Regeling vervallen per 31-12-2016

Sluitende aanpak jongeren; een gecombineerde aanpak leerplicht, voortijdig schoolverlaten en arbeidsmarkttoeleiding

Geldend van 01-01-2002 t/m 30-12-2016

Intitulé

Sluitende aanpak jongeren; een gecombineerde aanpak leerplicht, voortijdig schoolverlaten en arbeidsmarkttoeleiding

SLUITENDE AANPAK JONGEREN

een gecombineerde aanpak leerplicht, voortijdig schoolverlaten en arbeidsmarkttoeleiding

gemeente Roosendaal

afdeling welzijnsbeleid

januari 1999

Lijst van gebruikte afkortingen

CRL Commissie Regionale Leerlingenzorg

GGD Gemeenschappelijke GezondheidsDienst

GOA Gemeentelijk OnderwijsAchterstandenbeleid

HAVO Hoger Algemeen Vormend Onderwijs

MAVO Middelbaar Algemeen Vormend Onderwijs

IVBO Individueel Voorbereidend Beroeps Onderwijs

JWG Jeugd Werk Garantiewet

LOF Lokaal Onderwijs Forum

MBO Middelbaar Beroeps Onderwijs

OAP OnderwijsAchterstandenPlan

OVG Onderwijs VoorrangsGebieden

OWWZ Onderwijs WoonWagen en Zigeunerkinderen

RIAGG Regionaal Instituut voor Ambulante Geestelijke Gezondheidszorg

RMC/LMC Regionaal Meld- en Coördinatiepunt/Lokaal Meld en Coördinatiepunt voortijdig schoolverlaten

ROC Regionaal Opleidingen Centrum

SBD SchoolBegeleidingsDienst

VSV Voortijdig School Verlaten

VSO Voortgezet Speciaal Onderwijs

VWO Voorbereidend Wetenschappelijk Onderwijs

WIW Wet Inschakeling Werkzoekenden

WSW Wet Sociale Werkvoorziening

WVS WerkVoorzieningSchap West Noord-Brabant

Inleiding/samenvatting

De overheid draagt in belangrijke mate verantwoordelijkheid voor een pakket van randvoorwaarden waarmee de doelgroep 0 – 23 jaar voldoende mogelijkheden wordt geboden om zich een zelfstandige en volwaardige plaats binnen de samenleving te verwerven. Algemeen wordt onderkend dat het volgen van onderwijs, gericht op het behalen van een startkwalificatie voor de arbeidsmarkt, hierbij onontbeerlijk is. Het belangrijkste principe binnen de zogenaamde “sluitende aanpak jongeren” zal dan ook zijn jongeren binnen het regulier onderwijs te houden tot tenminste het moment waarop ze een startkwalificatie hebben behaald.

Vast staat echter dat er altijd jongeren zullen zijn die, om welke reden dan ook, eerder het onderwijs zullen verlaten. Een aanpak kan pas sluitend zijn als ook voor deze groep voorzieningen zijn getroffen. Dit kunnen voorzieningen zijn direct gekoppeld aan het onderwijs, opvangvoorzieningen anderszins of arbeidsmarkttoeleidende trajecten.

De overheid heeft verschillende middelen waarmee de “sluitende aanpak jongeren” vorm gegeven kan worden. Deze middelen waaronder Leerplichtwet, Regionaal Meld- en Coördinatiepunt voortijdig schoolverlaten, de Wet Gemeentelijk Onderwijsachterstandenbeleid en de Wet Inschakeling Werkzoekenden zullen in onderliggende nota uitgebreid aan bod komen.

In hoofdstuk 2 worden de wetten en regelingen kort toegelicht. Aangegeven wordt wat de stand van zaken in de Roosendaalse situatie is, om vervolgens te komen tot de mogelijkheden die betreffende wetten en regelingen te bieden hebben aan de “sluitende aanpak jongeren”.

In het laatste hoofdstuk worden conclusies getrokken en beleidsaanbevelingen gedaan. Er wordt aandacht beteed aan ontbrekende schakels en gekomen met voorstellen voor invullingen.

Uitgangspunten en definities

1.1 Inleiding

Alvorens over te gaan tot de omschrijving van te gebruiken instrumenten en stand van zaken binnen de lokale situatie is het, met het oog op duidelijkheid, goed een aantal begrippen te definiëren.

1.2 Begripsomschrijvingen

1.2.1 Sluitende aanpak

De titel zegt het zelf, met de “sluitende aanpak jongeren” wordt een reeks van instrumenten en activiteiten bedoeld die gezamenlijk een op elkaar afgestemd aanbod bieden aan jongeren van 0 tot 23 jaar om deze groep zo goed mogelijk voor te bereiden op een zelfstandig bestaan in de samenleving. In de praktijk zal in veel gevallen het belangrijkste eindstation een plek op de arbeidsmarkt zijn. Sluitend betekent dat in principe elke jongere tot het behalen van een startkwalificatie in het reguliere onderwijs zit. Sluitend betekent ook dat als een jongere, om welke reden dan ook, uitvalt, deze opgevangen wordt in een op de geconstateerde problemen aangesloten voorziening. Uitgangspunt blijft dat deze jongere, na aanpak van de zich voorgedane problematiek, indien mogelijk teruggeleid wordt naar het reguliere onderwijs om alsnog een startkwalificatie te behalen. Echter er zullen situaties blijven bestaan dat jongeren niet tot een startkwalificatie komen. Achterliggende factoren hiervoor komen later aan bod. Bij een sluitende aanpak is het zaak deze jongeren een alternatief te bieden zodat ze via een andere weg dan de via het reguliere onderwijs behaalde startkwalificatie, hun intrede op de arbeidsmarkt kunnen maken.

