Algemeen beleidskader gemeenschapshuizen 2011

Geldend van 01-01-2012 t/m heden

Intitulé

Algemeen beleidskader gemeenschapshuizen 2011

De raad van de gemeente Bladel;

gelezen het voorstel van het college van Burgemeester en wethouders d.d. 17 mei 2011;

gelezen voorts de notitie "Zienswijzen/opmerkingen (1e en 2e inspraakronde) van de betrokken instellingen op de notitie "Herijken beleidsnota/formuleren visie en missie gemeenschapshuizen;

besluit:

1. in te stemmen met het "Algemeen beleidskader gemeenschapshuizen 2011";

2. het nieuwe/herijkte beleid van kracht te laten zijn ingaande 1 januari 2012.

"Algemeen beleidskader gemeenschapshuizen 2011"

De bestaande “beleidsnota gemeenschapshuizen” is 10 jaar oud en qua beleid en subsidiesystematiek nog altijd gebaseerd op de situatie in de jaren voor 2001. Er is ondertussen 10 jaar ervaring met dit beleid en de daarop gebaseerde subsidiegrondslagen. Sinds 2001 is het aanbod ( capaciteit en vormgeving ) van gemeenschapshuizen, vooral in de kleine kernen, ingrijpend gewijzigd. Bovendien hebben zich in die periode diverse ontwikkelingen voorgedaan, die hebben bijgedragen aan de veranderde positie van het gemeenschapshuis in de lokale gemeenschap. Ook de komende jaren zijn nog een aantal ontwikkelingen voorzien die van invloed zullen zijn op het functioneren van het gemeenschapshuis. Voldoende aanleiding het bestaande beleid te herijken, een moderne visie en missie voor de gemeenschapshuizen te formuleren en de bestaande subsidiegrondslagen daarop aan te passen.

 

Aanvankelijk werd een uitgangspuntennotitie opgesteld waarmee een eerste aanzet is gemaakt om samen met de betrokken instellingen in overleg te kunnen treden over de positie / rol en taak van de gemeenschapshuizen nu en in de toekomst. Aanvullend op de hiervoor al beschreven aanleiding en inleiding werd in de notitie een aantal ontwikkelingen geschetst die van invloed zijn geweest en/of nog ( zullen ) zijn op het ( toekomstig ) functioneren van de gemeenschapshuizen. De situatie per gemeenschapshuis werd beschreven en de ervaringen met de beleidslijnen / subsidiegrondslagen van het huidige beleid werden geëvalueerd. Op basis van deze herijking werden vervolgens een aantal uitgangspunten voor het nieuwe / geactualiseerde beleid geformuleerd. Met deze uitgangspunten werd een voorzet gegeven aan de mate waarin en wijze waarop het bepaalde in de “beleidsnota gemeenschapshuizen” gecontinueerd, aangevuld, aangepast of meer expliciet omschreven zou kunnen / moeten worden. Zodanig dat daarmee recht wordt gedaan aan de ervaringen met het beleid tot nu toe en de wensen met betrekking tot het beleid voor de toekomst.

 

De uitgangspuntennotitie hebben wij toegestuurd aan de stichtingsbesturen van de 5 gemeenschapshuizen in onze gemeente, met het verzoek deze kritisch door te nemen en in een overleg met verantwoordelijk wethouder Veldhuizen te reageren op het geschetste kader voor het toekomstige beleid.

De uitgangspunten vormen de bouwstenen voor het nieuwe algemene beleidskader voor de gemeenschapshuizen. Dit beleidskader ( de hoofdlijnen ) moet een uniform beleid waarborgen, voor én door alle afzonderlijke gemeenschapshuizen. Daarnaast moet er natuurlijk ook nog voldoende ruimte / vrijheid bestaan om het gemeentelijke beleid afgestemd op de specifieke lokale situatie pér kern / gemeenschapshuis verder in te kleuren / maatwerk toe te passen, zónder daarmee buiten het geschetste kader te treden.

De stichtingsbesturen hebben gedurende een tweetal inspraakronden hun zienswijzen geschetst / kenbaar gemaakt ten aanzien van het huidige functioneren en de functie(s) van hun gemeenschapshuis in de toekomst. Aan de hand van deze zienswijzen zijn de oorspronkelijke uitgangspunten nog wat bijgesteld.

 

Resultaat is een algemeen beleidskader dat op onderdelen expliciet bepaald hoe te handelen ( teneinde de uniformiteit te bewaken in de condities waaronder inwoners van onze gemeente gebruik kunnen maken van deze voorzieningen ) en anderzijds de instellingen voldoende ruimte biedt om de beleidslijnen lokaal in te kleuren en maatwerk toe te passen.

Visie

  • Lange termijn- / toekomstperspectief op basis van een compleet beeld van de huidige situatie en inzicht in te verwachten en gewenste ontwikkelingen.

De gemeente is verantwoordelijk voor de leefbaarheid in de afzonderlijke kernen van de gemeente Bladel. Een centrale ontmoetingsplek levert een belangrijke bijdrage aan het behoud van de leefbaarheid en vormt een belangrijke schakel in de sociale infrastructuur. Een goed functionerend gemeenschapshuis draagt bij aan de sociale cohesie, de mate waarin mensen in hun gedrag en beleving uitdrukking geven aan hun betrokkenheid bij de maatschappelijke verbanden in hun persoonlijk leven en als burger in de samenleving.

Het gemeentelijk beleid ten aanzien van de gemeenschapshuizen / multifunctionele accommodaties is gericht op het creëren / het in stand houden van een situatie waarin:

  • Elke kern over een op de maat van de betreffende kern toegesneden multifunctionele accommodatie beschikt met voldoende capaciteit aan ruimten om nu en in de toekomst onderdak te bieden aan   activiteiten van zowel het verenigingsleven als van zorg- en welzijnsinstellingen die dienstbaar zijn aan de lokale gemeenschap;  

  • De multifunctionele accommodatie ( MFA) waar mogelijk samen met een ( in de MFA geïntegreerd ) wijkdienstencentrum voor ouderen en de omliggende zorgservicewoningen, een moderne faciliteit vormt waar cultuur, ( 24-uurs )- zorg, recreatie en wonen zijn gecombineerd en ook de plaatselijke jeugd een plek heeft;

  • De gemeenschapshuizen letterlijk en figuurlijk het hart van de lokale gemeenschap vormen, de accommodatie die door en voor de lokale gemeenschap is gerealiseerd, de plek waar het overgrote deel van de lokale sociaal / maatschappelijke, culturele ( en sportieve ) activiteiten en ontmoetingen plaatsvinden;

  • Door de beschikbaarheid van een representatieve accommodatie een prettige locatie ontstaat waar het verenigingsleven, maar ook burgers, werkgevers en werknemers elkaar kunnen ontmoeten, het lokaal organiserend vermogen wordt gestimuleerd en alle betrokken partijen worden uitgedaagd om samen te werken, creatief te denken en innovatief te zijn;

  • Het gemeenschapshuis de thuishaven is voor alle basisvoorzieningen, die van belang zijn voor de inwoners van de betreffende kern;

  • Verdere professionalisering wordt doorgevoerd door het gemeenschapshuis meer planmatig en bedrijfsmatig te beheren en te besturen en een voortdurende aandacht voor de kwaliteit van de dienstverlening;

  • Elk gemeenschapshuis, de mogelijkheid wordt geboden de algemene visie lokaal in te kleuren en maatwerk te leveren waardoor een visie op het eigen functioneren ontstaat waarbij rekening wordt gehouden met relevante ontwikkelingen en afstemming plaatsvindt op de lokale behoeften en wensen;

  • Samenwerking wordt gezocht met externe partijen, zoals woningcorporaties, zorginstellingen en andere relevante organisaties die een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan het functioneren van het gemeenschaphuis;

  • Voortdurend wordt afgestemd met de gebruikers, vrijwilligers en andere betrokken partijen, om vraag en aanbod zo optimaal mogelijk op elkaar te laten aansluiten en een zo efficiënt mogelijke exploitatie te realiseren;

  • Aandacht is voor de meerwaarde die vrijwilligers hebben voor de betrokkenheid bij het gemeenschapshuis.

Missie

  • Functie / taak / doelstelling

  • Een principiële keuze op basis van de visie

  • Centrale gedachte over de functies die de accommodatie in de toekomst moet ( gaan ) vervullen

Het gemeenschapshuis wordt beschouwd als het hart van de lokale gemeenschap, waar inwoners elkaar treffen, het verenigingsleven “thuis” is en ook zorg-, hulp- en dienstverlenende instellingen een plek hebben.

Afhankelijk van de specifieke lokale situatie wordt aan deze doelstelling invulling gegeven door te streven naar gemeenschapshuizen:

  • “Door en voor de lokale gemeenschap”:

Bij de totstandkoming van de nieuwe gemeenschapshuizen is er bewust voor gekozen om de lokale bevolking vanaf het prille begin te betrekken bij de plannen. Door alle afwegingen in dat proces transparant en open te communiceren, werd draagvlak gecreëerd. De wijze waarop inspraak werd geboden, sterkte bij toekomstige gebruikers en bestuurders het gevoelen dat naar hen werd geluisterd en hun wensen zo (optimaal) mogelijk werden vertaald in de opzet van de accommodatie. Resultaat was dat een “eigen” gebouw werd gerealiseerd, waarin het maximaal haalbare van de lokale behoeften waren vertaald. Omvang en mogelijkheden zijn bepaald door de specifieke lokale omstandigheden. Dezelfde betrokkenheid en draagvlak als bij de totstandkoming, willen we ook creëren ten aanzien van het gebruik en de exploitatie van het gemeenschapshuis, ook in de grotere kernen Bladel en Hapert. Instemming over het algemene beleidskader waarbinnen de lokale stichtingsbesturen kunnen opereren.

 

Bij het beheer en de exploitatie van de gemeenschapshuizen past voor de gemeente een rol op afstand, om te waken over het uniforme beleid op hoofd-lijnen, zonder de eigenheid van de individuele gemeenschapshuizen geweld aan te doen, met de mogelijkheid per kern om zich te onderscheiden ( bijv. “Den Herd” als regionaal cultureel centrum ).

  • Waarin zo veel mogelijk functies zijn geïntegreerd met behoud van eigen identiteit:

Het streven naar een accommodatie waar de leefbaarheid van de gemeenschap zijn vertaling vindt, moet zo veel mogelijk verschillende gebruikers kunnen bedienen.

 

Via een multifunctioneel en flexibel gebruik van ruimten, waar nodig ( in combinatie met / door middel van ) verbouw of uitbreiding van capaciteit, moeten synergievoordelen worden behaald die behoud van functies mogelijk maakt waar deze individueel steeds meer ( dreigen ) te verdwijnen.

Synergievoordelen dragen er mogelijk toe bij dat de functies ontmoeting, ontspanning en ontwikkeling verder worden uitgebreid. Het uitbreiden van / het integreren van functies ( opvang, zorg, e.d. ) mag niet ten koste gaan van bestaand gebruik en is slechts mogelijk indien dit in harmonie met het bestaande gebruik kan worden ingepast. Geen enkele gebruiker kan het exclusieve gebruik / een voorkeursrecht van ruimten of gebruikstijden claimen. Verenigingsgebruik en gebruik door ( groepen van ) personen geniet voorrang op een gebruik ten behoeve van (verenigings-)activiteiten met een commerciële inslag of commerciële activiteiten. Laatstgenoemde activiteiten zijn vaak exploitatietechnisch interessant, doch mogen regulier (verenigings-)gebruik niet verdringen. Een optimaal gebruik door ( groepen van ) personen en verenigingen ( oorspronkelijke doelstelling ) dient te allen tijde voorrang te genieten boven commerciële activiteiten / activiteiten met commerciële inslag ( die meer inkomsten generen ) en uit het oogpunt van exploitatie interessanter zijn. De doelstelling is niet om een zo gunstig mogelijk resultaat te behalen, maar om optimaal huisvesting te bieden aan lokale activiteiten. Daarnaast moet zo veel mogelijk voorkomen worden dat geluidproducerende activiteiten ( drumband, harmonie, e.d. ), die qua aard en karakter thuishoren in een gemeenschapshuis, vanwege de veronderstelde overlast naar andere gebruikers, al dan niet noodgedwongen uitwijken naar alternatieve ruimten / accommodaties. Getracht moet worden om ook die gebruikers zo lang / zo veel als mogelijk “binnen boord” te houden.

 

  • Waar de lokale gemeenschap zich thuis voelt, zich kan ontspannen, elkaar kan ontmoeten en activiteiten kunnen plaatsvinden:

Criteria waaraan kan worden getoetst of een gemeenschapshuis aantrekkelijk wordt ervaren en uitnodigt tot gebruik door inwoners uit alle lagen van de lokale bevolking in de leeftijd van 0-100 jaar zijn:

  • Voldoende passende ( multifunctionele ) oefen- / vergader- ( en sport-)ruimten, afgestemd op de schaal van de betreffende kern en de behoefte van de lokale gemeenschap

  • Voldoende faciliteiten / geoutilleerd om alle gebruikers optimaal te bedienen / te ondersteunen

  • Laagdrempelig ( geen huur )

  • Bereikbaar ( externe en interne routing )

  • Toegankelijk ( ook voor mensen met een beperking )

  • Bruikbaar / gebruiksvriendelijk

  • Open transparant in het te voeren beleid

  • Voldoen aan landelijke wet- en regelgeving

  • Uitnodigend ( Qua vormgeving/kleurstelling/indeling, personeel, programma, . . . )

  • Kwalitatief hoogwaardige invulling openbare ruimte rondom het gemeenschapshuis. ( Waar mogelijk zou de verblijfsfunctie van dit gebied moeten worden verstrekt. )

  • Waarvan de beherende instellingen door de gemeente ( financieel ) in staat worden gesteld de verantwoordelijkheid te dragen om de accommodatie overeenkomstig het gemeentelijk beleid te beheren en te exploiteren:

De hoogte van de huidige subsidierelatie met de afzonderlijke gemeenschapshuizen is voor wat betreft Bladel en Hapert gebaseerd op de exploitatieresultaten ( + index ) van de jaren voorafgaande aan het van kracht worden van de huidige “beleidsnota gemeenschapshuizen” in 2001 en voor wat betreft de kleine kernen op basis van aannames in afwachting van de werkelijke resultaten gedurende de eerste jaren na ingebruikname. Deze subsidiegrondslagen moeten worden aangepast aan de gewijzigde / uitgebreide doelstelling / functies van onze gemeenschapshuizen.

De hoogte van de huidige subsidierelatie met de afzonderlijke gemeenschapshuizen is voor wat betreft Bladel en Hapert gebaseerd op de exploitatieresultaten ( + index ) van de jaren voorafgaande aan het van kracht worden van de huidige “beleidsnota gemeenschapshuizen” in 2001 en voor wat betreft de kleine kernen op basis van aannames in afwachting van de werkelijke resultaten gedurende de eerste jaren na ingebruikname. Deze subsidiegrondslagen moeten worden aangepast aan de gewijzigde / uitgebreide doelstelling / functies van onze gemeenschapshuizen.

Beleidslijnen

Algemeen.

1.

Gemeenschapshuizen spelen een belangrijke rol bij het realiseren van het gemeentelijk welzijnsbeleid, door in het kader van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning onderdak te bieden aan ontspannende, creatieve, culturele of sportieve activiteiten waar inwoners actief aan kunnen deelnemen / meedoen.

 

2.

Gemeenschapshuizen staan er voor open om nieuwe maatschappelijke rollen en functies te gaan vervullen ( naast ontmoeting en ontspanning, ook activiteiten ter bevordering van de sociale cohesie zoals opvang, zorg en ontplooiing ).

 

3.

Gemeenschapshuizen dragen bij aan het behoud van voorzieningen en activiteiten ( en daarmee de leefbaarheid van de betreffende kern ) door onderdak te bieden aan zo veel mogelijk functies en gebruikers.

 

4.

Bij het realiseren van dienstencentra ( onderdeel van het concept “woonzorgzone” ) wordt in eerste instantie bezien of integratie in het lokale gemeenschapshuis mogelijk is.

 

5.

Gemeenschapshuizen bieden onderdak voor ( het lokaal organiseren van ) jongerenactiviteiten.

 

6.

Gemeenschapshuizen stemmen frequent af of het aanbod nog altijd aansluit bij de behoeften van hun ( potentiële ) gebruikers. Ook de gemeente zelf zal het functioneren van de gemeenschapshuizen periodiek gaan toetsen en evalueren. Hiertoe zal een vragenlijst worden ontwikkeld, die een jaar na het van kracht worden van het nieuwe beleid, voor de eerste keer zal worden ingezet.

 

7.

De gemeenschapshuizen wordt duidelijkheid geboden over de juiste wijze waarop en de juiste mate waarin BTW moet worden afgedragen en in vooraftrek mag worden genomen.

 

8.

Gemeenschaphuizen hanteren bij het overleggen van de jaarcijfers een door de gemeente aangereikt verantwoordingsprotocol waarmee het inzicht wordt geboden, dat thans enkel door het herschikken van de jaarcijfers kan worden verkregen.

Huur.

 

9.

Gemeenschapshuizen hanteren ingeval van een structureel gebruik van (een) ruimte(n) door een commerciële partij, één uniforme huurprijs/norm, ongeacht welke kern of welk gebouw het betreft.

 

10.

Voor het gebruik van ruimte(n) door personen / groepen van personen ( al dan niet in verenigingsverband ) en verenigingen afkomstig uit de gemeente Bladel, is voor zover het geen commerciële activiteiten betreft geen huur verschuldigd.

 

11.

Alle niet commerciële zorg-, hulp- en dienstverlenende welzijnsinstellingen die met hun lokale aanbod een bijdrage leveren aan ( het behoud / het vergroten van ) de leefbaarheid van het dorp, moeten om niet gebruik kunnen maken van ruimten in het gemeenschapshuis.

 

Scholen dienen te worden gelijkgesteld aan niet commerciële zorg-, hulp- en dienstverlenende welzijnsinstellingen zoals het maatschappelijk werk, de GGD, de bibliotheek, en moeten dus om niet gebruik kunnen maken van ruimten in het gemeenschapshuis. 

  • Indien het schoolgebruik betrekking heeft op lesgeven is huur verschuldigd.

  • Is sprake van schoolgebruik vanwege culturele activiteiten ( zoals de schoolmusical ) en dergelijke, is geen huur verschuldigd.

 

12.

Er is sprake van een “verenigingsactiviteit”, wanneer het een activiteit betreft, gelieerd aan de ( statutaire ) doelstelling van die vereniging, zonder het vooropgestelde doel ( extra ) inkomsten te verwerven, uitgevoerd door personen / groepen van personen ( al dan niet in verenigingsverband ) en verenigingen, afkomstig uit de gemeente Bladel. Ingeval van een “verenigingsactiviteit” is geen huur verschuldigd.

 

13.

Er is sprake van een “activiteit met commerciële inslag” wanneer het “verenigingsvreemde” activiteiten betreft ( niet gelieerd aan de - statutaire - doelstelling van de gebruiker ) met het vooropgestelde doel ( extra ) inkomsten te verwerven. Ingeval van een “activiteit met commerciële inslag” is huur verschuldigd.

 

Voor het gebruik van faciliteiten ( zoals een beamer ) moet een onkostenvergoeding worden betaald, ongeacht of sprake is van een verenigingseigen dan wel een verenigingsvreemde activiteit.

 

14.

Er is sprake van een “commerciële activiteit” wanneer het activiteiten van een profit-instelling betreft met het vooropgestelde doel de commerciële activiteiten / het commerciële aanbod van de gebruiker te promoten.

Ingeval van een “commerciële activiteiten” is huur verschuldigd.

 

15.

Er wordt een uniform huurtarievenbeleid ontwikkeld voor alle gemeenschapshuizen in onze gemeente waarbij wel een onderscheid wordt gemaakt in de huur voor “verenigingsactiviteiten met een commerciële inslag“ en commerciële activiteiten. 

  • Het mag voor een gebruiker geen verschil maken of men in de ene of de andere kern aanklopt om gebruik te kunnen maken van het gemeenschapshuis. Is het gebruik in de ene kern gratis dan zou dat in de andere kern / in een ander gemeenschapshuis ook zo moeten zijn.

  •  •

    Ook de prijs ( de huur ) vanwege het gebruik van een ruimte in het ene of het andere gemeenschapshuis moet hetzelfde / vergelijkbaar zijn. Het mag niet zo zijn dat men in het ene gemeenschapshuis veel goedkoper uit is dan in het andere.

