeld toneel, opera, muziek, cabaret en dergelijke;

  • o.

    beeldende kunst:

    verzamelnaam van kunstvormen die een duurzaam, optisch waarneembaar object voortbrengen, dat onafhankelijk van zijn schepper voort bestaat; daarmee is zij tegengesteld aan podiumkunsten; voorbeelden zijn schilderkunst, grafische kunst, film en beeldhouwkunst;

  • p.

    immaterieel erfgoed:

    sporen uit het verleden in het heden, in de vorm van gebruiken, verhalen en gewoonten;

  • q.

    materieel erfgoed:

    sporen uit het verleden in het heden, die zichtbaar en tastbaar aanwezig zijn, zoals voorwerpen in musea, archeologische vondsten, archieven, monumenten en landschappen;

  • r.

    letteren:

    activiteiten die zich richten op de promotie of productie van:literatuur en poëzie of vallen onder de kerntaken van de openbare bibliotheek zoals benoemd in de bibliotheekvisie, zoals vastgesteld bij raadsbesluit van 30 maart 2011;

  • s.

    culturele beurzen:

    Subsidies in de vorm van een geldbedrag voor een door het college uitgeschreven uitdaging, toe te kennen op basis van beoordeling door een jury.

  • t.

    cultuurnota:

    het document met de titel Kunst en Cultuur voor Iedereen, Cultuurnota 2021-2024 zoals vastgesteld door de gemeenteraad op 18 november 2020.

Artikel 6:2 Relevante procedure

  • 1. Op de paragrafen 6.6 tot en met 6.10 van dit hoofdstuk is de uitgebreide procedure, zoals opgenomen in de verordening van toepassing, waarbij subsidie verleend wordt voor de gehele periode van de geldende cultuurnota. In afwijking van artikel 7, lid 1 van de verordening stelt het college de aanvraagperiode vast.

  • 2. Op de paragrafen 6.2, 6.4 en 6.5 is de reguliere procedure, zoals opgenomen in de verordening van toepassing, met de volgende toevoegingen:

    • a.

      de termijn voor het indienen van een aanvraag is altijd 13 weken voor aanvang van de activiteit;

    • b.

      artikel 20 eerste lid van de verordening is van toepassing op alle subsidies die op grond van dit hoofdstuk worden verleend.

  • 3. Op de paragrafen 6.3 en 6.11 van dit hoofdstuk is de lichte procedure, zoals opgenomen in de verordening van toepassing.

Artikel 6:3 Toetsingscriteria

Voor de paragrafen 6.2 en 6.4 geldt als drempelcriterium dat een aanvraag voldoende artistieke kwaliteit moet hebben. Indien dat het geval is, dan worden de volgende toetsingscriteria gehanteerd om te bepalen of een aanvraag in aanmerking komt voor subsidie:

  • a.

    aanvullend op het aanbod;

  • b.

    cultureel ondernemerschap;

  • c.

    deelnemers- en/of publieksbereik;

  • d.

    degelijkheid van de financiële onderbouwing;

  • e.

    stevigheid van de organisatie;

  • f.

    kans van slagen van het project.

Artikel 6:4 Reproductie/openbaarmaking/publiciteit/toegankelijkheid

Voor de incidentele subsidies, zoals bedoeld in paragraaf 6.2 tot en met 6.5 gelden de volgende voorwaarden:

  • a.

    De aanvrager verleent het college indien van toepassing toestemming voor verveelvoudiging of openbaarmaking van beelden of andere reproducties van het project of het kunstobject door middel van beeld- of promotiemateriaal of op welke andere wijze ook.

  • b.

    De subsidieontvanger dient door middel van publiciteit ruchtbaarheid te geven aan de publieke uiting van het project.

  • c.

    De subsidieontvanger is verplicht in zijn publiciteitsuitingen te vermelden dat de activiteit mede tot stand is gekomen dankzij subsidie van de gemeente Groningen. De subsidieontvanger maakt daarbij gebruik van het door het college voorgeschreven logo.

  • d.

    De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat het project toegankelijk is voor het publiek door uitvoering of plaatsing in de openbare ruimte of in een openbaar of voor publiek opengesteld gebouw binnen de provincie Groningen.

Paragraaf 6.2 Incidentele activiteiten cultuur

Artikel 6:5 Subsidiabele activiteiten

  • 1. Het college kan subsidie verlenen als bijdrage aan incidentele activiteiten cultuur die voldoen aan de criteria van artikel 6.3.

Artikel 6:6 Subsidie per activiteit

  • 1. De subsidie voor de in het vorige artikel, eerste lid genoemde activiteiten bedraagt in 2021 maximaal 60% van de noodzakelijke kosten.

  • 2. Een aanvrager kan per kalenderjaar voor maximaal € 20.000 aan subsidie op grond van deze paragraaf in aanmerking komen.

  • 3. Een aanvrager kan in de cultuurnotaperiode 2021-2024 maximaal twee maal in aanmerking komen voor subsidie op grond van deze paragraaf.

  • 4. Het college kan in uitzonderlijke gevallen gemotiveerd afwijken van het bepaalde in lid 2 en 3.

Artikel 6:7 Bijzondere bepalingen/verplichtingen

  • 1. De subsidieontvanger is verplicht een naar het oordeel van het college redelijke financiële eigen bijdrage te leveren aan de uitvoering van de activiteiten.

  • 2. Voor zover van toepassing is de subsidieontvanger verplicht een naar het oordeel van het college redelijk bedrag als entree te heffen van de bezoekers van de activiteit.

  • 3. De subsidieontvanger is verplicht om de relatie aan te geven tussen de activiteiten waarvoor op grond van deze paragraaf subsidie wordt gevraagd en zijn reguliere activiteiten als hij daarvoor subsidie ontvangt krachtens een gemeentelijke subsidieregeling of van een derde.

  • 4. De subsidieontvanger die naast de activiteiten waarvoor subsidie krachtens deze paragraaf wordt gevraagd tevens andere activiteiten uitvoert, dient:

    • a.

      bij de aanvraag tot subsidieverlening een begroting te voegen van al zijn baten en lasten tenzij hij deze begroting reeds eerder bij het college heeft ingediend, en

    • b.

      bij de aanvraag tot subsidievaststelling een rekening van al zijn baten en lasten te voegen tenzij hij deze rekening reeds eerder bij het college heeft ingediend.

  • 5. Subsidie wordt alleen verstrekt voor een activiteit, niet voor investeringen in goederen of huisvesting.

Artikel 6:8 Aanvullende weigeringsgronden

  • 1. Het college weigert een aanvraag voor een in artikel 6:5 genoemde activiteit als:

    • a.

      het een project betreft rond materieel erfgoed, behalve als daarin door middel van een actieve scheppingsdaad de verschillende elementen van het verleden in een hernieuwd kader worden vervat en zo een eigen vitale betekenis krijgen;

    • b.

      die activiteit plaatsvindt in het kader van een opleiding van de subsidieontvanger of een publicatie van wetenschappelijke werken en/of leermethoden;

    • c.

      de subsidieontvanger een volgens de cultuurnota structureel gesubsidieerde voorziening is;

    • d.

      de activiteit wordt geïnitieerd door amateurs;

  • 2. Het college kan voorts een subsidieaanvraag weigeren:

    • a.

      die primair betrekking heeft op publicaties en beeld- en geluidsdragers die geen uniek kunstwerk betreffen;

    • b.

      als de aanvrager een beroep doet op artikel 6:5, tweede lid niet bereid is om een andere locatie te kiezen voor de uitvoering van het community artproject of de plaatsing van een kunstobject in gevallen dat het algemene belang zich tegen de voorgenomen locatie verzet;

    • c.

      voor zover die betrekking heeft op onderhouds- of instandhoudingskosten van een bestaand kunstobject.

  • 3. Het college kan in bijzondere gevallen gemotiveerd afwijken van het bepaalde in het eerste lid van dit artikel.

Artikel 6:9 Subsidieplafond en verdelingsregels

  • 1. Per kalenderjaar is het subsidieplafond voor de in artikel 6:5 genoemde activiteiten gelijk aan het daarvoor in de begroting van gemeente en provincie Groningen opgenomen bedrag.

  • 2. Het college kan per kalenderjaar een of meer aanvraagperioden vaststellen.

  • 3. Het college bepaalt jaarlijks voor alle aanvraagperioden de uiterste datum waarop de subsidieaanvraag in bezit moet zijn van het college.

  • 4. Het college kan per aanvraagperiode een deelbudget vaststellen.

  • 5. Het college kan een eventueel overschot op een deelbudget toevoegen aan een deelbudget van een daaropvolgende aanvraagperiode. Dit geldt niet voor de laatste aanvraagperiode van het kalenderjaar.

  • 6. Het college kan een eventueel overschot op een deelbudget ook toevoegen aan een deelbudget dat betrekking heeft op paragraaf 6.4.

  • 7. Het college brengt in de subsidieaanvragen voor de in artikel 6:5 genoemde activiteiten een rangschikking aan waarbij de aanvragen hoger worden gerangschikt naarmate ze:

    • a.

      voor het eerste lid beter voldoen aan de in artikel 6:3 genoemde criteria;

    • b.

      voor het tweede lid beter voldoen aan de in dat lid genoemde criteria.

  • 8. In de afweging van het college wegen de in artikel 6:3 eerder genoemde criteria zwaarder dan later genoemde.

  • 9. Het college kan besluiten om de behandeling van een subsidieaanvraag uit te stellen tot een volgende aanvraagperiode mits het college met in achtneming van de daarvoor geldende termijn de gelegenheid heeft een besluit te nemen voordat de activiteit wordt uitgevoerd.

  • 10. In uitzonderlijke gevallen kan het college gemotiveerd besluiten om subsidie te verlenen voor de in artikel 6:5 genoemde activiteiten in afwijking van de in het zevende lid bedoelde rangschikking.

Paragraaf 6.3 Basissubsidies amateurkunst

Artikel 6:10 Subsidiabele activiteiten

Het college kan aan statutair in de gemeente Groningen gevestigde verenigingen en stichtingen die actief zijn op het gebied van amateurkunst subsidie verlenen in de kosten van deskundige artistieke leiding en de huur van repetitieruimten (basissubsidie).

Artikel 6:11 Subsidie per activiteit

De subsidie voor de in artikel 6:10 genoemde activiteiten bedraagt 30% van het totaal van de honoraria voor deskundige artistieke leiding en de huur van repetitieruimten met een gezamenlijk maximum van € 1.589,-- per subsidieontvanger per jaar.

Artikel 6:12 Bijzondere bepalingen/verplichtingen

  • 1. In afwijking van de reguliere procedure, zoals opgenomen in de verordening, is de uiterste datum waarop een subsidieaanvraag voor de in artikel 6:10 genoemde activiteiten in bezit moet zijn van het college 1 december van het voorafgaande jaar.

  • 2. De subsidieontvanger dient ten minste 1 maal per jaar een openbare presentatie in de gemeente Groningen te geven. Hiertoe wordt niet gerekend een presentatie, die plaatsvindt in het kader van onderwijs, als onderdeel van een levensbeschouwelijke of politieke bijeenkomst of als onderdeel van een bedrijfsactiviteit.

  • 3. De subsidieontvanger wordt verzocht zich aan te melden bij VRIJDAG huis van de amateurkunst Groningen.

  • 4. Een subsidieontvanger levert naar het oordeel van het college een redelijke eigen bijdrage in de kosten via contributie van de actieve leden en andere inkomstenbronnen.

Toelichting

Artikel 6:12, lid 3

Artikel 6:13 Aanvullende weigeringsgronden

Het college weigert een subsidie:

  • a.

    voor de in artikel 6:10 genoemde activiteiten als de subsidieontvanger statutair niet in de gemeente Groningen is gevestigd;

  • b.

    voor de in artikel 6:10 genoemde activiteiten als subsidieontvanger niet de repetitieruimte in de gemeente Groningen heeft;

  • c.

    voor de in artikel 6:10 genoemde activiteiten als de subsidieontvanger minder dan twee jaar staat ingeschreven bij de Kamer van Koophandel;

  • d.

    voor de in artikel 6:10 genoemde activiteiten als de subsidieontvanger onderdeel is van of gelieerd is aan rechtspersonen zonder primaire doelstellingen op het gebied van de amateurkunst;

  • e.

    indien de presentaties op grond van artikel 6:12, tweede lid niet in de gemeente Groningen uitgevoerd worden.

Artikel 6:14 Subsidieplafond en verdelingsregels

  • 1. Voor de in artikel 6:10 genoemde activiteiten is het subsidieplafond gelijk aan het daarvoor in de begroting opgenomen bedrag.

  • 2. Als het totaal van de subsidieaanvragen op basis van artikel 6:10 het subsidieplafond overschrijdt dan worden deze naar evenredigheid over de op tijd ontvangen subsidieaanvragen verdeeld.