Verder is het ook in het belang van de sluitende aanpak jongeren na het onderwijs, al dan niet in bezit van een startkwalificatie, niet in een uitkeringssituatie thuis te laten zitten. Dus, een aansluitende toeleiding naar de arbeidsmarkt of het vervullen van anderszins zinvolle activiteiten maken onderdeel uit van de sluitende aanpak.

1.2.2 Startkwalificatie

Een startkwalificatie is te definiëren als het minimaal afgerond hebben van primair leerlingwezen, MBO-kort of twee voltooide MBO-jaren, dan wel het behaald hebben van een HAVO- of VWO diploma. Voor de duidelijkheid, leerlingen die geen, of ten hoogste een VBO of MAVO diploma hebben behaald hebben geen startkwalificatie.

Het sluitend maken van een aanpak jongeren wordt voor een groot gedeelte bepaald door het vroegtijdig inspelen op breekpunten of uitvalmomenten die zich in de levens- en loopbaanontwikkeling van jongeren kunnen voordoen.

Breekpunten kunnen zich voor doen op verschillende momenten, met name de overgangssituaties bijvoorbeeld van basis- naar voortgezet onderwijs en van voortgezet onderwijs naar beroepsonderwijs zijn kwetsbare momenten. In de ketenbenadering zoals in het Roosendaalse Integraal Jeugdbeleid en Onderwijsachterstandenbeleid geschetst, komt deze problematiek uitgebreid aan de orde.

1.2.3 Voortijdig schoolverlaten

Vroegtijdig schoolverlaten heeft tot direct gevolg dat jongeren in de meeste gevallen geen startkwalificatie hebben behaald en zeer waarschijnlijk problemen zullen vinden bij het betreden van de arbeidsmarkt.

Het begrip voortijdig schoolverlaten kan op verschillende wijzen worden gedefinieerd. Oorspronkelijk werd hiermee bedoeld: het verlaten van het voltijd onderwijs zonder dat een diploma van het voortgezet onderwijs is behaald. Vanaf 1990 wordt echter een aangescherpte definitie gehanteerd: het ten tijde van het verlaten van het onderwijs ontbreken van een minimale startkwalificatie voor de arbeidsmarkt. Gelet op de verantwoordelijkheid die bij lokale overheden is weggelegd is er een leeftijdsgrens gesteld van 23 jaar. Vanuit deze basis definieert het ministerie voortijdig schoolverlaters als die leerlingen, tot 23 jaar, die:

  • a)

    tussentijds en dus zonder diploma een onderwijsinstelling verlaten, oftewel leerlingen die het onderwijs van de onderwijsinstelling waar ze ingeschreven zijn gedurende een aaneengesloten periode van ten minste twee maanden niet meer volgen;

  • b)

    aan het eind van een schooljaar én zonder diploma (en ook zonder startkwalificatie) een onderwijsinstelling verlaten;

  • c)

    met of zonder diploma een instelling voor VBO of MAVO verlaten.

Met het oog op aanpak en begeleiding kan de groep voortijdig schoolverlaters nog in een aantal deelcategorieën opgesplitst worden:

  • Ø

    categorie met alleen basisonderwijs of speciaal onderwijs, ook wel aangeduid als de categorie “onder het barre minimum”;

  • Ø

    categorie die het voortgezet onderwijs instroomt, maar noch een VBO- noch een MAVO-diploma behaalt. Deze categorie wordt ook wel aangeduid als de categorie “traditionele drop-outs”. Tot deze categorie rekenen we ook de VWO/HAVO-uitvallers zonder diploma;

  • Ø

    categorie voor wie VBO of MAVO “eindonderwijs” is;

  • Ø

    MBO-schooluitval.

De eerste twee categorieën hebben een zeer zwakke positie op de arbeidsmarkt. Zij vormen de harde kern van de voortijdig schoolverlaters. Vooral bij een aantrekkende arbeidsmarkt blijken de verschillen duidelijk. Van de “traditionele drop-outs” stroomt nog wel een deel door naar beroepsgericht deeltijdonderwijs, maar hun kansen op een positief resultaat zijn daar minimaal. Voor de groep voor wie voltijd VBO of MAVO eindonderwijs is, bestaat er op zich een veel grotere kans om het deeltijdonderwijs in casu het leerlingwezen met goed gevolg af te ronden. Van de MBO-schooluitvallers stroomt maar een beperkt deel door naar deeltijdberoepsonderwijs, in casu leerlingwezen. Zij zullen zich echter, evenals HAVO- en VWO gediplomeerden zonder vervolgopleiding, over het algemeen goed redden op de arbeidsmarkt.

Voortijdig schoolverlaters kunnen tot slot nog gedefinieerd worden naar kenmerken:

  • Ø

    de arbeidsmarktgerichte voortijdig schoolverlater:

    • -

      de meest omvangrijke groep;

    • -

      aandacht gericht op onafhankelijkheid geld verdienen;

    • -

      negatieve schoolbeleving;

  • Ø

    de moeilijk lerende voortijdig schoolverlater, oftewel de niet-kunner;

    • -

      leerproblemen;

    • -

      vooral afkomstig uit VSO, IVBO en VBO;

    • -

      het behalen van een startkwalificatie is niet realistisch;

  • Ø

    de moeilijk grijpbare voortijdig schoolverlater, oftewel de niet-willer;

    • -

      beperkte omvang;

    • -

      opeenstapeling van factoren;

    • -

      afglijdingsproces op diverse terreinen (leerproblemen, gedragsproblemen).

