Verordening kinderopvang Schiedam 2011

Geldend van 01-07-2011 t/m heden

Intitulé

Verordening kinderopvang Schiedam 2011

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    college: het college van burgemeester en wethouders;

  • b.

    wet: de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen;

  • c.

    ouder: de ouder als bedoeld in artikel 1.22 van de wet;

  • d.

    partner: de partner als bedoeld in artikel 1.22 van de wet;

  • e.

    tegemoetkoming: tegemoetkoming als bedoeld in artikel 1.24 van de wet;

  • f.

    inkomen: het inkomen als bedoeld in artikel 32 van de Wet werk en bijstand.

Hoofdstuk 2. Aanvraag van de tegemoetkoming

Artikel 2 Te verstrekken gegevens bij de aanvraag

  • 1.

    Een aanvraag voor een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang bevat:

    • a.

      naam, adres en burgerservicenummer van de ouder;

    • b.

      indien van toepassing: naam en burgerservicenummer van de partner en, indien dit een ander adres is dan het adres van de ouder: het adres van de partner;

    • c.

      naam, geboortedatum en burgerservicenummer van het kind of de kinderen waarop de aangevraagde tegemoetkoming betrekking heeft;

    • d.

      een offerte of contract van het kindercentrum of gastouderbureau dat de kinderopvang gaat verzorgen waarin in ieder geval wordt aangegeven: het aantal uren kinderopvang per kind, de kostprijs per uur en de aanvangsdatum van de opvang;

    • e.

      gegevens of een verwijzing naar gegevens waaruit blijkt dat de ouder behoort tot de groep personen als bedoeld in artikel 1.22 van de wet;

    • f.

      overige gegevens die het college nodig acht om te kunnen besluiten over de aanvraag van de tegemoetkoming.

  • 2.

    Het college kan bepalen dat de aanvraag geschiedt met behulp van een door het college vastgesteld en beschikbaar gesteld aanvraagformulier.

  • 3.

    Indien de ouder een partner heeft, wordt de aanvraag mede ondertekend door de partner.

Hoofdstuk 3. Toekennen van de tegemoetkoming

Artikel 3 Het besluit tot toekenning van de tegemoetkoming

  • 1. Het college besluit over de aanvraag binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag.

  • 2. Het college kan dit besluit met ten hoogste vier weken verdagen. Het stelt de ouder hiervan schriftelijk in kennis.

Artikel 4 Weigeringsgrond

Het college weigert de tegemoetkoming, indien:

  • a.

    de ouder niet behoort tot de personen als bedoeld in artikel 1.22 van de wet of,

  • b.

    de ouder en de kinderen waarvoor kinderopvang noodzakelijk is niet woonachtig zijn in de gemeente Schiedam of,

  • c.

    de kinderopvang niet formeel geregistreerd staat in het Landelijk Register Kinderopvang.

Artikel 5 Ingangsdatum van de tegemoetkoming

  • 1. De tegemoetkoming wordt toegekend met ingang van de datum, waarop de aanvraag voor de tegemoetkoming door het college in ontvangst is genomen.

  • 2. Als de ouder zich al eerder heeft gemeld voor een tegemoetkoming kan in afwijking van het eerste lid de tegemoetkoming worden toegekend vanaf de eerste meldingsdatum.

  • 3. Als nog geen kinderopvang plaatsvindt, wordt de tegemoetkoming toegekend met ingang van de datum waarop de kinderopvang zal plaatsvinden.

Artikel 6 De periode waarvoor de tegemoetkoming wordt toegekend.

  • 1. De tegemoetkoming wordt toegekend voor de periode dat gebruik wordt gemaakt van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling of inburgering.

  • 2. Indien de ouder geen gebruik maakt van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling of inburgering, kan het college de tegemoetkoming voor een andere periode toekennen.