Toelichting

Artikel 6:14 Subsidieplafonds en verdelingsregels

[Klik hier om het document te downloaden]

Paragraaf 6.4 Plusregeling amateurkunst

Artikel 6:15 Subsidiabele activiteiten

Het college kan subsidie verlenen aan producties of projecten op het gebied van de amateurkunst die voldoen aan de criteria van artikel 6.3 en die vallen onder:

  • a.

    uitvoeringen, die een mate van bijzonderheid hebben ten opzichte van reguliere uitvoeringen en die zich onderscheiden op het gebied van artistieke kwaliteit, participatie/bereik, samenwerking en/of scholing op niet-individueel niveau;

  • b.

    samenwerkingsprojecten met andere partners uit het amateurveld;

  • c.

    festivals;

  • d.

    inhoudelijke, niet individuele deskundigheidsbevordering (scholing, workshops, trainingen);

  • e.

    investeringen in infrastructuur zoals repetitieruimtes of podia die naar het oordeel van het college ten goede komen aan de totale sector van de brede amateurkunst.

 

Toelichting

Artikel 6:15, onder a en e

Artikel 6:16 Subsidie per activiteit

  • 1. De subsidie voor de in artikel 6:15 genoemde activiteiten bedraagt maximaal één derde deel van de naar het oordeel van het college noodzakelijke kosten.

  • 2. Een aanvrager kan per kalenderjaar voor maximaal € 15.000,-- aan subsidie op grond van deze paragraaf in aanmerking komen.

  • 3. Het college kan in uitzonderlijke gevallen gemotiveerd afwijken van het bepaalde in het vorige lid.

Artikel 6:17 Bijzondere bepalingen/verplichtingen

  • 1. Als de activiteit waarvoor subsidie wordt gevraagd een presentatie is, heft de subsidieontvanger een naar het oordeel van het college redelijk bedrag als entreegeld.

  • 2. Als een subsidieontvanger ook subsidie ontvangt op grond van paragraaf 6.3 van dit hoofdstuk geeft hij in zijn subsidieaanvraag de meerwaarde aan van de activiteiten waarvoor op grond van deze paragraaf subsidie wordt gevraagd ten opzichte van zijn overige, door de gemeente Groningen gesubsidieerde activiteiten.

  • 3. Bij de voorbereiding van de activiteiten maakt de subsidieontvanger gebruik van de expertise van ter zake deskundigen. In het activiteitenplan, geeft de subsidieontvanger aan hoe deze voorwaarde zal worden vervuld.

Artikel 6:18 Aanvullende weigeringsgronden

  • 1. Het college weigert een subsidieaanvraag:

    • a.

      als minder dan de helft van de actieve leden en/of actieve deelnemers in de gemeente Groningen woont. Dit dient te worden aangetoond met een door het bestuur gewaarmerkte deelnemers- en/of ledenlijst, dat wil zeggen getekend door tenminste twee bestuursleden;

    • b.

      als de subsidieaanvrager onderdeel is van of gelieerd is aan een of meer rechtspersonen zonder statutaire doelstellingen op het gebied van de amateurkunst;

    • c.

      als de uitvoering niet plaatsheeft in de gemeente Groningen

    • d.

      voor de in artikel 6:15 genoemde activiteiten als subsidieontvanger niet de repetitieruimte in de gemeente Groningen heeft.

  • 2. Het college kan een subsidieaanvraag weigeren als aan de uitvoerenden voor hun medewerking een financiële vergoeding wordt verstrekt. Deze bepaling geldt niet als de vergoeding voor artistieke leiding wordt verstrekt.

Toelichting

Artikel 6:18, onder a

Artikel 6:19 Subsidieplafond en verdelingsregels

  • 1. Het subsidieplafond voor de in artikel 6:15 genoemde activiteiten bedraagt het daarvoor in de begroting opgenomen bedrag.

  • 2. Het college kan per kalenderjaar meerdere aanvraagperioden vaststellen.

  • 3. Het college kan per aanvraagperiode een deelbudget vaststellen. Het deelbudget van een aanvraagperiode is gelijk aan het subsidieplafond gedeeld door het aantal aanvraagperioden.

  • 4. Het college kan een eventueel overschot op een deelbudget toevoegen aan het deelbudget van de daaropvolgende aanvraagperiode. Dit geldt niet voor de laatste aanvraagperiode van het kalenderjaar.

  • 5. Het college kan een eventueel overschot op een deelbudget ook toevoegen aan een deelbudget dat betrekking heeft op paragraaf 6.2.

  • 6. Het college brengt in de ontvangen subsidieaanvragen een rangorde aan op basis van de in artikel 6:3 genoemde criteria.

  • 7. In de afweging van het college wegen eerder genoemde criteria zwaarder dan later genoemde.

  • 8. Als het totaal van de subsidieaanvragen voor een aanvraagperiode hoger is dan het beschikbare subsidiebudget of hoger dan een deelbudget zoals bedoeld in het derde lid van dit artikel, dan wordt het budget over de aanvragen verdeeld op basis van de rangorde zoals bedoeld in het vijfde lid van dit artikel.

Paragraaf 6.5 Stimuleringsregeling cultuurparticipatie in de wijk (De wijk als werkplaats) (vervallen zijn de artikelen 6:20 t/m 6:24).

Paragraaf 6.6 Podiumkunsten

Artikel 6:25 Subsidiabele activiteiten

Het college kan aan stichtingen of verenigingen subsidie verlenen voor activiteiten in het kader van de podiumkunsten, zoals bedoeld in de cultuurnota. Hierbij betrekt het college het door de Kunstraad Groningen hierover uitgebrachte advies op basis van de in de cultuurnota genoemde criteria.

Artikel 6:26 Subsidie per activiteit

De subsidie voor de in het vorige artikel genoemde activiteiten bedraagt maximaal 100% van de noodzakelijke kosten.

Artikel 6:27 Aanvullende weigeringsgronden

  • 1. Het college kan een subsidieaanvraag weigeren indien een nieuwe instelling zich nog niet bewezen heeft, gedurende een cultuurnotaperiode.

  • 2. Het college kan een subsidieaanvraag weigeren indien de Kunstraad op basis van artikel 6.25 een negatief advies uitbrengt.

Artikel 6:28 Subsidieplafond en verdelingsregels

  • 1. Het subsidieplafond voor de in artikel 6:25 genoemde activiteiten is gelijk aan het daarvoor in de begroting opgenomen bedrag.

  • 2. Het college verdeelt het in de begroting opgenomen bedrag op basis van het in artikel 6.25 bedoelde advies.

Paragraaf 6.7 Beeldende kunst

Artikel 6:29 Subsidiabele activiteiten

Het college kan stichtingen of verenigingen subsidie verlenen voor activiteiten in het kader van de beeldende kunst, zoals bedoeld in de cultuurnota, met name voor collectievorming, museale presentaties, opdrachten aan aansprekende beeldende kunstenaars, instandhouding collectie of productie. Hierbij betrekt het college het door de Kunstraad Groningen hierover uitgebrachte advies op basis van de in de cultuurnota genoemde criteria.

 

Artikel 6:30 Subsidie per activiteit

De subsidie voor de in het vorige artikel genoemde activiteiten bedraagt maximaal 100% van de noodzakelijke kosten.

Artikel 6:31 Aanvullende weigeringsgronden

  • 1. Het college kan een subsidieaanvraag weigeren indien een nieuwe instelling zich nog niet bewezen heeft, gedurende een cultuurnotaperiode.

  • 2. Het college kan een subsidieaanvraag weigeren indien de Kunstraad op basis van artikel 6.29 een negatief advies uitbrengt.

Artikel 6:32 Subsidieplafond weigeringsgronden

  • 1. Het subsidieplafond voor de in artikel 6:29 genoemde activiteiten is gelijk aan het daarvoor in de begroting opgenomen bedrag.

  • 2. Het college verdeelt het in de begroting opgenomen bedrag op basis van het in artikel 6:29 bedoelde advies.

Paragraaf 6.8 Materieel Erfgoed

Artikel 6:33 Subsidiabele activiteiten

Het college kan aan instellingen subsidie verlenen voor het in stand houden en onder de aandacht brengen van materieel erfgoed, zoals bedoeld in de cultuurnota. Hierbij betrekt het college het door de Kunstraad Groningen hierover uitgebrachte advies op basis van de in de cultuurnota genoemde criteria.

Artikel 6:34 Subsidie per activiteit

De subsidie voor de in het vorige artikel genoemde activiteiten bedraagt maximaal 100% van de noodzakelijke kosten.

Artikel 6:35 Aanvullende weigeringsgronden

  • 1. Het college kan een subsidieaanvraag weigeren indien een nieuwe instelling zich nog niet bewezen heeft, gedurende een cultuurnotaperiode.

  • 2. Het college kan een subsidieaanvraag weigeren indien de Kunstraad op basis van artikel 6.33 een negatief advies uitbrengt.

Artikel 6:36 Subsidieplafond en verdelingsregels

  • 1. Het subsidieplafond voor de in artikel 6:33 genoemde activiteiten is gelijk aan het daarvoor in de begroting opgenomen bedrag.

  • 2. Het college verdeelt het in de begroting opgenomen bedrag op basis van het in artikel 6:33 bedoelde advies.

Paragraaf 6.9 Immaterieel Erfgoed

Artikel 6:37 Subsidiabele activiteiten

Het college kan aan instellingen subsidie verlenen voor het in stand houden en onder de aandacht brengen van immaterieel erfgoed.

 

Artikel 6:38 Subsidie activiteiten

De subsidie voor de in het vorige artikel genoemde activiteiten bedraagt maximaal 100% van de noodzakelijke kosten.

Artikel 6:39 Bijzondere bepalingen/verplichtingen

De subsidieaanvraag voor immaterieel erfgoed bevat gegevens over:

  • a.

    het tijdsverloop tussen het subsidiebesluit van het college en de dag dat de activiteit plaatsvindt;

  • b.

    de uiterlijke verschijningsvorm waarbij de subsidieontvanger ingaat op:

    • i.

      het risico van overlast en hinder voor de omgeving;

    • ii.

      risico’s voor de verkeersveiligheid of de veiligheid in het algemeen.

  • c.

    de locatie waar de activiteit plaatsvindt.

Artikel 6:40 Aanvullende weigeringsgronden

Het college kan een subsidieaanvraag voor immaterieel erfgoed weigeren als:

  • a.

    de activiteit naar het oordeel van het college niet voldoende toegankelijk is voor het algemene publiek;

  • b.

    het college kan een subsidieaanvraag weigeren indien een nieuwe instelling zich nog niet bewezen heeft, gedurende een cultuurnotaperiode.

Artikel 6:41 Subsidieplafond en verdelingsregels

  • 1. Het subsidieplafond voor de in artikel 6:38 genoemde activiteiten is gelijk aan het daarvoor in de begroting opgenomen bedrag.

  • 2. Als het totaal van de subsidieaanvragen hoger is dan het subsidieplafond dan is de verdeelwijze als volgt:

    • a.

      op tijd ingediende vervolgaanvragen hebben voorrang boven andere aanvragen;

    • b.

      als na bovenstaande verdeelwijze nog middelen resteren dan worden deze over de overige, op tijd ingediende subsidieaanvragen verdeeld.

Paragraaf 6.10 Letteren

Artikel 6:42 Subsidiabele activiteiten

Het college kan aan instellingen subsidie verlenen voor activiteiten in het kader van de letteren, zoals bedoeld in de cultuurnota en/of de bibliotheekvisie. Hierbij betrekt het college het door de Kunstraad Groningen hierover uitgebrachte advies op basis van de in de cultuurnota genoemde criteria.

Artikel 6:43 Subsidie per activiteit

De subsidie voor de in het vorige artikel genoemde activiteiten bedraagt maximaal 100% van de noodzakelijke kosten.

Artikel 6:44 Aanvullende weigeringsgronden

  • 1. Het college kan een subsidieaanvraag weigeren indien een nieuwe instelling zich nog niet bewezen heeft, gedurende een cultuurnotaperiode.

  • 2. Het college kan een subsidieaanvraag weigeren indien de Kunstraad op basis van artikel 6.42 een negatief advies uitbrengt.

Artikel 6:45 Subsid0ieplafond en verdelingsregels

  • 1. Het subsidieplafond voor de in artikel 6:42 genoemde activiteiten is gelijk aan het daarvoor in de begroting opgenomen bedrag.

  • 2. Het college verdeelt het in de begroting opgenomen bedrag op basis van het in artikel 6:42 bedoelde advies.

Paragraaf 6.11 Culturele beurzen

Artikel 6:46 Subsidiabele activiteiten

  • 1. Het college kan subsidie verlenen, in de vorm van een beurs, naar aanleiding van een prijsvraag of als stipendium. De volgende beurzen komen voor subsidie in aanmerking:

    • a.