In de Hoofdlijnennotitie Onderwijsachterstandenbeleid wordt uitgebreid aandacht besteed aan de achterliggende oorzaken van voortijdig schoolverlaten. Voor de volledigheid worden deze factoren hier kort samengevat weergegeven:

  • Ø

    leerlingfactoren:

    • -

      leerlingkenmerken zoals aanleg, motivatie en sociale vaardigheden;

    • -

      invloeden vanuit sociaal-economisch milieu zoals onderwijsondersteunend gedrag van ouders, identificatievoorbeelden, toekomstaspiraties, etc.;

  • Ø

    instellingsfactoren:

    • -

      inhoud en wijze van werken van met name scholen;

    • -

      verwijzingsprocedures;

    • -

      aansluitingsmogelijkheden tussen diverse schoolsoorten;

  • Ø

    dominante uitvalmechanismen:

    • -

      afstotingsmechanismen binnen het onderwijs;

    • -

      aanzuigmechanismen buiten het onderwijs, zoals betaald werk.

Van leerlingen kan, zonder hierbij generaliserend te willen zijn, een schets gemaakt worden hoe in hun schoolloopbaan het wel of niet voortijdig schoolverlaten zich voordoet. Het gros van de leerlingen bewandelt zonder al te grote problemen hun schoolloopbaan. Sommigen blijven zitten, maar in grote lijnen bestaat bij deze groep geen gevaar dat zij voortijdig de school verlaten.

Bij een beperkt deel van de leerlingen ontstaat op een gegeven ogenblik het risico dat zij voortijdig de school zouden kunnen verlaten, de zogenaamde risicoleerlingen. Gezien de complexheid van de problematiek is het vaak moeilijk dit te signaleren. Een deel van deze leerlingen zal zonder ondersteuning van de school alsnog de schoolloopbaan succesvol beëindigen. Een ander deel van de risicoleerlingen zal met ondersteuning en preventieve activiteiten van de school eveneens de schoolloopbaan succesvol beëindigen. Het laatste deel van de risicoleerlingen zal, ondanks ondersteuning en preventieve activiteiten toch de school voortijdig verlaten. Een deel van de leerlingen die de school voortijdig hebben verlaten zal op een andere manier de startkwalificatie behalen. Tenslotte verlaat het overblijvende deel het onderwijs zonder startkwalificatie te hebben behaald. Deze groep is feitelijk de harde kern van de voortijdig schoolverlaten problematiek, voor wie een integrale aanpak bittere noodzaak is.

1.2.4 Afstand tot arbeidsmarkt

Als een jongere, al dan niet na het behalen van een startkwalificatie, richting arbeidsmarkt gaat is de kans van slagen afhankelijk van de mate van afstand die betreffende jongere tot de arbeidsmarkt heeft. Voor de bepaling hiervan heeft Arbeidsvoorziening een model ontwikkeld, het zogenaamde 4-fasen model:

  • Ø

    fase 1: er is sprake van een korte afstand tot de arbeidsmarkt, betrokkene kan in principe met basishulpverlening van Arbeidsvoorziening aan een baan geholpen worden; de aanpak jongeren in deze fase behoort in principe tot de verantwoordelijk van Arbeidsvoorziening;

  • Ø

    fase 2: er is een kort traject noodzakelijk om betrokkene naar regulier werk toe te kunnen leiden, meestal betreft het begeleiding en aanvullende scholing; de verantwoordelijkheid hiervoor ligt bij de gemeente;

  • Ø

    fase 3: er is een lang traject noodzakelijk om betrokkene naar regulier werk toe te leiden, zoals intensieve begeleiding in combinatie met scholing en/of assesment; de verantwoordelijkheid voor deze fase ligt bij de gemeente;

  • Ø

    fase 4: er is sprake van zo’n grote mate van afstand tot de arbeidsmarkt dat betrokkene (tijdelijk) niet bemiddelbaar is, vaak voortkomend vanuit psychische, fysieke of sociale omstandigheden; de verantwoordelijkheid voor deze fase ligt bij de gemeente.

Er wordt gesproken over fasering omdat er, door diverse ontwikkelingen op psychisch, sociaal, fysiek of educatief vlak, sprake kan zijn van beweging tussen verschillende fases. Zo zal bijvoorbeeld een jongere, wiens psychische of sociale situatie dermate verbeterd is, mogelijk wel (na extra scholing) naar de arbeidsmarkt toegeleid kunnen worden. Deze jongere beweegt dan van fase 4 naar fase 3 of 2.

Om de aanpak sluitend te maken, krijgt een jongere behorende tot de doelgroep, van wie geconstateerd wordt dat hij richting arbeidsmarkt kan of moet, een op zijn persoonlijke situatie aangepast toeleidingstraject aangeboden. De hierboven genoemde fasering is daarbij een goed handvat.

Instrumenten en middelen

2.1 Inleiding

De gemeente heeft binnen een aantal wetten en regelingen verschillende taken op de terreinen lokaal onderwijsbeleid, uitstroombeleid uit uitkeringen en beleid gericht op arbeidsmarkttoeleiding.

Het goed op elkaar afstemmen van activiteiten binnen deze beleidsterreinen biedt voldoende aangrijpingspunten om de sluitende aanpak jongeren te doen slagen. Om te beginnen worden de betreffende wetten en regelingen hieronder kort toegelicht waarna de huidige lokale situatie wordt weergegeven alvorens de mogelijkheden voor de sluitende aanpak jongeren aangegeven worden.