Artikel 7 Omvang van de kinderopvang

De tegemoetkoming wordt toegekend voor het aantal uren kinderopvang dat naar het oordeel van het college redelijkerwijs noodzakelijk is om de combinatie van werk of een voorziening gericht op arbeidsinschakeling of inburgering met zorg mogelijk te maken.

Artikel 8 Inhoud van de beschikking

Het besluit tot toekenning van een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang bevat in ieder geval:

  • a.

    de vaststelling tot welke van de gemeentelijke doelgroepen de ouder behoort;

  • b.

    het burgerservicenummer van het kind of de kinderen waarop de tegemoetkoming betrekking heeft;

  • c.

    de naam en het adres van het kindercentrum of gastouderbureau waar de kinderopvang plaatsvindt;

  • d.

    de ingangsdatum, de periode en het aantal uren kinderopvang waarvoor de tegemoetkoming wordt toegekend;

  • e.

    de wijze waarop de tegemoetkoming wordt uitbetaald;

  • f.

    de verplichtingen van de ouder.

Hoofdstuk 4. Hoogte van de tegemoetkoming

Artikel 9 Hoogte van de tegemoetkoming

  • 1.

    De tegemoetkoming voor de ouder die een uitkering ontvangt op grond van de WWB, WIJ, IOAW, IOAZ of ANW wordt verhoogd met de eigen bijdrage, zodat het totaal van maximaal recht op kinderopvangtoeslag, tegemoetkoming en eigen bijdrage gelijk is aan de kosten van kinderopvang.

  • 2.

    Het eerste lid is eveneens van toepassing op de ouder die een inburgeringsvoorziening volgt als bedoeld in de Wet inburgering of die een re-integratietraject of opleiding volgt zonder uitkering, voor zover het gezamenlijk inkomen niet meer bedraagt dan 120% van de toepasselijke bijstandsnorm.

  • 3.

    Het eerste lid is eveneens van toepassing op de ouder die de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt, een opleiding volgt en algemene bijstand ontvangt of kan ontvangen.

  • 4.

    Voor andere ouders bedraagt de tegemoetkoming niet meer dan hetgeen hierover is bepaald in artikel 1.24 van de wet.

  • 5.

    Voor de vaststelling van de hoogte van de tegemoetkoming zijn de percentages van toepassing zoals die zijn opgenomen in het overzicht van de doelgroepen in de toelichting bij dit artikel.

Hoofdstuk 5. verplichtingen van de ouder

Artikel 10 Inlichtingenplicht

  • 1. De ouder of de partner doet het college onmiddellijk na het bekend worden daarvan uit eigen beweging schriftelijk mededeling van alle inlichtingen en gegevens die voor de aanspraak op en de hoogte van de tegemoetkoming van belang zijn.

  • 2. De ouder of partner verstrekt desgevraagd aan het college, binnen een door het college te stellen redelijke termijn, alle gegevens en inlichtingen van hem en zijn partner die voor de aanspraak op en de hoogte van de tegemoetkoming van belang zijn.

Artikel 11 Kinderopvangtoeslag

De ouder is verantwoordelijk voor het aanvragen van kinderopvangtoeslag bij de Belastingdienst en draagt er zorg voor dat de Belastingdienst de kinderopvangtoeslag betaalbaar stelt aan het kindercentrum of gastouderbureau.

Hoofdstuk 6. Sociaal medische Indicatie

Artikel 12 Sociaal medische indicatie

  • 1.

    Het college stelt op aanvraag van de ouder vast of de ouder of partner dan wel het kind van de ouder in aanmerking komt voor een sociaal medische indicatie, en in welke mate uit dien hoofde voor zover andere voorzieningen geen passender oplossing kunnen bieden, kinderopvang in de zin van deze verordening noodzakelijk is.

  • 2.

    Een aanvraag als bedoeld in het eerste lid wordt ingediend bij het college door middel van een door het college vastgestelde formulier.

  • 3.

