Regeling vervallen per 01-08-2018

Beleidsregel handreiking brandveiligheidsvoorschriften voor evenementen

Geldend van 21-06-2006 t/m 31-07-2018

Intitulé

Beleidsregel handreiking brandveiligheidsvoorschriften voor evenementen

1. Inleiding

Om tot een verantwoord en vooral (brand-)veilige uitvoering van evenementen te komen moet er vanuit gegaan worden dat evenementen aan diverse (brand-)veiligheidseisen zullen moeten voldoen.

Voor evenementen zijn landelijk geen eenduidige regels en of richtlijnen vastgesteld. In verschillende wettelijke regelingen worden voorwaarden gesteld die de brandveiligheid moeten waarborgen ook zijn er veelal meerdere vergunningen noodzakelijk voor een evenement die weer door verschillende partijen gecontroleerd worden.

Dit werkt niet echt professioneel richting promotiebureaus en initiatiefnemers van evenementen. Ook voor de controleur op brandveiligheidsvoorschriften werkt dit verwarrend.

Om hier meer eenduidigheid in te krijgen zijn in deze handreiking alle regelgeving samengevoegd die van toepassing zijn op veiligheid bij evenementen. Dit betekent wel dat de formele grondslag, voor de toepassing van een eis uit deze handreiking, de oorspronkelijke wet- of regelgeving blijft.

2. Leeswijzer

Deze handreiking is opgezet om een eenduidige wijze van benadering, door toezichthouders, van evenementen te bereiken. In hoofdstuk 3 wordt het wettelijk kader geschetst, waarna in hoofdstuk 4 aangegeven wordt wat er onder een evenement verstaan wordt. Hoofdstuk 5 gaat verder in op de procedures en aandachtspunten die bij de organisatie van een evenement van belang zijn. In bijlage 1 worden een groot aantal begrippen omschreven, waarna in bijlage 2 de eigenlijke voorschriften volgen. Deze voorschriften komen uit diverse bestaande wettelijke regelingen en zijn niet nieuw. Bij de voorschriften is, grijs gearceerd een toelichting toegevoegd. Bijlage 3, 4 en 5 zijn voorbeelden van documenten die bruikbaar zijn. Tot slot is het van belang om dit document actueel te houden en zal ieder jaar herzien worden op aanpassing van de regelgeving, nieuwe inzichten of verbetering van omissies in deze handreiking.

3. Wettelijk kader

Volgens de Brandweerwet 1985 Art.1 lid 4 hebben burgemeester en wethouders de zorg voor; “Het voorkomen, beperken en bestrijden van brand, het beperken van brandgevaar, het voorkomen en beperken van ongevallen bij brand en al hetgeen daarmee verband houdt en Het beperken en bestrijden van gevaar voor mensen en dieren bij ongevallen anders dan bij brand.”

Om aan dit wettelijk uitgangspunt invulling te geven zijn in de volgende gemeentelijke verordeningen, voorschriften gesteld of vergunningplicht voorgeschreven:

  • 1.

    De Brandbeveiligingsverordening.

  • 2.

    De Bouwverordening, (met name bijlage 3 en 4 waarnaar in de Brandbeveiligingsverordening naar verwezen wordt).

  • 3.

    De Algemene plaatselijke verordening.

  • 4.

    Gemeentelijk bestemmingsplan

Daarnaast zijn er nog andere landelijke regelingen die van toepassing kunnen zijn:

  • 5.

    Wet Milieubeheer c.q. het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer

  • 6.

    Vuurwerkbesluit, voor het afsteken van vuurwerk is de Provincie bevoegd gezag.

  • 7.

    Drank- en horecawet

Tot slot is er soms sprake van terrein waarop ook bouwwerken/inrichtingen aanwezig zijn waarvoor een milieu- en/of gebruiksvergunning is verleend.

Op grond van artikel 2.1.1 van de brandbeveiligingsverordening is, indien er meer dan 50 personen aanwezig kunnen zijn, een vergunning vereist. In de vergunning kunnen te allen tijde nog specifieke voorschriften worden verbonden.

Daarnaast is voor ieder evenement een vergunning op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening vereist.

Uitgangspunt is dat indien er wordt voldaan aan de brandveiligheidsvoorschriften uit bijlage 2 van deze handreiking, er in ieder geval ook wordt voldaan aan de algemene gebruiksvoorwaarden uit de Brandbeveiligings- en Bouwverordening. Daarnaast zal indien er bij het verlenen van een vergunning naar deze bijlage wordt verwezen in 99% van de gevallen een voldoende brandveiligheidniveau worden gewaarborgd. In enkele bijzondere gevallen zal er echter altijd maatwerk noodzakelijk zijn.

Voor het afsteken van Vuurwerk zal altijd een vergunning worden aangevraagd of een melding worden gedaan bij de Provincie. Ook handhaving hiervan geschiedt niet door de gemeente c.q. brandweer. Vuurwerk blijft daarom verder buiten deze handreiking

4. Evenementen

Evenementen zijn er in verschillende soorten. Ook zijn er verschillende onderverdelingen te maken Om iets een evenement te noemen moet het voldoen aan de volgende criteria:

  • -

    Het moet een publiek toegankelijke gebeurtenis zijn.

  • -

    Welke een tijdelijk en incidenteel karakter heeft.

  • -

    Welke plaatsvindt op een vooraf bekende, afgebakende locatie.

  • -

    Waarvoor de betrokken gemeente op grond van de APV een evenementenvergunning heeft verleend.

  • -

    Of plaatsvindt in een inrichting, waarop een milieuvergunning rust, op grond van artikel 8:1 van de Wet milieubeheer, en deze vergunning het organiseren van evenementen toelaat.

Een evenement is een publieke gebeurtenis. Het aantal bezoekers zal sterk afhangen van:

  • -

    Het soort evenement;

  • -

    De locatie waar het evenement plaatsvindt;

  • -

    De bereikbaarheid van en de parkeermogelijkheden bij het evenement;

  • -

    De weersomstandigheden.

Gemakshalve wordt met het woord “Evenement” alle activiteiten bedoeld. Onderling is er natuurlijk verschil. Er kan hierbij gedacht worden aan de volgende soorten evenementen:

  • -

    tenten < 50 personen

  • -

    tenten > 50 personen

  • -

    evenementen in de openlucht, braderieën, bazaars, fancyfairs, antiekbeurzen, rommel- en vlooienmarkten, straatspeeldag (en), straattheater.

  • -

    evenementen in de in gebouwen, braderieën, bazaars, fancyfairs, antiekbeurzen, rommel- en vlooienmarkten, speeldag (en), theater, toneel

  • -

    Circus

  • -

    Kermissen

  • -

    bakkramen (vast en los)

  • -

    Luchtvaart (helikoptervluchten, ballonvaarten)

  • -

    buurtfeesten/ barbecues, vullen ballonnen

  • -

    stoken open vuur (kampvuur)

  • -

    grootschalige evenementen (popfestivals, marathon, grote sport evenementen)

  • -

    trekker- trek wedstrijden (wedstrijd met zware landbouwvoertuigen)

5. Procedures

5.1 Vergunningprocedure

De vergunningaanvraag, krachtens artikel 2.1.1. van de Brandbeveiligingsverordening en Hoofdstuk 2 van de Algemene plaatselijke verordening dient minimaal 8 weken van te voren te zijn aangevraagd. En moet voorzien zijn van tekeningen (in 3-voud) (schaal 1:100 of 1:200 en situatie tek. 1:1000), waarop de volgende zaken zijn aangegeven:

5.2 Indieningsvereisten

Algemeen eisen tekeningen:

  • -

    De ingang(en) en uitgang(en) van het terreingedeelte;

  • -

    Situatie van het terrein;

  • -

    De situatie van de tijdelijke inrichting en de indeling van de inrichting;

  • -

    Stoelenplan;

  • -

    Blusmiddelen;

  • -

    Ingang (en) met doorgangsbreedte;

  • -

    Uitgang (en) met doorgangsbreedte

  • -

    Nooduitgangen (en) met doorgangsbreedte;

  • -

    Aantal (te verwachten) bezoekers;

  • -

    Nood- en transparantverlichting;

  • -

    Eventueel aanwezige bluswater voorzieningen (brandkranen, geboorde putten)

  • -

    De terreinindeling;

  • -

    De (pagode-)tenten met gebruikersnaam;

  • -

    Het gebruik van energiebron t.b.v. koken/bakken/braden;

  • -

    Elektriciteitsvoorziening;

  • -

    Verwarmingsbron van de (pagode-)tenten;

  • -

    Contactperso(o)n(en) met bereikbaarheid;

Eventuele aanvullende eisen grote evenementen:

  • -

    Bewakingsinstelling met contactperso(o)n(en) en bereikbaarheid;

  • -

    EHBO-post(en);

  • -

    Communicatiemiddelen (i.v.m. bereikbaarheid hulpverlenende diensten)

  • -

    Opslagplaats van gasflessen + aangeven van de stofnaam met gevaren identificatienummer;

  • -

    Voorraad gasflessen;

  • -

    Draaiboek met betrekking tot opvang hulpverlenende diensten, en ontruiming bij calamiteit.

  • -

    Naam evenement, naam vergunninghouder;

  • -

    Soort evenement;

  • -

    Openingstijden met betrekking tot voorstellingen;

  • -

    Verkeercirculatieplan;

  • -

    Parkeervoorzieningen;

  • -

    Aan en afvoer bezoekers;

  • -

    Aantal aanwezige bedrijfshulpverleners (BHV-ers)

  • -

    Ontruimingsplan;

  • -

    Opslag Afval

evenement ja

evenementenvergunning vereist

op basis van: APV

nee ja

APV*

Als (en/of),

  • 1.

    meer dan 50 personen tegelijk aanwezig zullen zijn;

  • 2.

    bedrijfsmatig de in de regeling bouwbesluit 2003 bedoelde stoffen worden opgeslagen;

  • 3.

    aan meer dan 10 personen bedrijfsmatig of in het kader van verzorging nachtverblijf zal worden verschaft;

  • 4.

    aan meer dan tien personen jonger dan twaalf jaar, of aan meer dan tien lichamelijk en/of geestelijk gehandicapten

5.3 Vooroverleg

Gezien de locaties waar sommige evenementen worden gehouden en de complexiteit van bereikbaarheid dient jaarlijks, voor de aanvraag van de vergunning voor het evenement vooroverleg te worden gehouden.

5.4 Constructieve Veiligheid

Ten behoeve van de constructieve veiligheid van tijdelijke bouwwerken is het van belang dat deze door de afdeling Bouw- en woningtoezicht) van de gemeente worden getoetst.

U moet hierbij denken aan grote tenten, tijdelijke tribunes, bouwwerken over grachten en opstellingen van kermisattracties e.d.

Deze onderdelen moeten worden getoetst volgens de bepalingen van het Bouwbesluit en de Bouwverordening door onze constructeurs en gecontroleerd door de buiteninspecteurs.

De van belang zijnde tekeningen, berekeningen en veiligheidscertificaten dienen minimaal 3 weken voor aanvang van de montage te worden ingediend bij de afdeling Bouw- en woningtoezicht van de gemeente.

5.5 Evenementenplan

  • 1.

    Voor de juiste beoordeling moet 14 dagen voor aanvang van het evenement, het definitieve plan bij de brandweer of gemeente ter goedkeuring zijn aangeboden.

  • 2.

    De plaats van de attracties, marktkramen en/of stands alsmede de plaatsen waar gebakken of gekookt wordt;

  • 3.

    Op de dag(en) dat het evenement plaats vindt dienen de aanwijzingen die door of namens de commandant van de brandweer met betrekking tot de veiligheid van het publiek worden gegeven terstond en stipt te worden opgevolgd.

  • 4.

    Stands- en/of marktkraamhouders die niet voldoen aan de brandveiligheidsvoorwaarden, krijgen MAXIMAAL EEN HALF UUR de tijd om orde op zaken te stellen. Indien na een half uur blijkt dat zij in gebreken blijven, dient hun apparatuur direct verwijderd te worden.

5.6 Leges

Voor de behandeling van een vergunningaanvraag, zowel op grond van de Algemene plaatselijke verordening als de Brandbeveiligingsverordening, worden door de meeste gemeenten leges berekend. Deze leges is in iedere gemeente verschillend.

Bijlage 1 Begrippen

In deze handreiking wordt verstaan:

Artikel 1 Algemene begrippen

Bereikbaarheid:

Onder bereikbaarheid wordt in het algemeen verstaan, de mate waarin een bepaald doel snel en/of eenvoudig te bereiken is. Bij de brandweer gaat het om het goed kunnen bereiken van het incidentadres door het eigen materieel en personeel;

Bouwconstructie:

Onderdeel van een bouwwerk dat bestemd is om belasting te dragen. Dit kan bijvoorbeeld zijn een dragende wand, een vloer, een trap of hellingbaan, een ruit of een dakconstructie. Onder “belasting” wordt in dit verband verstaan elke oorzaak van krachten op of vervormingen in de bouwconstructie

Bouwwerk:

Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct hetzij indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt onder of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren;

Brandklasse:

een groep van, naar de aard van de brandende stoffen, gelijksoortige branden (van belang voor de bestrijding van branden met kleine blusmiddelen):

brandklasse A: branden van vaste stoffen van hoofdzakelijk organische oorsprong, die in het algemeen onder gloedvorming verbranden;

brandklasse B: branden van vloeibare of vloeibaar wordende stoffen;

brandklasse C: branden van gassen;

brandklasse D: branden van metalen.

Brandwacht:

Een persoon, continue beschikbaar is voor zijn taak en beschikt over het Rijksdiploma Hoofdbrandwacht, met de keuze module preventie controle functionaris.

Brandwerendheid:

de tijd gerekend vanaf het begin van de verhitting tot aan het tijdstip waarop een constructie niet meer voldoet aan de relevante criteria, bepaald volgens de norm NEN 6069.

Evenementenplan:

Een evenementenplan is veelal vereist op grond van de verleende vergunning. In het evenementenplan worden zaken in kader van openbare veiligheid en brandveiligheid omschreven. Een voorbeeld hiervan, is onder bijlage 5, risico-inventarisatie, aan deze handreiking toegevoegd.

Gebruiksoppervlakte:

Gebruiksoppervlakte als bedoeld in NEN 2580 (ruimte tussen verticale scheidingsconstructies m.u.v. verticale verkeersruimten, technische ruimten e.d.).

Gevaarlijke stoffen:

Stoffen of preparaten als bedoeld in de Wet Vervoer Gevaarlijke stoffen (volgens ADR) en de Wet Milieugevaarlijke Stoffen (Wms).

Gemakkelijk brandbaar:

  • -

    eigenschap van een vaste stof om door een kleine warmtebron te kunnen worden ontstoken waarbij een vlam optreedt;

  • -

    vloeistof met een vlampunt van 55° C of lager;

  • -

    brandbaar gas.

    Inrichting:

Onder inrichting wordt verstaan een voor mensen toegankelijke ruimtelijk begrensde plaats.

Kleine blusmiddelen:

Verzamelnaam voor blusmiddelen die bestemd zijn voor het blussen van een beginbrand en andere branden van beperkte omvang (draagbaar blustoestel of slanghaspel).

Opstelplaats:

Veilige, doelmatige en goed bereikbare plaats voor brandweervoertuigen van waaruit de inzet veilig kan plaats vinden.