2.2 De leerplichtwet

2.2.1 Korte toelichting

Op 1 augustus 1994 is, in combinatie met de Regeling Voortijdige Schoolverlaters, de Leerplichtwet (die oorspronkelijk dateert van 1969), op een aantal plaatsen gewijzigd. Hiermee veranderden ook de gemeentelijke taken in het kader van deze wet. Om te beginnen worden hieronder de taken die de gemeente in dit kader heeft op een rijtje gezet.

a.registratie en administratie:

Vanuit Leerplichtwet en –regelgeving wordt minimaal geëist dat leerplichtigen in een bestand worden opgenomen en dat dit bestand geactualiseerd en gecontroleerd wordt op bijvoorbeeld verhuizingen en schoolverzuim. Nieuw is dat ook leerlingen met een leerovereenkomst aan het bestand worden toegevoegd. Belangrijk is dat deze administratie doelmatig is, oftewel dat er werkafspraken gemaakt zijn/worden met zogenaamde toeleverende bedrijven zoals bevolkingsadministratie en scholen.

b.maatschappelijke zorg:

Verschillende sociaal-cultureel bepaalde elementen (zoals land van herkomst, opleidingsniveau ouders, één-oudersituaties, enz.) kunnen een rol spelen in de schoolloopbaan (verzuim, voortijdig schoolverlaten) van leerplichtigen. Daarom dient het toezicht op de naleving van de Leerplichtwet het karakter van maatschappelijke zorg te hebben. De leerplichtfunctionaris spant zich in om leerplichtigen binnen het reguliere onderwijs te houden en in het uiterste geval uitvallers op andere trajecten (jeugdhulpverlening, alternatieve onderwijstrajecten, etc.) te zetten.

c.justitiële taak:

De Leerplichtwet 1969 gaat uit van coherentie tussen justitieel optreden en maatschappelijke zorg, een vorm van sturende hulpverlening. De wet geeft de leerplichtfunctionaris een legitimatie om in alle situaties “poolshoogte te nemen”, in principe in alle gezinnen en op alle scholen.

De leerplichtfunctionaris heeft namelijk een opsporingsbevoegdheid. Scholen zijn verantwoordelijk voor de leerlingbegeleiding, in die situaties waarin scholen en/of jeugdhulpverlening moeilijk of moeizaam toegang hebben tot gezinnen kan van de opsporingsbevoegdheid van de leerplichtfunctionaris gebruik gemaakt worden. Als “laatste middel” kan de leerplichtfunctionaris proces-verbaal opmaken. Er kan sprake zijn van twee soorten proces-verbaal, technisch en pedagogisch. Een technisch proces-verbaal wordt naar de Officier van Justitie gezonden ten behoeve van vervolgingsbeleid. Pedagogisch proces-verbaal is een vorm van methodisch handelen die feitelijk ook onderdeel is van het taakonderdeel zorg.

d.beleid op uitvoerend niveau:

Met beleid op uitvoerend niveau wordt bedoeld het ontwikkelen en onderhouden van netwerken en deelname aan noodzakelijke vormen van overleg ten behoeve van het uitvoeren van de Leerplichtwet ter voorkoming van voortijdig- /niet gekwalificeerd schoolverlaten.

e.taakonderdeel “verlof onder schooltijden”:

In de herziene wet is voorzien in een scherper beleid ten aanzien van verlof onder schooltijden. Het is feitelijk niet meer mogelijk dat ouders hun kinderen voor vakantie buiten schoolvakanties van school houden. Voor aanvragen van extra verlof (om andere redenen dan vakantie) van meer dan 10 schooldagen beslist de leerplichtfunctionaris per individueel geval, na de directeur van de school gehoord te hebben.

f.voorlichting:

De leerplichtfunctionaris heeft een aantal voorlichtings- en informatie-/adviestaken te vervullen. Het betreft hier met name advies bij het al dan niet verlenen van extra verlof aan scholen en informatie/advies aan ouders/jongeren over herziene Leerplichtwet, studiefinanciering en tegemoetkoming in de studiekosten tot en met vragen naar “de beste school voor mijn kind”.

g.Verslaglegging aan de gemeenteraad:

In de Leerplichtwet is tevens opgenomen dat burgemeester en wethouders jaarlijks vóór 1 oktober verslag uitbrengen aan de gemeenteraad over het in het afgesloten schooljaar in de gemeente gevoerde leerplichtbeleid. Ook dienen zij jaarlijks een opgave te verzenden aan de minister over de omvang en de behandeling van het aan het gemelde schoolverzuim in hun gemeente. Verder dienen burgemeester en wethouders een instructie vast te stellen voor de leerplichtfunctionaris, waarin ingegaan wordt op de belangrijkste taken van de leerplichtfunctionaris.

2.2.2 Huidige lokale situatie

In Roosendaal is na de gemeentelijke herindeling en de daarmee samenhangende reorganisatie per 1 januari 1997 gekozen voor een organisatiemodel waarin beleid en uitvoering gescheiden zijn. Concreet betekent dit dat onderwijsbeleid (waaronder leerplicht valt) is weggelegd bij de afdeling welzijnsbeleid binnen de sector welzijn. Alle uitvoeringstaken in het kader van de leerplichtwet zijn ondergebracht bij de afdeling burgerzaken van de sector welzijn.

Bij de uitvoering van de Leerplichtwet zijn feitelijk 2 soorten functionarissen betrokken: een leerplicht-ambtenaar, met alle relevante bevoegdheden en een medewerker leerplichtadministratie.

In de Roosendaalse situatie is 1 fte. leerplichtfunctionaris beschikbaar plus 1 fte. medewerker administratie. Gelet op het aantal (partieel) leerplichtigen in Roosendaal (ongeveer 14.000) is 1 fte. relatief weinig. Dat blijkt ook uit de dagelijkse praktijk, het preventieve werk en een aantal zorgtaken komt niet of onvoldoende aan bod. Bovendien is het maken van het wettelijk verplichte jaarlijkse leerplichtverslag nog niet van de grond gekomen.

Er bestaat een leerlingenbestand van alle leerplichtige leerlingen dat steeds geactualiseerd wordt. Dit leerplicht administratiesysteem kan echter geen gebundelde gegevens leveren, wat wel noodzakelijk is voor het ontwikkelen van beleid.

In juli 1996 is de “instructie voor de leerplichtambtenaar” door de raad vastgesteld. Ook hieruit blijkt een veelheid van taken met veel aandacht voor die taken die in de herziene leerplichtwet 1994 als belangrijk zijn benoemd: de zorgfunctie.