    Alvorens te besluiten, kan het college ten behoeve van de vaststelling van de noodzakelijkheid van kinderopvang als bedoeld in het eerste lid advies opvragen bij een onafhankelijk adviesorgaan.

  • 4.

    Het besluit van het college vermeldt de geldigheidsduur van de indicatie.

  • 5.

    Het college kan periodiek herindicatie verrichten van personen als bedoeld in het eerste lid.

  • 6.

    Het college stelt beleidsregels vast met betrekking tot de tegemoetkoming in kosten voor de kinderopvang uit hoofde van een sociaal medische indicatie.

Hoofdstuk 7. Hardheidsclausule

Artikel 13 Hardheidsclausule

Het college kan ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen van deze verordening, indien de toepassing hiervan leidt tot bijzonder onredelijke gevolgen.

Hoofdstuk 8. Slotbepalingen

Artikel 14 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag volgend op de maand waarin deze is bekend gemaakt onder gelijktijdige intrekking van de Verordening Wet kinderopvang Schiedam 2004.

Artikel 15 Citeertitel

De verordening wordt aangehaald als: Verordening Kinderopvang Schiedam 2011

ALGEMENE TOELICHTING

INLEIDING

Op 1 januari 2005 is de Wet kinderopvang in werking getreden. Deze wet beoogt het ouders of verzorgers gemakkelijker te maken werk en zorg te combineren. Niet alleen werkenden kunnen een beroep doen op deze wet. Een aantal in de wet benoemde doelgroepen kan een beroep doen op de gemeente voor het betalen van een deel van de kosten die zij maken voor kinderopvang. De vergoeding door de gemeente van een deel van de kosten voor kinderopvang wordt aangeduid met de term ‘tegemoetkoming’. Artikel 1.25 van de (gewijzigde) Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen bepaalt dat de gemeenteraad bij verordening regels vaststelt omtrent de tegemoetkoming van de gemeente.

HOOFDLIJNEN VAN HET PROCES VAN TOEKENNING VAN DE TEGEMOETKOMINGEN

In deze verordening worden de hoofdlijnen van het proces van toekenning van de tegemoetkomingen door de gemeente vastgelegd. Daarbij zijn twee uitgangspunten gehanteerd. Het eerste uitgangspunt is dat de uitvoeringslasten zo beperkt mogelijk moeten zijn. Het tweede uitgangspunt is dat de gemeentelijke uitgaven die gemoeid zijn met de verstrekking van de tegemoetkomingen zo goed mogelijk beheersbaar zijn.

De gemeentelijke tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang is een zogeheten ‘open-einde regeling’. Dit betekent dat iedereen die op grond van de wet behoort tot de gemeentelijke doelgroep aanspraak heeft op een tegemoetkoming van de gemeente. Om de gemeente in staat te stellen de kosten die gepaard gaan met de toekenning van de tegemoetkomingen beheersbaar te houden, zijn in de verordening de volgende bepalingen opgenomen:

  • ·

    De ouder is zelf verantwoordelijk voor het aanvragen van de kinderopvangtoeslag bij de Belastingdienst. De ouder zorgt er ook voor dat de Belastingdienst de kinderopvangtoeslag rechtstreeks betaalbaar stelt aan het kindercentrum of gastouderbureau. De gemeente int dus niet langer de kinderopvangtoeslag voor de ouder met de financiële risico’s die daarbij horen.

  • ·

    De gemeente vergoedt de eigen bijdrage voor ouders die een uitkering hebben ingevolge de WWB, WIJ, IOAW, IOAZ of ANW. Deze ouders hebben onvoldoende draagkracht om die kosten zelf te dragen. Eigen kosten zouden ook een drempel kunnen opwerpen om een traject gericht op re-integratie of inburgering te volgen en uiteindelijk uit te stromen naar werk. Voor de ouders die een inburgeringsvoorziening volgen op grond van de Wet inburgering of die een re-integratietraject volgen zonder uitkering (nuggers) wordt de eigen bijdrage alleen nog vergoed, indien het (gezamenlijk) inkomen niet meer bedraagt dan 120% van de toepasselijke bijstandsnorm. Andere ouders betalen de eigen bijdrage zelf.