  • Er worden vaste huurtarieven gehanteerd, onafhankelijk van de frequentie van het gebruik, de omvang van het gebruik, de te verwachten revenuen van het gebruik, etc.

  • De beschikbaarheid ( de aanwezigheid van een op die kern toegesneden aanbod ) en de toegankelijkheid ( de kosten om gebruik te maken van het aanbod ) moet in elke kern gelijk zijn, dan wel een vergelijk met de situatie in de andere kernen kunnen doorstaan.

  • Het ondernemerschap van beheerder en bestuur dient zich te richten op een optimaal gebruik van ruimten en niet op het handelen naar eigen inzicht met de condities waaronder dat gebruik plaats kan vinden, noch op het situationeel bepalen of en zo ja hoeveel huur betaald moet worden, hoe transparant, integer en verdedigbaar dat ook plaatsvindt.

  • Sponsoring van initiatieven door middel van bij- of vrijstelling van huur is niet acceptabel. Willekeur moet worden voorkomen, duidelijkheid en zekerheid moet worden geboden.

  • Stichtingsbesturen zijn verantwoordelijk voor het beheer en de exploitatie van het gemeenschapshuis en mogen dit niet, zonder instemming van de gemeente, in handen geven van een vereniging. Gebruik van een gemeenschapshuis kan enkel geschieden om niet of tegen betaling van huur, met consumptieprijzen op het niveau van de lokale horeca. Beheer en exploitatie geschiedt uitsluitend en alleen door de partij / instelling waarmee de gemeente hiertoe een subsidierelatie onderhoudt.

 

16.

Dit beleidskader gaat vergezeld van een overzicht van activiteiten met daarbij vermeld in welke gevallen wel / geen huur verschuldigd is, teneinde daarmee meer duidelijkheid te verschaffen over de juiste interpretatie van de beleidslijn(en) aangaande de huur.

 

17.

In gevallen waarin ruimten in onze gemeenschapshuizen gedurende een langere periode (enkele maanden / een seizoen / of nog langer) exclusief gebruikt worden door commerciële marktpartijen ( bijv. kinderopvang ) wordt een huurnorm voorgestaan van € 125,= excl. BTW per m2 ( prijspeil 2010 ).

Voor de levering van gas, water en elektra wordt een opslag gerekend van 35,= excl. BTW per m2.

Ingeval van medegebruik / gebruik voor enkele dagen / dagdelen per week (gedurende een langere periode) dienen deze normen naar verhouding te worden aangepast. Hierbij wordt gerekend met 15 dagdelen per week ( 5 ochtenden, middagen en avonden ), er vanuit gaande dat commercieel gebruik in de weekenden in regel incidenteel is. Deze normbedragen dienen jaarlijks te worden geïndexeerd met het consumentenprijsindexcijfer van de reeks alle huishoudens ( het indexcijfer van de maand gelegen 4 maanden voor de maand waarin de huurprijs wordt aangepast gedeeld door het indexcijfer van de maand gelegen 16 maanden voor de maand waarin de huurprijs wordt aangepast ).

 

18.

In gevallen waarin een commerciële partij voor een langere periode ( enkele maanden / een seizoen, of nog langer ) een ruimte wil huren in een gemeenschapshuis, dient de gemeente vooraf te worden gekend in de beslissing om hier wel of niet medewerking aan te verlenen.

Onderhoud.

 

19.

De gemeente wordt weer verantwoordelijk voor het groot onderhoud.

  • Eén gemeenschapshuis wenst ( als eigenaar ) zelf verantwoordelijk te blijven voor het volledige onderhoud. De gemeente zal deze instelling financieel in staat stellen om dit onderhoud uit te voeren conform de raming van “Oranjewoud. De omvang van de voorziening onderhoud voor dit gemeenschapshuis kan nimmer meer een argument zijn om aanvullende middelen te vragen voor het tijdig en afdoende uitvoeren van de door “Oranjewoud” opgesomde onderhoudsactiviteiten.

Inventaris.

 

20.

De gemeente bepaalt tot op welk niveau zij zich verantwoordelijk voelt de beherende instellingen financieel in staat te stellen de huidige inventaris op peil te houden.

 

21.

Voor aanschaf / onderhoud / vervanging van inventaris ontvangen de beherende instellingen voortaan een genormeerde tegemoetkoming. De instellingen zijn vrij om te bepalen hoe dit bedrag, gezien de specifieke lokale situatie / behoefte, ten behoeve van de inventaris wordt ingezet.

Investeringen.

 

22.

Beherende instellingen maken tijdig ( vóór 1 mei van het jaar voorafgaande aan het jaar waarin de investering is gewenst ) melding van investeringen in het gebouw, waarvoor een separaat beroep op de gemeente zal worden gedaan.

Extra / bijzondere functies.

 

23.

Extra /  “bijzondere” functies in de gemeenschapshuizen wordent toegejuicht, mits geen verdringing van reguliere activiteiten / functies plaatsvindt, mits niet-commercieel en mits qua aard en karakter gelieerd / te linken aan de reguliere functies van het gemeenschaphuis.  

  • Op voorhand worden geen functies uitgesloten.

  • Uitbreiding mag echter niet leiden tot oneerlijke concurrentie.

  • Initiatieven moeten vanuit een positieve doch kritische grondhouding worden benaderd.

  • Uitbreiding met functies die geen duidelijke relatie hebben met de statutaire doelstelling van het gemeenschapshuis, vereist vóóraf instemming door de gemeente.

  • Met de gemeente wordt vooraf afgestemd, indien van de gemeente wordt verwacht dat een financiële bijdrage wordt geleverd aan de totstandkoming / instandhouding van een extra / “bijzondere functie” in het gemeenschapshuis. Daarbij zal ook het aanbod elders / in de regio worden meegewogen.

Paracommerciële activiteiten.

 

24.

Gemeenschapshuizen mogen geen gebruiksmogelijkheden bieden aan activiteiten van commerciële of persoonlijke aard, tenzij dit met instemming van de plaatselijke horeca geschiedt en/of via de lokale horeca geen passend alternatief onderkomen voorhanden is.

Van elk stichtingsbestuur wordt daarom verlangd dat een convenant met de lokale horeca wordt gesloten over welke commerciële activiteiten mogen plaatsvinden in het gemeenschapshuis. Hierbij wordt de lokale, al jaren gebruikelijke, invulling in acht worden genomen.

Consumptieprijzen.

 

25.

Om oneerlijke ( gesubsidieerde ) concurrentie met de plaatselijke horeca te voorkomen worden door de beherende instellingen consumptieprijzen gehanteerd die gelijk zijn aan het niveau van de plaatselijke horeca.

 

26.

Afwijkingen van punt 25 worden niet toegestaan. Handelen in strijd met deze afspraak / deze beleidslijn kan leiden tot een sanctie in vorm van een correctie op de hoogte van de verleende subsidiebijdrage.

  • Door te bepalen dat de consumptieprijzen gelijk moeten zijn aan de prijzen die gehanteerd worden in de lokale horeca en met deze ondernemers een convenant te sluiten over welke activiteiten wel / niet in het gemeenschapshuis mogen plaatsvinden en hoe vaak, worden de belangrijkste voorwaarden ingevuld voor een goede verstandhouding tussen lokale horeca en gemeenschapshuis, die in plaats van elkaar te beconcurreren, elkaar waar mogelijk aanvullen.

Opslagmogelijkheden.

 

27.

De opslagcapaciteit van de gemeenschapshuizen dient uitsluitend voor materialen van het gemeenschapshuis zelf . Er wordt niet voorzien in extra opslagmogelijkheden voor spullen van gebruikers.

  • Bekend is dat thans allerlei grote verenigingsspullen opgeslagen worden in de gemeenschapshuizen. Dat is wel zo praktisch en ook niet bezwaarlijk. Het kan echter geen argument vormen om die reden de capaciteit verder uit te moeten breiden. In de praktijk vindt opslag plaats van spullen die door de gebruikers moeilijk te vervoeren zijn. Als daar in goed overleg met de beherende instelling een oplossing voor kan worden gevonden, is dat geen probleem. Medewerking betreft echter een extra service, is niet afdwingbaar.

 

Tot slot:

De uitgangspuntennotitie “Herijken beleidsnota / formuleren visie en missie gemeenschapshuizen” alsmede de notitie “Zienswijzen / opmerkingen ( 1e en 2e inspraakronde ) van de betrokken instellingen op de notitie Herijken beleidsnota / formuleren visie en missie gemeenschapshuizen”, maken als bijlage integraal deel uit van dit beleidskader.  

Zienswijzen / opmerkingen ( 1e en 2e inspraakronde )

van de betrokken instellingen op de notitie “Herijken beleidsnota /formuleren visie en missie gemeenschapshuizen”

 

Medio 2010 hebben wij de beherende instellingen van de gemeenschapshuizen in onze gemeente een uitgangspuntennotitie toegestuurd waarin, op basis van ervaringen met het bestaande beleid, plaatsgevonden en te voorziene ontwikkelingen én de gewijzigde situatie in de praktijk, een voorzet werd gedaan voor een geactualiseerde visie en missie voor de gemeenschapshuizen en een aantal beleidslijnen waarlangs deze gerealiseerd zou kunnen worden.

Het betreft nagenoeg dezelfde beleidslijnen als in de bestaande beleidsnota, daar deze de afgelopen jaren een prima basis zijn gebleken om de beoogde doelstellingen mede vorm te geven. We hebben daarbij de beleidslijnen inhoudelijk aangepast aan de gewijzigde omstandigheden.

De nieuwe visie/missie en uitgangspunten moeten leiden tot een algemeen beleidskader dat een uniform beleid moet waarborgen, voor én door alle afzonderlijke gemeenschapshuizen. Daarnaast moet er natuurlijk ook nog voldoende ruimte / vrijheid bestaan om het gemeentelijke beleid afgestemd op de specifieke lokale situatie pér kern / gemeenschapshuis verder in te kleuren / maatwerk toe te passen, zónder daarmee buiten het geschetste kader te treden.

De eerste inspraakronde was vooral bedoeld om van de stichtingsbesturen hun ervaringen met het bestaande beleid te vernemen. De instellingen werd tevens de mogelijkheid geboden ideeën / wensen voor het nieuwe / herijkte beleid en de functie(s) van hun gemeenschapshuis in de toekomst, kenbaar te maken.

De geventileerde opvattingen en zienswijzen hebben we, als “opmerking”, verwerkt in een zienswijzennotitie.

Hierin zijn de opvattingen / zienswijzen voorzien van een aanvullende inhoudelijke toelichting ( “reactie” ).

Op onderdelen waar de zienswijzen van de stichtingsbesturen afwijkend zijn van de geformuleerde uitgangspunten, staat vermeld of en zo ja in welke mate wij hierin aanleiding hebben gezien de oorspronkelijke uitgangspunten aan te passen of te herzien ( “standpunt B&W” ).

De uitgangspuntennotitie, de zienswijzennotitie en de daarop gebaseerde notitie “Herijken beleidsnota /  formuleren visie en missie gemeenschapshuizen” zijn op 17 maart 2011 voorgelegd aan de gemeenteraad. De raad besloot kennis te nemen van laatstgenoemde notitie en het college van B&W opdracht te verlenen deze in overleg met de beherende instellingen nader uit te werken, met de expliciete opdracht om te komen tot uniformiteit. Daarop werd een 2e inspraakronde gehouden. De nog resterende opmerkingen hebben wij ( omwille van een integraal beeld op de zienswijzen ) omkaderd toegevoegd aan de zienswijzennotitie naar aanleiding van de 1e inspraakronde. Het resultaat treft u hieronder aan.

 

Algemeen:

 

Opmerking: Bij sommige stichtingsbesturen bestaat de indruk dat de gemeente met de “uitgangspuntennotitie” de beleidsvrijheid van de afzonderlijke stichtingsbesturen / beherende instellingen wil intomen. Door het groot onderhoud terug te halen naar de gemeente en mogelijkheden van commerciële activiteiten verder aan banden te leggen, resteert voor de besturen steeds meer slechts de uitvoering van wat de gemeente heeft bepaald.

 

Reactie: De gemeente betreurt dat die indruk is ontstaan. Doelstelling van de notitie is onder andere om duidelijkheid en eenduidigheid te bieden en bestuur en beheerders te ontlasten ten aanzien van bepaalde verantwoordelijkheden. Het nieuwe beleid moet de besturen de mogelijkheid bieden zich te concentreren op een optimaal gebruik van de accommodatie ten dienste van de lokale gemeenschap.

De gemeente wil de besturen ontlasten van een aantal verantwoordelijkheden door zelf ( een aantal ) randvoorwaarden in te vullen die nodig zijn om dat streven te kunnen realiseren.

Daar waar het stichtingsbestuur het beheer en de exploitatie graag koppelt aan eigen beleid / ondernemer-schap en eigen inschatting van wat goed is voor het gemeenschapshuis en haar gebruikers, dient de gemeente te bewaken dat deze beleidsvrijheid een vergelijk ( in gebruiksmogelijkheden, tarieven, e.d. ) tussen de afzonderlijke gemeenschapshuizen kan doorstaan. Het eigen beleid mag niet buiten het door de gemeente, in samenspraak met de besturen, vastgestelde beleidskader treden.

De notitie is bedoeld om een algemeen beleidskader te schetsen waarmee we vervolgens per kern toewerken naar een op de lokale situatie toegesneden takenpakket en subsidiebedrag. Maatwerk van grof naar fijn.

 

Nieuwe partijen / nieuwe ontwikkelingen:

Opmerking: Wordt van de gemeenschapshuizen verwacht dat ze in de toekomst zelf zorgactiviteiten gaan initiëren en verzorgen ?

 

Reactie: Bedoeld wordt dat het gemeenschapshuis een multifunctionele accommodatie moet zijn, die op momenten dat de lokale situatie daar om vraagt, mogelijkheden biedt om ook onderdelen van het lokale zorgaanbod te huisvesten ( spreekuur e.d. ). Wellicht zijn er ook nog andere zorgactiviteiten in / vanuit het gemeenschapshuis mogelijk. Op die manier levert de accommodatie dan een bijdrage aan de lokale zorgstructuur. Primaire taak blijft echter het accommoderen van lokale activiteiten en verenigingen, waarbij een optimale bezetting door deze doelgroep ten alle tijd voorrang geniet op activiteiten / initiatieven die exploitatietechnisch ( extra inkomsten ) wellicht interessanter zijn.

Daar waar het gezien de specifieke lokale situatie meer voor de hand ligt dat zorgaanbieders en zorgactiviteiten elders in het centrum een plek krijgen ( bijv. in bestaande steunpunten ) kan lokaal maatwerk worden toegepast. Hetzelfde geldt voor de huiskamerfunctie als onderdeel van het concept woonzorgzone.

 

Uitgangspunt 1.

Gemeenschapshuizen spelen een belangrijke rol bij het realiseren van het gemeentelijk welzijnsbeleid, door in het kader van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning onderdak te bieden aan ontspannende, creatieve, culturele of sportieve activiteiten waar inwoners actief aan kunnen deelnemen / meedoen.

( ontwikkeling “Welzijnsbeleid / Wet Maatschappelijke Ondersteuning” (WMO))

 

Uitgangspunt 2.

Gemeenschapshuizen staan er voor open om nieuwe maatschappelijke rollen en functies te gaan vervullen ( naast ontmoeting en ontspanning, ook activiteiten ter bevordering van de sociale cohesie zoals opvang, zorg en ontplooiing ).

( ontwikkeling: “Nieuwe partijen / nieuwe verhoudingen” )

 

Opmerking: Akkoord, mits de hoogte van de subsidiebijdrage meegroeit met eventuele uitbreiding van taken en verantwoordelijkheden.

 

Uitgangspunt 3.

Gemeenschapshuizen dragen bij aan het behoud van voorzieningen en activiteiten ( en daarmee de leefbaarheid van de betreffende kern ) door onderdak te bieden aan zo veel mogelijk functies en gebruikers.

( ontwikkeling: “Behoud leefbaarheid”)

 

Uitgangspunt 4.

Bij het realiseren van dienstencentra ( onderdeel van het concept “woonzorgzone” ) wordt in eerste instantie bezien of integratie in het lokale gemeenschapshuis mogelijk is.

( ontwikkeling: “Uitgangspunten voor de realisering van dienstencentra in het kader van de ontwikkeling van woonzorgzones in de gemeente Bladel” ).

 

Uitgangspunt 5.

Gemeenschapshuizen bieden onderdak voor ( het lokaal organiseren van ) jongerenactiviteiten.

( ontwikkeling: “Decentraal jongerenwerk”)

 

Uitgangspunt 6.

Gemeenschapshuizen stemmen frequent af of het aanbod nog altijd aansluit bij de behoeften van hun ( potentiële ) gebruikers.

( ontwikkeling: “Bottom up” benadering. )

 

Opmerking: Voorgesteld wordt dat niet alleen de stichtingsbesturen maar ook de gemeente periodiek de gebruikers van de gemeenschapshuizen vraagt naar hun wensen, problemen, opmerkingen ten aanzien van bijvoorbeeld de beschikbaarheid van ruimten, service, tarieven, faciliteiten, uitstraling, etc.

 

Standpunt B&W:

De suggestie om het functioneren van de gemeenschapshuizen periodiek te toetsen bij de gebruikers en te evalueren, wordt overgenomen. Hiertoe zal een vragenlijst worden ontwikkeld, die een jaar na het van kracht worden van het nieuwe beleid, voor de eerste keer zal worden ingezet.

 

Uitgangspunt 7.

Zie verderop.

 

BTW.

 

Zonder uitzondering hebben alle stichtingsbesturen dringend behoefte aan duidelijkheid over hoe te handelen met betrekking tot de aftrek en afdracht van BTW. Omdat de (BTW-)situatie per gemeenschapshuis kan verschillen willen we met de belastingdienst pér gemeenschapshuis afspraken maken over hoe te handelen.

 

Uitgangspunt 8.

De gemeenschapshuizen wordt duidelijkheid geboden over de juiste wijze waarop en de juiste mate waarin BTW moet worden afgedragen en in vooraftrek mag worden genomen.

( ontwikkeling: BTW )

 

Uitgangspunt 9.

Gemeenschaphuizen hanteren bij het overleggen van de jaarcijfers een door de gemeente aangereikt verantwoordingsprotocol waarmee het inzicht wordt geboden, dat thans enkel door het herschikken van de jaarcijfers kan worden verkregen.

( ontwikkeling: “Verantwoording” )

 

Huurtarieven / gebruik om niet.

 

Opmerking: In de kleine kernen waar de grote zaal van het gemeenschapshuis tevens wordt gebruikt voor binnensportactiviteiten is op basis van de huidige bepaling in de beleidsnota soms moeilijk om te bepalen of voor een activiteit wel/niet huur is verschuldigd. Vallen bijv. sportieve activiteiten van de ouderenbond daar ook onder ?

 

Reactie: Eerder al werd in deze als richtlijn meegegeven dat activiteiten als sportactiviteiten moeten worden beschouwd ( en dus huur is verschuldigd ) wanneer de activiteit een sport betreft die valt onder de nationale sportkoepel NOC*NSF. Een overzicht van bij het NOC*NSF aangesloten sportbo nden is te raadplegen via www.nocnsf.nl / sportbonden / ledenlijst.

 

Opmerking: Eén gemeenschapshuis heeft een geheel eigen aanpak ontwikkeld voor het bepalen van het bedrag dat voor het gebruik in verband met een (para-)commerciële activiteit verschuldigd is. Men werkt niet met vaste huurbedragen, maar stelt in samenspraak met de gebruiker een kosten- / baten overzicht op. Hiermee wordt inzichtelijk gemaakt wat redelijkerwijs de opbrengsten zouden kunnen zijn en welke kosten gemaakt worden om de activiteit te kunnen laten plaatsvinden. De inzet van personeel van het gemeenschapshuis is daarvan een belangrijk onderdeel. Afhankelijk van de mate waarin de organisatoren van de activiteit / het evenement meer kostenposten van het gemeenschapshuis uit handen nemen ( leveren bijvoorbeeld meer vrijwilligers zodat minder inzet van personeel van het gemeenschapshuis nodig is ), wordt het aandeel in de kosten ( te beschouwen als het verschuldigd huurbedrag ) lager.

Het bestuur stelt dat met deze aanpak de personeelskosten beheersbaar blijven doordat ze met betrekking tot élke activiteit vooraf inzichtelijk worden gemaakt. Deze aanpak biedt bovendien de initiatiefnemers het inzicht of hun voornemen wel kostendekkend gerealiseerd kan worden.