Kort samengevat bevat de Roosendaalse “instructie voor de leerplichtambtenaar” een drietal aspecten bevat, te weten:

  • Ø

    de in de wet verankerde taakstelling van de leerplichtambtenaar, met aandacht voor noodzakelijke afstemming en samenwerking met taken in het kader van de Regeling RMC;

  • Ø

    regionalisering; samenwerking op zowel bestuurlijk als uitvoeringsniveau tussen omliggende gemeenten vanuit de gedachte dat het met name voor scholen met een regiofunctie wenselijk is eenduidig beleid ten aanzien van de leerplicht te voeren;

  • Ø

    het ontwikkelen van een netwerk ten behoeve van de maatschappelijke zorgfunctie die ingesloten zit in de Leerplichtwet.

Tot slot is in de instructie, in het kader van de justitiële taak, samenwerking met de raad voor de kinderbescherming en de officier van justitie vastgelegd.

2.2.3 Mogelijkheden voor sluitende aanpak jongeren

De belangrijkste mogelijkheid die de leerplichtwet de “sluitende aanpak” biedt is het feit dat het een verplichtend instrument is om jongeren tot 16 jaar in principe voltijd en jongeren van 16 tot 18 gedeeltelijk regulier onderwijs te laten volgen.

Op dit moment houdt de leerlingadministratie op bij 18, het einde van de leerplichtige leeftijd. De leerlingadministratie moet, in het kader van de Regeling Regionale Meld- en Coördinatiepunten voortijdig schoolverlaten (zie volgende paragraaf), uitgebreid worden met de groep 18 tot 23 jarigen. Hiermee ontstaat in principe de mogelijkheid het leerlingadministratiesysteem om te zetten tot een compleet leerlingvolgsysteem waarin uiteindelijk alle jongeren tot 23 jaar opgenomen zijn met vermelding van onderwijsloopbaan met aandacht voor het wel of niet behaald hebben van een startkwalificatie, eventueel uitval, eventueel gepleegde interventies en geboden alternatieven. Het huidige leerlingadministratiesysteem biedt deze mogelijkheden echter niet, de aanschaf van een nieuw systeem is dan ook noodzakelijk.

De leerplichtfunctionaris vervult een centrale rol in het sluitend maken van de aanpak jongeren. Hij is immers degene die zicht heeft op de onderwijsloopbaan van jongeren, die direct betrokken is bij eventueel voorkomend uitval en de aanpak daarvan. De leerplichtfunctionaris probeert de leerling terug in het onderwijs te krijgen en als dit niet kan een alternatief te zoeken. Daar waar nodig heeft de hij de bevoegdheid een jongere eventueel te ontheffen van de leerplicht. Een (partieel) leerplichtige jongere kan enkel tot een alternatief traject toegelaten worden na doorgeleiding door de leerplichtfunctionaris.

Feitelijk werkt de leerplichtfunctionaris dus als “zeef” voor diverse alternatieve scholings en arbeidsmarkttoeleidende trajecten.

De uitvoering van de zorgtaak binnen het leerplichtbeleid heeft een belangrijke preventieve functie. Hoe meer jongeren uiteindelijk binnen het reguliere onderwijs een startkwalificatie behalen, hoe minder alternatieve trajecten, al dan niet via WIW, noodzakelijk zijn en hoe minder jongeren in een uitkeringssituatie terecht komen.

2.3 Wet Gemeentelijk Onderwijsachterstandenbeleid

2.3.1 Korte toelichting

De Wet Gemeentelijk Onderwijsachterstandenbeleid (GOA) geeft kader aan een van de taken die gemeenten gekregen hebben na decentralisering van onderwijstaken die tot 1 augustus 1998 door het rijk werden uitgevoerd. Het GOA maakt onderdeel uit van het lokaal onderwijsbeleid. De algemene doelstelling van het onderwijsachterstandenbeleid is tweeledig:

het voorkomen en bestrijden van onderwijsachterstanden bij kinderen/jongeren die op grond van sociale, economische of culturele factoren een verhoogd risico op onderwijsachterstanden oplopen; hiermee wordt gedoeld op het zoveel mogelijk wegnemen van belemmeringen die een ononderbroken leerweg voor 0 – 23 jarigen in de weg zouden kunnen staan en er voor te zorgen dat in principe iedereen het onderwijs met een startkwalificatie voor de arbeidsmarkt verlaat;

het vergroten van de kwaliteit en effectiviteit van de onderwijsinspanningen op het gebied van achterstandenbestrijding; hiermee wordt gedoeld op het feit dat het meer effectief volgen en registreren van lokale ontwikkelingen een randvoorwaarde vormt voor de bestrijding van onderwijsachterstanden. Daarnaast wordt gedoeld op het feit dat een integrale aanpak met andere instellingen tot verbetering van resultaten kan leiden.