NEN:

Een door de Stichting Nederlands Normalisatie-Instituut uitgegeven nationale norm.

NEN-EN:

Europese norm die als nationale norm is overgenomen.

NTA:

Een door de Stichting Nederlands Normalisatie-Instituut uitgegeven nationale technische afspraak.

Artikel 2 Begrippen voor evenementen

Bakkramen/bakwagens:

Bakkramen t.b.v. verkoop van oliebollen, patates frites, vis e.d.. Deze kramen/wagens zijn door gespecialiseerde bedrijven gebouwd en dienen in het bezit te zijn van een geldig keuringsrapport van de installaties. (zie voorbeeld Bijlage 4)

Ballonvaarten:

Voor het (laten) opstijgen van hetelucht ballonnen dient een vergunning te worden aangevraagd bij de rijksluchtvaartinspectie en het college van burgemeester en wethouders en dient te worden voldaan aan de voorwaarden zoals deze in de vergunningen zijn neergelegd.

Braderieën:

Een feestelijke, kermisachtige markt met straatverkoop door winkeliers, ambachtslieden etc. Bij dit evenement wordt veelal gebruik gemaakt van marktkramen en zgn. vrije plaatsen.

Deze opstellingen vinden meestal plaats in de winkelstraat, -promenade of -centra.

Circus:

Een bezienswaardigheid, vaak op een daarvoor aangewezen terrein. Dit evenement heeft meestal eigen voorzieningen voor wat betreft elektra e.d.. Het evenement wordt vaak door eigen organisatie afgesloten voor onbevoegden middels wagens en hekken.

Helikoptervluchten:

Voor helikoptervluchten dient eveneens een vergunning te worden aangevraagd bij de rijksluchtvaartinspectie en het college van burgemeester en wethouders met een duidelijke opgave van type helikopter, plaats en tijd van opstijgen en/of landen en op wat voor soort vlucht deze aanvraag betrekking heeft (rondvlucht; halen of brengen van passagiers e.d.).

Kermis:

Een spektakel van zowel kramen, als mechanische attracties, vaak op een afgesloten terrein, maar ook in combinatie met een braderie in en rond een winkelcentrum.

Overige (grootschalige) evenementen:

Dit zijn nader in te vullen activiteiten welke zowel binnen als buiten, al of niet op openbaar terrein kunnen plaatsvinden; bijv. muziekfestivals, ruiterdagen; speciale activiteiten t.b.v. invaliden en/of mindervalide etc.

Activiteiten waarbij grote groepen mensen en/of dieren aanwezig (kunnen) zijn.

Rommelmarkt:

Markt voor tweedehands goederen. Ook wel “snuffelmarkt” genoemd. Dit type markt vindt plaats zowel met als zonder kramen.

Daarnaast vindt op diverse locatie jaarlijks rommelmarkten plaats bij kerken, scholen, sportverenigingen, buurthuizen e.d.

Ook hier dient men, evenals bij braderieën rekening te houden met diverse (brand-) veiligheidseisen qua opstelling van kramen en vrije uitstalplaatsen.

Stands t.b.v. promotiewerkzaamheden:

Veelal zijn dit ook ingehuurde (markt-)kramen. Ook kunnen dit mobiele stands of stands, gebouwd door standbouwers, zijn.

Straat- of buurtfeest:

Dit zijn feesten die direct met en door bewoners van een straat of buurt veelal spontaan worden georganiseerd. Hierbij wordt vaak op straat (kinder-)spelletjes gespeeld en wordt er tevens een barbecue aanvast gekoppeld.

De betreffende straat wordt dan afgesloten voor alle verkeer gedurende een aantal uren van de dag en/of avond.

Straatspeeldag:

Een jaarlijks terugkerend voor kinderen georganiseerd feest, waarbij spelletjes worden georganiseerd en bijv. een springkussen wordt neergezet. Deze afsluitingen vinden in meerdere wijken tegelijkertijd plaats gedurende de middaguren, meestal op de woensdagmiddag.

Straattheater of toneel:

Bezienswaardig schouwspel, een op een plein of straat uitgevoerd toneelspel.

Hierbij wil men soms gebruik maken van vuurelementen, wat niet altijd mogelijk is en dient daarom bij het vooroverleg bekend te worden gemaakt.

Ook de locatie is vaak wisselend en komt het voor dat er een “wandelend” toneelstuk wordt opgevoerd.

Trekker - Trek wedstrijden:

Wedstrijd met vele landbouwvoertuigen, in de klasse van licht, middel tot zware voertuigen. In de klasse licht en middel is de brandstof hoofdzakelijk diesel. In de klasse zwaar wordt hoofdzakelijk gebruik gemaakt van (licht) ontvlambare brandstoffen, met een vlampunt Lager dan 21 C°. Wedstrijden speel zich meestal af op grootte buiten terrein, soms in sporthallen. Evenementen worden over het algemeen bezocht door veel toeschouwers.

Bijlage 2 Voorschriften

Artikel 1 Vrijhouden van terreingedeelten en bereikbaarheid

1.1 De bij het bouwwerk behorende brandkranen en andere bluswaterwinplaatsen moeten worden vrijgehouden voor blusvoertuigen, en wel zodanig dat hiervan onbelemmerd gebruik kan worden gemaakt. Rond brandkranen moet een meter worden vrijgehouden en brandkraanbordjes moeten zichtbaar blijven.

1.2 Indien de toegang van een (tijdelijk) bouwwerk meer dan 40 meter is verwijderd van een openbare weg, moet een verbindingsweg tussen die toegang en het openbare wegennet aanwezig zijn die geschikt is voor verhuisauto's, vuilnisauto's, ziekenauto's, brandweerauto's en het overige te verwachten verkeer, tenzij de aard, de ligging en het gebruik van het gebouw dat niet vereisen.

1.3 Een geschikte verbindingsweg moet:

  • een breedte hebben van ten minste 4,5 m en over een breedte van ten minste 3,25 m zijn verhard en een vrije hoogte boven de kruin van de weg hebben van ten minste 4,2 mtr.;

  • zijn verhard op een wijze die geschikt is voor motorvoertuigen met een massa van ten minste 14.600 kg en zijn voorzien van de nodige kunstwerken; en

  • op doeltreffende wijze kunnen afwateren.

1.4. Nabij ieder gebouw moeten zodanige opstelplaatsen voor brandweerauto's aanwezig zijn, dat een doeltreffende verbinding tussen die auto's en de bluswatervoorziening kan worden gelegd, tenzij de aard, de ligging en het gebruik van de inrichting dat niet vereisen.

1.5. Voor de opstelling van bakwagens gelden de volgende opstellingseisen.

  • Frituren in oliën en vetten in bakwagens voor geheel blinde gevels is toegestaan.

  • Frituren in oliën en vetten in bakwagens voor gevels met ramen is slechts toegestaan bij een minimale afstand van 5 meter uit de gevel, zowel naar links als naar rechts toe.

  • Kook- en bakactiviteiten, uitgezonderd het frituren in oliën en vetten, in kramen is voor geheel blinde gevels toegestaan.

  • Kook- en bakactiviteiten, uitgezonderd het frituren in oliën en vetten, in kramen is voor gevels met ramen is slechts toegestaan bij een minimale afstand van 2 meter uit de gevel, zowel naar links als naar rechts toe.

1.6 De afstand tussen de attracties onderling dient 5 meter te bedragen.

1.7 Indien de totale oppervlakte van een tijdelijk bouwsel/tent eventueel in combinatie met een ander bouwwerk meer bedraagt dan 1000m² moet de afstand tussen een tent en een ander bouwsel tenminste 5 meter bedragen of moet er een WBDBO van 30 minuten aanwezig zijn. Indien de totale oppervlakte minder dan 1000m² bedraagt, mag een tent tegen een bouwwerk zijn geplaatst, mits dit geen afbreuk doet aan de vluchtmogelijkheden (looplengten, materiaalklasse in een van rook gevrijwaarde vluchtroute e.d.). Bij een hoge vuurbelasting in de tent (meer dan 55 kg/m²) en bij risicovolle of monumentale objecten moet de afstand tenminste 10 meter zijn (of 60 minuten WBDBO).

1.8 De tuien van de tent moeten zodanig zijn aangebracht dat de vluchtwegen en uitgangen hierdoor op geen enkele wijze worden belemmerd.

1.9 Kramen dienen zodanig te worden opgesteld, dat deze op geen enkele wijze gevaar opleveren voor de omgeving.

1.10 Indien de markt in een lintopstelling is opgesteld dient er een vrije doorgang aanwezig te zijn van ten minste 3,50 meter. Is er sprake van een blokopstelling (vierkant/rechthoek) van de markt dan dient iedere kraam benaderd te kunnen worden. De maximale afstand tussen de tankautospuit en de kraam is 40 meter.

1.11 In de vrije doorgang mogen geen obstakels worden geplaatst zoals bijvoorbeeld goederen.

1.12 In de vrije doorgang mogen geen vlakkenstokken en luifels hangen.

1.13 (Tui-)draden, elektriciteitskabels e.d. welke over de weg zijn gespannen dienen

minimaal 4,20 mtr. boven het straatniveau worden aangebracht.

1.14 Kabels welke op de grond liggen dienen beschermd te zijn en wel zodanig dat niet over de kabels gestruikeld kan worden, dan wel op enige wijze niet beschadigd kunnen worden.

1.15 Op het bij het bouwwerk behorende terrein moeten de beplanting, de parkeerplaatsen, de laad- en losplaatsen en plaatsen waar goederen en afvallen worden opgeslagen of gedeponeerd, zodanig zijn gelegen dat bij brand het oprijden en opstellen van de voertuigen en andere hulpmiddelen van de brandweer niet worden bemoeilijkt of belemmerd.

1.16 De opstelling van alle tijdelijke inrichtingen op het terrein dient zodanig te zijn, dat alle inrichtingen door de hulpverlenende diensten onbelemmerd bereikt kunnen worden.

1.17 De afstand van een tijdelijke inrichting tot iedere andere tijdelijke inrichting dient dusdanig te zijn dat op redelijkerwijs bij brand, overslag kan worden voorkomen.

1.18 Automobielen, trekkers, aanhangwagens, aggregaten, containers e.d. mogen op het terrein van de inrichting uitsluitend zijn opgesteld op een door de commandant van de brandweer goedgekeurde tekening.

1.19 Indien het terrein (tijdelijk) is afgesloten dient duidelijk de (brandweer-)ingang te zijn aangegeven en het toegangshek gemakkelijk door de brandweer te zijn te openen, dan wel door een (eventuele) bewaking geopend te worden;

1.20 Het is verboden voorwerpen of stoffen in de inrichting of in de omgeving daarvan op te slaan of neer te zetten indien daardoor het gebruik van telefoons, blusmiddelen, vluchtwegen nood- en uitgangen bemoeilijkt wordt.

1.21 Het opslaan van brandbare, brandbevorderende en bij brand gevaar opleverende stoffen mogen slechts op die plaats(en) worden bewaard zoals deze op de door de brandweer gewaarmerkte tekening(en) is aangegeven.

1.22 Afwijkingen van voornoemde regels kunnen alleen door de commandant van de brandweer worden verleend.

Toelichting:

1.2 De term ‘voldoende vrij’ kan worden geïnterpreteerd aan de hand van de publicatie ‘Handleiding Bluswatervoorziening en bereikbaarheid’ of de publicatie ‘Brandbeveiligingsinstallaties’ uitgave Nederlandse Vereniging voor Brandweerzorg en Rampenbestrijding (NVBR), Postbus 7010, 6801 HA ARNHEM, telefoon (026) 355 24 55, www.nvbr.nl

1.20 Het snel kunnen openen betekent dat de vertraging als gevolg van het moeten openen van het hekwerk maximaal 30 seconden bedraagt.

Artikel 2 Tenten

2.1 Tentdoek moet bestaan uit materiaal, waarvan de bijdrage tot brandvoortplanting valt in ten minste klasse 4 van de norm NEN 6065. Voor vloeren en trappen geld de klasse T3 volgens de NEN 1775. Op verzoek van de toezichthouder dient het rapport overgelegd te worden, dit kan eventueel ook een buitenlandsrapport zijn. Eén en ander moet overeen komen met de geëiste brandklasse, volgens de Nederlandse norm (zie onderstaande tabel).

2.2 Tentdoek heeft aan een zijde die grenst aan de binnenlucht, een volgens NEN 6066 bepaalde rookdichtheid van ten hoogste10 m-1.

Toelichting:

Volgens de Nederlandse testnorm de NEN 6065, moet een tentzeil ten minste voldoen aan de brandvoortplantingsklasse 4. Dit kan alleen worden aangetoond met een rapport.

Regelmatig komt het voor dat personen buitenlandse testrapporten ter goedkeuring aanbieden en dat hiermee aangetoond worden dat het tentzeil zou voldoen.

Hieronder is een tabel aangegeven van welke soorten klasse voorkomen, voor wat betreft de brandvoortplantingklasse per Europees land.

Tabel 2.1 in het buitenland gebruikte brandklassen

Bijdrage tot brandvoortplanting

Geen

Bijna geen

Minder

Nog minder

Minder hoog

Hoge

Europese landen

A1

A2

B

C

D

E

Oostenrijk (Aut)

A

A

B1

B1

B2

B3

België (BEL)

A0

A1

A2

A3-A4

A3-A4

A4

Finland (FIN)

1/l

1/l

1/l

1/ll

1/-

U

Frankrijk (FRA)

M0

M1

M1

M2

M3

M4

Duitsland (GER)

A1

A2

B1

B2

B2

B3

Ierland (IRE)

0

0

0/1

1

3

4

Italië (ITA)

NC

0

1

2

3

4

Nederland (NED)

NC

1

2

3

4

5

Noorwegen (NO)

In1

In1

In1

In2

In2

U

Portugal (PORT)

MO

MO

M2

M3

M4

M4

SK

A

B

B

B

C2

C3

Spanje (SPA)

MO

MO

M1

M2

M3

M4

Zweden (SWE)

I

I

I

II

III

U

United Kingdom(UK)

0

0

0-1

1

3

4

Verenigde Staten (USA)

NC

-

A

B

C

-

NC = er is geen brandvoortplantingsklasse voor.

Het is de bedoeling dat er in de toekomst wordt voldaan aan de Euroklassen die zijn vastgesteld volgens Europese norm NEN-EN 13501-1 (2003).

Nederlandse brand- en rookklassen

Euroklassen

NEN 6064

NEN 6065

NEN 1775

NEN 6066

NEN-EN 13501-1

Onbrandbaarheid

Brandklasse (bijdrage tot brandvoort-planting)

Rookklasse

Brandklasse

Rookklasse

Materialen

Constructie onderdelen m.u.v. bovenzijde vloer, trap of hellingbaan

bovenzijde vloer, trap of hellingbaan

Alle constructieonderdelen

Materialen en constructie onderdelen

 

Vluchtroute

 

1

 

5,4 m-1

B

s2

 

2

 

2,2 m-1

 

Andere toepassingen

 

1

 

10 m-1 en lager A2 s2

A2

s2

 

2

 

10 m-1 en lager B s2

B

s2

 

3

 

10 m-1 en lager

C

s2

 

4 T1 10 m-1 en lager Cfl s1fl T2 10 m-1 en lager Cfl s1fl T3 10 m-1 en lager Dfl s1fl onbrandbaar A1 of A1fl

 

10 m-1 en lager

D

s2

 

 

T1

10 m-1 en lager

Cfl

s1fl

 

 

T2

10 m-1 en lager

Cfl

s1fl

 

 

T3

10 m-1 en lager

Dfl

s1fl

onbrandbaar

 

 

 

A1 of A1fl

Artikel 3 Uitgangen en vluchtroutes

3.1 Een deur in de vluchtroute wordt bij aanwezigheid van personen in het bouwwerk uitsluitend zodanig gesloten, dat de deur ten behoeve van deze personen van binnen uit ogenblikkelijk over de minimaal vereiste breedte kan worden geopend zonder dat hiertoe gebruik moet worden gemaakt van een sleutel of een ander los voorwerp.