 

Afwegingen hierbij zijn:

  • -

    Gaat het bestuur hier niet te veel op de stoel van de initiatiefnemers zitten ( “betutteling” )

  • -

    Wie beslist of een activiteit / evenement wel doorgang kan vinden als door het stichtingsbestuur vooraf wordt ingeschat dat een (para-)commerciële activiteit niet kostendekkend kan plaatsvinden. Levert het stichtingsbestuur dan geen medewerking of beperkt zij zich er toe de initiatiefnemers te wijzen op het verwachte tekort ? ( gesteld wordt dat er geen op voorhand verliesgevende paracommerciële activiteiten meer plaatsvinden !? ).

  • -

    Willen we een situatie waarin het stichtingsbestuur eigenlijk zijn veto uitspreekt ( kan in ieder geval zo ervaren worden ) over het wel / niet haalbaar zijn / doorgang vinden van een activiteit of evenement of willen we die verantwoordelijkheid bij de initiatiefnemers laten ?

  • -

    Moet een gemeenschapshuis niet gewoon zorgen voor genoeg personeel als er activiteiten plaatsvinden die binnen de doelstelling vallen ( ook al zijn ze para-/commercieel ) en deze opvoeren in hun exploitatie ( verhoogd de jaarlijkse subsidiebijdrage ) in plaats van deze kosten te verhalen op degenen die het initiatief nemen tot ( nieuwe ) activiteiten ( waarmee mogelijk een drempel wordt opgeworpen ). Is de gemeente niet bereid om een deel van die (personeels-)kosten te dragen / is dat niet de prijs die door de gemeenschap wordt betaald ( t.l.v. de exploitatie van het gemeenschapshuis ) om deze ( para-)commerciële initiatieven / activiteiten te stimuleren en mede mogelijk te maken ?

  • -

    Het bestuur wil zich enerzijds beperken tot haar kerntaak, het faciliteren van dorpsactiviteiten, maar wil anderzijds wel mede sturing geven aan wat er wel of niet kan en tegen welke ( per activiteit wisselende ) prijs.

  • -

    Waarom worden in de kostenopzet wel de kosten van personeel en schoonmaak doorberekend, maar geen kosten van gas, water, elektra, afschrijvingen, etc. ?

  • -

    Hinken we daarmee op 2 gedachten, deels faciliterend ( en de kosten die daarmee gepaard gaan zijn voor rekening van het gemeenschapshuis / de gemeente / de gemeenschap ) en deels kostprijsberekend ( inzet personeel / kosten schoonmaak ) en is dat dan consequent ?

  • -

    Wordt de opbrengst ( consumpties, entree, garderobe ) wordt volledig toegerekend aan de activiteit en deelt het gemeenschapshuis mee in de netto-opbrengst of is er enkel sprake van verhaal van kosten ? ( onder “paracommerciële activiteiten” wordt vermeld dat de netto-opbrengst, ingeval de  activiteit wordt georganiseerd door een lokale vereniging, wordt verdeeld op basis van nacalculatie! )

  • -

    Gemeenschapshuis loopt geen risico ( kosten van een paracommerciële activiteit worden één op één verhaald ), maar als het gemeenschapshuis niet meedeelt in de opbrengst, wordt op ( para-) commerciële activiteiten ook nooit “winst” gemaakt !?  ( alle opbrengsten zitten in de exploitatieopzet waarvan het resultaat voor de organisatie is )

 

  • -

    Alternatief is dat het gemeenschapshuis standaard het personeel en de schoonmaak voor zijn rekening neemt, daarvoor krijgt gecompenseerd via een vast huurbedrag en de opbrengst uit consumpties, entree, garderobe, zich niet bemoeid met het al dan niet kostendekkend zijn van een activiteit en afspraken maakt met de organisatie over een aandeel in opbrengst ( percentage of vast bedrag per consumptie ).

 

  • Principiële vraag is of het gemeenschapshuis moet bepalen of ze ergens wel of niet personeel voor inzet ( die benadering past in het streven naar bedrijfsmatiger werken: weten wat de afzonderlijke activiteiten kosten, waardoor deze beter beheersbaar zijn ) óf dat het gemeenschapshuis zich moet beperken tot het faciliteren van álle initiatieven die zich aandienen en “onder aan de streep” afrekenen met de gemeente ( aanpassen hoogte exploitatiesubsidie ).

  • Gevaar van deze benadering is dat geredeneerd wordt: de gemeente betaald toch wel.

  • ( Hoe ondervangen we dat ? Maximum koppelen aan de subsidiebijdrage ? )

 

Een ander gemeenschapshuis heeft voor de zakelijke verhuur zelf een tarieventabel ontwikkeld. De daarin opgenomen tarieven zijn gebaseerd op de zaalgrootte, waarbij geen afzonderlijk huurtarief per zaal wordt gehanteerd maar uitgegaan wordt van een hoofdindeling van de ruimten in klein, gemiddeld, groot, daarbij rekening houdend met de gebruiksmogelijkheid van de betreffende zaal. In bijzondere omstandigheden zijn aanpassingen op de in rekening te brengen tarieven mogelijk ( omvang verhuur, aard/tijdstip van de activiteit, specifieke situaties, contractduur ). Het behoort tot de taak van de beheerder om in deze omstandigheden te komen tot maatwerk per specifiek verzoek. Met enkele grootverbruikers is een kortingsregeling op maat overeengekomen, waarbij gezien de grootschaligheid van de activiteit, afgezien wordt van het in rekening brengen van zaalhuur. De huurvrijstelling wordt binnen het totaalpakket van afspraken gezien als een vorm van sponsoring.

 

Afwegingen hierbij zijn:

  • -

    Is de tarieventabel bruikbaar m.b.t. de andere gemeenschapshuizen ?

  • -

    Willen we de stichtingsbesturen / beherende instellingen zodanig beleidsruimte bieden dat hun beheerder “naar eigen inzicht” situationeel kan bepalen of en zo ja wat de verschuldigde huurprijs is ?

  • -

    Ondanks handelen naar eer en geweten ( en met instemming van het bestuur ) om te komen tot maatwerk, draagt deze beleidsvrijheid van de beheerder het gevaar in zich dat willekeur optreedt of door gebruikers zo wordt ervaren.

  • -

    Huurbijstelling of –vrijstelling ondermijnd een uniforme benadering van gebruikers van zowel dát gemeenschapshuis als ook van vergelijkbare gebruikers in de andere gemeenschapshuizen.

  • -

    Grootgebruikers zouden geen korting op de huur moeten genieten, maar mee moeten delen in de revenuen die het gemeenschapshuis vanwege die activiteit geniet. Daarmee blijft de huurprijs voor elke gebruiker gelijk, alleen delen de initiatieven die het meeste opleveren voor gemeenschapshuis ook het meeste mee in die extra inkomsten. Per saldo hoeft dat geen verschil te maken.

  • -

    Het is geen taak van de beherende instelling om via huurvrijstelling, dus met gemeenschapsgeld,  activiteiten / evenementen te sponsoren !

 

Standpunt B&W:

Het was en is nooit de bedoeling van de gemeente om de beherende instellingen te betuttelen en te beknibbelen op de hen geboden beleidsvrijheid om, binnen de gestelde kaders, naar eigen inzicht en gegeven de specifieke lokale situatie te handelen. Om die reden ook werd in de huidige beleidsnota de huurbepaling heel algemeen gehouden. Er vanuit gaande dat de beherende instellingen “in de geest van” het bepaalde zouden handelen. Ervaringen leren ons echter dat toepassing van deze bepaling / de invulling van deze beleidsvrijheid, per gemeenschapshuis anders is. Zo komt het voor dat de regeling puur volgens de letter van de beleidsnota wordt toegepast ( uitsluitend “verenigingen” komen voor gebruik om-niet in aanmerking ), waar anderen handelen in de geest van het bepaalde ( verenigingen en daarmee vergelijkbare groepen van personen genieten ingeval van niet-commerciële activiteiten huurvrijstelling ) terwijl weer anderen een geheel eigen huurbeleid hebben ontwikkeld en zelf bepalen welke partij huur verschuldigd is en hoeveel. Dat komt de uniformiteit van het gemeentelijk aanbod van vergader- / oefen- en sportruimten niet ten goede. De beschikbaarheid ( de aanwezigheid van een op die kern toegesneden aanbod ) en de toegankelijkheid ( de kosten om gebruik te maken van het aanbod ) moet in elke kern gelijk zijn, dan wel een vergelijk met de situatie in de andere kernen kunnen doorstaan.

Op dezelfde manier als één van de stichtingsbesturen nu de kosten van personele inzet aan een (para-) commerciële activiteit toerekent, kan de vinger aan de pols worden gehouden bij de inzet van het gemeenschapshuis ten aanzien van álle activiteiten ( niet alleen de para-commerciële ). Dat zal in het begin veelal geschieden op basis van nacalculatie. Kritische toetsing van die inzet leidt tot het inzicht wat het programma in het betreffende gemeenschapshuis gemiddeld het jaar rond aan ( personele ) inzet vereist. Het is aan de gemeente om te bepalen of het kostenplaatje van die inzet acceptabel is om dit programma ( totaal aan activiteiten / evenementen ) mede mogelijk te maken. Het is niet wenselijk dat stichtingsbesturen zich die bevoegdheid toedelen. Het oordeel over de mate waarin gemeenschapgelden mogen worden aangewend voor het in standhouden / mede mogelijk maken van een bepaald voorzieningenniveau, is aan de gemeenteraad ( de vertegenwoordiging van diezelfde gemeenschap ) en niet aan afzonderlijke stichtingsbesturen.

 

Er zal kritisch gekeken moeten ( blijven ) worden naar de inzet en het daaruit voortvloeiende kostenplaatje. De instandhoudingsbijdrage ( jaarlijkse subsidie ) zal ( bijzondere omstandigheden daargelaten ) gemaximaliseerd worden, om te voorkomen dat te makkelijk en te ruimhartig inzet wordt gepleegd, omdat “onder de streep aan het eind van het jaar toch wordt afgerekend met de gemeente”.

Het ondernemerschap van beheerder en bestuur dient zich te richten op een optimaal gebruik van ruimten en niet op het handelen naar eigen inzicht met de condities waaronder dat gebruik plaats kan vinden, noch op het situationeel bepalen of en zo ja hoeveel huur betaald moet worden, hoe transparant, integer en verdedigbaar dat ook plaatsvindt.

Sponsoring van initiatieven door middel van bij- of vrijstelling van huur is wat ons betreft niet acceptabel.

Het strikt toepassen van de onder deze paragraaf “huur” omschreven uitgangpunten voorkomt willekeur, schept duidelijkheid en zekerheid en maakt een einde aan de situatie waarin sommige stichtingsbesturen een eigen huurbeleid hanteren.

Opmerking: Tijdens de 2e inspraakronde is gebleken dat sommige gemeenschapshuizen aan verenigingen de mogelijkheid bieden om de gehele accommodatie voor een vaste dagprijs te huren. De vereniging verzorgt dan het totale evenement ( inzet personeel, drankinkoop en -verkoop, poetsen, etc. ) waarbij dus alle lusten en lasten voor de vereniging zijn.

Reactie: Het kan nooit de bedoeling van het oprichten en in stand houden van gemeenschapshuizen zijn ( geweest ) om individuele verenigingen de mogelijkheid te bieden om, gebruikmakend van een gemeenschapsvoorziening, als kroegbaas op te gaan treden.

Opmerking: Een andere regeling bestaat uit het hanteren van een opslag op consumptieprijs, ten gunste van de organiserende vereniging, waarbij het gemeenschapshuis personeel levert en de accommodatie poetst.

Reactie: Ook deze regeling staan wij niet voor aangezien de opslag tot op heden plaatsvindt op een consumptieprijs die lager ligt dan de prijs die wordt gehanteerd in de plaatselijke horeca. De verplichting om het niveau van de lokale horeca te hanteren, maakt dat het hanteren van opslagen niet langer interessant / mogelijk is.

Opmerking: Een derde gehanteerde variant betreft het aanbieden van consumptiebonnen tegen inkoopprijs aan verenigingen die een activiteit organiseren waar 250 of meer bezoekers worden verwacht, waarbij de vereniging zelf mag bepalen voor hoeveel de consumptie uiteindelijk wordt aangeboden.

Reactie: Ook deze variant is in strijd met wat wij voorstaan aangezien de uiteindelijke consumptieprijs niet bij voorbaat vaststaat ( moet volgens onze beleidsnota het niveau van de lokale horeca zijn ). De praktijk leert ons dat afspraken worden gemaakt over een aandeel van de consumptieprijs ( niveau lokale horeca ) op het moment dat een activiteit het gemeenschapshuis zodanige revenuen oplevert dat een dergelijke tegemoetkoming aan de organiserende vereniging is gerechtvaardigd.

Dat is een prima alternatief voor alle hierboven genoemde varianten.

 

Standpunt B&W:

Stichtingsbesturen zijn verantwoordelijk voor het beheer en de exploitatie van het gemeenschapshuis en mogen dit niet, zonder instemming van de gemeente, in handen geven van een vereniging. Gebruik van een gemeenschapshuis kan enkel geschieden om niet of tegen betaling van huur, met consumptieprijzen op het niveau van de lokale horeca. Beheer en exploitatie geschiedt uitsluitend en alleen door de partij / instelling waarmee de gemeente hiertoe een subsidierelatie onderhoudt.

 

Uitgangspunt 7.

Gemeenschapshuizen hanteren ingeval van een structureel gebruik van (een) ruimte(n) door een commerciële partij, één uniforme huurprijs/norm, ongeacht welke kern of welk gebouw het betreft.

( ontwikkeling: “Structureel gebruik door commerciële partijen” )

 

Opmerking: Een stichtingsbestuur is van mening dat de gemeente zich niet tot op dit niveau met de bedrijfsvoering van het gemeenschapshuis zou moeten bemoeien. Als dit soort zaken allemaal worden voorgeschreven, welke beleidsvrijheid resteert er dan nog voor stichtingsbestuur. De beheerder opereert in de huidige situatie met steun van het bestuur als ondernemer, waarbij afhankelijk van de vraag of er toch al gebruik van andere ruimten plaatsvindt ( en dus aanwezigheid van de beheerder is vereist ), een huurtarief wordt bepaald.

Bevestigd wordt dat het dus kan voorkomen dat ten behoeve van de zelfde activiteit de ene keer wel en de andere keer geen huur verschuldigd is ( of een afwijkend tarief ). Opmerkingen over willekeur o.i.d. heeft men nog nooit ontvangen.

 

Standpunt B&W:

Zoals voorafgaand aan uitgangspunt 7 beschreven zijn wij voorstander van het hanteren van vaste huurtarieven, onafhankelijk van de frequentie van het gebruik, de omvang van het gebruik, de te verwachten revenuen van het gebruik, etc.   

 

Uitgangspunt 10.

Voor het gebruik van ruimte(n) door personen / groepen van personen ( al dan niet in verenigingsverband ) en verenigingen afkomstig uit de gemeente Bladel, is geen huur verschuldigd.

 

Opmerking: voor zover het geen commerciële activiteiten betreft.

 

Standpunt B&W:

Opmerking wordt onderschreven en zal aan het bepaalde in uitgangspunt 10 worden toegevoegd.

 

Diverse gemeenschapshuizen hebben een eigen aanpak ontwikkeld voor het bepalen van het huurbedrag vanwege gebruik in verband met een bepaalde (para-)commerciële activiteit.

 

Uitgangspunt 10a.

Voor alle gebruikers van ruimten in het gemeenschapshuis geldt dat op het niet verschijnen op gereserveerde tijden een sanctie kan worden gesteld.

 

Opmerking: Dit raakt direct de beleidsvrijheid van de afzonderlijke stichtingsbesturen en neigt naar betutteling door de lokale overheid. Als het bestuur / de beheerder niet in staat is deze zaken goed te regelen, zijn ze niet bekwaam voor hun taak. Bovendien speelt deze problematiek helemaal niet.

 

Standpunt B&W:

Met deze bepaling werd beoogd de besturen een handvat te bieden op basis waarvan opgetreden zou kunnen worden. Iets waarop in voorkomend geval richting gebruikers teruggevallen zou kunnen worden. Als de bepaling als betutteling wordt ervaren en bovendien overbodig wordt geacht, kan deze komen te vervallen.  

 

Uitgangspunt 11.

Alle niet commerciële zorg-, hulp- en dienstverlenende welzijnsinstellingen die met hun lokale aanbod een bijdrage leveren aan ( het behoud / het vergroten van ) de leefbaarheid van het dorp, moeten om niet gebruik kunnen maken van ruimten in het gemeenschapshuis.

 

De huidige bepalingen ten aanzien van niet-commerciële, paracommerciële en commerciële activiteiten worden door nagenoeg alle stichtingsbesturen anders geïnterpreteerd en toegepast, waardoor ten aanzien van dezelfde en vergelijkbare verzoeken in de ene kern wel en in de andere geen huur verschuldigd is ( waarbij op zich het verschuldigde huurbedrag, zoals eerder al geconstateerd, ook nog per kern verschilt ).

 

Standpunt B&W:

Wij stellen ons op het standpunt dat instellingen die dienstbaar zijn aan de lokale gemeenschap ( en om die reden veelal ook een subsidierelatie met de gemeente kennen ) in principe om niet gebruik moeten kunnen maken van het gemeenschapshuis. Het alternatief is dat we huur gaan vragen, deze instellingen dat vervolgens verwerken in hun exploitatiecijfers, waarin de gemeente vervolgens weer een bijdrage moet leveren. Dit rondpompen van geld willen we voorkomen. Scholen dienen te worden gelijkgesteld aan niet commerciële zorg-, hulp- en dienstverlenende welzijnsinstellingen zoals het maatschappelijk werk, de GGD, de bibliotheek, en moeten dus om niet gebruik kunnen maken van ruimten in het gemeenschapshuis.

 

Opmerking: Scholen maken soms ook gebruik van ruimten in een gemeenschapshuis voor het geven van reguliere lessen. Een stichtingsbestuur is van mening dat in die gevallen huur betaald zou moeten worden.

Voor reguliere lessen zijn immers, met gemeenschapsgeld, afdoende schoolgebouwen / lesruimten gebouwd. Is sprake van schoolgebruik vanwege culturele activiteiten ( zoals de schoolmusical ) en dergelijke, zou gebruik om niet moeten kunnen plaatsvinden.

 

Standpunt B&W:

Indien het schoolgebruik betrekking heeft op lesgeven is huur verschuldigd.

Is sprake van schoolgebruik vanwege culturele activiteiten ( zoals de schoolmusical ) en dergelijke, is geen huur verschuldigd.

De financiële gevolgen van mogelijke inkomstenderving ten opzichte van de huidige praktijk, zullen worden meegewogen bij het bepalen van de hoogte van de nieuwe subsidiebijdrage.

 

Uitgangspunt 12.

Er is sprake van een “verenigingsactiviteit”, wanneer het een activiteit betreft, gelieerd aan de ( statutaire ) doelstelling van die vereniging, zonder het vooropgestelde doel ( extra ) inkomsten te verwerven, uitgevoerd door personen / groepen van personen ( al dan niet in verenigingsverband ) en verenigingen, afkomstig uit de gemeente Bladel. Ingeval van een “verenigingsactiviteit” is geen huur verschuldigd.

( ervaring met beleidslijn “huur” )

 

Opmerking: Opgemerkt wordt dat de voor rekening van het gemeenschapshuis blijvende kosten gemoeid met bepaalde “verenigingseigen” activiteiten soms in geen enkele verhouding staan met de opbrengsten.

Standpunt B&W:

Doelstelling van een gemeenschapshuis is in eerste instantie om onderdak te bieden ten behoeve van “verenigingseigen” activiteiten. Dat bij veel van die activiteiten de kosten hoger zijn dan de opbrengsten is een gevolg van de gemeentelijke beleidskeuze om ten behoeve van die activiteiten passende voorzieningen te bieden en in stand te houden. Daarbij mag voor wat betreft het bieden van gebruiksmogelijkheden voor “verenigingseigen” activiteiten geen onderscheid gemaakt worden op basis van de kosten / opbrengstverhouding.

 

Uitgangspunt 13.