      Hendrik de Vriesstipendium;

    • b.

      George Verbergstipendium;

    • c.

      Andrea Elkenbrachtfonds;

    • d.

      Stadsdichter;

    • e.

      Stipendium Samenleven met cultuur.

  • 2. Om in aanmerking te komen voor subsidie dient voldaan te worden aan de bij uitschrijving van de beurs relevante criteria.

  • 3. De subsidie wordt toegekend op basis van beoordeling door een jury.

Artikel 6:47 Subsidie per activiteit

De subsidie voor de in het vorige artikel genoemde activiteiten bedraagt maximaal het daarvoor in de begroting opgenomen bedrag.

 

Artikel 6:48 Bijzondere bepalingen/verplichtingen

Het subsidiebedrag dient aangewend te worden voor de realisering van een kunstuiting van de subsidieontvanger, zoals bedoeld in de regels van de relevante culturele beurs.

Artikel 6:49 Aanvullende weigeringsgronden

Het college verleent geen subsidie, indien de inzendingen voor de beurs naar het oordeel van de jury van onvoldoende kwaliteit zijn.

Paragraaf 6:12 Activiteiten Groninger Forum

Artikel 6:50 Begripsbepalingen

In aanvulling op het begrippenkader zoals vastgelegd in de verordening en in paragraaf 6.1 wordt voor de toepassing van de paragraaf 6.12 verstaan onder:

Groninger Forum

:

Een openbare, multifunctionele cultuurinstelling in Groningen, met een vernieuwende interdisciplinaire programmering.

Artikel 6:51 Subsidiabele activiteiten

  • 1. Het college kan subsidie verlenen voor een integraal aanbod van de volgende activiteiten in één publieks- en cultuurinstelling (Groninger Forum), op het gebied van:

    • a.

      de voorbereiding van de opening van het Groninger Forum;

    • b.

      ontmoeting en debat;

    • c.

      kennis en informatie;

    • d.

      lezen en literatuur;

    • e.

      leesbevordering;

    • f.

      film;

    • g.

      cultuur educatie;

    • h.

      netwerktaken zoals omschreven in de Bibliotheekvisie;

    • i.

      culturele activiteiten.

  • 2. Het college houdt bij de verlening van subsidie op basis van het eerste lid onder b. tot en met i. rekening met het door de Kunstraad Groningen hierover uitgebrachte advies.

  • 3. De Kunstraad Groningen houdt in zijn advies aan het college rekening met de in de cultuurnota genoemde criteria, alsmede met de volgende toetsingscriteria:

    • a.

      aanvullend op het aanbod;

    • b.

      cultureel ondernemerschap;

    • c.

      deelnemers- en/of publieksbereik;

    • d.

      degelijkheid van de financiële onderbouwing;

    • e.

      stevigheid van de organisatie;

    • f.

      kans van slagen van het project.

Artikel 6:52 Subsidie per activiteit

De subsidie voor de in artikel 6:51 genoemde activiteiten bedraagt maximaal 100% van de noodzakelijke kosten.

Artikel 6:53 Bijzondere bepalingen/verplichtingen

  • 1. Met betrekking tot de subsidie op basis van de Nadere regel zijn de volgende bepalingen van toepassing. De subsidieontvanger stelt een jaarlijks te actualiseren integraal activiteitenplan op. Dat moet zijn voorzien van:

    • a.

      een beschrijving van de doelgroep waarvoor de activiteiten worden uitgevoerd;

    • b.

      gegevens over de deelname aan de activiteiten;

    • c.

      gegevens over de eigen bijdrage van de deelnemers aan de activiteiten;

    • d.

      gegevens over de frequentie waarmee de activiteiten worden uitgevoerd

    • e.

      een beschrijving van welk percentage van de inkomsten uit eigen inkomsten afkomstig is.

    • f.

      De subsidieontvanger dient vrijwilligersbeleid te formuleren.

    • g.

      De subsidieontvanger dient vrijwilligers die actief zijn binnen de organisatie, alsmede inwoners te betrekken bij zowel bij de ontwikkeling als bij de uitvoering van activiteiten en programma’s.

    • h.

      De subsidieontvanger dient goede bereikbaarheidsinformatie op te nemen in diens marketinguitingen (zowel in print als online) en zich in te spannen om alle informatie ook zo goed mogelijk beschikbaar maakt voor mensen met een auditieve of visuele beperking en anderstaligen (in elk geval Engels en Duits).

  • 2. Met betrekking tot de subsidie op basis van de Nadere regel zijn de volgende verplichtingen van toepassing:

    • a.

      De subsidieontvanger dient tot aan de opening jaarlijks gemiddeld 5% van de toegekende subsidie te reserveren voor het opbouwen van voldoende weerstandsvermogen;

    • b.

      De subsidieontvanger rapporteert driemaandelijks aan het college over de activiteiten genoemd in artikel 6:51 lid 1 onder a.

    • c.

      In het kader van het vorige sub lid zorgt de subsidieontvanger voor een sluitende exploitatie en adequate governance en rapporteert daar over aan het college.

Artikel 6:54 Aanvullende weigeringsgronden

  • 1. Het college kan een subsidieaanvraag voor de in artikel 6:51 bedoelde activiteiten weigeren als er onvoldoende vorderingen in verband met de in artikel 6:51 lid 1 onder a. bedoelde activiteiten wordt geconstateerd.

  • 2. Het college kan een subsidieaanvraag (gedeeltelijk) weigeren indien de Kunstraad op basis van artikel 6.51 lid 2 een negatief advies uitbrengt.

  • 3. Het college kan een subsidieaanvraag (gedeeltelijk) weigeren indien niet wordt voldaan aan de verplichting zoals genoemd in artikel 6:53 lid 2 onder a.

  • 4. Het college kan een subsidieaanvraag (gedeeltelijk) weigeren indien de subsidieontvanger niet voldoet aan de Code Cultural Governance.

  • 5. Het college kan een subsidieaanvraag (gedeeltelijk) weigeren indien de subsidieontvanger niet voldoet aan de voorwaarden zoals die zijn gesteld in de Kadernota Cultuur Ruimte voor vernieuwing, vernieuwing voor ruimte ten aanzien van cultureel ondernemerschap.

  • 6. Het college kan een subsidieaanvraag (gedeeltelijk) weigeren indien er onvoldoende weerstandsvermogen opgebouwd wordt.

  • 7. Het college kan een subsidieaanvraag (gedeeltelijk) weigeren indien het integraal activiteitenplan te weinig kwaliteit heeft.

Artikel 6:55 Subsidieplafond

Voor het totaal van de in artikel 6:51 lid 1 genoemde activiteiten is het subsidieplafond gelijk aan de in de begroting hiervoor opgenomen bedragen.

Artikelgewijze toelichting

Artikelgewijze toelichting

Paragraaf 6.13 Cofinancieringsfonds

Artikel 6:56 Relevante procedure

Voor deze paragraaf geldt de volgende procedure:

  • 1.

    Aanvragen kunnen twee keer per jaar worden ingediend resp. voor 1 maart en 1 september.

  • 2.

    Het college kan in uitzonderlijke gevallen gemotiveerd afwijken van het bepaalde in het vorige lid.

Artikel 6:57 Subsidiabele activiteiten

Het college kan subsidie verlenen voor projecten die sector overstijgend zijn op het gebied van cultuur en ruimtelijke ordening of cultuur en maatschappij.

Artikel 6:58 Subsidie per activiteit

  • 1. De subsidie voor de in het vorige artikel genoemde activiteiten bedraagt maximaal 50% van de noodzakelijke kosten. 

  • 2. Een aanvrager kan per kalenderjaar voor maximaal € 30.000 aan subsidie op grond van deze paragraaf in aanmerking komen.

  • 3. Het college kan in uitzonderlijke gevallen gemotiveerd afwijken van het bepaalde in het vorige lid.

Artikel 6:59 Bijzondere bepalingen/verplichtingen

  • 1. De activiteiten dienen een bijdrage te leveren aan de strategieën zoals genoemd in de cultuurnota en aan één of meer van de onderstaande voorwaarden te voldoen:

    • a.

      Door middel van kunst en cultuur een bijdrage te leveren aan maatschappelijke vraagstukken bijvoorbeeld op het gebied van duurzaamheid, zorg en sociale cohesie.

    • b.

      Door middel van culturele activiteiten in de openbare ruime een bijdrage leveren aan gebiedsontwikkeling en het vergroten van het publieksbereik van de culturele sector.

  • 2. De subsidieontvanger is verplicht:

    • a.

      een naar het oordeel van het college redelijke financiële eigen bijdrage te leveren aan de uitvoering van de activiteiten evenals een redelijke bijdrage van derden.

    • b.

      voor zover van toepassing een naar het oordeel van het college redelijk bedrag als entree te heffen van de bezoekers van de activiteit.

    • c.

      om de relatie aan te geven tussen de activiteiten waarvoor op grond van deze paragraaf subsidie wordt gevraagd en zijn reguliere activiteiten als hij daarvoor subsidie ontvangt krachtens een gemeentelijke subsidieregeling of van een derde.

  • 3. De subsidieontvanger die naast de activiteiten waarvoor subsidie krachtens deze paragraaf wordt gevraagd tevens andere activiteiten uitvoert, dient:

    • a.

      bij de aanvraag tot subsidieverlening een begroting te voegen van al zijn baten en lasten tenzij hij deze begroting reeds eerder bij het college heeft ingediend, en

    • b.

      bij de aanvraag tot subsidievaststelling een rekening van al zijn baten en lasten te voegen tenzij hij deze rekening reeds eerder bij het college heeft ingediend.

  • 4. Subsidie wordt alleen verstrekt voor een activiteit, niet voor investeringen in goederen of huisvesting.

Artikel 6:60 Aanvullende weigeringsgronden

Het college kan een subsidieaanvraag weigeren als de activiteiten gericht zijn op het behalen van winst.

Artikel 6:61 Subsidieplafond en verdelingsregels

  • 1. Per kalenderjaar is het subsidieplafond voor de in artikel 6:57 genoemde activiteiten gelijk aan het daarvoor in de begroting opgenomen bedrag.

  • 2. Het college verdeelt het subsidiebedrag over de aanvragen die in aanmerking komen voor subsidie op volgorde van binnenkomst.

Toelichting

Toelichting

Paragraaf 6.14 Vernieuwingsfonds

Artikel 6:62 Relevante procedure

In afwijking van artikel 13 ASV worden aanvragen om subsidieverlening ingediend uiterlijk 8 weken voor de aanvang van de activiteiten.

Artikel 6:63 Subsidiabele activiteiten

Het college kan subsidie verlenen voor activiteiten die bijdragen aan de strategieën genoemd in de cultuurnota. Deze paragraaf heeft betrekking op nieuwe initiatieven die niet op grond van paragraaf 6.13 Cofinancieringsfonds voor subsidie in aanmerking komen.

Artikel 6:64 Subsidie per activiteit

  • 1. De subsidie voor de in het vorige artikel genoemde activiteiten bedraagt maximaal 100% van de noodzakelijke kosten met een maximum van € 20.000,- per aanvrager.

  • 2. Het college kan in uitzonderlijke gevallen gemotiveerd afwijken van het bepaalde in het vorige lid.

Artikel 6:65 Bijzondere bepalingen/verplichtingen

Om voor een subsidie op grond van deze paragraaf in aanmerking te komen moet de activiteit of de aanvrager een positief advies van de Kunstraad Groningen hebben.

Artikel 6:66 Subsidieplafond en verdelingsregels

  • 1. Per kalenderjaar is het subsidieplafond voor de in artikel 6:63 genoemde activiteiten gelijk aan het daarvoor in de begroting opgenomen bedrag.

  • 2. Het college kan per kalenderjaar een of meer aanvraagperioden vaststellen.

  • 3. Het college bepaalt jaarlijks voor alle aanvraagperioden de uiterste datum waarop de subsidieaanvraag in bezit moet zijn van het college.

  • 4. Het college kan per aanvraagperiode een deelbudget vaststellen.

  • 5. Het college kan een eventueel overschot op een deelbudget toevoegen aan een deelbudget van een daaropvolgende aanvraagperiode. Dit geldt niet voor de laatste aanvraagperiode van het kalenderjaar.

  • 6. Het college verdeelt het subsidiebedrag over de aanvragen die in aanmerking komen voor subsidie op basis van welke subsidieaanvragen het beste voldoen aan artikel 6:63.

Toelichting

Toelichting

Paragraaf 6.15 Pronkjewail Fonds

Artikel 6:67 Begripsdefinitie

  • 1.

    Oudere:

  • Iemand die de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt.

  • 2.

    Culturele activiteit:

  • Activiteiten in de disciplines beeldende kunst, dans, erfgoed, film/nieuwe media, literatuur, muziek of theater.