3.2 Deuren en luiken die een brandwerende en/of rookwerende functie hebben, worden niet langer in geopende stand gehouden dan voor het verkeer van personen of het vervoer van goederen noodzakelijk is, tenzij door middel van automatische inrichtingen die de deuren, respectievelijk luiken, loslaten zodra een toestand intreedt waarin deze als brandwering en/of rookwering moeten dienen.

3.3 Een deur die in een vluchtroute ligt van een ruimte waarin meer dan 100 personen zullen verblijven en een deur in een doorgang of uitgang bestemd voor ontvluchting van meer dan 100 personen wordt niet anders gesloten dan door middel van

  • -

    een sluiting, waarbij de deur opengaat door een lichte druk tegen de deur, in de vluchtrichting gezien,

  • -

    een sluiting waarvan de bedieningsinrichting bestaat uit een op de deur, in de vluchtrichting gezien, op minimaal één meter boven de vloer, over de volle breedte van de deur aangebrachte stang, waarbij de deur opengaat door een lichte druk tegen deze stang (panieksluiting conform de NEN-EN 1125).

3.4 De aanwezige materialen in rookvrije vluchtroutes voldoen aan de eisen die voor constructie-onderdelen worden gesteld in afdeling 2.12 en 2.15 van het Bouwbesluit.

Toelichting:

Met deze eis wordt gewaarborgd dat een deur in een vluchtroute bij de aanwezigheid van personen in een gebouw door de desbetreffende persoon altijd geopend kan worden zonder sleutels of andere losse voorwerpen.

De automatische inrichtingen voor het loslaten van deuren, respectievelijk luiken zodra een toestand intreedt waarin deze als brandwering en/of rookwering dienen, voldoen aan het gestelde in hoofdstuk 10 van de publicatie ‘Brandbeveiligingsinstallaties’ van de Nederlandse Vereniging voor Brandweerzorg en Rampenbestrijding.

De voorziening moet voldoen aan het gestelde in de publicatie ‘Brandbeveiligingsinstallaties’ van de Nederlandse Vereniging voor Brandweerzorg en Rampenbestrijding (NVBR), postbus 7010, 6810 HA ARNHEM, telefoon (026) 355 24 55, www.nvbr.nl.

Belangrijk aandachtspunt voor de uitvoeringspraktijk is dat een in onderdeel a en b bedoelde deursluiting in het concrete geval daadwerkelijk overeenkomstig de instructies van de fabrikant/leverancier van de betreffende sluiting wordt aangebracht. Verkeerd aanbrengen van de sluiting kan de beoogde werking daarvan namelijk teniet doen of bemoeilijken, met alle veiligheidsrisico’s van dien.

(Nood)uitgangen tenten

Volgens de handreiking voor gebruiksvergunningen van VROM zal het aantal personen per meter uitgangsbreedte steeds meer maatwerk worden. Het kan voorkomen dat de berekening zelfs aangeeft dat er meer dan 135 personen per meter uitgangsbreedte aanwezig zijn. Dit kan zonder dat dit strijdig is met het bouwbesluit. De aanvrager moet dan aantonen dat veilig vluchten mogelijk is, anders is vasthouden aan 90 personen per meter uitgangsbreedte het uitgangspunt. De nooduitgangen moeten d.m.v. één handeling geopend kunnen worden of in geopende stand staan. Indien meer handelingen nodig zijn is maatwerk nodig.

Een tent met wanden van zeil geeft onderstaande problemen. Nooduitgangen worden dichtgehouden vanwege weersomstandigheden. Een snelle ontsluiting is niet haalbaar omdat de riemen van de sluitingen vaak aan de buitenzijde zitten.

Gebruik maken van klittenbandsluiting is een mogelijkheid maar werkt dit afdoende als er mensen staan te duwen. Bij plotseling openschieten tijdens gedrang zal iedereen over elkaar Een tent met wanden van zeil geeft onderstaande problemen. Nooduitgangen worden dichtgehouden vanwege weersomstandigheden. Een snelle ontsluiting is niet haalbaar omdat de riemen van de sluitingen vaak aan de buitenzijde zitten.

Gebruik maken van klittenbandsluiting is een mogelijkheid maar werkt dit afdoende als er mensen staan te duwen. Bij plotseling openschieten tijdens gedrang zal iedereen over elkaar buitelen.

Het gebruiken van een openschuivend tentdeel is toegestaan.

Er bestaat een mogelijkheid om vaste deuren in een tent van zeildoek te plaatsen. Dit geniet de voorkeur.

Daarnaast is van belang om aan de buitenzijde de vluchtroute naar het aansluitend terrein goed in orde te hebben. Tenten worden vaak in weilanden gezet waarbij de looproute niet even vlak is. Voor het vluchten vanaf een evenemententerrein zullen er voldoende uitgangen moeten zijn. Dit zal sterk afhankelijk zijn van de grootte van het terrein en de soort afzetting. Bij grotere terreinen kan er rekening gehouden worden met doorstroomsnelheden waardoor per evenement bekeken moet worden.

Voorbeeld hoe in een tent met zeildoekenwanden ook een goede nooduitgang gemaakt kan worden

Artikel 4 Nood- en transparantverlichting/vluchtrouteaanduiding

4.1 De vluchtrouteaanduiding, die bij of krachtens enig wettelijk voorschrift is vereist, dient altijd goed zichtbaar te zijn.

4.2 De vluchtrouteaanduiding die bij of krachtens enig wettelijk voorschrift is vereist, wordt tenminste eenmaal per jaar gecontroleerd en zo nodig gerepareerd.

4.3 Indien een tijdelijke inrichten in de avonduren wordt gebruikt dient in het publiekstoegankelijke gedeelte een nood- en transparantverlichting aanwezig zijn. De installatie moet voldoen aan de NEN-EN 1838 en de NEN 6088 (pictogrammen).

4.4 Nood- en transparantverlichting moet zodanig zijn aangebracht dat deze voor een ieder te allen tijde zichtbaar is.

4.5 Defecte lampen van de noodverlichting moeten direct worden vervangen.

4.6 Transparantverlichting moet gedurende de aanwezigheid van personen continu branden en dienen zodanig te zijn aangebracht dat deze voor een ieder te allen tijde zichtbaar is.

4.7 De voeding voor de nood- en transparantverlichting moet onafhankelijk van het elektriciteitsnet plaatsvinden.

4.8 De nood- en transparantverlichting moet minimaal één uur blijven branden bij stroomuitval.

4.9 De noodverlichting moet een lichtsterkte van 1 lux op de vloer leveren.

4.10 50% van de vereiste lichtsterkte moet binnen 5 seconden zijn bereikt. De volledige lichtsterkte moet binnen de 60 seconden gerealiseerd zijn.

4.11 De opstelling van een (nood-) stroomaggregaat dient op minimale afstand van 5 mtr. buiten de tijdelijke inrichting te geschieden.

Toelichting:

4.1 De vluchtrouteaanduiding dient te voldoen aan het gestelde in artikel 2.6.8 tot en met 2.6.10 van de bouwverordening. Vluchtrouteaanduidingen moeten te allen tijde zichtbaar zijn.

Hiermee wordt bedoeld dat er geen gordijnen voor de vluchtrouteaanduiding mogen hangen.

Voor de staat van vluchtrouteaanduidingen in bestaande bouwwerken en als grondslag voor een besluit op grond van artikel 13 Woningwet, dan wel het toepassen van bestuursdwang of het opleggen van een last onder dwangsom wordt het hiervoor bedoelde voorschrift in artikel 2.6.9, eerste lid van overeenkomstige toepassing verklaard in artikel 5.2.1 van de bouwverordening.

4.2 De resultaten van de controle dienen opgenomen te worden in het logboek.

4.4 Voorbeeld pictogram NEN 6088

Artikel 5 Elektrische installaties en toestellen

5.1 Het is verboden een verlichtingsinstallatie of een verlichtingstoestel te gebruiken, indien dat gebruik door de eigenschappen van die installatie of dat toestel gevaar oplevert voor het ontstaan van brand.

5.2 Het is verboden een verlichtingsinstallatie of een verlichtingstoestel op zodanige wijze te gebruiken, dat het gebruik door de wijze waarop die installatie of dat toestel is opgesteld of aangebracht, gevaar oplevert voor het ontstaan van brand.

5.3 De bij of krachtens enig wettelijk voorschrift vereiste noodverlichtingsinstallatie wordt ten minste eenmaal per jaar door een ter zake kundige gecontroleerd op de goede werking. Het nodige onderhoud wordt verricht.

5.4 Indien een ruimte de mogelijkheid met zich meebrengt dat deze tijdens de aanwezigheid van personen wordt verduisterd, is in die ruimte, indien er meer dan vijftig personen gelijktijdig verblijven, elektrische verlichting aanwezig van zodanige sterkte dat een redelijke oriëntering mogelijk is.

5.5 Alle voorzieningen t.b.v. de elektra dienen te voldoen conform het gestelde in de geldende norm NEN 1010.

5.6 De over de grondliggend kabels dienen op een dusdanige wijze te zijn vastgelegd of beschermd dat struikelen en/of vallen wordt voorkomen. Kabels die bovengronds via palen e.d. naar de tijdelijke inrichting voeren dienen bij het kruisen van een toegangspad tot de tent of vluchtweg op een minimale hoogte van 2,50 mtr. boven het pad te worden aangebracht;

5.7 Het gebruik van andere verlichting dan elektrische verlichting is verboden.

5.8 Naast de bovengenoemde voorschriften moet de electrische installatie nabij verwarmings- en/of gasinstallaties:

  • op plaatsen waar gevaar voor ontploffing kan heersen voldoen aan de norm NEN 3125 (eletrisch materieel voorplaatsen waar ontploffingsgevaar kan heersen) en NEN 3410 (veiligheidsbepalingen voor hoog- en laagspanningsinstallaties in ruimten met gasonploffingsgevaar).

  • zijn voorzien van een groepszekering en een aardlekschakelaar met een nominale aanspreekstroom van ten hoogste 30mA.

  • de verplaatsbare leiding(verlengsnoer) van de wagen naar het aansluitpunt moet tenminste 3 aderig zijn, met een nominale kerndoorsnede van 2 1/2mm2, beschermd door een neopreen ommanteling. De lengte van deze leiding mag ten hoogste 20 meter bedragen en geen beschadigingen of gebreken vertonen.

Toelichting:

5.1 Geacht wordt te zijn voldaan aan de eisen indien de eigenschappen van de

verlichtingsinstallatie in overeenstemming zijn met het bepaalde in de Regeling Bouwbesluit 2003, zoals laatstelijk herzien.

5.2 Het is niet toegestaan een verlichtingsinstallatie of een verlichtingstoestel aan te brengen in de omgeving van brandgevaarlijke materialen. De stoffering en versiering moeten vrijgehouden worden van spots en andere warm wordende apparatuur, waarvan de oppervlaktetemperatuur meer dan 90° C bedraagt (zie ook Bijlage 4, artikel 2).

5.3 Er wordt geacht te zijn voldaan aan de eis wanneer de inspectie en het onderhoud is verricht volgens de publicatie 79 ‘Inspectie en onderhoud van noodverlichtingsinstallaties’ van ISSO/NFVN/Uneto-VNI, juni 2004. De resultaten van de inspectie en onderhoud dienen opgenomen te worden in het logboek. De publicatie is verkrijgbaar bij Instituut voor Studie en Stimulering van onderzoek op het gebied van gebouwinstallaties (ISSO), Postbus 1819, 3000 BV ROTTERDAM, telefoon (010) 206 59 69, www.isso.nl

5.4 Met dit artikel wordt gewaarborgd dat in ruimten die mogelijk verduisterd zijn tijdens de aanwezigheid van personen altijd elektrische verlichting aanwezig is. Er moet een elektrische verlichtingsinstallatie met een dusdanige sterkte aanwezig zijn dat oriëntatie mogelijk is. Mensen moeten daar altijd over kunnen beschikken.

Artikel 6 Gebruiksvoorschriften bij het bereiden van voedsel

6.1 Het bereiden van voedsel dient op een zodanige wijze plaats te vinden dat hierdoor geen brandgevaar ontstaat en bij een brand de uitbreiding beperkt blijft.

6.2 Voorzover voor een wijze van bereiden van voedsel in tabel 6.1 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die wijze van bereiden van voedsel aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften.

Tabel 6.1 Wijze van bereiden

Wijze van bereiden

 

Gasflessen, opstelplaats en leidingnet

LPG

Installaties voor verwarming en kookdoelein-den

Frituren in oliën en/of vetten

Voorziening voor de afvoer van rook

Electrische installaties

Verbod voor roken en open vuur

Blusmiddel

Keuringen verkoop-wagen waarin voedsel wordt bereid

Opstelling en bereikbaar-heid

Garantie-certificaat, Logboek/-Register

Artikel

6.3

6.4

6.5

6.6

6.7

5.8

10.1

9.2

6.8

1.5

11.1

1

Frituren van voedsel in oliën en/of vetten

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

a gas-gestookt

x

x

x

x

x

x

x

x

x

x

x

 

b electrisch

 

 

x

x

x

x

 

x

x

x

x

2

Op andere wijze bereiden van voedsel

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

a gas-gestookt

x

x

x

 

x

x

x

x

x

x

x

 

b electrisch

 

 

x

 

x

x

 

x

x

x

x

6.3 Gasflessen, opstelplaats en leidingnet

6.3.1 Een flessengasinstallatie moet voldoen aan de eisen in NEN 1078, uitgave 1999.

6.3.2 Bij gebruik van gasflessen in een inrichting mag de nominale inhoud van de gevulde en lege flessen gezamenlijk niet meer bedragen dan 110 liter, tenzij bij of krachten enig wettelijk voorschrift anders is bepaald.

6.3.3. Een gasfles moet zijn voorzien van een door Lloyd’s Register - Stoomwezen erkend geldig keurmerk en mag slechts 10 jaar oud zijn.

6.3.4 De afsluiter/reduceerventiel van een gasfles moet van een door Lloyd’s Register - Stoomwezen goedgekeurd type zijn en mag slechts 5 jaar oud zijn.

6.3.5 Tussen gasfles en verbruikstoestel moet een buigzame verbinding voldoen aan de richtlijnen, vermeld in NPR 3378-0, uitgave 1999, en:

  • a.

    zijn bevestigd door middel van slangklemmen op slangpilaren;

  • b.

    vrij en ongespannen zijn aangelegd;

  • c.

    zodanig zijn aangebracht dat blootstelling aan ontoelaatbare temperatuursinvloeden en/of mechanische beschadiging wordt voorkomen.

  • d.