Er is sprake van een “activiteit met commerciële inslag” wanneer het “verenigingsvreemde” activiteiten betreft ( niet gelieerd aan de - statutaire - doelstelling van de gebruiker ) met het vooropgestelde doel ( extra ) inkomsten te verwerven. Ingeval van een “activiteit met commerciële inslag” is huur verschuldigd.

( ervaring met beleidslijn “huur” )

 

Opmerking: Eén bestuur is voorstander van de benadering: daar waar inkomsten worden vergaard is huur verschuldigd, ongeacht of het een “verenigingseigen” dan wel “verenigingsvreemde” activiteit betreft.

Hetzelfde geldt voor het gebruik van faciliteiten zoals een beamer e.d.: iedereen betaalt daarvoor een vergoeding.

 

Opmerking: Een ander stichtingsbestuur stelt dat alle verenigingsactiviteiten, ook als er entree wordt gevraagd of enkel het vooropgestelde doel hebben om extra inkomsten te vergaren (“met commerciële inslag”), in principe gratis gebruik zouden moeten kunnen maken van de accommodatie. Het gemeenschapshuis heeft immers ook de revenuen van zo activiteit ( opbrengst consumpties e.d. ).

 

Standpunt B&W:

Wij delen de stelling dat voor het gebruik van faciliteiten ( zoals een beamer ) een onkostenvergoeding moet worden betaald, ongeacht of sprake is van een verenigingseigen dan wel een verenigingsvreemde activiteit.

Sommige verenigingen zijn genoodzaakt om uitvoeringen van “eigen” activiteiten te kunnen bekostigen, extra inkomsten te vergaren, bijvoorbeeld door middel van entree. Als die inkomstenbron op zich dan vervolgens weer leidt tot extra uitgaven ( huur ), wordt de haarbaarheid / bekostiging van zulke activiteiten onnodig moeilijk gemaakt. Om die reden willen we het bepaalde in uitgangspunt 12 ongewijzigd laten.

Het vrijstellen van huur omdat die activiteit toevallig wat meer revenuen oplevert, leidt tot willekeur. Wanneer levert een activiteit zodanig veel op voor het gemeenschapshuis dat men in aanmerking komt voor huurvrijstelling ? Waar ligt die grens ? En is die grens ten aanzien van alle activiteiten gelijk of verschilt die ook weer per activiteit ? Huur en revenuen moeten los van elkaar worden bezien. Praktijk is dat een activiteit die de nodige revenuen oplevert, afspraken kan maken met betrekking tot de consumptieprijs.

 

Opmerking: Sommige stichtingsbesturen onderschrijven dit uitgangspunt, waar andere besturen er voor pleiten om ook deze activiteiten om niet te laten plaatsvinden in het gemeenschapshuis.

Daar waar gepleit wordt voor een gebruik om niet, worden voorbeelden genoemd van activiteiten waarmee verenigingen ( met inzet van vrijwilligers ) wat extra inkomsten proberen te vergaren ( zoals een rommelmarkt / kledingbeurs ) waarvan de eerste - mogelijke - winst al direct teniet wordt gedaan doordat daarvan ook nog huur moet worden betaald. Andere besturen zijn echter van mening dat de doelstelling van het gemeenschapshuis beoogd om een laagdrempelige ( geen huur ) voorziening te bieden voor “verenigings-eigen” activiteiten. Als daarnaast ook nog om niet accommodatie, faciliteiten en inzet personeel moet worden geboden om verenigingen extra inkomsten te kunnen laten vergaren, wordt naar de mening van deze besturen de functie van een gemeenschaphuis te ruim geïnterpreteerd, vloeien de opbrengsten naar de vereniging en blijven de lasten voor het gemeenschapshuis / de gemeenschap. In die constructie hoeven initiatiefnemers er niet of nauwelijks nog rekening mee te houden dat aan de activiteit behalve lusten of lasten zijn verbonden.

 

Standpunt B&W:

Wij zijn van mening dat de kosten van “verenigingsvreemde” activiteiten die de vereniging naar verwachting wat extra inkomsten zal opleveren, niet volledig ten laste mogen komen van het gemeenschapshuis / de gemeenschap en dat daarvoor dus huur verschuldigd is. De huur betreft bovendien slechts een tegemoetkoming is de kosten, daar een gebruik tegen kostprijs ( kosten accommodatie en personeel ) al snel de hoogte van het huurbedrag overstijgt.

 

Uitgangspunt 14.

Er is sprake van een “commerciële activiteit” wanneer het activiteiten van een profit-instelling betreft met het vooropgestelde doel de commerciële activiteiten / het commerciële aanbod van de gebruiker te promoten.

Ingeval van een “commerciële activiteiten” is huur verschuldigd.

( ervaring met beleidslijn “huur” )

 

Opmerking: Een stichtingsbestuur wil, door zich meer te gaan richten op de commerciële markt, extra inkomsten verwerven om daarmee extra voorzieningen te kunnen bekostigen voor de eigenlijke doelgroep.

 

Standpunt B&W:

Het ondernemerschap van de beherende instellingen moet zich richten op een optimale bezetting van ruimten door de eigenlijke doelgroep ( naast o.a. een voortdurende kritische toetsing van de omvang van de inzet van personeel ). Het verwerven van extra inkomsten met een commerciële activiteit is een prettige bijkomstigheid, want exploitatietechnisch wellicht aantrekkelijk, maar niet de primaire doelstelling.

Het mag de gebruiksmogelijkheden van de eigenlijke doelgroep niet verdringen. Indien extra middelen nodig zijn om de eigenlijke doelgroep (nog) beter van dienst te kunnen zijn, dan kan daarvoor een beroep op de gemeente worden gedaan.

 

Uitgangspunt 15.

Er wordt een uniform huurtarievenbeleid ontwikkeld voor alle gemeenschapshuizen in onze gemeente waarin een onderscheid wordt gemaakt in de huur voor verenigingsactiviteiten met een commerciële inslag en commerciële activiteiten.

 

Opmerking: Diverse stichtingsbesturen zijn van mening dat dit stukje ondernemerschap aan het bestuur / de beheerder van het gemeenschapshuis moet worden gelaten.

 

Standpunt B&W:

Het mag voor een gebruiker geen verschil maken of men in de ene of de andere kern aanklopt om gebruik te kunnen maken van het gemeenschapshuis. Is het gebruik in de ene kern gratis dan zou dat in de andere kern / in een ander gemeenschapshuis ook zo moeten zijn. Ook de prijs ( de huur ) vanwege het gebruik van een ruimte in het ene of het nadere gemeenschapshuis moet hetzelfde / vergelijkbaar zijn. Het mag niet zo zijn dat men in het ene gemeenschapshuis veel goedkoper uit is dan in het andere.

 

Opmerking: Eén stichtingsbestuur gaat hierin nog verder en stelt dat alléén ( groepen van ) personen en verenigingen uit het eigen dorp om niet gebruik kunnen maken van het gemeenschapshuis en dat ( groepen van ) personen en verenigingen uit een andere kern van de gemeente Bladel wél huur moeten betalen !!

 

Opmerking: Door het uitbrengen van een offerte aan commerciële gebruikers kan de verschuldigde bijdrage ( te beschouwen als huurvergoeding ) per, onderlinge vergelijkbare, activiteit verschillen. De bijdrage voor dezelfde activiteit kan zelfs per keer verschillen ( bijvoorbeeld wanneer er de ene keer meer bezoekers worden verwacht dan de andere keer ). Gebruikers weten niet wat ze moeten betalen om een ruimte te gebruiken in gemeenschapshuis. Dat wordt pas duidelijk nadat samen met het bestuur een kosten/baten analyse is opgesteld.

 

Het is de vraag of we dat moeten willen ( nog los van het feit dat deze aanpak wel erg arbeidsintensief is: offerte pér activiteit, en er kan nooit meteen worden aangegeven wat gebruik van een ruimte kost ).

 

Standpunt B&W:

Bezien zal worden of bijvoorbeeld de tarieventabel van “Den Herd” ook kan worden gehanteerd in / door de andere gemeenschapshuizen.

 

Uitgangspunt 16.

De stichtingsbesturen stellen een overzicht op van activiteiten die zich op de scheidslijn ( in het “grijze” gebied ) van de verschillende categorieën van gebruik bevinden. In overleg kan dan worden bepaald tot welke categorie de betreffende activiteit moet worden gerekend en in welke mate huur is verschuldigd.

 

Desgevraagd wordt toegelicht dat de achterliggende gedachte bij dit uitgangspunt was dat er een opsomming van “twijfelgevallen” ( wel / niet huur ? ) opgesteld zou worden en dat door aan te geven of hiervoor wel / niet huur verschuldigd is, in de toekomst de interpretatie van de beleidsregel makkelijker en eenduidiger zou kunnen plaatsvinden.

 

Activiteiten door de lokale school ( musical e.d. )

  • Geen huur: niet commerciële instelling dienstbaar aan de lokale gemeenschap.

Bijeenkomst ZLTO

  • Geen huur: overleg belangenvereniging met leden zonder commercieel karakter

Regionaal overleg ZLTO

  • Wel huur: gebruiker is niet afkomstig / niet gevestigd in onze gemeente.

Overleg lokale afdeling MKB

  • Wel huur: overleg belangenvereniging van leden mét commercieel karakter / winstoogmerk

Toneeluitvoering met entree

  • Geen huur: inkomsten zijn nodig om “verenigingseigen” activiteiten mogelijk te maken

Carnaval

            Geen huur: culturele activiteit zonder winstoogmerk

Vergadering dorpsraad

  • Geen huur: geen commerciële activiteit, door groep van personen uit de eigen gemeente

Volleybal als activiteit voor ouderen

  • Wel huur: volleybal is een sport waarvan de bond is aangesloten bij het NOC*NSF

 

Koersbal als activiteit voor ouderen

  • Geen huur: geen sport die via de bond is aangesloten bij het NOC*NSF

Lezing Rabobank

            Wel huur: activiteit ter promotie van een commerciële instelling

Spreekuur GGD, maatschappelijk werk, consultatiebureau etc.

  • Geen huur: betreft niet commerciële zorg-, hulp- en dienstverlenende welzijnsinstellingen

 

Wij hebben niet de illusie dat hierbij de discussie wel / niet huur helemaal uit de wereld is. Er zullen altijd twijfelgevallen blijven. Voornoemde uitgangspunten, ondersteund met een aantal praktijkvoorbeelden,

moeten bijdragen aan een meer uniforme interpretatie en toepassing.

 

Uitgangspunt 17.

In gevallen waarin ruimten in onze gemeenschapshuizen gedurende een langere periode (enkele maanden / een seizoen / of nog langer) exclusief gebruikt worden door commerciële marktpartijen ( bijv. kinderopvang ) wordt een huurnorm voorgestaan van € 125,= excl. BTW per m2 ( prijspeil 2010 ).

Voor de levering van gas, water en elektra wordt een opslag gerekend van 35,= excl. BTW per m2.

Ingeval van medegebruik / gebruik voor enkele dagen / dagdelen per week (gedurende een langere periode) dienen deze normen naar verhouding te worden aangepast. Hierbij wordt gerekend met 15 dagdelen per week ( 5 ochtenden, middagen en avonden ), er vanuit gaande dat commercieel gebruik in de weekenden in regel incidenteel is. Deze normbedragen dienen jaarlijks te worden geïndexeerd met het consumentenprijsindexcijfer van de reeks alle huishoudens ( het indexcijfer van de maand gelegen 4 maanden voor de maand waarin de huurprijs wordt aangepast gedeeld door het indexcijfer van de maand gelegen 16 maanden voor de maand waarin de huurprijs wordt aangepast ).

 

Opmerking: Indien het genoemde bedrag de huurnorm per jaar betreft.

Verwezen wordt naar de kanttekeningen bij uitgangspunt 7 en 15.

 

Opmerking: Met een dergelijk hoog huurtarief is het niet aannemelijk dat de gemeenschapshuizen overspoeld zullen worden met aanvragen van commerciële partijen.

 

Standpunt B&W:

Met dit tarief is de kostprijs van het commerciële gebruik van een ruimte in een gemeenschapshuis in de lijn van het tarief dat door de lokale basisscholen in rekening wordt gebracht vanwege huur van ruimten / lokalen door een commerciële partij. 

 

Uitgangspunt 18.

In gevallen waarin een commerciële partij voor een langere periode ( enkele maanden / een seizoen, of nog langer ) een ruimte wil huren in een gemeenschapshuis, dient de gemeente vooraf te worden gekend in de beslissing om hier wel of niet medewerking aan te verlenen.

 

Opmerking: Een stichtingsbestuur is van mening dat de afweging aan het stichtingsbestuur overgelaten moet worden. De gemeente past een rol op afstand. Pas wanneer de capaciteit is het gedrang komt, doelgroepgebruikers niet meer altijd terecht kunnen, zou de gemeente in deze pas aan de bel mogen trekken.

 

Standpunt B&W:

Uitgangspunt is niet geformuleerd om te tornen aan de bevoegdheid van de beherende instellingen. Uitgangspunt dient als handvat om als lokale overheid te bewaken dat met gemeenschapsgelden opgerichte voorzieningen niet in concurrentie met andere marktpartijen of met elkaar, onderdak bieden aan commerciële instellingen én dat daar waar medewerking wordt verleend dit in elk gemeenschapshuis op dezelfde manier wordt vormgegeven.

   

Onderhoud.

 

Uitgangspunt 19.

De gemeente wordt weer verantwoordelijk voor het groot onderhoud.

 

De ervaring met de manier waarop door de beherende instellingen is omgegaan met de voeding en onttrekkingen van de voorziening onderhoud, gekoppeld aan de constatering dat het bij aanvang beoogde financieel voordeel thans ook of zelfs nog in meerdere mate kan worden verkregen door als gemeente het onderhoud van de 5 gemeenschapshuizen als één geheel uit / aan te besteden, pleit voor het door de gemeente terugnemen van de verantwoordelijkheid voor het groot onderhoud.

( ervaring met beleidslijn “onderhoud” )

 

Opmerking: Drie van de vijf stichtingsbesturen herkennen zowel de huidige problematiek als de praktische voordelen om de verantwoordelijkheid voor tijdig en kwalitatief groot onderhoud terug te leggen bij de gemeente. Eén gemeenschapshuis wil de mogelijkheid behouden om in overleg met de gemeente ook sommige activiteiten onder de noemer “groot onderhoud” zelf ter hand te nemen. Voor het gemeenschapshuis in Casteren is dit niet aan de orde omdat het stichtingsbestuur geen taken heeft op het gebied van groot onderhoud ( taak van eigenaar Woningstichting De Zaligheden uit Eersel ).

Eén gemeenschapshuis wenst ook in de toekomst zelf verantwoordelijk te blijven voor het totale onderhoud. Daarbij zal zij zich laten leiden door de ramingen van “Oranjewoud” en mutaties jaarlijks afstemmen met de gemeente.

 

Standpunt B&W:

De gemeente wil af van de situatie waarin aan de hand van de jaarstukken allerlei correcties op de geschetste stand van de voorziening onderhoud moeten worden doorgevoerd om afstemming te behouden met de mate waarin hiertoe subsidie wordt verleend. Correcties vanwege oneigenlijk en/of een te ruimhartig gebruik van de voorziening. Ingeschat wordt dat de financiële gevolgen van deze maatregel minimaal zullen zijn. De instellingen ontvingen tot nu toe een bedrag onder aftrek van 10% efficiëncykorting. Dat voordeel moet de gemeente nu zelf zien te realiseren door het onderhoud van meerdere gemeenschapshuizen tegelijkertijd aan te besteden.

Mocht het zover komen dat één gemeenschapshuis ( als eigenaar ) zelf verantwoordelijk blijft voor het volledige onderhoud, dan wil de gemeente daar wel meteen de afspraak aan koppelen dat de omvang van de voorziening onderhoud voor dit gemeenschapshuis dan nimmer meer een argument kan zijn om aanvullende middelen te vragen voor het tijdig en afdoende uitvoeren van de door “Oranjewoud” opgesomde onderhoudsactiviteiten.

 

Opmerking: Een bestuur wil de mogelijkheid behouden om in overleg met de gemeente ook sommige activiteiten onder noemer “groot onderhoud” zelf uit te voeren. Sommige activiteiten lenen zich er prima voor om door het eigen personeel te worden uitgevoerd tijdens momenten waarop de bezetting van de accommodatie minimaal is.

 

Standpunt B&W:

Voor zover dat niet leidt tot een ruime aanstelling van betrokken personeelsleden, waardoor extra kosten worden gemaakt voor taken die anders door/namens de gemeente uitgevoerd zouden worden, is dat niet bezwaarlijk.

 

Onderhoud / vervanging / uitbreiding van inventaris.

 

Op grond van bestaand beleid is bepaald dat alles wat met inventaris te maken heeft, waarvan redelijkerwijs kan worden ingeschat dat het langer meegaat dan 1 exploitatiejaar, ten laste van de voorziening moet worden geboekt ( goederen met een levensduur korter dan een jaar, betreft verbruiksgoederen en mogen ten laste van de exploitatie worden geboekt ). Men ontvangt voor het voeden van deze voorziening jaarlijks een geoormerkt bedrag via de exploitatiesubsidie. Het ten laste van de exploitatie boeken van zowel het voeden van de voorziening inventaris als ook alle kleine dagelijkse / jaarlijkse uitgaven voor inventaris, is in die optiek dubbelop.

 

Opmerking: Sommige stichtingsbesturen delen die benadering niet en stellen dat overeenkomstig boekhoudkundige richtlijnen kleine uitgaven ( minder dan € 450,= ) en inventarisgoederen met een beperkte levensduur ( een paar jaar ) ten laste van de exploitatie geboekt moeten worden.

 

Reactie: De gemeente heeft steeds gesteld dat dat wel zo moge zijn, maar dat dat een andere grondslag is dan waarop de voeding van de voorziening thans is gebaseerd. De subsidiebijdrage moet worden afgerekend op dezelfde uitgangspunten als waarop deze is verleend. Verschil van inzicht en verantwoorden leidt tot een ander exploitatieresultaat. Een juist beeld van dit resultaat is belangrijk, zeker in de eerste exploitatiejaren na nieuwbouw waarin de subsidiebijdrage op basis van het exploitatieresultaat wordt afgerekend.

 

Opmerking: Los van deze discussie wordt opgemerkt dat de gehanteerde gemiddelde afschrijvingstermijn van 15 jaar niet overeenstemt met de gemiddelde afschrijvingstermijn van de huidige inventaris, zeker niet als van die gelden ook nog het onderhoud moet worden bekostigd.

 

Uitgangspunt 20.

De gemeente bepaalt tot op welk niveau zij zich verantwoordelijk voelt de beherende instellingen

financieel in staat te stellen de huidige inventaris op peil te houden. Vooraf kan reeds worden gesteld dat instandhouding van de inventaris op het huidige niveau ( kwalitatief / kwantitatief ) leidt tot de noodzaak om de beherende instellingen op dit onderdeel in het vervolg extra financieel tegemoet te komen.

( ervaring met beleidslijn “Onderhoud / vervanging / uitbreiding van inventaris” )

 

Opmerking: Voordat met de nieuwe subsidiesystematiek wordt gestart, dient de afschrijving van oude inventaris te zijn afgehandeld. Normering moet flexibel zijn: vergoeding op basis van die normering moet meegroeien met uitbreiding inventaris vanwege uitbreiding taken of functies.

 

Uitgangspunt 21.

Voor aanschaf / onderhoud / vervanging van inventaris ontvangen de beherende instellingen voortaan een genormeerde tegemoetkoming. De instellingen zijn vrij om te bepalen hoe dit bedrag, gezien de specifieke lokale situatie / behoefte, ten behoeve van de inventaris wordt ingezet.

