Regeling vervallen per 01-02-2018

Treasurystatuut voor de Gemeenschappelijke Regeling Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant

Geldend van 01-01-2011 t/m 31-01-2018

Intitulé

Treasurystatuut voor de Gemeenschappelijke Regeling Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant

Het Algemeen Bestuur van de Gemeenschappelijke Regeling Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant;

gelet op:

de Wet financiering decentrale overheden (Wet FiDO)

en

de Financiële verordening Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant;

besluit:

Vast te stellen het volgende Treasurystatuut voor de Gemeenschappelijke Regeling Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant

De doelstelling van het treasury beleid

Artikel 1

Het Treasurystatuut (hierna: Statuut) van de Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant heeft tot doel een formeel kader te scheppen waar binnen de financierings- en beleggingsactiviteiten van de organisatie dienen plaats te vinden.

Artikel 2

In algemene zin zal het financieel beleid dienen bij te dragen aan en ondersteuning te bieden voor het uitvoeren van deze publieke taken. Meer specifiek zal de financiële continuïteit van de Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant op korte en lange termijn gewaarborgd dienen te worden.

Artikel 3

  • 1 Het treasury-beleid is erop gericht binnen de financiële mogelijkheden van de Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant een zo hoog mogelijk rendement te verkrijgen op niet direct te gebruiken middelen en de lasten zo veel mogelijk te reduceren op aan te trekken middelen, waarbij de risico’s zo goed mogelijk beheerst worden en in ieder geval beperkt blijven binnen de door het Algemeen Bestuur vastgestelde kaders.

  • 2 Investeringen, deelnemingen en beleggingen die worden gedaan in het kader van de uitvoering van de publieke taak, waarbij bewust risico’s worden aanvaard, vallen buiten de kaders van dit Statuut. Over deze (des)-investeringen worden in specifieke Bestuursbesluiten beslissingen genomen.

  • 3 De doelstellingen van het treasury-beleid zijn:

    • a.

      Het verkrijgen en handhaven van toegang tot de vermogensmarkten (geld- en kapitaalmarkt) tegen de scherpst mogelijke condities;

    • b.

      Het zoveel mogelijk beschermen van de organisatie tegen ongewenste financiële risico’s zoals rente-, valuta-, koers-, intern liquiditeits- en kredietrisico;

    • c.

      Het minimaliseren van de interne verwerkingskosten en externe kosten bij het beheren van de geldstromen en financiële posities;

    • d.

      Het realiseren van een flexibel en controleerbaar cashmanagement in de organisatie;

    • e.

      Het opzetten en onderhouden van een goede en efficiënte financiële infrastructuur (zoals het opzetten en onderhouden van een rentecompensabel circuit en het ontwikkelen van voldoende kredietfaciliteit bij de huisbanken);

    • f.

      Het realiseren van informatie cq rapportagestromen ter ondersteuning van het beleid.

Artikel 4 Risicoprofiel

De houding van de Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant ten aanzien van financieel risico is defensief en risicomijdend. De organisatie houdt hierbij rekening met de renterisiconorm en de kasgeldlimiet, zoals bedoeld in de Wet Financiering Decentrale Overheden. De treasury-functie van de Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant is naar haar aard ondergeschikt aan de uitvoering van de publieke taak. Het risicobeleid zal erop gericht zijn toekomstige risico’s inzichtelijk te maken, te beheersen, te verminderen of te verschuiven. De uitvoering van de treasury-taak mag in ieder geval niet leiden tot een vergroting van de risico’s voor de Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant.

Artikel 5 Voorbereiding en vaststelling van het beleid

Het treasury-beleid wordt voorbereid door het Dagelijks Bestuur dan wel door een door het Dagelijks Bestuur gemandateerde Algemeen Directeur. De daadwerkelijke uitvoering van de treasury-activiteiten worden uitgevoerd door de organisatieonderdelen.

Richtlijnen voor uitvoering van het beleid

Artikel 6 Uitgangspunten risicobeheer

Met betrekking tot risicobeheer gelden de navolgende algemene uitgangspunten:

  • 1.

    De organisatie kan middelen uitzetten op grond van de treasury-functie indien deze uitzettingen een prudent (= geschiedend met of getuigend van beleid) karakter hebben en niet zijn gericht op het genereren van inkomen door het lopen van overmatig risico. Het prudente karakter van deze uitzettingen wordt gewaarborgd door middel van de richtlijnen en limieten van dit treasurystatuut;

  • 2.