  • ·

    De omvang van de aanspraak op een tegemoetkoming van ouders wordt beperkt. In de verordening is bepaald dat de tegemoetkoming wordt toegekend voor het aantal uren kinderopvang dat naar het oordeel van het college redelijkerwijs noodzakelijk is om de combinatie met zorg mogelijk te maken. Er worden dus niet meer uren vergoed dan nodig is.

  • ·

    De tegemoetkoming wordt alleen toegekend als er daadwerkelijk kinderopvang plaatsvindt.

  • ·

    Het college stelt regels vast met betrekking tot de tegemoetkoming voor ouders waarvan uit hoofde van een sociaal medische indicatie kinderopvang noodzakelijk is. Door regels te stellen over onder andere het toetsingskader voor sociaal medische indicatie en de hoogte van de eigen bijdrage blijven de kosten beheersbaar.

Om de uitvoeringslasten zoveel mogelijk te beperken is in de verordening de bepaling opgenomen dat de gemeentelijke tegemoetkoming wordt toegekend voor de periode dat gebruik wordt gemaakt van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling of inburgering. Hiermee wordt voorkomen dat de ouder elk jaar opnieuw een aanvraag voor een tegemoetkoming bij de gemeente moet indienen. Dit scheelt administratieve lasten voor de ouder en de gemeente.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 1 Begripsbepalingen

De begripsbepalingen in artikel 1.1 van de wet zijn ook van toepassing op deze verordening. Een paar begrippen is in deze verordening aangevuld.

Artikel 2 Te verstrekken gegevens bij de aanvraag

De tegemoetkoming wordt door de ouder aangevraagd bij het college (artikel 1.26 van de wet). Het moet dan gaan om het college van de gemeente waar de ouder woont (artikel 1.22 van de wet). De aanvraag moet schriftelijk gebeuren (artikel 4:1 Awb).

Een verhoging van de tegemoetkoming in verband met een verhoging van het aantal uren of dagdelen kinderopvang zal ook moeten worden aangevraagd. Een verlaging van de tegemoetkoming in verband een vermindering van de omvang van de kinderopvang hoeft niet te worden aangevraagd. De ouder moet hiervan wel onmiddellijk mededeling doen aan het college (artikel 1.28 van de wet en artikel 10).

Onderdeel d van het eerste lid bepaalt dat bij de aanvraag een offerte of contract van het kindercentrum of gastouderbureau dat de kinderopvang gaat verzorgen moet worden gevoegd. Op basis van de offerte of het contract kan de gemeente de hoogte van de tegemoetkoming vaststellen. Het kindercentrum of gastouderbureau dat de kinderopvang gaat verzorgen, moet ingeschreven staan in een gemeentelijk register (artikel 1.5 van de wet).

In het derde lid wordt bepaald dat indien de aanvrager een partner heeft, deze partner de aanvraag mede ondertekent. Deze bepaling is volledigheidshalve in de verordening opgenomen. De verplichting is reeds neergelegd in artikel 1.26 van de wet.

Artikel 3 Het besluit tot toekenning van de tegemoetkoming

De termijn waarbinnen het college een besluit moet nemen over de aanvraag van een tegemoetkoming geldt voor alle aanvragen voor een tegemoetkoming. Deze termijn geldt niet alleen voor nieuwe aanvragen, maar ook voor aanvragen die betrekking hebben op een voortzetting van een tegemoetkoming en voor aanvragen voor een hogere tegemoetkoming in verband met uitbreiding van de omvang van de kinderopvang. In de verordening is gekozen voor een beslistermijn van ten hoogste acht weken die eventueel met vier weken kan worden verlengd.