    De gasslang (orange/bruin) mag maximaal 2 jaar oud zijn en zo kort mogelijk zijn. De maximale slanglengte voor een tijdelijke opstelling bedraagt 10 meter.

6.3.6 Tussen de opslag voor gasflessen en:

  • -

    een besloten ruimte van een bouwwerk wordt een weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag (WBDBO) van tenminste 60 minuten gerealiseerd.

  • -

    een de gebruiksruimte in een inrichting wordt een weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag (WBDBO) van tenminste 30 minuten gerealiseerd.

6.3.7 Afsluiters in vaste gasleidingen zijn goed bereikbaar en aangebracht:

  • a.

    direct voor of na binnenkomst van de leiding in een gebouw;

  • b.

    aan het einde van elke aftakking van een vaste leiding naar een gebruikstoestel;

  • c.

    in de leidingen op plaatsen waar de leiding geheel of gedeeltelijk kan worden gespoeld met een inert gas.

6.3.8 Flessen en tanks mogen slechts tot 80% worden gevuld. Een lege fles moet altijd met gesloten afsluiter worden bewaard.

6.3.9 Afsluiters moeten tegen omvallen zijn beschermt. Indien de bescherming bestaat uit een afneembare kop, moet deze bij niet aangesloten flessen zijn afgeschroefd.

6.3.10 De ruimte waarin de gasfles(sen) staan:

  • a.

    moeten op de buitenlucht zijn geventileerd door mi del van tenminste twee, zover mogelijk uit elkaar liggende, niet afsluitbare ventilatie-openingen nabij, of in e vloer. De netto doorlaat van de ventilatie-openingen dient 1/40 van het vloeroppervlak te zijn met een minimum van 100 cm2 per opening;

  • b.

    moet gasdicht zijn gescheiden zijn van de gebruiksruimte;

  • c.

    mag slechts van buitenaf door middel van een deur of luik bereikbaar zijn;

  • d.

    moet een WBDBO bezitten van tenminste 60 minuten.

6.3.11 Het leidingnet moet zijn uitgevoerd als een vaste metalen leiding. Aan het einde van elk aftakpunt van de vaste leiding naar een gebruikstoestel moet zich een afsluiter bevinden.

6.3.12 Het gebruik van een slang is alleen toegestaan voor een aansluiting van een verbruikstoestel op het leidingnet, als koppelslang tussen tank/fles en het leidingnet en als koppelslang tussen tank/fles en manifold.

6.3.13 Het leidingnet en de toebehoren moeten ieder 2 jaar en zo vaak de omstandigheden daartoe aanleiding (zoals bijvoorbeeld bij wijzigingen en reparaties) worden gekeurd en beproefd. Van de beproeving moet een door of vanwege de installateur getekende verklaring bij de gebruikers aanwezig zijn, welke mede door de vergunninghouder is ondertekend. De keuring en beproeving moeten omvatten:

  • a.

    controle op de vereiste beveiligingen van het leidingsysteem en controle op de goede werking van deze beveiligingen;

  • b.

    controle op de toepassing van goedgekeurd toebehoren, en

  • c.

    beproeving met lucht of inert gas.

6.3.14 Gasflessen of de gasflessenopslag mogen in een omtrek van 3 meter niet worden geplaatst nabij rioolputten, gemeten vanuit het hard van de rioolput.

6.4 Het gebruik van LPG

LPG mag niet gebruikt worden voor het bereiden van voedsel of andere doeleinden anders dan verkeersdoeleinden.

6.5 Installaties voor verwarming en kookdoeleinden

6.5.1 In de stookruimte mogen geen brandbare goederen worden opgeslagen/opgesteld.

Stooktoestellen die buiten een stookruimte zijn opgesteld, dienen vrij te worden gehouden van brandbare goederen.

6.5.2 Een opening ten behoeve van de toevoer van verbrandingslucht, op grond van enige regeling geëist, wordt niet afgesloten.

6.5.3 Het is verboden een verwarmingsinstallatie of verwarmingstoestel te gebruiken, indien dat gebruik door de eigenschappen of opstelling van die installatie of dat toestel zelf gevaar oplevert voor het ontstaan van brand.

6.5.4 Het bedoelde gevaar als gevolg van de eigenschappen wordt niet geacht aanwezig te zijn bij het gebruik van niet op de centrale distributienetten aangesloten installaties voor het stoken met vloeibaar gas die voldoen aan de eisen in NEN 1078, uitgave 1999.

6.5.6 Het is verboden een verwarmingstoestel dat bedoeld is te functioneren met een rookgasafvoer te gebruiken zonder een doeltreffende voorziening voor de afvoer van rook.

6.5.7 Het draagvlak onder de bak- en braadtoestellen moet onbrandbaar zijn (NEN 6065 klasse 2), dan wel zijn bekleed met een onbrandbaar en de warmte slecht geleidende materiaal. De wanden, in de nabijheid waarvan toestellen zijn geplaatst, moeten 0,30 meter buiten het toestel op dezelfde wijze zijn bekleed.

6.6 Frituren in oliën en/of vetten

6.6.1 Een frituurtoestel is thermisch zodanig beveiligd dat de temperatuur van het bakmedium niet boven 200°C kan oplopen. Nabij een frituurtoestel is voor iedere frituurbak een passend metalen deksel aanwezig waarmee de bakken ingeval van brand worden afgedekt.

6.6.3 De bakinstallatie (oliebak) moet zodanig zijn geconstrueerd dat door overbruisen, over de rand of door kieren om de rand, olie of vet niet in de verbrandingsruimte kan komen.

6.6.4 Een eventueel opgesteld gaskomfoor moet zijn opgesteld op een plaat van onbrandbaar en slecht warmte geleidend materiaal. Deze plaat dient schoon en vrij van vet en/of olie te zijn.

6.6.5 Het draagvlak onder de baktoestellen moet tenminste 0,1 meter buiten de toestellen onbrandbaar zijn, dan wel zijn bekleed met een onbrandbaar en de warmte slecht geleidende materiaal. De wanden, in de nabijheid waarvan toestellen zijn geplaatst, moeten 0,30 meter buiten het toestel op dezelfde wijze zijn bekleed.

6.7 Voorziening voor de afvoer van rook

6.7.1 Het is verboden een voorziening voor afvoer van rook te gebruiken dat niet doeltreffend is gereinigd.

6.7.2 Het is verboden een voorziening voor afvoer van rook uit te branden.

6.7.3 Het is verboden een voorziening voor afvoer van rook te gebruiken, indien dit gebruik door de toestand waarin de voorziening voor afvoer van rook zich bevindt dreigend gevaar oplevert voor de veiligheid van personen.

6.7.4 Het is verboden een voorziening voor afvoer van rook waarin brand heeft gewoed te gebruiken voordat het is gereinigd en zonodig hersteld.

6.7.5 Verwarmings- en stookinstallaties zijn zo afgesteld dat een optimale verbranding plaatsvindt. Binnen een inrichting worden geen andere brandstoffen dan aardgas, propaangas, butaangas of gasolie verstookt of verbrand, met uitzondering van hout in een open haard, dat uitsluitend is bedoeld voor bij- of sfeerverwarming.

6.7.6 Dampen die vrijkomen in een ruimte waarin voedingsmiddelen worden bereid, worden afgezogen, zonder dat zij zich binnen de inrichting kunnen verspreiden. De afvoerleiding voor de dampen is gasdicht uitgevoerd.

6.7.7 De dampen die worden afgezogen bij het grillen, anders dan door een houtskoolgrill, dan wel frituren of bakken in olie of vet, worden alvorens in de buitenlucht te worden afgevoerd, geleid door een verwisselbaar of reinigbaar vetvangend filter.

6.7.8 De leden 6 en 7 zijn niet van toepassing indien voor de bereiding van voedingsmiddelen in de inrichting een elektrische frituurpan aanwezig is met een inhoud van niet meer dan 4 liter of kookketels aanwezig zijn met een inhoud van niet meer dan 25 liter.

6.7.9 Binnen een afstand van 0,3 meter van de afvoerleiding voor de bakdampen en de afvoerleiding voor verbrandingsgassen,mogen geen brandbare stoffen aanwezig zijn, tenzij deze zijn bekleed met een onbrandbaar en slecht warmtegeleidende materiaal.

6.7.10 De verbrandingsgassen van de bak- en braadtoestellen moeten door middel van afvoerleidingen van onbrandbaar en hittebestendig materiaal worden afgevoerd. De wand- of dakdoorvoeringen moeten zijn uitgevoerd met een dubbelwandige nisbus.

6.7.11 Een afvoer van bakdampen en verbrandingsgassen in één leiding is toegestaan, mits de verbrandingsgassen gemeten op de plaats van samenkomst geen hogere temperatuur hebben van 2000C.

6.7.12 De filters van de luchtreinigingsinstallatie dienen zo vaak gereinigd/vervangen te worden als dit voor de goede werking noodzakelijk is.

6.8 Keuringen verkoopwagen waarin voedsel wordt bereid

6.8.1 Een exploitant van een verkoopwagen die keuringsrapport kan overleggen zoals opgenomen in bijlage 2, mag een standplaats innemen in elke andere gemeente binnen het verzorgingsgebied van de Regionale Brandweer Utrechts Land (BRUL), zonder dat de verkoopwagen nogmaals wordt gekeurd. Het keuringsrapport dient te zijn afgegeven door een andere gemeente/korps uit het verzorgingsgebied van de BRUL. Zichtcontrole is altijd toegestaan.

Toelichting

Algemeen

Met brandbare goederen wordt bedoeld goederen die zijn opgenomen in de Regeling Bouwbesluit 2003. In de stookruimte mogen dergelijke goederen niet worden opgeslagen of opgesteld.

De straling rondom een stooktoestel buiten een stookruimte mag geen pyrofore verbranding veroorzaken. Dit betekent dat het gebied rondom het stooktoestel waar een temperatuur van 90° Celsius kan optreden, moet worden vrijgehouden van brandbare materialen.

Wanneer de toevoer van een gesloten verbrandingstoestel wordt dichtgezet, zal het verbrandingstoestel op den duur niet meer functioneren. Wanneer de toevoer van een open verbrandingstoestel wordt dichtgezet, zal er in het verbrandingstoestel een tekort aan zuurstof ontstaan. Als gevolg hiervan zal er een onvolledige verbranding plaatsvinden. Bij een onvolledige verbranding komt het zeer giftige koolmonoxide vrij. De koolmonoxide zal naar binnen stromen en vormt hiermee een gevaar voor mensen.

De genoemde normbladen bevatten eisen die mede verband houden met de brandveiligheid.

Een installatie voor verwarming en kooldoeleinden in de omgeving van brandgevaarlijke materialen is niet toegestaan. Er dienen zodanige maatregelen getroffen te worden, bijvoorbeeld door het verplaatsen van de verwarmingsinstallatie of het aanbrengen van een isolerende laag, dat de brandbare materialen niet hun eigen ontbrandingstemperatuur zullen bereiken. Wanneer de temperatuur van de materialen nabij een rookafvoerkanaal hoger kan worden dan 90° C dienen deze materialen onbrandbaar te zijn volgens NEN 6064, uitgave 1991 en NEN 6064/2, uitgave 2001 ‘Bepaling van de onbrandbaarheid van bouwmaterialen’.

De voorzieningen die op grond van enig voorschrift uit het Bouwbesluit zijn vereist, dienen te voldoen aan de aansluitvoorwaarden.

6.3.3 In het Besluit horeca-, sport en recreatie-inrichtingen milieubeheer bijlage I, artikel 1.6.2 wordt nog verwezen naar het Stoomwezen. Tevens wordt in het lid a. aangegeven dat de goedkeuring blijkt uit de op de fles ingeponste datum.

6.3.5 Propaanslangen zijn er in 2 uitvoeringen, te weten:

  • -

    Oranje/bruine gekleurde slangen. Op de slang is het jaar van aanmaak aangegeven.

  • Deze slangen mogen maximaal 2 jaar oud zijn.

  • -

    Zwarte slangen met vaste metalen koppelingen. Het jaar van faricage is hier ingeponst op de metalen koppeling. De slangen mogen maximaal 10 jaar oud zijn.

Hierbij moeten worden opgemerkt dat ook de Warenwet eisen stelt middels het Gasslangbesluit. Dit besluit verwijst naar de NEN 5654 (1980) en is inmiddels vervangen door de NEN-EN 1763-1.

6.3.6 Deze brandwerendheid heeft als doel om een gebruiksruimte, zoals bakruimte, af te scheiden van de gasopslag. Deze gasopslag mag niet aan te grote warmtestraling worden blootgesteld.

6.3.13 Voor dit doel moet het gehele leidingsysteem met behulp van lucht of inert gas onder druk zijn gebracht, die tenminste gelijk moet zijn aan het 5-voud van de normale effectieve werkdruk. Nadat in het met lucht of inert gas gevulde leidingnet een temperatuursevenwicht is bereikt (dit is na circa 10 minuten) mag, gerekend over een waarnemingsperiode van 20 minuten, geen drukdaling in het leidingnet optreden. Gedurende de waarnemingsperiode moet de lucht-, c.q. inerte gasaansluiting zijn afgekoppeld. Verbindingen moeten door middel van “afzepen” worden gecontroleerd en eventuele lekkages moeten worden verholpen, waarna het gehele leidingnet opnieuw moet worden beproefd.

6.4 Het gebruik van LPG mag uitsluitend voor verkeersdoeleinden worden gebruikt. Als brandweer kunnen we deze situatie dan ook niet goedkeuren. Zelf handhavend optreden zal, gelet op onze toezichthoudende bevoegdheid meestal niet mogelijk zijn, tenzij er een gevaarlijke situatie ontstaat als gevolg van ondeskundige installatie of gebruik. In andere gevallen zal het overgedragen moeten worden aan de politie of RVI.( Van toepassing zijnde regelgeving is Het Besluit Tankstations milieubeheer; afleververbod, Het voertuigreglement;

geen goedkeur van installatie en het Besluit Vervoer over land van gevaarlijke stoffen incl. ADR; vervoersbepalingen)

De gehele installatie (dus inclusief het reservoir) dient te voldoen aan de VVG (vereniging vloeibaar gas)-richtlijn 8ste versie, met uitzondering van de volgende bepalingen:

  • de plaats waar de reservoirs(s) zijn opgeslagen dient alleen van buitenuit bereikbaar te zijn.

  • De wanden van de plaats waar de reservoirs(s) zijn opgeslagen dienen tenminste een WBDB) waarde te bezitten van 60 minuten.

  • De gezamenlijke inhoud van de reservoirs(s) mag maximaal 115 liter zijn.

Op het moment dat de VVG haar richtlijn heeft aangepast op bovenstaande punten, zal de redactie van artikel 6.4 worden aangepast.

6.5.6 De NEN 1078 en de bijbehorende NPR heeft betrekking op “Eisen en bepalingsmethoden voor huishoudelijke gasleidinginstallaties”. Huishoudelijke apparaten hebben geen betrekking op professioneel gebruik zoals in bakwagens.

6.8.2 Indien het afpersrapport is opgemaakt op bijvoorbeeld 1 april 2004 en de verkoopwagen wordt op 1 april 2005 aangeboden ter keuring, dan wordt het keuringsrapport van de brandweer afgegeven tot 1 april 2006.

Artikel 7 Brandmeldinstallatie bij overnachtingen

7.1 Indien in de inrichting geslapen wordt dan moeten die delen waarin geslapen wordt worden voorzien van een branddetectie installatie.

