ARBEIDSVOORWAARDENREGELING GEMEENTE MIDDELBURG. (H 1 t/m 6)

Geldend van 12-01-2018 t/m 15-01-2018 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2018

Intitulé

ARBEIDSVOORWAARDENREGELING GEMEENTE MIDDELBURG. (H 1 t/m 6)

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Begripsomschrijvingen

Artikel 1:1

  • 1. Voor de toepassing van deze regeling en de uitwerkingsovereenkomst wordt verstaan onder:

    a. ambtenaar: hij die door of vanwege de gemeente is aangesteld om in openbare dienst werkzaam te zijn alsmede hij met wie een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht is aangegaan;

    b. functie: het geheel van werkzaamheden dat door de ambtenaar is te verrichten;

    c. pensioenreglement: de Algemene burgerlijke pensioenreglement, zoals die gold tot en met 31 december 1995;

    d. pensioen: een pensioen in de zin van het pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP:

    e. arbeidsduur: de vooraf vastgestelde omvang van het aantal uren in een bepaalde periode gedurende welke door de ambtenaar arbeid moet worden verricht;

    f. arbeidsduur per dag: de arbeidsduur zoals die voor de ambtenaar voor een bepaalde dag is vastgesteld;

    g. formele arbeidsduur per week: de arbeidsduur volgens de aanstelling;

    h. feitelijke arbeidsduur per week: de arbeidsduur zoals die voor de ambtenaar voor een bepaalde week is vastgesteld;

    i. vervallen;

    j. arbeidsduur per jaar: de naar jaarbasis herleide formele arbeidsduur per week, gecorrigeerd voor feestdagen;

    k. dienstverband: een aanstelling voor bepaalde of onbepaalde tijd, of een oproepovereenkomst;

    l. overwerk: werkzaamheden die de ambtenaar, voor wie de bijzondere werktijdenregeling geldt, in dienstopdracht verricht boven de feitelijke arbeidsduur per week;

    m. werkdag: een dag waarop de ambtenaar arbeid moet verrichten;

    n. werktijd: de periode tussen vastgestelde tijdstippen gedurende welke door de ambtenaar arbeid moet worden verricht;

    o. uurloon: 1/156 gedeelte van het - zo nodig naar een volledig dienstverband herberekende - salaris van de ambtenaar per maand;

    p. Zvw: de Zorgverzekeringswet;

    q. CAR: Collectieve arbeidsvoorwaardenregeling voor de sector gemeenten;

    r. UWO: Uitwerkingsovereenkomst;

    s. vervallen;

    t. vervallen;

    u. LOGA: Landelijk Overleg Gemeentelijke Arbeidsvoorwaarden;

    v. WAO: de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering;

    w. arbeidsongeschiktheid: arbeidsongeschikt in de zin van artikel 18, eerste lid, van de WAO;

    x. WAO-uitkering: een uitkering op grond van de WAO;

    y. WIA: Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen;

    z. IVA: Regeling inkomensvoorziening volledig arbeidsongeschikten;

    aa. IVA-uitkering: de uitkering bij volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid op grond van de WIA;

    bb. WGA: Regeling werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten;

    cc. WGA-uitkering: de werkhervattingsuitkering gedeeltelijk arbeidsgeschikten op grond van de WIA;

    dd. WAJONG: Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening voor jong gehandicapten;

    ee. WAZ: Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen;

    ff. Waz: Wet arbeid en zorg

    gg. SUWI: de wet Structuur Uitvoeringsorganisatie Werk en Inkomen;

    hh. uitvoeringsinstelling: een uitvoeringsinstelling als bedoeld in artikel 39, derde lid, van de Organisatiewet sociale verzekeringen 1997;

    ii. pensioenreglement: het pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP;

    jj. WPA: de Wet privatisering ABP;

    kk. vervallen;

    ll. vervallen;

    mm. volledig dienstverband: een dienstverband waarvan de arbeidsduur per jaar 1836 uur bedraagt en de formele arbeidsduur per week 36 uur bedraagt. Bij een deeltijd dienstverband bedraagt de arbeidsduur minder dan 1836 uur per jaar en de formele arbeidsduur minder dan 36 uur per week;

    nn. ZW: de Ziektewet;

    oo. ZW-uitkering: ziekengeld of uitkering krachtens de ZW;

    pp. UWV: het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, als bedoeld in hoofdstuk 5 van de wet SUWI;

    qq. salaris: maandbedrag dat binnen de salarisschaal aan de ambtenaar is toegekend, naar evenredigheid van diens formele arbeidsduur;

    rr. salaristoelagen: daartoe worden gerekend de in paragraaf 3 van hoofdstuk 3 genoemde toelagen, te weten: de functioneringstoelage, de waarnemingstoelage, de toelage onregelmatige dienst, de buitendagvenstertoelage, de toelage beschikbaarheidsdienst, de inconveniententoelage, de arbeidsmarkttoelage, de garantietoelage en de afbouwtoelage, die aan de ambtenaar zijn toegekend. Deze werden tot 1 januari 2016 tot de bezoldiging gerekend;

    ss. functieschaal: de salarisschaal die bij een functie hoort;

    tt. periodiek: het maandbedrag in een salarisschaal;

    uu. salarisschaal: een reeks maandbedragen als opgenomen in de bijlage bij hoofdstuk 3;

    vv. achterblijvende partner: weduwe, weduwnaar, geregistreerd partner van de overleden ambtenaar, of de ongehuwde partner die een samenlevingscontract had met de overleden ambtenaar.

    ww. vakantietoelag: jaarlijkse toelage van 8% van het salaris en de toegekende salaristoelage(n), hetgeen met ingang van 1 januari 2017 een vast onderdeel van het Individueel Keuze Budget vormt.

  • 2. Tot de openbare dienst van de gemeente behoren alle diensten en bedrijven door de gemeente beheerd.

Geen ambtenaar

Artikel 1:2

  • 1. Voor de toepassing van deze regeling en de uitwerkingsovereenkomst wordt niet als ambtenaar beschouwd:

    • a.

      het onderwijzend personeel bij een inrichting van openbaar onderwijs;

    • b.

      het onderwijsondersteunend personeel bij een inrichting van openbaar onderwijs, indien zij belanghebbenden zijn in de zin van het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel;

    • c.

      de buitengewoon ambtenaar van de burgerlijke stand als zodanig;

    • d.

      de onbezoldigd gemeenteambtenaar als genoemd in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, c, d en e van de Gemeentewet;

    • e.

      de directeur van de RDW Dienst Wegverkeer die tevens is benoemd tot onbezoldigd ambtenaar der gemeentelijke belastingen;

    • f.

      de onbezoldigd gemeenteambtenaar die toezichthouder is zonder opsporingsbevoegdheid;

    • g.

      de onbezoldigd gemeenteambtenaar die toezichthouder is met opsporingsbevoegdheid;

    • h.

      hij die een indicatie heeft voor de sociale werkvoorziening en op grond daarvan op basis van een arbeidsovereenkomst in dienst is van de gemeente, met uitzondering van de geïndiceerde die werkzaam is bij de gemeente in het kader van begeleid werken als bedoeld in artikel 7 van de Wet sociale werkvoorziening;

    • i.

      de ambtenaar als bedoeld in artikel 1.1, onder “medewerker”, van de sector-cao Ambulancezorg.

  • 2. Voor toepassing van onderdeel f of g van het eerste lid is, afhankelijk van de lokale bevoegdheidsverdeling tussen het georganiseerd overleg en de ondernemingsraad, overeenstemming vereist in het georganiseerd overleg of instemming vereist van de ondernemingsraad.

  • 3. Op de ambtenaar die aangesteld is als vrijwilliger bij de gemeentelijke brandweer is alleen hoofdstuk 19 en hoofdstuk 19a van toepassing.

Artikel 1:2:0:0

Het college stelt een aparte rechtspositieregeling voor de (buitengewoon) ambtenaar van de burgerlijke stand vast.

Rechtspositieregeling voor de buitengewoon ambtenaar van de burgerlijke stand

Begripsomschrijving

Artikel 1:2:0:1

Voor de toepassing van de in artikel 1:2:0:0 bedoelde regeling wordt verstaan:

buitengewoon ambtenaar: de buitengewoon ambtenaar van de burgerlijke stand, zoals bedoeld in het Reglement op de burgerlijke stand.

Aanstelling

Artikel 1:2:0:2

  • 1. Aanstelling geschiedt in vaste dienst of in tijdelijke dienst voor bepaalde tijd.

  • 2. Een aanstelling voor bepaalde tijd eindigt van rechtswege.

Bezoldiging

Artikel 1:2:0:3

  • 1. De buitengewoon ambtenaar ontvangt een vergoeding per voltrokken huwelijk of geregistreerd partnerschap gelijk aan viermaal het uurloon behorende bij het hoogste bedrag van schaal 8, bijlage IIa van de CAR/UWO. Indien een huwelijk op locatie wordt gesloten, bedraagt de vergoeding vijfmaal het voornoemde uurloon.

  • 2. De vergoeding bedoeld in het eerste lid, wordt opgehoogd met het percentage van de vakantietoelage van artikel 6:3, tweede lid.

  • 3. De vergoeding bedoeld in het eerste lid wordt opgehoogd met het percentage van de eindejaarsuitkering van artikel 3:6.

  • 4. De vergoeding bedoeld in het eerste lid wordt opgehoogd met een percentage van 8,6 % ter compensatie van het niet genieten van het vakantieverlof.

Aanspraken bij ziekte

Artikel 1:2:0:4

  • 1. Bij ziekte van de buitengewoon ambtenaar jonger dan 65 jaar zijn de artikelen 7:1 tot en met 7:3 (definities, begeleiding en recht op salaris en de toegekende salaristoelage(n) bij ziekte), 7:9 tot en met 7:14 (verplichtingen en sancties) en 7:19 tot en met 7:21 (samenloop met een uitkering), van overeenkomstige toepassing.

  • 2. Voor toepassing van dit artikel wordt onder vergoeding verstaan: het gemiddelde van het totaal aan vergoedingen bedoeld in artikel 3, over de 12 maanden onmiddellijk voorafgaande aan de eerste dag van ongeschiktheid van de buitengewoon ambtenaar. Voor zover de ambtenaar op deze datum zijn betrekking nog geen 12 maanden heeft vervuld, wordt gerekend met het bedrag dat hem gemiddeld per maand is toegekend over de periode waarin hij in dienst is.

  • 3. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder de eerste dag van ongeschiktheid van de buitengewoon ambtenaar verstaan: de dag waarop de ambtenaar is aangewezen om een huwelijk of geregistreerd partnerschap te voltrekken, waarvoor hij wegens ziekte is verhinderd.

  • 4. Burgemeester en wethouders kunnen nadere regels stellen.

Ontslag en schorsing

Artikel 1:2:0:5

  • 1. Ontslag kan worden verleend overeenkomstig de artikelen 8:1 (op verzoek), 8:2 en 8:2a (na ouderdomspensioen), 8:3 (wegens reorganisatie), 8:4 en 8:5 (wegens arbeidsongeschiktheid), 8:6 (wegens onbekwaamheid of ongeschiktheid), 8:7 en 8:8 (overige ontslaggronden) 8:12 en 8:12:1 (van rechtswege en tussentijds ontslag uit tijdelijke aanstelling) en 8:13 (als disciplinaire straf).

  • 2. Schorsing van de buitengewoon ambtenaar vindt plaats overeenkomstig artikel 8:15:1 en 8:15:2.

Overige rechten en plichten

Artikel 1:2:0:6

De artikelen 15:1, 15:1b tot en met 15:1g (verplichtingen rond integriteit), 15:1:12 (vergoeding van schade), 15:1:15 (beoordeling van de ambtenaar), 15:1:16 (uniform en dienstkleding), 15:1:19 (verbod betreden arbeidsterrein), 15:1:20 (infectieziekte), 3:21 (reis- en verblijfkosten), 15:1:23 tot en met 15:1:25 (vergoeden van schade) en 15:2 van de CAR/UWO en de sollicitatiecode zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 1:2:0:7

De buitengewoon ambtenaar die de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt of zich overigens schuldig maakt aan plichtsverzuim, kan disciplinair worden gestraft, overeenkomstig hoofdstuk 16.

Artikel 1:2:1

  • 1. Op de ambtenaar met wie een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht is aangegaan zijn artikel 3:11, 3:13, 3:25, 3:26 en de hoofdstukken 17 en 18 niet van toepassing.

  • 2. Op de ambtenaar die is aangesteld hoofdzakelijk ten behoeve van een wetenschappelijke of praktische opleiding of vorming zijn de hoofdstukken 3, 7, 10d, 11a en 17 niet van toepassing.

  • 3. Op de ambtenaar die is aangesteld als vakantiekracht zijn de hoofdstukken 3, 10d en 17 niet van toepassing.

  • 4. Op de ambtenaar die is aangesteld voor het verrichten van werkzaamheden in het kader van een door de overheid getroffen regeling, die het karakter draagt door een tijdelijke tewerkstelling de opneming in het arbeidsproces te bevorderen van personen, die behoren tot één of meer bepaalde groepen van werklozen, zijn de hoofdstukken 3, 10d en 11a niet van toepassing.

  • 5. De ambtenaar, bedoeld in de leden 2, 3 en 4 van dit artikel, heeft recht op:

    • a.

      8% vakantietoelage, met dien verstande dat dit ten minste een bedrag is van € 146,65 bij een volledig dienstverband, en

    • b.

      1,5% van het in de maand van opbouw geldende salaris, voor de ambtenaar die geboren is na 31 december 1949, met dien verstande dat dit ten minste een bedrag is van € 33,33 bij een volledig dienstverband, en

    • c.

      0,8% van het voor de ambtenaar in de maand van opbouw geldende salaris.

Stageplaats

Artikel 1:2a

  • 1. Het college kan een student in het kader van opleiding, studie of onderzoek een stageplaats aanbieden op basis van een stage-overeenkomst.

  • 2. Op de stage-overeenkomst is de CAR-UWO van toepassing, met uitzondering van de hoofdstukken 3, 5a, 6, 6a, 7, 10d en 17 en artikelen 2:1A, 2:1B, 2:4.

  • 3. De stage-overeenkomst wordt aangegaan voor bepaalde tijd, waarbij de duur afhankelijk is van de leerdoelen van de stagiair.

  • 4. De te verrichten werkzaamheden worden bepaald in samenspraak met de stagiair en onderwijsinstelling, waarbij het leerproces van de stagiair centraal staat. Het college zorgt voor adequate begeleiding.

  • 5. Aan de stagiair kan een onkostenvergoeding worden betaald.

  • 6. De stagiair is geen werknemer in de zin van artikel 2:4 van het Pensioenreglement Stichting Pensioenfonds ABP.

Artikel 1:2a:1:1

  • 1. De stagiair ontvangt een stagevergoeding en een onkostenvergoeding als bedoeld in artikel 1:2a lid 5 overeenkomstig de bepalingen van dit artikel.

  • 2. De stagevergoeding is afhankelijk van de duur van de stage en van het aantal uren dat stage wordt gelopen.

  • 3. Een stagiair komt in aanmerking voor de volgende stagevergoeding:

    • a.

      a. gedurende de eerste drie maanden 15% van schaal 1 anciënniteit 0 van bijlage IIa van de Arbeidsvoorwaardenregeling bij een volledige stageweek;

    • b.

      b. gedurende de vierde tot en met de zesde maand 20% van schaal 1 anciënniteit 0 van bijlage IIa van de Arbeidsvoorwaardenregeling bij een volledige stageweek;

    • c.

      c. gedurende de zevende maand en verder 25% van schaal 1 anciënniteit 0 van bijlage IIa van de Arbeidsvoorwaardenregeling bij een volledige stagewk.e

  • 4. Aan onkostenvergoeding wordt aan de stagiair slechts een tegemoetkoming in de reiskosten verleend verbonden aan het dagelijks heen en weer reizen van de woonplaats van de stagiair naar Middelburg, mits de afstand tussen de woonplaats en Middelburg tenminste 10 kilometer bedraagt.

  • 5. Een stagiair komt niet in aanmerking voor een reiskostenvergoeding als genoemd in lid 4 wanneer de kosten voor het afleggen van het traject van de woonplaats van de stagiair naar Middelburg op een andere wijze aan de stagiair wordt vergoed.

  • 6. De in lid 4 bedoelde tegemoetkoming wordt overeenkomstig het Reisbesluit vastgesteld.

STAGE-OVEREENKOMST

STAGE-OVEREENKOMST

De ondergetekenden:

a. de gemeente Middelburg, te dezen vertegenwoordigd door de burgemeester, gevestigd te Middelburg, Kanaalweg 3 ;

***

personeelsadviseur van de gemeente;

b. de onderwijsinselling:

de heer/mevrouw ***

stagebegeleider(ster) van de school;

c. de stagiair:

geboren te

wonende te

verklaren het volgende te zijn overeengekomen,

Artikel 1

De gemeente stelt de stagiair in de gelegenheid in het kader van zijn opleiding **** stage te lopen voor de periode van *** tot en met *** bij de afdeling *** ,gedurende * ** uur per week.

De heer/mevrouw ***  is aangewezen als stagebegeleider van de gemeen­te.

Deze is belast met de zorg en het toezicht op de stagiair, alsmede voor de contacten met de stagebegeleider van de onderwijsin­stelling.

Artikel 2

De onderwijsinstelling verplicht zich om een algemeen stage­plan te overhandigen. Hierin moet minimaal vermeld staan een be­schrijving en het doel van de stage. De te verrichten werk­zaamheden moeten in overleg met de onderwijsinstelling worden vastgesteld.

Artikel 3

De stage wordt vervuld onder verantwoordelijkheid en supervi­sie van de onderwijsinstelling, zulks in het kader van de tussen gemeente en onderwijsinstelling gemaakte afspraken.

Artikel 4

De dagelijkse leertijd is voor de stagiair in overeenstemming met de arbeidstijd welke geldt voor de organisatie of het organisatieonderdeel waar hij geplaatst is, tenzij anders is overeengekomen.

De stagiair dient de door of vanwege de leiding gegeven aan­wijzingen v.w.b. veiligheid, voorschriften etc. op te volgen.

Artikel 5

De stagiair is verplicht tot geheimhouding van hetgeen hem gedurende de stageperiode ter kennis is gekomen en waarvan hij weet of redelij­kerwijs kan vermoeden dat het van vertrou­welij­ke aard is.

Artikel 6

In geval van verzuim of het voornemen daartoe is de stagiair ver­plicht de gemeente daarvan op de hoogte te stellen op een wijze, zoals die bij de gemeente gebruikelijk is.

Artikel 7

De stagiair ontvangt een stagevergoeding en een onkostenvergoeding volgens artikel 1:2a:1:1 van de Arbeidsvoorwaardenregeling Gemeente Middelburg.

Artikel 8

De stagiair heeft recht op vakantiedagen. Het aantal op te nemen vakantiedagen wordt berekend aan de hand van de daarvoor bestaande regeling bij de gemeente. De stagiair dient bij het opnemen van verlof zelf te bezien of dit past binnen het door de onderwijsinstelling opgelegde aantal stage-uren.

Artikel 9

De stagiair kan worden verplicht om op het eind van de stage een stageverslag te overhandigen aan de gemeente. Dit verslag kan dan in een evaluerend eindgesprek worden behandeld.

Artikel 10

Tussentijdse beëindiging van deze overeenkomst geschiedt bij onder­ling goedvinden van partijen en in ieder geval als de overtuiging bestaat dat één der partijen de uit deze overeen­komst voortvloeiende verplichtingen niet of op onvoldoende wijze nakomt, of dat redelij­kerwijze niet meer kan worden verlangd dat de stage-overeenkomst in stand blijft.

Geen der partijen zal zonder overleg met de overige partijen bij deze overeenkomst de stage voortijdig afbreken.

Aldus aangegaan op ***

De gemeente Middelburg,

De burgemeester van Middelburg,

namens deze,

*** ***

personeelsadviseur.

De onderwijsinstelling,

de heer/mevrouw ***

stagebegeleider(ster) van de school.

Werkervaringsplaats

Artikel 1:2b

  • 1. Het college kan degene die daarom verzoekt een werkervaringsplaats aanbieden op basis van een werkervaringsovereenkomst.

  • 2. Op de werkervaringsovereenkomst is de CAR-UWO van toepassing, met uitzondering van de hoofdstukken 3, 5a, 6, 6a, 7, 10d en 17 en artikelen 2:1A, 2:1B en 2:4.

  • 3. De werkervaringsovereenkomst wordt aangegaan voor bepaalde tijd, voor een periode van maximaal 6 maanden. De werkervaringsovereenkomst kan eenmalig worden verlengd met een periode van maximaal 6 maanden.

  • 4. De te verrichten werkzaamheden worden bepaald in overleg met de medewerker, waarbij het leerproces van de medewerker centraal staat. Het college zorgt voor adequate begeleiding.

  • 5. Aan de medewerker wordt een onkostenvergoeding betaa.ld

  • 6. De medewerker is geen werknemer in de zin van artikel 2:4 van het Pensioenreglement Stichting Pensioenfonds ABP.

Artikel 1:2b:1:1

  • 1. De medewerker met een werkervaringsplaats ontvangt een onkostenvergoeding als bedoeld in artikel 1:2b lid 5 overeenkomstig de bepalingen van dit artikel.

  • 2. Aan onkostenvergoeding wordt aan de medewerker met een werkervaringsplaats slechts een tegemoetkoming in de reiskosten verleend verbonden aan het dagelijks heen en weer reizen van de woonplaats van de medewerker met een werkervaringsplaats naar Middelburg, mits de afstand tussen de woonplaats en Middelburg tenminste 10 kilometer bedraagt.

  • 3. Een medewerker met een werkervaringsplaats komt niet in aanmerking voor een reiskostenvergoeding als genoemd in lid 2 wanneer de kosten voor het afleggen van het traject van de woonplaats van de medewerker met een werkervaringsplaats naar Middelburg op een andere wijze aan hem wordt vergoed.

  • 4. De in lid 2 bedoelde tegemoetkoming wordt overeenkomstig het Reisbesluit vastgesteld.

WERKERVARINGSOVEREENKOMST

WERKERVARINGSOVEREENKOMST

De ondergetekenden:

a. de gemeente Middelburg, te dezen vertegenwoordigd door de burgemeester, gevestigd te Middelburg, Kanaalweg 3;

***

personeelsadviseur van de gemeente;

en

b. de werkervaringskracht:

geboren te

wonende te

verklaren het volgende te zijn overeengekomen,

Artikel 1

De gemeente stelt de werkervaringskracht in de gelegenheid werkervaring op te doen voor de periode van *** tot en met *** bij de afdeling ** * ,gedurende *** uur per week.

De heer/mevrouw *** is aangewezen als begeleider van de gemeen­te.

Deze is belast met de zorg en het toezicht op de stagiair, alsmede voor de contacten met de stagebegeleider van de onderwijsin­stelling.

Artikel 2

De gemeente draagt de werkervaringskracht slechts werkzaamheden op die passen binnen het doel en de opzet van de werkervaringsperiode. Dit doel en deze opzet liggen vast in het werkervaringsplan dat onderdeel uitmaakt van deze overeenkomst.

Artikel 3

De dagelijkse werktijd is voor de werkervaringskracht in overeenstemming met de arbeidstijd welke geldt voor de organisatie of het organisatieonderdeel waar hij geplaatst is, tenzij anders is overeengekomen.

De werkervaringskracht dient de door of vanwege de leiding gegeven aan­wijzingen v.w.b. veiligheid, voorschriften etc. op te volgen.

Artikel 4

De werkervaringskracht is verplicht tot geheimhouding van hetgeen hem gedurende de periode ter kennis is gekomen en waarvan hij weet of redelij­kerwijs kan vermoeden dat het van vertrou­welij­ke aard is.

Artikel 5

In geval van verzuim of het voornemen daartoe is de werkervaringskracht ver­plicht de gemeente daarvan op de hoogte te stellen op een wijze, zoals die bij de gemeente gebruikelijk is.

Artikel 6

De werkervaringskracht ontvangt geen vergoeding gedurende de werkervaringsperiode. De werkervaringskracht ontvangt wel een onkostenvergoeding volgens artikel 1:2b:1:1 van de Arbeidsvoorwaardenregeling Gemeente Middelburg.

Artikel 7

De werkervaringskracht heeft recht op vakantiedagen. Het aantal op te nemen vakantiedagen wordt berekend aan de hand van de daarvoor bestaande regeling bij de gemeente.

Artikel 8

Tussentijdse beëindiging van deze overeenkomst geschiedt bij onder­ling goedvinden van partijen en in ieder geval als de overtuiging bestaat dat één der partijen de uit deze overeen­komst voortvloeiende verplichtingen niet of op onvoldoende wijze nakomt, of dat redelij­kerwijze niet meer kan worden verlangd dat de overeenkomst in stand blijft.

Geen der partijen zal zonder overleg met de overige partijen bij deze overeenkomst de werkervaringsperiode  voortijdig afbreken.

Aldus aangegaan op ***

De gemeente Middelburg,

De burgemeester van Middelburg,

namens deze,

*** ***

personeelsadviseur.

De werkervaringskracht,

Aanstellingen op grond van de banenafspraak

Artikel 1:2c

  • 1. In afwijking van artikel 3:1 kan het college voor de ambtenaar die onder een doelgroep in het doelgroepenregister van de Wet banenafspraak valt en onvoldoende arbeidsvermogen heeft om een reguliere functie te bekleden, een samenstel van taken vaststellen.

  • 2. Het college kan voor de ambtenaar die onder een doelgroep in het doelgroepenregister van de Wet banenafspraak valt en niet zelfstandig het wettelijk minimumloon kan verdienen, in afwijking van artikel 3:3, een salaris vaststellen met toepassing van salarisschaal A.

  • 3. Het college kan voor de ambtenaar, die onder de Wajong doelgorep valt en voldonede arbeidsvermogen heeft om zelfsatndig een reguliere functie te bekleden of niet in aanmerking komt voor loondispensatie, op grond van artikel 3:3 een salaris vaststellen aan de hand van zijn functieschaal zoals opgenomen in de salaristabel in bijlage IIa.

  • 4. Indien loondispensatie wordt toegekend, kan het college het salaris en de salaristoelagen van de ambtenaar naar rato van de loonwaarde conform de loondispensatie verminderen. Het naar loonwaarde bepaalde salaris van de ambtenaar vermeerder met de Wajong-aanvullingsuitkering is gelijk aan het wettelijk minimumloon.

  • 5. Indien loonkostensubsidie wordt toegekend, kan het college het salaris en de salaristoelagen van de ambtenaar naar rato van de loonwaarde niet verminderen. Het salaris van de ambtenaar is gelijk aan het wettelijk minimumloon. De loonkostensubsidie vergoedt aan het college het verschil tussen het naar loonwaarde bepaalde salaris van de ambtenaar en het wettelijk minimumloon.

  • 6. Voor de ambtenaar die onder een doelgroep in het doelgroepenregister van de Wet banenafspraak valt, gelden niet de in artikel 3:28 lid 2, onderdelen a, b en c genoemde minimumbedragen.

  • 7. Voor de ambtenaar die onder de Wajong doelgroep valt en voldoende arbeidsvermogen heeft om zelfstandig een reguliere functie te bekleden, gelden als minimumbedragen de bedragen genoemd in artikel 3:28 lid 2, onderdelen a, b en c naar rato van de loonwaarde en de deeltijdfactor.

Toepassing

Artikel 1:3

  • 1. De bepalingen van deze regeling en de uitwerkingsovereenkomst vinden ten aanzien van ambtenaren, omtrent wier rechtstoestand bij of krachtens de wet regelen zijn gesteld, slechts toepassing, voor zover bij of krachtens de wet die rechtstoestand niet is geregeld.

  • 2. Bij besluit van het college kan de toepasselijkheid van deze regeling en de uitwerkings-overeenkomst of van delen daarvan op ambtenaren of groepen ambtenaren om bijzondere redenen worden uitgesloten. Het voornemen een besluit te nemen, bedoeld in de eerste volzin, wordt - met redenen omkleed - gemeld bij het secretariaat van het LOGA. Deze melding kan voor LOGA-partijen aanleiding zijn te besluiten tot een verdere handelwijze.

Artikel 1:3a

Voor de toepassing van deze regeling ten aanzien van de griffier en de op de griffie werkzame ambtenaren is de raad bevoegd.

Voorschriften en instructies

Artikel 1:4:1

Met inachtneming van het bepaalde in deze regeling kan het college, indien zulks naar het oordeel van het college nodig of wenselijk is:

  • a)

    bijzondere voorschriften vaststellen ter uitvoering van de bepalingen van deze regeling, alsmede ten behoeve van het functioneren van de dienst;

  • b)

    instructies vaststellen ten aanzien van functies en bij de vervulling daarvan te volgen werkwijzen.

Uitreiking van Arbeidsvoorwaardenregeling

Artikel 1:4:2

  • 1. Op verzoek ontvangt de ambtenaar kosteloos een exemplaar van deze regeling, van de wijzigingen daarvan en van alle andere regelingen welke ter uitvoering van artikel 125 van de Ambtenarenwet zijn of worden getroffen.

