Regeling vervallen per 19-07-2010

Verordening subsidiering van het godsdienst- en levensbeschouwelijk vormingsonderwijs

Geldend van 01-01-1999 t/m 18-07-2010

Intitulé

Verordening subsidiering van het godsdienst- en levensbeschouwelijk vormingsonderwijs

Vaststelling door de raad op 26 november 1998.

Verordening subsidiering van het godsdienst- en levensbeschouwelijk vormingsonderwijs.

Artikel 1.

Deze verordening verstaat onder:

"school": een openbare of bijzondere basisschool dan wel een openbare of bijzondere school c.q. afdeling voor speciaal of voortgezet speciaal onderwijs in de gemeente ;

"instelling": de rechtspersoonlijkheid bezittende instantie, geen schoolbestuur zijnde, die zich ten doel stelt de verzorging van het godsdienst- en/of levensbeschouwelijk vormingsonderwijs aan scholen voor basisonderwijs en speciaal of voortgezet speciaal onderwijs in de gemeente Roosendaal;

"leraar": degene, die door de instelling met het geven van het godsdienst- en levensbeschouwelijk vormingsonderwijs is belast en/of aan wie de teamcoaching van de leerkracht op het terrein van het godsdienst- en levensbeschouwelijk vormingsonderwijs is opgedragen;

"leerkracht": een aan de school verbonden onderwijskracht, de directeur daaronder eventueel begrepen, aan wie de voortdurende leiding van een klas of groep is toevertrouwd.

Artikel 2.

  • 1.

    Het subsidie bedraagt per jaar 75% van de werkelijke salariskosten van de leraar, verhoogd met de wettelijk verplichte sociale lasten, alsmede de overige sociale lasten, voor zover deze door burgemeester en wethouders worden goedgekeurd, met dien verstande, dat het subsidie niet meer bedraagt dan 75% van het in het 3e lid van dit artikel voor een betreffende functionaris geldende salaris.

  • 2.

    a. Het subsidiabel salaris wordt vastgesteld aan de hand van het werkelijk perbasisonderwijs (waarover de activiteiten van de instelling zich uitstrekken) aan school voor het godsdienst- of levensbeschouwelijk vormingsonderwijs besteed aantal klokuren, met dien verstande, dat het maximaal voor bepaling van het subsidie in aanmerking komend aantal wekelijkse klokuren bepaald wordt aan de hand van de navolgende tabel:

    1 t/m 63 leerlingen : ¼ klokuur per week;

    64 t/m 98 " : ½ klokuur per week;

    99 t/m 133 " : ¾ klokuur per week;

    134 t/m 168 " : 1 klokuur per week;

    169 t/m 200 " : 1 ¼ klokuur per week;

    201 t/m 232 " : 1 ½ klokuur per week;

    233 t/m 264 " : 1 ¾ klokuur per week;

    265 t/m 296 " : 2 klokuren per week;

    en verder te verhogen met ¼ klokuur per week per 32 leerlingen;

    • b.

      het subsidiabele salaris wordt vastgesteld aan de hand van het werkelijk per school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs (waarover de activiteiten van de instelling zich uitstrekken) aan het godsdienst- of levensbeschouwelijk vormingsonderwijs besteed aantal klokuren, met dien verstande, dat het maximaal voor de bepaling van de subsidie in aanmerking komend aantal wekelijkse klokuren gelijk is aan het verplicht aantal aan de school verbonden leerkrachten, vermenigvuldigd met ¼.

  • 3.

    Het voor subsidie in aanmerking komend salaris wordt berekend volgens het Rechtspositiebesluit Onderwijs en bedraagt niet meer dan het maximum van schaal 9;

  • 4.

    In bijzondere gevallen van het bepaalde in het tweede lid worden afgeweken.

Artikel 3.

  • 1.

    Godsdienst- en levensbeschouwelijk vormingsonderwijs vindt plaats binnen de schooltijden in het gebouw van de school en wordt gegeven aan leerlingen, wier ouders, voogden of verzorgers aan het bevoegd gezag schriftelijk daarom hebben verzocht. Indien en voor zoveel de verplichting tot het volgen van godsdienstonderwijs een bindende voorwaarde is voor de toelating tot de school, een verzoek, als bedoeld in de vorige volzin, achterwege blijven.

  • 2.

    Het vorige lid vindt geen toepassing ten aanzien van de uren, welke aan de teamcoaching zullen worden besteed.

Artikel 4.

  • 1.

    De leraar dient in het bezit te zijn van:

    • a.

      een verklaring omtrent gedrag, als bedoeld in de wet op de justitiële documentatie en op verklaringen omtrent gedrag;

    • b.

      een geneeskundig verklaring, dat hij geen ziekte of gebreken heeft, welke hem voor de uitoefening van zijn functie ongeschikt maken.

  • 2.

    Hij dient zich te gedragen naar de aanwijzingen, welke hem door de directeur van de desbetreffende school worden gegeven en hij is verplicht aan het bevoegd gezag en de directeur de ter zake van het godsdienst- en levensbeschouwelijk vormingsonderwijs verlangde inlichtingen te verstrekken.

Artikel 5.

  • 1.

    Jaarlijks vóór 1 mei zendt het bestuur van de instelling zijn aanvrage tot toekenning van de tegemoetkoming over het afgelopen kalenderjaar aan burgemeester en wethouders in.

  • 2.

    Bij die aanvrage moet worden overgelegd:

    • a.

      een opgave, vermeldende de personalia van de leraren;

    • b.

      een opgave van het aantal uren, dat per school door die leraren aan het godsdienst- en levensbeschouwelijk vormingsonderwijs werd besteed, onder vermelding tevens van de wijze, waarop die besteding heeft plaatsgevonden;

    • c.

      een rekening en verantwoording van de gemaakte kosten over het afgelopen kalenderjaar;

    • d.

      een begroting van kosten voor het eerstvolgende kalenderjaar;

    • e.

      indien het een eerste aanvrage betreft, de bescheiden, waaruit blijkt, dat de instelling rechtspersoonlijkheid bezit.

  • De sub a en b bedoelde opgaven dienen vóór de inzending door het bevoegd gezag van de desbetreffende school voor gezien en akkoord te worden getekend.

  • 3.

    Desverlangd dient de instelling aan burgemeester en wethouders of door dit college aan te wijzen ambtenaren inzage te geven van de boeken en bescheiden en voorts alle inlichtingen te verstrekken, welke voor de beoordeling van de aanvrage dienstig worden geacht.

Artikel 6.

  • 1.

    Burgemeester en wethouders verlenen jaarlijks een voorschot op het subsidie. Dit voorschot wordt bepaald op het bedrag, waarop - volgens de gegevens naar de toestand op 1 januari van het desbetreffende kalenderjaar - de tegemoetkoming vermoedelijk zal dienen te worden bepaald.

  • 2.

    Het voorschot wordt aan het begin van elke maand telkens voor een twaalfde gedeelte aan de instelling uitbetaald.

Artikel 7.

In gevallen, waarin deze verordening niet voorziet, beslissen burgemeester en wethouders.

Artikel 8.

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op 1 januari 1999 en worden aangehaald als "Verordening subsidiering godsdienst- en levensbeschouwelijk vormingsonderwijs."

  • 2.

    Bij de inwerkingtreding vervallen de “Verordening subsidiering godsdienst- en levenbeschouwelijk vormingsonderwijs” van de voormalige gemeente en Nispen en het “Besluit tegemoetkoming beloning godsdienstleraren” van de voormalige gemeente Wouw.

Aldus vastgesteld door de raad in de openbare vergadering van 26 november 1998.

De secretaris, De voorzitter,