7.2 De installatie moet tenminste voldoen aan NEN 2555. In afwijking van deze norm behoeft de installatie niet te zijn voorzien van een secundaire noodstroomvoorziening.

7.2 Deze installatie moet, indien er sprake is van verminderd zelfredzame, doormelden naar de slaapverblijven van de leiding.

Toelichting

Deze installatie dient aanwezige slapende personen te alarmeren bij het ontstaan van brand

Artikel 8 Ontruiming en interne organisatie

8.1 Indien de inrichting bestaat uit meerdere ruimten, waardoor het geheel niet meer beroepbaar is, moet een ontruimingsinstallatie met luid alarm aanwezig zijn.

8.2 De ontruimingsalarminstallatie moet te allen tijde voor onmiddellijk gebruik beschikbaar zijn. Het beheer, de controle en het onderhoud van de ontruimingsalarminstallatie wordt geregeld conform NEN 2654-2, uitgave 2004.

8.3 De gebruiker van de inrichting, stelt een ontruimingsplan op ten behoeve van de in de inrichting aanwezige personen. Het ontruimingsplan wordt opgesteld volgens de relevante delen van de NTA 8112.

8.4 Gedurende de tijd dat personen in het bouwwerk aanwezig zijn, moet een voor de naleving van de eisen verantwoordelijk persoon aanwezig zijn.

8.5 Er moet doorlopend worden toegezien, indien van toepassing:

  • -

    Vluchtwegen, of aanduidingen daarvan, goed zichtbaar zijn;

  • -

    Vluchtwegen goed bereikbaar zijn;

  • -

    Blusmiddelen goed bereikbaar zijn;

  • -

    Het sluiten van rook- en brandwerende deuren niet wordt belemmerd en dat deze voortdurend gesloten zijn;

  • -

    Elektrische snoeren, stekkers en toestellen in goede staat verkeren;

  • -

    Geen brandgevaarlijke situaties ontstaan door onveilig gebruik van vuur, gas en/of elektriciteit;

  • -

    Geen brandgevaarlijke situaties ontstaan als gevolg van de toegepaste (kerst)versieringen;

  • -

    Meldpunten t.b.v. de ontruimingsalarminstallatie goed bereikbaar zijn;

8.6 Het personeel dient geïnstrueerd te zijn hoe te handelen bij brand.

Toelichting:

Om in een calamiteit alle aanwezigen te kunnen alarmeren, stelt hoofdstuk 2 eisen aan de aanwezigheid van een ontruimingsalarminstallatie. Uiteraard moet de werking van een aanwezige ontruimingsalarminstallatie (ook wanneer deze niet geëist wordt in bedoeld hoofdstuk 2, maar wel in een gebouw aanwezig is) gegarandeerd zijn. Gebruikers van een gebouw moeten namelijk kunnen vertrouwen op de goede werking van de ontruimingsalarminstallatie.

Een ontruimingsplan dient ter goedkeuring aangeboden te worden aan de commandant brandweer. Na goedkeuring dient het ontruimingsplan opgenomen te worden in het logboek. Voor de opstelling van het ontruimingsplan dient de aanbeveling voor het opstellen van ontruimingsplannen te worden gevolgd. Deze NTA 8112 ‘Leidraad voor een ontruimingsplan’ wordt uitgegeven door het Nederlands Normalisatie Instituut. Voor veel gebruiksfunctie is een apart deel beschikbaar.

Artikel 9 Kleine blusmiddelen

9.1 In de inrichting moeten voldoende kleine blusmiddelen aanwezig zijn. Uitgangspunt hierbij is per 200m² gebruiksoppervlakte, één handbrandblusser met een blusequivalent van 6kg bluspoeder.

9.2 In de onmiddellijke nabijheid van een bak-, braad- of frituurtoestel moeten goed passende deksels of een blusdeken aanwezig zijn om het toestel in geval van brand te kunnen afdekken.

9.3 Een blusmiddel moet voor iedereen duidelijk zichtbaar en gemakkelijk bereikbaar zijn aangebracht, voor direct gebruik gereed zijn en in goede staat van onderhoud verkeren.

9.4 Een slanghaspel moet voldoen aan de norm NEN-EN 671-1 en moet onderhouden worden overeenkomstig de norm NEN-EN 671-3.

9.5 Een klein blusmiddel moet zijn verzegeld en voorzien van een geldig Rijkskeurmerk met rangnummer en moet overeenkomstig de norm NEN 2559 (uitgave 2001) jaarlijks worden onderhouden en gekeurd. Een blustoestel moet zijn voorzien van een label of sticker waarop de laatste controledatum is aangegeven.

9.6 Een klein blusmiddel mag worden vervangen door een draagbaar blustoestel met een andere blusstof indien de bluscapaciteit en het toepassingsgebied ten minste gelijkwaardig zijn.

Toelichting:

Aangezien het gebruik van draagbare blustoestellen eenvoudig is, moeten ervan uit kunnen gaan dat de werking van de draagbare blustoestellen gegarandeerd is. Alle draagbare blustoestellen, dus ook degene die op vrijwillige basis worden opgehangen, moeten worden gecontroleerd op reinheid en een goede werking en indien nodig gerepareerd. De voorziening moet voldoen aan het gestelde in de publicatie ‘Brandbeveiligingsinstallaties’ van de Nederlandse Vereniging voor Brandweerzorg en Rampenbestrijding (NVBR), postbus 7010, 6801 HA ARNHEM, telefoon (026) 355 24 55, www.nvbr.nl.

Artikel 10 Roken en open vuur

10.1.1 Het is verboden te roken of vuur te hebben in een ruimte bestemd voor de opslag van een of meer der stoffen genoemd in de Regeling bouwbesluit 2003; bij het verrichten van werkzaamheden die het uitstromen van brandbare vloeistoffen en/of gassen kunnen veroorzaken; bij het vullen van een brandstofreservoir met een brandbare vloeistof of een brandbaar gas.

10.1.2 Niemand mag roken of vuur bij zich hebben op plaatsen waar een zodanig verbod, ter voldoening aan wat bij of krachtens wettelijk voorschrift is gesteld, op een voor een ieder kenbare wijze is aangegeven.

10.1.3 Het rookverbod c.q. open vuur verbod wordt op opvallende plaatsen duidelijk zichtbaar aangegeven door middel van het opschrift `VERBODEN TE ROKEN´of `VERBODEN VOOR OPEN VUUR`, dan wel door middel van een gestandaardiseerd symbool overeenkomstig het gestelde in de norm NEN 3011, uitgave 2004.

10.1.4 Kaarsen moeten op stabiele en dergelijke, niet gemakkelijk ontvlambare, standaards zijn vastgezet.

10.1.5 De zogenaamde sfeervuren

(vuurkorven c.q.) kleine kampvuren / barbecue zijn toegestaan onder de volgende voorwaarden:

  • -

    Het branden/aanleggen van open vuur mag uitsluitend plaatsvinden door een volwassen persoon en op de door de brandweer geaccepteerde plaats. De stookplaats mag een maximale afmeting hebben van 1 x 1 x 1 meter (1 kubieke meter). De ondergronden van de stookplaatsen moeten van onbrandbaar materiaal zijn.

  • -

    Er mogen alleen stoffen worden verband die geen zware rookontwikkeling produceren. Het verbanden van afvalstoffen is niet toegestaan.

  • -

    De verantwoordelijke volwassen persoon dient er voor zorg te dragen dat het vuur goed blijft branden zodat er zo min mogelijk rookontwikkeling ontstaat - Sfeervuren mogen alleen worden gestookt bij windstilte of kalme wind, en dan zodanig, dat omwonende en het verkeer op de aangrenzende wegen geen hinder ondervinden van rook, as en/of vliegvuur.

  • -

    De stookplaats moet ten minste zijn aangelegd op 15 meter vanaf enig bouwwerk met een brandgevaarlijk dak (rietendak) of zijn aangelegd vanaf enig bouwwerk of tijdelijk bouwsel op ten minste 5 meter, indien beide niet van toepassing is het eerste aandachtsstreepje van toepassing. Voor barbecue geldt een afstand van 2,5 meter van enig bouwwerk of tijdelijk bouwsel.

  • -

    Tijdens het branden / barbecue moeten steeds schoppen c.q. blusmiddelen aanwezig zijn om het vuur onmiddellijk te kunnen doven. Het blusmiddel moet ten minste geschikt zijn voor de klasse A – branden (vaste stoffen, papier hout), indien een gas gestookte barbecue wordt gebruikt moet er een A, B (vloeistoffen) en C (gassen) blusser aanwezig van tenminste 6 kilogram.

  • -

    Na het beëindigen van het branden, moeten de overgebleven nog smeulende resten met water worden geblust of met zand worden afgedekt.

  • -

    In een droge periode kan door de Regionale Brandweer een algeheel stookverbod worden uitgevaardigd, hieraan moet altijd worden voldaan, bovengenoemde voorschiften zijn dan niet van toepassing. Bij het niet naleven van dit verbod zou de politie handhavend kunnen optreden. Dit verbod zal bekend worden gemaakt via de media.

  • -

    De aanwijzingen van functionarissen van de brandweer, de politie en van andere overheidsdiensten inzake de veiligheid moeten stipt en onverwijld worden opgevolgd.

Toelichting:

Vanwege de aanwezigheid van brandgevaarlijke stoffen mag in een opslagruimte niet worden gerookt of open vuur aanwezig zijn. Niemand mag roken of vuur bij zich dragen op plaatsen waar een dergelijke verbod is afgekondigd. Er dient in de desbetreffende ruimte duidelijk en zichtbaar een bord met het opschrift ‘verboden te roken’ aangebracht te worden.

Niemand mag roken of vuur bij zich dragen op plaatsen waar een dergelijk verbod is afgekondigd. Op de betreffende plaatsen dient duidelijk zichtbaar met pictogrammen aangeduid te zijn dat roken en het bij zich dragen van vuur verboden is. Het verbod kan zijn opgesteld in de Woningwet, de Wet milieubeheer, de Brandweerwet of de Arbeidsomstandighedenwet of de bij deze wetten behorende besluiten en maatregelen.

In het derde lid van artikel 5 wordt geregeld hoe aan de mensen kenbaar gemaakt moet worden dat er sprake is van een rookverbod.

Niemand mag roken of vuur bij zich dragen op plaatsen waar een dergelijk verbod is afgekondigd. Op de betreffende plaatsen dient duidelijk zichtbaar met pictogrammen aangeduid te zijn dat roken en het bij zich dragen van vuur verboden is. Het verbod kan zijn opgesteld in de Woningwet, de Wet milieubeheer, de Brandweerwet of de Arbeidsomstandighedenwet of de bij deze wetten behorende besluiten en maatregelen.

In het derde lid van artikel 5 wordt geregeld hoe aan de mensen kenbaar gemaakt moet worden dat er sprake is van een rookverbod.

10.5 In artikel 10.2 van de Wet milieubeheer is een verbod opgenomen om zich van afvalstoffen te ontdoen door deze - al dan niet in verpakking - buiten een inrichting op of in de bodem te brengen. In de nieuwe wet zijn de woorden "op of in de bodem brengen" vervangen door " te storten". In het nieuwe artikel 10.2 Wet milieubeheer is naast voorgaande verbod een landelijk verbod opgenomen om afvalstoffen buiten een inrichting te verbranden.

Artikel 11 Logboek/Circusboek

11.1 De historie van de brandbeveiligingsvoorzieningen, installaties de werkzaamheden en het onderhoud bij of krachtens enig voorschrift uit deze verordening inclusief bijlagen vereist, worden in een logboek vermeld.

11.2 Het logboek ligt in de inrichting ter inzage en wordt onmiddellijk aan de met toezicht belaste personen getoond.

11.3 Constructieonderdelen die uitsluitend met aanvullende behandelingen de benodigde prestaties kunnen garanderen, zijn voorzien van een geldig certificaat. Het certificaat wordt opgenomen in het logboek.

ToelichtingMet de historie van de installatie wordt bedoeld: alle technisch relevante informatie voor een correcte aanleg van de installatie, de werkzaamheden die verricht zijn aan de installatie, de verslagen van de maandelijkse controles, de certificaten etc. Eveneens dienen de resultaten van de ontruimingsoefeningen in het logboek vastgelegd te worden.

Het logboek moet onmiddellijk beschikbaar zijn, zodat handhavers en toezichthouders het kunnen raadplegen.

Artikel 12 Bekleding, stoffering en versiering

12.1 Stoffering en versiering worden vrijgehouden van spots en andere warm wordende apparatuur. De temperatuur ter plaatse van de versiering is niet hoger dan 90 °C.

12.2 Plafondversiering moet zó zijn aangebracht, dat zij buiten bereik van het publiek hangt. Tussen het vloeroppervlak van een ruimte en de aangebrachte versiering blijft een vrije ruimte over van minimaal 2,5 meter.

12.3 De versiering als bedoeld in het vorige lid is in geval van brand niet gemakkelijk ontvlambaar, in geval van brand vindt geen druppelvorming plaats.

12.4 Met brandbaar gas gevulde ballonnen zijn binnen een bouwwerk niet aanwezig.

12.5 De toe te passen materialen en aankledingproducten hebben in vluchtroutes een navlamduur van ten hoogste 15 seconden en een nagloeiduur van ten hoogste 60 seconden.

12.6 De toegepaste bekleding, stoffering en versiering voldoen tenminste aan de eisen ten aanzien van de brand- en rookklassen zoals gesteld in afdeling 2.12 en 2.15 van het Bouwbesluit 2003 die op die locatie gelden voor constructieonderdelen.

12.7 Vloer- en trapbedekkingen in vluchtwegen en in ruimten waarin meer dan 50 personen gelijktijdig kunnen verblijven, moeten zodanig zijn aangebracht dat zij niet kunnen verschuiven, omkrullen of oprollen en mogen in geen enkel opzicht gevaar voor uitglijden, struikelen of vallen kunnen veroorzaken.

12.8 De toegepaste bekledingsmaterialen moeten voldoen aan:

  • -

    NEN 1775, uitgave 1991, klasse T1, ten behoeve van vloeren en trappen;

  • -

    NEN 6065, uitgave 1991, klasse 2 ten aanzien van overige stoffering en versiering;

  • -

    NEN 6066, uitgave 1991, optische rookdichtheid <2.2 m-1, maar niet voor vloeren en trappen.

Toelichting:

Bij stoffering en versiering moet naast de inrichting van een gebouw ook gedacht worden aan tijdelijke versiering.

Een vrije hoogte van 2,5 meter is noodzakelijk in verband met de menselijke maat.

Wanneer er in een bouwwerk met gas gevulde ballonnen aanwezig zijn, is er een verhoogde kans op het ontstaan van een ontploffing en als gevolg daarvan branduitbreiding.

Voor textielproducten dienen de navlamduur en de nagloeiduur bepaald te zijn volgens NENEN- ISO 6940, uitgave 2004 ‘Textiel – brandgedrag – bepaling van de ontvlambaarheid van verticaal geplaatste proefstukken’ en NEN-EN-ISO 6941, uitgave 2004 ‘Textiel – brandgedrag – meting van de vlamverspreidingseigenschappen van verticaal geplaatste proefstukken’. Voor kunststofproducten zijn nog geen normen beschikbaar.