  • 2. Op verzoek ontvangen eveneens kosteloos een exemplaar van de in het vorige lid bedoelde stukken:

    a. de centrales van overheidspersoneel welke zijn toegelaten tot het LOGA met het College voor Arbeidszaken van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten;

    b. de organisaties die blijkens hun statuten de belangen van gemeenteambtenaren behartigen en aangesloten zijn bij de onder a aangeduide centrales;

    c. de afdelingen van de organisaties, bedoeld onder b;

    d. ieder ander die daarvoor naar het oordeel van het college in aanmerking komt.

Artikel 1:4:3

  • 1. Op verzoek ontvangt de ambtenaar kosteloos een exemplaar van de voor hem geldende schriftelijke regels, welke zijn vastgesteld ter uitwerking of uitvoering van de bepalingen van deze regeling of welke hij bij de vervulling van zijn functie heeft na te leven, tenzij de bedoelde regels op een voor hem gemakkelijk toegankelijke plaats ter inzage liggen.

  • 2. Wanneer de ambtenaar niet schriftelijk vastgestelde regels als bedoeld in het eerste lid heeft na te leven, worden deze behoorlijk te zijner kennis gebracht.

Voordragen van belangen

Artikel 1:4:4

De ambtenaar heeft het recht zijn belangen rechtstreeks bij het hoofd van dienst en bij het tot aanstelling bevoegd bestuursorgaan voor te dragen.

Artikel 1:5

Bij de berekening van uren onder meer bij het bepalen van de omvang van de betrekking, worden deze tot twee decimalen afgerond. Om tot een decimaal te komen wordt de gangbare afbreekregel gehanteerd.

Vrijstelling

Artikel 1:6

  • 1. In een nadere regeling kan worden bepaald dat in bijzondere gevallen voor nader te bepalen hogere functies een tijdelijke aanstelling kan worden verleend in afwijking van artikel 2:4 is bepaald, alsmede dat voor bedoelde functies kan worden afgeweken van de salaristabel en/of van het bepaalde in de hoofdstukken 8 en 10d. In de commissie voor georganiseerd overleg moet overeenstemming zijn bereikt over de criteria voor de aanwijzing van deze functies en over de functie zelf.

    Ingeval geen commissie voor georganiseerd overleg is ingesteld, wordt de procedure ingevolge bijlage III van deze regeling gevoerd bij het opstellen van evengenoemde criteria en bij het bepalen van de functies, waarbij het overeenstemmingsvereiste van toepassing is.

  • 2. De in het vorige lid bedoelde regeling kan overeenkomstig van toepassing worden verklaard op ambtenaren in tijdelijke dienst die projecten of functies van tijdelijke aard uitoefenen waarbij de te bereiken resultaten in een bepaalde tijdsperiode tevoren kunnen worden vastgesteld en de betrokken ambtenaar in verregaande mate zelfstandig verantwoordelijkheid draagt voor de inrichting van de werkzaamheden.

Hoofdstuk 2 Aanstelling en arbeidsovereenkomst

Aanstelling; het bevoegd gezag

Artikel 2:1

Tenzij bij of krachtens wet of raadsbesluit anders is of wordt bepaald, geschiedt de aanstelling door het college.

Aanstelling in algemene dienst

Artikel 2:1A

  • 1. De aanstelling geschiedt in algemene dienst van de gemeente.

  • 2. Het college stelt in een lokale regeling nadere regels ter uitvoering van dit artikel.

  • 3. De ambtenaar die op 31 december 2012 in dienst is van de gemeente is met ingang van 1 januari 2013 van rechtswege aangesteld in algemene dienst van de gemeente.

Artikel 2:1B

  • 1. De ambtenaar is - nadat hij is gehoord - verplicht om in het belang van de dienst een andere passende functie te aanvaarden. Een passende functie is een functie die de ambtenaar redelijkerwijs in verband met zijn persoonlijkheid, zijn omstandigheden en de voor hem bestaande vooruitzichten kan worden opgedragen.

  • 2. Indien het college dit in het belang van de dienst nodig acht, is de ambtenaar verplicht om:

    a. tijdelijk niet tot zijn functie behorende werkzaamheden te verrichten, dan wel tijdelijk een andere functie waar te nemen;

    b. tijdelijk werkzaamheden te verrichten buiten de voor hem vastgestelde werktijden;

    c. beschikbaar te zijn buiten de voor zijn functie vastgestelde werktijden. Voor het, gedurende onbepaalde tijd periodiek verrichten van deze beschibaarheidsdiensten wordt de ambtenaar schriftelijk aangewezen, indien deze diensten ten minste op gemiddeld zestig kalenderdagen in een periode van twaalf maanden zullen moeten worden verricht, hetgeen uit de schriftelijke aanwijzing moet blijken.

  • 3. Wanneer de ambtenaar meent, dat in verband met zijn persoonlijkheid en omstandigheden de in het tweede lid bedoelde werkzaamheden redelijkerwijs niet van hem kunnen worden gevergd, geeft hij - onverminderd zijn verplichting om die werkzaamheden terstond aan te vangen - daarvan door tussenkomst van het hoofd van dienst terstond kennis aan het college, dat zo spoedig mogelijk een beslissing ter zake neemt.

Aanstelling; onderzoek naar bekwaamheid en geschiktheid

Artikel 2:2

  • 1. Voor aanstelling kan slechts in aanmerking komen hij van wie - na een daartoe door of vanwege het tot aanstelling bevoegd bestuursorgaan gehouden onderzoek - kan worden aangenomen, dat hij in voldoende mate beschikt over de hoedanigheden tot het verrichten van de hem op te dragen werkzaamheden.

  • 2. Het college treft maatregelen, waardoor de vertrouwelijkheid van de gegevens, ontvangen op grond van het in het eerste lid bedoelde onderzoek, te allen tijde wordt gegarandeerd.

  • 3. Voor aanstelling kan als vereiste worden gesteld, dat betrokkene een recente verklaring omtrent het gedrag als bedoeld in de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens overlegt.

  • 4. Bij een functiewijziging, tewerkstelling of overplaatsing kan als vereiste worden gesteld, dat de ambtenaar een recente verklaring omtrent het gedrag als bedoeld in lid 3 overlegt.

  • 5. De vreemdeling, zoals omschreven in de Vreemdelingenwet 2000 kan slechts voor een aanstelling in aanmerking komen indien hij beschikt over een tewerkstellingsvergunning tenzij hij van deze verplichting is uitgesloten krachtens artikel 3 van de Wet arbeid vreemdelingen.

Aanstelling; geneeskundig onderzoek

Artikel 2:3

  • 1. Onverminderd artikel 2:2, kan het college bepalen dat voor bepaalde functies, waarbij aan de vervulling van de functie bijzondere eisen op het punt van de medische geschiktheid moeten worden gesteld, aanstelling alleen mogelijk is na een geneeskundig onderzoek gericht op de te vervullen functie, waaruit blijkt dat tegen het vervullen van de functie uit medisch oogpunt geen bezwaren bestaan. Het geneeskundig onderzoek wordt ingesteld door de geneeskundige(n), daartoe aangewezen door het college.

  • 2. De kosten van het geneeskundig onderzoek komen ten laste van de gemeente.

Duur van de aanstelling

Artikel 2:4

  • 1. De aanstelling geschiedt voor bepaalde of onbepaalde tijd.

  • 2. Vanaf de dag dat een reeks van twee of drie aanstellingen voor bepaalde tijd, die elkaar opvolgen met tussenpozen van ten hoogste 6 maanden, een periode van 24 maanden overschrijdt (de tussenpozen inbegrepen), geldt de laatste aanstelling met ingang van die dag als een aanstelling voor onbepaalde tijd.

  • 3. Vanaf de dag dat meer dan drie aanstellingen voor bepaalde tijd elkaar hebben opgevolgd met tussenpozen van niet meer dan 6 maanden, geldt de laatste aanstelling als een aanstelling voor onbepaalde tijd.

  • 4. Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op elkaar opvolgende aanstellingen en arbeidsovereenkomsten tussen een ambtenaar en verschillende werkgevers, die, ongeacht of inzicht bestaat in de hoedanigheid of geschiktheid van de ambtenaar, ten aanzien van de verrichte arbeid redelijkerwijs geacht moeten worden elkaars opvolger te zijn.

  • 5. Voor de ambtenaar die de AOW-gerechtigde leeftijd heeft bereikt, geldt de aanstelling als aanstelling voor onbepaalde tijd vanaf de dag waarop:

    • a.

      de aanstellingen in tijdelijke dienst elkaar met tussenpozen van niet meer dan zes maanden hebben opgevolgd en een periode van 48 maanden, deze tussenpozen inbegrepen, hebben overschreden;

    • b.

      meer dan zes aanstellingen in tijdelijke dienst elkaar hebben opgevolgd met tussenpozen van niet meer dan zes maanden.

  • 6. Voor de vaststelling of de bedoelde periode of het aantal opvolgende aanstellingen is overschreden, worden alleen de aanstellingen in tijdelijke dienst in aanmerking genomen die zijn aangegaan na het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd.

Bericht van aanstelling

Artikel 2:4:1

  • 1. De ambtenaar ontvangt voor zijn indiensttreding kosteloos het bericht van aanstelling. Dit bericht vermeldt:

    • a)

      de gegevens genoemd in artikel II, tweede lid, onderdeel a tot en met j, van de wet van 2 december 1993 (Stb. 1993, 635);

    • b)

      de aanstellingsgrond, indien de ambtenaar is aangesteld:

    • -

      in een tijdelijke aanstelling voor onbepaalde tijd;

    • -

      in een aanstelling bij wijze van proef;

    • -

      voor een project met een eenmalig en uniek karakter;

    • -

      hoofdzakelijk ten behoeve van een wetenschappelijke of praktische opleiding of vorming;

    • -

      als vakantiekracht;

    • -

      voor het verrichten van werkzaamheden in het kader van een door de overheid getroffen regeling, die het karakter draagt door een tijdelijke tewerkstelling de opneming in het arbeidsproces te bevorderen van personen, die behoren tot één of meer bepaalde groepen van werklozen.

  • 2. Een wijziging bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, wordt de ambtenaar kosteloos meegedeeld.

  • 3. De mededeling als bedoeld in het zesde lid van artikel II van de wet van 2 december 1993 geschiedt kosteloos.

Vacatures

Artikel 2:4:2

  • 1. De vervulling van een vacature geschiedt bij voorkeur uit het personeel van de gemeente, tenzij naar het oordeel van het tot aanstelling bevoegde bestuursorgaan het dienstbelang zich daartegen verzet.

  • 2. Het bepaalde in het vorige lid van dit artikel is van overeenkomstige toepassing op degenen die een uitkering krachtens hoofdstuk 10d genieten ten laste van de gemeente.

Artikel 2:4:2:0

Het college stelt een sollicitatiecode vast waarin nadere regels rond de vervulling van vacatures en de rechten van de sollicitant zijn beschreven.

Sollicitatiecode

Begripsbepaling

Artikel 2:4:2:1

Voor de toepassing van de in artikel 2:4:2:0 bedoelde sollicitatiecode wordt verstaan onder:

Interne sollicitant:

1. ambtenaren in dienst van de gemeente Middelburg;

2. tijdelijke krachten, die werkzaam zijn bij de gemeente op het moment,

dat de vacature ontstaat met dien verstande, dat zij uitsluitend als

interne sollicitant worden aangemerkt voor de vacante functie, welke

zij op dat moment tenminste zes maanden vervullen;

3. de bezoldigd buitengewoon ambtenaar van de burgerlijke stand,

zoals bedoeld in het Reglement op de burgerlijke stand en de

rechtspositieregeling voor de buitengewoon ambtenaar van de

burgerlijke stand.

Selectiecommissie: de commissie bestaande uit de directleidinggevende, de personeelsadviseur en eventueel een opzichter of senior medewerker. In voorkomende gevallen kan de directeur zitting nemen in de selectiecommissie.

Personeelscommissie: de commissie bestaande uit maximaal drie medewerkers die op initiatief van de directleidinggevende worden benoemd uit de medewerkers van  desbetreffende afdeling.

College: het college van burgemeester en wethouders van Middelburg.

Klacht: een gemotiveerde omschrijving van een handeling of gedraging die afwijkt van de sollicitatiecode en verricht is door de gemeente Middelburg.

Directeur: de directeur in algemene dienst of de secretaris/algemeen directeur, die leiding geeft aan de afdeling waar de betreffende functie vacant is.

Algemeen

Artikel 2:4:2:2

De sollicitatiecode gaat er van uit dat de sollicitanten de volgende zes rechten hebben:

  • -

    het recht op een eerlijke kans op aanstelling (gelijke kans bij gelijke geschiktheid tenzij er sprake is van een groep die ondervertegenwoordigd is, wat blijkt uit het feit dat er voor deze groepen een apart beleid bestaat; maar ook het recht van de arbeidsorganisatie om de meest geschikte kandidaat te kiezen);

  • -

    het recht op informatie (o.a. over procedure, functie, arbeidsorganisatie);

  • -

    het recht op privacy (betreft soort en diepgang van de in te winnen informatie);

  • -

    het recht op vertrouwelijke behandeling van persoonlijke gegevens (betreft de wijze waarop met de ingewonnen informatie wordt omgegaan);

  • -

    het recht op een instrumenteel doelmatige procedure (betreft de methode en technieken die worden gebruikt bij de selectie);

  • -

    het recht van klacht (om de realisering van de genoemde rechten te bevorderen).

Ontstaan van de vacature

Artikel 2:4:2:3

Het voorstel tot openstelling van de vacature wordt aan het college ter beslissing voorgelegd.

Aan de hand van de functiebeschrijving wordt de advertentie in overleg met de direct leidinggevende opgesteld door de personeelsadviseur. In voorkomende gevallen kan overleg worden gepleegd met de directeur .

Werving

Artikel 2:4:2:4

  • 1. Ambtenaren boven de sterkte/met een uitkering

    Alvorens een vacature wordt opengesteld, beoordeelt de personeelsadviseur of er ambtenaren zijn die boven de sterkte zijn geplaatst dan wel die een wachtgeld- of enige andere uitkering van het college ontvangen, die voor de betreffende vacature in aanmerking komen.

  • 2. Intern

    • a.

      Vervolgens vindt er altijd een interne werving plaats. Hiertoe verspreidt de afdeling Bedrijfsvoering de vacature binnen de gemeente. Voor de interne vacature geldt dat aan de functie-eisen moet worden voldaan, dan wel aan een door praktijkervaring verkregen overeenkomend werk- en denkniveau. De directeur is bevoegd bij hoge uitzondering in overleg met de personeelsadviseur te bepalen, dat de vacature intern, bij de Zeeuwse bestuurlijke overheden (zoals Provincie, Zeeuwse gemeenten en Zeeuws Waterschap) en de werkervaringsplaatsmedewerkers van Orionis Walcheren of extern gelijktijdig wordt bekend gemaakt. Als van deze bevoegdheid gebruik wordt gemaakt, wordt de Ondernemingsraad hierover geïnformeerd.

    • b.

      De sollicitatietermijn voor interne sollicitanten is 10 dagen gerekend vanaf de datum waarop de vacature via een advertentie wordt opengesteld. Indien een interne sollicitant wegens ziekte of verlof te laat is met reageren, dan zal zijn sollicitatie in de eerstvolgende ronde worden meegenomen. Het is de zorg van de directleidinggevende om interne vacatures naar zieke medewerkers op te sturen.

  • 3. Zeeuwse bestuurlijke overheden + werkervaringsplaatsmedewerkers Orionis Walcheren

    Indien er binnen de gemeente geen geschikte kandidaten zijn, wordt de vacature gelijktijdig bij de Zeeuwse bestuurlijke overheden (zoals Provincie, Zeeuwse gemeenten en Zeeuws Waterschap) en bij de medewerkers van Orionis Walcheren die via een werkervaringsplaats binnen de gemeente werken gemeld. De sollicitatietermijn voor deze sollicitanten is 10 dagen gerekend vanaf de datum waarop de vacature voor hen wordt opengesteld.

  • 4a. De advertentie

    De gemeente vermeldt in de interne/externe advertentie alle essentiële kenmerken van de vacante functie en van de sollicitatieprocedure, te weten:

    • ·

      functienaam, functie-eisen, voornaamste taken, plaats in de organisatie;

    • ·

      naam, standplaats, postadres, het werkterrein van de organisatie;

    • ·

      inkomensindicatie, tenzij dit om bepaalde reden niet mogelijk is;

    • ·

      naam en telefoonnummer van een contactpersoon voor verdere informatie;

    • ·

      bijzondere arbeidsvoorwaarden of -omstandigheden zoals ploegendienst of consignatie;

    • ·

      eventuele mogelijkheid van een psychologisch onderzoek;

    • ·

      het hanteren van een inspraakprocedure;

    • ·

      datum waarop brief en/of (voorlopig) sollicitatieformulier in het bezit van de gemeente moet zijn.

  • 4b Functie-eisen kunnen betrekking hebben op vakbekwaamheid (opleiding, kennis, ervaring, competenties). Eisen ten aanzien van persoonlijke kenmerken (bijv. leeftijd) worden slechts gesteld indien dit in verband met een goede functievervulling noodzakelijk is.

  • 4c De personeelsadviseur bepaalt in overleg met de direct leidinggevende in welke media de advertentie geplaatst wordt. Indien de gemeente via verschillende media werft, vermeldt zij overal dezelfde sluitingsdatum voor reacties. Slechts wanneer dit niet mogelijk is in verband met de verschijningsdata van de desbetreffende media wordt hiervan afgeweken. De gemeente is niet verplicht reacties die binnenkomen na de vermelde sluitingstermijn in de selectie te betrekken.

Selectie van de reacties

Artikel 2:4:2:5

  • 1. Bij de selectie zijn betrokken de selectiecommissie en de personeelscommissie. In onderling overleg tussen de selectiecommissie en de personeelscommissie kan de samenstelling van beide commissies worden gewijzigd.

  • 2. De gemeente geeft personen en instellingen die niet zijn betrokken bij de selectie voor de functie waarnaar de sollicitant heeft gesolliciteerd, slechts met diens toestemming informatie over diens naam en andere gegevens.

  • 3. Bij de selectie van de reacties gaat de gemeente uit van de functie-eisen die in de advertentie zijn gesteld.

  • 4. Na sluiting van de sollicitatietermijn worden alle ingezonden reacties geregistreerd door de afdeling Bedrijfsvoering. De personeelsadviseur maakt een briefselectie van de kandidaten die niet voldoen aan de geldende normen voor de vacature en de kandidaten die wel voldoen aan de gestelde functie-eisen.

  • 5. De selectiecommissie maakt een voorlopige selectie van, indien mogelijk, tenminste vier kandidaten.

  • 5a. De ingekomen reacties worden doorgegeven aan de personeelscommissie die op zijn beurt, indien mogelijk, tenminste vier kandidaten selecteert.

  • 5b. De selectiecommissie en de personeelscommissie besluiten vervolgens gezamenlijk welke kandidaten worden uitgenodigd.

  • 5c. Indien de beide commissies niet tot een eensluidend besluit kunnen komen beslist de directeur gemotiveerd wie er uitgenodigd worden.

  • 6. De afdeling Bedrijfsvoering bericht de sollicitant binnen 14 dagen na de sluitingsdatum voor reacties dat zijn brief is ontvangen. De afdeling Bedrijfsvoering bericht de sollicitant binnen 4 weken na de sluitingsdatum voor reacties dat hij wordt afgewezen of uitgenodigd, of dat zijn sollicitatie wordt aangehouden, onder vermelding van de termijn waarbinnen nader bericht volgt.

Sollicitatiegesprek

Artikel 2:4:2:6

  • 1. Indien de gemeente de sollicitant uitnodigt voor een bezoek verstrekt zij hem in de uitnodigingsbrief informatie over de volgende punten:

    datum, uur, plaats, vermoedelijke duur, programma (gesprekspartners en hun functies [voor zover mogelijk])

    Bij het vaststellen van datum en tijdstip houdt de gemeente rekening met de belangen van de sollicitant. Bij de uitnodiging ontvangt de sollicitant het sollicitatieformulier.

  • 2. De sollicitant ontvangt de uitnodiging tenminste één week van te voren.

  • 3. De gemeente streeft naar maximaal 2 selectiegesprekken per bezoek om te voorkomen dat de sollicitant teveel informatie op een dag krijgt.

    De sollicitatiegesprekken met de selectie- en personeelscommissie vinden in beginsel afzonderlijk plaats.

    De personeelsadviseur zorgt ervoor dat het selectiegesprek goed is voorbereid en dat iedere deelnemer bekend is met de taakverdeling binnen de commissie.

    Alle leden van de inspraak- en selectiecommissie ontvangen van te voren de feitelijke informatie betreffende de uitgenodigde kandidaten.

  • 4. De gemeente voorkomt dat sollicitanten voor een en dezelfde functie tijdens het bezoek met elkaar in contact komen.

  • 5. Vervallen.

  • 6. De gemeente verstrekt de sollicitant naar waarheid alle informatie die deze nodig heeft om zich een zo volledig mogelijk beeld te vormen. Het gaat hier o.a. om het aantal (opgeroepen) kandidaten, de wijze waarop de vacature is ontstaan, het maximaal bereikbare inkomen in dezelfde functie en overige arbeidsvoorwaarden, de ontwikkelingsmogelijkheden indien aanwezig en de verdere sollicitatieprocedure.

  • 7. De gemeente stelt geen vragen die voor de functie en/of de functievervulling niet relevant zijn.

Nader onderzoek

Artikel 2:4:2:7

  • 1. De selectiecommissie vraagt indien nodig inlichtingen over de sollicitant aan derden. Hiertoe wordt eerst aan de sollicitant diens toestemming gevraagd. De gevraagde informatie moet direct verband houden met de te vervullen vacature, en er mag geen inbreuk gemaakt worden op de persoonlijke levenssfeer van de sollicitant.

    De verkregen informatie wordt desgevraagd in geobjectiveerde vorm aan de sollicitant medegedeeld.

    Ingeval deze informatie de resultaten van een medisch of psychologisch onderzoek betreft, wordt geacht de sollicitant eerst te zijn ingelicht door de desbetreffende onderzoeker voordat de gemeente kennis kan nemen van deze informatie. Het opvragen van deze informatie kan alleen in zoverre dit niet in strijd is met de geformuleerde beroepsethiek van de betrokken beroepsbeoefenaren.

    De inlichtingen over de sollicitant, verkregen van derden of d.m.v. een medisch onderzoek, worden niet ter beschikking gesteld aan de personeelscommissie.

    Wel kan de direct leidinggevende aangeven of de genoemde informatie in zijn totaliteit een positief, twijfelachtig of negatief beeld oproept.

    Voor de inlichtingen over de sollicitant verkregen d.m.v. een psychologisch onderzoek geldt dat alleen de eindconclusie van dit onderzoek ter beschikking wordt gesteld aan de personeelscommissie.

  • 2. Een psychologisch onderzoek vormt een onderdeel van de interne en externe selectieprocedure als karakterologische aspecten van belang zijn voor een goede functievervulling. In navolging hiervan zal er in ieder geval een psychologisch onderzoek plaatsvinden voor alle leidinggevende functies. Een psychologisch onderzoek vindt plaats bij een extern bureau dat zich houdt aan de regels van het Nederlands Instituut van Psychologen (NIP). Het psychologisch advies wordt na afloop van de selectieprocedure vernietigd; het wordt nimmer bij de volgende selecties gebruikt.

  • 3. Een medisch onderzoek in verband met de aanstelling kan slechts plaatsvinden door of onder verantwoordelijkheid van een arts en uitsluitend bij de functies die staan vermeld in de taakrisicoanalyse. Dit onderzoek verloopt volgens de normen, die bepaald worden door de huidige stand van de bedrijfsgezondheidszorg. De gemeente laat alleen die sollicitant onderzoeken, die zij wenst aan te stellen. De sollicitant die medisch niet geschikt wordt bevonden, wordt op de hoogte gebracht van de mogelijkheid van geneeskundige herkeuring. Indien de sollicitant gebruik maakt van de mogelijkheid tot herkeuring vindt geen afronding van de selectieprocedure plaats totdat de uitslag van de herkeuring bekend is.

  • 4. De gemeente zorgt dat de onderzoeker bekend is met de inhoud van de functie en met de omstandigheden waaronder en de werkomgeving waarin deze moet worden uitgeoefend.

  • 5. De gemeente vraagt de sollicitant die zij wenst aan te stellen om een verklaring omtrent gedrag te overleggen, indien een verklaring omtrent gedrag noodzakelijk is voor het vervullen van de functie.

  • 6. Elke vorm van nader onderzoek op verzoek van de gemeente geschiedt op haar kosten.

Eindselectie en beslissing

Artikel 2:4:2:8

  • 1. De personeelscommissie en de selectiecommissie dienen in onderling overleg er naar te streven tot een gelijke keuze te komen. Indien de beide commissies dezelfde keuze maken dan behoeft er geen voorstel tot benoeming aan het college te worden voorgelegd.

    1a.

    Indien de commissies een verschillende keuze maken dient er een advies aan het college te worden voorgelegd. De directeur is verantwoordelijk voor de advisering aan het college; de personeelsadviseur formuleert het advies. De motiveringen van beide commissies dienen in het advies te worden opgenomen.

    1b.

    Wanneer er afwijkende afspraken t.a.v. arbeidsvoorwaarden met de te benoemen kandidaat worden gemaakt, dan dient de benoeming in de vorm van een advies te worden voorgelegd aan het college.

  • 2. Indien de gemeente, in enige fase van de sollicitatieprocedure, besluit dat een sollicitant niet in aanmerking komt, ontvangt deze uiterlijk 2 weken na dit besluit bij voorkeur schriftelijk bericht. De afwijzing wordt zo goed mogelijk gemotiveerd. Indien schriftelijke motivering niet wenselijk wordt geacht, zal de motivering mondeling worden gegeven.

  • 3. Schriftelijke gegevens afkomstig van een sollicitant en afschriften hiervan die ten behoeve van de sollicitatieprocedure zijn vervaardigd, worden vernietigd, tenzij anders wordt afgesproken. Bij afwijzing worden het eventuele psychologische rapport en de andere schriftelijke gegevens betreffende de sollicitant, zoals het sollicitatieformulier, eveneens vernietigd.

  • 4. Bij de aanbieding van de functie worden alle zaken die van belang zijn, ook gedane toezeggingen, schriftelijk vastgelegd.

  • 5. De sollicitatieprocedure beslaat van werving tot besluit van aan­stel­ling maximaal 3 maanden.

    Overschrijding hiervan wordt gemotiveerd aan de sollici­tanten mee­gedeeld.

Klachtprocedure

Artikel 2:4:2:9

De sollicitant die van oordeel is dat de sollicitatiecode niet juist is toegepast, kan een klacht indienen bij het College.

Uitzonderingsbepalingen

Artikel 2:4:2:10

  • 1. Voor de gevallen waarin deze regeling niet voorziet of waarin naar het oordeel van burgemeester en wethouders, afgeweken dient te worden van deze regeling, beslissen burgemeester en wethouders. Het afwijken van de regels kan slechts geschieden als dit wordt medegedeeld en toegelicht aan de sollicitant.

  • 2. In bijzondere gevallen (bijv. overplaatsing in het kader van reorganisatie, overplaatsing op sociaal medisch advies) is de sollicitatiecode niet van toepassing.

Arbeidsovereenkomst

Artikel 2:5

  • 1. Door het college kan met een persoon slechts een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht worden aangegaan voor het bij oproep verrichten van werkzaamheden van een in aard en omvang wisselend karakter.

  • 2. De arbeidsovereenkomst wordt schriftelijk aangegaan, in tweevoud opgemaakt en door beide partijen ondertekend.

  • 3. Artikel 125h van de Ambtenarenwet is van overeenkomstige toepassing op de persoon met wie een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd is gesloten.

Artikel 2:5:1

Ten aanzien van de arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 2:5 zijn de artikelen 2:1 tot en met 2:4:2 van overeenkomstige toepassing.

Minimum-urengarantie bij oproepkrachten

Artikel 2:5:2

De overeenkomst kent een minimum-urengarantie. Per oproep wordt een minimum van 2 uur gegarandeerd en op maandbasis wordt uitbetaling van minimaal 15 uur gegarandeerd. De middeling van gewerkte uren vindt per kwartaal plaats indien in de maanden van het betreffende kwartaal meer of minder uren wordt gewerkt.

Inhoud oproepovereenkomst

Artikel 2:5:3

De overeenkomst dient de volgende afspraken te bevatten:

  • a)

    de werkgever verbindt zich, indien zich werkzaamheden voordoen die een beroep op de arbeid van de oproepkracht rechtvaardigen, het verrichten van deze werkzaamheden aan de oproepkracht aan te bieden;

  • b)

    de oproepkracht verbindt zich in beginsel de werkzaamheden - na daartoe opgeroepen te zijn - te verrichten;

  • c)

    een oproep door de werkgever dient ten minste 24 uur voor de aanvang van de feitelijke werkzaamheden aan de oproepkracht kenbaar gemaakt te worden. Daarbij dient de werkgever de omvang van de werkzaamheden zo nauwkeurig mogelijk aan te geven;

  • d)

    de werkgever verbindt zich in de overeenkomst de tijden te vermelden, waarbinnen de werkzaamheden kunnen worden verricht;

  • e)

    een oproep kan door de werkgever worden afgezegd en door de oproepkracht worden geweigerd, indien de afzegging respectievelijk de weigering uiterlijk twaalf uur voor de aanvang van de feitelijke werkzaamheden aan de wederpartij kenbaar wordt gemaakt. Indien afzegging plaatsvindt zonder de termijn van twaalf uur in acht te nemen, is de werkgever gehouden loon te betalen als ware de werkzaamheden feitelijk vervuld. Indien weigering plaatsvindt zonder de termijn van twaalf uur in acht te nemen, maakt de oproepkracht zich schuldig aan plichtsverzuim.