In het onderwijsachterstandenbeleid is vastgesteld dat achterstandsbestrijding de meeste kans op succes heeft bij een langdurig volgehouden en samenhangende aanpak. In de levensloop van kinderen/jongeren doet zich een aantal risicomomenten voor. Speciale aandacht voor deze momenten is noodzakelijk om mogelijk voortijdig uitval te voorkomen. Om die reden wordt zowel in het beleidsplan GOA als het Integrale Jeugdbeleid van de gemeente Roosendaal uitgebreid ingegaan op de ketenbenadering van socioloog Schuyt. Ter verduidelijking worden hieronder de schakels nogmaals kort benoemd:

schakel 1 het gezin

Opvoeding in de eerste kinderjaren is cruciaal voor de verdere vorming van de persoonlijkheid.

schakel 2 relatie gezin/school

Betrokkenheid van ouders bij de school heeft een positief effect op motivatie en prestatie van leerlingen.

schakel 3 op school

Naast gezin en omgeving is school een belangrijke invloedfactor voor kinderen/jongeren.

schakel 4 na school

Na school vermindert de sociale controle, het aanbieden van een extra programma kan een rol spelen in ontwikkeling en motivering van kinderen.

schakel 5 tussen school en werk, uitvalmoment

Een combinatie van problemen in het eigen gezin, problemen op school en identiteitsproblemen kan leiden tot (vroegtijdig) uitval uit het onderwijs van kwetsbare jongeren.

schakel 6 tussen school en werk, beroepsvoorbereiding

Scholen en lokale overheden hebben een belangrijke functie te vervullen in het bieden van beroepsvoorbereiding. Afstemming op plaatselijke en regionale werkgelegenheid en het maken van afspraken met het plaatselijke bedrijfsleven is onontbeerlijk.

schakel 7 aan het werk

De deelname van kwetsbare jongeren aan de officiële arbeidsmarkt is minder dan gemiddeld.

schakel 8 op het werk

Voor bepaalde groepen is het moeilijk eenmaal gevonden werk te behouden

schakel 9 zonder werk

Maatschappelijke kwetsbaarheid van jongeren leidt tot een verhoogde kans op werkloosheid en tot een verhoogde kans op deelname aan criminele activiteiten. Deze cirkel is moeilijk te doorbreken.

schakel 10 in de maatschappij

Belangrijk is participatie, breed bedoeld, in de samenleving, als doel en als middel.

Voor de uitvoering van het onderwijsachterstandenbeleid zijn verschillende subsidiestromen beschikbaar. Het rijk stelt jaarlijks een budget vast, daarnaast zijn scholen verplicht een gedeelte van hun schoolgebonden middelen in te zetten op in dit kader geformuleerde doelstellingen en verder kunnen gemeenten middels eigen financiering of contractafspraken met uitvoerende instellingen geld vrijmaken.

2.3.2 Huidige lokale situatie

Na de Hoofdlijnennotitie Onderwijsachterstandenbeleid is het Onderwijs Achterstanden Plan (OAP) vastgesteld. In dit plan zijn doelstellingen geconcretiseerd, prioriteiten gesteld en is een jaarlijks tijdpad aangegeven. Schooljaar 1998/1999 is bepaald als invoeringsjaar. Dat betekent dat dit schooljaar alle voormalige Onderwijsvoorrang (OVG) activiteiten, op dezelfde financiële basis als het jaar daarvoor, met een jaar voortgezet worden. Vanaf schooljaar 1999/2000 kunnen scholen en andere instellingen activiteitenplannen indienen die aansluiten op de doelstellingen zoals die gesteld zijn in het OAP. Deze activiteiten worden getoetst aan de criteria zoals in het OAP gesteld. Bij deze toetsing wordt het veld nauw betrokken. Er wordt advies gevraagd aan de werkgroep Onderwijsachterstandenbeleid, waarin vanuit alle geledingen (voorschoolse fase tot en met volwasseneneducatie) instellingen vertegenwoordigd zijn. Jaarlijks stelt de gemeenteraad feitelijk een serie beschikkingen als concreet OAP vast.

Aangezien voortijdig schoolverlaten een van de prioriteiten in het onderwijsachterstandenbeleid is, is in het OAP een tweetal voorzieningen, de Time-out en de Schakelgroep opgenomen.

De Time-outvoorziening is een voorziening voor leerlingen die, bijvoorbeeld door psychische of sociale oorzaken, tijdelijk niet in staat zijn gewoon naar school te gaan. Met behoud van het normale onderwijsprogramma wordt de leerling buiten school opgevangen en wordt naar een oplossing van de problemen gezocht. Na de time-out keert de leerling terug naar de oude school of door de coördinator van het CRL wordt met de scholen naar een alternatieve oplossing gezocht. Door de uitvoerders van de Time-out voorziening is geconstateerd dat er een tendens gaande is dat steeds vaker jongeren in de Time-out voorziening terecht komen die, met name door een alcohol- en/of drugsproblematiek, niet na een korte time-out terug naar het reguliere onderwijs geleid kunnen worden. Behalve dat deze groep jongeren oneigenlijk gebruik maakt van de voorziening (time-out is per definitie tijdelijk), is het risico te groot dat van zij een negatieve invloed uitoefenen op de eigenlijke doelgroep. Voor de geconstateerde probleemgroep is een voorziening nodig die weliswaar ook aan het onderwijs is aangehaakt, maar waar jongeren langere tijd kunnen verblijven. Vanuit het samenwerkingsverband en de leerplichtambtenaar wordt dan ook pleit dan ook voor een extra soort drop-out voorziening.

De Schakelgroep die sinds 1 januari 1998 bestaat, is een voorziening voor leerlingen die niet zozeer gedragsproblemen vanuit een complexe psycho-sociale problematiek vertonen, maar om andere redenen een leerachterstand hebben opgelopen. Om te voorkomen dat deze leerlingen met grotere problemen komen te zitten in het reguliere onderwijs worden zij in kleine groepen zo snel mogelijk op het gewenste leerniveau gebracht.

Zowel Time-out als Schakelgroep worden voor een gedeelte vanuit onderwijsachterstandenmiddelen gefinancierd. Deze voorzieningen worden uitgevoerd door het Samenwerkingsverband VO/SVO en ook over inhoudelijke invulling vindt veelvuldig overleg tussen gemeente en samenwerkingsverband plaats. In dit kader wordt de voorziening ook gemonitored en regelmatig geëvalueerd zodat duidelijk wordt of betreffende voorzieningen sluitend zijn of dat aanvulling dan wel aanpassing noodzakelijk is.