  • 3.

    Noodzakelijke kosten:

  • Kosten die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een subsidiabele activiteit onder aftrek van de eigen inkomsten. De in artikel 6:1 onder d bedoelde inkomstennorm is niet van toepassing.

  • 4.

    Organisatie:

  • Een vereniging of een stichting met volledige rechtsbevoegdheid.

  • 5.

    Particulieren:

  • Hieronder verstaan wij een individueel persoon of een groep van individuele personen die niet is of zijn aangesloten bij een stichting, vereniging of anderszins.

Artikel 6:68 Relevante procedure

  • 1. Op subsidies voor de in artikel 6:69 genoemde activiteiten van particulieren is de lichte procedure volgens de Verordening van toepassing.

  • 2. Op subsidies van € 10.000 of hoger voor de in artikel 6:69 genoemde activiteiten van organisaties is de reguliere procedure volgens de Verordening van toepassing. Als de subsidie lager is dan € 10.000, is de lichte procedure van toepassing.

Artikel 6:69 Subsidiabele activiteiten

Zowel particulieren als organisaties kunnen subsidie aanvragen voor culturele activiteiten waarbij ouderen actief participeren in de activiteit. Receptieve activiteiten, zoals het bezoeken van theatervoorstellingen, concerten, musea e.d. vallen hier niet onder. Onder culturele activiteiten worden activiteiten verstaan op het gebied van de amateurkunst (muziek, beeldende kunst, theater, dans, literatuur, film/nieuwe media) en erfgoed. Combinaties hierin zijn mogelijk. De culturele activiteit draagt aantoonbaar bij aan healthy ageing, is aanvullend op regulier bestaand aanbod en richt zich op de specifieke doelgroepen: kwetsbare ouderen, zorgbehoevende ouderen en ouderen met een andere culturele achtergrond. Vitale ouderen kunnen hier alleen onderdeel van uitmaken wanneer zij een actieve rol spelen voor de hiervoor genoemde specifieke doelgroepen.

Artikel 6:70 Subsidie per activiteit

  • 1. De subsidie voor activiteiten van particulieren bedraagt maximaal 100% van de noodzakelijke kosten tot een maximum van € 1.000 per aanvrager per kalenderjaar.

  • 2. De subsidie activiteiten van organisaties bedraagt maximaal 50% van de noodzakelijke kosten tot een maximum van € 20.000 per aanvrager per kalenderjaar.

  • 3. Het college kan in uitzonderlijke gevallen gemotiveerd afwijken van het bepaalde in de beide vorige leden.

Artikel 6:71 De aanvraag

  • 1. Een subsidieaanvraag voor activiteiten van particulieren dient uiterlijk 8 weken voor het begin van de activiteit in bezit te zijn van het college.

  • 2. Het college stelt voor activiteiten van organisaties twee aanvraagronden vast. Aanvragen voor de eerste ronde moeten uiterlijk op 15 juni 2017, maar niet later dan 13 weken voor het begin van de activiteiten in bezit zijn van het college. Aanvragen voor de tweede ronde moeten uiterlijk op 1 november 2017, maar niet later dan 13 weken voor het begin van de activiteiten in bezit zijn van het college.

  • 3. Voor een subsidieaanvraag voor activiteiten van particulieren dient de aanvrager gebruik te maken van het Aanvraagformulier Particulieren. Deze aanvraag moet zijn voorzien van een projectplan en een begroting.

  • 4. Voor een subsidieaanvraag voor activiteiten van organisaties dient de aanvrager gebruik te maken van het Aanvraagformulier Organisaties. Deze aanvraag moet zijn voorzien van een projectplan en een begroting.

Artikel 6:72 Bijzondere bepalingen en verplichtingen

  • 1. Om in aanmerking te komen voor subsidie voor activiteiten van particulieren moet zijn voldaan aan onderstaande criteria:

    • a.

      De deelnemers aan de activiteiten dienen overwegend in de provincie Groningen woonachtig te zijn.

    • b.

      De deelnemers dienen in overwegende mate ouder te zijn dan 65 jaar.

    • c.

      De activiteiten dienen voor deelnemers en publiek openbaar toegankelijk te zijn.

    • d.

      De activiteit dient plaats te vinden in 2017 of 2018.

    • e.

      De activiteit dient plaats te vinden in de provincie Groningen.

    • f.

      Bij de voorbereiding en de uitvoering van de activiteit maakt de subsidieaanvrager gebruik van de expertise van een professional. In de aanvraag moet worden aangegeven op welke wijze aan deze voorwaarde wordt voldaan.

    • g.

      De activiteit dient open te staan voor personen uit tenminste een van onderstaande doelgroepen:

      • (1)

        Kwetsbare ouderen;

      • (1)

        Zorgbehoevende ouderen;

      • (1)

        Oudere met een andere culturele achtergrond.

    • h.

      Aan de gesubsidieerde activiteit dient bij particuliere initiatieven door tenminste 10 personen uit de hiervoor in lid 1 onder g genoemde doelgroepen actief te worden deelgenomen.

    • 1.

      De aanvragen worden beoordeeld op de volgende aspecten:

      • 1.

        De mate waarin het gaat om nieuwe, innovatieve initiatieven.

      • 2.

        De mate waarin het gaat om doorontwikkeling en verduurzaming van bestaande initiatieven.

      • 3.

        Het aantal ouderen dat wordt bereikt. (Hoe realistisch is de inschatting?)

      • 4.

        De mate waarin activiteiten aantoonbaar op initiatief van ouderen worden georganiseerd.

      • 5.

        De spreiding van activiteiten in de provincie Groningen.

      • 6.

        De mate van betrokkenheid van organisaties uit andere domeinen dan cultuur.

      • 7.

        De programmeerbaarheid in de actiemaand voor ouderen Kunst op Stee en/of het festival De kunst van het ouder worden.

    • 1.

      Bij overvraging van het budget wordt een rangschikking gemaakt op basis van bovenstaande aspecten, waarbij de volgorde het belang aangeeft.

  • 2. Om in aanmerking te komen voor subsidie voor activiteiten van organisaties moet zijn voldaan aan onderstaande criteria:

    • a.

      De deelnemers aan de activiteiten dienen overwegend in de provincie Groningen woonachtig te zijn

    • b.

      De deelnemers dienen in overwegende mate ouder te zijn dan 65 jaar.

    • c.

      De activiteiten dienen voor deelnemers en publiek openbaar toegankelijk te zijn.

    • d.

      De activiteit dient plaats te vinden in 2017 of 2018.

    • e.

      De activiteit moet plaatsvinden in de provincie Groningen.

    • f.

      Bij de voorbereiding en de uitvoering van de activiteit maakt de subsidieaanvrager gebruik van de expertise van een professional. In de aanvraag moet worden aangegeven op welke wijze aan deze voorwaarde wordt voldaan.

    • g.

      De activiteit moet open staan voor personen uit tenminste een van onderstaande doelgroepen:

      • (1)

        Kwetsbare ouderen;

      • (1)

        Zorgbehoevende ouderen;

      • (1)

        Oudere met een andere culturele achtergrond.

    • h.

      Aan de gesubsidieerde activiteit dient door tenminste 15 personen uit de hiervoor in lid 2 onder g genoemde doelgroepen actief te worden deelgenomen.

    • 1.

      De aanvragen worden beoordeeld op de volgende aspecten:

      • 1.

        De mate waarin het gaat om nieuwe, innovatieve initiatieven.

      • 2.

        De mate waarin het gaat om doorontwikkeling en verduurzaming van bestaande initiatieven.

      • 3.

        Het aantal ouderen dat wordt bereikt. (Hoe realistisch is de inschatting?)

      • 4.

        De mate waarin activiteiten aantoonbaar op initiatief van ouderen worden georganiseerd.

      • 5.

        De spreiding van activiteiten in de provincie Groningen.

      • 6.

        De mate van betrokkenheid van organisaties uit andere domeinen dan cultuur.

      • 7.

        De programmeerbaarheid in de actiemaand voor ouderen Kunst op Stee en/of het festival De kunst van het ouder worden.

    • 1.

      Bij overvraging van het budget wordt een rangschikking gemaakt op basis van bovenstaande aspecten, waarbij de volgorde het belang aangeeft.

  • 3. Voor activiteiten van particulieren geldt dat de subsidieontvanger uiterlijk 13 weken na afloop van het tijdvak waarvoor het college de subsidie heeft verstrekt een kort inhoudelijk verslag van de activiteiten moet indienen.

  • 4. Voor activiteiten van organisaties geldt dat de subsidieontvanger uiterlijk 13 weken na afloop van het tijdvak waarvoor subsidie is verleend een aanvraag om subsidievaststelling moet indienen, bestaande uit een financieel en inhoudelijk activiteitenverslag. Het financieel verslag dient op dezelfde wijze te zijn gerubriceerd als de begroting op basis waarvan het college de subsidie heeft verleend.

Artikel 6:73 Aanvullende weigeringsgronden

  • 1. Het college legt elke subsidieaanvraag voor aan een Adviescommissie. Het college kan een subsidieaanvraag weigeren als deze commissie hierop negatief adviseert.

  • 2. Het college weigert een subsidieaanvraag voor boeken, cd’s of andere beeld- en geluidsdragers.

  • 3. Het college weigert een subsidieaanvraag voor regulier cursusaanbod van stedelijke en/of provinciale instellingen of vergelijkbaar aanbod van particulieren en/of organisaties.

Artikel 6:74 Subsidieplafond en verdelingsregels

  • 1. Het subsidieplafond voor activiteiten van particulieren bedraagt voor de hele looptijd van deze paragraaf € 12.000.

  • 2. Het college stelt voor de activiteiten van organisaties twee aanvraagperioden vast. De eerste aanvraagperiode loopt van 15 juni tot en met 31 december 2017; de tweede aanvraagperiode loopt van 1 januari tot en met 31 december 2018.

  • 3. Het subsidieplafond voor beide aanvraagperioden tezamen bedraagt voor de hele looptijd van deze regeling € 58.000.

  • 4. Als op 31 januari 2018 nog een deel van het subsidiebudget voor activiteiten van organisaties resteert, kan het college dit toevoegen aan het subsidiebudget voor activiteiten van particulieren.

  • 5. Als het totaal van de subsidieaanvragen hoger is dan het in lid 1 van dit artikel genoemde subsidieplafond dan wordt het beschikbare plafond over de in aanmerking komende subsidieaanvragen verdeeld op basis van de volgorde waarop ze bij het college zijn binnengekomen.

  • 6. Als het totaal van de subsidieaanvragen hoger is dan het in de lid 3 van dit artikel genoemde subsidieplafond dan komen aanvragen eerder voor subsidie in aanmerking naarmate:

    • a.

      meer sprake is van doorontwikkeling en verduurzaming van reeds bestaande initiatieven;

    • b.

      meer ouderen aan de activiteiten deelnemen;

    • c.

      activiteiten aantoonbaar meer op initiatief van de ouderen worden georganiseerd;

    • d.

      meer sprake is van een gelijkmatige spreiding van de activiteiten in de provincie Groningen;

    • e.

      de betrokkenheid van organisaties uit andere domeinen dan cultuur groter is;

    • f.

      de activiteiten meer worden geprogrammeerd in de actiemaand voor ouderen Kunst op Stee en/of het festival De kunst van het ouder worden.

  • 7. In de afweging van het college wegen de in lid 6 eerder genoemde criteria zwaarder dan later genoemde.

  • 8. Het college kan besluiten om de behandeling van een subsidieaanvraag aan te houden tot een volgende aanvraagperiode mits het college met in achtneming van de daarvoor geldende termijn voldoende gelegenheid heeft een besluit te nemen voordat de activiteit wordt uitgevoerd.

Artikel 6:75 Overige bepalingen

  • 1. Deze paragraaf kan worden aangehaald als de subsidieregeling Pronkjewail Fonds.

  • 2. Deze subsidieregeling eindigt van rechtswege op 31 december 2018 maar hij blijft van toepassing

    • a.

      voor de vaststelling van subsidies die op grond van deze paragraaf zijn verstrekt en

    • b.

      voor beslissingen op bezwaarschriften die zijn ingediend tegen subsidiebesluiten die het college op grond van deze paragraaf heeft genomen.

  • 3. Op deze regeling is de Algemene subsidieverordening gemeente Groningen 2011 van toepassing.

Paragraaf 6.16 Tijdelijke regeling culturele instellingen COVID-19

Artikel 6:76 Begripsbepalingen

  • 1. Coronamaatregelen: alle maatregelen die door het Rijk en de veiligheidsregio omwille van de veiligheid zijn gesteld vanaf 12 maart 2020 om de verspreiding van het COVID-19-virus tegen te gaan, zoals sluiting van theaters, afgelasten van evenementen, samenkomsten en concerten.