 

Standpunt B&W:

Zoals in de uitgangspuntennotitie toegelicht komt de thans gehanteerde subsidiegrondslag met betrekking tot het onderhouden, vervangen en uitbreiden van de inventaris niet overeen met de situatie in de praktijk. De waarde van de totale inventaris is vaak hoger dan het bedrag waarmee gerekend wordt bij het bepalen van de hoogte van de dotatie in de voorziening. Bovendien zijn de marktconforme afschrijvingstermijnen van de aanwezige inventaris veel korter dan de gemiddelde termijn van 15 jaar volgens de subsidiegrondslagen. Gevolg is een aanzienlijke scheefgroei tussen de mate waarin de voorziening wordt opgebouwd en de mate waarin de inventaris zou moeten worden afgeschreven. Instellingen zijn simpelweg niet in staat om met de hiertoe beschikbaar gestelde middelen de huidige inventaris tijdig te onderhouden en/of te vervangen. Om de inventaris op peil te houden zijn instellingen genoodzaakt om middelen uit het eigen vermogen bij te passen. De huidige subsidiegrondslag moet worden vervangen door een manier / mate van subsidiëren die de beherende instellingen financieel in staat stelt een op de schaal van het betreffende gemeenschapshuis toegesneden samenstelling en waarde van de inventaris te bekostigen. Gedacht wordt aan objectieve normering van de mate waarin de gemeente de beherende instellingen hiertoe financieel tegemoet moet komen. Een normering om te voorkomen dat in de toekomst discussies plaatsvinden wat wel of niet tot de inventaris behoort en hoe duur zoiets dan mag zijn. Die beslissing / beleidsvrijheid willen we aan de beherende instellingen laten. Via indexering wordt bewaakt dat de compensatie ( subsidiebijdrage op dit onderdeel van de exploitatie ) in lijn blijft met reguliere kostenstijgingen. Bij het bepalen van de nieuwe subsidiegrondslag met betrekking tot de inventaris, gaan we er vanuit dat alle gemeenschapshuizen thans ( in ruime ) beschikken over die inventaris, die nodig wordt geacht om als gemeenschapshuis goed te kunnen functioneren. Hierbij zal worden gecheckt of vergelijkbare onderdelen in de opgaven van alle instellingen hetzelfde worden geïnterpreteerd c.q. wel of niet zijn meegenomen. Elke normering zal uiteindelijk arbitrair zijn, doch we willen komen tot een systeem dat leidt tot een bijdrage waarvan door betrokken partijen in alle redelijkheid wordt ingeschat dat het voldoende mogelijkheden biedt om ook qua inventaris op een acceptabel niveau te kunnen blijven functioneren. Vanwege voornoemde scheefgroei zal de gemeentelijke bijdrage op dit exploitatieonderdeel naar boven moeten worden bijgesteld.

   

Investeringen.

 

Uitgangspunt 22.

Beherende instellingen maken tijdig melding van investeringen in het gebouw, waarvoor een beroep op de gemeente zal worden gedaan.

( ervaring met beleidslijn “Investeringen” )

 

In reactie op de vraag wat moet worden verstaan onder “tijdig” wordt gesteld dat de investering gemeld moet zijn vóór 1 mei van het jaar voorafgaand aan het jaar waarin de investering gewenst is.

 

Beschikbaarheid van gemeenschapshuizen die geen eigendom zijn van de gemeente

 

Uitgangspunt 23.

De beschikbaarheid van de accommodaties die geen eigendom zijn van de gemeente ( Hapert = stichting / Casteren = woningstichting ) moet gewaarborgd zijn.

Via de erfpachtovereenkomst ( Hapert ) en de huurovereenkomst met WSZ ( Casteren ) is de beschikbaarheid van genoemde accommodaties voldoende gewaarborgd.

De praktijk geeft geen aanleiding in deze zaken anders te gaan regelen.

( ervaring met beleidslijn: “Beschikbaarheid van gemeenschapshuizen die geen eigendom zijn van de gemeente” )

 

Bijzondere functies

 

Uitgangspunt 24.

Het opzetten en uitbreiden van “bijzondere functies” in de gemeenschapshuizen wordt toegejuicht, mits geen verdringing van reguliere activiteiten / functies plaatsvindt, mits niet-commercieel en mits qua aard en karakter gelieerd / te linken aan de reguliere functies van het gemeenschaphuis.

( ervaring met beleidslijn “Bijzondere functies” )

 

Bekend is dat sommige gemeenschapshuizen overwegen hebben om tijdens “daluren” andere functies te gaan verzorgen. Zo komen we in afzonderlijke visiedocumenten ambities tegen die variëren van een dagconferentieoord voor o.a. de industrie en zakelijke dienstverlening, uitbreiding van de cateringmogelijkheden, uitbreiding van de horeca en restaurantfunctie met terras, het onderbrengen van een VVV-faciliteit, etc.

 

Standpunt B&W:

Het geformuleerde onder uitgangspunt 24 dient in die mate te worden genuanceerd dat op voorhand geen functies worden uitgesloten. Uitbreiding mag echter niet leiden tot oneerlijke concurrentie en dient te worden afgestemd met de, op grond van andere beleidsterreinen zoals ruimtelijke ordening, voorgestane clustering van functies. Initiatieven zullen vanuit een positieve doch kritische grondhouding worden benaderd. Uitbreiding met functies die geen duidelijke relatie hebben met de statutaire doelstelling van het gemeenschapshuis, vereist vóóraf instemming door de gemeente.

 

Uitgangspunt 25.

Met de gemeente wordt vooraf afgestemd, indien van de gemeente wordt verwacht dat een financiële bijdrage wordt geleverd aan de totstandkoming / instandhouding van een “bijzondere functie” in het gemeenschapshuis.

 

Uitgangspunt 26.

Eventuele uitbreiding van de theaterfunctie van “Den Herd” dient plaats te vinden in nauw overleg met het bestaande aanbod in Reusel en Bergeijk, om er voor te zorgen dat het aanbod aanvullend in plaats van in concurrentie van elkaar is. Bij verdere invulling van de functie - cultureel centrum - zal steeds de afweging gemaakt moeten worden of de geconstateerde behoefte lokaal moet worden ingevuld of dat verwezen moet / kan worden naar aanbod in de regio en/of een centrumgemeente zoals Eindhoven.

( ervaring met beleidslijn “Bijzondere functies” )

 

Opmerking “Den Herd”: In zekere mate vissen de aanbieders van een cultureel (theater-)programma in onze regio, uit dezelfde vijver. Er vindt reeds afstemming plaats, niet alleen met de buurgemeenten, maar in een netwerk dat zelfs de regio overstijgt. Er wordt geen uitbreiding ( in de omvang ) van het huidige aanbod verwacht.

 

Paracommerciële activiteiten.

 

Uit artikel 4 van de Drank en horecawet is op te maken dat onder paracommercialisme het volgende kan worden verstaan: een vanuit het oogpunt van ordelijk economisch verkeer ongewenste mededinging bij het verstrekken van alcoholhoudende drank door rechtspersonen, niet zijnde naamloze vennootschappen of besloten vennootschappen (dit zijn bij uitstek rechtsvormen voor commerciële ondernemingen) met beperkte aansprakelijkheid, die zich richten op activiteiten van recreatieve, sportieve, sociaal-culturele, educatieve, levensbeschouwelijke of godsdienstige aard. Van paracommercialisme is sprake als, meestal onder ongelijke voorwaarden, de gewone horecabedrijven ongewenste concurrentie van bepaalde instellingen ondervinden. Eén van die ongelijke omstandigheden betreft het krijgen van (exploitatie-)subsidie. Burgemeester en wethouders dienen dan bij de verlening van de drank- en horecavergunning te waken voor mogelijke oneerlijke concurrentie. Dit kan het college doen door aan de horecavergunning van deze paracommerciële instellingen een of meer voorschriften of beperkingen te verbinden die, gelet op de plaatselijke of regionale omstandigheden, nodig zijn ter voorkoming van mededinging door het verstrekken van alcoholhoudende drank, die uit een oogpunt van ordelijk economisch verkeer als onwenselijk moet worden beschouwd. Via het hierboven genoemde artikel 4 kunnen aan alle drank- en horecavergunningen van instellingen als bedoeld in artikel 4 van de drank- en horecawet voorschriften en beperkingen worden gekoppeld. Alle gemeenschapshuizen in onze gemeente hebben een drank- en horecavergunning.

In deze vergunningen zijn standaard beperkingen opgenomen ten aanzien van:

  • a.

    in de inrichting te houden bijeenkomsten van persoonlijke aard, zoals bruiloften en partijen;

  • b.

    het openlijk aanprijzen van de mogelijkheid tot het houden van bijeenkomsten als bedoeld onder a;

  • c.

    de tijden gedurende welke in de betrokken inrichting alcoholhoudende drank wordt verstrekt.

Voor het verkrijgen van een drank- en horecavergunning moet een paracommerciële horecaondernemer op grond van artikel 9 Drank- en Horecawet een bestuursreglement opstellen met betrekking tot een verantwoorde verstrekking van alcohol. Dit reglement geeft in ieder geval aan op welke dagen en tijdstippen bedrijfsmatig of anders dan om niet alcoholhoudende drank wordt verstrekt en hoe de stichting voorziet in de wijze waarop wordt toegezien op naleving.

Aanvullend op het bepaalde in het bestuursreglement kan een convenant tussen het gemeenschapshuis en de lokale horeca worden gesloten over welke activiteiten wel / niet in het gemeenschapshuis mogen plaatsvinden en hoe vaak per jaar.

 

Opmerking: De wens van de gemeente om per kern te komen tot concrete afstemming / afspraken, vastgelegd in een convenant met de plaatselijke horeca, zou voor de horeca wel eens aanleiding kunnen vormen om bij die gelegenheid bepaalde zaken die vele jaren gebruikelijk zijn, terug te draaien.

 

Reactie: Opgemerkt wordt dat daarbij nooit voorbijgegaan kan worden aan wat al jaren gebruikelijk is.

Een convenant biedt duidelijkheid en voorkomt dat bij elke commerciële activiteit moet worden afgewogen of die eigenlijk wel in het gemeenschapshuis mag plaatsvinden.

 

Uitgangspunt 27.

Gemeenschapshuizen mogen geen gebruiksmogelijkheden bieden aan activiteiten van commerciële of persoonlijke aard, tenzij dit met instemming van de plaatselijke horeca geschiedt en/of via de lokale horeca geen passend alternatief onderkomen voorhanden is.

( ervaring met beleidslijn “Paracommerciële activiteiten” )

 

Opmerking: In Bladel is in 2001 is een convenant gesloten met de plaatselijke horeca. Het biedt over en weer duidelijkheid over welke zaken wel / niet in het gemeenschapshuis thuishoren c.q. mogen plaatsvinden ( en in welke mate ). Er wordt in Bladel geen uitbreiding van paracommerciële activiteiten voorzien.

 

In Netersel bestaat er op dit moment goed overleg met de uitbater van de plaatselijke horecagelegenheid. Als de situatie daar om vraagt helpt men elkaar over en weer vooruit bijv. via het uitlenen van extra meubilair. Die goede verstandhouding is echter persoonsafhankelijk. Een nieuwe uitbater zou daar heel anders mee om kunnen gaan. Vandaar dat het goed is de huidige afspraken vast te leggen in een convenant. Dit voorkomt discussies in de toekomst en schept direct bij overname van de horecagelegenheid duidelijkheid over de verhouding ten opzichte van het gemeenschapshuis.

 

Standpunt B&W:

Van elk stichtingsbestuur wordt verlangd dat een convenant met de lokale horeca wordt gesloten over welke commerciële activiteiten mogen plaatsvinden in het gemeenschapshuis. Hierbij wordt de lokale, al jaren gebruikelijke, invulling in acht worden genomen.

 

Consumptieprijzen.

 

Uitgangspunt 28.

Om oneerlijke ( gesubsidieerde ) concurrentie met de plaatselijke horeca te voorkomen worden door de beherende instellingen consumptieprijzen gehanteerd die gelijk zijn aan het niveau van de plaatselijke horeca.

( ervaring met beleidslijn “Consumptieprijzen” )

 

Uitgangspunt 29.

Afwijkingen van de uitgangspunt 28 worden niet toegestaan. Handelen in strijd met deze afspraak / deze beleidslijn kan leiden tot een sanctie in vorm van een correctie op de hoogte van de verleende subsidiebijdrage.

Opmerking: Er zijn gemeenschapshuizen die ingeval van niet-commerciële activiteiten gereduceerde consumptieprijzen ( = niet gelijk aan de prijzen in de lokale horeca ) hanteren.

 

Reactie: Dit is zowel in strijd met het huidige beleid als met de voorgestane benadering in de nieuwe situatie.

 

Opmerking: Als motivering wordt opgevoerd dat dit een extra stimulans vormt om voldoende deelname aan de activiteit te bevorderen en in stand te houden.

 

Reactie: Op deze manier deelname promoten is een verkeerde insteek, de inhoud van de activiteit zou potentiële deelnemers moeten enthousiasmeren, niet het feit dat het bier in de foyer dan zo goedkoop is.

 

Opmerking: Een andere reden die genoemd wordt is dat ten behoeve van reguliere, niet commerciële activiteiten veelal sleutelbeheer plaatsvindt en dat de lage beheerkosten een lager consumptietarief zouden rechtvaardigen.

 

Reactie: Behalve dat deze benadering in strijd is met de regels inzake paracommercie en haaks staat op diverse gemeentelijke beleidsterreinen ( waaronder alcoholmatiging/volkgezondheid ), dient het voordeel dat wordt verkregen door bedrijfsmatiger te gaan werken, ten gunste te komen van de exploitatie en niet te worden gespendeerd door “bij te passen” op de consumptieprijs.

 

Standpunt B&W:

Door te bepalen dat de consumptieprijzen gelijk moeten zijn aan de prijzen die gehanteerd worden in de lokale horeca en met deze ondernemers een convenant te sluiten over welke activiteiten wel / niet in het gemeenschapshuis mogen plaatsvinden en hoe vaak, worden de belangrijkste voorwaarden ingevuld voor een goede verstandhouding tussen lokale horeca en gemeenschapshuis, die in plaats van elkaar te beconcurreren, elkaar waar mogelijk aanvullen.

 

Overig.

 

Uitgangspunt 30.

De opslagcapaciteit van de gemeenschapshuizen dient uitsluitend voor materialen van het gemeenschapshuis zelf . Er wordt niet voorzien in extra opslagmogelijkheden voor spullen van gebruikers.

Opmerking: Een stichtingsbestuur zou graag zien dat de gemeente ook een bescheiden opslagcapaciteit zou creëren voor spullen van vaste gebruikers.

 

Standpunt B&W:

De gemeente is bekend met het feit dat thans allerlei grote verenigingsspullen opgeslagen worden in de gemeenschapshuizen. Dat is wel zo praktisch en ook niet bezwaarlijk. Het kan echter geen argument vormen om die reden de capaciteit verder uit te moeten breiden. In de praktijk vindt opslag plaats van spullen die door de gebruikers moeilijk te vervoeren zijn. Als daar in goed overleg met de beherende instelling een oplossing voor kan worden gevonden, is dat geen probleem. Medewerking betreft echter een extra service, is niet afdwingbaar.

 

Opmerking: Een stichtingsbestuur doet de gemeente het verzoek om bepalingen op te nemen omtrent de Eigen Vermogenpositie van de gemeenschapshuizen en wat de solvabiliteit- en liquiditeitsratio’s minimaal nodig zijn voor een normale bedrijfsvoering.

 

Standpunt B&W:

De gemeente wil een algemeen beleidskader voor de gemeenschapshuizen, waardoor de gebruiksmogelijkheden en -condities voor alle inwoners van onze gemeente gelijk zijn, ongeacht in welke kern men woonachtig is. Om dat te bewerkstelligen zijn een aantal beleidslijnen geformuleerd, sommige gedetailleerd uitgeschreven ( om verschil van interpretatie te voorkomen ) en sommige heel algemeen.

De beherende instellingen moeten voldoende beleidsvrijheid behouden en ook als zodanig ervaren dat, binnen het algemene beleidskader, nog voldoende mogelijkheden bestaan om naar eigen inzicht en gegeven de specifieke lokale situatie te handelen. Om die reden hebben wij geen bepalingen omtrent omvang Eigen Vermogen en solvabiliteit- en liquiditeitsratio’s opgenomen. Wij willen de instellingen niet in een keurslijf manoeuvreren. Voor de gemeente past een rol op afstand. Op de gemeente kan een beroep worden gedaan op momenten dat de instelling door onvoorziene omstandigheden en buiten de eigen invloedssfeer in de problemen geraakt.

 

Visie.

 

Opmerking: De geformuleerde visie op de rol en taak van onze gemeenschapshuizen wordt door alle stichtingsbesturen onderschreven. Ook in de beoogde professionalisering herkent men zich. In de praktijk is hier al volop aandacht voor, bijvoorbeeld door de toerekening van kosten aan specifieke ( al dan niet commerciële ), activiteiten, waardoor inzicht ontstaat in de kosten / baten – verhouding. De focus ligt vooral op het gebied van personele inzet. In één van de kleine kernen wordt gewerkt met minimum/maximum contracten, afgesloten op basis van vooraf overeengekomen urenbudgetten per jaar. Om de kosten te beheersen worden flexibele werkroosters opgesteld die een marge beiden van bijvoorbeeld -/- 0,5 maand en + 1 maand. Door de beheerdersuren voornamelijk in te zetten voor niet structurele activiteiten, wordt nadrukkelijk de combinatie met poetswerkzaamheden wordt gezocht. Regulier / structureel gebruik geschiedt daar voor een groot deel via sleutelbeheer.

 

Reactie: Er dient voor gewaakt te worden dat omwille van kostenbesparing ongediplomeerd personeel wordt ingezet op onderdelen waarvoor die deskundigheid / bevoegdheid wel vereist is. 

 

Missie.

 

De missie om te komen tot het realiseren van de geformuleerde visie wordt door alle stichtingsbesturen  onderschreven.

 

Bladel, november 2010.

 

Tot slot:

 

Vervolg is dat eerst gezamenlijk draagvlak wordt bereikt over de uitgangspunten van het nieuwe beleid.

Vervolgens zullen op grond van die uitgangspunten een aantal subsidiegrondslagen worden gedefinieerd die per gemeenschapshuis moeten leiden tot een subsidiebijdrage waarmee het bestuur in staat wordt gesteld de accommodatie goed te beheren en een sluitende exploitatie te realiseren.

De subsidiesystematiek moet zodanig flexibel van opzet zijn dat ingeval van extra taken / functies ruimte bestaat tot aanpassing van de subsidiebijdrage.

  

Bladel, mei 2011.

Uitgangspuntennotitie

“Herijken beleidsnota / formuleren visie en missie gemeenschapshuizen”

 

Aanleiding.

 

De huidige beleidsnota gemeenschapshuizen is 10 jaar oud en is qua beleid en subsidiesystematiek gebaseerd op de situatie in de jaren daarvoor. We beschikken inmiddels over 10 jaar ervaring met de huidige subsidiegrondslagen. Sinds 2001 is het aanbod ( capaciteit en vormgeving ) van gemeenschapshuizen met name in de kleine kernen ingrijpend gewijzigd. Bovendien hebben zich de afgelopen jaren diverse ontwikkelingen voorgedaan, die hebben bijgedragen aan de veranderde positie van het gemeenschapshuis in de lokale gemeenschap. Ook de komende jaren zijn nog een aantal ontwikkelingen voorzien die van invloed zijn op het functioneren van het gemeenschapshuis. Voldoende aanleiding het bestaande beleid te herijken en op grond van het voorstaande een geactualiseerde missie en visie voor de gemeenschapshuizen te formuleren.

 

Inleiding.

 

Het behoud en zo mogelijk verbeteren van de leefbaarheid in elke afzonderlijke kern van de gemeente Bladel blijft één van de belangrijkste speerpunten van het gemeentelijk beleid.

Belangrijke voorwaarde hierbij is dat alle kernen zo veel als mogelijk beschikken over adequate basis- en zorgvoorzieningen. Een gemeenschapshuis wordt als een dergelijke basisvoorziening aangemerkt.

 

De huidige “beleidsnota gemeenschapshuizen” is 1 januari 2001 van kracht geworden.

Onze visie op de positie / rol van de gemeenschapshuizen in de lokale gemeenschap van de afzonderlijke kernen in de onze gemeente, is sindsdien ingrijpend gewijzigd.

Dankzij de als “majeure projecten” betitelde ver- en nieuwbouw van de gemeenschapshuizen in Netersel, Casteren en Hoogeloon beschikken (ook) deze kleine kernen ondertussen over een op de schaal van die kern aangepast multifunctioneel gemeenschapshuis, dat letterlijk en figuurlijk het hart van de lokale gemeenschap vormt, waar het overgrote deel van de lokale sociaal / maatschappelijke, culturele (en sportieve) activiteiten en ontmoetingen plaatsvinden.

Daarnaast staan, met betrekking tot de gemeenschapshuizen in Hapert en Bladel, de komende jaren nog allerlei ( ingrijpende ) ontwikkelingen op de rol.

 

Het primaire doel van de gemeenschapshuizen om onderdak te bieden aan verenigingsactiviteiten en sociaal / maatschappelijke ontmoetingen, is door het streven naar het steeds verder vormgeven van het multifunctionele karakter van deze accommodaties, stevig verbreed.