  • f)

    indien gedurende een omschreven periode de oproepkracht niet heeft gewerkt, terwijl de werkgever de oproepkracht ten minste een

    omschreven aantal malen daartoe heeft opgeroepen, en de oproepkracht alsdan niet verhinderd was werkzaam te zijn wegens ziekte, kan genoemde omstandigheid gelden als grond voor ontslag van de oproepkracht op grond van artikel 8:13.

Betaling bij ziekte van de oproepkracht

Artikel 2:5:4

  • 1. De gemeente verbindt zich het salaris en de toegekende salaristoelage(n) van de oproepkracht te baseren op de minimum afspraken zoals geformuleerd in artikel 2:5:2.

  • 2. Het salaris en de toegekende salaristoelage(n), tezamen vermeerderd met 8%, worden uitgedrukt in een bedrag per uur.

Artikel 2:5:4:0

Vervallen.

Stageregeling

Artikel 2:5:4:1 t/m 2:5:4:9

Vervallen.

Overgangsrecht

Artikel 2:6

Op aanstellingen die op 1 juli 2015 voldoen aan de voorwaarden van artikel 2:4 (oud), wordt artikel 2:4 (nieuw) pas van toepassing indien een volgende aanstelling wordt aangegaan binnen een periode van ten hoogste zes maanden na het einde van de laatste aanstelling.

Aanpassing arbeidsduur

Artikel 2:7

  • 1. Overeenkomstig de Wet flexibel werken heeft een persoon die is aangesteld als ambtenaar of met wie een arbeidsovereenkomst is aangegaan, het recht de formele arbeidsduur per week te verminderen of de formele arbeidsduur per week uit te breiden tot het aantal uur van een volledig dienstverband, tenzij zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen zich hiertegen verzetten.

  • 2. Overeenkomstig de Wet flexibel werken heeft een persoon die is aangesteld als ambtenaar of met wie een arbeidsovereenkomst is aangegaan, het recht de werktijden aan te passen, tenzij zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen zich hiertegen verzetten.

  • 3. Overeenkomstig de Wet flexibel werken heeft een persoon die is aangesteld als ambtenaar of met wie een arbeidsovereenkomst is aangegaan het college verzoeken tot aanpassing van zijn arbeidsplaats.

  • 4. De bepaling in lid 1 geldt niet voor de ambtenaar of de persoon met wie een arbeidsovereenkomst is aangegaan die de AOW-gerechtigde leeftijd heeft bereikt.

Artikel 2:7a

  • 1. Op verzoek van het college kan de arbeidsduur van een ambtenaar die is aangesteld voor een formele arbeidsduur van 36 uur per week, worden verruimd naar maximaal 40 uur per week.

  • 2. Bij een verruiming van de arbeidsduur geldt dat:

    • 1.

      de verruiming van de arbeidsduur plaatsvindt gedurende een vooraf te bepalen periode;

    • 2.

      het salaris evenredig wordt verhoogd;

    • 3.

      de vakantieduur evenredig wordt verhoogd;

    • 4.

      de pensioenopbouw evenredig wordt verhoogd;

    • 5.

      het minimale IKB,bedoeld in artikel 3:28 lid 2, sub a,evenredig wordt verhoogd;

    • 6.

      het minimale IKB, bedoeld in artikel 3:28 lid 2, sub b, evenredig wordt verhoogd;

    • 7.

      instemming van de ambtenaar is vereist;

    • 8.

      de koop van vakantie-uren op grond van artikel 3:29 lid 1, sub a voor de duur van de verruiming niet is toegestaan.

  • 3. Wanneer lid 1 van dit artikel wordt toegepast, meldt het college dit vooraf aan de OR.

  • 4. Het college rapporteert jaarlijks in het sociaal jaarverslag over het gebruik van de uitbreidingsmogelijkheid van de arbeidsduur naar maximaal 40 uur. Deze rapportage wordt ter bespreking voorgelegd aan de OR.

Artikel 2:8

Vervallen.

Hoofdstuk 3 Salaris, vergoedingen, toelagen en uitkeringen

§ 1. Algemene bepalingen

Artikel 3.1 Functies en functiewaardering

  • 1. Het college stelt de functies vast die door ambtenaren binnen de gemeentelijke organisatie kunnen worden bekleed.

  • 2. Elke functie wordt beschreven op basis van een functiewaarderingssysteem.

  • 3. Voor elke functie stelt het college een functieschaal vast op basis van een functiewaarderingssysteem.

Afdeling

Regeling organieke functiebeschrijving en -waardering

Algemeen
Artikel 3:1:1:1

Voor de toepassing van deze regeling wordt verstaan onder:

a. (betrokken) medewerker: degene, op wie de Arbeidsvoorwaardenregeling gemeente Middelburg van toepassing is en die belast is met de uitvoering van de beschreven organieke functie;

b. (organieke) functie: het geheel van werkzaamheden, dat blijkens een organieke functiebeschrijving door de medewerker moet worden verricht en dat voortvloeit uit de doelstellingen van de organisatie;

c. waarderingscommissie: de commissie als bedoeld in artikel 3:1:1:7;

d. directeur: de directeur in algemene dienst of de secretaris/algemeen directeur, die leiding geeft aan de afdeling waarvan de betrokken ambtenaar deel uitmaakt;

e. functie schaal: de schaal, die aan de hand van het systeem van functiewaardering voor de betreffende functie wordt vastgesteld;

f. (organieke) functiebeschrijving: de op papier op een zo uniform mogelijke wijze geordende verzameling van tot de functie behorende taken en verantwoordelijkheden;

g. waarderingsadvies: het advies, als bedoeld in artikel 3:1:1:8,erste lid.

Beschrijving organieke functies
Artikel 3:1:1:2
  • 1. Het college bepaalt welke organisatorische eenheden binnen de structuur van de ambtelijke organisatie, zoals neergelegd in de Organisatieverordening, worden onderkend.

  • 2. Een organieke functiebeschrijving wordt opgemaakt, indien er sprake is van:

    a. een nieuwe functie, voor zover de werkzaamheden niet kunnen worden ondergebracht bij een reeds beschreven functie;

    b. een gewijzigde functie inhoud als gevolg van organisatorische maatregelen, wijziging van taakstelling of verdeling binnen de organisatorische eenheid;

    c. andere omstandigheden, welke van invloed kunnen zijn op de rangordening van de functie.

Artikel 3:1:1:3
  • 1. De organisatieadviseur stelt een organieke functiebeschrijving c.q. wijziging daarvan op en pleegt daarbij mede overleg met de medewerker, die deze functie vervult. De door de directeur goedgekeurde functiebeschrijving wordt door de betrokken medewerker voor gezien getekend.

  • 2. Het college stelt de beschrijving van de organieke functie vast binnen 2 maanden na de datum van ontvangst. De vastgestelde beschrijving wordt vervolgens ter advisering voorgelegd aan de ondernemingsraad.

  • 3. De beslissing van het college wordt schriftelijk medegedeeld aan de betrokken medewerker.

Artikel 3:1:1:4

De vastgestelde functiebeschrijving wordt binnen 2 maanden na de vaststelling aan de waarderingscommissie ter waardering voorgelegd.

De waardering van de functie
Artikel 3:1:1:5
  • 1. De plaats in de rangorde van alle bij de gemeente voorkomende functies zal worden vastgesteld volgens de methode van organieke functiewaardering, als bedoeld in artikel 3:1:1:6 en nader uitgewerkt in de bijlagen 1 en 2.

  • 2. Het bepaalde in het vorige lid geldt niet ten aanzien van functies, waarvoor de bezoldiging bij of krachtens wet is vastgesteld.

  • 3. De vertaling van de plaats in de rangorde in de functie schaal gebeurt door middel van de conversietabel, die als bijlage 3 van deze regeling deel uitmaakt.

Artikel 3:1:1:6
  • 1. De functie wordt eerst ingedeeld in een van de op bijlage 1 voorkomende hoofdgroepen aan de hand van vergelijking van de inhoud van de functie met het denk- en werkniveau, dat nodig wordt geacht om de functie op normaal goede wijze te kunnen vervullen.

  • 2. Binnen de hoofdgroep wordt het functieniveau bepaald door het toekennen van waarderingen aan de volgende gezichtspunten:

    1. functionele vorming;

    2. handelsvrijheid;

    3. keuzemogelijkheden;

    4. leidinggeven;

    5. contacten.

  • 3. De in het tweede lid bedoelde waardering geschiedt aan de hand van het in bijlage 2 gestelde.

Artikel 3:1:1:7
  • 1. Er is een waarderingscommissie.

  • 2. Deze commissie bestaat uit:

    a. de organisatieadviseur;

    b. een door de commissie voor het Georganiseerd Overleg voor te dragen en door het college te benoemen lid, niet zijnde een ambtenaar in dienst van de gemeente Middelburg;

    c. een door het college te benoemen externe functiewaarderingsdeskundige.

    Voor het lid onder b wordt tevens een plaatsvervanger benoemd.

  • 3. Leden van de waarderingscommissie als bedoeld in dit artikel kunnen geen lid zijn van de Commissie bezwaarschriften Middelburg, kamer personele aangelegenheden.

Artikel 3:1:1:8
  • 1. Aan de hand van de vastgestelde organieke functiebeschrijving stelt de waarderingscommissie binnen 2 maanden na ontvangst van de beschrijving een functie analyse op, welke uitmondt in een waarderingsadvies. Uit dit advies blijkt:

    a. de indeling van de functie in een van de op bijlage 1 voorkomende hoofdgroepen;

    b. de score per gezichtspunt overeenkomstig het bepaalde in bijlage 2;

    c. de totaalscore van alle gezichtspunten van de functie.

  • 2. Het vastgestelde waarderingsniveau wordt met behulp van de bij deze regeling behorende conversietabel (bijlage 3) omgezet in een aan de functie verbonden functieschaal. De functieschalen 10a en 11a worden niet toegepast en maken uit dien hoofde geen deel uit van de conversietabel. De aan de functie verbonden functieschaal wordt vermeld in het waarderingsadvies.

Artikel 3:1:1:9
  • 1. Het waarderingsadvies wordt zo spoedig mogelijk aan het college voorgelegd.

  • 2. Het college neemt binnen dertig dagen na kennisneming van het waarderingsadvies een besluit omtrent de waardering van de functie en de daaraan verbonden functie schaal.

Artikel 3:1:1:10

Het college maakt zo spoedig mogelijk schriftelijk zijn besluit omtrent de waardering en de daaraan verbonden functie schaal bekend aan de betrokken medewerker.

Slot- en overgangsbepalingen
Artikel 3:1:1:11

De bijlagen 1 (hoofdgroepindeling), 2 (gezichtspunten) en 3 (conversietabel) maken deel uit van deze regeling.

Artikel 3:1:1:12

Het college kan in gevallen waarin deze regeling in redelijkheid niet voorziet nadere of afwijkende beslissingen nemen.

Artikel 3:1:1:13

Deze regeling treedt in werking op de eerste dag van de maand volgende op de dag van bekendmaking.

BIJLAGE 1 (Hoofdgroepindeling), behorende bij de Regeling organieke functiebeschrijving en -waardering.

Werkwijze van het systeem

  • 1.

    Uitgangspunt bij de bepaling van het functieniveau is de indeling van de functies in een zestal hoofdgroepen. Met behulp van een vijftal criteria, de secundaire factoren, wordt binnen de hoofdgroepen I t/m VI de nodige verfijning verkregen.

  • 2.

    In bijzondere situaties waarin het systeem niet of niet goed toepasbaar is kan het bevoegd gezag een aanvullende interpretatie geven. Deze interpretatie mag niet in strijd zijn met de tekst van het systeem. Zij dient, indien zij algemeen geldigheid heeft, overeenkomstig de daarvoor geldende procedure te worden vastgesteld.

    Indien er geen sprake is van algemene geldigheid valt dit onder de werking van artikel 3:1:1:13.

  • 3.

    De hoofdgroepindeling is gebaseerd op het werk- en denkniveau, dat wil zeggen het niveau dat nodig is om de functie op normaal goede wijze te vervullen.

    De begrippen werken en denken zijn uiteraard niet in tegenstellende zin bedoeld. Het woord "werkniveau" alleen zou toereikend zijn geweest; de toevoeging geeft slechts aan dat het niveau van denken (in en ten behoeve van het werk) een belangrijke rol speelt bij de hoofdgroepindeling.

  • 4.

    In de karakteristieken van de hoofdgroepen is het algemeen werk- en denkniveau verwoord dat als basis dient voor de indeling van de functie in de desbetreffende hoofdgroep. Hierbij kan als indicatie worden gehanteerd de voor de werkzaamheden van belang zijnde opleiding. Wanneer in de advertentietekst een te hoge opleiding wordt gevraagd kan dit consequentie hebben voor de indeling van een functionaris in een salarisschaal.

  • 5.

    Het mag duidelijk zijn dat het niet gaat om officiële kwalificaties van de persoon, maar om de functie-eisen. Bij de werving van personeel zullen in de advertentietekst opleidingen dienen te worden vermeld die direct aansluiten bij het beoogde werk- en denkniveau.

  • 6.

    De wijze waarop het onder beroepsvorming vermelde kennisniveau is verkregen, bijvoorbeeld door opleiding, vorming, ervaring of anderszins, is van geen belang.

  • 7.

    Bij het algemeen werk- en denkniveau gaat het om een ondeelbaar begrip. Hierbij kan het "intellectuele" (opleidings)aspect wel eens te exclusief aandacht krijgen. Vooropgesteld dat reële opleidingseisen een zeer bruikbare indicatie verschaffen, dient bij het bepalen van de hoofdgroep niet alleen naar de vereiste opleiding te worden gekeken.

  • 8.

    Hoofdgroep en functionele vorming zijn niet van elkaar te scheiden; ze geven het totale werk- en denkniveau weer, ze zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden.

    Ten zeerste onjuist is het wanneer de ene functionaris/commissie de hoofdgroep vaststelt, terwijl een andere functionaris/commissie de score voor functionele vorming bepaalt.

    Eén en ander houdt in, dat bij het indienen van een bezwaarschrift tegen de score voor functionele vorming en/of tegen de hoofdgroepindeling zowel de hoofdgroepindeling als de score voor het gezichtspunt functionele vorming moet worden vastgesteld.

    Opmerking: zie ook handelingsvrijheid en keuzemogelijkheden.

  • 9.

    Onder opleidingsniveau, voor zover betrekking hebbend op de hoofdgroepindeling, wordt verstaan de totale theoretische opleiding plus de tijd die nodig is om de opgedane kennis in praktijk toe te leren passen.

    Om op het aangegeven niveau te kunnen functioneren, is als regel de volgende, niet mee te tellen ervaring nodig:

    hoofdgroep I 0 jaar

    hoofdgroep II ca. 1 jaar

    hoofdgroep III ca. 2 jaar

    hoofdgroep IV ca. 3 jaar

    hoofdgroep V ca. 4 à 5 jaar

    hoofdgroep VI ca. 7 à 8 jaar.

    Voorbeeld:

    Na het behalen van een HBO-diploma (bijvoorbeeld HTS/HEAO) heeft men in de regel nog 3 jaar nodig om het geleerde in de praktijk te leren toepassen. Bij parttime opleidingen is dit in de regel korter.

  • 10.

    Het aantal jaren dat men een functie vervult, voor zover niet betrekking hebbend op opleiding, wordt bij functiewaardering buiten beschouwing gelaten.

  • 11.

    Studie voor het op peil houden van vakkennis wordt bij functiewaardering buiten beschouwing gelaten.

  • 12.

    Vervanging bij ziekte, verlof vakantie of andere tijdelijke afwezigheid wordt niet bij de functiewaardering betrokken.

    In geval door structurele afwezigheid van een andere functionaris, geautoriseerd, een deel van diens werkzaamheden wordt verricht, wordt dit bij de functiewaardering meegenomen overeenkomstig het beschrevene in het desbetreffende functiebestanddeel.

Niveau indeling hoofdgroepen

Hoofdgroep I

Werkzaamheden die in het algemeen worden gevormd door op zichzelf staande, dan wel in eenvoudige combinatie voorkomende, afzonderlijke handelingen, waartoe de vaardigheid vooral door routine en veelal ook door een belangrijke fysieke component wordt bepaald en kan worden verworven door training of scholing in de werksituatie c.q. bedrijfsopleiding of anderszins, op basis van lagere algemeen vormende scholing.

Toelichting:

Te denken valt aan:

* handhulp bij werkzaamheden;

* werkzaamheden waarvoor enige scholing of oefening is vereist;

* administratieve werkzaamheden, waarvoor de eisen ten aanzien van lezen en rekenen niet verder gaan dan eenvoudige notities en berekeningen;

* werkzaamheden als niet allround chauffeur, (in het algemeen vaardige bediening van een type voertuig, waarvoor het groot rijbewijs (CD) voldoende is).

Hoofdgroep II

Werkzaamheden waartoe de vaardigheid en bekwaamheid in het algemeen slechts denkbaar is op basis van een afgeronde vaktechnische scholing (BO).

Hoewel deze vaardigheid en bekwaamheid in belangrijke mate is bepaald door routine in de toepassing van nauw bepaalde werkwijzen en door ervaringskennis bij deze toepassing, treden daarnaast (in verband met de samengesteldheid van het werkobject, de in acht te nemen samenhangen of de zich voordoende variaties) eigen oordeel, handelingskeuze of gedragsbepaling ter realisering van gestelde taken, werkprogramma's of te leveren producten, naar voren.

Toelichting

Te denken valt aan werkzaamheden:

* waarvoor ambachtelijke kennis of vaardigheid is vereist;

* als allround chauffeur die op meerdere typen voertuigen structureel wordt ingezet (bijvoorbeeld huisvuilauto + veegauto + vrachtauto e.d.);

* van dagelijks toezicht op de uitvoering van (technische) werkzaamheden (tot en met hoofdgroep II);

* waarvoor vakinhoudelijke kennis, dan wel gedegen kennis van de Nederlandse taal is vereist.

Hoofdgroep III

Werkzaamheden waartoe de bekwaamheid in het algemeen slechts denkbaar is op basis van een afgeronde middelbare vaktechnische scholing (MBO) en welke behalve op praktische vaardigheid mede berust op theoretische kennis en beschouwing van de materie en op breder inzicht in technische, organisatorische, economische en/of maatschappelijke samenhangen.

De werkzaamheden als zodanig zijn in het algemeen nog bepaald tot een vrij nauw afgebakend werkgebied of takenpakket, maar vereisen eigen analyse, interpretatie, conceptie en aanpak, c.q. optreden en gedragsbepaling.

Toelichting

Te denken valt aan de werkzaamheden van:

* dagelijks toezicht op de uitvoering van meer gecompliceerde werkzaamheden (tot en met hoofdgroep III);

* in het algemeen meer uitvoerend karakter, waartoe echter naast praktisch gerichte vakkennis ook een theoretische ondergrond aanwezig moet zijn voor het opvangen van zich in de uitvoering voordoende problemen, of voor het uitwerken van meer gecompliceerde opdrachten.

Hoofdgroep IV

Werkzaamheden waarbij, veelal in direct samenspel met beleidsfunctionarissen en/of uitgaande van globaal geformuleerde algemene beleidslijnen, wordt deelgenomen aan de beleidsvoorbereiding, hoog gekwalificeerde uitvoerende en/of controlerende werkzaamheden of beheer (onderdeel van apparaatszorg, of welke, veelal in direct samenspel met op wetenschappelijk niveau werkzame functionarissen en/of uitgaande van globaal geformuleerde algemene richtlijnen, anderszins betrekking hebben op afzonderlijke terreinen van wetenschap en techniek. Het gaat om werkzaamheden, waartoe de bekwaamheid in het algemeen slechts denkbaar is op basis van een afgeronde hogere vaktechnische scholing (HBO). Deze bekwaamheid steunt, behalve op praktisch inzicht en praktijkkennis, vooral ook op kennis van theoretische grondslagen, alsmede op een meer dan oppervlakkige oriëntatie buiten het eigen vakgebied of arbeidsveld (ten aanzien van bijvoorbeeld meer algemene maatschappelijke, financiële of economische samenhangen en/of ten aanzien van anders gerichte vakgebieden en werksectoren).

Het arbeidsveld of vakgebied als zodanig is meestal nog begrensd, maar heeft aanraking met andere terreinen en vakrichtingen, waarop, veelal met eigen onderkenning van raak en coördinatiepunten, moet worden ingespeeld.

Opmerking:

Onder beleid wordt verstaan: het formuleren van doelstellingen en de weg die moet worden gegaan om de doelstellingen te bereiken.

Kenmerken van beleid zijn: visie ontwikkelen geldend voor langere termijn, breed terrein, grensoverschrijdend naar andere vakdisciplines.

Toelichting:

Te denken valt aan:

* het verrichten van therapeutische werkzaamheden in het begeleiden van mensen, bijvoorbeeld bij maatschappelijk werk;

* werkzaamheden van hoofden van onderdelen, die als zodanig in een groter organisatorisch verband een vrij afgeronde en zelfstandige functie vervullen;

* dagelijks toezicht op omvangrijke en gecompliceerde technische werkzaamheden (tot en met hoofdgroep IV);

* statische berekeningen van ingewikkelde staal- en/of betonconstructies.

Hoofdgroep V

Werkzaamheden in de sfeer van bestuur en beleid op onderscheiden terreinen van overheidszorg en apparaatsbeheer en/of toegepaste wetenschapsbeoefening, waartoe de bekwaamheid in het algemeen slechts denkbaar is op basis van voltooide universitaire studie.

Het gaat bij deze bekwaamheid vooral om kwaliteit van analytisch, synthetisch, methodisch denken, creatieve zin en onafhankelijke oordeelsvorming o.a. tot gelding komende in het uitwerken (prognose, planning, onderzoek) van beleidsideeën en het ontwikkelen van beleidslijnen op breed terrein en lange termijn, in standpuntbepalingen en belangenbehartiging met de contactuele instelling welke ter zake (in communicatie, coördinatie, ambtelijk beraad, contacten met maatschappelijke groeperingen, in commissies enz., ook internationaal), is vereist, in het (mede) geven van richting aan de ontwikkeling van grote technische of maatschappelijke projecten, of in de conceptie daarvan.

Toelichting:

Te denken valt aan:

* afdelingshoofden;

* directeuren.

Hoofdgroep VI

De werkzaamheden kenmerken zich door het behartigen van integraal, operationeel, sectoraal of specialistisch management ten aanzien van een afgerond terrein van overheidsbestuur, zorg voor samenleving, aansturing van een omvangrijke dienst of instelling of wetenschappelijke sector dan wel fungeren als intermediair tussen de politieke organisatie en de ambtelijke organisatie, een en ander met als doel het realiseren van een geheel van (beleids)doelstellingen die op politiek-bestuurlijk, maatschappelijk en/of wetenschappelijk-strategisch niveau zijn vastgesteld. Het beschikken over deskundigheid op theoretisch, fundamenteel gebied en het hebben van diepgaand inzicht in politiek-bestuurlijke, sociaal-maatschappelijke, wetenschappelijke of bedrijfsstructuren e.d.

De wijze van uitvoering en de te bereiken resultaten hebben een duidelijke, veelal duurzame invloed op het functioneren van de maatschappij, het overheidsapparaat en/of op omvangrijke delen van de samenleving.

Toelichting:

Te denken valt aan:

* Deze hoofdgroep is uitsluitend bestemd voor de functie van gemeentesecretaris.

BIJLAGE 2 (Gezichtspunten), behorende bij de Regeling organieke functiebeschrijving en -waardering.

1. Functionele vorming

Functionele vorming omvat de theoretische en praktische kennis, die de functie verlangt, uitgaande boven het denk- en werkniveau dat bepalend is geweest voor de hoofdgroepindeling.

De functionele vorming wordt uitgedrukt in het totaal benodigd aantal jaren school en praktijkopleiding en omvat ook de normaal te achten studie thuis. Ter benadering van de gradering kunnen fictieve opleidingen worden geconstrueerd.

Score Omschrijving

  • 1.

    Na de beroepsopleiding is maximaal 1 jaar school en/of praktijkopleiding nodig.

  • 2.

    Na de beroepsopleiding is meer dan 1 jaar t/m 2 jaar school en/of praktijkopleiding nodig.

  • 3.

    Na de beroepsopleiding is meer dan 2 jaar t/m 4 jaar school en/of praktijkopleiding nodig.

  • 4.

    Na de beroepsopleiding is meer dan 4 jaar t/m 7 c.q. 8 jaar school en/of praktijkopleiding nodig.

Indien de aanvullende kennis meer dan 7 a 8 jaar bedraagt wordt de functie ingedeeld in de naast hogere hoofdgroep, met score 1 voor functionele vorming.

Toelichting

  • 1.

    Bij functionele vorming mogen alleen die aspecten worden meegenomen, waarvan mag worden verwacht dat deze in de beroepsopleiding (hoofdgroep) niet of nauwelijks zijn behandeld en die door het volgen van een aanvullende studie c.q. praktijkopleiding (praktijkervaring als kennisvermeerdering) eigen moeten worden gemaakt.

  • 2.

    Bij de bepaling van de hoofdgroep en de score voor functionele vorming wordt uitsluitend de kennisvermeerdering gehonoreerd, welke nodig is voor de functie.

  • 3.

    1 jaar schoolopleiding bij functionele vorming komt overeen met 40 studieweken. Bij de bepaling van de studieduur wordt uitgegaan van het normaal geachte aantal les en studie uren (10-15 per week), tenzij duidelijk kan worden aangetoond dat dit aantal hoger of lager ligt.

    N.B.: 400-600 studie uren komen overeen met 1 studie of ervaringsjaar.

    Zie ook bijlage 1, Werkwijze van het systeem, artikel 9.

  • 4.

    1 jaar praktijkopleiding komt overeen met 1 jaar aanvullende studie als bij punt 3 gedefinieerd, tenzij duidelijk kan worden aangetoond dat het aantal opleidingsuren duidelijk hoger of lager is dan 10-15 uur per week.

  • 5.

    Bij de bepaling van het aantal school en/of praktijk opleiding wordt in principe uitgegaan van de kortste weg.

  • 6.

    Ook kennis die nodig is om leiding te kunnen geven of voor het kunnen hebben van (ingewikkelde) contacten, dient bij dit gezichtspunt te worden gewaardeerd.

  • 7.

    Studie voor het op peil houden van de vakkennis wordt niet in aanmerking genomen.

2. Handelingsvrijheid (mate van vrijheid in de functie)

Het gaat hierbij om de mogelijkheid die de functie biedt, beslissing naar eigen inzicht te nemen. Deze mogelijkheid wordt onder meer beperkt door toezicht, controle, toetsing, beoordeling door of namens de leiding, een en ander afhankelijk van de aard van de werkzaamheden.

Deze controle/toetsing/beoordeling kan plaatsvinden door onder meer: de chef, een hogere chef, een namens de leiding met controle/toetsing/beoordeling belaste functionaris, al dan niet in het kader van een bepaalde procedure of werkproces, of een in een procedure of werkproces ingebrachte zelfcontrole.

De frequentie van deze controle/toetsing/beoordeling wordt mede als maatstaf gehanteerd voor het bepalen van de score. Voor de bepaling van de score mogen uitsluitend die werkzaamheden (functiebestanddelen) in aanmerking komen die van overwegende invloed zijn geweest voor de bepaling van het totale werken denkniveau (= hoofdgroep en functionele vorming).

Score Omschrijving

  • 1.

    Het werk of werkresultaat is aan een vrijwel volledige controle/toetsing/beoordeling onderworpen.

  • 2.

    Het werk of werkresultaat wordt steekproefsgewijs, dan wel in grote lijnen gecontroleerd/getoetst/beoordeeld.

  • 3.

    Het werk of werkresultaat kan aan een eindcontrole/toetsing/ beoordeling worden onderworpen. In de praktijk vindt deze evenwel niet of nauwelijks plaats.

  • 4.

    Beoordeling/toetsing van het werk of werkresultaat kan slechts plaatsvinden op grond van de uitwerking in de praktijk.

Toelichting

  • 1.

    Bij het indienen en honoreren van een bezwaarschrift tegen de hoofdgroepindeling en/of score voor functionele vorming moet de score voor dit gezichtspunt opnieuw worden bepaald (op grond van niveaubepalende werkzaamheden).

  • 2.

    De mogelijkheid van methodische zelfcontroles en de in de procedures/werkmethode ingebouwde controles zijn van invloed bij de bepaling van de score.