  • 2. Meerjarig gesubsidieerde culturele instelling: Een professionele culturele instelling in de gemeente Groningen die in 2020 minimaal sinds 2019 jaar subsidie ontvangt voor de activiteiten in het gehele jaar, vanuit de Cultuurnota 2017-2020 City of Talent, het budget voor talent en vernieuwing of het cultuurbudget van de voormalige gemeenten Haren en Ten Boer.

Artikel 6:77 Doel van de regeling

Het doel van de regeling is tweeledig, enerzijds tegemoetkomen aan de schade die culturele instellingen lijden als gevolg van coronamaatregelen. Anderzijds mogelijkheden bieden voor culturele instellingen om een nieuwe impuls aan hun programmering te geven, met inzet van culturele ZZP’ers en flexkrachten.

Artikel 6:78 Doelgroep

Een culturele instelling komt in aanmerking voor deze regeling als deze:

  • -

    een meerjarig gesubsidieerde culturele instelling is (zie begripsbepaling);

  • -

    geen ondersteuning van het ministerie van OCW ontvangt in het kader van de Regeling aanvullende ondersteuning culturele en creatieve sector COVID-19;

  • -

    aanspraak heeft gemaakt op de NOW, TOGS en TOZO indien de organisatie hier aanspraak op kon maken.

Artikel 6:79 Subsidiabele kosten

  • 1. Netto schade; De gederfde inkomsten en noodzakelijke extra kosten van de culturele instelling als direct gevolg van de coronamaatregelen na aftrek van:

    • a.

      de door coronamaatregelen weggevallen kosten zoals inzet van goederen, personeel, huur van een locatie;

    • b.

      schatte inkomsten uit generieke ondersteuningsregelingen zoals de NOW, TOZO, TOGS;

    • c.

      inzet van 25% van de algemene reserve van de instelling.

  • 2. Culturele activiteiten:

    • a.

      die starten in de periode 1 september t/m 31 december 2020;

    • b.

      die verband houden met of reflecteren op de uitdagingen die de coronacrisis de samenleving stelt en/of waarmee nieuwe verdienmodellen worden ontwikkeld;

    • c.

      die voldoen aan de dan geldende veiligheidseisen ten behoeve van de volksgezondheid;

    • d.

      waarvan het eindresultaat in 2020 of 2021 publiek en/of digitaal toegankelijk is, waarbij binnen de mogelijkheden wordt ingezet op een zo groot mogelijk publiek;

    • e.

      waarbij minimaal één ZZP’er of flexibele arbeidskracht extra wordt ingezet;

    • f.

      samenwerking tussen meerdere culturele instellingen is een pré.

Artikel 6:80 Aanvraagprocedure

  • 1. Er is één aanvraagronde.

  • 2. De uiterste datum voor het indienen van een aanvraag is 31 augustus 2020.

  • 3. Een instelling mag subsidie aanvragen voor netto schade, culturele activiteiten of beide.

  • 4. De schriftelijk gemotiveerde aanvraag dient te bestaan uit:

    • a.

      Een berekening van de netto schade, indien van toepassing;

    • b.

      Een omschrijving en begroting van de culturele activiteiten en personele inzet, indien van toepassing.

Artikel 6:81 Budget-/subsidieplafond en verdeelregel

  • 1. Het subsidieplafond van deze regeling bedraagt € 250.000,-.

  • 2. Het budget wordt eerst ingezet voor de Netto schade zoals genoemd in lid 1 van artikel 6:79 en daarna voor Culturele activiteiten zoals genoemd in lid 2 van artikel 6:79, voor welke € 50.000,- gereserveerd wordt.

  • 3. De subsidie kan per instelling niet hoger zijn dan de verleende subsidie in 2020.

  • 4. De subsidie wordt naar rato verdeeld.

Artikel 6:82 Tijdelijke nadere regel

Deze tijdelijke nadere regel geldt tot en met 31 december 2020.

Paragraaf 6.17 Tweejarige bewezen talentregeling

Artikel 6:83 Subsidiabele activiteiten

  • 1. Het college kan subsidie verlenen, in de vorm van een bewezen talentregeling.

  • 2. Om in aanmerking te komen voor subsidie dient voldaan te worden aan de relevante criteria.

  • 3. De subsidie wordt toegekend op basis van een beoordeling door de Kunstraad die daarover aan het college een advies uitbrengt.

Artikel 6:84 Subsidie per activiteit

De hoogte van de subsidie bedraagt maximaal €80.000 per twee jaar per aanvrager.

Artikel 6:85 Bijzondere bepalingen/verplichtingen

Het subsidiebedrag dient aangewend te worden voor de realisering van een kunstuiting van de subsidieontvanger, zoals bedoeld in de regels van de relevante culturele regeling.

Artikel 6:86 Aanvullende weigeringsgronden

Het college verleent geen subsidie, indien de inzendingen voor de regeling naar het oordeel van de Kunstraad van onvoldoende kwaliteit zijn.

Artikel 6:87 Doel van de tweejarige bewezen talentregeling

De regeling verstrekt een financiële bijdrage aan initiatieven van jonge kunstenaars om hen in de gelegenheid te stellen een eigen signatuur te ontwikkelen en zo een betekenisvolle bijdrage leveren aan de hedendaagse kunst in Groningen. Door te kunnen experimenteren en “vlieguren” te maken, vergroten ze hun kansen op een beroepspraktijk, stimuleren ze het oeuvre, versterken ze cultureel ondernemerschap en vergroten ze hun zichtbaarheid.

Artikel 6:88 Doelgroep

De tweejarige regeling bewezen talent is beschikbaar voor initiatieven op het gebied van de podiumkunsten (dans, muziek, theater), beeldende kunst, literaire en audiovisuele kunst, of combinaties daarvan. Aanvrager ontvangt geen andere meerjarige subsidie van de gemeente Groningen. Aanvrager richt zich met de activiteiten op publiek.

Artikel 6:89 Criteria artistieke en inhoudelijke kwaliteit

  • 1. Alleen met een aantoonbare artistieke en inhoudelijke kwaliteit kunnen professionele kunstinstellingen bijdragen aan onze doelen. Onder artistieke en inhoudelijke kwaliteit verstaan we zeggingskracht, vernieuwing, vakmanschap en authenticiteit.

  • 2. Alleen instellingen die een artistiek inhoudelijke visie hebben, die aanvullend is op het huidige aanbod in de infrastructuur, komen in aanmerking voor de bewezen talentregeling.

  • 3. Alleen instellingen die aansluiten op talentontwikkelingstrajecten zoals bv. Station Noord, Hit en Up North, of een adhesiebetuiging van een Groninger culturele instelling wanneer er geen talententraject is, komen in aanmerking.

Artikel 6:90 Typen organisaties

Voor een subsidie op basis van deze regeling kan slechts in aanmerking komen de organisatie die:

  • a.

    activiteiten ontplooit in de Gemeente Groningen,

  • b.

    als doel heeft het uitvoeren van professionele kunsten voor publiek,

  • c.

    hierbij geen winstoogmerk heeft,

  • d.

    waarvan de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd niet zonder subsidie kunnen worden gerealiseerd en waar de markt niet in kan voorzien,

  • e.

    aantoonbaar kwaliteit heeft (diploma’s, CV, talententraject of adhesieverklaring),

  • f.

    ca. 3 tot 7 jaar een beroepspraktijk heeft en

  • g.

    maximaal 1 keer eerder een bijdrage uit deze regeling heeft ontvangen.

Artikel 6:91 Eisen aan de aanvraag

De aanvraag bevat minimaal de volgende onderdelen, met vereisten, conform de ASV van de gemeente Groningen:

  • 1.

    Activiteitenplan:

    • a.

      Een overzicht van de door de subsidieontvanger voorgenomen activiteiten, uit te voeren binnen de periode.

    • b.

      De te subsidiëren activiteiten dienen in overwegende mate gericht te zijn op de gemeente of haar ingezetenen en dragen bij aan de gemeentelijke doelstellingen zoals geformuleerd in de kadernota cultuur 2021-2028.

    • c.

      De activiteiten dienen uitgevoerd te worden door en/of onder begeleiding van professionele kunstenaars.

  • 2.

    Begroting:

    • a.

      Een op activiteiten gerichte begroting (productbegroting) van de kosten en de inkomsten van deze activiteiten, waaruit duidelijk blijkt waarvoor de subsidie wordt aangewend.

    • b.

      Een bijdrage van maximaal €80.000 voor 2 jaar, als tegemoetkoming voor projecten en activiteiten (min. 2/3 van de begroting) en in materiaal, huisvesting, tijd en diensten van derden (max. 1/3 van je begroting).

    • c.

      De begroting bevat een opgave van bij anderen aangevraagde subsidies of vergoedingen ten behoeve van dezelfde activiteiten (dekkingsplan) en indien van toepassing een opgave van de gehanteerde uurtarieven en overheadkosten en de wijze waarop deze zijn opgebouwd.

    • d.

      Minimaal 21,5% van de totale inkomsten dient door eigen inkomsten gefinancierd te worden. Onder eigen inkomsten wordt verstaan:

      • directe opbrengsten, sponsorinkomsten en overige inkomsten

      • indirecte opbrengsten

      • subsidies die zijn verstrekt door een bestuursorgaan

      • overige bijdragen uit publieke middelen

      • rentebaten

      • overige baten die geen relatie hebben met cultureel ondernemerschap

      • bijdrage in natura worden niet gerekend tot inkomsten

  • 3.

    Een exemplaar van de oprichtingsakte en de statuten. En indien beschikbaar een jaarverslag, de jaarrekening en de balans van het voorgaande jaar.

Artikel 6:92 Kwaliteit van de organisatie

  • 1. Toepassing landelijke codes

    • a.

      De aanvrager past de Code Cultural Governance toe en geeft aan op welke manier dat gebeurt.

    • b.

      De aanvrager past de Fair Practice Code toe en geeft aan op welke manier dat gebeurt.

    • c.

      De aanvrager past de Code Culturele diversiteit toe of legt uit op welke manier deze al dan niet wordt toegepast (‘pas toe OF leg uit’).

  • 2. Visie op de brede maatschappelijke functie van de organisatie

    De aanvrager heeft een visie op welke manier de activiteiten bijdragen aan de maatschappelijke opgaves in de gemeente Groningen, zoals participatie, leefbaarheid, economie en welzijn.

  • 3. Publieksbereik, toegankelijkheid en educatie

    De aanvrager heeft een visie op welke publieksdoelgroepen de organisatie wil bereiken en op welke manier(en) dit gebeurt (bijvoorbeeld marketing, educatie, prijsbeleid, toegankelijkheid voor mensen met een beperking).

Paragraaf 6.18 Regeling Programma Professionele Ontwikkeling 2021 Provincie Groningen

Artikel 6.93 Doel van de regeling

De regeling beoogt culturele ZZP’ers te ondersteunen in hun beroepspraktijk door hen subsidie te verlenen als tegemoetkoming voor hun deelname van het landelijke Programma Professionele Ontwikkeling van Platform ACCT.

Artikel 6.94 Toetsingscriteria

  • a.

    De aanvrager is als ZZP’er werkzaam in de Groningse creatieve en/of culturele sector.

  • b.

    De aanvrager is woonachtig in de provincie Groningen.

  • c.

    Platform ACCT heeft de aanvraag van de ZZP’er bij het landelijke Programma Professionele Ontwikkeling gehonoreerd.

Artikel 6.95 Budget

Het maximaal aan te vragen budget is 85% van de kosten voor de aanvrager vanuit het Programma Professionele Ontwikkeling, tot het subsidieplafond is bereikt.

Artikel 6.96 Subsidieplafond

De provincie Groningen publiceert het subsidieplafond van deze regeling.

Artikel 6.97 Looptijd

De Regeling Programma Professionele Ontwikkeling kent een looptijd van 1 januari 2021 tot en met 31 december 2021 en stopt als het subsidieplafond 2021 is bereikt.

Hoofdstuk 7 Verkeer (RO/EZ)

Paragraaf 7.1 Openbaar toegankelijke oplaadpunten voor elektrische auto’s

Vervallen

Hoofdstuk 8 Wonen (RO/EZ/MD)

Paragraaf 8.1 Milieu en duurzaamheid

(vervallen)

Paragraaf 8.2 Energiescans

(vervallen)

Paragraaf 8.3 Schoonmaakacties

Artikel 8:15 Begripsbepalingen

In aanvulling op het bepaalde in artikel 1 van de verordening wordt voor de toepassing van deze paragraaf verstaan onder:

  • a.

    ingezetenen: alle natuurlijke personen en rechtspersonen die woonachtig dan wel gevestigd zijn in de gemeente Groningen;

  • b.

    openbare ruimte: de gemeenschappelijke, publieke ruimte waaronder in ieder geval wordt verstaan: openbare wegen, openbare wateren en openbaar groen;

  • c.