 

De invoering van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning en de gewijzigde verhoudingen ten opzichte van zorg- en welzijnsinstellingen zijn voorbeelden van ontwikkelingen die de rol / functie van het gemeenschapshuis hebben doen veranderen.

 

De op instandhouding van de aanvankelijke doelstelling gebaseerde subsidiegrondslagen dienen als gevolg van deze ontwikkelingen te worden aangepast aan de nieuwe bredere functie.

Bovendien beschikken we ondertussen over 10 jaar ervaring met deze subsidiegrondslagen.

Ook daarin ligt voldoende aanleiding beleid en subsidiegrondslagen te herijken.

 

In het coalitieakkoord wordt gezien de geformuleerde speerpunten van beleid, groot belang gehecht aan de instandhouding en het zo mogelijk uitbreiden van de functie van de lokale gemeenschapshuizen.

De rol van gemeenschapshuis Den Tref te Hapert na de metamorfose van de Alexanderhof alsmede de keuzenotitie over de toekomst van Den Herd te Bladel zal worden getoetst / gebaseerd op de uitkomsten van de herijking van de beleidsnota. Dit betekent dat deze activiteiten pas zullen worden opgestart, direct nadat door uw raad de nieuw te formuleren visie en missie voor onze gemeenschapshuizen, als toekomstig beleidskader is vastgesteld.

 

Maatregelen die noodzakelijk zijn om de nieuwe bredere functie van de gemeenschapshuizen naar de toekomst toe te garanderen, kunnen getuige de uitkomsten van de raadpleging van de bevolking in het kader van de “Toekomstvisie 2030”, rekenen op een breed draagvlak onder de inwoners van elke afzonderlijke kern van de gemeente Bladel.

  

Ontwikkelingen.

 

  • -

    Algemeen

 

  • Welzijnsbeleid / Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO):

 

In het welzijnsbeleid gaat het om de vraag of de burgers zich welbevinden in het wonen, werken en verblijven in de gemeente. Of burgers zich prettig voelen in hun buurt of dorp heeft allereerst te maken met goede woningen, voldoende werk en goede infrastructurele voorzieningen. Maar naast deze ‘harde’ condities spelen ook andere omstandigheden een rol, zoals veiligheid op straat en de voorzieningen waarvan kan worden genoten. Leefbaarheid en vermaatschappelijking van de zorg staan centraal in het welzijnsbeleid.

 

Sinds 1 januari 2007 is de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) van kracht. De overheid wil bevorderen, dat mensen zo lang mogelijk in eigen buurt of dorp kunnen blijven wonen. De zelfredzaamheid staat in deze wet voorop. Er wordt dus meer verwacht van het eigen initiatief van de burger. Daarnaast moeten mensen die kwetsbaar zijn meer zorg en ondersteuning krijgen van andere burgers, zodat deze mee kunnen doen aan de samenleving. ‘Meedoen’ is kort samengevat hét maatschappelijk doel van de Wmo.

 

In het gemeentelijk welzijnsbeleid spelen elementen als ontmoeting en deelname aan activiteiten dus een belangrijke rol. Door actief deel te nemen aan ontspannende, creatieve, culturele of sportieve activiteiten ontmoeten mensen elkaar en ontstaan sociale verbanden. Daarmee wordt mede voorkomen dat mensen in een isolement raken. Dergelijke activiteiten vinden plaats in welzijnsaccommodaties als gemeenschapshuizen. Als zodanig spelen de gemeenschapshuizen dus een belangrijke rol in het welzijnsbeleid.

 

  • Nieuwe partijen / nieuwe verhoudingen:

 

Woningcoöperaties zijn vanuit hun maatschappelijke betrokkenheid regelmatig bereid te participeren in de totstandkoming van voorzieningen gericht op de verbetering van de leefbaarheid. De leefbaarheid van een gemeenschap bepaalt het woongenot. Zorginstellingen zijn bereid constructief mee te denken over het lokaal vormgeven van de lokaal gewenste / vereiste zorg. Welzijnsinstellingen leggen een grotere druk op professionalisering en efficiency. Ook de dorpraden ( als vertegenwoordiging van de lokale gemeenschap ) geven steeds nadrukkelijker mede sturing aan de invulling van de functie(s) van het lokale gemeenschapshuis.

De traditionele verhouding – vrijwilligersbestuur, subsidie van de gemeente en verhuur van ruimten aan verenigingen – verdwijnt en van gemeenschapshuizen wordt verwacht dat ze nieuwe maatschappelijke rollen en functies gaan vervullen ( naast ontmoeting en ontspanning, ook activiteiten ter bevordering van de sociale cohesie zoals opvang, zorg en ontplooiing ). Ook in de kleine kernen worden / zijn de van oudsher als “huiskamergemeenschapshuizen” aan te duiden voorzieningen, omgevormd tot multifunctionele accommodaties, waar niet alleen ruimte wordt geboden voor ontmoeting en ontspanning maar ook activiteiten worden opgezet voor opvang, zorg, zakelijke en maatschappelijke dienstverlening.

 

  • Behoud leefbaarheid.

 

Kleine kernen kampen in de regel met sterk teruggelopen economische activiteiten. Vanwege ontoereikend marktperspectief, onvoldoende perspectief voor werk en ondernemerschap en de hoge kosten van een zelfstandige vestiging, verdwenen de afgelopen jaren de middenstand en allerlei algemene voorzieningen uit het dorpsgezicht van veel kleine kernen. Om verdere verschraling van de leefbaarheid, via het wegtrekken van jongeren en hulp-/zorgbehoevende ouderen, een halt toe te roepen en activiteiten en voorzieningen voor de kleine kernen te kunnen behouden, is een centrale ontmoetingsplek in de kern enorm belangrijk.

Het zich verenigen in een club uit de eigen kern en daarmee de sportieve strijd aangaan met verenigingen uit een andere kern óf het zich als lokale ( culturele ) club profileren namens die betreffende kern, draagt bij aan de sociale cohesie en ontmoeting in die kern. Het voornemen zou dan ook moeten zijn om die situatie zo veel als mogelijk lokaal te stimuleren en te ondersteunen. De aanwezigheid van een op die kern toegesneden gemeenschaphuis vormt daartoe een belangrijke voorwaarde.

Door verschillende functies onder één dak samen te brengen en gebruik te maken van multifunctionele ruimten, is een efficiënter gebruik mogelijk. Efficiënter gebruik heeft positieve invloed op de kosten van beheer en exploitatie en levert daarmee een belangrijke bijdrage aan de ( financiële ) haalbaarheid / het behoud van voorzieningen en activiteiten.

 

  • “Uitgangspunten voor de realisering van dienstencentra in het kader van de ontwikkeling van woonzorgzones in de gemeente Bladel”.

 

Om de vergrijzing en vermaatschappelijking van de zorg in goede banen te leiden heeft de gemeente Bladel gekozen voor de ontwikkeling van woonzorgzones, met woningen en een woonomgeving die geschikt zijn voor mensen met een zorgvraag, een zorgstructuur die garanties biedt voor adequate zorgverlening én een dienstencentrum waar maatschappelijke- en welzijnsdiensten beschikbaar zijn. Op 11 maart 2004 besloot de raad dat bij het realiseren van deze dienstencentra in eerste instantie bezien moet worden of integratie in bestaande zorg- of welzijnsaccommodaties mogelijk is. Alleen wanneer integratie feitelijk onmogelijk is, kan een alternatieve invulling overwogen worden.

 

  • Decentraal jongerenwerk.

 

Onderzocht wordt hoe decentraal jongerenwerk in met name de kleine kernen van onze gemeente zou kunnen worden vormgegeven. Bezien wordt hoe de multifunctionele accommodatie hiertoe geschikt ( = voor jongeren aantrekkelijk ) gemaakt zou kunnen worden. Het aanbod ( professionele begeleiding + een geschikte accommodatie ) moet dicht bij de vraag ( de jongeren ) mogelijk gemaakt worden. Geïnventariseerd wordt welke sport- en spelmaterialen daartoe nodig zijn en welke eisen ( afmetingen, inrichting en geluidsisolatie ) aan een ruimte worden gesteld om voor jongeren aantrekkelijk te zijn. Gemeenschapshuizen worden in de gemeente Bladel gebruikt voor tienerbals e.d. Die ontmoetingsplek willen we uit gaan breiden, zodat ook de kleine kernen voor de jeugd aantrekkelijk blijven. Daarmee wordt dan tegemoetgekomen aan de nadrukkelijke vraag van jongeren om elkaar in het eigen dorp ergens vrijblijvend te kunnen treffen.

 

  • “Bottom up” - benadering

 

Bij de totstandkoming van de nieuwe multifunctionele accommodaties in de kleine kernen is bewust en nadrukkelijk gekozen voor de “bottom up” aanpak. Gebruikers, omwonenden en alle andere betrokken partijen werden in een zo vroeg mogelijk stadium betrokken bij de plannen. Door deze interactieve benadering / voortdurende afstemming werden de plannen breed gedragen. Om vraag en aanbod ook in de toekomst zo optimaal mogelijk op elkaar aan te laten sluiten, zal het functioneren van het gemeenschapshuis voortdurende worden getoetst aan de ervaringen van de gebruikers.

 

  • Structureel gebruik door commerciële partijen

 

Steeds vaker worden we benaderd door commerciële partijen ( zoals kinderopvangaanbieders ) die ( voor een bepaalde periode / dus niet incidenteel ) gebruik willen maken van ruimten in onze multifunctionele accommodaties / gemeenschapshuizen. Ruimten die vaak al zijn ingericht voor medegebruik t.b.v. jongerensoosactiviteiten, peuterspeelzaalwerk, tienerbal, of iets dergelijks. De afweging die we moeten maken is of we opteren voor één uniforme norm ( per m2 ? / per uur ? ), ongeacht of het een ruimte in het gemeenschapshuis in Bladel betreft ( grote kern / gebouw op leeftijd ) of in Netersel ( kleine kern / nieuw gebouw ) óf een norm per gebouw ( afhankelijk van voorzieningen in de ruimte / leeftijd gebouw / situering gebouw ( in welk dorp ) etc.

 

  • BTW

 

Om te voorkomen dat de stichtingsbesturen gesanctioneerd worden vanwege een onjuiste BTW-huishouding, willen we op korte termijnen afspraken maken met de belastingdienst over de juiste wijze waarop en de juiste mate waarin BTW moet worden afgedragen en in vooraftrek mag worden genomen. Per gemeenschapshuis zal al naar gelang de specifieke lokale situatie in beeld gebracht moeten worden welke BTW-verplichtingen er kleven aan de verhuur van ruimten, de exploitatie van het horecagedeelte, het namens de gemeente uitvoeren van groot onderhoud en de BTW over investeringsbijdragen van de gemeente.

 

  • Verantwoording

 

De resultaten van de exploitatie van de afzonderlijke gemeenschapshuizen in ogenschouw nemende moeten we concluderen dat de huidige subsidiesystematiek met het voeden van voorzieningen onderhoud en inventaris op de balans van de afzonderlijke stichtingen, niet de gewenste garantie biedt dat op momenten dat het nodig is, voldoende middelen aanwezig zijn om het noodzakelijke onderhoud of het vervangen van inventaris te bekostigen.

De beleidsvrijheid van de stichtingsbesturen om van de jaarlijks aangereikte onderhoudsramingen af te wijken, de voorzieningen voor andere investeringen aan te wenden, aanvullende dotaties ten laste van de exploitatie door te voeren, biedt mede dankzij het achterwege laten van een deugdelijke afstemming over mutaties ( zowel qua onderhoud als qua inventaris ), niet het juiste beeld van de werkelijke exploitatie. Om hier enig zicht op te krijgen, dient jaarlijks de aangereikte verantwoording te worden uitgezuiverd van voornoemde zaken. Dit is érg arbeidsintensief en kan nooit de bedoeling geweest zijn van het wegleggen van bepaalde verantwoordelijkheden bij de stichtingsbesturen.

 

  • -

    Per gemeenschapshuis:

 

  • -

    Bladel

 

Gemeenschapshuis Den Herd is gesitueerd midden in een woonwijk, niet ver verwijderd van het centrum. Op deze locatie heeft Den Herd geen uitbreidingsmogelijkheden meer. De accommodatie heeft haar maximumcapaciteit bereikt. Het beleid / streven om ( zowel uit het oogpunt van gebruik als uit het oogpunt van exploitatie en beheer ) zo veel mogelijk functies in het gemeenschapshuis onder te brengen, zou vanwege het gebrek aan ruimtelijke mogelijkheden op de huidige plek wel eens serieus kunnen worden gedwarsboomd. Het integreren van de invulling van de nu reeds bekende behoefte aan een nieuw dienstencentrum voor ouderen is om deze reden al bij voorbaat moeilijk.

Bezien moet worden in hoeverre verhuizing / nieuwbouw van gemeenschapshuis Den Herd op een andere locatie in Bladel, bundeling van alle functies ( die we via het gemeenschapshuis onderdak willen bieden ) nu en in de toekomst beter mogelijk maakt. Daartoe zal een keuzenotitie worden opgesteld die voorjaar 2011 aan de gemeenteraad zal worden voorgelegd.

 

  • -

    Hapert

 

Stichting Gemeenschapshuis Hapert is eigenaar van de accommodatie. M.b.t. de ondergrond is een erfpachtovereenkomst gesloten. Er is één ruimte permanent verhuurd aan Radio Kempen FM. Qua subsidie-relatie / financiële ondersteuning wordt “Den Tref” benaderd als ware het een accommodatie van de gemeente. Volgens de onderhoudsraming dient de komende jaren een groot deel van de accommodatie een renovatieachtige opknapbeurt te ondergaan. Het bestuur overweegt al een aantal jaren om de accommodatie ( verder ) te ontwikkelen als dagconferentieoord voor o.a. de industrie en zakelijke dienstverlening.

De ontwikkeling / toekomst van gemeenschapshuis “Den Tref” kan niet los worden gezien van andere ontwikkelingen en wensen die de komende jaren in Hapert / het deelgebied Alexanderhof z’n vertaling zullen (moeten) krijgen. Functies en voorzieningen zullen (meer) toekomstproof en logisch(er) geclusterd (moeten) worden weggezet binnen het centrumgebied van Hapert. Er zijn directe relaties met de andere deelgebieden “Markt” en “Brede School”. Ook binnen het deelgebied “Alexanderhof” zelf dient afstemming plaats te vinden met de functies / voorzieningen die hier zijn voorzien. Eén daarvan is de realisering van een nieuw dienstencentrum voor ouderen.

Om inzicht te verkrijgen in de toekomstige vormgeving en functionaliteit van “Den Tref” dient in nauw overleg met het stichtingsbestuur te worden onderzocht welke nieuwe functies, onder andere als gevolg van de centrumontwikkeling van Hapert, in het gemeenschapshuis kunnen / moeten worden geïntegreerd.

 

  • -

    Hoogeloon

 

Het oude gemeenschapshuis tegenover de kerk kampte jarenlang met capaciteitsproblemen. De gemeenschap werd daardoor gedwongen om creatief met de beperkingen van het gemeenschapshuis om te gaan.

Voor grote activiteiten / evenementen werd uitgeweken naar de accommodatie van een particulier ( Meulenbroeks ) terwijl ook kleine activiteiten elders onderdak vonden ( de horeca / het ouderensteunpunt / etc. ). In 2008 werd met steun van enkele lokale bedrijven een nieuw multifunctioneel gemeenschapshuis gerealiseerd, waarin ook het binnensportgebeuren een plek kreeg.

Met de nieuwbouw van “D’n Anloop” beschikt de kern Hoogeloon over een op de schaal ( de behoefte ) van de kern Hoogeloon afgestemd gemeenschaphuis met passende oefen- / vergader- en binnensportruimte(n) en mogelijkheden om nieuwe functies te integreren.

 

  • -

    Casteren

 

Het bestaande gemeenschapshuis heeft een ingrijpende ver-/nieuwbouw ondergaan en is qua capaciteit vele malen groter geworden. Het gebouw werd in 2007 in gebruik genomen en is eigendom van Woning-stichting De Zaligheden uit Eersel. Gemeente Bladel huurt de accommodaties voor 20 jaar en heeft de accommodatie voor dezelfde periode om niet in gebruik gegeven van Stichting Gemeenschapshuis Casteren.

 

Na een roerige periode op bestuurlijk vlak wordt thans voortvarend gewerkt aan de nadere invulling van het beoogde multifunctionele karakter van het gemeenschapshuis, door het huisvesten van extra functies zoals het uitleenpunt van de bibliotheek, maar vooral door de samenwerking in de lokale vormgeving van het brede-school-concept ( huisvesting basisonderwijs en voorschoolse voorzieningen ).

De hoogte van de structurele subsidiebijdrage is door deze ontwikkelingen nog moeilijk te bepalen, vandaar dat in Casteren evenals bij de andere nieuwe / vernieuwde gemeenschapshuizen voor de eerste exploitatiejaren “maatwerk” is afgesproken.

Met de nieuwbouw van “D’n Aord” beschikt de kern Casteren over een op de schaal ( de behoefte ) van de kern Casteren afgestemd gemeenschaphuis met passende oefen- / vergader- en binnensportruimte(n) en mogelijkheden om nieuwe functies te integreren.

 

  • -

    Netersel

 

In 2006 werd gemeenschapshuis “De Poel” in gebruik genomen. Het bestaande gymlokaal werd uitgebreid met een podium, vergaderruimten, een keuken, een ontmoetingsruimte, een beheerdersruimte en diverse bijruimten. De nieuwe accommodatie is eigendom van de gemeente Bladel. Er werd een stichting opgericht die de verantwoordelijkheid voor het beheer en de exploitatie van de nieuwe accommodatie op zich nam.

Met de nieuwbouw van “D’n Poel” beschikt de kern Netersel over een op de schaal ( de behoefte ) van de kern Netersel afgestemd gemeenschaphuis met passende oefen- / vergader- en binnensportruimte(n) en mogelijkheden om nieuwe functies te integreren.

  

Bestaand beleid.

 

“Beleidsnota gemeenschapshuizen” ( 2000 ):

 

Visie:

 

“Met inachtneming van onderstaande beleidslijnen worden de ( meerjarige) budgetsubsidies bepaald die de beherende instellingen in staat moet stellen om de accommodaties in goede staat te houden en beschikbaar te stellen aan de doelgroepen voor de uitvoering van welzijnsactiviteiten”.

 

Missie:

 

  • -

    harmonisatie in de relaties tussen de gemeente en de afzonderlijke gemeenschapshuizen in de vijf   kernen, zonder de eigenheid van de individuele gemeenschapshuizen uit het oog te verliezen;

  • -

    de beherende instellingen beschikken over de instrumenten die hen in staat stellen de verantwoordelijkheid te dragen voor een goed beheer van de accommodaties.

 

Beleidslijnen:

 

  • -

    Huurrelaties:

In de relatie exploitant-gebruiker wordt de beherende instelling geacht aan de gebruikers geen huur in

rekening te brengen voor het gebruik van de zalen voor de uitvoering van verenigingsactiviteiten.

 

  • -

    Onderhoud:

Het onderhoud van de gebouwen vindt plaats onder verantwoordelijkheid van de beherende instellingen. Financiering vindt plaats via een voorziening die gevoed wordt ten laste van de exploitatierekening.

 

  • -

    Onderhoud / vervanging / uitbreiding van inventaris:

Onderhoud, vervanging en uitbreiding van inventaris vindt plaats onder verantwoordelijkheid van de beherende instellingen, waarbij de dekking plaatsvindt via de voorziening inventaris, die gevoed wordt ten laste van de exploitatierekening.

 

  • -

    Investeringen:

Besluitvorming over investeringen verloopt via de gemeenteraad in het kader van de meerjarige

investerings- en activiteitenprogramma’s.

 

  • -

    Beschikbaarheid van gemeenschapshuizen die geen eigendom zijn van de gemeente:

De erfpachtovereenkomst met de Stichting Gemeenschapshuis Hapert geeft gedurende de looptijd van die overeenkomst voldoende zekerheid over de duurzame beschikbaarheid van deze accommodatie als gemeenschapshuis.

 

  • -

    Bijzondere functies:

Een bijzondere functie doet zich voor bij het gemeenschapshuis van Bladel ( theater ).

Voor de theaterfunctie wordt in het kader van deze beleidsnota een afzonderlijk budget toegekend.