In het Bouwbesluit worden eisen gesteld aan constructie-onderdelen ten aanzien van de beperking van de ontwikkeling van brand en de beperking van het ontstaan van rook. Met deze eisen dient voorkomen te worden dat een beginnende brand zich snel uitbreidt langs het oppervlak van een bouwwerk. Tevens dient voorkomen te worden dat als gevolg van een hevige rookontwikkeling het zicht voor vluchtende mensen beperkt wordt.

Aan bekleding, stoffering en versiering in een bouwwerk worden dezelfde eisen gesteld als aan constructieonderdelen zoals beschreven in afdeling 2.12 en 2.15 van het Bouwbesluit Voor het gebruik van brandklassen zie tevens tabel 2.2.

Kerstbomen en kersttakken.

  • a.

    Het is niet toegestaan om natuurlijke kersttakken te gebruiken als versiering. Dit geldt zowel voor plafond- als voor wandversiering. Gebruik in plaats hiervan imitatiekersttakken die voldoen (zie voor bijzonderheden onder het kopje "Hoe herkent u brandveilige versiering?")

  • b.

    Plaats een natuurlijke kerstboom altijd met kluit en voorzie deze dagelijks van voldoende water. In tegen stelling tot kersttakken voorkomt u op deze wijze uitdrogen van de boom.

  • c.

    Plaats een kerstboom niet te dicht bij gordijnen of andere makkelijk brandbare spullen.

  • d.

    Plaats een kerstboom zo dat hij de nooduitgang niet verspert, ook niet als hij is omgevallen. De afstand tussen de boom en een uitgang moet tenminste anderhalf keer de hoogte van de boom zijn. Dus een boom van 2 meter plaatst u op tenminste 3 meter van een uitgang. Staat een kleine boom op een tafeltje, dan telt de hoogte van het tafeltje ook mee!

  • e.

    Zorg ervoor dat u geen clusters van 2 of meer kerstbomen maakt. Als afstand tussen de kerstbomen kunt u als veilige afstand de hoogte van de boom x 1,5 hanteren. Dus wanneer de boom 2,5 meter hoog is, moet u een afstand van 1,5 x 2,5 = 3,75 meter hanteren voordat u weer een volgende boom plaatst.

  • f.

    Elke kerstboom is een vorm van versiering en dient dus te worden geïmpregneerd (zie voor bijzonderheden onder het kopje "Hoe herkent u brandveilige versiering?"). Omdat impregneren specialistisch werk is, zal de brandweer van u verlangen dat u aantoont dat dit impregneren is gedaan door een erkend bedrijf met een erkend product. Let erop dat het product geschikt is voor het behandelen van kerstbomen (levend groen).

  • g.

    Zorg ervoor dat de boom goed stevig staat zodat deze niet gemakkelijk om kan vallen.

  • Wilt u het heel veilig doen, draai dan een schroefoog in het plafond en maak de boom daaraan vast. Bind daartoe een stuk staaldraad aan de stam op ongeveer een vierde van de boomhoogte onder de top. Bevestig vervolgens het andere eind aan het schroefoog. Omvallen is dan niet mogelijk.

  • h.

    Controleer de bedrading van de elektrische kerstverlichting op beschadigingen. Probeer de installatie eerst uit door de lampjes voor het ophangen een half uur te laten branden.

  • i.

    Gebruik een gaaf en goed passend verlengsnoer en leg deze zo neer dat er niemand over kan struikelen. Rol kabelhaspels altijd helemaal af.

  • j.

    Doe de verlichting na sluitingstijd altijd uit. Uitdoen is de stekker uit het stopcontact halen en niet door een lampje los te draaien.

Toepassing van hout, hardboard, triplex, multiplex, spaanplaat

  • a.

    Het materiaal moet ten minste 3,5 millimeter dik zijn.

  • b.

    Het materiaal moet ten aanzien van vlamuitbreiding kunnen worden ingedeeld in klasse 2, als bedoeld in NEN 6065, uitgaven 1991, en NEN 6065/A1, uitgave 1997.

Toepassing van textiel in verticale toepassing

  • a.

    U mag verticaal textiel nooit toepassen in gangen of trappenhuizen, maar alleen in verblijfsruimtes.

  • b.

    Brandbaar textiel moet door impregneren moeilijk brandbaar zijn gemaakt, of moeilijk brandbaar zijn geworden door het materiaal op hout, hardboard, triplex, multiplex of spaanplaat te plakken.

  • c.

    De moeilijk brandbare hoedanigheid moet blijken uit een navlamduur van ten hoogste 15 seconden en een nagloeiduur van ten hoogste 60 seconden, bepaald volgens NEN-ENISO 6940, uitgave 1995, en moet vallen in de klasse "niet gemakkelijk ontvlambaar".

Toepassing van textiel in horizontale toepassing

  • a.

    U mag horizontaal textiel nooit toepassen in gangen of trappenhuizen, maar alleen in verblijfsruimtes.

  • b.

    Versieringen in de vorm van vlaggen, parachutes en doeken e.d. mogen niet horizontaal tegen het plafond worden aangebracht, tenzij deze zijn onderspannen met metaaldraad op een onderlinge afstand van ten hoogste 35 centimeter of zijn onderspannen met een metaaldraad in twee richtingen met een maaswijdte van ten hoogste 70 centimeter.

  • c.

    Brandbaar textiel moet tevens door impregneren moeilijk brandbaar zijn gemaakt (zie voor bijzonderheden onder het kopje "Hoe herkent u brandveilige versiering?").

Toepassing van kunststoffen, in dit geval foliemateriaal

a. Het materiaal moet op een ondergrond van onbrandbaar materiaal zijn geplakt of op board, triplex, multiplex, spaanplaat of hout in de hiervoor aangegeven hoedanigheid.

Toepassing van kunststoffen, in dit geval plaatmateriaal

  • a.

    Deze stoffen en alle hiervoor genoemde stoffen en materialen moeten voldoen aan NEN 6065, uitgave 1991, en NEN 6065/A1, uitgave 1997, klasse 2.

  • b.

    Deze stoffen en materialen mogen nadat zij in aanraking zijn gekomen met vuur of nadat zij aan hoge temperaturen hebben blootgestaan geen prikkelende of voor de gezondheid schadelijke gassen of dampen ontwikkelen en mogen niet druipen.

Toepassing van papier zoals behangpapier, crêpepapier en fotopapier

  • a.

    Het papier moet zijn geplakt op een ondergrond van onbrandbaar materiaal of op board, triplex, multiplex, spaanplaat, hout of glas in de hiervoor omschreven hoedanigheid, dan wel het papier moet door impregneren voldoen aan NEN 6065, uitgave 1991, en NEN 6065/A1, uitgave 1997, klasse 2.

Hoe herkent u brandveilige versiering?

Vooraf geïmpregneerde materialen, van oorsprong veilige materialen; certificaat van de leverancier. Veel leveranciers bieden brandveilig, brandvertragende of moeilijk ontvlambare versieringsmaterialen aan. Deze bestaan soms uit materialen die uit zichzelf al veilige eigenschappen hebben, maar het komt ook voor dat de leverancier de materialen heeft geïmpregneerd.

In het verleden is gebleken dat het voor de consument niet eenvoudig is om de brandveilige materialen te onderscheiden. U dient bij uw leverancier nadrukkelijk te vragen naar de artikelen met een brandvertragende kwaliteit. Daarbij moet u opletten of op de verpakking is aangegeven dat het hier een brandvertragende kwaliteit betreft. Het is verstandig om de verpakking te bewaren om aan te kunnen tonen dat het materiaal een brandvertragende Toepassing van kunststoffen, in dit geval plaatmateriaal

  • a.

    Deze stoffen en alle hiervoor genoemde stoffen en materialen moeten voldoen aan NEN 6065, uitgave 1991, en NEN 6065/A1, uitgave 1997, klasse 2.

  • b.

    Deze stoffen en materialen mogen nadat zij in aanraking zijn gekomen met vuur of nadat zij aan hoge temperaturen hebben blootgestaan geen prikkelende of voor de gezondheid schadelijke gassen of dampen ontwikkelen en mogen niet druipen.

Toepassing van papier zoals behangpapier, crêpepapier en fotopapier

  • a.

    Het papier moet zijn geplakt op een ondergrond van onbrandbaar materiaal of op board, triplex, multiplex, spaanplaat, hout of glas in de hiervoor omschreven hoedanigheid, dan wel het papier moet door impregneren voldoen aan NEN 6065, uitgave 1991, en NEN 6065/A1, uitgave 1997, klasse 2.

Hoe herkent u brandveilige versiering?

Vooraf geïmpregneerde materialen, van oorsprong veilige materialen; certificaat van de leverancier. Veel leveranciers bieden brandveilig, brandvertragende of moeilijk ontvlambare versieringsmaterialen aan. Deze bestaan soms uit materialen die uit zichzelf al veilige eigenschappen hebben, maar het komt ook voor dat de leverancier de materialen heeft geïmpregneerd.

In het verleden is gebleken dat het voor de consument niet eenvoudig is om de brandveilige materialen te onderscheiden. U dient bij uw leverancier nadrukkelijk te vragen naar de artikelen met een brandvertragende kwaliteit. Daarbij moet u opletten of op de verpakking is aangegeven dat het hier een brandvertragende kwaliteit betreft. Het is verstandig om de verpakking te bewaren om aan te kunnen tonen dat het materiaal een brandvertragende kwaliteit bezit.

Ook zijn soms certificaten in omloop, die namens de fabrikant aan de afnemers worden uitgereikt. Als dat mogelijk is, vraag dan om een certificaat van het product dat u koopt en bewaar het in uw bedrijf. Een toezichthouder kan verlangen dat u een certificaat laat zien.

Als de materialen uit de verpakking zijn gehaald, is echter nauwelijks meer te achterhalen aan welke eis het materiaal precies voldoet. Het kan dus zijn dat een toezichthouder namens de gemeente uw versieringen alsnog wil beproeven. Hij zal daarbij een vaste testmethode toepassen, die hieronder is beschreven.

Na aankoop geïmpregneerde materialen, impregneren; certificaat van toepassing Het impregneren van materialen is een specialistische bezigheid. U moet dit dan ook laten verzorgen door een gespecialiseerd bedrijf. Indien u materialen laat impregneren dient u een schriftelijk bewijs te vragen, waarmee door het bedrijf wordt aangetoond dat het materiaal door de behandeling aan de gestelde eisen voldoet.

Let u er in ieder geval op dat het bedrijf dat de materialen impregneert gecertificeerd is volgens een norm uit de ISO 9000-reeks, die van toepassing is op de activiteiten waarvoor u opdracht heeft gegeven.

Eenvoudige brandproef

Als u twijfelt of het materiaal brandvertragend is, kunt u dit met een eenvoudige proef zelf testen. Daarbij gaat u als volgt te werk:

  • -

    U neemt een monster (5 x 25 cm) van het materiaal;

  • -

    U gaat naar buiten en houdt een uiteinde van het monster gedurende minimaal 5 seconden in een vlam, zoals bijvoorbeeld van een aansteker of lucifer;

  • -

    Wanneer het monster vlam heeft gevat of nadat 5 seconden zijn verstreken neemt u de ontstekingsbron weg.

Het materiaal voldoet als aan alle van de volgende voorwaarden is voldaan:

  • a.

    Tijdens de verhitting zijn geen druppels vrijgekomen (al of niet brandend of druipend);

  • b.

    Tijdens de verhitting zijn geen roetvlokken vrijgekomen;

  • c.

    Het materiaal heeft geen vlam gevat of het monster maximaal 15 seconden navlamt en maximaal 60 seconden nagloeit, nadat de aansteker of lucifer is weggenomen

Artikel 13 Opstelling van inventaris

13.1 Bij in rijen opgestelde zitplaatsen moet tussen de rijen een vrije ruimte aanwezig zijn van ten minste 0,40 meter, gemeten tussen de loodlijnen door de elkaar dichtst naderende gedeelten van de rijen. Indien in een rij tussen zitplaatsen tafeltjes zijn geplaatst, moet de genoemde vrije ruimte ter plaatse van de tafeltjes doorlopen.

13.2 In rijen opgestelde zitplaatsen, waarbij sprake is van

  • -

    meer dan 4 stoelen in een rij, en

  • -

    meer dan 4 rijen, en

  • -

    een ruimte waarin meer dan 100 stoelen aanwezig zullen zijn, zijn zo gekoppeld dan wel aan de vloer bevestigd dat deze ten gevolge van gedrang niet kunnen verschuiven of omvallen.

13.3 Een rij zitplaatsen, die slechts aan één einde op een gangpad of uitgang uitkomt, mag niet meer dan 8 zitplaatsen bevatten.

13.4 Een rij zitplaatsen die aan beide einden op een gangpad of een uitgang uitkomt, mag ten hoogste bevatten:

  • -

    16 zitplaatsen, indien de vrije ruimte tussen de rijen kleiner is dan 0,45 meter;

  • -

    32 zitplaatsen, indien de vrije ruimte tussen de rijen groter is dan 0,45 meter;

  • -

    50 zitplaatsen, indien de vrije ruimte tussen de rijen groter is dan 0,45 meter en er bovendien aan beide einden van de rijen per 4 rijen een uitgang met een breedte van ten minste 1,10 meter aanwezig is.

13.5 De inrichting van een ruimte, met inbegrip van door personen bezette stoelen, neemt tot een hoogte van 2,5 meter slechts zodanige oppervlakten in beslag – gemeten in loodrechte projectie op de vloer- dat ten minste

  • -

    0,25 m2 vloeroppervlakte beschikbaar blijft voor iedere persoon waarvoor geen zitplaats aanwezig is,

  • -

    0,30 m2 vloeroppervlakte beschikbaar blijft voor iedere persoon waarvoor een zitplaats aanwezig is die zodanig is of is aangebracht dat deze ten gevolge van gedrang niet kan verschuiven of omvallen,

  • -

    0,50 m2 vloeroppervlakte beschikbaar blijft voor iedere persoon waarvoor een zitplaats aanwezig is die niet zodanig is of is aangebracht dat deze ten gevolge van gedrang niet kan verschuiven of omvallen.

13.6 Inrichtingen in een ruimte waarin personen verblijven, zijn, indien de vrije vloeroppervlakte minder dan 0,5 m2 per persoon bedraagt, zodanig aangebracht dat zij ten gevolge van gedrang niet kunnen verschuiven of omvallen.

13.7 Een tribune heeft een bouwconstructie die bestand is tegen de daarop werkende krachten.

Toelichting:

Hiermee wordt een voldoende doorstroomcapaciteit tussen in rijen opgestelde stoelen gewaarborgd.

Het onderling koppelen van stoelen dient zodanig gerealiseerd te worden dat deze als gevolg van gedrang niet ontkoppeld kunnen worden.

Om een veilige ontvluchting te kunnen garanderen in een ruimte waarin veel mensen samenkomen, moet de inrichting hiervan niet kunnen verschuiven of omvallen. Wanneer de inrichting omvalt of verschuift zal dit namelijk de ontvluchting belemmeren en leiden tot ongewenste paniek.

Bankjes bij voorstellingen in scholen sporthallen e.d.

Bij veel voorstellingen worden zogenaamde gymnastiekbankjes gebruikt als zitplaats voor kinderen. De lengte van deze bankjes is 3 meter. Bij de onderbouw (4 – 8 jaar) kunnen gemiddeld 10 kinderen op een bankje plaats nemen en bij de bovenbouw (8 – 12) jaar 8 kinderen.