  • 3.

    Partiele verantwoordelijkheid leidt nooit tot de maximale score.

  • 4.

    Een score 4 wordt gegeven indien de werkzaamheden zodanig van aard zijn dat er sprake is van een groot aantal onzekere factoren die door de functionaris in de afweging moeten worden betrokken, terwijl de inbreng in de beleidsadvisering en/of besluitvorming doorslaggevend is.

    Onzekere factoren zijn bijvoorbeeld het inschatten van ontwikkelingen op lange termijn, waarbij alleen de praktijk kan uitwijzen of de inschatting de juiste is geweest. Dit zal veelal pas na verloop van jaren mogelijk zijn.

  • 5.

    De controlefunctie wordt gehanteerd als maatstaf voor het bepalen van de score. Er worden uitsluitend controles in aanmerking genomen, die betrekking hebben op elementen uit de functie, die van overwegende invloed zijn geweest op de bepaling van de hoofdgroep en de score van de functionele vorming.

3. Keuzemogelijkheden (het ontwikkelen van eigen initiatieven)

Het gaat hierbij om de mate waarin de organisatie en de (aard van de) werkzaamheden de functionaris de mogelijkheid te bieden tot het ontwikkelen van initiatieven, het bewandelen van andere wegen dan de gebruikelijke en het oplossen van de zich voordoende problemen naar eigen inzicht. Deze keuzen kunnen worden beperkt door voorschriften, richtlijnen (bijvoorbeeld NEN bladen, vakvoorschriften, overheidsvoorschriften, richtlijnen, veiligheidsvoorschriften en andere), instructies, werkafspraken en dergelijke.

Bij de bepaling van de score mogen uitsluitend die werkzaamheden (functiebestanddelen) in aanmerking worden genomen, die van overwegende invloed zijn geweest voor de bepaling van het totale werk- en denkniveau (hoofdgroep en functionele vorming).

Score Omschrijving

  • 1.

    Door voorschriften en gedragsregels liggen werkmethoden en/of werkvolgorde vast; er wordt slechts vrijheid gelaten in tevoren bepaalde gevallen, (details en routinebeslissingen);

  • 2.

    Het werk of een onderdeel daarvan kan op meerdere, maar wel bekende manieren worden uitgevoerd. Afhankelijk van de omstandigheden dient een keuze te worden gemaakt.

  • 3.

    Het werk omvat het ontwerpen en realiseren van nieuwe oplossingen voor problemen in de uitvoeringssfeer. Als regel zijn dit eenmalige oplossingen.

  • 4.

    Het werk omvat het ontwerpen en realiseren van nieuwe oplossingen voor problemen in de sfeer van het beleid. Als regel zijn dit algemeen geldende structurele oplossingen.

Toelichting:

  • 1.

    Bij het indienen en honoreren van een bezwaarschrift tegen de hoofdgroepindeling en/of score voor functionele vorming moet de score voor dit gezichtspunt opnieuw worden bepaald (op grond van niveaubepalende werkzaamheden). Er is dus een relatie tussen de hoofdgroepindeling en de score voor keuzemogelijkheden.

  • 2.

    Keuzen die voor het eerst zijn/worden gemaakt, behoeven niet altijd te worden gerekend tot nieuwe oplossingen. Keuzen bij werkzaamheden waarvoor algemeen aanvaarde methoden gelden, hoewel nog niet toegepast in de organisatie c.q. het werk, worden gerekend tot de score 2.

  • 3.

    Onder nieuwe oplossingen/wegen dienen te worden verstaan die oplossingen/ wegen die op grond van het werk en denkniveau, zoals blijkt uit de hoofdgroepindeling en de score voor functionele vorming van de functie, niet bekend verondersteld mogen worden.

  • 4.

    Met betrekking tot het begrip beleid wordt verwezen naar de opmerking hierover bij Hoofdgroep IV.

4. Leidinggeven (echelonmodel na 1 februari 1997)

Het is uiteindelijk de bedoeling voor de berekening van de score voor het gezichtspunt leidinggeven het echelonmodel te hanteren. Dit model geeft voor de hiërarchische niveaus van leidinggeven vaste scores zonder dat daarbij het aantal ondergeschikten of formatieplaatsen van belang is.

De hantering van dit model zal per 1 februari 1997 geleidelijk aan worden ingevoerd. Zodra een vacature in een leidinggevende functie ontstaat of een wijziging van een leidinggevende functie voor meer dan 50% plaats vindt zal dit model worden gehanteerd.

Maatstaf voor bepaling van de score is het hiërarchische niveau (echelon) waarop de leidinggevende functioneert:

Score Omschrijving

1. opzichter;

2. afdelingshoofd;

3. directeur.

5. Contacten

Hierbij komen tot uitdrukking de eisen, die aan de contactvaardigheid in de functie worden gesteld met betrekking tot personen waarmee de functionaris in een niet hiërarchische verhouding staat.

Ervaringskennis op het terrein van de menselijke verhoudingen, kennis van mentaliteit, levensgewoonten, sociale omstandigheden, levensbeschouwelijke invloeden met betrekking tot bepaalde (groepen) personen e.d., worden als kennis aangemerkt. Bezinning op de wijze waarop gerezen moeilijkheden in de contactverhoudingen moeten worden aangepakt of voorkomen, alsmede overwegingen welke gedragslijn te volgen, worden in het gezichtspunt "keuzemogelijkheden" c.q. zelfstandigheid gewaardeerd.

Score Omschrijving

  • 1.

    Aan het contact worden geen bijzondere eisen gesteld; het gaat hierbij om het informeren en signaleren: het overdragen of inwinnen van feitelijke informatie; hierbij heeft de ander geen belang bij het achterhouden van informatie.

  • 2.

    Het contact is een essentieel onderdeel van de functie; het gaat hierbij om het behulpzaam zijn en/of om het verkrijgen van begrip.

  • 3.

    Het verkrijgen van medewerking: er is sprake van duidelijke belang- en tegenstelling, waarbij echter de beslissing vastligt, zodat het gaat om anderen ertoe te brengen tot actie over te gaan, dan wel zulks juist niet te doen. Vaak is een machtsmiddel aanwezig.

  • 4.

    Er is sprake van een controversiële situatie, waarbij een beslissing tot stand komt, hetzij door overtuigen, hetzij door onderhandelen.

Toelichting:

  • 1.

    Indien een contact de "beslissingsbevoegdheid" aan de kant van de functionaris ligt, zal een dergelijk contact nimmer leiden tot score 4.

  • 2.

    Een score 4 voor dit gezichtspunt wordt bereikt indien naast het feit dat geen machtsmiddel aanwezig is:

    in een gesprek op dat moment een zwaarwegende beslissing moet worden genomen,

    EN

    er sprake is van volledige zelfstandigheid (geen min of meer gelijkwaardige of meer aanspreekbare persoon aanwezig is), waarbij de functionaris verantwoordelijk is voor een beslissing waarop niet kan worden teruggekomen (of alleen met een ernstige afbreuk van het vertrouwen in de gesprekspartner c.q. organisatie, of met hoge kosten enz.).

  • 3.

    Indien een functionaris regelmatig in contact komt met agressieve cliënten, dan geldt een score 3 voor dit gezichtspunt.

BIJLAGE 3 (Conversietabel), behorende bij de Regeling organieke functiebeschrijving en -waardering

Conversietabel per 1 januari 1997 (Besluit B. en W. d.d. 15 juli 1997).

Hoofdgroepen functieniveau

I

II

III

IV

V

VI

gemeente-ambtenaar I

4 t/m 5

 

 

 

 

 

gemeente-ambtenaar II

6 t/m 8

 

 

 

 

 

gemeente-ambtenaar III

9 en meer

4 t/m 5

 

 

 

 

gemeente-ambtenaar IV

 

6 t/m 8

 

 

 

 

gemeente-ambtenaar V

 

9 t/m 11

4 t/m 5

 

 

 

gemeente-ambtenaar VI

 

12 en meer

6 t/m 7

4

 

 

gemeente-ambtenaar VII

 

 

8 t/m 9

5 t/m 6

 

 

gemeente-ambtenaar VIII

 

 

10 t/m 12

7 t/m 8

 

 

gemeente-ambtenaar IX

 

 

13 en meer

9 t/m 10

 

 

gemeente-ambtenaar X

 

 

 

11 t/m 12

4 t/m 8

 

gemeente-ambtenaar XI

 

 

 

13 t/m 14

9 t/m 11

 

gemeente-ambtenaar XII

 

 

 

15 en meer

12 t/m 13

 

gemeente-ambtenaar XIII

 

 

 

 

14 t/m 16

 

gemeente-ambtenaar XIV

 

 

 

 

17 t/m 18

 

gemeente-ambtenaar XV

 

 

 

 

19 en meer

 

gemeente-ambtenaar XVI

 

 

 

 

 

15 en meer

 

Artikel 3:2 Recht op salaris, vergoedingen, salaristoelagen en uitkeringen
  • 1. Zolang zijn aanstelling duurt heeft een ambtenaar recht op salaris, vergoedingen, toelagen en uitkeringen overeenkomstig dit hoofdstuk. Dit recht bestaat niet over de tijd dat de ambtenaar in strijd met zijn verplichtingen opzettelijk nalaat arbeid te verrichten.

  • 2. De uitbetaling van het salaris, de vergoedingen, de toelagen en de uitkeringen vindt plaats per maand, tenzij in deze regeling anders is bepaald.

§ 2. Salaris

Artikel 3:3 Vaststelling salaris
  • 1. Het college stelt het salaris van een ambtenaar vast aan de hand van zijn functieschaal zoals opgenomen in de salaristabel in bijlage IIa, op grond van zijn ervaring, geschiktheid en bekwaamheid. Het salaris wordt vastgesteld met aanduiding van een periodiek in de functieschaal.

  • 2. Als een ambtenaar in een functie wordt geplaatst zonder dat hij al voldoet aan alle daarvoor geldende eisen ten aanzien van opleiding, ervaring en bekwaamheid, kan zijn salaris overeenkomstig de eerst lagere salarisschaal dan de functieschaal worden vastgesteld.

Artikel 3:3:1:1

Als bij functiewaardering de functie hoger wordt gewaardeerd, wordt de betrokken ambtenaar bevorderd naar de nieuwe functieschaal, tenzij hij de functie (nog) niet volledig vervult en/of (nog) niet geheel voldoet aan de eisen, die aan de functie zijn verbonden.

Artikel 3:3:1:2

De ambtenaar, die een hogere schaal bezit dan de bij de functiewaardering vastgestelde functieschaal, behoudt zijn huidige schaal en heeft geen uitloopmogelijkheid.

Artikel 3:4 Salarisverhoging
  • 1. Aan een ambtenaar wordt een salarisverhoging naar de volgende periodiek toegekend als is voldaan aan de volgende voorwaarden:

    • a.

      de ambtenaar functioneert voldoende;

    • b.

      de ambtenaar heeft het maximum van de functieschaal nog niet bereikt;

    • c.

      er zijn twaalf maanden verstreken sinds zijn aanstelling, zijn laatste periodieke salarisverhoging of zijn promotie.

  • 2. Het college kan aan toekenning van een periodieke salarisverhoging aanvullende voorwaarden stellen.

  • 3. Het college kan een ambtenaar een extra periodieke salarisverhoging toekennen.

  • 4. In afwijking van het eerste lid, aanhef en onderdeel c, kan het college voor de ambtenaar of voor groepen ambtenaren een vaste verhogingsdatum vaststellen.

Artikel 3:4:1:1

In afwijking van artikel 3:4 eerste lid, aanhef en onderdeel c geldt de vaste salarisverhogingsdatum van 1 januari van het jaar, waarin de aanspraak daarop wordt verkregen.

Artikel 3:4:1:2
  • 1. Het college kan aan de ambtenaar, die het maximum­salaris van de voor hem geldende schaal­ nog niet heeft bereikt, een extra salarisverho­ging zoals bedoeld in artikel 3:4 derde lid tot een in de schaal genoemd be­drag, niet uitgaande boven het maximumsalaris, toekennen op grond van:

    • a.

      buitengewone bekwaamheid, geschiktheid en ijver;

    • b.

      andere, door burgemeester en wethouders van voldoende belang geachte, werkzamheden.

  • 2. Bij de toepassing van het vorige lid blijft het tijdstip waarop ingevolge artikel 3:4:1:1 een salarisverhoging wordt toegekend onver­let, tenzij burgemeester en wethou­ders anders bepalen.

Artikel 3:5 Verlaging salarisschaal
  • 1. Zonder voorafgaand ontslag kan voor de ambtenaar geen salarisschaal gaan gelden met een lager maximumsalaris, tenzij hiervoor in deze regeling, of andere wet- en regelgeving, een grond aanwezig is.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan een ambtenaar met zijn instemming worden herplaatst in een functie waaraan een lagere schaal is verbonden met een overeenkomstige aanpassing van het salaris.

  • 3. In afwijking van het eerste lid kan de ambtenaar, door toepassing van artikel 7:16, tweede lid, herplaatst worden in een functie met een lager maximumsalaris, met een overeenkomstige aanpassing van het salaris.

  • 4. In afwijking van het eerste lid kan de ambtenaar, door toepassing van hoofdstuk 10d, herplaatst worden in een functie met een lager maximumsalaris en een mogelijk overeenkomstige aanpassing van het salaris, voor zover geregeld in een sociaal plan of sociaal statuut.

Artikel 3:6 Inpassing in hogere schaal

De ambtenaar die door promotie naar een hogere salarisschaal overgaat, heeft vanaf de dag dat de promotie ingaat recht op een hoger salaris.

Artikel 3:6:1:1

Wanneer voor de ambtenaar een schaal gaat gelden met een hoger maxi­mumsalaris, wordt eerst het salaris bepaald, waarop de ambtenaar op de dag van de overgang naar die hogere schaal in de oude schaal aanspraak zou kun­nen maken.

Het salaris in de nieuwe schaal wordt daarna vastgesteld op het bedrag van één periodiek boven hetgeen in de nieuwe schaal onmiddellijk boven het salaris ligt, dat de ambtenaar in de oude schaal zou hebben genoten.

Artikel 3:6:1:2
  • 1. Bevordering naar de functieschaal vindt plaats als de ambtenaar:

    • a.

      voldoet aan de eisen, die aan de functie zijn verbonden;

    • b.

      de functie volledig vervult;

    • c.

      tenminste (ruim) voldoende functioneert;

    • d.

      tenminste 12 maanden in de aanloopschaal dienst heeft gedaan.

  • 2. De wijze waarop de ambtenaar functioneert als bedoeld in het eerste lid on­der c. zal worden vastgesteld door middel van een beoordeling (eindoordeel) volgens de Regeling functioneringsgesprekken en personeelsbeoorde­ling.

Artikel 3:7 Uitloopschaal

Doorgroei in een uitloopschaal is mogelijk wanneer dit op 31 december 2015 in een lokale regeling was vastgelegd. De uitloopschaal is één schaal hoger dan de functieschaal. In de lokale regeling worden voorwaarden en regels gesteld die van toepassing zijn op de instroom in- en het doorlopen van de uitloopschaal.

Artikel 3:7:1:1
  • 1. Bevordering van de functieschaal naar de uitloop­schaal vindt plaats als de ambte­naar:

    • a.

      de functie volledig vervult;

    • b.

      goed functioneert;

    • c.

      een bepaald aantal jaren het maximumsalaris, van de bij zijn schaal be­horende salarisschaal heeft genoten.

  • 2. De wijze waarop de ambtenaar functioneert als bedoeld in het eerste lid on­der b. zal worden vastgesteld door middel van een beoordeling (eindoordeel) volgens de Regeling functioneringsgesprekken en personeelsbeoorde­ling.

Artikel 3:7:1:2
  • 1. Het in artikel 3:7:1:1, lid 1, sub c bedoelde aantal jaren bedraagt:

    • a.

      voor functies op grond van de Regeling organieke functiebeschrijving en -waardering ingedeeld in de hoofdgroepen I, II en III: 1 jaar;

    • b.

      voor functies op grond van de Regeling organieke functiebeschrijving en -waardering ingedeeld in de hoofdgroepen IV en V: 2 jaar.

  • 2. In geval van benoeming van de ambtenaar in of bevordering van de ambtenaar naar een hogere functieschaal, telt het aantal jaren doorgebracht op het maximum van de bij zijn vorige schaal behorende salarisschaal mee voor bevordering naar de nieuwe uit­loopschaal.

Artikel 3:7:1:3
  • 1. Geen uitloopschaal is verbonden aan de functieschalen XIV en hoger.

  • 2. De ambtenaar met de functieschaal XIV, XV en XVI komt bij wijze van uit­loop in aanmerking voor een toelage, welke het eerste jaar een kwart bedraagt van het verschil tussen het maximumsalaris van de functieschaal en het maximumsalaris van de naast hogere schaal, en het tweede en volgende jaar de helft van dit verschil.

  • 3. Op het vorige lid is het bepaalde in de artikelen 3:7:1:1, 3:7:1:2 en 3:7:1:4 van overeen­komstige toepassing.

Artikel 3:7:1:4

Het voorstel inzake de bevordering naar de functieschaal of naar de uitloopschaal wordt schriftelijk en gemotiveerd bij het college inge­diend door de directeur.

§ 3. Salaristoelagen

Artikel 3:8 Functioneringstoelage
  • 1. Het college kan aan een ambtenaar die meerdere jaren zeer goed of uitstekend heeft gefunctioneerd en/of bijzondere prestaties heeft geleverd, en die het maximum van zijn functieschaal heeft bereikt, een functioneringstoelage toekennen.

  • 2. De toelage wordt voor maximaal een jaar toegekend. Bij het voortduren van de gronden waarop de toelage is toegekend, kan deze opnieuw worden toegekend.

  • 3. De toelage bedraagt ten hoogste 10% van het salaris.

Artikel 3:8:1:1
  • 1. Het toekennen van de functioneringstoelage geschiedt op voordracht van de direct leidinggevende in de beoordeling volgens de Regeling functioneringsgesprekken en personeelsbeoordeling.

  • 2. De functioneringstoelage bedraagt één bevorderingsperiodiek in de naast hogere schaal met een maximum van 10 % van het salaris.

  • 3. Bij elke beoordeling (eindoordeel) volgens de Regeling functioneringsgesprekken en personeelsbeoordeling wordt opnieuw bekeken of de ambtenaar in aanmerking komt voor de functioneringstoelage.

Artikel 3:9 Arbeidsmarkttoelage
  • 1. Het college kan aan een ambtenaar een arbeidsmarkttoelage toekennen om hem in dienst te kunnen nemen of te behouden, als schaarste op de arbeidsmarkt daartoe aanleiding geeft en er in het betreffende vakgebied sprake is van een ernstig tekort aan personeel.

  • 2. De toelage wordt toegekend voor een periode die van tevoren is vastgesteld, met een maximum van 3 jaar.

  • 3. De toelage bedraagt ten hoogste 10% van het salaris.

Artikel 3:10 Waarnemingstoelage
  • 1. Indien een ambtenaar wordt aangewezen om een functie waar te nemen met een hogere functieschaal, wordt hem voor de periode van waarneming een waarnemingstoelage toegekend. Deze bepaling geldt niet als de waarneming deel uitmaakt van de eigen functie.

  • 2. Bij volledige waarneming van de functie is het bedrag van de toelage gelijk aan het verschil tussen het salaris dat de ambtenaar geniet en het salaris dat hij zou genieten als hij bij de start van de waarneming in de hogere schaal zou zijn ingedeeld.

  • 3. Bij gedeeltelijke waarneming wordt de toelage naar evenredigheid toegekend.

Artikel 3:11 Toelage onregelmatige dienst
  • 1. De ambtenaar die valt onder de bijzondere regeling voor de werktijden (artikel 4:3) heeft recht op een toelage die wordt uitgedrukt in een percentage van het uurloon gedurende de volgende tijdvakken van de week:

    • *

      maandag tot en met vrijdag tussen 06.00 en 08.00 uur en tussen 18.00 uur en 22.00 uur: 20%

    • *

      maandag tot en met vrijdag tussen 00.00 en 06.00 uur en tussen 22.00 en 24.00 uur: 40%

    • *

      zaterdag tussen 00.00 en 24.00 uur: 40%

    • *

      zondag en op de feestdagen genoemd in artikel 4:5 derde lid tussen 00.00 en 24.00 uur: 65%

    Het uurloon is voor de toepassing van dit artikel maximaal gelijk aan het uurloon dat behoort bij het maximumsalaris van salarisschaal 6.

  • 2. De ambtenaar heeft geen recht op een toelage, als hij in een week slechts op één aaneengesloten periode van ten hoogste 3 uur in een van de in lid 1 genoemde tijdvakken heeft gewerkt.

  • 3. Over de uren waarover een toelage onregelmatige dienst wordt uitbetaald, kan niet tegelijkertijd een overwerkvergoeding (artikel 3:18) worden uitbetaald.

Artikel 3:12 Buitendagvenstertoelage
  • 1. De ambtenaar die valt onder de standaardregeling voor de werktijden en die door het college is aangewezen om te werken buiten het dagvenster (artikel 4:2, tweede lid), heeft recht op een buitendagvenstertoelage.

  • 2. De buitendagvenstertoelage bedraagt:

    • *

      50% van het uurloon van de ambtenaar over de gewerkte uren buiten het dagvenster tussen maandag 00.00 uur en vrijdag 24.00 uur;

    • *

      75% van het uurloon van de ambtenaar over de uren gewerkt op zaterdag;

    • *

      100% van het uurloon van de ambtenaar over de uren gewerkt op zondag en op de feestdagen genoemd in artikel 4:5, derde lid.

  • 3. De ambtenaar die een functie bekleedt met functieschaal 11 of hoger heeft geen recht op een buitendagvenstertoelage.

Artikel 3:13 Toelage beschikbaarheidsdienst
  • 1. De ambtenaar die buiten de voor hem geldende werktijden beschikbaarheidsdienst heeft, ontvangt een toelage beschikbaarheidsdienst.

  • 2. De toelage bedraagt 5% van het uurloon voor de uren op maandag tot en met vrijdag en 10% van het uurloon voor de uren op zaterdag, zondag en op de feestdagen genoemd in artikel 4:5 derde lid.

  • 3. Het uurloon is voor de toepassing van dit artikel maximaal gelijk aan het uurloon dat behoort bij het maximumsalaris van salarisschaal 7.

Artikel 3:14 Inconveniëntentoelage

Het college kan aan een ambtenaar een inconveniëntentoelage toekennen, indien er sprake is van niet vermijdbare zware, onaangename of gevaarlijke arbeid.

Regeling inconveniëntenwaardering

Artikel 3:14:1:1

In deze regeling wordt verstaan onder:

functionaris : degene op wie de Arbeidsvoorwaarden­regeling gemeente Middelburg van toe­passing is.

functie : het geheel van werkzaamhe­den, dat blij­kens een functie­beschrij­ving door een functionaris (in opdracht) wordt ver­richt.

inconveniënt: een omstandigheid, voortvloei­end uit de uit­oefening van de functie die afhankelijk van algemeen maatschappe­lijke factoren ‑ als extra bezwarend wordt ervaren, die in rede­lijkheid niet vermijdbaar is en die als zoda­nig een extra beroep doet op de be­reidheid onder een dergelijke omstandigheid te werken.

inconveniëntenbeschrijving: beschrijving van het inconve­niënt.

functiedeskundige: de met de uitvoering belaste medewer­ker van de cluster Perso­neelszaken of een door deze cluster aan te wijzen deskundi­ge.

directeur : de directeur in algemene dienst of de secretaris/algemeen directeur, die leiding geeft aan de afdeling waarvan de betrokken ambtenaar deel uitmaakt.

conversie : de koppeling van resultaten naar com­pen­satie niveaus.

beschrijvingscommissie: de commissie als omschreven in ar­ti­kel 3:14:1:4.

waarderingscommissie: de commissie als bedoeld in artikel 3:14:1:6.

conversietabel

inconveniënten : de regeling als bedoeld in artikel 3:14:1:8.

Artikel 3:14:1:2
  • 1. De zwaarte van het bij de uitoefening van een functie onder­vonden inconve­niënt zal worden vastgesteld volgens het IN­CO‑systeem en de hierbij behoren­de "IJkbundel graderingen van inconveniënten functies".

  • 2. Het bepaalde in het eerste lid geldt slechts ten aanzien van functies waar­voor een bezoldiging van gemeentewege wordt vastgesteld.

Artikel 3:14:1:3
  • 1. De functionaris kan op zijn verzoek, dan wel op verzoek van de directeur een formulier worden uitgereikt ter beschrijving van de door hem bij de functie ondervonden inconveniënt(en).

  • 2. De betrokken functionaris levert het concept in bij de directeur.

  • 3. De functionaris en de directe chef gaan samen na of de vermelde gegevens juist en volledig zijn; is dit het geval, dan ondertekenen zij voor akkoord en levert de directe chef het formulier in bij de directeur waarbij betrokkene werkzaam is.

  • 4. Indien de directeur instemt met de inconveniëntenbeschrijving tekent hij eveneens voor akkoord.

  • 5. Burgemeester en wethouders stellen de inconveniëntenbe­schrijving vast.

  • 6. De vastgestelde inconveniëntenbeschrijving wordt aan de waarderingscommissie voorge­legd.

Artikel 3:14:1:4
  • 1. Indien een van de personen, genoemd in artikel 3:14:1:3, leden 3, 4 en 5 de be­schrijving niet juist en/of niet volledig acht, wordt in overleg met alle betrokkenen getracht tot overeenstemming te komen. Wordt deze overeenstem­ming niet bereikt, dan wordt de beschrijving voorgelegd aan een door burge­meester en wethouders in te stellen beschrijvingscommissie, die een onder­zoek instelt naar de inhoud van de beschrijving en hierover burgemeester en wethou­ders adviseert.

  • 2. De beschrijvingscommissie is als volgt samengesteld:

    • a.

      de betrokken directeur;

    • b.

      medewerker van de cluster personeelszaken;

    • c.

      een landelijk vertegenwoordiger van de vakorganisa­ties die deelnemen aan het overleg in de commissie voor Georganiseerd Overleg. De leden van de commissie hebben ieder een gelijke stem inzake het uit te brengen advies.

  • 3. Burgemeester en wethouders nemen een met redenen omklede beslissing binnen 30 dagen nadat zij hierover door de in lid 1 bedoelde commissie zijn geadvi­seerd. Deze beslis­sing wordt schriftelijk medegedeeld aan degene die de be­schrijving heeft opgesteld, de directeur en de beschrijvingscommis­sie.

Artikel 3:14:1:5
  • 1. Inconveniëntenbeschrijvingen kunnen worden opgemaakt:

    • a.

      voor die functies waarvoor het college van burge­meester en wethouders dit bij de invoering van de Regeling inconveniëntenwaardering noodzakelijk acht;

    • b.

      bij wijziging van het systeem van inconveniënten­waardering voor die func­ties waarvoor het college van burgemeester en wethouders dit bij de in­voering van de Regeling inconveniëntenwaardering noodzake­lijk acht;

    • c.

      bij wijziging in de organisatie voor alle functies, die bij deze wijzi­ging zijn betrokken;

    • d.

      bij wijziging van een functie;

    • e.

      bij nieuwe functies een jaar na de datum waarop deze functies voor het eerst werden vervuld;

    • f.

      bij wijziging in de omstandigheid waaronder de func­tie moet worden ver­vuld.

  • 2. Een verzoek tot het opmaken van een inconveniëntenbe­schrijving kan in de gevallen genoemd onder c tot en met f uitgaan van het college van burgemees­ter en wethouders en/of de functionaris.

  • 3. Bij verbetering van de arbeidsomstandigheden dient de inconveniëntenbe­schrijving te worden aangepast door de directeur.

  • 4. Indien er een nieuwe functiebeschrijving wordt opgemaakt voor een bestaande functie waar een inconveniëntenbe­schrijving voor van toepassing was, dient dit tevens te leiden tot een nieuwe inconveniëntenbeschrijving.

Artikel 3:14:1:6
  • 1. De functiedeskundige vervaardigt aan de hand van de inconveniëntenbeschrij­ving een ontwerp waarderingsadvies voor de waarderingscommissie, rekening houdend met de bij deze regeling behorende IJkbundel.

  • 2. Er is een waarderingscommissie bestaande uit:

    • a.

      de betrokken directeur

    • b.

      het hoofd van de cluster personeelszaken

    • c.

      de functiedeskundige

    • d.

      een landelijk vertegenwoordiger van de vakorganisa­tie, die deelnemen aan het overleg in de commissie voor Georganiseerd Overleg op de wijze als door hen onderling te regelen.

  • 3. Aan de waarderingscommissie wordt een ambtelijk secreta­ris toegevoegd.

  • 4. De in lid 2 genoemde leden van de commissie hebben ieder een gelijke stem inzake het uit te brengen advies.

  • 5. De waarderingscommissie vervaardigt aan de hand van de inconveniëntenbe­schrijving een waarderingsadvies voor het college van burgemeester en wet­houders.

  • 6. Het college van burgemeester en wethouders stelt het inconveniëntenniveau alsmede het daarbij behorende com­pensatieniveau vast, rekening houdend met het daarbij uitgebrach­te advies als bedoeld in lid 5.