Als soort overkoepelende organisatie, nauw samenwerkend met de leerplichtambtenaar, bestaat binnen het onderwijsveld de Commissie Regionale Leerlingenzorg (CRL). De CRL is een aanvullende voorziening op de leerlingbegeleiding op school. Als ouders en de school geen oplossing meer kunnen bieden voor de problemen van een leerling bemiddelt CRL tussen scholen, ouders en instellingen om noodzakelijke opvang te realiseren. Het doel is om de leerling in een korte tijd weer onderwijs te laten volgen al dan niet in combinatie met een bepaalde vorm van jeugdhulpverlening.

Deze voorziening wordt door de scholen binnen het Samenwerkingsverband bekostigd.

Daarnaast is, ook vanuit het Samenwerkingsverband, gepleit voor een opvangvoorziening voor allochtone kinderen die op latere leeftijd in Nederland zijn komen wonen en om die reden de Nederlandse taal onvoldoende beheersen om volledig te kunnen participeren in het reguliere onderwijs. Tot nu toe konden deze leerlingen steeds in de “opvang neveninstromers” in Bergen op Zoom opgevangen worden. Vanwege veranderende geldstromen kan dat nu niet meer en wordt er in overleg tussen gemeente en Samenwerkingsverband bekeken of met ingang van het nieuwe schooljaar (1999/200) een dergelijke voorziening in Roosendaal gestart kan worden. Tot die tijd is op de Henk Knuversschool een tijdelijk voorziening getroffen.

Mede door de leerplichtambtenaar is wel geconstateerd dat op dit moment, behalve de CRL, een goede zorgstructuur gericht op het voorkomen van problemen en het binnen die school snel oppakken van problemen, nog ontbreekt. Deze zogenaamde zorgadviesteams kunnen een belangrijke extra preventieve waarde vervullen in het beleid gericht op de bestrijding van onderwijsachterstanden en het voorkomen en oppakken van voortijdig schoolverlaten. Dergelijke zorgadviesteams zijn een belangrijke aanvulling op de CRL, op schoolniveau, daar waar de CRL met name bovenschools werkt.

De preventieve waarde van zorgadviesteams ligt met name in de mogelijkheid tot het vroegtijdige signaleren, namelijk nog voordat een leerling uitvalt.

2.3.3 Mogelijkheden voor sluitende aanpak jongeren

De aanpak van voortijdig schoolverlaten is een van de doelstellingen binnen het onderwijsachterstandenbeleid. Dit betekent concreet dat er een aantal voorzieningen/activiteiten waarmee een bijdrage wordt geleverd aan het bereiken van de gestelde doelstellingen in het GOA is ingebed en ook voor een gedeelte uit GOA middelen gefinancierd wordt. Het betreft de Time-out voorziening en de Schakelgroep. De ervaring heeft geleerd dat deze twee voorzieningen de aanpak van voortijdig schoolverlaten nog niet sluitend maakt. Vanuit zowel het onderwijsveld als de leerplichtfunctionaris wordt gepleit voor een uitbreiding met een tweetal voorzieningen: een drop-out voorziening en een opvang neveninstromers.

Vanuit de Time-out voorziening komen steeds meer signalen dat er een groep jongeren opgevangen wordt die niet op korte termijn terug te geleiden is naar het reguliere onderwijs. Het betreft voornamelijk jongeren met een alcohol- en/of drugsprobleem. Behalve dat deze groep oneigenlijk in de Time-out voorziening zit (maximaal verblijf is 2 x 8 weken) is de invloed en mogelijke risico’s die deze groep meebrengt voor de eigenlijke doelgroep niet wenselijk. Vandaar de noodzaak tot uitbreiding met een drop-out voorziening. Op die manier kan jongeren met een alcohol- en/ of drugsprobleem in ieder geval een onderwijsprogramma geboden worden, naast de hulpverlening die samenhangt met de verslavingsproblematiek.

Een andere groep die het risico loopt op onderwijsachterstanden en mogelijk uitval is de groep jongeren die op latere leeftijd in Nederland komt wonen en dus niet mee kan in het reguliere onderwijs vanwege het niet of gebrekkig beheersen van de Nederlandse taal. Voorheen werden deze zogenaamde neveninstromers opgevangen in een voorziening in Bergen op Zoom. Door verandering van schoolbeleid daar en veranderde geldstromen bestaat deze mogelijkheid niet meer en is een eigen Roosendaalse voorziening noodzakelijk.

2.4 Regeling regionale meld- en coördinatiepunten voortijdig schoolverlaten

Korte toelichting

Feitelijk is het beleid gericht op de invulling van de regeling regionale meld- en coördinatiepunten voortijdig schoolverlaten (RMC) onderdeel van lokaal onderwijsbeleid in zijn algemeenheid en onderwijsachterstandenbeleid specifiek. Aangezien er echter een apart wettelijk kader is wordt deze regeling hier apart benoemd.

In januari 1993 kwam het ministerie met de notitie “Een goed voorbereide start” waarin wordt aangegeven dat de school niet alleen het probleem van de voortijdige schoolverlaters kan oplossen.

Zowel oorzaken als oplossingen liggen ten dele buiten het onderwijs. Daarom wordt voorgesteld om op het niveau van samenwerkende gemeenten de bestaande maatregelen tussen de diverse actoren te coördineren. Als relevante actoren worden genoemd: scholen, gemeenten, RBA, jongerenwerk, jeugdhulpverlening, regionale dienstencentra en instellingen op het vlak van de criminaliteitspreventie. De organisatie van Regionale Meld- en Coördinatiepunten worden aangekondigd. Vervolgens zijn genoemde verantwoordelijkheden vastgelegd in de Regeling regionale meld- en coördinatiepunten (RMC’s)

De RMC’s hebben tot taak het op regionaal niveau tot stand brengen van noodzakelijke randvoorwaarden op instellingsoverstijgend niveau met een tweeledig doel:

  • 1.