De lengte van de bankjes is gelijk aan vijf losse stoelen (maximaal vier mag volgens bijlage 4) of zes gekoppelde stoelen. Hierdoor ontstaat de situatie dat er per drie meter ruimte 4 personen meer in een ruimte aanwezig kunnen zijn. De bankjes vallen niet snel om en versperren daardoor de vluchtroutes niet.

Bij voorstellingen mogen maximaal drie banken tegen elkaar te plaatsen en dan moet een vrije ruimte van 0,45 meter aan te houden. Dit betekent dan maximaal 30 personen op een rij. Tussen de rijen moeten een vrije ruimte zijn van 0,40 meter Er moet per situatie gekeken worden of het aantal aanwezige kinderen voldoet aan de bezettingsgraadklasse en aan het aantal meters (nood)uitgang omdat er op deze manier vele malen meer kinderen (toename van +/- 65%) in een zaal kunnen dan wanneer deze kinderen op stoelen plaatsnemen.

Koppelen van stoelen

Het koppelen van stoelen middels losse koppelstukken, tairibs e.d. is mogelijk maar wordt afgeraden om te doen. Tot op heden is er maar één goedgekeurde losse stoelkoppeling (chairlink). Deze koppeling is echter maar bij een beperkt aantal stoelen te gebruiken. De brandweer Rotterdam heeft in de afgelopen jaren vele stoelkoppelingen getest. Brandweer Rotterdam geeft aan losse stoelkoppelingen niet meer te testen omdat in de praktijk blijkt dat het koppelen van stoelen middels losse stoelkoppelingen niet werkt. Een korte eigen test met tairibs heeft uitgewezen dat koppelen mogelijk is, maar dat dit afhankelijk is van het soort stoel, hoe staan de poten, zitten leuningen in de weg, waar kunnen de tairibs bevestigd worden. Het koppelen van stoelen middels tairibs is een arbeidsintensieve klus en wordt mede daarom afgeraden. (Zie ook www.rhrr.nl veiligheid stoelkoppelingen of www.chairlink.nl)

Bij twijfel moet de opstellingen door de toezichthouder worden goedgekeurd De lengte van de bankjes is gelijk aan vijf losse stoelen (maximaal vier mag volgens bijlage 4) of zes gekoppelde stoelen. Hierdoor ontstaat de situatie dat er per drie meter ruimte 4 personen meer in een ruimte aanwezig kunnen zijn. De bankjes vallen niet snel om en versperren daardoor de vluchtroutes niet.

Bij voorstellingen mogen maximaal drie banken tegen elkaar te plaatsen en dan moet een vrije ruimte van 0,45 meter aan te houden. Dit betekent dan maximaal 30 personen op een rij. Tussen de rijen moeten een vrije ruimte zijn van 0,40 meter Er moet per situatie gekeken worden of het aantal aanwezige kinderen voldoet aan de bezettingsgraadklasse en aan het aantal meters (nood)uitgang omdat er op deze manier vele malen meer kinderen (toename van +/- 65%) in een zaal kunnen dan wanneer deze kinderen op stoelen plaatsnemen.

Koppelen van stoelen

Het koppelen van stoelen middels losse koppelstukken, tairibs e.d. is mogelijk maar wordt afgeraden om te doen. Tot op heden is er maar één goedgekeurde losse stoelkoppeling (chairlink). Deze koppeling is echter maar bij een beperkt aantal stoelen te gebruiken. De brandweer Rotterdam heeft in de afgelopen jaren vele stoelkoppelingen getest. Brandweer Rotterdam geeft aan losse stoelkoppelingen niet meer te testen omdat in de praktijk blijkt dat het koppelen van stoelen middels losse stoelkoppelingen niet werkt. Een korte eigen test met tairibs heeft uitgewezen dat koppelen mogelijk is, maar dat dit afhankelijk is van het soort stoel, hoe staan de poten, zitten leuningen in de weg, waar kunnen de tairibs bevestigd worden. Het koppelen van stoelen middels tairibs is een arbeidsintensieve klus en wordt mede daarom afgeraden. (Zie ook www.rhrr.nl veiligheid stoelkoppelingen of www.chairlink.nl)

Bij twijfel moet de opstellingen door de toezichthouder worden goedgekeurd

Artikel 14 Afval

14.1 Afval moet dagelijks worden verzameld in veilig opgestelde goed af te sluiten containers van moeilijk brandbaar materiaal.

14.2 Asbakken moeten regelmatig, maar ten minste dagelijks, worden geleegd in afsluitbare asverzamelaars van onbrandbaar materiaal.

14.3 De inhoud van deze asverzamelaars mag slechts in onbrandbare vaten, die van een deksel zijn voorzien, worden gedeponeerd.

14.4 De aanwezige asbakken en/of papierbakken moeten van onbrandbaar materiaal zijn vervaardigd.

14.5 Voor iedere voorstelling moet de ruimte onder de tribunes van papier en ander afval zijn ontdaan.

Toelichting:

Brand ontstaat vaak in het afval. Met veilig opgestelde afvalbakken blijft de brand beperkt.

FOUT GOED FOUT

Artikel 15 (Brand)wacht en bewakingsdiensten

15.1 In verband met de brandveiligheid kan de commandant van de brandweer bepalen dat tijdens bijzondere festiviteiten een wachtdienst wordt ingesteld. Deze bewaking dient te geschieden door gediplomeerd en ter zake geïnstrueerd personeel.

Toelichting:

Indien een evenement in het bouwwerk wordt gehouden dat niet in reguliere werkingssfeer van de gebruiksvergunning valt kan dit eventueel toch doorgang vinden.

Bij bijzondere festiviteiten kan bijvoorbeeld gedacht worden aan:

  • -

    grote hoeveelheden personen (meer dan 1000);

  • -

    indien personen slapend aanwezig zijn;

  • -

    waar gewerkt wordt met open vuur of vuurwerk;

  • -

    bijzondere voertuigen c.q. machines aanwezig zijn;

  • -

    waar tijdens een evenement een hoge vuurbelasting (balen strooi of hooi) aanwezig is.

Eventueel één en ander in overleg met de plaatselijke brandweer.

Taakomschrijving brandwacht:

  • -

    vrijhouden nooduitgangen, blusmiddelen, brandveiligheidsinstallaties;

  • -

    bereikbaarheid voor brandweervoertuigen waarborgen,

  • -

    toezicht houden tijdens bijzondere activiteiten (zoals vuurwerk en open vuur,

  • -

    een beginnende brand blussen en eventueel assisteren bij een ontruiming

Daarnaast moeten deze personen nuchter zijn en voor hun taak zijn voorbereid door de interne organisatie

Artikel 16 Gebruiksvoorschriften met betrekking tot evenementenbeveiliging en publieksbeveiligingsdiensten

16.1 Een evenement dient op een veilige wijze te worden georganiseerd.

16.3 Een evenementenbeveiligingsbedrijf dient te voldoen aan de eisen die gesteld zijn in hoofdstuk 4 “Fundamentele uitgangspunten” van de NTA 8020-30 (september 2004).

16.4 Een evenementenbeveiliger voldoet aan de eisen die gesteld zijn in hoofdstuk 4 “Fundamentele uitgangspunten” van de NTA 8020-30 (september 2004).

16.5 Het bevoegd gezag kan aan de organisator van een evenement een verplichting op leggen om een risicoanalyse op te stellen.

16.6 De risicoanalyse dient te voldoen aan hoofdstuk 4 “Fundamentele uitgangspunten” van de NTA 8020-30 (september 2004).

16.7 De uitwerking van de eisen genoemd in lid 6 dient te voldoen aan bijlage 5.

Toelichting:

Risico-analyse worden steeds vaker gevraagd door de hulpverlenende organisaties.

Richtlijnen voor het opleggen van een dergelijke verplichting is bijvoorbeeld dat het de verwachting is dat er 5.000 of meer personen op het evenement afkomen of dat er een ernstige verstoring van de openbare orde te verwachten is. Ook kan het als middel dienen om de effecten van een nieuw soort evenement in beeld te brengen.

Voor een nadere toelichting van uitwerking wordt verwezen naar de “Leidraad Veiligheid publieksevenementen”, Nibra publicatienummer 14, oktober 2002.

Aan de hand van een risicoanalyse is de brandweer beter in staat om een aanvalsplan voor het evenement op te stellen.

Artikel 17 Bijzondere activiteiten (heteluchtballon, kabelballonen, helikopters e.d.)

17.1 De opstellings- en opstijgplaatsen van de ballon(nen) moeten zodanig zijn afgezet dat de toeschouwers de ballon(nen) en de drukhouders met vloeibaar gas, niet dichter dan tot op 25,00 mtr. kunnen benaderen; binnen deze afzetting mogen geen andere personen verblijven dan de opvarende en zij, die werkzaamheden verrichten welke direct met het vullen en opstijgen verband houden;

17.2 De te gebruiken drukhouders met vloeibaar gas dienen buiten bereik van onbevoegden en goed geventileerd te worden opgesteld op een veilige plaats;

17.3 Bij het verwarmen van lucht voor het opstijgen van de ballon dient een koolzuursneeuwblustoestel met een inhoud van tenminste 12 kg dan wel een droogpoederblusapparaat met een inhoud van tenminste 12 kg aanwezig te zijn;

17.4 Een landingsplaats van een helikopter moet tot op een afstand van 40 meter te bereiken zijn met een brandweervoertuig en er moet voldoende bluswater aanwezig zijn.

Toelichting:

De brandweer keurt alleen de opstellingsplaats evenals de noodzaak en mogelijkheid van een eventueel repressief optreden.

Door de “rijksluchtvaartinspectie” benodigde toestemmingen moeten zijn verleend. Men dient te allen tijde contact op te nemen met deze instantie. Door de eigenaar van het terrein, waar het vullen van de ballon(nen) en het opstijgen geschiedt, moet schriftelijk toestemming zijn verleend;

BIJLAGE 3 Calamiteitenplan evenementen

Brandgevaar wordt vaak onderschat. "Dat zal ons niet overkomen" en "het is toch al jaren goed gegaan" zijn vaak gehoorde kreten. Toch komt brand vaker voor dan u denkt. Vaker dan voorheen doen zich brandgevaarlijke situaties voor, doordat onze moderne, steeds complexer wordende samenleving grotere risico's met zich meebrengt. Soms met desastreuze gevolgen. Het is van (levens)belang dat dit gevaar zoveel mogelijk teruggedrongen wordt. Hier ligt een taak voor ons allen.

Het brandveilig gebruik van een (tijdelijke) inrichting wordt geregeld middels de gebruiksvergunning op grond van artikel 2.1.1 van de Brandbeveiligingsverordening. Aan die vergunning zijn voorwaarden verbonden die nageleefd moeten worden. De organisatie is verantwoordelijk voor naleving van de voorwaarden. De brandweer controleert periodiek de naleving ervan. Aanwijzingen van brandweer, politie, reinigingsdienst en GGD, gegeven in het belang van de openbare orde en veiligheid, dienen opgevolgd te worden Wat te doen bij calamiteiten:

Storm/stortregen

  • Technisch commissie controleert tenten, parasols,etc, op stormvastheid

  • Bij dreigend gevaar voor deelnemers en publiek moet direct contact met de hulpdiensten opgenomen worden.

  • Brand

  • Informant waarschuwen ,deze onderneemt actie volgens calamiteitenplan

  • Direct gas en elektra afsluiten

  • Zo mogelijk de brand met aanwezige hulpmiddelen proberen te blussen

  • Geen publiek meer toelaten, aanwezig publiek verwijderen.

  • De weg vrijmaken voor de brandweer.

Ongevallen

  • Onmiddellijk de EHBO-post waarschuwen

  • EHBO beoordeelt of ambulance ingeschakeld wordt

  • Taken

    door de organisatie aangewezen informant (bij brand)

  • Alarmeert de hulpdiensten, maakt evenementen terrein toegankelijk voor hulpdiensten

  • Vangt deze op, geeft aan de plaats van het incident i.v.m. snelste aanrijroute

  • Informant wordt aan bevelvoerend persoon (brandweer) gekoppeld

  • Vanaf deze plaats communiceert en stuurt hij middels b.v.een portofoon de rest van zijn door de organisatie aangewezen hulpverleners aan

Wat bij de brandweer bekent dient te zijn

  • De contactpersonen, telefoonnummers, functie omschrijving van deze personen

  • Welke persoon vangt de hulpdiensten op

  • Plan van aanpak organisatie m.b.t. bestrijding incidenten

  • Hoe er bij een incident ontruimd gaat worden (ontruimingsplan)

BIJLAGE 4 Voorbeeld keuringsrapport bakwagens

BIJLAGE 5 Risico-inventarisatie voor evenementen

1. Inleiding

Met de risico-inventarisatie en de evaluatie voor evenementen krijgt men een duidelijk overzicht van alle mogelijke risico’s die bij het evenement een rol spelen.

Het is daarmee een instrument ten behoeve van de integrale veiligheid. Integraal betekent dat aan alle vormen van (on)veiligheid aandacht wordt gegeven. Het gaat dan om:

  • Criminaliteit, zoals inbraak, diefstal, geweldsdelicten, vernieling en brandstichting

  • Hinder en overlast

  • Onveiligheidsgevoelens bij bezoekers, werknemers en bewoners

  • Brand

  • Blootstelling aan gifgassen en rook

  • Explosies door onder andere terrorisme, gaslek of kortsluiting

  • Verstoringen van de openbare orde, zoals rellen waardoor paniek ontstaat

  • Natuurgeweld

  • Verkeers- en transportongevallen

2. Opbouw risicoinventarisatie

Stap

Procesfase

Hoofdactiviteiten

1

Risicoinventarisatie

• vaststellen van de risico’s • prioritering van de belangrijkste risico's. • opstellen rapportage.

2

Oplossingen / Maatregelen

• bepalen wat te doen met gesignaleerde risico's • uitwerken alternatieven • selecteren voorkeurs alternatief • aangeven van restrisico's • opstellen rapportage

3

Afspraken

• bewaken uitvoering gemaakte afspraken • opstellen eindrapportage

3. Risicoinventarisatie

Stap

Procesfase

Acties

1

Inventarisatie

• vaststellen van de risico’s • prioritering van de risico's. • opstellen rapportage n.a.v. het invullen van de format.

3.1 Vaststellen van de risico’s

Streef bij de inventarisatie van de risico’s naar volledigheid, door alle vormen van veiligheid onder te loep te nemen. Later kan door het stellen van prioriteiten een waarde worden gegeven aan de verschillende risico’s en kunnen minder belangrijke vormen alsnog worden geschrapt.

Er wordt onderscheid gemaakt tussen twee soorten risico’s:

  • Risico’s die veel voorkomen (grote kans), maar waarvan de gevolgen over het algemeen niet heel ernstig of grootschalig zijn. Deze risico’s vallen onder de noemer criminaliteit en (sociale) veiligheid.

  • Risico’s die niet zo vaak voorkomen, maar die als ze voorkomen zeer ernstige gevolgen (kunnen) hebben. Het gaat daarbij om branden, rampen en externe veiligheid.