  • 7. Van de beslissing als bedoeld in lid 6 wordt en de func­tionaris, en de be­trokken directeur schrif­telijk en gemotiveerd in kennis ge­steld, alsmede van het uitgebrachte advies van de waarderingscommissie.

Artikel 3:14:1:7

De waarderingscommissie vergadert tenminste eenmaal per jaar, de beschrijvingscommissie komt eveneens minimaal eenmaal per jaar bijeen, minimaal drie maanden voordat de waarderingscom­missie bijeen komt.

Artikel 3:14:1:8
  • 1. Het college van burgemeester en wethouders stelt een conversietabel inconve­niënten vast.

  • 2. De compensatie van het inconveniënt geschiedt in geld in de vorm van een tijdelijke toelage; de compensatie wordt iedere maand uitbetaald.

  • 3. Voor de berekening van de toelage is uitgegaan van het verschil tussen periodiek 10 en 11 van salarisschaal 2.

  • 4. De inconveniëntentoelage wordt per uur berekend.

Artikel 3:14:1:9
  • 1. Indien een functionaris slechts een bepaald percentage van een functie waar­aan een inconveniëntencompensatie is toegekend verricht of geen volledige betrekking vervult, wordt de in geld uitgedrukte compensatie gebaseerd op de "IJkbundel gradering van inconveniënten functies" naar evenredigheid ver­min­derd.

  • 2. Het gestelde in het vorige lid is eveneens van toepas­sing:

    • -

      gedurende de periode dat betaald ouderschapsverlof wordt genoten als bedoeld in artikel 6:5.

  • 3. De functionaris heeft geen recht op inconveniëntencompen­satie:

    • -

      tijdens vakantie of verlof als bedoeld in de Arbeidsvoorwaardenregeling gemeente Middelburg;

    • -

      tijdens afwezigheid ingevolge de regeling Studie­faciliteiten.

Artikel 3:14:1:10

In geval van ziekte blijft gedurende maximaal 12 maanden aanspraak bestaan op doorbetaling van de inconveniëntencompen­satie welke betrokkene op dat moment geniet.

Artikel 3:14:1:11

Voor gevallen waarin de regeling inconveniëntenwaardering niet of niet naar billijk­heid voorziet treft het college van burgemeester en wethouders een bijzonde­re regeling.

Artikel 3:15 Garantietoelage

Het college kan aan een ambtenaar die wordt geconfronteerd met een lager salaris en/of salaristoelagen, een garantietoelage toekennen.

Artikel 3:16 Afbouwtoelage
  • 1. De ambtenaar van wie buiten zijn toedoen de toelage onregelmatige dienst, de toelage beschikbaarheidsdienst, en/of de inconveniëntentoelage blijvend wordt verlaagd of beëindigd, heeft recht op een afbouwtoelage indien

    • *

      hij de toelage(n) zonder onderbreking van meer dan twee maanden gedurende tenminste drie jaren heeft genoten én

    • *

      met de verlaging of beëindiging van de toelage(n) een bedrag is gemoeid van tenminste 3% van zijn salaris.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing:

    • *

      op ambtenaren op wie het FLO-overgangsrecht (hoofdstuk 9a, 9b, 9d of 9e) van toepassing is, of

    • *

      indien voor de ambtenaar voorzieningen zijn getroffen in een sociaal plan.

  • 3. De looptijd van de afbouwtoelage is maximaal drie jaar. De afbouwtoelage bedraagt in het eerste jaar 75%, in het tweede jaar 50% en in het derde jaar 25% van het af te bouwen bedrag.

  • 4. Indien de hoogte van de af te bouwen toelage(n) aan wisselingen onderhevig was, wordt de afbouwtoelage vastgesteld op het gemiddelde van de voorgaande 12 maanden.

  • 5. Indien het salaris van de ambtenaar wordt verhoogd doordat hij een functie aanvaardt waaraan een hogere salarisschaal is verbonden, wordt de afbouwtoelage verrekend met de salarisverhoging.

§ 4. Overige vergoedingen en uitkeringen

Artikel 3:17 Vergoeding BHV, EHBO en interventieteam
  • 1. De ambtenaar die door het college is aangewezen om tevens werkzaam te zijn als bedrijfshulpverlener als bedoeld in artikel 15 van de Arbeidsomstandighedenwet, EHBO-er, of als lid van een anti-agressie- of interventieteam, ontvangt een vergoeding indien hij de taken in verband met bedrijfshulpverlening in voldoende omvang verricht.

  • 2. De vergoeding bedraagt € 220,00 per jaar.

Artikel 3:18 Overwerkvergoeding
  • 1. De ambtenaar die overwerk verricht en valt onder de bijzondere regeling voor de werktijden (artikel 4:4), heeft recht op een overwerkvergoeding. Over de uren waarover een overwerkvergoeding wordt uitbetaald, kan niet tegelijk een toelage onregelmatige dienst (artikel 3:11) worden uitbetaald.

  • 2. De overwerkvergoeding bestaat uit:

    • a.

      verlof gelijk aan het aantal volle uren van het overwerk,

    • b.

      het bedrag over het aantal volle uren overwerk ter hoogte van het volgende percentage van het uurloon van de ambtenaar:

      * 100% voor overwerk op een zondag of feestdag (artikel 4:5) tussen 00.00 en 24.00 uur;

      * 75% voor overwerk op een zaterdag tussen 00.00 en 24.00 uur;

      * 75% voor overwerk op een maandag of de dag volgend op een feestdag tussen 00.00 en 06.00 uur;

      * 50% voor overwerk op een dinsdag, woensdag, donderdag of vrijdag tussen 00.00 en 06.00 uur;

      * 50% voor overwerk op een maandag, dinsdag, woensdag, donderdag of vrijdag tussen 20.00 en 24.00 uur;

      * 25% voor overwerk op een maandag, dinsdag, woensdag, donderdag of vrijdag tussen 06.00 en 20.00 uur.

  • 3. Het verlof, bedoeld in het vorige lid, wordt verleend op een zo vroeg mogelijk tijdstip. Op verzoek van de ambtenaar en voor zover de belangen van de dienst dit toelaten wordt het verlof verleend op een tijdstip dat de ambtenaar wenst.

  • 4. Kan geen verlof worden verleend in overeenstemming met het derde lid, dan bestaat de vergoeding uitsluitend uit een bedrag, dat bestaat uit het uurloon, vermeerderd met een percentage van het uurloon conform het tweede lid onder b.

  • 5. De ambtenaar op wie de bijzondere regeling voor de werktijden van toepassing is en die tijdens de beschikbaarheidsdienst wordt opgeroepen, ontvangt over de gewerkte tijd een overwerkvergoeding.

  • 6. De ambtenaar die een functie bekleedt met functieschaal 11 of hoger heeft geen recht op een overwerkvergoeding.

Artikel 3:19 Ambtsjubileum
  • 1. Een ambtenaar ontvangt éénmalige een jubileumtoelage zodra hij 25, 40 en 50 jaar in overheidsdienst is. Onder overheidsdienst wordt verstaan de tijd die hij in dienst is geweest bij een bij het ABP aangesloten werkgever.

  • 2. Bij 25 jaar overheidsdienst bedraagt de toelage de helft van het maandsalaris en de toegekende salaristoelage(n) over de maand van jubileren, tezamen vermeerderd met 8%. Bij 40 en 50 jaar overheidsdienst bedraagt de toelage het maandsalaris en de toegekende salaristoelage(n) over de maand van jubileren, tezamen vermeerderd met 8%.

  • 3. Een ambtenaar aan wie ontslag wordt verleend op grond van artikel 8:3 of 8:4 CAR en die binnen vijf jaar na de datum van ontslag, maar voor het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd recht zou hebben gehad op een jubileumtoelage, ontvangt een evenredig deel van de toelage. In dat geval wordt de laatste maand vòòr de datum van ingang van het ontslag als maatgevende maand aangemerkt.

Artikel 3:20 Beloning uitstekend functioneren en/of bijzondere prestaties

Het college kan aan een ambtenaar of een groep ambtenaren eenmalig een geldbedrag toekennen voor uitstekend functioneren en/of geleverde bijzondere prestaties.

Artikel 3:21 Reis- en verblijfkostenvergoeding

Een ambtenaar heeft recht op vergoeding voor reis- en verblijfkosten voor reizen die hij heeft gemaakt in het belang van de dienst. Bij gebruik van het openbaar vervoer is de vergoeding op basis van het 2e klasse tarief.

Reisbesluit

Algemeen
Artikel 3:21:1:1

Voor de toepassing van deze regeling wordt verstaan onder:

  • a.

    dienstreis: een binnen- of buitenlandse reis ten behoeve van het werk en met goedkeuring of op verzoek van het college, anders dan woon-werkverkeer.

  • b.

    openbaar vervoer: voor iedereen openstaand personenvervoer volgens een dienstregeling met een auto, bus, trein, tram, metro, veerpont of via een geleidesysteem voortbewogen voertuig (een taxi of luchtvaartuig is geen openbaar vervoer).

Artikel 3:21:1:2

Indien van derden een vergoeding wordt ontvangen voor de reis- en/of verblijfskosten (of ontvangen had kunnen worden), wordt deze in mindering gebracht op de van de werkgever te ontvangen vergoeding.

Artikel 3:21:1:3
  • 1. Voor de vergoeding van reis- en verblijfkosten wordt voor het begin- en eindpunt uitgegaan van de plek waar de werknemer gewoonlijk zijn werkzaamheden verricht.

  • 2. Voor de vergoeding van reiskosten van een dienstreis buiten reguliere werktijden kan voor het begin- en eindpunt uitgegaan worden van het woonadres.

  • 3. Als de afstand tussen de woonplaats van de werknemer en de plaats van bestemming korter is dan de afstand tussen de plek waar de werknemer gewoonlijk zijn werkzaamheden verricht en de plaats van bestemming, dan geldt de woonplaats van de werknemer als begin- en eindpunt van de dienstreis.

Reiskosten binnenland
Lokaal vervoer (binnen de gemeente Middelburg)

Artikel 3:21:1:4

  • 1. Voor dienstreizen binnen de gemeente Middelburg maakt de werknemer in beginsel gebruik van een dienstfiets.

  • 2. Gebruikt de medewerker voor het lokale vervoer zijn eigen fiets of auto, dan kan hij geen aanspraak maken op reiskostenvergoeding.

  • 3. Uitsluitend indien de medewerker voor het lokale vervoer zijn eigen auto gebruikt omdat hij ten behoeve van de dienstreis goederen mee moet nemen of indien het gebruik van de auto door het afdelingshoofd noodzakelijk wordt geacht, komt hij in aanmerking voor een reiskostenvergoeding. Deze vergoeding bedraagt bij gebruik van een motorvoertuig € 0,37 per kilometer. Daarnaast ontvangt de werknemer vergoeding van de parkeergelden.

  • 4. Indien tijdens een dienstreis schade wordt opgelopen aan de eigen auto, wordt deze schade vergoed overeenkomstig het bepaalde in artikel 15:1:23 van de Arbeidsvoorwaardenregeling gemeente Middelburg.

Niet-lokaal vervoer

Artikel 3:21:1:5

  • 1. Voor dienstreizen binnenland buiten de gemeente Middelburg maakt de werknemer in beginsel gebruik van het openbaar vervoer (inclusief treintaxi als de bestemming niet per openbaar vervoer te bereiken is).

  • 2. Vervallen.

  • 3. Vervallen.

  • 4. Wanneer de werknemer met het openbaar vervoer reist, worden de in verband met de dienstreis werkelijk gemaakte reiskosten vergoed (inclusief parkeer-, tol- en veergelden).

  • 5. Indien in uitzonderlijke gevallen gebruik wordt gemaakt van taxivervoer worden ook deze kosten vergoed.

Artikel 3:21:1:6

  • 1. Als een dienstreis per openbaar vervoer niet mogelijk of doelmatig is, dan kan de direct leidinggevende van de betreffende werknemer in het belang van de dienst toestemming verlenen voor het gebruik van de eigen auto.

  • 2. Wanneer de werknemer vooraf toestemming heeft om met een eigen vervoermiddel te reizen, bedraagt de vergoeding bij gebruik van een motorvoertuig € 0,37 per kilometer. Daarnaast ontvangt de werknemer vergoeding van de parkeer-, tol- en veergelden.

  • 3. Indien tijdens een dienstreis schade wordt opgelopen aan de eigen auto, wordt deze schade vergoed overeenkomst het bepaalde in artikel 15:1:23 van de Arbeidsvoorwaardenregeling gemeente Middelburg.

Verblijfkosten binnenland
Artikel 3:21:1:7

De in verband met een binnenlandse dienstreis naar redelijkheid werkelijk gemaakte kosten voor maaltijden, logies en kleine uitgaven overdag en ’s avonds komen in aanmerking voor vergoeding.

Reis- en verblijfkosten buitenland
Artikel 3:21:1:8

In geval van een buitenlandse dienstreis zal het college op verzoek van de werknemer een voorschot verstrekken voor de naar verwachting te maken reis- en verblijfkosten.

Declaraties
Artikel 3:21:1:9
  • 1. De in dit besluit bedoelde vergoedingen worden uitsluitend op declaratie uitbetaald.

  • 2. Bij de declaratie dient de werknemer alle bewijsstukken te overleggen die redelijkerwijs kunnen worden verlangd.

  • 3. De werknemer maakt voor de declaratie gebruik van het declaratieformulier.

Saldering
Artikel 3:21:1:10

Voor zover de vergoedingen voor dienstreizen in een kalenderjaar fiscaal bovenmatig zijn, strekken zij mede tot vergoeding van reiskosten woon-werkverkeer.

Afwijken besluit
Artikel 3:21:1:11

Het college kan voor zover nodig in afwijking van de bij of krachtens dit besluit gestelde regels beslissen in individuele gevallen, waarin deze regelen naar het oordeel van het college niet of niet naar redelijkheid voorzien.

Artikel 3:22 Reiskostenvergoeding woon-werkverkeer

Het college kan een ambtenaar een reiskostenvergoeding woon-werkverkeer toekennen.

Artikel 3:22:1:1
  • 1. In het kader van de verplaatsingskostenregeling kan de ambtenaar in aanmerking komen voor een tijdelijke vergoeding van de reiskosten woon-werkverkeer.

  • 2. De overige medewerkers kunnen binnen het cafetariamodel in aanmerking komen voor een fiscaalvriendelijke vergoeding van de reiskosten woon-werkverkeer.

Artikel 3:23 Overlijdensuitkering
  • 1. Het recht op salaris vermeerderd met de toegekende salaristoelagen eindigt de dag na het overlijden van de ambtenaar.

  • 2. Na het overlijden van de ambtenaar ontvangt de achterblijvende partner - of bij het ontbreken daarvan diens minderjarige kinderen - een overlijdensuitkering, die bestaat uit: driemaal het laatstgenoten salaris en de toegekende salaristoelage(n), tezamen vermeerderd met 8%.

  • 3. Zijn er geen nagelaten betrekkingen zoals genoemd in het voorgaande lid dan wordt de overlijdensuitkering uitgekeerd aan de meerderjarige kinderen, ouders, broers of zusters waarvoor de overledene kostwinner was.

Artikel 3:24 Uitkering bij overlijden als gevolg van een ongeval in en door de dienst
  • 1. Indien de ambtenaar overlijdt en zijn overlijden een rechtstreeks gevolg is van een ongeval in en door de dienst, dan wordt aan de achterblijvende partner een uitkering verstrekt. Indien de overledene geen partner nalaat, wordt de uitkering verstrekt aan de minderjarige kinderen.

  • 2. De uitkering bedraagt één jaarsalaris en de toegekende salaristoelage(n), tezamen vermeerderd met 8%, berekend over de 12 kalendermaanden onmiddellijk voorafgaande aan de maand van overlijden.

  • 3. Indien het college een verzekering heeft afgesloten die tot uitkering komt als de ambtenaar overlijdt als gevolg van een ongeval in en door de dienst, bedraagt de uitkering in afwijking van het tweede lid het bedrag waarvoor het college zich heeft verzekerd, met een minimum ter grootte van de in het tweede lid genoemde uitkering.

  • 4. Zijn er geen nagelaten betrekkingen zoals genoemd in het eerste lid dan wordt de overlijdensuitkering uitgekeerd aan de meerderjarige kinderen, ouders, broers of zusters waarvoor de overledene kostwinner was.

Artikel 3:25 Recht op tegemoetkoming in de kosten van de zorgverzekering (niet van toepassing op ambtenaren in dienst van de gemeenten Amsterdam en Den Haag)
  • 1. De ambtenaar heeft recht op een tegemoetkoming in zijn kosten van de zorgverzekering als hij één van de volgende aanvullende zorgverzekeringen heeft: Extra Zorg 3 of 4 bij IZA, Plus Collectief of Top Collectief bij CZ, Collectief Aanvullend 3 of 4 bij Menzis.

  • 2. De tegemoetkoming in de kosten van de zorgverzekering wordt eenmaal per kalenderjaar in de maand december uitbetaald.

  • 3. Bij indiensttreding op of na 1 januari van een kalenderjaar heeft de ambtenaar naar evenredigheid recht op een tegemoetkoming in de kosten van de zorgverzekering.

Artikel 3:26 Hoogte tegemoetkoming in de kosten van de zorgverzekering (niet van toepassing op ambtenaren in dienst van de gemeenten Amsterdam en Den Haag)
  • 1. De tegemoetkoming in de kosten van de zorgverzekering is € 168,00 per jaar.

  • 2. De tegemoetkoming in de kosten van de zorgverzekering is € 296,00 per jaar als het salaris van de ambtenaar lager is dan of gelijk is aan het bedrag dat hoort bij de hoogste periodiek van schaal 6.

  • 3. De ambtenaar die gedurende het jaar in dienst treedt of ontslagen wordt ontvangt een tegemoetkoming in de kosten van de zorgverzekering naar rato van de tijd dat hij in dienst is geweest.

  • 4. De peildatum voor de vergelijking van het tweede lid is de maand december. Voor de ambtenaar die gedurende het jaar uit dienst treedt, is de peildatum voor de vergelijking van het tweede lid de laatste maand dat de ambtenaar in dienst is geweest.

Paragraaf 5 Individueel Keuzebudget

Artikel 3:27 Algemeen
  • 1. De ambtenaar heeft recht op een Individueel Keuzebudget, hierna te noemen: IKB.

  • 2. Het college is beheerder van het IKB.

  • 3. Het IKB is een maandelijks, in geld uitgedrukt budget dat de ambtenaar naar keuze kan gebruiken voor de doelen genoemd in artikel 3:29, op de wijze zoals vastgelegd is in deze paragraaf.

Artikel 3:28 Opbouw IKB
  • 1. Het IKB wordt per maand opgebouwd en bestaat uit een deel waarover pensioen wordt opgebouwd en een deel waarover geen pensioen wordt opgebouwd.

  • 2. Het deel van het IKB waarover pensioen wordt opgebouwd bedraagt:

    • a.

      8% van het voor de ambtenaar in de maand van opbouw geldende salaris vermeerderd met de salaristoelagen genoemd in paragraaf 3 van dit hoofdstuk, met dien verstande dat dit ten minste een bedrag is van € 146,65 bij een volledig dienstverband, en

    • b.

      6,75% van het voor de ambtenaar in de maand van opbouw geldende salaris, met dien verstande dat dit ten minste een bedrag is van € 145,83 bij een volledig dienstverband, en

    • c.

      1,5% van het in de maand van opbouw geldende salaris, voor de ambtenaar die geboren is na 31 december 1949, met dien verstande dat dit ten minste een bedrag is van € 33,33 bij een volledig dienstverband.

  • 3. Het deel van het IKB waarover geen pensioen wordt opgebouwd bedraagt:

    • a.

      0,8% van het voor de ambtenaar in de maand van opbouw geldende salaris, en

    • b.

      indien en voor zolang hoofdstuk 9a van toepassing is op de ambtenaar, 1% van het voor de ambtenaar in de maand van opbouw geldende salaris, met dien verstande dat dit voor maximaal 20 jaar geldt, tenzij artikel 9a:9 lid 1, onderdeel b van toepassing is.

  • 4. Indien in een maand het salaris en de toegekende salaristoelage(n) gedeeltelijk zijn uitbetaald dan wordt het IKB in die maand berekend op basis van het uitbetaalde salaris en de uitbetaalde salaristoelage(n). Ontvangt de ambtenaar in een maand geen salaris dan wordt in die maand geen IKB opgebouwd.

  • 5. Indien in een maand het salaris en de toegekende salaristoelage(n) gedeeltelijk zijn uitbetaald op grond van artikel 7:3 lid 2 tot en met 4 dan wordt, in afwijking van lid 4 van dit artikel, het IKB in die maand berekend op basis van het volledige salaris en toegekende salaristoelage(n).

  • 6. Het college kan bronnen toevoegen aan het IKB. Een bron kan zijn een persoonlijk budget, voor zover dat in de gemeente bestaat en niet is opgenomen in de TOR zoals omschreven in paragraaf 7 in hoofdstuk 3.

  • 7. Op de ambtenaar bedoeld in artikel 9b:1 is lid 2, onderdeel c van dit artikel niet van toepassing. De vorige volzin geldt niet voor de ambtenaar bedoeld in artikel 9b:50.

Artikel 3:29 Doelen IKB
  • 1. De ambtenaar kan het IKB gebruiken voor:

    • a.

      het kopen van vakantie-uren, tot een maximum van vier maal de aanstellingsduur per week gedurende het kalenderjaar;

    • b.

      extra inkomen door uitbetaling van het IKB tot een maximum van het tot aan de datum van uitbetaling opgebouwde IKB;

    • c.

      het financieren van een opleiding, indien en voor zover deze niet door de gemeente wordt vergoed en de geldende fiscale regelgeving de besteding van het IKB aan dit doel belastingvrij mogelijk maakt.

  • 2. Het college kan de bestedingsdoelen zoals omschreven in lid 1 aanvullen.

Artikel 3:29:1:1
  • 1. Ter uitvoering van artikel 3:29 lid 2 voegt het college als bestedingsdoelen als omschreven in artikel 3:29 lid 1 toe:

    • a.

      Deelname aan het fietsproject (artikel 3:29:1:2)

    • b.

      Reiskostenvergoeding woon-werkverkeer (artikel 3:29:1:3)

    • c.

      Vergoeding kosten vakbondscontributie (artikel 3:29:1:4)

    • d.

      Gebruikmaking parkeerplaats parkeergarage Kanaalweg 3 (artikel 3:29:1:5)

    • e.

      Deelname bedrijfsfitness (3:29:1:6)

    • f.

      Vergoeding kosten lidmaatschap openbare bibliotheek (3:29:1:7)

    • g.

      Inleg gemeentelijke levensloopregeling.

  • 2. Nu op grond van artikel 3:30 lid 5 het IKB alleen besteed kan worden voor zover het beschikbare budget toereikend is, kan de ambtenaar niet onvoorwaardelijk aanspraak maken op de bij de lokale bestedingsdoelen genoemde maximumbedragen.

Deelname fietsproject

Artikel 3:29:1:2
  • 1. De ambtenaar kan 1 x per 48 maanden een fiets, met de fiets samenhangende zaken aanschaffen dan wel een verzekering voor deze fiets afsluiten.

  • 2. Voorwaarde is dat de ambtenaar de fiets meer dan de helft van het aantal werkdagen gebruikt in het woon-werkverkeer. Het moet aannemelijk zijn, dat de werknemers fietsen. Maximaal 15 km woon-werkverkeer (enkele reis) is aannemelijk. De fiets mag ook in het voor- en natransport worden gebruikt naar bus, trein e.d. Bij een afstand groter dan 15 km dient de ambtenaar aannemelijk te maken dat de fiets daadwerkelijk voor minstens de helft van het jaar gebruikt wordt voor woon-werkverkeer.

  • 3. De maximumvergoeding voor de fiets, de met de fiets samenhangende zaken en de fietsverzekering bedraagt € 1.250,-. Zoals vermeld in artikel 3:30 lid 5, dient de verkregen vergoeding binnen hetzelfde kalenderjaar te worden afgelost.

  • 4. Onder een fiets kan tevens een fiets met elektrische trapondersteuning worden begrepen. Met de fiets samenhangende zaken zijn die zaken die bij de aanschaf van de fiets worden aangeschaft, die bij uitstek bij het woon-werkverkeer op de fiets van pas komen, zoals de benodigde reparaties, een extra slot, een steun voor de aktetas en het regenpak dat praktisch alleen op de fiets wordt gebruikt.

  • 5. De ambtenaar schaft de fiets en/of de met de fiets samenhangende zaken zelf aan en overhandigt een op zijn naam staande factuur aan het college. Het college raadt de ambtenaar sterk aan een fietsverzekering af te sluiten tegen diefstal. Indien de ambtenaar dit doet, kunnen de kosten van deze verzekering deel uitmaken van de deelname aan het fietsproject. De kosten van de fietsverzekering dienen in dat geval te zijn vermeld op de factuur. De factuur mag bij indiening niet ouder zijn dan 90 kalenderdagen.

  • 6. Vervallen.

  • 7. De ambtenaar mag de fiets en de met de fiets samenhangende zaken gedurende 48 maanden na de aanschaf ervan niet verkopen of anderszins vervreemden. Het college aanvaardt geen enkele aansprakelijkheid ten aanzien van de met gebruikmaking van deze regeling gekochte fiets. De ambtenaar vrijwaart de gemeente tegen aanspraken van derden voortvloeiend uit of verband houdend met het gebruik van de fiets.

  • 8. Bij beëindiging van de dienstbetrekking bij de gemeente Middelburg en/of het gebruik van de fiets voor woon-werkverkeer voordat het te verrekenen bedrag door de werknemer aan de werkgever is terugbetaald, zal het restant van het nog openstaande bedrag direct opeisbaar zijn. Dit restant kan worden ingehouden op de salarisbetalingen.

Reiskostenvergoeding woon-werkverkeer

Artikel 3:29:1:3
  • 1. De reiskostenvergoeding woon-werkverkeer bedraagt bij een vijfdaagse werkweek (214 x de totale reisafstand per dag x € 0,19) / 12 per maand.

  • 2. Als reisafstand woon-werkverkeer geldt de afstand tussen het woonadres en de werklocatie berekend volgens de kortste route van het routeplanner van de ANWB.

  • 3. De reiskostenvergoeding wordt maandelijks uitgekeerd en wordt vastgesteld op grond van het aantal werkdagen per week van de ambtenaar.

  • 4. Indien de werknemer langer dan 6 weken afwezig is, wordt de reiskostenvergoeding woon-werkverkeer geblokkeerd tot het moment dat de ambtenaar zijn werkzaamheden hervat.

Vergoeding kosten vakbondscontributie

Artikel 3:29:1:4
  • 1. Voorwaarde voor deelneming aan de regeling is, dat de ambtenaar aantoont dat hij daadwerkelijk lid is van de vakbond.

  • 2. De ambtenaar krijgt de volledige vakbondscontributie vergoed.

Gebruikmaking parkeerplaats parkeergarage Kanaalweg 3

Artikel 3:29:1:5
  • 1. De periode van het ter beschikking stellen van een parkeerplaats in de parkeerkelder aan de Kanaalweg 3 te Middelburg is minimaal drie maanden en duurt maximaal tot het einde van het jaar waarvoor het verzoek wordt gedaan.

  • 2. De ambtenaar mag maximaal twee keer per jaar een verzoek voor het ter beschikking stellen van een parkeerplaats in de parkeerkelder aan de Kanaalweg 3 te Middelburg indienen.

  • 3. De ambtenaar verplicht zich in ruil voor het ter beschikking stellen van de parkeerplaats aan het college te betalen een bedrag van € 400,- naar rato van de formele omvang van het dienstverband met een peildatum van 1 januari van het betreffende kalenderjaar. Indien de aanvraag ziet op een periode van minder dan een jaar, wordt het bedrag naar rato berekend. Het totale bedrag is niet afhankelijk van het aantal werkdagen van de werknemer.

  • 4. Vervallen.

Deelname bedrijfsfitness

Artikel 3:29:1:6
  • 1. Voorwaarde voor deelname aan de regeling is, dat de ambtenaar aantoont dat hij daadwerkelijk lid is bij een fitnesscentrum en dat hij contributie betaalt.

  • 2. De ambtenaar krijgt de volledige contributie vergoed.

Vergoeding kosten lidmaatschap bibliotheek

Artikel 3:29:1:7
  • 1. Voorwaarde voor deelname aan de regeling is, dat de ambtenaar aantoont dat hij daadwerkelijk lid is van de openbare bilbiotheek.

  • 2. De ambtenaar krijgt de volledige kosten van het lidmaatschap vergoed.

Artikel 3:30
  • 1. De ambtenaar kan elke maand een keuze maken om zijn IKB te gebruiken voor één of meerdere van de in artikel 3:29 genoemde doelen. Hij heeft voor deze keuze geen toestemming nodig.

  • 2. Het college wijst in verband met de salarisverwerking voor elke maand een uiterste datum aan waarop de ambtenaar zijn keuze kenbaar moet maken.

