Verordening Tijdelijke Regels Wet Investeren in Jongeren

Geldend van 01-10-2009 t/m heden

Intitulé

TIJDELIJKE REGELS WET INVESTEREN IN JONGEREN

Wet investeren in jongeren

Vastgesteld door de gemeenteraad van Zandvoort : d.d. 10 november 2009

Gepubliceerd in de Zandvoortse Courant : d.d. 10 december 2009

Inwerkingtreding : d.d. 01 oktober 2009

Registratienr: 2009/09/374 Zaak 2009-6095

Datum: 3 september 2009

Gemeente Zandvoort

1 DE VERORDENING

De raad van de gemeente Zandvoort:

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van

31 augustus 2009, nr. 2009/08/4935;

gelet op de overwegingen van de commissie Raadszaken van 13 oktober 2009;

overwegende dat het noodzakelijk is om tot de datum waarop de verordeningen bedoeld in de Wet investeren in jongeren in werking treden, voor een beperkte periode regels te stellen die waarborgen dat de uitvoering van de wet zoveel mogelijk in overeenstemming met de Wet werk en bijstand en de in dat kader vastgestelde verordeningen plaatsvindt;

gelet op artikel 147 van de Gemeentewet en artikel 12 van de Wet investeren in jongeren;

besluit de volgende verordening, inclusief toelichting, vast te stellen:

TIJDELIJKE REGELS WET INVESTEREN IN JONGEREN

1.1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Begripsbepalingen

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

a. het college: het college van Burgemeester en Wethouders van de

gemeente Zandvoort;

b. de raad: de gemeenteraad van Zandvoort.

1.2 TOEPASSELIJKHEID VERORDENINGEN WWB

Artikel 2 Werkleeraanbod

  • De regels met betrekking tot de inhoud van het werkleeraanbod, bedoeld in artikel 12, eerste lid, onderdeel a, van de wet, luiden als volgt:

  • 1. De voorzieningen die op grond van de Reïntegratieverordeningen Wet Werk en Bijstand van de gemeente Zandvoort aan personen als bedoeld in artikel 10, eerste lid, van de Wet werk en bijstand, kunnen worden aangeboden, kunnen door het college worden ingezet voor het vaststellen van de inhoud van het werkleeraanbod.

  • 2. In afwijking van het eerste lid, kunnen de volgende voorzieningen niet worden ingezet:

    a. onbeloonde additionele arbeid;

    b. premies voor werkaanvaarding of scholing;

    c. vrijlating van inkomsten, en

    d. onkostenvergoeding voor vrijwilligerswerk.

Artikel 3 Het verlagen van de inkomensvoorziening

  • De regels met betrekking tot het verlagen van de inkomensvoorziening, bedoeld in artikel 12, eerste lid, onderdeel b, van de wet, luiden als volgt:

  • 1. Voor de toepassing van artikel 41, eerste lid, van de wet, zijn de artikelen 2 en 15 van de Maatregelenverordening Wet Werk en Bijstand van overeenkomstige toepassing.

  • 2. Voor het verlagen van de inkomensvoorziening als gevolg van schending van de inlichtingenplicht, bedoeld in artikel 44, eerste lid, van de wet, zijn de artikelen 11, 12 en 13 van de Maatregelenverordening Wet Werk en Bijstand van overeenkomstige toepassing.

  • 3. Voor het verlagen van de inkomensvoorziening als gevolg van schending van de overige verplichtingen, bedoeld in artikel 45, van de wet, is artikel 9 van de Maatregelenverordening Wet Werk en Bijstand van overeenkomstige

    toepassing.

  • 4. Voor het verlagen van de inkomensvoorziening als gevolg van zeer ernstige misdragingen als bedoeld in artikel 41, eerste lid, van de wet, zijn de artikelen 2 en 15 van de Maatregelenverordening Wet Werk en Bijstand van overeenkomstige toepassing.

Artikel 4 Het bestrijden van misbruik en oneigenlijk gebruik

De regels met betrekking tot het bestrijden van misbruik en oneigenlijk gebruik, bedoeld in artikel 12, eerste lid, onderdeel c, van de wet, luiden als volgt:

De in de Verordening handhaving Wet Werk en Bijstand gestelde regels, zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 5 Cliëntenparticipatie

De regels met betrekking tot de wijze waarop jongeren of hun vertegenwoordigers worden betrokken bij de uitvoering van de wet, luiden als volgt:

De in de Verordening cliëntenparticipatie Wet Werk en Bijstand gestelde regels, zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 6 Het verhogen en verlagen van de norm

De regels met betrekking tot het verhogen en verlagen van de norm, bedoeld in artikel 12, eerste lid, onderdeel e, van de wet, luiden als volgt:

De in de Toeslagenverordening Wet Werk en Bijstand gestelde regels zijn van overeenkomstige toepassing.

1.3 ONVOORZIENE OMSTANDIGHEDEN EN HARDHEIDSCLAUSULE

Artikel 7

  • 1. In alle gevallen waarin deze regels niet voorzien, beslist het college.