Streef ook naar volledigheid door het evenement niet geïsoleerd te bekijken, maar in samenhang met de huidige inrichting of het huidige gebruik van het gebied. Bekijk tevens de (directe) omgeving waarin het evenement gerealiseerd moet gaan worden. Een te geïsoleerde benadering van het plan kan leiden tot het vergeten van veiligheidsrisico’s. Als hulpmiddel kan bijlage 5-1 ‘risicoinventarisatie’ gebruikt worden, hierin worden steeds twee vragen gesteld:

  • Het evenement: welke veiligheidsrisico’s ontstaan door de uitvoering van het evenement?

  • De omgeving: welke veiligheidrisico’s kunnen voortkomen uit de omgeving van het evenemententerrein en/of de relatie tussen de omgeving en het evenementterrein?

3.2 Prioritering

Als de veiligheidsrisico’s op een rijtje zijn gezet, verdient het aanbeveling prioriteiten aan te brengen. Bijlage 5-1 ‘ Risicoinventarisatie’ ’ biedt daartoe de mogelijkheid.

Niet iedereen zal dezelfde prioriteit (willen) toekennen aan de gevonden risico’s. Het is van belang hier zoveel mogelijk consensus over te bereiken,

4. Oplossingen

Stap

Procesfase

Acties

2

Oplossingen

• bepalen wat te doen met de gesignaleerde risico's • uitwerken alternatieven • selecteren voorkeursalternatief. • aangeven restrisico's • opstellen (eind)rapportage

4.1 Bepalen wat te doen met de gesignaleerde risico’s

Men legt allereerst de risico’s op tafel zoals die uit de risicoinventarisatie volgden, in het bijzonder de risico’s die een hoge prioriteit hebben.

Het verdient aanbeveling om ook naar de lager geprioriteerde risico’s te kijken. Vaak komt men namelijk tot oplossingen voor meerdere risico’s tegelijk.

4.2 Aangeven van de restrisico’s

Het Is belangrijk om aan te geven welke risico’s niet worden afgedekt. Deze restrisico’s kunnen bijna altijd ‘opgevangen’ worden in de beheerfase. Door de inzet van extra manbewaking, hulpverleners en controleurs kunnen de ingebouwde veiligheidsfouten en -zwakheden van een evenement over het algemeen in het beheer gecompenseerd worden.

4.3 Uitwerken alternatieven

De volgende stap is dat men de ter tafel gekomen oplossingen combineert tot een samenhangend geheel: het alternatief.

  • Het Meest Veilige Alternatief (MVA): dit is het alternatief dat over de gehele linie het best scoort wat betreft voorkómen en/of reduceren van risico's. Voor alle risico’s wordt een oplossing gevonden en de restrisico’s zijn geminimaliseerd.

Bijlage 5-2 geeft op een aantal vragen die in deze notitie kunnen worden gesteld een mogelijke oplossing.

5 Afspraken

Stap

Procesfase

Acties

3

Afspraken

• bewaken uitvoering gemaakte afspraken • opstellen (eind)rapportage

In deze fase worden de afspraken vastgelegd die gemaakt zijn naar aanleiding van de twee voorgaande stappen. De evenementenorganisatie is verantwoordelijk voor de uitvoering van de afgesproken maatregelen. Tevens zien zij erop toe dat de maatregelen naar behoren worden uitgevoert. De overheid een controlerende en zonodig een handhavende taak.

Bijlage 5-3 kan gebruikt worden voor deze stap.

Bijlage 5-1 Risico-inventarisatie voor evenementen

Deze bijlage bestaat uit vier delen:

  • 1.

    Een formulier waarop een eerste algemeen overzicht van de risico’s gegeven kan worden. In de eerste kolom treft men een aantal risico’s aan. De gebruiker kan dit overzicht van mogelijke risico’s desgewenst indikken, uitbreiden met meer/andere risico’s of (deels) detailleren door bijvoorbeeld een risico als ‘criminaliteit’ in onderdelen te splitsen. Wat men ook doet met de risicokolom, het is van belang om per risico de vraag te stellen of het desbetreffende risico zich kan voordoen als het evenement plaats vindt. De tweedeling die apart aandacht vraagt voor het evenementen en daarnaast de relatie evenement versus omgeving maakt het mogelijk om op ideeën te komen. Zo wordt nogal eens vergeten dat er ook oude elementen (met risico’s) blijven bestaan – een kanaal, een spoorlijn- etc.

  • 2.

    In het daarop volgende deel wordt de risicocategorie ‘criminaliteit en (sociale) onveiligheid’ nader uitgediept en gedetailleerd met behulp van een aantal risicofactoren.

  • 3.

    Het derde deel geeft dezelfde uitdieping en detaillering, maar dan voor de categorie ‘branden, rampen en externe veiligheid’.

  • 4.

    Het vierde deel is het belangrijkste. Hierop geeft men een eindoordeel over de benoemde risico’s. Vaak zal dit onderdeel pas na de benodigde discussies met de betrokken partijen en na eventueel nader onderzoek kunnen worden ingevuld:

    • In de linker kolom: de risico’s die zich bij het evenement in dit plangebied zouden kunnen voordoen.

    • Daarachter geeft men met een getal tussen de 1 en de 10 de kans aan (10 zal zich heel vaak voordoen/ 1 komt niet/nauwelijks voor).

    • De kolom erachter geeft men op een zelfde manier een grove indicatie van de ernst van de gevolgen als het risico zich onverhoopt voordoet (10 zeer ernstig / 1 nauwelijks ernstig).

    • In de laatste kolom geeft men als totaal een eindoordeel over de prioriteit (H= hoog, M = midden, L = laag).

1. Overzicht risico’s

Risico

Mogelijk doet dit risico zich voor bij (ja = X)

Betrokken partijen

 

Het evenement

In relatie tot omgeving

 

Criminaliteit en (sociale) onveiligheid

 

 

 

Criminaliteit, zoals inbraak, diefstal, bedreiging, beroving, overval, vernieling, geweld en brandstichting

 

 

 

Hinder, overlast en verloedering

 

 

 

Onveiligheidsgevoel bij bezoekers, werknemers, bewoners, waardoor zij de locatie vermijden

 

 

 

Brand, rampen en externe veiligheid

 

 

 

Brand

 

 

 

Blootstelling aan gifgassen of rook

 

 

 

Explosie door onder andere terrorisme, gaslek of kortsluiting

 

 

 

Verstoring van de openbare orde, zoals rellen, gijzeling en sabotage, waardoor paniek ontstaat

 

 

 

Natuurgeweld

 

 

 

Verkeers- en transportongevallen op toeleidende routes of binnen het project

 

 

 

2. Criminaliteit en (sociale) onveiligheid

Het item

Risico

Betrokken partijen

A Aanwezigheid potentiële daders

• er zijn dealers, daklozen, verslaafden, groepen jongeren te verwachten op of rond de locatie • de locatie kent voorzieningen, zoals opslag van waardevolle spullen, verkoop- of gebruikspunten van alcohol, informele slaapplaatsen voor dak- en thuislozen, die criminaliteit aantrekken

 

B Sociale controle, zichtbaarheid

• het project is onvoldoende overzichtelijk; zicht op potentiële risico's ontbreekt • op criminaliteitsgevoelige plekken is onvoldoende toezicht en (camera) beveiliging • informele toezichthouders (bewoners, winkelpersoneel) hebben geen goed overzicht, waardoor ze onvoldoende hulp kunnen verlenen

 

C Betrokkenheid/veran twoordelijkheid

• in het ontwerp is beheer niet overal even duidelijk of eenvoudig te regelen • er is onduidelijkheid over de verantwoordelijkheid voor het beheer van overgangszones: zones tussengebieden die onder verschillende beheerders vallen

 

D Attractiviteit

• binnenzijde noch buitenzijde van de locatie oogt aantrekkelijk en verzorgd • het uiterlijk motiveert gebruikers onvoldoende om de locatie heel en netjes te houden

 

E Toegankelijkheid

• publiek en bewoners kunnen zich onvoldoende oriënteren zonder bewegwijzering • voor potentieel onveilige routes ontbreken alternatieven • er zijn doorlopende routes • ruimtes met goederen die voor dieven en vandalen interessant zijn, zijn toegankelijk voor onbevoegden • hulpverleners kunnen de locatie moeilijk bereiken; op sommige plekken zijn belemmeringen voor hulpverleners • gebruikers kunnen hulpverleners slecht oproepen/bereiken • risicovolle plaatsen in het project zijn onvoldoende toegankelijk

 

F Potentieel doelwit

• er zijn kwetsbare personen of goederen aanwezig

 

G Etc.

 

 

3. Brand, rampen en externe veiligheid

Risico

Betrokken partijen

Grote brand in een complex/gebied, waarbij grote aantallen personen gered of bevrijd moeten worden

 

Grote brand op een industrieterrein in of rond het evenemententerrein, die grootschalige hulpverlening vraagt en waarbij personen moeten vluchten vanwege de dreiging van rook en gevaarlijke stoffen

 

Ontsnapping van gevaarlijke stoffen op een industrieterrein in of rond het evenemententerrein

 

Grootschalig verkeers- of spoorwegongeval met vele slachtoffers, waarbij omvangrijke medische hulpverlening nodig is.

 

Ontsnapping van gevaarlijke stoffen uit transport over nabijgelegen weg of spoor

 

Bij massa-evenement of in grote publieksruimte, zoals zwembad, winkelcentrum en pretpark, breken rellen uit of ontstaat paniek; vluchtwegen kunnen publieksstroom niet aan, hulpverlening kan er niet bij

 

Grootschalige overstromingen, door rivieren die buiten hun oevers treden of door lekkages

 

Kwetsbaarheid evenement voor bijvoorbeeld aardbeving of (dreiging van) extreem slechte weersomstandig-heden, zoals windhoos, extreme hitte of kou

 

Grootschalige of langdurige uitval van nutsvoorzieningen of telefoonnet

 

Risico Betrokken partijen

Grote brand in een complex/gebied, waarbij grote aantallen personen gered of bevrijd moeten worden Grote brand op een industrieterrein in of rond het evenemententerrein, die grootschalige hulpverlening vraagt en waarbij personen moeten vluchten vanwege de dreiging van rook en gevaarlijke stoffen

Ontsnapping van gevaarlijke stoffen op een industrieterrein in of rond het evenemententerrein

Grootschalig verkeers- of spoorwegongeval met vele slachtoffers, waarbij omvangrijke medische hulpverlening nodig is.

Ontsnapping van gevaarlijke stoffen uit transport over nabijgelegen weg of spoor

Bij massa-evenement of in grote publieksruimte, zoals zwembad, winkelcentrum en pretpark, breken rellen uit of ontstaat paniek; vluchtwegen kunnen publieksstroom niet aan, hulpverlening kan er niet bij Grootschalige overstromingen, door rivieren die buiten hun oevers treden of door lekkages

Kwetsbaarheid evenement voor bijvoorbeeld aardbeving of (dreiging van) extreem slechte weersomstandigheden, zoals windhoos, extreme hitte of kou Grootschalige of langdurige uitval van nutsvoorzieningen of telefoonnet

4. Risico en prioriteit

Risico

Kans dat dit risico optreedt (1)

Ernst van de gevolgen (2)

Prioriteit H = hoog M = midden L = laag

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Bijlage 5-2 Oplossingen / maatregelen

  • 1.

    Oplossingen

    • Formuleer ten minste twee realistische oplossingen, waarvan één er volledig op is gericht om het project zo veilig mogelijk te maken (MVA).

  • 2.

    Keuze alternatief

    • Bepaal in overleg met de vergunningverlener voor welke oplossing gekozen wordt.

  • 3.

    Maatregelen

    • Bepaal de maatregelen die noodzakelijk zijn om de geselecteerde oplossing uit te voeren.

4. Vragenlijst ten behoeve van oplossingen

In onderstaande lijst (die niet pretendeert uitputtend te zijn) zijn vragen weergegeven die kunnen helpen bij het uitwerken van oplossingen.

  • Is de voorgestelde locatie de meest geschikte?

  • Zijn alternatieve locaties aanwezig?

  • Wat is de globale relatie tussen de omgeving en het evenement?

  • Hoe is deze relatie voor de alternatieve locaties?

  • Is de voorgestelde indeling/uitwerking van het evenement de meest geschikte?

  • Welke aanpassingen aan het evenement en openbare ruimte verhogen de veiligheid?

  • Hoe is de directe relatie met de omgeving? Is het wenselijk de integratie van het plan in de bestaande situatie vanuit veiligheid te verbeteren?

  • Hoe is het gesteld met de ontsluiting en bereikbaarheid? voor wie, wanneer en waar? is er voldoende sociale controle?

  • Hoe zouden daders van criminaliteit/overlast zich in het plangebied bewegen(vergelijkbare denk simulaties zijn te doen vanuit de rol van slachtoffer, (politiefunctionaris, brandweer, etc.).

5. Vragenlijst ten behoeve van maatregelen

Om te komen tot een gedetailleerde uitwerking van de geselecteerde oplossing, moeten diverse technische, fysieke, organisatorische en administratieve maatregelen worden uitgewerkt.

In onderstaande lijst (die niet pretendeert uitputtend te zijn) zijn vragen weergegeven die kunnen helpen bij het uitwerken van de maatregelen voor de oplossing.

  • Moet extra inzet van stadswachten, flatwachter, pleinwachter (etc) of beveiligers worden overwogen?

  • Zijn de ontsluitingswegen van voldoende capaciteit?

  • Is bereikbaarheid van de locatie, door bijvoorbeeld hulpverleners, gewaarborgd?

  • Moeten nadere afspraken worden gemaakt over vervoersplannen?

  • Zijn de verkeersremmende maatregelen

  • Moet een fysieke scheiding (hek, gracht) tussen het evenement en de bestaande situatie worden overwogen?

  • Zijn vluchtroutes afdoende aanwezig? Hebben ze voldoende capaciteit?

  • Is de detaillering van veiligheidsmaatregelen (sloten etc) ver genoeg doorgevoerd?

  • Moeten aanvullende afspraken met buurtverenigingen worden gemaakt?

  • Is er voldoende sociale controle?

  • Is er voldoende overzicht en toezicht?

  • Zijn er brandkranen aanwezig?

Bijlage 5-3 Afspraken

Deze bijlage kan gebruikt worden om de voortgang van afspraken tijdens de realisatie en uitvoering van een evenement te bewaken.

In de tabel kunnen de afspraken over maatregelen, die verwerkt zullen worden in het evenement, worden beschreven en kunnen knelpunten worden bijgehouden. Deze lijst kan dienen als een periodiek verslag van de voortgang van het implementeren van maatregelen.

Afspraak

Uitvoerende partij(en)

Voortgang in %

Is er een knelpunt ontstaan?

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Bijlage 6 Versiebeheer:

Versie:

Status:

Datum:

Beschrijving:

Opsteller:

1.0

concept

April 2005

Opstellen handreiking

G.L. Bijsterbosch

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Bijlage 7 Distributielijst:

Adressanten \ Versie:

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Afdeling PP

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Archief

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Commandanten Lokale Brandweer

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Provincie Utrecht

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

schema bij 5.2 indieningsvereisten

voorbeeld pictogram NEN 6088

tent met goede nooduitgang

koppelen van stoelen

ad Artikel 14. Met veilig opgestelde afvalbakken blijft de brand beperkt

Bijlage 4 voorbeeld keuringsrapport bakwagens

Bijlage 4 voorbeeld keuringsrapport bakwagens (2)