  • 3. Als de ambtenaar geen keuze maakt, of bij zijn keuze slechts een deel van zijn IKB gebruikt, dan wordt het IKB over die maand, of het resterende deel daarvan, gereserveerd. De ambtenaar kan het gereserveerde IKB op een later moment in het lopende kalenderjaar besteden.

  • 4. Heeft de ambtenaar na de sluitingsdatum van de salarisverwerking in december nog een resterend IKB dan wordt dit bij de salarisbetaling van die maand uitbetaald.

  • 5. Besteding van het IKB kan alleen voor zover het beschikbare budget toereikend is. De keuze voor een doel heeft uitsluitend betrekking op hetzelfde kalenderjaar.

  • 6. Bedragen die uit het IKB zijn gebruikt, kunnen niet meer worden teruggestort in het IKB.

Artikel 3:30:1:1

Het college wijst als uiterste datum als bedoeld in artikel 3:30 lid 2 iedere 5e van de maand aan.

Artikel 3:31 Waarde van een vakantie-uur

Als de ambtenaar kiest voor het kopen van vakantie-uren dan wordt het IKB per vakantie-uur verlaagd met het voor de ambtenaar geldende uurloon in de maand waarin hij de vakantie-uren koopt.

Artikel 3:32 Uitbetaling IKB bij einde dienstverband
  • 1. Bij beëindiging van het dienstverband wordt het resterende IKB bij de laatste salarisbetaling aan de ambtenaar uitbetaald.

  • 2. Bij overlijden van de ambtenaar wordt in aanvulling op de overlijdensuitkering het resterende IKB uitbetaald aan de nagelaten betrekkingen zoals omschreven in artikel 3:23, lid 2 en 3.

Artikel 3:33 Wet- en regelgeving
  • 1. Het gebruik van het IKB kan gevolgen hebben voor loonheffingen, pensioen en sociale verzekeringen. De ambtenaar wordt geacht deze gevolgen te kennen.

  • 2. Als blijkt dat een bedrag uit het IKB ten onrechte belastingvrij is uitgekeerd doordat de ambtenaar onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt, verhaalt het college de verschuldigde loonheffing of eventuele boetes op de ambtenaar.

  • 3. Als een netto voordeel voor de ambtenaar vervalt door wijzigingen van wet- en regelgeving dan wordt dat niet gecompenseerd door het college.

  • 4. Alle transacties in het IKB moeten in overeenstemming zijn met geldende wet- en regelgeving.

Artikel 3:34 Vakantietoelage 2016
  • 1. De vakantietoelage die de ambtenaar heeft opgebouwd in de periode van juni 2016 tot en met december 2016 op grond van artikel 6:3 zoals dat gold op 31 december 2016 wordt uitbetaald bij de salarisbetaling van mei 2017. Dit bedrag maakt geen onderdeel uit van het IKB.

  • 2. Indien de ambtenaar ontslag verleend wordt voor 1 mei 2017 dan wordt de opgebouwde vakantietoelage over 2016 uitbetaald bij de laatste salarisbetaling.

Artikel 3:35 Overige bepalingen

Voor de ambtenaar die werkzaam is in de kunsteducatie en op wie artikel 19b:10 van toepassing is, is artikel 3:28, lid 3, niet van toepassing.

Paragraaf 6 Overige individuele keuzemogelijkheden

Artikel 3:36 Verkoop van vakantie-uren
  • 1. De ambtenaar kan elk kalenderjaar een verzoek doen om ten hoogste 72 uren bovenwettelijk vakantieverlof te verkopen. Bij een deeltijd dienstverband wordt dit aantal naar rato vastgesteld.

  • 2. Vakantie-uren die de ambtenaar heeft gekocht op grond van artikel 3:29 lid 1, sub a kunnen niet worden verkocht op grond van dit artikel.

  • 3. Een verzoek als bedoeld in lid 1 wordt toegewezen, tenzij zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen zich daartegen verzetten.

  • 4. Het college kan regels stellen over de aanvraagprocedure.

  • 5. Het bepaalde in artikel 3:31 is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 3:37 Overgangsrecht en toelichting
  • 1. Garantietoelagen en afbouwtoelagen die uiterlijk op 31 december 2015 zijn ingegaan worden gecontinueerd onder de voorwaarden waaronder ze zijn toegekend.

    • 1a.

      Bestaande garantietoelage en afbouwtoelagen

      Hiermee hebben LOGA-partijen bedoeld dat toelagen – ongeacht de benaming – die naast het salaris structureel onderdeel uitmaken van het vaste inkomen van de betreffende ambtenaar en van oorsprong bedoeld zijn om een terugval in salaris of emolumenten en toelagen – niet zijnde onkostenvergoedingen – op te vangen, niet vervallen bij invoering van het nieuwe hoofdstuk 3. De toelage is met andere woorden onderdeel van het salaris en mag daarom niet worden meegenomen in de toelage overgangsrecht H3 (hierna: TOR) zoals geregeld in dit overgangsrecht.

       

      Deze toelagen wordt gecontinueerd na invoering van hoofdstuk 3 per 1 januari 2016 en vinden vanaf dat moment hun grondslag in artikel 3:15.

       

      ‘Onder de voorwaarden waaronder ze zijn toegekend’ geeft aan dat de afspraken die golden bij toekenning (indexatie, duur, afbouw) ook na 1 januari 2016 van toepassing blijven.

    • 1b.

      Tijdelijke toelage met schriftelijke overeengekomen einddatum

      Een tijdelijke toelage die niet langer kan worden gebaseerd op een rechtsgrond omdat hij niet voorkomt in hoofdstuk 3 of een toelage met een hogere grondslag en die niet te kwalificeren is als de garantietoelage zoals in punt 1a bedoeld, maar die zich ook niet leent om te worden opgenomen in de TOR, kan eveneens worden voortgezet volgens de condities zoals die golden op het moment dat de toelage werd vastgesteld. Voorwaarde is dat de toelage tijdelijk is en dat de einddatum of gebeurtenis tijdens welke de tijdelijke toelage wordt betaald schriftelijk is vastgelegd in een besluit.

      Een voorbeeld hiervan is een lager leidinggevende toelage zoals sommige gemeenten die kennen: in afwachting van een verwachte stap in de carrière wordt aan een medewerker die kan doorgroeien naar een managementfunctie een toelage gegeven voor maximaal 4 jaar. Deze toelage kent hoofdstuk 3 niet. Opname in de TOR zou er toe leiden dat deze evident als tijdelijk bedoelde toelage eeuwig in een TOR wordt vervat. Dus tijdelijke toelagen met een schriftelijk vastgelegde einddatum lopen gewoon door conform de afspraken en tot de vastgelegde einddatum.

  • 2. Vervallen.

  • 3. Lokale financiële arbeidsvoorwaarden¹ die op al het personeel binnen een gemeente worden toegepast op 31 december 2015 en die zijn opgenomen in de lokale bezoldigingsverordening of rechtspositieregeling, vervallen voor het personeel dat vanaf 1 januari 2016 in dienst komt. Voor het zittende personeel wordt deze omgezet in een vast bedrag: de toelage overgangsrecht H3 (jaarbedrag) deel 1.

    ¹ Bruto blijft bruto, netto blijft netto

    Lokale arbeidsvoorwaarden vervallen voor zover ze niet terugkeren in hoofdstuk 3, conform de formulering in hoofdstuk 3.

  • 4. Voor alle overige financiële arbeidsvoorwaarden die in de lokale bezoldigingsverordening of rechtspositieregeling zijn opgenomen (en dus bij de invoering van hoofdstuk 3 nog bestaan) en die per 1 januari 2016 vervallen of dan in hoogte wijzigen, wordt op basis van het refertejaar 2014 (roosters, overwerk, en alle andere relevante factoren) voor elke medewerker die het betreft bepaald:

    • a.

      hoe hoog het bedrag is dat de medewerker aan toelagen zou ontvangen volgens de bij overgang geldende regels voor toelagen/vergoedingen

    • b.

      b. hoe hoog het bedrag is dat de medewerker aan toelagen zou ontvangen volgens de nieuweatiek. system

    Het verschil vormt de toelage overgangsrecht H3 (jaarbedrag) deel 2.

     

    Werkgevers waarbij tot 1 januari 2016 de grondslag van de vakantietoelage meer beloningselementen (inclusief emolumenten) omvat dan het salaris en de toegekende salaristoelagen, moeten bij het vaststellen van de TOR rekening houden met het volgende. Als het daarbij gaat om beloningselementen, die met de introductie van hoofdstuk 3 komen te vervallen of die worden verlaagd, dienen de betreffende bedragen bij wijze van nadeelcompensatie vòòr opname in de TOR met 8% te worden verhoogd.

    In de onderdelen 3 en 4 is een berekeningsmethode vastgelegd die recht doet aan het uitgangspunt dat het nieuwe hoofdstuk 3 geen bezuinigingsmaatregel is. Medewerkers worden gecompenseerd voor een eventuele teruggang in beloning. Behoudens de garantie bedoeld in artikel 1 van het overgangsrecht en de tijdelijke toelagen met een schriftelijk overeengekomen einddatum is daarom afgesproken om medewerkers die al in dienst waren voor 1 januari 2016 te compenseren met een TOR. Behoudens afkoop of vermindering van de aanstellingsomvang, blijft de aanspraak op een TOR gedurende het dienstverband ongewijzigd bestaan.

    De TOR is in 2 delen geknipt, maar het gaat niet om twee verschillende soorten toelagen. De TOR 1 en de TOR 2 zijn feitelijk twee stappen die men in de tijd achter elkaar zet om te bepalen wat de TOR voor de medewerker is.

     

    De TOR 1 is een vast beloningselement dat iedereen in een gemeente ontvangt, bijvoorbeeld een PGB.

     

    De TOR 2 is lastiger te bepalen, omdat deze voor iedereen verschillend zal zijn. Niet iedereen ontvangt elke toelage of toeslag of vergoeding die in de lokale bezoldigingsverordening is opgenomen. En niet iedereen werkt in eenzelfde dienst of rooster.

     

    Om de TOR 2 te kunnen bepalen is afgesproken 2014 als refertejaar te gebruiken. De reden daarvoor is dat 2014 een recent afgesloten jaar is. Voor een heel jaar is duidelijk wat aan onregelmatige diensten, beschikbaarheidsdiensten en overwerk is gedeclareerd/ontvangen op basis van de in 2014 geldende (lokale) regels.

    De in 2014 gewerkte roosters worden fictief gekoppeld aan de toeslagen van het nieuwe hoofdstuk 3. Vervolgens wordt het eindbedrag vergeleken met het bedrag dat aan toeslagen is betaald in 2014. Is er een negatief verschil, dan wordt daarmee de TOR 2 gevuld.

    Geen roosters

    Als de werkgever over 2014 geen rooster of werkpatroon kan reproduceren heeft de berekening aan de hand van een refertejaar geen zin. Daarom is in het LOGA afgesproken dat ook een andere rekenwijze kan worden toegepast die wordt gebaseerd op het werkpatroon/roosters voor 2016, uitgaande van het gegeven dat de roosters en werkpatronen niet wijzigen door invoering van hoofdstuk 3. Op basis van het rooster 2016 wordt voor bepaling van de TOR dit rooster berekend met de toelagepercentages uit 2014 en die in 2016. Het verschil bepaalt de hoogte van de TOR. Het gaat hierbij om ingeroosterd werk, hetzij beloond met de toelage onregelmatige dienst hetzij met een overwerktoelage als de gemeente daarvoor kiest hetzij om ingeroosterde beschikbaarheidsdiensten.

     

    Overwerk

    Het LOGA heeft ook afgesproken dat gemeenten die bezig zijn om het overwerk terug te dringen, doordat bijvoorbeeld de nieuwe werktijdregeling wordt geïmplementeerd, de oude percentages van de oude regeling kunnen worden toegepast voor medewerkers die in dienst zijn op 31 december 2015. Voor nieuwe medewerkers gelden de percentages uit hoofdstuk 3. Als het slechts om een hele kleine groep medewerkers gaat die bovendien zeer weinig overwerkt, kan dit alternatief passend zijn. Weliswaar bestaan er dan twee systemen van overwerkpercentages naast elkaar, maar voorkomen wordt dat door opname van het oude overwerkpatroon, (zoals dat gold in refertejaar 2014), een TOR 2 ontstaat die niet nodig is.

  • 5. Als 2014 geen representatief jaar is door langdurige ziekte (langer dan 2 maanden), langdurig onbetaald verlof, extreem veel overwerk of andere redenen wordt in onderling overleg een ander representatief refertetijdvak vastgesteld.

    Deze bepaling geeft ruimte om tot een andere referteperiode te komen als de bovengenoemde berekening tot een niet representatief beeld leidt. Als medewerkers bijvoorbeeld in 2014 extreem veel hebben overgewerkt, dan wordt de TOR in verhouding te hoog. Een uitzondering die alleen in een bepaalde periode gold, wordt dan met andere woorden de norm. Dat is niet de bedoeling van het overgangsrecht.

     

    De term ‘ander representatief refertetijdvak’ mag ruimer worden geïnterpreteerd dan strikt als kalendertijdvak. Het gaat erom een geschikte berekeningswijze vast te stellen mits die recht doet aan het uitgangspunt dat medewerkers er door invoering van hoofdstuk 3 niet op achteruitgaan.

    Met ‘onderling overleg’ wordt gedoeld op individueel overleg met de medewerker en in bijzondere gevallen op overleg in het GO. Dat laatste is het geval als het om patronen gaat en een groep van medewerkers in gelijke omstandigheden is betrokken. Datzelfde geldt als door bijvoorbeeld een reorganisatie of gewijzigde werktijdenregelingen het onmogelijk is om de roosters van 2014 te reproduceren.

  • 5. Deel 1 en deel 2 worden bij elkaar opgeteld. Dit is de toelage overgangsrecht H3. Dit bedrag stijgt niet mee met de loonontwikkelingen.

    De TOR 1 en de TOR 2 worden opgeteld. Als de TOR 1 leidt tot een positief verschil van Euro 300 per jaar, maar de TOR 2 - omdat bijvoorbeeld de toeslagen toelage onregelmatige dienst van het nieuwe hoofdstuk 3 hoger zijn dan de vigerende lokale toeslagen - tot een negatief verschil van € 200 dan is de TOR: Euro 300 + (-Euro 200) = Euro 100-.

     

    De TOR is een nominaal bedrag. De TOR telt mee in de pensioengrondslag maar is geen salaristoelage en geen grondslag voor het IKB.

  • 6. Er zijn geen anticumulatiebepalingen.

    Met deze afspraak wordt gedoeld op de situatie waardoor het inkomen van de medewerker na invoering van het nieuwe hoofdstuk 3 stijgt, bijvoorbeeld door promotie of een nieuw rooster met een hogere toelage onregelmatige dienst. De inkomensstijging wordt niet verrekend met de TOR van de medewerker.

  • 7. Deze toelage overgangsrecht H3 is een vast jaarbedrag dat een keer per jaar wordt uitbetaald in de maand december.

    De hoofdregel is dat de TOR eenmaal per jaar in de maand december wordt uitbetaald. Voorstelbaar is dat niet een gewenste situatie is, bijvoorbeeld omdat de TOR een hoog bedrag is, en een maandelijkse uitbetaling, of een uitbetaling per kwartaal, beter past. Daarom is (zie hieronder punt 13) afgesproken dat lokaal andere afspraken kunnen worden gemaakt. Het LOGA heeft niet bepaald met wie deze afspraken worden gemaakt. Uitgangspunt is echter dat als het om groepen medewerkers gaat het GO gesprekspartner is. Betreft het een enkeling of een kleine groep dan kunnen deze afspraken ook individueel worden gemaakt.

  • 8. De toelage overgangsrecht H3 moet minimaal 120 euro op jaarbasis zijn. Indien deze toelage lager is, wordt deze afgekocht met een eenmalig bedrag ter waarde van 5 jaar.

    Het bedrag van Euro 120 geldt bij een fulltime dienstverband. Bij deeltijd wordt het bedrag naar rato verlaagd.

  • 9. Als een dienstverband in de loop van een kalenderjaar eindigt, dan wordt de toelage overgangsrecht H3 naar rato uitgekeerd.

  • 10. Als een dienstverband in omvang verkleind wordt, dan daalt de toelage overgangsrecht H3 naar rato.

     

    Als de aanstelling in uren wordt teruggebracht, daalt de TOR naar rato. De TOR daalt niet als men ouderschapsverlof geniet of ziek is.

  • 11. Vergroten van de aanstellingsomvang ná 31-12-2015 heeft geen effect.

    De TOR volgt de duur en de omvang van de aanstelling in principe naar rato, behalve ingeval van vergroting van de aanstelling. Dan geldt de TOR niet wordt verhoogd.

  • 12. Lokaal mogen aanvullende afspraken over afkoop, uitruil of betaling in termijnen gemaakt worden.

    Zie punt 8.

  • 13. Er is apart overgangsrecht voor personeel van gemeenten die op 31 december 2015 een lokale regeling hebben met bepalingen over de ambtsjubileumgratificatie die positief afwijken van het nieuwe artikel 3:19. Medewerkers die binnen vijf jaar van verval van de lokale regeling (dus uiterlijk 31 december 2020) recht zouden hebben op een ambtsjubileumgratificatie als de lokale regeling niet was vervallen, krijgen de ambtsjubileumgratificatie op basis van de lokale regeling die op 31 december 2015 verviel. Het gaat hierbij om de datum van het ambtsjubileum en de hoogte van de ambtsjubileumgratificatie. De gemeente legt dit recht vast bij de overgang naar het nieuwe hoofdstuk 3.

    De ambtsjubileumgratificatie kent een eigen overgangsbepaling. Het betreft de afspraak dat medewerkers die uiterlijk op 31 december 2020 recht hebben op een ambtsjubileumgratificatie op grond van de oude regeling van de gemeente, deze ambtsjubileumgratificatie ontvangen conform die oude regeling. Dat betekent ook dat de in die regeling vastgestelde criteria gelden voor de bepaling of het relevante aantal jaren is behaald.

    De gemeente moet dit recht vastleggen. Hoe de gemeente dit doet is niet bepaald. Betreft het een kleine groep, dan kan het op individueel niveau. Makkelijker is op in een voetnoot bij het betreffende artikel in hoofdstuk 3 de oude regeling op te nemen .

    In het kader van het bepaalde in artikel 14 van het overgangsrecht hoofdstuk 3 zal voor de vergelijking van de hoogte van de ambtsjubileumgratificatie worden uitgegaan van de artikelen 3:5 t/m 3:5:1:2. Deze artikelen luiden per 31 december 2015 als volgt:

    “Ambtsjubileumgratificatie

    Artikel 3:5

    De ambtenaar heeft recht op een ambtsjubileumgratificatie. In een nader vast te stellen regeling wordt onder meer bepaald:

    • 1.

      in welke gevallen een uitzondering geldt wat betreft de mogelijkheid aanspraak te maken op een gratificatie, bedoeld in de aanhef;

    • 2.

      op welke wijze het bedrag aan gratificatie wordt berekend.

     

    Artikel 3:5:1 (zie ook artikel 3:5:1:1)

    • 1.

      Aan de ambtenaar die gedurende 25 jaar een betrekking bij de overheid heeft vervuld, wordt een gratificatie toegekend overeenkomende met de helft van de bezoldiging en van de vakantietoelage waarop de ambtenaar in de maand van zijn jubileum aanspraak heeft.

      De ambtenaar die gedurende 40 respectievelijk 50 jaar een betrekking bij de overheid heeft vervuld, ontvangt een gratificatie gelijk aan een bedrag overeenkomende met de gehele bezoldiging, vermeerderd met de vakantietoelage over de maand waarin hij deze jubilea gedenkt.

      Aan de ambtenaar, die wordt ontslagen:

      • -

        op grond van artikel 8:3;

      • -

        op grond van artikel 8:4 bij een arbeidsongeschiktheid van 80 % of meer;

      • -

        op grond van artikel 8:11 indien en voor zover het een volledig ontslag betreft;

      en die indien het ontslag niet had plaatsgevonden het voor een gratificatie vereiste aantal dienstjaren binnen vijf jaren na de ontslagdatum had kunnen vervullen, wordt een proportionele gratificatie toegekend.

      Deze proportionele gratificatie wordt berekend door het bedrag waarop recht zou hebben bestaan indien het vereiste aantal dienstjaren zou zijn vervuld, te vermenigvuldigen met een breuk. Daarvan wordt de teller gevormd door het feitelijk geheel of gedeeltelijk vervulde aantal dienstjaren, waarbij naar boven wordt afgerond op hele maanden; de noemer is het aantal dienstjaren dat vervuld had moeten zijn om voor de gratificatie in aanmerking te komen.

      De op grond van het vorenstaande berekende bedragen worden naar boven afgerond op een veelvoud van vijf euro.

    • 2.

      Bij gedeeltelijk ontslag wordt de proportionele ambtsjubileumgratificatie berekend naar rato van het aantal uren waarvoor ontslag wordt verleend.

    Artikel 3:5:1:1

    • 1.

      Aan de ambtenaar die op 1 januari 2012 bij de gemeente Middelburg in dienst is, op 1 januari 2012 minimaal 10 jaar een betrekking bij de overheid heeft vervuld en gedurende 12,5 jaar een betrekking bij de overheid heeft vervuld, wordt een gratificatie toegekend overeenkomende met een kwart van de bezoldiging en van de vakantietoelage waarop de ambtenaar in de maand van het jubileum aanspraak heeft.

    • 2.

      In tegenstelling tot hetgeen is bepaald in artikel 3:5:1 lid 1 wordt aan de ambtenaar die wordt ontslagen:

      - op grond van artikel 8:1 ingeval van ABP-keuzepensioen;

      - op grond van artikel 8:2;

      - op grond van artikel 8:3;

      - op grond van artikel 8:4 bij een arbeidsongeschiktheid van 80 % of meer;

      - op grond van artikel 8:11 indien en voor zover het een volledig ontslag betreft,

      een proportionele gratificatie toegekend. Deze proportionele gratificatie wordt berekend door het bedrag waarop recht zou hebben bestaan indien het vereiste aantal dienstjaren zou zijn vervuld, te vermenigvuldigen met een breuk. Voor ambtenaren die een diensttijd hebben tussen de 12,5 en 25 jaar wordt voor elke dag na het 12,5e dienstjaar 1/4500 genomen van een gratificatie voor het 25-jarig ambtsjubileum. Voor ambtenaren die een diensttijd hebben tussen de 25 en 40 jaar wordt voor elke dag na het 25e dienstjaar 1/5400 genomen van een gratificatie voor een 40-jarig ambtsjubileum. Voor ambtenaren die een diensttijd hebben tussen de 40 en 50 jaar wordt voor elke dag na het 40e dienstjaar 1/3600 genomen van de gratificatie voor een 50-jarig ambtsjubileum.

    • 3.

      Artikel 3:5:1 lid 2 is van overeenkomstige toepassing.

     

    Artikel 3:5:1:2

    Wanneer de ambtenaar op grond van artikel 3:5:1 of 3:5:1:1 een proportionele gratificatie heeft ontvangen en weer in dienst treedt, tellen de dienstjaren na herindiensttreding mee voor het verkrijgen van een ambtsjubileum-gratificatie. De hoogte van de ambtsjubileumgratificatie wordt in dit geval bepaald door een netto-vergelijking te maken tussen de proportionele gratificatie als bedoeld in de artikelen 3:5:1 en 3:5:1:1 en de ambtsjubileum-gratificatie. Een positief verschil wordt aan de ambtenaar uitgekeerd.

Paragraaf 7 Regeling inzake afscheid, jubileum en attenties

Artikel 3:38:1:0

Het college stelt een regeling inzake afscheid, jubileum en attenties vast.

Artikel 3:39:1:1

Indien een ambtenaar

  • a.

    met pensioen gaat;

  • b.

    de dienst verlaat anders dan genoemd onder a en minimaal tien gemeentedienstjaren heeft;

  • c.

    een 25-, 40- of 50-jarig ambtsjubileum viert,

biedt het college de ambtenaar een receptie aan om dit te vieren. In overleg met de ambtenaar geschiedt de organisatie van de receptie door de direct leidinggevende, die hierbij ondersteund wordt door een medewerker van de afdeling Bestuursondersteuning.

Artikel 3:39:1:2

De jubilaris of afscheidnemende werknemer zal de externe relaties mogen aanwijzen met wie veelvuldig ambtelijke contacten zijn onderhouden en die uit dien hoofde voor de personeelsbijeenkomst moeten worden uitgenodigd.

Artikel 3:39:1:3
  • 1. De personeelsbijeenkomst duurt maximaal 2 uur. De bijeenkomst vangt in beginsel aan om 16.00 uur en eindigt in beginsel uiterlijk om 18.00 uur. Een receptie in de kantine aan de Waldammeweg vangt in de zomertijd aan om 15.00 uur en eindigt dan uiterlijk om 17.00 uur. In de wintertijd begint een bijeenkomst aan de Waldammeweg om 15.30 uur en eindigt uiterlijk om 17.30 uur.

  • 2. Vervallen.

  • 3. Vervallen.

  • 4. De kosten van de personeelsbijeenkomst komen ten laste van de gemeente.

Artikel 3:39:1:3a
  • 1. De ambtenaar als bedoeld onder artikel 3:39:1:1 kan er voor kiezen om in plaats van een receptie op afdelingsniveau afscheid te nemen van zijn collega's dan wel zijn ambtsjubileum te vieren.

  • 2. Ook de ambtenaar die de dienst verlaat anders dan genoemd onder artikel 3:39:1:1 sub a en minimaal drie gemeentedienstjaren heeft, kan op afdelingsniveau afscheid nemen van zijn collega's.

  • 3. De redelijke kosten van het afscheid of van de viering van het ambstjubileum op afdelingsniveau komen ten laste van de gemeente.

Artikel 3:39:1:4

Voor overige gevallen geldt onderstaande attentieregeling.

Omschrijving

Bedrag in Euro’s/bloemen/bon

 

Geboorte/huwelijk

 

Geboorte/adoptie

€ 40, -- (€ 20,-- bonnen /

€ 20,-- bloemen)

Huwelijk/geregistreerd partnerschap

€ 50,-- (bonnen)

 

Ziekte

 

Na 3 weken thuis en iedere 8e week daarna namens het MT/college

€ 20,--

(bijv. bloemen/fruit)

Ziekenhuisopname

€ 20,-- (bloemen/fruit)

 

Overlijden

 

Overlijden medewerker: advertentie plaatsen, contact met familie krans/bloemen met con­doleance, indien gewenst

p.m.

Overlijden partner/kinderen: krans/bloemen indien gewenst

p.m.

 

Ambtsjubilea

 

Dienstverband 25 jaar of 40 jaar

€ 20,-- (bloemen)

 

Eervol ontslag

 

Afscheid stagiaires, vast en tijdelijk personeel tot 1 jaar (ook bij FPU/pensioen)

€ 25,-- (bonnen)

Dienstverband van 1 – 5 jaar (ook bij FPU/pensioen)

€ 50,-- (bonnen)

Dienstverband van 5 – 10 jaar (ook bij FPU/pensioen)

€ 100,-- (bonnen)

Dienstverband > 10 jaar (ook bij FPU/pensioen)

€ 150,-- (bonnen)

FPU/Pensioen

€ 20,-- (bloemen)

Vergoeding maaltijd anders dan bij dienstreizen

Artikel 3:40:1:1

De werknemer die door zijn werk naar verwachting tussen 17.00 en 20.00 uur niet thuis kan eten, kan van de gemaakte kosten voor een maaltijd maximaal € 10,- per maaltijd declareren.  

Hoofdstuk 4 Arbeidsduur en werktijden

Artikel 4:1

Het college stelt lokaal een werktijdenregeling vast met inachtneming van hetgeen in dit hoofdstuk is bepaald.

Artikel 4:1:1:0

Vervallen.

Regeling Arbeidsduurverkorting (ADV)

Het opnemen van uren Arbeidsduurverkorting (ADV)

Artikel 4:1:1:1

Vervallen.

Arbeidsduurverkorting en ziekte

Artikel 4:1:1:2

Vervallen.

Deeltijdwerkers

Artikel 4:1:1:3

Vervallen.

Paragraaf 1 Standaardregeling voor de werktijden

Artikel 4:2
  • 1. De ambtenaar verricht zijn werkzaamheden op tijden binnen het dagvenster.

  • 2. Het dagvenster loopt van maandag tot en met vrijdag tussen 7:00 en 22:00 uur.

  • 3. De ambtenaar en het college maken voorafgaand aan elk kalenderjaar afspraken over de werktijden, het verlof en de planning van de werkzaamheden van de ambtenaar, voor het komende jaar.

  • 4. Ten aanzien van de afspraken over werktijden geldt als uitgangspunt dat

    • a.

      hierover overeenstemming bereikt wordt tussen de ambtenaar en het college;

    • b.

      de werktijden binnen de normen van de arbeidstijdenwet blijven;

    • c.

      de werktijd per dag ten hoogste 11 uren bedraagt en per week 50 uren, tenzij op verzoek van de ambtenaar daarvan wordt afgeweken.

  • 5. Als gevolg van gewijzigde omstandigheden kunnen de afspraken over de werktijden aangepast worden.