 

  • -

    Paracommerciële activiteiten:

Beperking of uitbreiding van paracommerciële activiteiten kunnen geëffectueerd worden op basis van een convenant tussen horecaondernemers, gemeenschapshuizen en gemeente, of in gevallen waarin dat wettelijk afdwingbaar blijkt.

 

  • -

    Consumptieprijzen:

In de gemeenschapshuizen moeten consumptieprijzen gehanteerd worden die op het niveau liggen van wat plaatselijk in de horecabedrijven gangbaar is.

  

Ervaringen.

 

  • -

    Huurrelaties:

Deze beleidslijn werd volgt gedefinieerd: “Voor verenigingsactiviteiten mag geen huur in rekening worden gebracht. Voor commerciële activiteiten, ook voor verenigingsactiviteiten met een commerciële inslag én voor activiteiten van verenigingen van buiten de gemeente, moet wél huur in rekening gebracht worden”.

In de praktijk blijkt dat de afzonderlijke stichtingsbesturen hier verschillend mee om gaan.

- Wanneer is er sprake van een verenigingsactiviteit ? Alleen wanneer de gebruiker aantoonbaar maakt dat ze een vereniging is ( strikt naar de letter van de beleidslijn ) óf wanneer het niet-commerciële activiteiten betreft door of voor ( groepen ) inwoners van onze gemeente ( handelen - in de geest van - de beleidslijn ).

- Wanneer is er sprake van commerciële activiteiten of activiteiten met een commerciële inslag ? Is dat het geval als er entree wordt gevraagd óf alleen wanneer het “verenigingsvreemde” activiteiten betreft gericht op extra inkomsten ( bv een rommelmarkt ) ? Beherende instellingen gaan hier verschillend mee om, terwijl er ook voorbeelden zijn van het toepassen van verschillende gradaties van de huurverplichting c.q. -vrijstelling.

Ten behoeve van de uniformiteit van beleid dient op dit onderdeel een meer eenduidig standpunt te worden geformuleerd om verschillen tussen de afzonderlijke gemeenschapshuizen te voorkomen.

 

  • -

    Onderhoud:

Het onderbrengen van de onderhoudsverantwoordelijkheid bij de beherende instellingen was gebaseerd op de overtuiging bij de besturen dat men het onderhoud sneller en tegen lagere kosten zou kunnen ( laten ) uitvoeren. Een deel van dat ingecalculeerde voordeel kwam ten goede van de gemeente door middel van een efficiencykorting van 10% op de becijferde voeding van een onderhoudsvoorziening bij de stichtingsbesturen. Ervaring leert ons dat besturen al dan niet bewust de voorziening oneigenlijk aanwenden voor zaken die niet als onderhoudactiviteit zijn opgenomen in de meerjarige onderhoudsraming, voor wensinvesteringen, voor onderhoudsactiviteiten die veel verder gaan dan instandhouding van de bestaande situatie, etc.

De terugkoppeling van uitgevoerde / doorgeschoven onderhoudsactiviteiten laat te wensen over, waardoor de meerjarenraming van het te plegen onderhoud geen juist / actueel beeld meer schetst van de praktijk. Het vergt ontzettend veel inzet om enig zicht te behouden op de onderhoudsraming en daarop gebaseerde subsidiebijdrage enerzijds en de werkelijke onderhoudstoestand en –uitgaven anderzijds.

 

  • -

    Onderhoud / vervanging / uitbreiding van inventaris:

De jaarlijkse dotatie bedraagt 7% van de aanschafwaarde van de inventaris die in de voorgaande periode van 15 jaar is aangeschaft. De instellingen hebben vanaf het begin kanttekeningen geplaatst bij de hoogte van deze dotatie omdat een gemiddelde afschrijvingstermijn van 15 jaar veel te hoog werd geacht. Vervanging is gemiddeld slechts 1 x per 15 jaar mogelijk, terwijl die termijn bovendien nog eens wordt opgerekt doordat ook het onderhoud en eventuele uitbreiding van de inventaris ten laste van dit budget moet worden gefinancierd. Dat terwijl de gebruikelijke afschrijvingstermijnen van het overgrote deel van de inventaris in de praktijk véél korter zijn. Op dit onderdeel van de subsidiëring heeft de afgelopen 10 jaar dan ook behoorlijke scheefgroei plaatsgevonden. Uit recente taxaties van de inventaris is gebleken dat de, in het jaarlijkse subsidiebedrag opgenomen, bijdrage voor de voeding van de voorziening in de meeste gevallen op een (veel) lager totaalbedrag is gebaseerd dan de werkelijke waarde van de inventaris in de praktijk.

  

  • -

    Investeringen:

De beherende instellingen dienen via een meerjarig werkplan tijdig melding te maken van investeringen in het gebouw, niet zijnde onderhoud / renovatie of inventaris. De gemeente kan vervolgens in haar meerjarig investeringsprogramma de benodigde bedragen oormerken / reserveren. In de praktijk werden noodzakelijk geachte investeringen ad hoc voorgelegd en beoordeeld.

 

  • -

    Beschikbaarheid van gemeenschapshuizen die geen eigendom zijn van de gemeente:

Het aanbod gemeenschapshuizen is sinds 2000 ingrijpend gewijzigd. De accommodaties in Bladel, Hoogeloon en Netersel zijn eigendom van de gemeente. Het gemeenschapshuis in Casteren is van Woningstichting De Zaligheden uit Eersel, waarmee een huurovereenkomst van 20 jaar ( tot juni 2017 ) is gesloten. De accommodatie in Hapert is eigendom van Stichting Gemeenschapshuis Hapert.

 

  • -

    Bijzondere functies:

Alleen het gemeenschapshuis in Bladel vervulde de afgelopen jaren een “bijzondere functie”. Het theaterprogramma in “Den Herd” voorziet, gezien de jaarlijkse bezoekersaantallen, in een duidelijke behoefte uit onze gemeente én de regio.

 

  • -

    Paracommerciële activiteiten:

Het aanbod van passende en voldoende vergader- / oefen- en sportruimten is sinds het van kracht worden van de beleidsnota gemeenschaphuizen ( 2001 ) door met name ver-/nieuwbouw van de gemeenschaps-huizen in de kleine kernen flink gewijzigd. Deze accommodaties zijn allemaal voorzien van een ontmoetingsruimte / kantine / bar die dienstbaar / ondersteunend is aan de activiteiten die in een gemeenschapshuis hun onderkomen hebben. (Bar-)activiteiten die verder gaan, vormen terecht aanleiding tot een discussie over oneerlijke ( gesubsidieerde ) concurrentie met de plaatselijke horeca.

 

  • -

    Consumptieprijzen:

Hoewel de bepaling in de beleidsnota geen ruimte biedt voor interpretatieverschillen, toont de praktijk een ander beeld. In Hapert en Bladel wordt trouw conform deze bepaling gehandeld. In de kleine kernen daarentegen hanteert men eigen consumptieprijzen.  

 

Visie

  • Lange termijn- / toekomstperspectief op basis van een compleet beeld van de huidige situatie en inzicht in te verwachten en gewenste ontwikkelingen.

 

De gemeente is verantwoordelijk voor de leefbaarheid in de afzonderlijke kernen van de gemeente Bladel.

Een centrale ontmoetingsplek levert een belangrijke bijdrage aan het behoud van de leefbaarheid en vormt een belangrijke schakel in de sociale infrastructuur. Een goed functionerend gemeenschapshuis draagt bij aan de sociale cohesie, de mate waarin mensen in hun gedrag en beleving uitdrukking geven aan hun betrokkenheid bij de maatschappelijke verbanden in hun persoonlijk leven en als burger in de samenleving.

 

Het gemeentelijk beleid ten aanzien van de gemeenschapshuizen / multifunctionele accommodaties is gericht op het creëren / het in stand houden van een situatie waarin:

 

  • Elke kern over een op de maat van de betreffende kern toegesneden multifunctionele accommodatie beschikt met voldoende capaciteit aan ruimten om nu en in de toekomst onderdak te bieden aan   activiteiten van zowel het verenigingsleven als van zorg- en welzijnsinstellingen die dienstbaar zijn aan de lokale gemeenschap;

 

  • De multifunctionele accommodatie ( MFA) waar mogelijk samen met een ( in de MFA geïntegreerd ) wijkdienstencentrum voor ouderen en de omliggende zorgservicewoningen, een moderne faciliteit vormt waar cultuur, ( 24-uurs)- zorg, recreatie en wonen zijn gecombineerd en ook de plaatselijke jeugd een plek heeft;

 

  • De gemeenschapshuizen letterlijk en figuurlijk het hart van de lokale gemeenschap vormen, de accommodatie die door en voor de lokale gemeenschap is gerealiseerd, de plek waar het overgrote deel van de lokale sociaal / maatschappelijke, culturele ( en sportieve ) activiteiten en ontmoetingen plaatsvinden;

 

  • Door de beschikbaarheid van een representatieve accommodatie een prettige locatie ontstaat waar het verenigingsleven, maar ook burgers, werkgevers en werknemers elkaar kunnen ontmoeten, het lokaal organiserend vermogen wordt gestimuleerd en alle betrokken partijen worden uitgedaagd om samen te werken, creatief te denken en innovatief te zijn;

 

  • Het gemeenschapshuis de thuishaven is voor alle basisvoorzieningen, die van belang zijn voor de inwoners van de betreffende kern;

 

  • Verdere professionalisering wordt doorgevoerd door het gemeenschapshuis meer planmatig en bedrijfsmatig te beheren en te besturen en een voortdurende aandacht voor de kwaliteit van de dienstverlening;

 

  • Elk gemeenschapshuis, de mogelijkheid wordt geboden de algemene visie lokaal in te kleuren en maatwerk te leveren waardoor een visie op het eigen functioneren ontstaat waarbij rekening wordt gehouden met relevante ontwikkelingen en afstemming plaatsvindt op de lokale behoeften en wensen;

 

  • Samenwerking wordt gezocht met externe partijen, zoals woningcorporaties, zorginstellingen en andere relevante organisaties die een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan het functioneren van het gemeenschaphuis;

 

  • Voortdurend wordt afgestemd met de gebruikers, vrijwilligers en andere betrokken partijen, om vraag en aanbod zo optimaal mogelijk op elkaar te laten aansluiten en een zo efficiënt mogelijke exploitatie te realiseren;

 

  • Aandacht is voor de meerwaarde die vrijwilligers hebben voor de betrokkenheid bij het gemeenschapshuis.

 

 

Missie

  • Functie / taak / doelstelling

  • Een principiële keuze op basis van de visie

  • Centrale gedachte over de functies die de accommodatie in de toekomst moet ( gaan ) vervullen

 

Het gemeenschapshuis wordt beschouwd als het hart van de lokale gemeenschap, waar inwoners elkaar treffen, het verenigingsleven “thuis” is en ook zorg-, hulp- en dienstverlenende instellingen een plek hebben.

 

Afhankelijk van de specifieke lokale situatie wordt aan deze doelstelling invulling gegeven door te streven naar gemeenschapshuizen:

 

  • “Door en voor de lokale gemeenschap”:

 

Bij de totstandkoming van de nieuwe gemeenschapshuizen is er bewust voor gekozen om de lokale bevolking vanaf het prille begin te betrekken bij de plannen. Door alle afwegingen in dat proces transparant en open te communiceren, werd draagvlak gecreëerd. De wijze waarop inspraak werd geboden, sterkte bij toekomstige gebruikers en bestuurders het gevoelen dat naar hen werd geluisterd en hun wensen zo (optimaal) mogelijk werden vertaald in de opzet van de accommodatie. Resultaat was dat een “eigen” gebouw werd gerealiseerd, waarin het maximaal haalbare van de lokale behoeften waren vertaald. Omvang en mogelijkheden zijn bepaald door de specifieke lokale omstandigheden. Dezelfde betrokkenheid en draagvlak als bij de totstandkoming, willen we ook creëren ten aanzien van het gebruik en de exploitatie van het gemeenschapshuis, ook in de grotere kernen Bladel en Hapert. Instemming over het algemene beleidskader waarbinnen de lokale stichtingsbesturen kunnen opereren. Bij het beheer en de exploitatie van de gemeenschapshuizen past voor de gemeente een rol op afstand, om te waken over het uniforme beleid op hoofd-lijnen, zonder de eigenheid van de individuele gemeenschapshuizen geweld aan te doen, met de mogelijkheid per kern om zich te onderscheiden ( bijv. “Den Herd” als regionaal cultureel centrum ).

 

  • Waarin zo veel mogelijk functies zijn geïntegreerd met behoud van eigen identiteit:

 

Het streven naar een accommodatie waar de leefbaarheid van de gemeenschap zijn vertaling vindt, moet zo veel mogelijk verschillende gebruikers kunnen bedienen.

 

Via een multifunctioneel en flexibel gebruik van ruimten, waar nodig ( in combinatie met / door middel van ) verbouw of uitbreiding van capaciteit, moeten synergievoordelen worden behaald die behoud van functies mogelijk maakt waar deze individueel steeds meer ( dreigen ) te verdwijnen.

Synergievoordelen dragen er mogelijk toe bij dat de functies ontmoeting, ontspanning en ontwikkeling verder worden uitgebreid. Het uitbreiden van / het integreren van functies ( opvang, zorg, e.d. ) mag niet ten koste gaan van bestaand gebruik en is slechts mogelijk indien dit in harmonie met het bestaande gebruik kan worden ingepast. Geen enkele gebruiker kan het exclusieve gebruik / een voorkeursrecht van ruimten of gebruikstijden claimen. Verenigingsgebruik en gebruik door ( groepen van ) personen geniet voorrang op een gebruik ten behoeve van (verenigings-)activiteiten met een commerciële inslag of commerciële activiteiten. Laatstgenoemde activiteiten zijn vaak exploitatietechnisch interessant, doch mogen regulier (verenigings-)gebruik niet verdringen. Een optimaal gebruik door ( groepen van ) personen en verenigingen ( oorspronkelijke doelstelling ) dient te allen tijde voorrang te genieten boven commerciële activiteiten / activiteiten met commerciële inslag ( die meer inkomsten generen ) en uit het oogpunt van exploitatie interessanter zijn. De doelstelling is niet om een zo gunstig mogelijk resultaat te behalen, maar om optimaal huisvesting te bieden aan lokale activiteiten. Daarnaast moet zo veel mogelijk voorkomen worden dat geluidproducerende activiteiten ( drumband, harmonie, e.d. ), die qua aard en karakter thuishoren in een gemeenschapshuis, vanwege de veronderstelde overlast naar andere gebruikers, al dan niet noodgedwongen uitwijken naar alternatieve ruimten / accommodaties. Getracht moet worden om ook die gebruikers zo lang / zo veel als mogelijk “binnen boord” te houden.

 

  • Waar de lokale gemeenschap zich thuis voelt, zich kan ontspannen, elkaar kan ontmoeten en activiteiten kunnen plaatsvinden:

 

Criteria waaraan kan worden getoetst of een gemeenschapshuis aantrekkelijk wordt ervaren en uitnodigt tot gebruik door inwoners uit alle lagen van de lokale bevolking in de leeftijd van 0-100 jaar zijn:

  • Voldoende passende ( multifunctionele ) oefen- / vergader- ( en sport-)ruimten, afgestemd op de schaal van de betreffende kern en de behoefte van de lokale gemeenschap

  • Voldoende faciliteiten / geoutilleerd om alle gebruikers optimaal te bedienen / te ondersteunen

  • Laagdrempelig ( geen huur )

  • Bereikbaar ( externe en interne routing )

  • Toegankelijk ( ook voor mensen met een beperking )

  • Bruikbaar / gebruiksvriendelijk

  • Open transparant in het te voeren beleid

  • Voldoen aan landelijke wet- en regelgeving

  • Uitnodigend ( Qua vormgeving/kleurstelling/indeling, personeel, programma, . . . )

  • Kwalitatief hoogwaardige invulling openbare ruimte rondom het gemeenschapshuis. ( Waar mogelijk zou de verblijfsfunctie van dit gebied moeten worden verstrekt. )

 

  • Waarvan de beherende instellingen door de gemeente ( financieel ) in staat worden gesteld de verantwoordelijkheid te dragen om de accommodatie overeenkomstig het gemeentelijk beleid te beheren en te exploiteren:

 

De hoogte van de huidige subsidierelatie met de afzonderlijke gemeenschapshuizen is voor wat betreft Bladel en Hapert gebaseerd op de exploitatieresultaten ( + index ) van de jaren voorafgaande aan het van kracht worden van de huidige “beleidsnota gemeenschapshuizen” in 2001 en voor wat betreft de kleine kernen op basis van aannames in afwachting van de werkelijke resultaten gedurende de eerste jaren na ingebruikname. Deze subsidiegrondslagen moeten worden aangepast aan de gewijzigde / uitgebreide doelstelling / functies van onze gemeenschapshuizen.

 

 

Uitgangspunten ( concept-subsidiegrondslagen )

 

Naar aanleiding van ontwikkelingen sinds 2001 / voorziene ontwikkelingen de komende jaren:

 

Uitgangspunt 1.

Gemeenschapshuizen spelen een belangrijke rol bij het realiseren van het gemeentelijk welzijnsbeleid, door in het kader van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning onderdak te bieden aan ontspannende, creatieve, culturele of sportieve activiteiten waar inwoners actief aan kunnen deelnemen / meedoen.

( ontwikkeling “Welzijnsbeleid / Wet Maatschappelijke Ondersteuning” (WMO)

Uitgangspunt 2.

Gemeenschapshuizen staan er voor open om nieuwe maatschappelijke rollen en functies te gaan vervullen ( naast ontmoeting en ontspanning, ook activiteiten ter bevordering van de sociale cohesie zoals opvang, zorg en ontplooiing ).

( ontwikkeling: “Nieuwe partijen / nieuwe verhoudingen” )

 

Uitgangspunt 3.

Gemeenschapshuizen dragen bij aan het behoud van voorzieningen en activiteiten ( en daarmee de leefbaarheid van de betreffende kern ) door onderdak te bieden aan zo veel mogelijk functies en gebruikers.

( ontwikkeling: “Behoud leefbaarheid”)

 

Uitgangspunt 4.

Bij het realiseren van dienstencentra ( onderdeel van het concept “woonzorgzone” ) wordt in eerste instantie bezien of integratie in het lokale gemeenschapshuis mogelijk is.

( ontwikkeling: “Uitgangspunten voor de realisering van dienstencentra in het kader van de ontwikkeling van woonzorgzones in de gemeente Bladel” ).

 

Uitgangspunt 5.

Gemeenschapshuizen bieden onderdak voor ( het lokaal organiseren van ) jongerenactiviteiten.

( ontwikkeling: “Decentraal jongerenwerk”)

 

Uitgangspunt 6.

Gemeenschapshuizen stemmen frequent af of het aanbod nog altijd aansluit bij de behoeften van hun ( potentiële ) gebruikers.

( ontwikkeling: “Bottom up” benadering. )

 

Uitgangspunt 7.

Gemeenschapshuizen hanteren ingeval van een structureel gebruik van (een) ruimte(n) door een commerciële partij, één uniforme huurprijs/norm, ongeacht welke kern of welk gebouw het betreft.

( ontwikkeling: “Structureel gebruik door commerciële partijen” )

 

Uitgangspunt 8.

De gemeenschapshuizen wordt duidelijkheid geboden over de juiste wijze waarop en de juiste mate waarin BTW moet worden afgedragen en in vooraftrek mag worden genomen.

( ontwikkeling: BTW )

 

Uitgangspunt 9.

Gemeenschaphuizen hanteren bij het overleggen van de jaarcijfers een door de gemeente aangereikt verantwoordingsprotocol waarmee het inzicht wordt geboden, dat thans enkel door het herschikken van de jaarcijfers kan worden verkregen.

( ontwikkeling: “Verantwoording” )

 

Met betrekking tot de huidige beleidslijnen:

 

  • -

    Huur:

 

Een belangrijke voorwaarde om onze visie op de gemeenschapshuizen te kunnen verwezenlijken en onze missie te doen slagen, is dat eventuele drempels tot een ( spontaan / periodiek ) gebruik van de gemeenschapshuizen ( zo veel mogelijk ) worden weggenomen. Wanneer inwoners ( al dan niet in verenigingsverband ) huur moeten betalen voor het gebruik van een ruimte in het lokale gemeenschapshuis, zal daartoe pas worden overgegaan op het moment dat acceptabele alternatieven ( waarvoor geen huur verschuldigd is ), niet voorhanden zijn. Ook de horeca biedt vergader- en oefenruimten. Versnippering of afstel van een voorgenomen overleg / activiteit dreigt en aan de beoogde sociale cohesie ( door clustering van activiteiten op één locatie ) wordt afbreuk gedaan. Compensatie van huurkosten via subsidie leidt tot veel administratieve rompslomp en richting gebruikers tot onduidelijkheid of men daar daadwerkelijk voor in aanmerking komt.