  • 2. Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen in deze regels, als toepassing daarvan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

1.4 OVERGANGS-EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 8 Inwerkingtreding, geldigheidsduur en citeertitel

  • 1. Deze verordening treedt in werking op 1 oktober 2009.

  • 2. De artikelen 2 tot en met 6 vervallen ieder voor zich per de datum

    inwerkingtreding van de specifiek op het desbetreffende artikel betrekking

    hebbende verordening in het kader van de wet.

  • 3. Deze verordening wordt aangehaald als “Verordening TIJDELIJKE REGELS

    WET INVESTEREN IN JONGEREN”

    Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 10 november 2009.

    De griffier,

    De voorzitter,

2 TOELICHTING OP DE VERORDENING

ALGEMEEN

Op 1 oktober 2009 treedt de Wet investeren in jongeren (WIJ) in werking. Het college is belast met de uitvoering van de WIJ. De gemeenteraad echter dient een vijftal verordeningen vast te stellen (art. 12 WIJ). Het vaststellen van een gemeentelijke verordening is echter een proces dat tijd vergt, temeer als daaraan een proces van beleidsvorming vooraf moet gaan. In het kader van de WIJ dient het ontwikkelen van visie en beleid met betrekking tot de verschillende onderdelen van de wet, maar in het bijzonder over de invulling van het werkleeraanbod zorgvuldig te

geschieden. Het is daarom alleszins denkbaar dat gemeenten er niet in slagen om voor 1 oktober 2009 de verordeningen vast te kunnen stellen. Om recht te doen aan de behoefte om het daaraan gekoppelde besluitvormingsproces zorgvuldig te kunnen doorlopen, verdient het overweging om tijdelijke regels vast te stellen, waarmee tot de datum waarop de verordeningen in werking treden voldaan wordt

aan de opdracht tot regelstelling. Deze ‘Tijdelijke regels Wet investeren in jongeren’ is een voorbeeld van een dergelijke tijdelijke regeling en voorziet in (tijdelijke) regels als bedoeld in artikel 12 WIJ, met betrekking tot:

· de inhoud van het werkleeraanbod;

· het verlagen van de inkomensvoorziening;

· het bestrijden van misbruik en oneigenlijk gebruik;

· de betrokkenheid van jongeren bij de uitvoering van de wet en

· het verhogen of verlagen van de norm of de toeslag.

Uitgangspunt van deze tijdelijke regels is dat daarmee gerealiseerd wordt dat de WIJ in eerste aanleg zoveel mogelijk WWB-conform wordt uitgevoerd op de onderdelen waarvoor een verordeningsplicht geldt. Dat sluit enerzijds aan bij de al bestaande uitvoeringspraktijk en anderzijds bij het uitgangspunt dat de WIJ op de onderdelen normensystematiek, maatregelen, vaststellen inkomen en vermogen, terug-en invordering en verhaal, identiek zou moeten zijn aan de WIJ. Met het vaststellen van deze tijdelijke regels wordt de bestaande uitvoeringspraktijk in het kader van de Wet werk en bijstand dus zoveel mogelijk voortgezet voor jongeren die

een beroep doen op een werkleeraanbod in het kader van de WIJ. De wijze waarop dat vorm gegeven is, is dat waar dit mogelijk is, de betreffende WWB-verordening, of bepalingen uit die verordening, van overeenkomstige toepassing wordt verklaard.

2.1 ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 1. Begripsbepalingen

Dit spreekt voor zich. Ter verbetering van de leesbaarheid wordt de Wet investeren in jongeren aangeduid met ‘de wet’.

Artikel 2. Werkleeraanbod

Het simpelweg bepalen dat de Reïntegratieverordening WWB van overeenkomstige toepassing is, kan knelpunten opleveren. Omdat met de WIJ een recht op werkleeraanbod wordt gerealiseerd en een paradigmawisseling is beoogd, is het uitgangspunt en daarmee ook de inhoud van de nog vast te stellen ‘Verordening m.b.t. de inhoud van het werkleeraanbod’ duidelijk afwijkend van de Reïntegratieverordening WWB. Het gaat immers niet langer om een niet afdwingbare aanspraak op voorzieningen (art. 10 WWB) maar om een afdwingbaar recht op een werkleeraanbod. Onderdelen van de Reïntegratieverordening die in

ieder geval wel bruikbaar zijn, zijn de bepalingen die zien op de inhoud van de aan te bieden voorzieningen. Met het eerste lid wordt de inzetbaarheid van die voorzieningen voor het college ten behoeve van jongeren binnen het kader van de WIJ gerealiseerd. Uitzonderingen daarop zijn vermeld in het tweede lid. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de aldaar genoemde voorzieningen niet kunnen worden ingezet voor jongeren, omdat hun afstand tot de arbeidsmarkt nog niet zodanig groot is dat dergelijke voorzieningen beschikbaar zouden moeten worden gesteld, ter invulling van het werkleeraanbod.