    LenteKriebels: schoonmaakacties door ingezetenen, gericht op het verbeteren van de eigen leefomgeving en die plaatsvinden in de periode maart en april.

Artikel 8:16 Subsidiabele activiteiten

Het college kan (een groep van) ingezetenen subsidie verstrekken voor allerhande schoonmaakacties in het kader van LenteKriebels, die geheel in de openbare ruimte plaatsvinden.

Artikel 8:17 Subsidie per activiteit

  • 1. De subsidie in het kader van LenteKriebels bedraagt maximaal € 200,- per schoonmaakactie, per groep van ingezetenen.

  • 2. De hoogte van de subsidie per schoonmaakactie bedraagt € 5,- per deelnemer.

  • 3. Per kalenderjaar kan de subsidie aan dezelfde (groep van) ingezetenen slechts eenmaal verstrekt worden.

Artikel 8:18 Bijzondere bepalingen/verplichtingen

  • 1. In afwijking van artikel 7 van de Verordening, dient de subsidieaanvraag 2 weken vóór aanvang van de voor het lopende kalenderjaar vastgestelde LenteKriebels periode zijn ingediend bij het college.

  • 2. In afwijking van artikel 8:15 onder c. kan het college bepalen dat bij uitzondering ook buiten de genoemde periode schoonmaakacties voor subsidie in aanmerking komen.

  • 3. Voor de subsidieaanvraag moet gebruik worden gemaakt van het door het college vastgestelde aanvraagformulier.

Artikel 8:19 Subsidieplafond en verdelingsregels

  • 1. Voor de in artikel 8:16 genoemde activiteiten is het subsidieplafond gelijk aan het daarvoor in de begroting opgenomen bedrag.

  • 2. Als het totaal van de subsidieaanvragen het subsidieplafond overschrijdt, wordt het in het eerste lid bedoelde bedrag naar evenredigheid over de op tijd ontvangen subsidieaanvragen verdeeld.

Paragraaf 8.4 Subsidie oud papier

Artikel 8:21 Begripsbepalingen

In aanvulling op het bepaalde in artikel 1 van de verordening wordt voor de toepassing van deze paragraaf verstaan onder:

  • a.

    grantieprijs: door het college vastgestelde prijs per kilogram ingezameld oud papier, die aan inzamelaars wordt betaald op het moment dat de marktprijs lager is dan de garantieprijs;

  • b.

    marktprijs: prijs die door het papier inzamelend en/of verwerkend bedrijf aan de Milieudienst wordt betaald;

  • c.

    inzamelaar: inzamelaar van oud papier die beschikt over een geldige inzamelvergunning ex artikel 11, eerste lid van de Afvalstoffenverordening van de gemeente Groningen

  • d.

    paier inzamelend en/of papier verwerkend bedrijf: het bedrijf dat het transport en de inzameling van door inzamelaars aangeleverd oud papier verzorgt, welk bedrijf op dat moment een contract heeft met ARCG;

  • e.

    inzameloverzicht: een door het papier inzamelend en verwerkend bedrijf verstrekt overzicht van het door de inzamelaar ingezameld papier.

Artikel 8:22 Relevante procedure

Op deze paragraaf is de lichte procedure zoals opgenomen in de verordening van toepassing.

Artikel 8:23 Subsidiabele activiteiten

Het college kan aan een inzamelaar subsidie verstrekken voor de inzameling van oud papier.

Artikel 8:24 Subsidie per activiteit

  • 1. Subsidie wordt verstrekt in de vorm van een garantieprijs: indien de marktprijs op een bepaald moment lager is dan de door het college vastgestelde garantieprijs, wordt de garantieprijs uitgekeerd.

  • 2. Voor het bepalen van de marktprijs wordt uitgegaan van de datum van de weegbon.

  • 3. De garantieprijs, zoals bedoeld in het eerste lid, wordt jaarlijks door het college vastgesteld.

Artikel 8:25 Bijzondere bepalingen/verplichtingen subsidieaanvraag en betaling

  • 1. In afwijking van het bepaalde in de verordening, geldt het door het oud papier inzamelend en/of verwerkend bedrijf verstrekte inzameloverzicht als subsidieaanvraag.

  • 2. De hoeveelheid ingezameld oud papier wordt bepaald door het papier inzamelend en/of papier verwerkend bedrijf.

  • 3. Een kopie van het inzameloverzicht wordt aan het college verstrekt en dient als basis voor de eventueel te subsidiëren hoeveelheid ingezameld oud papier.

  • 4. De subsidie wordt aan de inzamelaar betaald door het papier inzamelend en/of verwerkend bedrijf.

Paragraaf 8.5 Groene daken

Artikel 8:26 Begripsbepalingen

In aanvulling op het bepaalde in artikel 1 van de verordening wordt voor de toepassing van deze paragraaf verstaan onder:

  • a.

    dakconstructie: samenstelling van balken (hout of staal), regels en bebording die sterk genoeg is om de dakbedekking van een gebouw te dragen en de wind-/regen-/ en sneeuwbelasting op te vangen. De dakconstructie dient zodanig te zijn dat deze beloopbaar is voor onderhoud en inspectie;

  • b.

    gebouw: elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

  • c.

    groene daken: daken, met een vegetatiepakket, dat is opgebouwd uit een wortelkerende laag, een drainagelaag, een substraatlaag en een vegetatielaag met droogteresistente soorten, en die geen gebruiksfunctie hebben. De daken zijn alleen voor onderhoud toegankelijk. De belasting ligt tussen de 20 en 200 kg/m2;

  • d.

    plat dak: dak met een hellingshoek ten opzichte van de horizontaal van maximaal drie graden. Dit komt overeen met een hellingspercentage van ca. vijf procent.

Artikel 8:27 Subsidiabele activiteiten

Het college kan subsidie verlenen voor de aanleg van groene daken zodanig dat de aanleg daarvan een bijdrage levert aan de waterbergingscapaciteit van hemelwater.

Artikel 8:28 Subsidie per activiteit

De subsidie bedraagt:

  • a.

    € 30,- per m2 voor oppervlakken van 6 tot 100 m2;

  • b.

    € 20,- per m2 voor oppervlakken van 100 tot 250 m2;

  • c.

    € 10,- per m2 voor oppervlakken van 250 tot 1000 m2.

Artikel 8:29 Bijzondere bepalingen/verplichtingen

  • 1. Subsidie wordt slechts verstrekt als voldaan wordt aan de volgende verplichtingen:

    • a.

      voor het aanvragen van de subsidie en het gereed melden van de aanleg van het groene dak moet gebruik gemaakt worden van de door het college vastgestelde formulieren;

    • b.

      het dient te gaan om een plat dak van minimaal 6 m2 op een gebouw of gebouwen in de gemeente Groningen;

    • c.

      er mag niet met de aanleg te zijn begonnen voordat op de subsidieaanvraag is beslist;

    • d.

      de aanvrager is de eigenaar van het gebouw of de gebouwen, of huurder van het gebouw of gebouwen en de huurder overlegt een akkoordverklaring van de eigenaar voor de aanleg.

  • 2. Bij de aanvraag dienen de volgende gegevens te worden overgelegd:

    • a.

      een gespecificeerde begroting van de kosten of een offerte van de kosten;

    • b.

      een situatietekening op schaal;

    • c.

      een foto van het bestaande dak;

    • d.

      een bouwvergunning of een monumentenvergunning, indien vereist;

    • e.

      de schriftelijke akkoordverklaring van de eigenaar (als de aanvrager huurder is).

  • 3. Het college kan de subsidieverlening intrekken indien blijkt dat de activiteiten niet binnen één jaar na de datum van verlening van de subsidie zijn uitgevoerd.

  • 4. Het college kan de subsidievaststelling intrekken indien blijkt dat de activiteiten niet binnen één jaar na de datum van vaststelling van de subsidie zijn uitgevoerd.

  • 5. Het college kan naar aanleiding van de aanvraag om vaststelling van de subsidie controle verlangen van het aangelegde groene dak. De aanvrager van de subsidie zal hiertoe de benodigde medewerking verlenen.

  • 6. Indien artikel 15 ASV van toepassing is, dient de aanvrager de afronding van de werkzaamheden te melden aan het college. Het college kan controle verlangen van het aangelegde groene dak. De aanvrager van de subsidie zal hiertoe de benodigde medewerking verlenen.

  • 7. Ingeval uit de controle als bedoeld in de leden 6 en 7 naar het oordeel van het college is gebleken dat het groene dak ondeskundig is aangelegd, kan de subsidie worden teruggevorderd.

  • 8. Indien artikel 16 ASV van toepassing is, geldt het formulier ‘gereedmelding’ als aanvraag vaststelling subsidie.

  • 9. In afwijking van artikel 16, eerste lid ASV dient het formulier ‘gereedmelding’ binnen acht weken te worden ingediend.

  • 10. In afwijking van artikel 17, eerste lid ASV stelt het college binnen 8 weken de hoogte van de subsidie vast.

  • 11. In afwijking van artikel 20, eerste lid ASV wordt de vastgestelde subsidie binnen zes weken uitgekeerd aan de aanvrager.

Artikel 8:30 Subsidieplafond en verdelingsregels

  • 1. Het subsidieplafond voor de in artikel 8:28 genoemde activiteiten is per kalenderjaar gelijk aan het in de gemeentebegroting voor dat jaar opgenomen bedrag.

  • 2. Als het totaal van de subsidieaanvragen hoger is dan het beschikbare budget, dan wordt dat budget over de op tijd ingediende aanvragen verdeeld op volgorde van binnenkomst.

Paragraaf 8.6 Onderhoud authentieke schepen Noorderhaven

Artikel 8.32 Begripsbepalingen

In aanvulling op het in artikel 1 van de verordening bepaalde wordt voor de toepassing van deze paragraaf verstaan onder:

authentiek schip:

een authentiek schip als bedoeld in artikel 1 van de Verordening openbaar vaarwater 2006;

onderhoudskosten:

kosten voor het in goede staat brengen en houden van het (on)zichtbare deel van een authentiek schip gelegen in de Noorderhaven;

vaarklaar:

een schip dat zelfstandig kan varen zoals het is ontworpen of door een passende aanpassing van het schip; daarvoor moet er een voorziening voor voortstuwing zijn en er moet een functionele stuurinrichting, zowel technisch functioneel als praktisch bruikbaar zijn;

Noorderhaven:

het gebied zoals aangegeven op de bij deze nadere regels behorende kaart ‘gebiedsafbakening Noorderhaven’.

Artikel 8.33 Relevante procedure

Op deze subsidieregeling is de reguliere procedure als bedoeld in de verordening van toepassing.

Artikel 8.34 Subsidiabele activiteiten

Het college kan aan de eigenaar van een authentiek schip met ligplaats in de Noorderhaven subsidie verlenen voor:

  • a.

    het in goede staat brengen en houden van het (on)zichtbare deel van een authentiek schip gelegen in de Noorderhaven;

  • b.

    het in vaarklare staat brengen van een authentiek schip gelegen in de Noorderhaven.

Artikel 8.35 Subsidie per activiteit

  • 1. De subsidie bestaat uit een geldelijke bijdrage voor het in goede staat brengen en houden van het (on)zichtbare deel van een authentiek schip en voor het in vaarklare staat brengen van een authentiek schip gelegen in de Noorderhaven.

  • 2. Voor de aanvrager is de subsidie eenmalig per jaar en bedraagt maximaal 50% van de te maken onderhoudskosten met een maximum van € 5.000,--.

Artikel 8.36 Bijzondere bepalingen en verplichtingen

  • 1. Subsidie wordt slechts verleend als voldaan is aan de volgende voorwaarden:

    • a.

      het authentieke schip dient uitsluitend door het huishouden van de eigenaar bewoond te worden;

    • b.

      het onderhoudsniveau dient waarneembaar slechter te zijn dan normaal regulier onderhouden en/of het authentieke schip is niet vaarklaar;

    • c.

      het dient te gaan om onderhoud aan de buitenzijde van het authentieke schip indien het gaat over het in goede staat brengen en houden van het (on)zichtbare deel en/of om onderhoud aan het voortstuwingsmechanisme of het besturingssysteem van het authentieke schip indien het gaat over subsidie voor het vaarklaar maken;

    • d.

      de aanvrager dient eigenaar van het authentieke schip te zijn;

    • e.

      het authentieke schip dient rechtmatig in de Noorderhaven ligplaats te hebben.

  • 2. Bij de aanvraag dienen de volgende gegevens te worden overgelegd:

    • a.

      een gespecificeerde begroting of offerte van de kosten;

    • b.

      een situatietekening op schaal;

    • c.

      een of meerdere foto(‘s) van de bestaande situatie;

    • d.

      een onderhoudsplan voor minimaal 3 jaar;

    • e.

      een geldig legitimatiebewijs.