  • 6. De ambtenaar en het college overleggen tweemaal per jaar over de werktijden in relatie tot de planning van de werkzaamheden.

  • 7. Blijkt tijdens dit periodieke gesprek over de werktijden dat het ongewijzigd voortzetten van de planning van de werkzaamheden leidt tot overschrijding van de arbeidsduur per jaar, dan worden de afspraken in overleg aangepast. Indien de ambtenaar en het college het erover eens zijn dat overschrijding van de arbeidsduur per jaar onvermijdelijk is dan wordt in overleg de omvang van de overschrijding vastgesteld, uitgedrukt in uren. De ambtenaar ontvangt voor elk teveel gewerkt uur een vergoeding ter hoogte van het uurloon of een uur vakantieverlof.

  • 8. De ambtenaar verricht arbeid op werktijden buiten het dagvenster wanneer dat op grond van dienstbelang noodzakelijk is. Voor de uren die de ambtenaar buiten het dagvenster werkt geldt een buitendagvenstertoelage als bedoeld in artikel 3:12.

  • 9. Ten aanzien van het verrichten van arbeid buiten het dagvenster vanwege dienstbelang is het bepaalde in artikel 4:5 van overeenkomstige toepassing.

  • 10. Wanneer de ambtenaar en het college er niet in slagen om de werktijden in overeenstemming vast te stellen, dan stelt het college wanneer het dienstbelang dit vergt eenzijdig de werktijden vast met afweging van alle betrokken belangen. In die situatie geldt ten aanzien van de werktijden van de ambtenaar de bijzondere regeling als bedoeld in paragraaf 2 van dit hoofdstuk.

  • 11. Het college kan de ambtenaar om redenen van dienstbelang incidenteel verzoeken om werkzaamheden te verrichten op werktijden die afwijken van de afspraken die hierover gemaakt zijn op grond van het derde lid. Wanneer de ambtenaar en het college hierover geen overeenstemming bereiken dan heeft de ambtenaar recht op een vergoeding voor de gewerkte uren ter hoogte van de buitendagvenstertoelage, zoals omschreven in artikel 3:12. Artikel 3:12, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.

  • 12. Het college en de OR evalueren jaarlijks de regels en afspraken over de werktijden in de organisatie. De OR heeft de bevoegdheid om verbetervoorstellen in te dienen, waarvan het college alleen gemotiveerd kan afwijken.

  • 13. Als op 31 december 2013 op grond van een lokale regeling een ruimer dagvenster geldt dan het dagvenster genoemd in het tweede lid, dan blijft vanaf 1 januari 2014 dit ruimere dagvenster gelden.

Werktijden personeel met flexibele werktijden

Artikel 4:2:0:1

Vervallen.

Artikel 4:2:0:2
  • 1. Voor het personeel is het stadskantoor geopend tussen 7.30 uur en 18.00 uur.

  • 2. De middagpauze dient tenminste een half uur te zijn.

Artikel 4:2:0:3

Vervallen.

Artikel 4:2:0:4

Indien een afdeling is aangewezen voor openstelling op de donderdagavonden (18.00 tot 20.00 uur) is de direct leidinggevende bevoegd gedurende deze avondopenstelling de werktijden van de ambtenaren, werkzaam binnen deze afdeling, vast in te roosteren.

Registratie

Artikel 4:2:0:5

De ambtenaar die tot het gebruik van een tijdregistratie-automaat is verplicht, registreert het begin en het einde van de arbeidstijd. Indien de pauze buiten het stadskantoor of in of nabij het bedrijfsrestaurant wordt genoten, registreert de ambtenaar ook het begin en het einde van de pauzetijd.

Doktersbezoek, ziekte, verlof, dienstreis enz.

Artikel 4:2:0:6
  • 1. Ingeval van afwezigheid wegens doktersbezoek, ziekte, verlof e.d. moet het normale aantal werkuren worden geregistreerd.

  • 2. Ingeval van afwezigheid wegens het maken van een dienstreis e.d. moet de werkelijke arbeidstijd worden geregistreerd.

  • 3. Naast de tijdregistratie dient de reden van afwezigheid te worden genoteerd.

Deeltijdwerkers

Artikel 4:2:0:7
  • 1. Deze regeling is van overeenkomstige toepassing op deeltijdwerkers.

  • 2. De uren worden naar verhouding teruggebracht tot de voor de deeltijdwerker geldende arbeidsduur.

Slotbepalingen

Artikel 4:2:0:8

De directeur in algemene dienst of de secretaris/algemeen directeur, die leiding geeft aan de afdeling waarvan de betrokken ambtenaar deel uitmaakt, heeft de bevoegdheid om indien zulks nodig is, een ambtenaar dwingend een andere werktijd op te leggen c.q. een ambtenaar uit te sluiten van het recht op variabele werktijden.

Artikel 4:2:0:9

Waar werkzaamheden groepsgewijs of in nauwe onderlinge samenhang worden verricht, moet na onderling overleg tot een keuze van de werktijd worden gekomen:

  • a.

    als dit in het belang van de dienstuitoefening noodzakelijk is;

  • b.

    als dit geboden is met het oog op de service aan het publiek.

Werktijden personeel met vastgestelde werktijden

Artikel 4:2:0:10

Het personeel dat geen gebruik kan maken van de flexibele werktijden, is werkzaam volgens een namens het college door het afdelingshoofd vastgestelde werktijdenregeling c.q. vast werkrooster.

Artikel 4:2:0:11

In alle gevallen waarin deze regeling niet in redelijkheid voorziet, beslist het college.

Paragraaf 2 Bijzondere regeling voor de werktijden

Artikel 4:3 Werkingssfeer

Deze paragraaf is van toepassing op de ambtenaar van wie de werktijd eenzijdig wordt vastgesteld door het college.

Bijzondere regeling
Artikel 4:4 Vaststelling werktijden
  • 1. Het college stelt de werktijden van de ambtenaar vast.

  • 2. De arbeidsduur bedraagt ten hoogste 11 uur per dag en 50 uur per week.

  • 3. Wanneer voor de ambtenaar wisselende werktijden gelden dan legt het college deze vast in een rooster.

  • 4. Bij de vaststelling van de werktijden worden de volgende regels in acht genomen:

    • a.

      De werktijden worden ten minste één maand voor aanvang bekend gemaakt aan de ambtenaar.

    • b.

      De werktijd van de ambtenaar wordt niet uitsluitend vastgesteld op een wijze waardoor een aanspraak op een toelage onregelmatige dienst wordt ontweken.

Artikel 4:5 Werken op zon- en feestdagen
  • 1. De ambtenaar verricht geen werkzaamheden op zaterdag en zondag, tenzij het dienstbelang dit noodzakelijk maakt. Een afwijking hiervan is slechts mogelijk voor ten hoogste 26 zondagen per jaar.

  • 2. Bij de vaststelling van de werktijden van de ambtenaar wordt zoveel mogelijk gezorgd dat de ambtenaar op zondag en de voor hem geldende kerkelijke feestdagen zijn kerk kan bezoeken en dat hij in zijn zondagsrust zo weinig mogelijk wordt beperkt.

  • 3. Hetgeen in dit artikel ten aanzien van het verrichten van arbeid op zondag is bepaald, geldt mede voor het verrichten van arbeid op de nieuwjaarsdag, de tweede Paasdag, de Hemelvaartsdag, de tweede Pinksterdag, de beide Kerstdagen en de dag waarop de verjaardag van de koning wordt gevierd.

  • 4. Voor zover het dienstbelang niet anders vereist, geldt, hetgeen in dit artikel ten aanzien van het verrichten van arbeid op zondag is bepaald, ook voor kerkelijke of nationale, landelijke, regionale of plaatselijk erkende feest- of gedenkdagen die door het college zijn aangewezen als dagen, waarop de openbare dienst van de gemeente is gesloten.

  • 5. Het bepaalde in dit artikel vindt voor hem die tot een kerkgenootschap behoort dat de wekelijkse rustdag op de sabbat of de zevende dag viert, overeenkomstige toepassing indien hij een daartoe strekkend verzoek heeft ingediend.

Artikel 4:5:1:1

Hetgeen is bepaald in artikel 4:2:1 lid 3 geldt ook voor Goede Vrijdag en 5 mei.

Artikel 4:6

Indien door de ambtenaar, bedoeld in artikel 3:11, arbeid op zaterdag of zondag wordt verricht, wordt hem voor elke zaterdag of zondag waarop hij arbeid heeft verricht een werkdag ter vrije beschikking toegekend.

Artikel 4:7 Nadere regels

Het college kan ter uitvoering van de artikelen 4:1 tot en met 4:6 nadere regels stellen.

Paragraaf 3 Werktijden brandweerpersoneel in dienstroosters

Artikel 4:8
  • 1. De artikelen 4:1 tot en met 4:7 zijn niet van toepassing op de ambtenaar die bij de brandweer werkzaam is in een dienstrooster.

  • 2. Het college stelt voor de ambtenaren genoemd in het eerste lid van dit artikel een werktijdenregeling vast.

  • 3. Bij het vaststellen van het dienstrooster draagt het college er zorg voor dat de arbeidsduur per jaar niet wordt overschreden.

Paragraaf 4 Opgebouwde verloftegoed uit voormalige verlofspaarmogelijkheid

Artikel 4:9
  • 1. Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder:

    • a.

      Opgebouwde verloftegoed: het vòòr 1 april 2006 opgebouwde verlof in het kader van de voormalige verlofspaarmogelijkheid;

    • b.

      Kapitalisatie van het opgebouwde verloftegoed: het omzetten van het opgebouwde verloftegoed in een geldbedrag. Per verlofuur wordt een bedrag uitgekeerd ter hoogte van het op het moment van uitbetalen geldende uurloon van de ambtenaar.

  • 2. Het opgebouwde verloftegoed wordt op verzoek van de ambtenaar door het college verleend, tenzij de belangen van de dienst zich daartegen verzetten. De ambtenaar geniet het verlof zoveel als mogelijk in een aaneengesloten periode.

  • 3. De ambtenaar kan verzoeken om kapitalisatie van het opgebouwde verloftegoed. Het college beslist of aan dit verzoek kan worden voldaan. Het verloftegoed kan enkel worden gekapitaliseerd wanneer de ambtenaar deelneemt aan de levensloopregeling en wanneer het gekapitaliseerde verloftegoed wordt gestort op zijn levenslooprekening. Bij de kapitalisatie van het opgebouwde verloftegoed gelden de randvoorwaarden zoals opgenomen in de wettelijke bepalingen omtrent de levensloopregeling. Wanneer in een bepaald jaar het opgebouwde verloftegoed niet volledig kan worden gekapitaliseerd kan de ambtenaar in een volgend jaar opnieuw een verzoek indienen tot kapitalisatie van het resterende opgebouwde verloftegoed. Het college beslist dan of aan dit verzoek kan worden voldaan.

  • 4. In geval van ontslag op grond van artikel 8:1 wordt het resterende opgebouwde verloftegoed zoveel mogelijk opgenomen gedurende de opzegtermijn. In overeenstemming met de ambtenaar kan hiervoor de maximale opzegtermijn zonodig worden verlengd. Indien het voor de ambtenaar, in verband met het aanvaarden van een anderdienstverband, niet mogelijk is om de opzegtermijn te verlengen, wordt het niet opgenomen resterende opgebouwde verloftegoed uitbetaald ingevolge het bepaalde in het tiende lid.

  • 5. In geval van ontslag op grond van artikel 8:3, 8:6, 8:7, 8:8 of 8:10 wordt de ambtenaar in de gelegenheid gesteld om voorafgaand aan het ontslag het resterende opgebouwde verloftegoed op te nemen. Indien dit niet mogelijk is, wordt het niet opgenomen opgebouwde verloftegoed uitbetaald ingevolge het bepaalde in het tiende lid.

  • 6. In geval van ontslag op grond van artikel 8:5a of 8:13 is de ambtenaar verplicht het resterende opgebouwde verloftegoed op te nemen met ingang van de dag dat het voornemen tot ontslag van de ambtenaar is meegedeeld. Het ontslag gaat in op de eerste dag na afloop van de opname van het opgebouwde verloftegoed.

  • 7. In geval van ontslag op grond van artikel 8:4 en 8:5 of 8:9 wordt het resterende opgebouwde verloftegoed uitbetaald op grond van het tiende lid.

  • 8. In het geval van overlijden van de ambtenaar wordt aan de nabestaanden, met inachtneming van het bepaalde in artikel 8:16:2, het resterende opgebouwde verloftegoed uitbetaald ingevolge het bepaalde in het tiende lid.

  • 9. In geval het ontslag als bedoeld in de voorgaande leden een gedeeltelijk ontslag betreft, worden tussen de ambtenaar en het college nadere afspraken gemaakt over de opname van het resterende opgebouwde verloftegoed.

  • 10. Indien het opgebouwde verloftegoed wordt uitbetaald, wordt dit uitbetaald naar het op het moment van uitbetalen geldende uurloon van de ambtenaar.

Hoofdstuk 5 Seniorenmaatregelen

Vervallen.

Hoofdstuk 5a FPU Gemeenten en nieuwe seniorenmaatregelen

Artikel 5a:1 t/m 5a:7

Vervallen.

Seniorenregeling

Begripsomschrijvingen

Artikel 5a:7:1:1

Ambtenaar: de ambtenaar als bedoeld in artikel 1:1.

ABP-Keuzepensioen: Ontslag op grond van artikel 8:2, waarbij de ambtenaar de volgens artikel 7:3 van het pensioenreglement voor het recht op ouderdomspensioen vereiste leeftijd heeft bereikt (65 jaar – 70 jaar) of waarbij de ambtenaar volgens artikel 7:4 van het pensioenreglement ervoor kiest om het recht op ouderdomspensioen eerder in te laten gaan (60 jaar – 65 jaar).

Seniorenverlof

Artikel 5a:7:1:2
  • 1. Als een ambtenaar te kennen geeft dat hij volledig gebruik wil maken van het ABP-Keuzepensioen, kan de ambtenaar in aanmerking komen voor extra verlof.

  • 2. a. Het in lid 1 bedoelde extra verlof wordt verleend teneinde de ambtenaar voor te bereiden op de periode na zijn werkzame leven en vangt een jaar voorafgaande aan de beoogde ontslagdatum aan. Gedurende de eerste zes maanden van dat laatste jaar heeft de ambtenaar recht op 127 uur extra verlof, gedurende de volgende zes maanden 253 uur.De ambtenaar dient hiertoe een verzoek in uiterlijk 15 maanden voorafgaande aan de beoogde ontslagdatum.

    b. De in lid 2 onder a bedoelde omvang geldt voor fulltimers, die met volledig ontslag gaan. Voor parttimers die met volledig ontslag gaan wordt de omvang van het verlof naar rato berekend.

    c. De dagen dat het extra verlof wordt genoten worden in overleg met de leidinggevende bepaald en het verlof wordt alleen verleend als de dienst het toelaat.

Faciliteiten - Generatiepact

Artikel 5a:7:1:2a
  • 1. De ambtenaar die de leeftijd van 60 jaar heeft bereikt of bereikt, kan tot 1 januari 2020 of tot de ingangsdatum van de wet Normalisering rechtspositie ambtenaren gebruik gaan maken van het generatiepact.  

  • 2. Het generatiepact houdt voor fulltimers in dat de ambtenaar 80% arbeid verricht tegen een bezoldiging van 90 %. De pensioenopbouw blijft 100%. Het verlofsaldo wordt gebaseerd op 80 %; de financiële vergoedingen op 90 %. Voor parttimers wordt een en ander naar rato berekend.

  • 3. Voorwaarde aan het gebruik van het generatiepact is dat gebruikmaking hiervan niet in strijd mag zijn met het dienstbelang. Voorts moet ook na het gebruik van het generatiepact voldaan zijn aan de minimum betrekkingsomvang.

  • 4. Er geldt geen terugkeergarantie. De ambtenaar kan bij deelname geen aanspraak maken op de omvang van het eerdere dienstverband en het gebruik van het generatiepact loopt door tot het einde van het dienstverband, ook als dit na 1 januari 2020 of de ingangsdatum van de wet Normalisering rechtspositie ambtenaren is gelegen.

  • 5. De ambtenaar die gebruik maakt van het generatiepact kan geen aanspraak maken op het seniorenverlof als bedoeld in artikel 5a:7:1:2.

Het informeren van ondernemingsraad/georganiseerd overleg

Artikel 5a:7:1:3

Het georganiseerd overleg wordt geïnformeerd over de toepassing van deze regeling en de invulling van het lokaal beschikbare budget voor deze regeling.

Onvoorziene gevallen

Artikel 5a:7:1:4

Voor gevallen waarin deze verordening niet of niet naar billijkheid voorziet, treft het college een bijzondere voorziening.

Artikel 5a:8

Vervallen.

Artikel 5a:9

Vervallen.

Hoofdstuk 6 Vakantie en verlof

Vakantie

Artikel 6:1

In elk kalenderjaar heeft de ambtenaar recht op vakantie met behoud van salaris en de toegekende salaristoelage(n).

Artikel 6:1:1

  • 1. De vakantie, waarop de ambtenaar recht heeft ingevolge artikel 6:1, wordt verleend, tenzij de belangen van de dienst zich daartegen verzetten en toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 6:2:4, eerste lid, dan wel toepassing wordt gegeven aan artikel 6:2:6.

  • 2. De vakantie wordt verleend door het college.

Artikel 6:2

  • 1. De vakantie van de ambtenaar met een volledig dienstverband bedraagt ten minste 144 uur per kalenderjaar.

  • 2. Vóór 1 november (tenzij lokaal anders is geregeld) kan de ambtenaar verzoeken in het daaropvolgende kalenderjaar de arbeidsduur per jaar te mogen overschrijden met - bij een volledig dienstverband - een maximum van 50,4 uren en deze uren om te zetten in vakantie als bedoeld in het eerste lid. Voor de ambtenaar die is aangesteld voor een arbeidsduur van minder dan 36 uur per week geldt een naar evenredigheid lager aantal uren als maximum.

  • 3. Het college wijst een verzoek als bedoeld in het vorige lid toe, tenzij zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen zich daartegen verzetten.

Artikel 6:2:1

  • 1. Met inachtneming van het bepaalde in artikel 6:2 geeft het college algemene regels met betrekking tot de duur van de vakantie.

  • 2. De duur van de vakantie van een ambtenaar die is aangesteld voor een formele arbeidsduur van minder dan 36 uur per week, wordt naar evenredigheid verminderd.

  • 3. Bij de in het eerste lid bedoelde algemene regels wordt ten aanzien van de ambtenaren of bepaalde groepen van ambtenaren voorzien in een vermeerdering van de vakantie op grond van volbrachte diensttijd of bereikte leeftijd, dan wel van beide, waarbij het bepaalde in het tweede lid van overeenkomstige toepassing is.

  • 4. De aan de ambtenaar volgens de in het eerste lid bedoelde algemene regels toekomende vakantie wordt vermeerderd met 14,4 uren ten aanzien van degene, bedoeld in de artikelen 3:11 en 3:13, indien regelmatig en in belangrijke mate op onregelmatige uren wordt gewerkt, respectievelijk indien de in artikel 3:13 genoemde verplichting regelmatig en in belangrijke mate op de ambtenaar rust.

  • 5. In gevallen waarin dit artikel niet voorziet, stelt het college bijzondere regels vast.

  • 6. Vervallen.

  • 7. Vervallen.

Verlofregeling

Duur van het lokale verlof

Artikel 6:2:1:1

De duur van het lokale verlof bedraagt voor de ambtenaren vanwege het afschaffen van de 3e Pinksterdag 7,2 uur. Voor de ambtenaren, van wie het salaris gelijk of hoger is dan het bedrag voorkomende achter periodiek 10 van salarisschaal 9 van bijlage IIa komt daar nog 7,2 uur bij.

Begrip bezoldiging en maatstaf berekening vakantieduur

Artikel 6:2:1:2
  • 1. Vervallen;

  • 2. Als maatstaf ter berekening van de duur van de vakantie geldt het salaris dat de ambtenaar op 1 januari van het kalenderjaar geniet, of in geval van indiensttreding in de loop van het jaar, het salaris op het tijdstip van indiensttreding.

Artikel 6:2:1:3
  • 1. De volgens artikel 6:2:1:1 vastgestelde duur van de vakantie wordt, afhankelijk van de leeftijd, verhoogd als volgt:

    Leeftijd:

    Verhoging:

    18 jaar en jonger

    21,6 verlofuren

    19 jaar

    14,4 verlofuren

    20 jaar

    7,2 verlofuren

    van 30 t/m 39 jaar

    7,2 verlofuren

    van 40 t/m 44 jaar

    14,4 verlofuren

    van 45 t/m 49 jaar

    21,6 verlofuren

    van 50 t/m 54 jaar

    28,8 verlofuren

    van 55 t/m 59 jaar

    36 verlofuren

    van 60 jaar en ouder

    43,2 verlofuren

  • 2. Voor de vaststelling van de verhoging is de leeftijd welke in het desbetreffende kalenderjaar wordt bereikt, bepalend.

Artikel 6:2:1:3a
  • 1. Voor ambtenaren die vanaf 1 januari 1997 in dienst zijn gekomen, en niet werkzaam waren bij de opgeheven gemeenten Arnemuiden en Middelburg, wordt de volgens artikel 6:2:1:1 vastgestelde duur van de vakantie, afhankelijk van de leeftijd als volgt verhoogd:

    Leeftijd:

    Verhoging:

    18 jaar en jonger

    21,6 verlofuren

    19 jaar

    14,4 verlofuren

    20 jaar

    7,2 verlofuren

    van 45 t/m 49 jaar

    7,2 verlofuren

    van 50 t/m 54 jaar

    14,4 verlofuren

    van 55 t/m 59 jaar

    21,6 verlofuren

    van 60 jaar en ouder

    28,8 verlofuren

  • 2. Voor de vaststelling van de verhoging is de leeftijd welke in het desbetreffende kalanderjaar wordt bereikt, bepalend.

Artikel 6:2:1:4

Het college kan voor alle ambtenaren jaarlijks maximaal 5 dagen aanwijzen waarop verplicht verlof opgenomen dient te worden.

Artikel 6:2:2
  • 1. De vakantie kan worden opgesplitst, maar wordt als regel voor ten minste 2/3 deel, doch in elk geval voor ten minste tien werkdagen, aaneensluitend verleend.

  • 2. De vakantie wordt desverlangd zoveel mogelijk, in het bijzonder voor wat betreft de aaneengesloten periode, bedoeld in het eerste lid, verleend in het tijdvak van 1 mei tot 1 oktober. De ambtenaar wordt in de gelegenheid gesteld vakantie op te nemen op officiële feestdagen, samenhangend met geloof en/of culturele achtergrond anders dan de feestdagen genoemd in artikel 4:5lid 3, bij het huwelijk of geregistreerd partnerschap van bloed- en aanverwanten in eerste en tweede graad en bij verhuizing.

  • 3. De beslissing omtrent de tijdstippen waarop de vakantie zal worden verleend, alsmede die omtrent de tijdvakken waarin de vakantie eventueel zal worden gesplitst, berust bij het bestuursorgaan dat de vakantie verleent. Bij die beslissing wordt, voor zover de belangen van de dienst en die van de andere ambtenaren die toelaten, zoveel mogelijk rekening gehouden met de wensen van de ambtenaar.

Vakantieopbouw tijdens ziekte, arbeidsongeschiktheid en andere redenen van afwezigheid.

Artikel 6:2:3
  • 1. De ambtenaar die in de loop van een kalenderjaar is aangesteld of wordt ontslagen heeft recht op vakantie naar rato van de tijd dat hij zijn functie vervult.

  • 2. Voor de ambtenaar die door oorzaken anders dan die bedoeld in het eerste lid, niet gedurende het volle kalenderjaar zijn functie vervult, wordt de duur van de vakantie naar evenredigheid verminderdbehoudens het bepaalde in het derde lid.

  • 3. Onverminderd het bepaalde in artikel 6:1:1, eerste lid, wordt een vermindering, bedoeld in het tweede lid, niet toegepast:

    • a.

      gedurende afwezigheid wegens zwangerschap en bevalling;

    • b.

      gedurende afwezigheid wegens ziekte.

  • 4. Indien aan de ambtenaar op zijn verzoek vakantie wordt verleend op werkdagen, waarop hij wegens ziekte geheel of gedeeltelijkzijn arbeid niet kan verrichten, wordt het aantal vakantie-uren van de ambtenaar verminderd met het aantal uren dat hij op die dag zou werken als hij niet ziek zou zijn geweest.

  • 5. Voor vakantie-uren waarop de ambtenaar aanspraak heeft, maar die met ingang van de dag van ontslag nog niet zijn verleend wordt een vergoeding gegeven. Deze vergoeding is gelijk aan het uurloon van de ambtenaar voor elk niet verleend vakantie-uur.

Artikel 6:2:4
  • 1. Is aan de ambtenaar om redenen van dienstbelang in enig kalenderjaar de vakantie niet of niet geheel verleend, dan wordt hem die nog niet genoten vakantie zoveel mogelijk in het eerstvolgende, doch uiterlijk voor het einde van het tweede volgende kalenderjaar verleend.

  • 2. Indien het belang van de dienst het onvermijdelijk maakt, dat de vakantie of het aaneengesloten gedeelte daarvan wordt genoten buiten het in artikel 6:2:2, tweede lid, genoemde tijdvak, kan door het college de duur van de vakantie of het aaneengesloten deel daarvan met 1/3 worden verlengd.

Artikel 6:2:5
  • 1. Verleende vakantie kan worden ingetrokken, wanneer dringende redenen van dienstbelang zulks noodzakelijk maken. Indien ten gevolge daarvan de ambtenaar op een bepaalde werkdag slechts gedeeltelijk vakantie genoot, worden de genoten vakantie-uren van die werkdag niet in aanmerking genomen bij de berekening van het aantal genoten vakantie-uren.

  • 2. Indien de ambtenaar ten gevolge van de intrekking van de vakantie geldelijke schade lijdt, wordt deze schade hem vergoed.

Artikel 6:2:6 (zie ook artikelen 6:2:6:1 en 6:2:6:2)
  • 1. Indien in enig kalenderjaar de vakantie geheel of gedeeltelijk niet is verleend:

    • a.

      op verzoek van de ambtenaar;

    • b.

      als gevolg van afwezigheid wegens ziekte die niet aan de schuld of nalatigheid van de ambtenaar is te wijten, of;

    • c.

      als gevolg van verblijf in militaire dienst anders dan voor eerste oefening, wordt de niet genoten vakantie in een volgend kalenderjaar verleend, tenzij het belang van de dienst of de belangen van de andere ambtenaren zich daartegen verzetten.

      Een verzoek als bedoeld onder a kan achterwege blijven, indien de niet genoten vakantie minder is dan een nader door het college te bepalen aantal uren.

  • 2. De wegens ziekte tijdens een vakantie niet genoten vakantie-uren worden als niet verleend beschouwd, indien de ambtenaar aannemelijk kan maken dat hij, ware hem geen vakantie verleend, op die uren verhinderd zou zijn geweest zijn functie te vervullen.

  • 3. Het bepaalde in het eerste en tweede lid geldt met dien verstande, dat de ambtenaar in enig kalenderjaar nimmer meer vakantie-uren kan opnemen dan anderhalf maal het hem bij of krachtens artikel 6:2 lid 1 toekomende aantal uren tenzij op een desbetreffend verzoek van de ambtenaar uitdrukkelijk anders is beslist.

Regelen voor het overschrijven van niet-opgenomen verlofuren

Artikel 6:2:6:1
  • 1. De niet-opgenomen verlofuren worden tot een maximum van 72 verlofuren automatisch overgeschreven naar een volgend kalenderjaar.

  • 2. Indien de ambtenaar in enig kalenderjaar meer dan 72 verlofuren wil overschrijven naar een volgend kalenderjaar, moet hij hiertoe een verzoek indienen bij het college van burgemeester en wethouders.

  • 3. De in de leden 1 en 2 bedoelde uren worden naar verhouding teruggebracht tot de voor de deeltijdwerker geldende arbeidsduur.

Artikel 6:2:6:2
  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen aan de inwilliging van een verzoek als bedoeld in artikel 6:2:6:1 de volgende voorwaarden verbinden:

    a. de ambtenaar moet in dat volgende kalenderjaar tenminste het aantal verlofuren opnemen, waarop hij in dat jaar aanspraak krijgt. Hieronder wordt verstaan het voor die ambtenaar geldende basisverlof;

    b. als het totale aantal verlofuren (inclusief de overgeschreven dagen), waarop de ambtenaar recht heeft, meer bedraagt dan 1½ maal het aantal verlofuren, waarop hij dat volgende kalenderjaar aanspraak krijgt, moet hij in dat jaar tenminste 1½ maal dit jaarlijks aantal verlofuren opnemen.

  • 2. De voorwaarde, genoemd in het vorige lid onder b. wordt niet gesteld, wanneer het grote aantal verlofuren een gevolg is van niet-opgenomen verlof wegens ziekte dan wel zwangerschaps- en bevallingsverlof.

  • 3. Wanneer de ambtenaar de verlofuren, welke hij op grond van lid 1, op had moeten nemen, door eigen toedoen niet opneemt, komen deze verlofuren voor hem te vervallen.