    Bij het uitzetten van middelen mag men alleen gebruik maken van financiële producten die een hoofdsomgarantie kennen zoals bedoelt in Wet Financiering Decentrale Overheden.

Artikel 7 Renterisicobeheer

Met betrekking tot renterisicobeheer gelden de navolgende uitgangspunten:

  • 1.

    De kasgeldlimiet wordt niet overschreden conform de Wet Financiering Decentrale Overheden;

  • 2.

    De renterisiconorm wordt niet overschreden conform de Wet Financiering Decentrale Overheden;

  • 3.

    Nieuwe leningen / uitzettingen worden afgestemd op de bestaande financiële positie, aanwezige leningenportefeuille, een recente liquiditeitenplanning en een actuele rentevisie;

  • 4.

    De rentevisie van de organisatie is in principe gebaseerd op de rentevisie van minimaal twee gezaghebbende financiële instellingen (zoals de huisbank en een financiële bemiddelaar) en wordt minimaal opgesteld op de volgende tijdstippen:

    • a)

      Jaarlijks ten behoeve van de begroting;

    • b)

      Op moment van en ter voorbereiding op aan te trekken leningen en te verrichten uitzettingen.

Artikel 8 Koersrisicobeheer

Met betrekking tot koersrisicobeheer gelden de navolgende uitgangspunten:

  • 1.

    De organisatie beperkt de koersrisico’s op uitzettingen op grond van treasury, door de looptijd van de uitzettingen af te stemmen op de liquiditeitenplanning;

  • 2.

    Koersrisico’s worden beperkt door de omvang en de resterende looptijd van het financiële instrument te matchen met de omvang en looptijd van de beschikbare liquide middelen of verplichtingen.

Artikel 9 Kredietrisicobeheer

Met betrekking tot kredietrisicobeheer gelden de volgende uitgangspunten:

  • 1.

    Kredietrisico’s worden beperkt door uitsluitend gelden uit te zetten bij financiële ondernemingen waarvan het land van vestiging tot de Europese Economische Ruimte behoort (EU + Noorwegen, IJsland en Lichtenstein) en het betreffende land een minimale credit-landenrating van AA heeft, toegekend door minimaal twee van de drie gerenommeerde ratingbureaus.

  • 2.

    Uitzettingen langer dan drie maanden mogen alleen bij een financiële onderneming met een rating van AA minus, toegekend door minimaal twee van de drie gerenommeerde ratingbureaus.

  • 3.

    Uitzettingen tot en met drie maanden mogen bij financiële ondernemingen die een A rating bezitten, toegekend door minimaal twee van de drie gerenommeerde ratingbureaus.

  • 4.

    Financiële instellingen die een gelijkwaardige kredietwaardigheid hebben die vergelijkbaar is met een AA-rating. Deze gelijkwaardigheid zal in de Treasury-paragraaf van de begroting worden onderbouwd;

  • 5.

    Collega-overheden of instanties binnen de Europese Unie, die de publieke taak dienen en voor wiens schuldpapier een solvabiliteitsbeoordeling van de vigerende Centrale Bank geldt van 0%.

Artikel 10 Intern liquiditeitsrisicobeheer

Met betrekking tot intern liquiditeitsrisicobeheer gelden de volgende uitgangspunten:

  • 1.

    De treasury-activiteiten zijn gebaseerd op een korte termijn liquiditeitenplanning (looptijd tot één jaar), alsmede een meerjarige liquiditeitenplanning met een looptijd van 4 jaar;

  • 2.

    De verschillende organisatieonderdelen zullen zo nodig op verzoek van het Dagelijks Bestuur per Burap-periode een kasstroomprognose opstellen;

  • 3.

    Interne financiële stromen zullen – daar waar mogelijk – binnen een rentecompensabel circuit plaatsvinden.

Artikel 11 Valutarisicobeheer

Met betrekking tot valutarisicobeheer gelden de volgende uitgangspunten:

  • 1.

    Valutarisico’s worden in de organisatie uitgesloten door uitsluitend leningen te verstrekken, aan te gaan of te garanderen in de dan geldende Nederlandse geldeenheid.

  • 2.

    Daar waar verplichtingen worden aangegaan in een andere valuta dan de geldende Nederlandse geldeenheid, zullen de daarmee gepaard gaande valutarisico’s direct worden afgedekt.