  • 3. De aanvrager dient overeenkomstig het overgelegde en door het college goedgekeurde onderhoudsplan gedurende 3 jaar het authentieke schip in goede staat van onderhoud te houden indien het ligplaats blijft houden in de Noorderhaven.

  • 4. Het college kan de subsidie op basis van strijd met het bepaalde in de leden 1 en 3 onmiddellijk terugvorderen van de aanvrager.

Artikel 8.37 Subsidieplafond en verdelingsregels

  • 1. Het subsidieplafond bedraagt € 10.000,-- voor het jaar 2020 en € 25.000,-- voor de jaren 2021 en 2022;

  • 2. De aanvragen worden behandeld op volgorde van binnenkomst;

  • 3. Het college kan afwijken van de behandelvolgorde indien herstel dringend vereist is.

Artikel 8.37a Duur

Deze subsidieregeling eindigt op 31 december 2022.

Paragraaf 8.7 Beter verbeteren

Artikel 8:38

(vervallen)

Artikel 8:39

Het college kan subsidie verlenen voor het herstel van historisch waardevolle onderdelen van een rijksmonument, een gemeentelijk monument (light) of anderszins om een aantoonbaar historisch waardevol pand.

Artikel 8:40

  • 1. De subsidie bedraagt maximaal 40% van de subsidiabele kosten bepaald volgens de methode van de 'Leidraad subsidiabele instandhoudingskosten' van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.

  • 2. De subsidie bedraagt maximaal € 5000,- per adres per jaar.

Artikel 8:41

Subsidie wordt slechts verleend indien het gaat om herstel van historisch waardevolle onderdelen, die niet op basis van een rijkssubsidieregeling gesubsidieerd kunnen worden.

Artikel 8:42

  • 1. Voor de in artikel 8:39 genoemde activiteiten is het subsidieplafond gelijk aan de in de begroting hiervoor opgenomen bedrag.

  • 2. De aanvragen worden behandeld op volgorde van binnenkomst.

  • 3. Het college kan afwijken van de behandelvolgorde indien herstel dringend vereist is.

Paragraaf 8.8 Monumentale molens

Artikel 8:43 Begripsbepaling

In aanvulling op het bepaalde in artikel 1 van de verordening wordt voor de toepassing van deze paragraaf verstaan onder:

de Sim: Subsidieregeling instandhouding monumenten.

Artikel 8:44

(vervallen)

Artikel 8:45 Subsidiabele activiteiten

Het college kan, in aanvulling op de Sim, subsidie verlenen voor het fysiek in stand houden van monumentale molens.

Artikel 8:46 Subsidie per activiteit

  • 1. De subsidie bestaat uit een geldelijke bijdrage voor het in stand houden van monumentale windmolens in aanvulling op de door het rijk op grond van de Sim verleende subsidie.

  • 2. De subsidie bedraagt maximaal 30% van de door het rijk op grond van de Sim vastgestelde instandhoudingskosten.

Artikel 8:47 Bijzondere bepalingen/verplichtingen

  • 1. Subsidie wordt slechts verleend als voor de activiteit door het rijk subsidie is verleend op grond van de Sim.

  • 2. Het college verstrekt subsidieontvanger jaarlijks een voorschot.

  • 3. Na afloop van de vaststelling door het rijk op grond van de Sim stelt het college de (gemeentelijke) subsidie vast op grond van de afrekening door het Rijk.

  • 4. Bij de aanvraag om vaststelling van de subsidie dient aanvrager een afschrift van de vaststellingsbeschikking van het Rijk te voegen.

Artikel 8:47a Subsidieplafond en verdelingsregels

  • 1. Voor de subsidiabele activiteiten in het kader van monumentale molens wordt jaarlijks een subsidieplafond ingesteld.

  • 2. Als het totaal van de subsidieaanvragen hoger is dan het subsidieplafond dan is de verdeelwijze als volgt:

    • a.

      op tijd ingediende vervolgaanvragen hebben voorrang boven andere aanvragen.

    • b.

      Indien het totaal van de geldige vervolgaanvragen hoger is dan het subsidieplafond, dan worden de aanvragen naar rato toegekend;

    • c.

      Indien na het toekennen van de vervolgaanvragen het subsidieplafond nog niet bereikt is, dan worden de resterende op tijd ingediende aanvragen naar rato toegekend.

Paragraaf 8.9 Monumentale kerken

Artikel 8:48 Begripsbepaling

In aanvulling op het bepaalde in artikel 1 van de verordening wordt voor de toepassing van deze paragraaf verstaan onder:

de Sim: Subsidieregeling instandhouding monumenten.

Artikel 8:49

(vervallen)

Artikel 8:50 Subsidiabele activiteiten

Het college kan, in aanvulling op de Sim, subsidie verlenen voor het fysiek in stand houden van monumentale kerken.

Artikel 8:51 Subsidie per activiteit

  • 1. De subsidie bestaat uit een geldelijke bijdrage voor het in stand houden van monumentale kerken in aanvulling op de door het rijk op grond van de Sim verleende subsidie.

  • 2. De subsidie bedraagt maximaal 25% van de door het rijk op grond van de Sim vastgestelde instandhoudingskosten.

Artikel 8:52 Bijzondere bepalingen/verplichtingen

  • 1. Subsidie wordt slechts verleend als voor de activiteit door het rijk subsidie is verleend op grond van de Sim.

  • 2. Het college verstrekt subsidieontvanger jaarlijks een voorschot.

  • 3. Na afloop van de vaststelling door het rijk op grond van de Sim stelt het college de (gemeentelijke) subsidie vast op grond van de afrekening door het Rijk.

  • 4. Bij de aanvraag om vaststelling van de subsidie dient aanvrager een afschrift van de vaststellingsbeschikking van het Rijk te voegen.

Artikel 8:52a Subsidieplafond en verdelingsregels

  • 1. Voor de subsidiabele activiteiten in het kader van monumentale kerken wordt jaarlijks een subsidieplafond ingesteld.

  • 2. Als het totaal van de subsidieaanvragen hoger is dan het subsidieplafond dan is de verdeelwijze als volgt:

    • a.

      op tijd ingediende vervolgaanvragen hebben voorrang boven andere aanvragen.

    • b.

      Indien het totaal van de geldige vervolgaanvragen hoger is dan het subsidieplafond, dan worden de aanvragen naar rato toegekend;

    • c.

      Indien na het toekennen van de vervolgaanvragen het subsidieplafond nog niet bereikt is, dan worden de resterende op tijd ingediende aanvragen naar rato toegekend.

Paragraaf 8.10 Revolverend fonds monumenten

Artikel 8:53 Begripsbepalingen

In aanvulling op het bepaalde in artikel 1 van de verordening wordt voor de toepassing van deze paragraaf verstaan onder:

  • a.

    bijkomende kosten: kosten die in direct verband met financiering moeten worden gemaakt (zoals: financieringskosten en notariskosten);

  • b.

    voldoende zakelijk gerechtigde:

    • -

      natuurlijke of andere rechtspersoon die voor 100% het juridische en het economische eigendom bezit van het onroerend goed;

    • -

      vereniging van eigenaren;

    • -

      de erfpachter, de opstaller;

    • -

      de houder van een appartementsrecht als bedoeld in artikel 875a van het Burgerlijk Wetboek;

    • -

      degene aan wie een rechtspersoon deelnemings- of lidmaatschapsrechten heeft verleend, die recht geven op het gebruik van een woning.

Artikel 8:54

(vervallen)

Artikel 8:55 Subsidiabele activiteiten

Het college kan subsidie verlenen voor buitengewoon onderhoud of restauratie van gemeentelijke monumenten.

Artikel 8:56 Subsidie per activiteit

  • 1. De subsidie bestaat uit een geldelijke lening voor het verbeteren van de staat van onderhoud en restauratie.

  • 2. De subsidie voor onderhoudskosten verlopen via een lening tot 100% van de kosten, te vermeerderen met de bijkomende kosten.

Artikel 8:57 Bijzondere bepalingen/verplichtingen

  • 1. Subsidie wordt slechts verleend als voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

    • a.

      het dient te gaan om een door de gemeente aangewezen monument in de zin van de Erfgoedverordening;

    • b.

      aanvrager dient voldoende zakelijk gerechtigde van het monument te zijn.

  • 2. Bij de aanvraag om verlening van subsidie dient aanvrager alle gegevens te overleggen die nodig zijn om voldoende inzicht in de uitvoering van de werkzaamheden te krijgen. In elk geval worden de volgende gegevens overgelegd:

    • a.

      het aanvraagformulier;

    • b.

      een gespecificeerde begroting van de kosten of een offerte van de kosten;

    • c.

      rapport van de monumentenwacht; en

    • d.

      een beschrijving hoe de voorgenomen werkzaamheden zullen worden uitgevoerd.

  • 3. Na het besluit tot het verlenen van de subsidie dient aanvrager een ingevuld en van gevraagde bijlagen voorzien aanvraagformulier SVN (Stichting Stimuleringsfonds Volkshuisvesting Nederlandse gemeenten) in te dienen.

  • 4. De aanvrager dient overeenkomstig het bijgevoegde onderhoudsplan het monument gedurende de looptijd van de lening in goede staat van onderhoud te houden en lid te zijn van Monumentenwacht.

Artikel 8:58 Subsidieplafond en verdelingsregels

  • 1. De aanvragen worden behandeld op volgorde van binnenkomst.

  • 2. Het college kan afwijken van de behandelvolgorde indien herstel dringend vereist is.

Paragraaf 8.11 Geluidreducerende maatregelen kamerverhuurpanden

Vervallen.

Artikel 8:59  Begripsbepalingen

Vervallen.

Artikel 8:60 Relevante procedure

Vervallen.

Artikel 8:61 Te subsidiëren activiteiten

Vervallen.

Artikel 8:62 Subsidie per activiteit

Vervallen.

Artikel 8:63 Bijzondere bepalingen/verplichtingen

  • Vervallen.

Artikel 8:64 Subsidieplafond en verdelingsregels

Vervallen.

Paragraaf 8.12 Subsidie Vastgoedverbetering Vishoek, Hoekstraat en Muurstraat

Artikel 8:65 Begripsbepalingen

In aanvulling op het bepaalde in artikel 1 van de verordening wordt voor de toepassing van deze paragraaf verstaan onder:

  • a.

    Bouwwerk: hoofdgebouw aan de straatzijde op één duidelijk bouwvlak of kadastraal perceel;

  • b.

    Projectkosten: bouwkosten alsmede bijkomende kosten (opstellen verbeterplan, ontwerpkosten procedurekosten, advies- en begeleidingskosten en btw voor zover niet aftrekbaar).

Artikel 8:66 Relevante procedure

Op deze regeling is de reguliere procedure, zoals opgenomen in de verordening, van toepassing.

Artikel 8:67 Subsidiabele activiteiten

Het college verleent subsidie voor het verbouwen of bouwkundig verbeteren van panden naar woningen met eventueel gedeeltelijke bedrijfsfunctie in de aangewezen delen van de Vishoek, Hoekstraat en Muurstraat.

Artikel 8:68 Subsidie per activiteit

De subsidie bedraagt 25 procent van de projectkosten tot maximaal € 25.000 per te verbeteren of op te richten bouwwerk.

Artikel 8:69 Bijzondere bepalingen/verplichtingen

  • 1. Subsidie wordt slechts verleend als voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

    • a.

      Het pand moet liggen in de Vishoek, Hoekstraat en Muurstraat zoals aangegeven op de bijbehorende kaart;

    • b.

      Na de gesubsidieerde activiteit moet het pand bestaan uit:

      • -

        in elk geval zelfstandige woningen van minimaal 50 m2 gebruiksoppervlakte (GO) bewoond door één huishouden;

      • -

        en op de begaande grond eventueel bedrijfsruimte.

    • c.

      De aanpassingen moeten bestaan uit gebruikelijke bouwkundige aanpassingen en worden uitgevoerd in algemeen aanvaarde goede uitvoeringskwaliteit;

    • d.

      Het casco en de funderingen moeten indien nodig worden aangepakt conform de bijlage technische voorwaarden;

    • e.

      Aanvrager dient eigenaar van gebouwen te zijn of huurder of beheerder van de gebouwen terwijl hij beschikt over een akkoordverklaring van de eigenaar voor de werkzaamheden.

    • f.