Artikel 4 Weigeringsgrond

Naast de weigeringsgronden in dit artikel zijn ook de weigeringsgronden in de Awb van toepassing.

Artikel 5 Ingangsdatum van de tegemoetkoming

Dit artikel bepaalt de ingangsdatum van de toekenning van de tegemoetkoming. Er zijn drie ingangsdata mogelijk:

  • 1.

    De datum waarop de aanvraag voor een tegemoetkoming door de gemeente in ontvangst is genomen (eerste lid). In deze situatie zal de ouder op het moment dat hij zijn aanvraag indient reeds kinderopvang hebben.

  • 2.

    Inden de ouder zich al eerder had gemeld voor een tegemoetkoming, de meldingsdatum. Ook in deze situatie zal de ouder al kinderopvang hebben.

  • 3.

    De datum waarop de kinderopvang van start gaat. Het derde lid bepaalt dat er alleen een tegemoetkoming wordt toegekend als er kinderopvang plaatsvindt.

De ingangsdatum van de tegemoetkoming heeft betrekking op het moment waarop de aanspraak op een tegemoetkoming ontstaat. De uitbetaling van de tegemoetkoming vindt pas plaats vanaf het moment dat het besluit tot toekenning van de tegemoetkoming is genomen. De betaling vindt dan met terugwerkende kracht plaats tot de datum waarop de aanvraag in ontvangst is genomen of als de ouder zich al eerder had gemeld voor een tegemoetkoming, de meldingsdatum.

De ingangsdatum van verstrekking van de tegemoetkoming is ook van toepassing op aanvragen voor uitbreiding van het aantal uren kinderopvang.

Artikel 6 De periode waarvoor de tegemoetkoming wordt toegekend

De tegemoetkoming wordt toegekend voor de periode dat gebruik wordt gemaakt van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling of inburgering. Dit kan langer zijn dan een kalenderjaar. Hiermee wordt voorkomen dat ouders die gebruik maken van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling of inburgering elk jaar opnieuw een aanvraag voor een tegemoetkoming bij de gemeente moeten indienen.

Het college kan in andere gevallen de tegemoetkoming voor een andere periode toekennen. Bij de studerende ouder kan deze periode bijvoorbeeld het studiejaar zijn.

Artikel 7 Omvang van de kinderopvang

De wet regelt uitsluitend de aanspraak van ouders op een tegemoetkoming van de gemeente voor de kosten van kinderopvang en niet de omvang van die aanspraak. Wanneer een ouder op basis van de criteria die de wet geeft tot een gemeentelijke doelgroep behoort, heeft deze recht op een gemeentelijke tegemoetkoming. De wet stelt geen beperkingen aan het aantal uren kinderopvang waarvoor de tegemoetkoming wordt toegekend. Om de kosten voor de gemeente te kunnen beheersen, is deze bepaling in de verordening opgenomen die de aanspraak op een tegemoetkoming beperkt. Dit artikel geeft het college de bevoegdheid om per geval te beoordelen hoeveel kinderopvang de ouder redelijkerwijs nodig heeft om het werk of de voorziening gericht op arbeidsinschakeling of inburgering te kunnen combineren met zorgtaken.

Artikel 8 Inhoud van de beschikking

Onderdeel f schrijft voor dat in de beschikking de verplichtingen van de ouder worden opgenomen. Daarbij kan onder andere aan de volgende verplichtingen worden gedacht:

  • ·

    de verplichting om binnen vier weken na afloop van de periode waarvoor de tegemoetkoming is toegekend aan het college een overzicht te verstrekken van de feitelijke kosten van kinderopvang over deze periode;

  • ·

    de informatieplicht die is opgenomen in artikel 1.28 van de wet;

  • ·

    de verplichting om de kinderopvangtoeslag door de Belastingdienst rechtstreeks over te laten maken aan het kindercentrum of gastouderbureau.