Artikel 6:2:6:3

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd te beslissen voor zover nodig in afwijking van het in deze regelen bepaalde, in gevallen, waarin deze regelen naar hun oordeel niet of niet in redelijkheid voorzien.

Artikel 6:2:7

Aan de ambtenaar die tijdens zijn vakantie bepaalde voordelen welke aan zijn dienstverband zijn verbonden derft, kan deswege een vergoeding worden toegekend.

Vervaltermijn wettelijk verlof

Artikel 6:2a
  • 1. Indien in een kalenderjaar het wettelijk verlof geheel of gedeeltelijk niet is opgenomen, vervalt dit verlof 12 maanden na het einde van dat kalenderjaar, tenzij de ambtenaar tot aan dat tijdstip om medische redenen redelijkerwijs niet in staat is geweest om dit vakantieverlof op te nemen, of dit vanwege dienstbelang niet mogelijk is geweest.

  • 2. Een ambtenaar kan een verzoek indienen om zijn wettelijk verlof gedeeltelijk in te zetten voor een langere verlofperiode. Het college kan daarbij de in lid 1 genoemde termijn verlengen.

Verjaringstermijn bovenwettelijk verlof

Artikel 6:2b

Indien in een kalenderjaar het bovenwettelijk verlof geheel of gedeeltelijk niet is opgenomen, verjaart dit verlof 60 maanden na het einde van dat kalenderjaar.

Vakantietoelage

Artikel 6:3

Geschrapt.

Buitengewoon verlof

Artikel 6:4
  • 1. De ambtenaar die op grond van de Wazo recht heeft op calamiteiten - en ander kort verzuimverlof heeft gedurende dit verlof aanspraak op doorbetaling van zijn salaris en de toegekende salaristoelage(n).

  • 2. In een nader vast te stellen regeling wordt bepaald in welke andere gevallen aan de ambtenaar door het college buitengewoon verlof met behoud van salaris en de toegekende salaristoelage(n) kan worden verleend.

  • 3. In een nader vast te stellen regeling wordt bepaald in welke gevallen het college buitengewoon verlof kan verlenen aan de ambtenaar die lid is van een op grond van artikel 12:1, derde lid, toegelaten organisatie.

  • 4. In de situatie dat er tijdens de non-activiteit elders pensioen wordt opgebouwd, is het verhaal van premie voor de voorwaardelijke inkoop gelijk aan de bijdrage die voor de ambtenaar is verschuldigd.

Artikel 6:4:1
  • 1. Het college verleent aan de ambtenaar buitengewoon verlof met behoud van salaris en de toegekende salaristoelage(n) op de dag dat het huwelijk of het registreren van het partnerschap van de ambtenaar wordt voltrokken.

  • 2. De ambtenaar meldt tenminste twee weken van tevoren aan het college wanneer het huwelijk of geregistreerd partnerschap zal plaatsvinden.

Artikel 6:4:1:1
  • 1. Bij het overlijden van een echtgenoot of geregistreerde partner, ouders, pleegouders, stiefouders, schoonouders, kinderen, pleegkinderen, stief- en aangehuwde kinderen wordt aan de ambtenaar door burgemeester en wethouders verlof met het behoud van het genot van zijn salaris en de toegekende salaristoelage(n) verleend voor de duur van vier werkdagen.

  • 2. Bij het overlijden van een bloed- en aanverwant in de tweede graad wordt aan de ambtenaar door burgemeester en wethouders verlof met het behoud van het genot van zijn bezoldiging verleend voor de duur van twee werkdagen, tenzij de ambtenaar is belast met de regeling der begrafenis en/of nalatenschap. In het laatste geval wordt verlof voor ten hoogste vier werkdagen verleend.

  • 3. Het verlof als bedoeld in de voorgaande leden dient binnen een periode van zeven kalenderdagen na het overlijden te worden opgenomen.

  • 4. Burgemeester en wethouders kunnen in bijzondere gevallen van hetgeen in de voorgaande leden is bepaald afwijken.

Langdurend zorgverlof

Artikel 6:4:1a
  • 1. De ambtenaar die op grond van de Wazo recht heeft op langdurend zorgverlof heeft over de uren dat hij dit verlof geniet aanspraak op doorbetaling van 50% van zijn salaris en de toegekende salaristoelage(n).

  • 2. Indien de ambtenaar gedurende het langdurend zorgverlof wegens ziekte niet in staat is zijn functie te vervullen vindt geen opschorting van het langdurend zorgverlof plaats.

  • 3. De ambtenaar die langdurend zorgverlof geniet en langer dan 7 kalenderdagen wegens ziekte niet in staat is zijn functie te vervullen heeft met ingang van de achtste kalenderdag aanspraak op zijn volledige bezoldiging.

  • 4. De duur van de vakantie van de ambtenaar die langdurend zorgverlof geniet wordt verminderd naar evenredigheid van de omvang van het langdurend zorgverlof.

  • 5. Indien de ambtenaar wegens ziekte niet in staat is zijn functie te vervullen en deze ziekteperiode duurt langer dan 7 kalenderdagen, wordt met ingang van de achtste kalenderdag de vermindering van de duur van de vakantie beëindigd.

Vakbondsverlof

Artikel 6:4:2
  • 1. Voor de toepassing van dit artikel worden verstaan onder:

    a. Centrales van overheidspersoneel:

    1) de Algemene Centrale van Overheidspersoneel (ACOP);

    2) de Christelijke Centrale van Overheids- en Onderwijzend Personeel (CCOOP);

    3) de Centrale van Middelbare en Hogere Functionarissen bij overheid, onderwijs en instellingen (CHMF).

    b. Verenigingen van ambtenaren:

    de verenigingen van ambtenaren welke zijn aangesloten bij de onder a genoemde centrales van overheidspersoneel.

  • 2. Tenzij de belangen van de dienst zich daartegen verzetten, wordt door het college buitengewoon verlof met behoud van salaris en de toegekende salaristoelage(n) verleend aan de ambtenaar:

    • a.

      voor het bijwonen van algemene vergaderingen van verenigingen van ambtenaren of, voor zover het algemene verenigingen betreft welke ook andere groepen van ambtenaren dan gemeentepersoneel organiseren, voor het bijwonen van algemene vergaderingen van een landelijke groep van gemeentepersoneel indien de ambtenaar lid van het hoofdbestuur, bestuurslid ener landelijke groep of afgevaardigde van een afdeling is, met dien verstande dat van elke afdeling voor iedere vijftig leden of gedeelte daarvan aan ten hoogste twee afgevaardigden tot een maximum van tien afgevaardigden, verlof wordt verleend;

    • b.

      voor het bijwonen van hoofdbestuursvergaderingen indien hij lid is van het hoofdbestuur van bondsraad- of bestuursraadvergaderingen indien hij lid is van de bonds- of bestuursraad, en van groepsraadvergaderingen indien hij lid is van een landelijke groepsraad;

    • c.

      voor het bijwonen van één algemene vergadering van de centrale organisatie waarbij de vereniging van de ambtenaar is aangesloten, indien hij als vertegenwoordiger van zijn vereniging aan die vergadering deelneemt.

  • 3. Tenzij de belangen van de dienst zich daartegen verzetten wordt door het college aan de ambtenaar met een volledigdienstverband, buitengewoon verlof met behoud van salaris en de toegekende salaristoelage(n) verleend:

    • a.

      om, indien hij daartoe door een centrale van overheidspersoneel als bedoeld in het eerste lid, onder a, of door een daarbij aangesloten vereniging is aangewezen

    • -

      om bestuurlijke en/of vertegenwoordigende activiteiten te ontplooien binnen die centrale of die daarbij aangesloten vereniging, onderscheidenlijk binnen het gemeentelijk apparaat, welke ertoe strekken de doelstellingen van deze centrale van overheidspersoneel en/of de daarbij aangesloten vereniging te ondersteunen, het geheel voor ten hoogste 216 uren per kalenderjaar;

    • -

      als vakbondsconsulent, voor ten hoogste 50 uur per jaar voor een organisatie met minder dan 400 medewerkers en ten hoogste 100 uur voor een organisatie met meer dan 400 medewerkers;

    • -

      als arbeidsvoorwaardenadviseur voor ten hoogste 50 uur per jaar voor een organisatie met minder dan 400 medewerkers en ten hoogste 100 uur voor een organisatie met meer dan 400 medewerkers met dien verstande dat per vakcentrale per organisatie verlof wordt toegekend aan maximaal één arbeidsvoorwaardenadviseur.

    • b.

      voor het - op uitnodiging van een vereniging van ambtenaren - als cursist deelnemen aan een cursus welke door of ten behoeve van de leden van die vereniging van ambtenaren wordt gegeven, alles tezamen voor ten hoogste 43,2 uren per twee kalenderjaren.

  • 4. Van het buitengewoon verlof met behoud van beloning van een ambtenaar die is aangesteld voor een formele arbeidsduur per week van minder dan 36 uur wordt het aantal uren genoemd in het derde lid onder de a en b, naar evenredigheid verminderd.

  • 5. Het verlof, bedoeld in het tweede en derde lid tezamen, kan voor de ambtenaar met een volledigdienstverband niet meer bedragen dan ten hoogste 244,8 uren per kalenderjaar, echter met dien verstande dat ten hoogste 316,8 uren verlof kan worden verleend aan de ambtenaar die:

    • a.

      lid is van het hoofdbestuur van een centrale van overheidspersoneel, genoemd in het eerste lid onder a, nr. 1 of 2 en/of van een vereniging van ambtenaren die rechtstreeks bij die centrale is aangesloten.

    • b.

      lid is van het centraal bestuur van de centrale genoemd in het eerste lid onder a, nr. 3 en/of bestuurslid is van een sector of sectie van de centrale.

    Het buitengewoon verlof met behoud van beloning van een ambtenaar die is aangesteld voor een formele arbeidsduur per week van minder dan 36 uur wordt het aantal uren genoemd in het derde lid onder a en b, naar evenredigheid verminderd.

  • 6. Verlof, bedoeld in de vorige leden, kan slechts worden verleend aan de ambtenaar die lid is van een vereniging van ambtenaren, bedoeld in het eerste lid, onder b.

  • 7. Tenzij andere belangen van de dienst zich daartegen verzetten, wordt aan de ambtenaar die door de vereniging van ambtenaren waarvan hij lid is, is aangewezen als lid van de commissie, bedoeld in artikel 12:1, tweede lid, buitengewoon verlof met behoud van salaris en de toegekende salaristoelage(n) verleend voor het bijwonen van de vergadering van die commissie, alsmede voor een voorvergadering per uitgeschreven commissievergadering.

    Hetgeen ten aanzien van de voorvergadering is bepaald, geldt eveneens als plaatsvervangend lid van de commissie bedoeld in artikel 12:1, tweede lid.

  • 8. Het college kan omtrent het bepaalde in dit artikel nadere regels stellen, waarbij het te verlenen verlof, bedoeld in het tweede, derde en vijfde lid, op een lager aantal uren kan worden gesteld.

Artikel 6:4:2a

Vervallen.

Kortdurend zorgverlof

Artikel 6:4:3
  • 1. De ambtenaar met een volledigdienstverband kan voor maximaal 72 uur in elke periode van 12 achtereenvolgende maanden aanspraak maken op het kortdurend zorgverlof op grond van de Wazo.

  • 2. Het maximum van 72 uur, als genoemd in het eerste lid, wordt voor de ambtenaar die is aangesteld voor een formele arbeidsduur van minder dan 36 uur per week naar evenredigheid verminderd.

  • 3. Het verlof komt voor de helft voor de rekening van de werkgever en voor de helft voor de rekening van de ambtenaar.

  • 4. Het college bepaalt in overleg met de ambtenaar nader de wijze waarop de verrekening van het verlof met hem plaatsvindt. Verrekening met de vakantie bedoeld in artikel 6:2 is mogelijk.

Non-activiteit

Artikel 6:4:4
  • 1. Bij non-activiteit, bedoeld in artikel 125c, eerste lid, van de Ambtenarenwet bestaat geen recht op doorbetaling van het salaris en de toegekende salaristoelage(n) en vakantietoelage.

  • 2. Indien de ambtenaar uit hoofde van zijn benoeming of verkiezing, bedoeld in artikel 125c, tweede lid, Ambtenarenwet, aanspraak heeft op een vaste vergoeding - niet zijnde een onkostenvergoeding - wordt op zijn salaris en de toegekende salaristoelage(n) over de tijd dat hij het op grond van dat artikellid verleende verlof geniet een inhouding toegepast. Deze inhouding gaat hetgeen hij geacht kan worden te ontvangen als vergoeding voor de met het verlof overeenkomende tijd niet te boven.

  • 3. Het college kan ter uitvoering van de vorige leden nadere regels vaststellen.

Overige redenen buitengewoon verlof

Artikel 6:4:5

Het college kan aan een ambtenaar op diens verzoek, met behoud van het genot van zijn gehele of gedeeltelijke salaris en de toegekende salaristoelage(n) en al dan niet onder bepaalde nadere voorwaarden, verlof verlenen om andere redenen dan die welke zijn genoemd in artikel 6:4 tot en met artikel 6:4:4. Het verlof wordt verleend voor maximaal één jaar.

Artikel 6:4:5a
  • 1. Het college kan aan de ambtenaar die benoemd is tot bezoldigd bestuurder van een vereniging van ambtenaren op diens verzoek onbetaald verlof verlenen voor de duur van de vervulling van de functie voor ten hoogste twee jaren.

  • 2. Gedurende de periode van het verlof is het verhaal van de pensioenpremies en premie voor de voorwaardelijke inkoop gelijk aan het bedrag van de premies en de bijdrage die voor de ambtenaar zijn verschuldigd. Bij deeltijd verlof wordt het verhaal naar rato vastgesteld. Het verhaal is, voor wat betreft de pensioenpremies, niet aan de orde in het geval dat het verlof voor ten hoogste drie maanden is verleend.

Buitengewoon verlof is geen vakantie

Artikel 6:4:6

Het buitengewoon verlof dat volledig doorbetaald wordt, wordt niet in mindering gebracht op de vakantie.

Ouderschapsverlof

Artikel 6:5
  • 1. De ambtenaar die op grond van de Wazo recht heeft op ouderschapsverlof, heeft, voorzover lokaal een regeling betaald ouderschapsverlof is of wordt vastgesteld, over de uren dat hij dit verlof geniet, maar ten hoogste over 13 maal de formele arbeidsduur per week, aanspraak op doorbetaling van een percentage van zijn salaris en de toegekende salaristoelage(n).

  • 2. Het percentage bedoeld in het eerste lid bedraagt voor de ambtenaar die wordt gesalarieerd volgens:

    schaal 1: 90%

    schaal 2: 85%

    schaal 3: 80%

    schaal 4: 70%

    schaal 5: 60%

    schaal 6 en hoger: 50%

  • 3. Het is niet toegestaan dat de ambtenaar gedurende de uren dat het betaald ouderschapsverlof wordt genoten betaalde arbeid verricht. Het college kan hieromtrent nadere regels stellen.

  • 4. Op de ambtenaar die op grond van de Wazo recht heeft op ouderschapsverlof is artikel 6:9 niet van toepassing.

  • 5. De ambtenaar kan op grond van onvoorziene omstandigheden een verzoek indienen om toegekend ouderschapsverlof niet op te nemen. Tenzij een zwaarwegend dienstbelang zich daartegen verzet, stemt het college hiermee in. Instemming heeft tot gevolg dat het resterende ouderschapsverlof wordt opgeschort.

Voorwaarden

Artikel 6:5:1

Vervallen.

Meerlingen

Artikel 6:5:2
  • 1. Bij twee- of meerlingen bestaat slechts voor één kind aanspraak op betaald ouderschapsverlof.

  • 2. De bepalingen uit artikel 6:5:4 en 6:5:7 zijn van overeenkomstige toepassing indien er, voor het tweede en de meerdere kinderen van een twee- of meerling, gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheid onbetaald ouderschapsverlof te genieten.

Ziekte

Artikel 6:5:3

Vervallen.

Opbouw vakantie

Artikel 6:5:4

De duur van de vakantie van een ambtenaar die ouderschapsverlof geniet, wordt verminderd naar evenredigheid van de omvang van het ouderschapsverlof.

Terugbetaling

Artikel 6:5:5 (zie afwijking in artikel 6:5:5:1)
  • 1. De ambtenaar die gedurende het betaald ouderschapsverlof of binnen zes maanden daarna ontslag wordt verleend op grond van artikel 8:1, eerste lid, of artikel 8:13, is verplicht het salaris en de toegekende salaristoelage(n), die hij op grond van artikel 6:5 heeft genoten, terug te betalen.

  • 2. Geen terugbetalingsverplichting ontstaat indien het ontslag als bedoeld in artikel 8:1, eerste lid:

    • a.

      het gevolg is van het aanvaarden van een dienstverband bij een andere gemeente;

    • b.

      en evenmin indien de betrokkene aanspraak heeft op een uitkering krachtens de Werkloosheidswet, vanwege werkloosheid, die is ontstaan doordat de ambtenaar ontslag heeft gevraagd omdat hij de echtgenoot of geregistreerde partner volgt, die door geheel buiten hem liggende oorzaken noodzakelijk van standplaats moet wijzigen.

  • 3. De ambtenaar die gedurende het betaald ouderschapsverlof of binnen drie maanden daarna op eigen verzoek een functie aanvaardt voor minder uren dan hij direct voorafgaande aan het ouderschapsverlof vervulde, is verplicht het salaris en de toegekende salaristoelage(n), die hij op grond van artikel 6:5 heeft genoten over de uren waarmee zijn aanstelling wordt verminderd, terug te betalen.

  • 4. De ambtenaar die van het betaald ouderschapsverlof gebruik maakt, dient zich tevoren schriftelijk akkoord te verklaren met het in het eerste en derde lid bepaalde.

Artikel 6:5:5:1

In tegenstelling tot de termijn genoemd in artikel 6:5:5 lid 3 geldt een termijn van 1 jaar.

Artikel 6:5:6

Vervallen.

Artikel 6:5:7

Voor gevallen waarin deze regeling niet of niet naar billijkheid voorziet, kan het college een bijzondere regeling treffen.

Overgangsrecht ouderschapsverlof

Artikel 6:5a

Vervallen.

Artikel 6:5a:1

Vervallen.

Artikel 6:6

Vervallen.

Zwangerschaps- en bevallingsverlof

Artikel 6:7
  • 1. De vrouwelijke ambtenaar die op grond van de Wazo zwangerschaps- en bevallingsverlof geniet, heeft gedurende dit verlof aanspraak op doorbetaling van haar volledige salaris en de toegekende salaristoelage(n).

  • 2. De Wazo-uitkering van het zwangerschaps- en bevallingsverlof wordt in mindering gebracht op het bedrag waarop de ambtenaar op grond van het eerste lid recht heeft.

  • 3. De ambtenaar is, wanneer zij recht heeft op zwangerschaps- en bevallingsverlof, verplicht mee te werken aan de aanvraag en de uitbetaling van de Wazo-uitkering door de gemeente bij en door het UWV.

  • 4. Indien als gevolg van handelingen of nalaten van handelingen door de vrouwelijke ambtenaar de Wazo-uitkering nog niet tot uitbetaling is gekomen, vermindering ondergaat, aan de ambtenaar een boete wordt opgelegd, danwel het recht op de Wazo-uitkering geheel of gedeeltelijk wordt geweigerd, en dit aan haar schuld of toedoen te wijten is, wordt de Wazo-uitkering op het salaris en de toegekende salaristoelage(n) in mindering gebracht.

Adptie- en pleegzorgverlof

Artikel 6:8
  • 1. De ambtenaar die op grond van de Wazo recht heeft op adoptie- of pleegzorgverlof, heeft gedurende dit verlof aanspraak op doorbetaling van zijn volledige salaris en de toegekende salaristoelage(n).

  • 2. De Wazo-uitkering van het adoptie- of pleegzorgverlof wordt in mindering gebracht op het bedrag waarop de ambtenaar op grond van het eerste lid recht heeft.

  • 3. De ambtenaar is, wanneer hij recht heeft op adoptie- of pleegzorgverlof, verplicht mee te werken aan de aanvraag en de uitbetaling van de Wazo-uitkering door de gemeente bij en door het UWV.

  • 4. Indien als gevolg van handelingen of nalaten van handelingen door de ambtenaar de Wazo-uitkering nog niet tot uitbetaling is gekomen, vermindering ondergaat, aan de ambtenaar een boete wordt opgelegd, danwel het recht op de Wazo-uitkering geheel of gedeeltelijk wordt geweigerd, en dit aan zijn schuld of toedoen te wijten is, wordt de Wazo-uitkering op het salaris en de toegekende salaristoelage(n) in mindering gebracht.

  • 5. Het adoptie- en pleegzorgverlof schort de termijnen, bedoeld in artikel 7:3, niet op.

Onbetaald verlof onder meer t.b.v. de gemeentelijke levensloopregeling

Artikel 6:9
  • 1. De ambtenaar die langer dan een jaar in dienst is van de gemeente kan het college verzoeken hem onbetaald verlof te verlenen voor een periode van tenminste 1 maand en ten hoogste 18 maanden.

  • 2. De ambtenaar geniet in een periode van vijf jaar maximaal 18 maanden onbetaald verlof. Per jaar heeft de ambtenaar recht op maximaal één periode van onbetaald verlof.

  • 3. Het college kan afwijken van de in het eerste en tweede lid gestelde voorwaarden.

  • 4. Het verzoek van de ambtenaar heeft betrekking op de volledige arbeidsduur of op een deel daarvan.

  • 5. De ambtenaar dient het verzoek tenminste drie maanden voor de gewenste ingangsdatum in. Het college stelt vast hoe het verzoek wordt ingediend.

  • 6. Het college beslist zo snel mogelijk, maar uiterlijk binnen twee maanden na ontvangst van het verzoek. De ambtenaar ontvangt schriftelijk bericht van de beslissing van het college.

  • 7. Indien de ambtenaar betaalde arbeid verricht over de uren dat hij onbetaald verlof geniet, kan het college het verlof intrekken.

  • 8. Onverminderd het zevende lid kan het onbetaalde verlof niet tussentijds worden beëindigd tenzij het college en de ambtenaar hiermee instemmen.

  • 9. Het college kent een verzoek om onbetaald verlof dat betrekking heeft op een periode direct voorafgaand aan de pensionering toe, tenzij zwaarwegende dienstbelangen zich daartegen verzetten. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid wordt het verlof verleend voor een periode van maximaal drie jaren.

Aanspraken tijdens het verlof

Artikel 6:10
  • 1. De duur van de vakantie van de ambtenaar die onbetaald verlof geniet wordt verminderd naar evenredigheid van de omvang van het onbetaald verlof.

  • 2. Gedurende de periode van verlof bestaat geen aanspraak op uitkeringen, tegemoetkomingen, toeslagen, toelagen en (kosten)vergoedingen. Bij deeltijd verlof wordt dit naar rato vastgesteld.

  • 3. Gedurende de periode van het verlof bestaat aanspraak op de gehele vergoeding als bedoeld in artikel 3:26.

  • 4. Gedurende de periode van het verlof is het verhaal van de pensioenpremies en premie voor de voorwaardelijke inkoop gelijk aan het bedrag van de premies en de bijdrage die voor de ambtenaar zijn verschuldigd. Bij deeltijd verlof wordt het verhaal naar rato vastgesteld. Het verhaal is, voor wat betreft de pensioenpremies, niet aan de orde in het geval dat het verlof voor ten hoogste drie maanden is verleend.

Samenloop met ziekte

Artikel 6:11
  • 1. Het verlof van de ambtenaar die voor een deel van zijn dienstverband onbetaald verlof geniet en langer dan 14 kalenderdagen ziek is, eindigt met ingang van de vijftiende kalenderdag.

  • 2. Het college kan besluiten het verlof van de ambtenaar die volledig onbetaald verlof geniet en langer dan 14 kalenderdagen ziek is, in schrijnende gevallen te beëindigen. Dit kan niet wanneer er sprake is van verlof voorafgaand aan pensionering.

Samenloop met zwangerschaps- en bevallingsverlof

Artikel 6:12

Het onbetaalde verlof eindigt op de eerste dag van het zwangerschaps- en bevallingsverlof.

Hoofdstuk 6a De gemeentelijke levensloopregeling

Begripsomschrijvingen

Artikel 6a:1

Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    gemeentelijke levensloopregeling: een regeling als bedoeld in artikel 19g van de Wet op de loonbelasting 1964;

  • b.

    instelling: een door de ambtenaar gekozen kredietinstelling of verzekeraar als bedoeld in artikel 19g, vierde lid, Wet op de loonbelasting 1964;

  • c.

    levenslooprekening: een bij de instelling door de ambtenaar geopende geblokkeerde rekening, waarop de inleg van de ambtenaar wordt gestort;

  • d.

    levensloopverzekering: een bij de instelling door de ambtenaar afgesloten verzekering, waarop de inleg van de ambtenaar wordt gestort;

  • e.

    levenslooptegoed: het tegoed op een levenslooprekening onderscheidenlijk het verzekerd kapitaal.

Doel

Artikel 6a:2

Vervallen.

Verzoek tot deelname levensloopregeling

Artikel 6a:3

  • 1. De ambtenaar die deel wil nemen aan de gemeentelijke levensloopregeling meldt dit bij het college.

  • 2. Het college verwerkt de melding uiterlijk met ingang van de derde kalendermaand na ontvangst, tenzij niet wordt voldaan aan de eisen zoals genoemd in artikel 6a:4.

  • 3. Het college stelt vast hoe de melding moet plaatsvinden.

Voorwaarden deelname levensloopregeling

Artikel 6a:4

  • 1. De ambtenaar informeert het college schriftelijk over de instelling waarbij de levenslooprekening of de levensloopverzekering wordt aangehouden.

  • 2. De ambtenaar verklaart schriftelijk aan het college of hij een levenslooptegoed heeft opgebouwd bij één of meer gewezen inhoudingsplichtigen tenzij een andere werkgever bij wie de ambtenaar in dienst is geacht wordt inhoudingsplichtig te zijn ten aanzien van dit levenslooptegoed.

  • 3. De ambtenaar stemt er schriftelijk mee in dat de instelling aan het college informatie verstrekt over de omvang van het levenslooptegoed van de ambtenaar tenzij dit levenslooptegoed geacht wordt te zijn opgebouwd bij een andere inhoudingsplichtige bij wie de ambtenaar in dienstbetrekking staat.

  • 4. De ambtenaar verklaart schriftelijk aan het college dat hij voldoet aan de voorwaarden die de Wet op de loonbelasting 1964 aan deelname stelt.

Inleg

Artikel 6a:5

  • 1. De ambtenaar vermeldt bij zijn melding om deel te nemen aan de gemeentelijke levensloopregeling het gewenste bedrag van de inleg per jaar.

  • 2. De ambtenaar kan éénmaal per jaar op een door het college aangewezen wijze en tijdstip de hoogte van de inleg wijzigen.

  • 3. De inleg bestaat uit één of meerdere van de in artikel 6a:6 genoemde bronnen.

Bronnen

Artikel 6a:6

De jaarlijkse inleg van de ambtenaar in het kader van de gemeentelijke levensloopregeling bestaat uit één of meer van de volgende bronnen:

  • a.

    het salaris;

  • b.

    het IKB indien het college de levensloopregeling op grond van artikel 3:29 lid 2 heeft aangewezen als bestedingsdoel van het IKB;

  • c.

    de geldelijke vergoeding voor de verkoop van vakantie-uren, bedoeld in artikel 3:36;

  • d.

    het opgebouwde verloftegoed, bedoeld in artikel 4:9, lid 3.

Levensloopbijdrage

Artikel 6a:7

Geschrapt.

Uitbetaling levensloopbijdrage 2008

Artikel 6a:7a

Vervallen.

Beëindiging deelname levensloopregeling

Artikel 6a:8

  • 1. Het college beëindigt de deelname aan de levensloopregeling uiterlijk twee maanden na ontvangst van de kennisgeving hiertoe door de ambtenaar. Het college stelt vast hoe de kennisgeving moet plaatsvinden.

  • 2. Deelname aan de gemeentelijke levensloopregeling eindigt daarnaast:

    a. bij overlijden van de ambtenaar;

    b. bij ontslag van de ambtenaar

    c. op de dag voorafgaand aan die waarop de ambtenaar de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt.

Opname levenslooptegoed

Artikel 6a:9

Om over het levenslooptegoed te kunnen beschikken ten behoeve van de opname van onbetaald verlof op grond van de Wet Arbeid en Zorg en hoofdstuk 6 meldt de ambtenaar tenminste drie maanden voor de gewenste ingangsdatum het college dat hij wil beschikken over (een deel van) zijn levenslooptegoed. Het college stelt vast hoe de melding moet plaatsvinden.

Slotbepaling

Artikel 6a:10

Dit hoofdstuk is niet van toepassing op ambtenaren bedoeld in hoofdstuk 9b, met uitzondering van de ambtenaar op wie paragraaf 5 van hoofdstuk 9b van toepassing is.

Tijdelijke regeling ambtenaren die werkzaam zijn in een betrekking bij het gemeentelijk stadsvervoer

Artikel 6a:11

Vervallen.