 

Uitgangspunt 10.

Voor het gebruik van ruimte(n) door personen / groepen van personen ( al dan niet in verenigingsverband ) en verenigingen afkomstig uit de gemeente Bladel, is geen huur verschuldigd.

  

Uitgangspunt 10a.

Voor alle gebruikers van ruimten in het gemeenschapshuis geldt dat op het niet verschijnen op gereserveerde tijden een sanctie kan worden gesteld.

 

Uitgangspunt 11.

Alle niet commerciële zorg-, hulp- en dienstverlenende welzijnsinstellingen die met hun lokale aanbod een bijdrage leveren aan ( het behoud / het vergroten van ) de leefbaarheid van het dorp, moeten om niet gebruik kunnen maken van ruimten in het gemeenschapshuis.

 

Gebruik is pas mogelijk indien het in goede harmonie met het overige niet commerciële gebruik ingepast kan worden. De extra kosten die uit dit gebruik voortvloeien ( schoonmaak / onderhoud / gas,water,elektra e.d. ) dienen ( zo mogelijk herleidbaar ) ten laste van de exploitatie van het gemeenschapshuis te worden gebracht. Consumpties daarentegen dienen één op één door de gebruiker te worden voldaan.

 

Voor (verenigings-)activiteiten met een commerciële inslag ( “verenigingsvreemde” activiteiten die niet gelieerd zijn aan de – statutaire – doelstelling van de gebruiker ) is wél huur verschuldigd. Wij denken hierbij bijvoorbeeld aan een rommelmarkt die tot doel heeft extra inkomsten te genereren voor de organiserende club. Eigen uitvoeringen / concerten waarvoor entree wordt gevraagd door verenigingen worden daarentegen niet beschouwd als een activiteit met commerciële inslag.

 

De huurverplichting is eveneens van toepassing ingeval van incidenteel gebruik voor commerciële activiteiten en door commerciële partijen: feesten en partijen van persoonlijke aard en bijeenkomsten van professionele (belangen-)organisaties en instellingen.

 

Uitgangspunt 12.

Er is sprake van een “verenigingsactiviteit” wanneer het een activiteit betreft, gelieerd aan de ( statutaire ) doelstelling van die vereniging, zonder het vooropgestelde doel ( extra ) inkomsten te verwerven, uitgevoerd door personen / groepen van personen ( al dan niet in verenigingsverband ) en verenigingen afkomstig uit de gemeente Bladel.

( ervaring met beleidslijn “huur” )

 

Uitgangspunt 13.

Er is sprake van een “activiteit met commerciële inslag” wanneer het “verenigingsvreemde” activiteiten betreft ( niet gelieerd aan de - statutaire - doelstelling van de gebruiker ) met het vooropgestelde doel ( extra ) inkomsten te verwerven.

( ervaring met beleidslijn “huur” )

 

Uitgangspunt 14.

Er is sprake van een “commerciële activiteit” wanneer het activiteiten van een profit-instelling betreft met het vooropgestelde doel de commerciële activiteiten / het commerciële aanbod van de gebruiker te promoten.

( ervaring met beleidslijn “huur” )

 

De stichtingsbesturen van de gemeenschapshuizen worden uitgenodigd inzage te bieden in de gehanteerde huurtarieven ( afhankelijk van zaalgrootte, faciliteiten, omvang gebruik, etc. ). Ons streven is om te komen tot vergelijkbare tarieven in de afzonderlijke gemeenschapshuizen, zodat gebruikers in ongeacht welk gemeenschapshuis van onze gemeente ( nagenoeg ) hetzelfde huurtarief verschuldigd zijn.

 

Uitgangspunt 15.

Er wordt een uniform huurtarievenbeleid ontwikkeld voor alle gemeenschapshuizen in onze gemeente waarin een onderscheid wordt gemaakt in de huur voor verenigingsactiviteiten met een commerciële inslag en commerciële activiteiten.

 

Uitgangspunt 16.

De stichtingsbesturen stellen een overzicht op van activiteiten die zich op de scheidslijn ( in het “grijze” gebied ) van de verschillende categorieën van gebruik bevinden. In overleg kan dan worden bepaald tot welke categorie de betreffende activiteit moet worden gerekend en in welke mate huur is verschuldigd.

  

 Uitgangspunt 17.

In gevallen waarin ruimten in onze gemeenschapshuizen gedurende een langere periode (enkele maanden / een seizoen / of nog langer) exclusief gebruikt worden door commerciële marktpartijen ( bijv. kinderopvang ) wordt een huurnorm voorgestaan van € 125,= excl. BTW per m2 ( prijspeil 2010 ).

Voor de levering van gas, water en elektra wordt een opslag gerekend van 35,= excl. BTW per m2.

Ingeval van medegebruik / gebruik voor enkele dagen / dagdelen per week (gedurende een langere periode) dienen deze normen naar verhouding te worden aangepast. Hierbij wordt gerekend met 15 dagdelen per week ( 5 ochtenden, middagen en avonden ), er vanuit gaande dat commercieel gebruik in de weekenden in regel incidenteel is. Deze normbedragen dienen jaarlijks te worden geïndexeerd met het consumentenprijsindexcijfer van de reeks alle huishoudens ( het indexcijfer van de maand gelegen 4 maanden voor de maand waarin de huurprijs wordt aangepast gedeeld door het indexcijfer van de maand gelegen 16 maanden voor de maand waarin de huurprijs wordt aangepast ).

 

Uitgangspunt 18.

In gevallen waarin een commerciële partij voor een langere periode ( enkele maanden / een seizoen, of nog langer ) een ruimte wil huren in een gemeenschapshuis, dient de gemeente vooraf te worden gekend in de beslissing om hier wel of niet medewerking aan te verlenen.

 

  • -

    Onderhoud / Inventaris:

 

Als we de resultaten van de exploitatie van de afzonderlijke gemeenschapshuizen in ogenschouw nemen, moeten we concluderen dat de huidige subsidiesystematiek met het voeden van voorzieningen onderhoud en inventaris op de balans van de afzonderlijke stichtingen, niet de gewenste garantie biedt dat op momenten dat het nodig is, voldoende middelen aanwezig zijn om het noodzakelijke onderhoud of het vervangen van inventaris te bekostigen. De beleidsvrijheid van de stichtingsbesturen om van de jaarlijks aangereikte onderhoudsramingen af te wijken, de voorzieningen voor andere investeringen aan te wenden, aanvullende dotaties ten laste van de exploitatie door te voeren, biedt mede dankzij het achterwege laten van een deugdelijke afstemming over mutaties ( zowel qua onderhoud als qua inventaris ), niet het juiste beeld van de werkelijke exploitatie. Om hier enig zicht op te krijgen, dient jaarlijks de aangereikte verantwoording te worden uitgezuiverd van voornoemde zaken. Dit is érg arbeidsintensief en kan nooit de bedoeling geweest zijn van het wegleggen van bepaalde verantwoordelijkheden bij de stichtingsbesturen.

 

Onderhoud: De verantwoordelijkheid voor het groot onderhoud en het hiertoe tijdig en voldoende voeden van een voorziening willen we terughalen naar de gemeente. Het huidige systeem was gebaseerd op de aanname dat stichtingsbesturen sneller, efficiënter en daardoor goedkoper zouden kunnen handelen. Dat veronderstelde voordeel zouden we ook kunnen behalen door alle werkzaamheden met betrekking tot het groot onderhoud aan onze gemeenschapshuizen gezamenlijk aan te besteden. Vrijwilligers worden daardoor ontlast van deze zorg en verantwoordelijkheid, het onderhoud is ten aanzien van alle gemeenschapshuizen is hetzelfde en voornoemde rompslomp rondom de verantwoording ( inclusief de verrekening van BTW vanwege geleverde diensten van het stichtingsbestuur aan de gemeente ) behoort tot het verleden. Daar staat tegenover dat het stichtingsbestuur in ieder geval gevoelsmatig minder beleidsvrijheid geniet en minder snel kan handelen. De besparingen op onderhoud vanwege zelfwerkzaamheid blijven mogelijk, aangezien die situatie zich veelal voordoen ten aanzien van het klein onderhoud / gebruikersonderhoud. Voor groot onderhoud moet toch al snel een beroep worden gedaan op professionele bedrijven. Met de afzonderlijke stichtingsbesturen is hierover reeds oriënterend gesproken en deze staan hier zonder uitzondering niet onwelwillend tegenover.

 

Uitgangspunt 19.

De gemeente wordt weer verantwoordelijk voor het groot onderhoud.

De ervaring met de manier waarop door de beherende instellingen is omgegaan met de voeding en onttrekkingen van de voorziening onderhoud, gekoppeld aan de constatering dat het bij aanvang beoogde financieel voordeel thans ook of zelfs nog in meerdere mate kan worden verkregen door als gemeente het onderhoud van de 5 gemeenschapshuizen als één geheel uit / aan te besteden, pleit voor het door de gemeente terugnemen van de verantwoordelijkheid voor het groot onderhoud.

( ervaring met beleidslijn “onderhoud” )

 

 Inventaris: De opgaven van de werkelijke waarde van de aangeschafte inventaris voor de nieuwe gemeenschapshuizen in de kleine kernen, evenals de door een onafhankelijk taxatiebureau ( “Von Reth” ) opgestelde “nulmeting” van de waarde van de inventaris van de gemeenschapshuizen in Bladel en Hapert, tonen aan dat de werkelijke waarde ( veel ) hoger ligt dan de bedragen waarmee de gemeente rekent bij het bepalen van de hoogte van het aandeel – voeden voorziening inventaris – binnen de jaarlijkse subsidiebijdrage.

Om verlost te worden van de onzekerheid en discussies of bepaalde zaken wel of niet tot de inventaris behoren, of de gemeente t.a.v. nieuw aangeschafte inventaris één op één de verantwoordelijkheid overneemt om deze op termijn te vervangen en zo ja tot op welk bedrag / niveau, moeten we naar een objectieve normering. Die normering moet er toe leiden dat de gemeenschapshuizen in staat zijn tijdig en op een passend niveau inventaris aan te schaffen, te onderhouden en te vervangen. Hoe deze genormeerde tegemoetkoming vervolgens wordt ingevuld ( niveau / prijs, afschrijvingstermijnen, uitbreiding ) is aan de afzonderlijke stichtingsbesturen om te bepalen. Die invulling is afhankelijk van de lokale situatie en kan daarop worden aangepast ( “maatwerk” ). Normering moet er voor zorgen voor een uniforme benadering van elk afzonderlijk  gemeenschapshuis ( ondanks de onderlinge verschillen in omvang, niveaukeuze, dienstverlening, lokale voorkeuren ).

 

Uitgangspunt 20.

De gemeente bepaalt tot op welk niveau zij zich verantwoordelijk voelt de beherende instellingen financieel in staat te stellen de huidige inventaris op peil te houden. Vooraf kan reeds worden gesteld dat instandhouding van de inventaris op het huidige niveau ( kwalitatief / kwantitatief ) leidt tot de noodzaak om de beherende instellingen op dit onderdeel in het vervolg extra financieel tegemoet te komen.

( ervaring met beleidslijn “Onderhoud / vervanging / uitbreiding van inventaris” )

 

Uitgangspunt 21.

Voor aanschaf / onderhoud / vervanging van inventaris ontvangen de beherende instellingen voortaan een genormeerde tegemoetkoming. De instellingen zijn vrij om te bepalen hoe dit bedrag, gezien de specifieke lokale situatie / behoefte, ten behoeve van de inventaris wordt ingezet.

 

  • -

    Investeringen:

 

Er bestaat o.i. geen aanleiding de huidige handelswijze ten aanzien van investeringen ( niet zijnde de door “Oranjewoud” geraamde onderhoudsactiviteiten ) te wijzigen. Stichtingsbesturen moeten er wel nog eens extra op worden gewezen dat ze tijdig nadenken over te plegen investeringen, zodat de gemeente deze tijdig kan opnemen in het meerjarig investeringsprogramma.

 

Uitgangspunt 22.

Beherende instellingen maken tijdig melding van investeringen in het gebouw, waarvoor een beroep op de gemeente zal worden gedaan.

( ervaring met beleidslijn “Investeringen” )

 

  • -

    Beschikbaarheid van gemeenschapshuizen die geen eigendom zijn van de gemeente:

 

De gemeenschapshuizen van Netersel, Hoogeloon en Bladel zijn eigendom van de gemeente Bladel.

De accommodaties in Netersel en Hoogeloon worden om niet in gebruik gegeven aan de beherende instellingen. Het gemeenschapshuis in Bladel wordt verhuurd ( huurprijs wordt via subsidie gecompenseerd ).

Het gemeenschapshuis in Hapert is eigendom van de Stichting Gemeenschapshuis Hapert terwijl de accommodatie in Casteren door de gemeente gehuurd wordt van Woningstichting De Zaligheden en door de gemeente om niet in gebruik wordt gegeven aan de beherende stichting.

 

Uitgangspunt 23.

De beschikbaarheid van de accommodaties die geen eigendom zijn van de gemeente ( Hapert = stichting / Casteren = woningstichting ) moet gewaarborgd zijn.

Via de erfpachtovereenkomst ( Hapert ) en de huurovereenkomst met WSZ ( Casteren ) is de beschikbaarheid van genoemde accommodaties voldoende gewaarborgd.

De praktijk geeft geen aanleiding in deze zaken anders te gaan regelen.

( ervaring met beleidslijn: “Beschikbaarheid van gemeenschapshuizen die geen eigendom zijn van de gemeente” )

  

  • -

    Bijzondere functies:

 

Ook het geherijkte beleid moet ruimte bieden aan bijzondere functies, die een meerwaarde betekenen voor het aanbod in die kern, de gemeente Bladel of zelfs de regio.

De ontwikkeling van bijzondere functies vereist afstemming en instemming vooraf met de gemeente. Dit om vooraf duidelijkheid te verschaffen of de gemeente genegen is in de toekomst financieel bij te dragen in die bijzondere functie en om ervan verzekerd

te zijn dat die bijzondere functie niet leidt tot verdringing van het eigenlijk gebruik ( of de mogelijkheden daartoe: bijvoorbeeld het integreren extra functies ). 

 

Uitgangspunt 24.

Het opzetten en uitbreiden van “bijzondere functies” in de gemeenschapshuizen wordt toegejuicht, mits geen verdringing van reguliere activiteiten / functies plaatsvindt, mits niet-commercieel en mits qua aard en karakter gelieerd / te linken aan de reguliere functies van het gemeenschaphuis.

( ervaring met beleidslijn “Bijzondere functies” )

 

Uitgangspunt 25.

Met de gemeente wordt vooraf afgestemd, indien van de gemeente verwacht wordt dat een financiële bijdrage wordt geleverd aan de totstandkoming / instandhouding van een “bijzondere functie” in het gemeenschapshuis.

 

Uitgangspunt 26.

Eventuele uitbreiding van de theaterfunctie van “Den Herd” dient plaats te vinden in nauw overleg met het bestaande aanbod in Reusel en Bergeijk, om er voor te zorgen dat het aanbod aanvullend in plaats van in concurrentie van elkaar is. Bij verdere invulling van de functie - cultureel centrum - zal steeds de afweging gemaakt moeten worden of de geconstateerde behoefte lokaal moet worden ingevuld of dat verwezen moet / kan worden naar aanbod in de regio en/of een centrumgemeente zoals Eindhoven.

( ervaring met beleidslijn “Bijzondere functies” )

 

  • -

    Paracommerciële activiteiten:

 

De horeca in de gemeenschapshuizen is dienstbaar aan de activiteiten die er op grond van deze beleidsnota kunnen en mogen plaatsvinden. Het pakket aan paracommerciële activiteiten dat in het gemeenschapshuis plaatsvindt, kan per kern verschillen. Deze verschillen zijn historisch bepaald aan de hand van de lokale mogelijkheden.

 

Uitgangspunt 27.

Gemeenschapshuizen mogen geen gebruiksmogelijkheden bieden aan activiteiten van commerciële of persoonlijke aard, tenzij dit met instemming van de plaatselijke horeca geschiedt en/of via de lokale horeca geen passend alternatief onderkomen voorhanden is.

( ervaring met beleidslijn “Paracommerciële activiteiten” )

 

  • -

    Consumptieprijzen:

 

Om oneerlijke ( gesubsidieerde ) concurrentie met de plaatselijke horeca te voorkomen zijn de beherende instellingen strikt gehouden aan het bestaande beleid dat bepaald dat de consumptieprijzen in de gemeenschapshuizen gelijk moeten zijn aan gehanteerde prijzen in de lokale horeca. Er is op dit onderdeel geen ruimte voor eigen beleid. Verwijzingen naar de verschillen in sfeer, faciliteiten, e.d. vormen geen aanleiding de bestaande beleidslijn te wijzigen.

 

Uitgangspunt 28.

Om oneerlijke ( gesubsidieerde ) concurrentie met de plaatselijke horeca te voorkomen worden door de beherende instellingen consumptieprijzen gehanteerd die gelijk zijn aan het niveau van de plaatselijke horeca.

( ervaring met beleidslijn “Consumptieprijzen” )

 Uitgangspunt 29.

Afwijkingen van de uitgangspunt 28 worden niet toegestaan. Handelen in strijd met deze afspraak / deze beleidslijn kan leiden tot een sanctie in vorm van een correctie op de hoogte van de verleende subsidiebijdrage.

Overig:

 

Uitbreiding opslagmogelijkheden:

 

Uitgangspunt 30.

De opslagcapaciteit van de gemeenschapshuizen dient uitsluitend voor materialen van het gemeenschapshuis zelf . Er wordt niet voorzien in extra opslagmogelijkheden voor spullen van gebruikers.

 

In de praktijk vindt opslag plaats van spullen die door de gebruikers moeilijk te vervoeren zijn. Als daar in goed overleg met de beherende instelling een oplossing voor kan worden gevonden, is dat geen probleem.

Medewerking betreft echter een extra service, is niet afdwingbaar.

 

Planning

 

 

 

uitgangspuntennotitie in B&W

 

29 juni 2010

( aanleveren 24/6 )

 

 

Uitgangspuntennotitie strookt met coalitieprogramma en biedt voldoende  perspectief voor afstemming met betrokken instellingen

Besluit B&W

29 juni 2010

 

 

toesturen sturen naar beherende instellingen

1 juli 2010

 

 

overleg beherende instellingen

( evt. na afzonderlijke raadpleging gebruikers/-raad )

Juli 2010

 

 

bijstellen visie

Juli 2010

 

 

keuzenotitie in gemeenteraad

( incl. inschatting praktische en financiële gevolgen, op hoofdlijnen )

Nov. 2010

 

 

opstellen subsidiegrondslagen om instellingen financieel in staat te stellen de visie te verwezenlijken + beeld van de financiële gevolgen in vergelijk met de huidige situatie

Dec. 2010

 

 

 

 

overleg met beherende instellingen +

beeld gevolgen per afzonderlijke instelling

Jan. 2011

 

 

uitkomsten overleg met beherende instellingen voorleggen aan B&W

Febr. 2010

 

 

beleidsnota incl. nieuwe missie en visie voorleggen aan de gemeenteraad

Apr. 2011

 

 

voorbereidingen keuzenotitie “Den Herd” toetsen aan nieuwe beleidsnota

Apr. 2011

 

 

 

Bronvermelding geraadpleegde documenten.

 

  • *

    Beleidsnota gemeenschapshuizen gemeente Bladel 2001

  • *

    Toekomstvisie Leven in de gemeente Bladel 2030

  • *

    Visiedocument ’t Heft, Platform voor samenwerking van gemeenschapshuizen in Noord Brabant

  • *

    Stichting ZET,

  • *

    Notitie “Hapert toekomstbestendig”, Georganiseerd Burgeroverleg Hapert (GBOH)

  • *

    Toekomstvisie Stichting Den Herd

  • *

    Sterkte / zwakte analyse Stichting Den Herd

  • *

    Notitie “Uitgangspunten voor de realisering van dienstencentra in het kader van de ontwikkeling van woonzorgzones in de gemeente Bladel”

  • *

    Kennisnetwerk Multifunctionele Accommodaties ( KenMFA )