Artikel 9 Hoogte van de tegemoetkoming

Na aftrek van de gemeentelijke tegemoetkoming en het maximale recht op kinderopvangtoeslag (dus zonder verrekeningen van de Belastingdienst e.d.) blijft er nog een eigen bijdrage voor de ouders over. In dit artikel is geregeld dat de ouders die een uitkering ontvangen op grond van de WWB, WIJ, IOAW, IOAZ of ANW geen eigen bijdrage verschuldigd zijn. Deze ouders hebben een inkomen op of rond het sociaal minimum en derhalve onvoldoende draagkracht om de kosten van de eigen bijdrage zelf te kunnen dragen.

Hetzelfde geldt voor de ouder die een inburgeringsvoorziening volgt als bedoeld in de Wet inburgering of een re-integratietraject volgt zonder uitkering (negeer). In dit artikel is voor deze doelgroepen wel een inkomensgrens opgenomen. Het inkomen van de ouder en eventuele partner mag niet meer bedragen dan 120% van de toepasselijke bijstandsnorm. Ook de ouder die de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt, een opleiding volgt en algemene bijstand ontvangt of kan ontvangen is geen eigen bijdrage verschuldigd. Voor andere doelgroepen geldt dat de gemeentelijke tegemoetkoming niet meer bedraagt dan waartoe de gemeente wettelijk is gehouden.

In onderstaand overzicht zijn de doelgroepen in beeld gebracht met het recht op de gemeentelijke tegemoetkoming en eigen bijdrage.

Doelgroepen

Gemeentelijke tegemoetkoming

Totaal in procenten

Eigen bijdrage

1

De ouder ontvangt een uitkering in het kader van de WWB, WIJ, IOAW, IOAZ of ANW en volgt een re-integratietraject of opleiding.

1/6 deel plus 4,5% toeslag

21,17%

Nee

2

De ouder heeft de leeftijd van 18 jaar nog niet bereikt, volgt een opleiding en ontvangt algemene bijstand of kan algemene bijstand ontvangen.

3

De ouder heeft geen uitkering en volgt een re-integratietraject of een opleiding en heeft een inkomen dat lager is dan 120% van de toepasselijke bijstandsnorm.

4

De ouder volgt een inburgeringsvoorziening op grond van de Wet Inburgering en heeft een inkomen dat lager is dan 120% van de toepasselijke bijstandsnorm.

5

De ouder of partner behoort tot één van de doelgroepen onder 1 tot en met 4 en de andere partner heeft inkomen uit arbeid dat lager is dan 120% van de toepasselijke bijstandsnorm.

6

De ouder heeft geen uitkering en volgt een re-integratietraject of een opleiding en heeft een inkomen dat hoger is dan 120% van de toepasselijke bijstandsnorm.

1/6 deel

16,67%

Ja

7

De ouder volgt een inburgeringsvoorziening op grond van de Wet Inburgering en heeft een inkomen dat hoger is dan 120% van de toepasselijke bijstandsnorm.

8

De ouder of partner behoort tot één van de doelgroepen onder 1 tot en met 4 en de andere partner heeft inkomen uit arbeid dat hoger is dan 120% van de toepasselijke bijstandsnorm.

9

De ouder is student en ingeschreven bij een school of instelling als bedoeld in de WTOS of de Wsf 2000 en heeft geen inkomen uit arbeid.

10

De ouder of partner behoort tot één van de doelgroepen onder 7 en 9 en de andere partner heeft inkomen uit arbeid.

11

De ouder heeft een inkomen uit arbeid, aangevuld met algemene bijstand.

4,5% toeslag

4,5%

Nee

12

Zowel de ouder als de partner hebben een inkomen uit arbeid dat wordt aangevuld met algemene bijstand.

13

Zowel de ouder als partner behoren tot één van de doelgroepen 1 tot en met 4.