Artikel 3. Het verlagen van de inkomensvoorziening

Het wettelijke kader voor het verlagen van de inkomensvoorziening, wijkt enigszins af van het kader dat geldt voor het verlagen van de bijstand. De bevoegdheid om de bijstand te verlagen wegens tekortschietend besef van verantwoordelijkheid (art. 18, tweede lid WWB), ontbreekt in de WIJ. Daar staat tegenover dat in artikel 45 WIJ een aantal verplichtingen is geformuleerd, dat niet met zoveel woorden in de WWB is vastgelegd maar wel aanleiding kan geven tot verlaging. Het betreft de

verplichtingen die betrekking hebben op het vaststellen en uitvoeren van het

werkleeraanbod. Omdat deze verplichtingen overeenkomsten vertonen met de verplichting om gebruik te maken van een voorziening als bedoeld in artikel 10 WWB, kan worden overwogen de regels die daarover in de Maatregelenverordening WWB zijn vastgelegd, van overeenkomstige toepassing te verklaren. Daarvan uitgaande zijn in artikel 3 de volgende onderdelen van de Maatregelenverordening WWB van overeenkomstige toepassing verklaard:

· algemene bepalingen (bijv. over samenloop);

· regels over schending van de inlichtingenplicht;

· regels met betrekking tot zeer ernstige misdragingen en

· regels ten aanzien van schending van de verplichting om gebruik te maken

van voorzieningen.

Het is aan de gemeente om de specifieke artikelen uit de Maatregelenverordening WWB met betrekking tot deze onderdelen in artikel 3 van overeenkomstige toepassing te verklaren.

Artikel 4. Het bestrijden van misbruik en oneigenlijk gebruik

De regels die zijn gesteld in de Verordening handhaving WWB zullen doorgaans zonder problemen van overeenkomstige toepassing kunnen worden verklaard. Het beleid inzake het bestrijden van misbruik en oneigenlijk gebruik kan eveneens toegepast worden op jongeren.

Artikel 5. Cliëntenparticipatie

De wijze waarop jongeren betrokken worden bij de uitvoering van de WIJ kan op voorhand op dezelfde wijze geschieden als in de WWB. Door het van

overeenkomstige toepassing verklaren van de Verordening cliëntenparticipatie WWB wordt gerealiseerd dat de vormen van participatie die in die verordening zijn vastgelegd en de daarvoor gestelde regels evenzeer voor jongeren gelden.

Met andere woorden: als er een cliëntenraad is ingesteld, dan wordt de uitvoering van de WIJ ook tot haar takenpakket gerekend en vertegenwoordigt de raad ook de jongeren. De regels over de samenstelling en werkwijze van deze raad gelden ook in het kader van de uitvoering van de WIJ.

Artikel 6. Het verhogen en verlagen van de norm

Het wettelijke kader in de WIJ met betrekking tot het verhogen of verlagen van de norm of de toeslag is niet identiek met dat van de WWB. De leeftijdsverlaging voor 21-en 22-jarigen is uit de WWB geschrapt (art. 29 WWB). Aanpassing van de Toeslagenverordening WWB kan echter pas plaatsvinden met ingang van 1 juli 2010, omdat jongeren die op 30 september 2009 een algemene bijstandsuitkering ontvangen, die nog houden tot uiterlijk 1 juli 2010. Omdat voor het overige het

wettelijke kader binnen WWB en WIJ identiek is, kan de Toeslagenverordening in zijn geheel van overeenkomstige toepassing worden verklaard.

Artikel 7. Onvoorziene omstandigheden en hardheidsclausule

Het is van belang om een artikel op te nemen die voorziet in de bevoegdheid van het college om eventuele leemtes op te vullen en besluiten te nemen in de geest van de WIJ én de tijdelijke regels als onverhoopt blijkt dat daar toch niet expliciet in is voorzien. Bedacht moet daarbij wel worden dat deze bepaling geen grondslag vormt voor het nemen van een belastend besluit. Daarvoor moet een eenduidige en expliciet benoemde concrete grondslag in regelgeving zijn opgenomen.

In de bevoegdheid om afwijkende besluiten te nemen in geval van onbillijkheden van overwegende aard is voorzien in het tweede lid. Niet altijd valt volledig uit te sluiten dat een grofmazige ‘van overeenkomstige toepassing verklaring’ onder omstandigheden nadelig kan uitwerken voor een jongere. In dergelijke gevallen moet het mogelijk zijn om van deze tijdelijke regels afwijkende besluiten te nemen die in het voordeel van de jongere zijn.

Artikel 8. Inwerkingtreding en geldigheidsduur

De inwerkingtreding valt uiteraard samen met de inwerkingtreding van de WIJ.

Omdat het tijdelijke regels betreffen, is voorzien in een horizonbepaling. Er is voorzien in een alternatieve bepaling. Deze houdt in dat de artikelen 2 tot en met 6 (waarmee tijdelijk in de verordeningsplicht wordt voorzien) ieder voor zich vervallen op het moment waarop de betreffende WIJ-verordening(en) worden vastgesteld. Zodra al deze artikelen zijn vervallen, vervallen de regels in zijn geheel.