Artikel 12 Korte en lange financiering

  • 1. Voor het aantrekken van gelden op de geld- en kapitaalmarkt worden aan tegenpartijen in principe geen restricties gesteld, anders dan dat zij een goede reputatie behoren te hebben op de financiële markten en in het algemeen maatschappelijk verkeer.

  • 2. Voor de financieringen geldt dat, binnen de grenzen van het jaarlijks vastgestelde (of eventueel bijgestelde) mandaat, de organisatieonderdelen het aantrekken van middelen kan voorbereiden. Vervolgens zullen de organisatieonderdelen opdracht geven aan de uitvoerende instantie deze transactie daadwerkelijk uit te voeren. Hiervoor geldt hetgeen hieronder wordt vastgesteld inzake richtlijnen en limieten voor financieringen in het algemeen. Vervolgens hebben de daartoe bevoegde medewerkers en het Algemeen Bestuur altijd inzicht in alle afgesloten transactie middels het treasury-dossier.

  • 3. Het is expliciet verboden om gelden te lenen met het enkele doel de middelen tegen een hoger rendement uit te zetten.

  • 4. Bij het uitvoeren van financieringstransacties gelden voorts de volgende richtlijnen en limieten:

  • a. Teneinde de kosten van het geldstromenbeheer te beperken wordt:

    • i)

      Het liquiditeitsgebruik beperkt door de geldstromen op organisatieonderdeel op elkaar en de liquiditeitenplanning af te stemmen;

    • ii)

      Het betalingsverkeer zoveel mogelijk elektronisch uitgevoerd binnen één organisatie;

  • b. De liquiditeitspositie wordt geconcentreerd binnen één rentecompensatiecircuit met de gunstigste condities teneinde het saldo- en liquiditeitenbeheer gestalte te geven;

  • c. Geld wordt uitsluitend aangetrokken op basis van een recente liquiditeitsprognose en een actuele rentevisie;

  • d. Het aantrekken van leningen geschiedt door (tenminste) twee concurrerende offertes bij financiële instellingen aan te vragen;

  • e. Het renterisico op de netto vlottende schuld zal in ieder geval worden begrensd ter hoogte van de kasgeldlimiet van de Wet Financiering Decentrale Overheden;

  • f. Het renterisico op de netto vaste schuld zal in ieder geval worden begrensd ter hoogte van de renterisiconorm van de Wet Financiering Decentrale Overheden.

  • 5. Toegestane instrumenten zijn rekening courant, onderhandse geldleningen, vaste geldleningen, (Euro) Medium Term Notes, obligaties en andere (internationale) financieringsprogramma’s.

  • 6. Tijdelijk overtollige gelden van aangetrokken leningen voor projectfinanciering mogen uitsluitend worden uitgezet bij de financiële onderneming waar de leningen zijn aangegaan. Hiervoor kan een nettingovereenkomst worden gesloten, zodat bij niet- nakomen van verplichtingen, vorderingen en schulden tegen elkaar kunnen worden weggestreept. Indien een dergelijke overeenkomst niet is afgesloten, moet de financiële onderneming voldoen aan de ratingvereisten voor het uitzetten van middelen.

Artikel 13 De toezichthouder (Gedeputeerde Staten van de provincie Brabant)

Conform de Wet Financiering Decentrale Overheden zal de benodigde informatie worden aangeboden aan de externe toezichthouder, zijnde Gedeputeerde Staten van de Provincie Brabant.

Deze informatie zal door het Dagelijks Bestuur worden verzorgd en waar nodig worden verklaard. Mits daartoe gemandateerd kunnen de Algemeen Directeur en/of de hoofden van de organisatieonderdelen in de plaats treden van het Dagelijks Bestuur.

Artikel 14 Het Centraal Bureau voor de Statistiek

Conform de Wet Financiering Decentrale Overheden zal de benodigde informatie worden aangeboden aan het Centraal Bureau voor de Statistiek.

Deze informatie zal door het Dagelijks Bestuur worden verzorgd en waar nodig worden verklaard. Mits daartoe gemandateerd kunnen de Algemeen Directeur en/of de hoofden van de organisatieonderdelen in de plaats treden van het Dagelijks Bestuur.

Artikel 15 Inwerkingtreding

Dit Treasury Statuut treedt in werking met ingang van 1 januari 2011.

Ondertekening

Aldus besloten in de vergadering van het Algemeen Bestuur d.d.02-02-2011
De voorzitter, de heer mr. P.A.G. Noordanus
De secretaris, mevrouw C.J.C. den Ouden MCDM