1/3 deel plus 4,5% toeslag

37,84%

Nee

14

De ouder of partner behoort tot één van de doelgroepen onder 1 tot en met 4 en de andere partner behoort tot één van de doelgroepen onder 7 en 9.

1/3 deel

33,34%

Ja

Artikel 10 Inlichtingenplicht

Deze verplichtingen staan in ongeveer dezelfde bewoordingen ook in artikel 1.28 van de wet. Volledigheidshalve wordt deze verplichting hier herhaald. Het vierde lid van artikel 1.28 bevat de inlichtingenplicht voor houders van een kindercentrum of gastouderbureau. Deze bepaling luidt: ‘De houder verstrekt desgevraagd aan het college van burgemeester en wethouders alle gegevens en inlichtingen die voor de aanspraak van een ouder op de tegemoetkoming van de gemeente van belang zijn’.

Er kunnen twee vormen van schending van de inlichtingenplicht worden onderscheiden:

  • 1.

    het betreffende kind maakt geen gebruik van kinderopvang;

  • 2.

    er wordt wel gebruik maakt van kinderopvang, maar de ouder heeft geen recht op een tegemoetkoming (hij behoort niet tot gemeentelijke doelgroep).

Als een ouder de inlichtingenplicht schendt en als gevolg hiervan ten onrechte een tegemoetkoming heeft ontvangen of een te hoog bedrag, kan het college de beschikking tot het toekennen van de tegemoetkoming intrekken of wijzigen en het te veel betaalde bedrag terugvorderen. In artikel 1.38 van de wet worden de bepalingen in de Wet werk en bijstand (WWB) over de terugvordering van bijstand van overeenkomstige toepassing verklaard op het terugvorderen van een tegemoetkoming. Dit betekent bijvoorbeeld dat het bedrag dat wordt teruggevorderd kan worden verrekend met de tegemoetkoming die aan de ouder wordt verstrekt. Naast het intrekken en terugvorderen van de tegemoetkoming kan het college in bepaalde gevallen ook een bestuurlijke boete opleggen op grond van artikel 1.72 van de wet.

Artikel 11 Kinderopvangtoeslag

De ouder is zelf verantwoordelijk voor het aanvragen van kinderopvangtoeslag. In de beschikking wordt als voorwaarde voor toekenning opgenomen dat de ouder de Belastingdienst opdracht geeft om de kinderopvangtoeslag rechtstreeks betaalbaar te stellen aan het kindercentrum of gastouderbureau. Hiermee wordt voorkomen er schulden ontstaan bij de Belastingdienst. De Belastingdienst kan schulden verrekenen met nog te betalen toeslagen waardoor de kinderopvang vroegtijdig moet worden beëindigd. Dit is niet in het belang van de gemeente en de ouder.

Artikel 12 Sociaal medische indicatie

Wanneer als gevolg van sociaal medische problematiek van ouder of kind een ontwikkelingsachterstand dreigt voor het kind en de ouder niet behoort tot een van de wettelijke doelgroepen, kan de ouder een aanvraag doen voor vergoeding van kosten voor kinderopvang in het kader van een sociaal medische indicatie. Het college stelt beleidsregels vast met betrekking tot de voorwaarden waaronder aanspraak bestaat op een tegemoetkoming uit hoofde van een sociaal medische indicatie.

Artikel 13 Hardheidsclausule

Dit artikel geeft de mogelijkheid tot individualiserend handelen als strikte toepassing van de verordening tot onbillijkheden leidt. Bij het afwijken van de bepalingen kunnen de rechten van belanghebbende op basis van deze verordening niet worden aangetast.

Artikel 14 Inwerkingtreding

Deze bepaling spreekt voor zich

Artikel 15 Citeertitel

Deze bepaling spreekt voor zich.

Aldus vastgesteld door de raad van de gemeente Schiedam in zijn openbare vergadering van 9 juni 2011.

De griffier, J. Gordijn,

de voorzitter M.J.C.Houtkamp