      Er mag niet met de uitvoering zijn begonnen voordat op de subsidieaanvraag is beslist, uitgezonderd aanvang werkzaamheden in de periode 1 januari 2016 tot en met een maand na inwerkingtreding van deze regeling;

  • 2. Bij de aanvraag dienen de volgende gegevens te worden overgelegd:

    • a.

      een realistische en gespecificeerde begroting opgesteld door een voldoende gecertificeerd bureau van de kosten of een realistische en gespecificeerde offerte van de kosten;

    • b.

      een gespecificeerd en gedetailleerd verbeterplan conform de bijlage technische voorwaarden;

    • c.

      een bouwkundige opname van het pand conform NEN 2767;

    • d.

      een situatietekening op schaal;

    • e.

      tekeningen van de ‘bestaande situatie’ en de ‘nieuwe situatie’ conform de eisen uit de Wabo aanvraag aspect bouwen;

    • f.

      indien een omgevingsvergunning is vereist de vergunningen of een zo goed als complete aanvraag;

    • g.

      de schriftelijke akkoordverklaring van de eigenaar in het geval de aanvrager huurder of beheerder is.

    • h.

      Als de werkzaamheden deel uitmaken van de onderneming van aanvrager of eigenaar een ingevulde en getekende De-minimisverklaring.

  • 3. Het college kan de subsidie intrekken indien blijkt dat de werkzaamheden niet binnen 1 jaar na de datum van verlening van de subsidie zijn uitgevoerd.

  • 4. Voor de aanvraag om vaststelling van de subsidie dient aanvrager:

    • a.

      schriftelijk de werkzaamheden gereed te melden;

    • b.

      te beschikken over alle vereiste vergunningen en te voldoen aan de daarvoor geldende regelgeving voor de uitgevoerde werkzaamheden.

  • 5. Voor de definitieve vaststelling van de subsidie dient de gemeente de gereedmelding voor akkoord te hebben geïnspecteerd.

Artikel 8:70 Bevoorschotting

  • 1. Voorschotten worden verstrekt op vertoon van een rekening van een aannemer of voor de kosten horend bij een gedeelte dat is gereed gemeld.

  • 2. Er wordt tot maximaal 60% van het verleende subsidiebedrag aan voorschotten verstrekt.

  • 3. Indiende de activiteiten tevens worden gefinancierd via de SVN wordt er geen voorschot verstrekt maar wordt na de vaststelling van de subsidie de voor de activiteiten lopende lening verminderd met het vastgestelde subsidiebedrag.

Artikel 8:71 Subsidieplafond en verdelingsregels

  • 1. De subsidieaanvragen worden op volgorde van binnenkomst afgehandeld.

  • 2. Bij gecombineerde aanvragen over meerdere percelen mogen de bijkomende projectkosten worden verdeeld over de verschillende percelen.

Bijlage

bij artikel 8:69 lid 1 sub d in Paragraaf 8.12 (Subsidie Vastgoedverbetering Vishoek-Hoekstraat-Muurstraat) van de Nadere regels Subsidies Gemeente Groningen

Bijlage (bij artikel 8:69 lid 1 sub d in Paragraaf 8.12 (Subsidie Vastgoedverbetering Vishoek-Hoekstraat-Muurstraat) van de Nadere regels Subsidies Gemeente Groningen)

Toelichting bij hoofdstuk 8 Nadere regels subsidies gemeente Groningen

Toelichting paragraaf 8.1

Artikelsgewijze toelichting

Artikelsgewijze toelichting

Hoofdstuk 9 Onderhoud en beheer openbare ruimte (RO/EZ)

(vervallen)

Hoofdstuk 10 Slotbepalingen

Artikel 10:1 Inwerkingtreding

Deze nader1e regels treden in werking op 1 november 2011.

Artikel 10:2 Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als Nadere regels subsidies gemeente Groningen.

Ondertekening

Gedaan te Groningen in de collegevergadering van 3 mei 2011.
De burgemeester,
dr. J.P. (Peter) Rehwinkel.
De secretaris,
drs. M.A. (Maarten) Ruys.

Bijlage 1: Kwaliteitseisen VVE (inspectiekader) bij Nadere regels basis ontwikkelingsgerichte programma’s en VVE programma’s

Bijlage 1: Kwaliteitseisen VVE (inspectiekader) bij Nadere regels basis ontwikkelingsgerichte programma’s en VVE programma’s

Toelichting

Algemene toelichting

Paragraaf 3.1 Voorschoolse educatie

Elke Groningse peuter kan vanaf tweejarige leeftijd, tot het moment waarop de peuter uitstroomt naar de basisschool, gebruik maken van voorschoolse educatie gedurende minimaal 320 tot maximaal 640 uur op jaarbasis bij een houder van een VVE geregistreerd kindercentrum. De gemeente Groningen vergoed jaarlijks tot dit maximum van 640 uur. Afhankelijk van de werkwijze van de voorschoolse voorziening is dit verdeeld in: 8 uur per week, verdeeld over minimaal twee dagdelen van 4 uur per week, gedurende 40 weken per kalenderjaar, 12 of 16 uur per week, verdeeld over minimaal drie dagdelen van 4 of 6 uur, over minimaal drie dagen per week, gedurende 40 weken per kalenderjaar.

Elke Groningse peuter met een VVE indicatie (doelgroep peuters) wordt vanaf de leeftijd van tweeëneenhalf jaar, tot het moment waarop de peuter uitstroomt naar de basisschool, gestimuleerd om gebruik te maken van 16 uur. Alleen indien hiervan sprake is hebben ouders recht op 8 uur gratis.

Ter verduidelijking: peuters met een VVE indicatie vanaf 2,5 jaar die 320 uur per jaar deelnemen aan voorschoolse educatie, tegen betaling van de inkomensafhankelijke ouderbijdrage, hebben recht op 320 volledig door de gemeente gesubsidieerde uren per jaar extra, mits zij ook 640 uur komen.

NB Om een flexibele overgang mogelijk te maken, kan de uitbreiding van het VVE programma van bijvoorbeeld 8 naar 16 uur per week door een houder aan een geïndiceerde peuter worden aangeboden in de leeftijdsperiode tussen twee jaar en vier maanden en twee jaar en acht maanden.

Inkomensafhankelijke ouderbijdrage

Alle ouders van wie de peuter gebruik maakt van de voorschoolse voorziening VVE betalen een inkomensafhankelijke ouderbijdrage. Bij de berekening onderscheidt de houder twee groepen ouders: ouders met en ouders zonder recht op kinderopvangtoeslag (KOT- en niet-KOT-peuters). De houder berekent de hoogte van de inkomensafhankelijke ouderbijdrage voor ouders die geen recht hebben op kinderopvangtoeslag volgens onderstaande procedure.

Groep 1: ouders zonder recht op kinderopvangtoeslag (niet-KOT-peuters):

Ouders die geen recht hebben op kinderopvangtoeslag betalen een inkomensafhankelijke ouderbijdrage per uur voor de peuter die deelneemt aan de voorschoolse basisvoorziening VVE van 8, 12 of 16 uur per week aan de hand van het gezamenlijke verzamelinkomen, het daaraan verbonden percentage tegemoetkoming van het Rijk als percentage van de kosten kinderopvang (A) en het Rijksnormtarief voor dagopvang (B) volgens de kinderopvangtoeslagtabel wordt de hoogte van de ouderbijdrage als volgt bepaald: € (100% minus A) maal B per uur. Vervolgens wordt dit bedrag in mindering gebracht op het subsidiebedrag per uur dat de gemeente hanteert.

Groep 2: ouders met recht op kinderopvangtoeslag:

Ouders die recht hebben op kinderopvangtoeslag vragen deze aan voor 8, 12 of 16 uur. De houder brengt de uren per week keer het Rijksnormtarief voor dagopvang (B) volgens de kinderopvangtoeslagtabel, in rekening aan de ouders.

De gratis uren voor peuters met een VVE indicatie mogen door de ouder niet in rekening gebracht worden bij de belastingdienst (zie verder hieronder)

In het contract dat tussen houder en ouder wordt gesloten, verklaart de ouder dat in slechts één voorziening maximaal 8 gratis uren worden afgenomen, voor zover dat op de ouder van toepassing is.

Zoals hierboven aangegeven is er een onderscheid in peuters van wie de ouders recht hebben op een toeslag via de belastingdienst volgens de wet Kinderopvang (KOT-peuters) en peuters van wie de ouders hier geen recht op hebben. Daarnaast is er ook nog onderscheid in peuters met en zonder een VVE indicatie.

Voor de peuters zonder een VVE indicatie geldt een ondergrens van 2 dagdelen voorschoolse educatie en een bovengrens van 16 uur voorschoolse educatie.

Peuters met een VVE indicatie krijgen altijd een aanbod van 16 uur, verdeeld over 4 dagdelen van 4 uur verdeeld over vier dagen (gewenst) of 2 dagdelen van 6 uur en 1 dagdeel van 4 vier uur verdeeld over drie dagen. Desgewenst kan, indien sprake moet zijn van maatwerk, hiervan afgeweken worden in 3 dagdelen van 5,5 uur maar de subsidie geldt altijd voor 16 uur

VVE-peuters vanaf 2,5 jaar (KOT-/ niet-KOT-peuters) krijgen 16 uur voorschoolse educatie per week

  • *

    Niet KOT-ouders betalen hiervoor 8 uur inkomensafhankelijke ouderbijdrage, de Gemeente Groningen betaalt de overige 8 uur,

  • *

    KOT-ouders vragen voor 8 uur kinderopvangtoeslag aan, de Gemeente Groningen betaalt de overige 8 uur.

Nb. Voor KOT-peuters die al gebruik maken van reguliere kinderdagopvang, geldt dit niet. Zie hieronder.

VVE peuters die al kinderopvang hebben voordat ze 2,5 jaar worden.

Er zijn KOT -ouders die reguliere kinderopvang afnemen van wie de peuter een VVE-indicatie heeft of krijgt. Wanneer ouders al 2 dagen of 2 dagdelen kinderopvang afnemen kunnen zij wanneer hun kind 2,5 jaar wordt en een VVE indicatie krijgt respectievelijk een extra dagdeel van 4 uur (bij 2 dagen) of 6 uur (bij 2 dagdelen van 6 uur) aangeboden krijgen.

Als dit kind al 3 dagdelen komt, dan is dat (bij minimaal 16 uur) uur per week voldoende voor VVE en worden geen extra VVE uren aangevraagd. Bij 1 dag kinderopvang zouden er nog max. 2 dagdelen van 4 uur VVE bijkomen.

Gratis uren en aanvraag toeslag:

WKO-ouders van kinderen die een VVE indicatie krijgen kunnen voor de gratis uren (maximaal 8) die de Gemeente Groningen wil bieden geen kinderopvangtoeslag aanvragen. Dit is wettelijk niet toegestaan. De belastingdienst stelt een inkomensafhankelijke bijdrage voor alle uren verplicht. Deze uren komen derhalve volledig voor rekening van de Gemeente Groningen. De instellingen sturen deze ouders een factuur van minimaal 8 uur.

  • 1.

    Niet-KOT-peuters zonder VVE indicatie krijgen vanaf 2 jaar minimaal 2 dagdelen van 4 uur (8 uur) en maximaal 16 uur voorschoolse educatie verdeeld over de 3 dagen in de week aangeboden en betalen hiervoor een inkomensafhankelijke ouderbijdrage.  

  • 2.

    KOT-peuters zonder VVE indicatie krijgen vanaf 2 jaar minimaal 2 dagdelen van 4 uur (8 uur) en maximaal 16 uur voorschoolse educatie aangeboden, verdeeld over de 3 dagen in de week en betalen hiervoor een inkomensafhankelijke ouderbijdrage. Zij vragen hiervoor Kinderopvangtoeslag aan via de belastingdienst.

NB Ouders die over willen stappen naar meer dagdelen uur betalen naar rato ook meer ouderbijdrage. Met ouders die minder willen afnemen maakt de instelling gepaste afspraken

 

Voorrangsregels

Een instelling spant zich altijd zoveel mogelijk in om VVE geïndiceerde peuters snel te plaatsen volgens de afspraken die hierover met de JeugdGezondheidszorg zijn gemaakt.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 3:4 lid 4 onder b.

Uitvoering en Materiaalkosten VVE Thuisprogramma’s thuis

Gekoppeld aan het VVE programma dat aan de kinderen wordt aangeboden, ontvangen de ouders een ouderprogramma. Voor ouders van geïndiceerde VVE kinderen betreft dit een uitgebreider programma.

In de meeste gevallen zal het hierbij gaan om het programma VVE thuis, dat is opgenomen in de databank van het Nederlands Jeugd Instituut (NJI). Zowel scholing in dit programma als de kosten van het materiaal kunnen door de gemeente worden vergoed. We gaan er daarbij vanuit dat het programma op ‘intensieve locaties’ wordt uitgevoerd en ouders van ander locaties kunnen aanhaken. Daarbij kan samenwerking gezocht worden met het WIJ-team. Aanvragen voor scholing en materiaalkosten kunnen alleen voor het VVE thuis programma en alleen voor locaties met groepen waarvan 20% of structureel 4 kinderen een VVE indicatie hebben worden aangevraagd.