    Er voor zorgen dat individuele voortijdig schoolverlaters tot 23 jaar niet uit beeld raken (door zorg te dragen voor de coördinatie van een regionale sluitende registratie, waarbij elke voortijdig schoolverlater door de school aan gemeenten wordt gemeld en door gemeenten wordt geregistreerd). Hiermee wordt een spilfunctie weggelegd bij de leerplichtfunctionaris. Dit doel kan uitgesplitst worden in de volgende taken:

    • Ø

      melding en registratie van individuele voortijdig schoolverlaters;

    • Ø

      verwijzing en/of terugleiding naar school en/of indien nodig diagnosestelling, verwijzing en opvang/herplaatsing naar een aanbod van ondersteunende voorzieningen;

    • Ø

      in kaart brengen van totaal leerlingen, vsv’ers en herplaatste jongeren in de regio;

  • 2.

    Een dekkende en effectieve samenwerking tussen de diverse instellingen realiseren, gericht op terug- of doorgeleiding van de voortijdig schoolverlater. Dit geldt voor alle uitstromende leerlingen die nog geen startkwalificatie hebben behaald, zowel voor leerplichtige als niet-leerplichtige leerlingen. De eindleeftijd van de leerlingadministratie wordt hiermee opgehoogd van 18 naar 23 jaar. Concreet gaat het om de volgende krachtenbundeling:

    • Ø

      scholen voor voortgezet onderwijs, instanties voor jeugdhulpverlening, politie en overige ondersteunende organisaties en gemeenten zullen betrokken worden in een netwerk van participerende instellingen;

    • Ø

      alle actoren maken afspraken over de door hen te leveren diensten;

    • Ø

      alle actoren maken afspraken over hun inzet van eigen middelen, te weten geld, personele capaciteit en materiële zaken.

Zoals de naam al zegt is binnen de Regeling regionale meld- en coördinatiepunten voortijdig schoolverlaten gekozen voor uitwerking op regionaal niveau. Gekozen is voor de WGR-indeling zoals die in 1994 haar beslag kreeg. Daar waar gemeenten zelf lokaal verantwoordelijk zijn gebleven voor de aanpak van het voortijdig schoolverlaten moest wel een regionaal actieplan opgesteld worden, door een aangewezen contactgemeente. Binnen de regeling wordt jaarlijks een subsidiebedrag aan het RMC ter beschikking gesteld.

2.4.1 Huidige lokale situatie

Zoals reeds gesteld is is de RMC-functie een regionale taak. Roosendaal valt onder de RMC-regio West-Brabant en omvat het Stads- en Streekgewest. Breda is aangewezen als contactgemeente. Middels een tijdelijke stimuleringsmaatregel stelde het ministerie gelden ter beschikking om een start te maken met de RMC-functie. In januari 1995 werd door de samenwerkende gemeenten uit RMC West-Brabant een startnotitie vastgesteld waarin op hoofdlijnen de werkwijze werd aangegeven voor het realiseren van de inrichting RMC. Er werd een inventarisatie verricht die beschreven is in de “Voortgangsnotitie RMC-West Brabant” van mei 1997. Daaruit bleek een enorm verschil tussen gemeenten onderling, met name wat betreft de inrichting van de leerplichtfunctie. Er werden grote verschillen geconstateerd in taakstelling, kwalitatieve en kwantitatieve personele invulling, kwaliteit van de leerplichtadministratie en actualiteit van de gegevens. Daarnaast bleek binnen de RMC-regio zowel wat betreft beleidsontwikkeling als uitvoering, samenwerking en netwerken een zeer grote diversiteit te bestaan die een gezamenlijke aanpak op regionale schaal ernstig bemoeilijkt.

Op basis van de hierboven genoemde diversiteit is gekozen voor een decentrale invulling van de RMC-functie, middels het concept Lokaal Meld- en Coördinatiepunten (LMC), ondersteund door een centrale RMC. Het betreft 9 LMC-gemeenten: Aalburg, Bergen op Zoom, Breda, Etten-Leur, Halderberge, Oosterhout, Roosendaal, Rucphen en Zevenbergen. Deze gemaakte keuze vraagt in eerste instantie om afstemming in het informatieverzorgingsproces binnen en tussen de 9 gemeenten. Operationalisering van deze keuze vereist aanpassingen in de administratieve organisatie van het instrumentarium leerplicht en voortijdig schoolverlaten van alle gemeenten en het aanleveren van gegevens door scholen.

Vervolgens is door Breda als contactgemeente met de stimuleringsgelden een extern bureau ingehuurd, Moret Ernst & Young (MEY), om zorg te dragen voor de nadere uitwerking van de administratieve organisatie van het RMC, alsmede voor de vaststelling van de financiële en organisatorische consequenties voor de individuele LMC-gemeenten.

Door MEY is in hun onderzoek ook de consequentie van de tweede keuze die door de gezamenlijke gemeenten gemaakt is betrokken. Het betreft hier de uitbreiding van het leerplichtige leerlingenbestand met de categorie niet-leerplichtigen van 18 tot en met 22 jaar.

Resultaat is dat MEY een aantal aanbevelingen op zowel RMC- als LMC-niveau heeft geformuleerd.

Op RMC-niveau is een aantal aanbevelingen inmiddels geconcretiseerd. Op 2 juli 1998 is door de portefeuillehouders van alle LMC gemeenten een samenwerkingsovereenkomst getekend waarin tevens het organisatorische concept RMC is vastgelegd. Op zowel bestuurlijk als ambtelijk niveau is inmiddels overleg vormgegeven. Er wordt momenteel ook gewerkt aan het concretiseren van afspraken met betrokken instellingen (scholen, etc.). Het jaarlijkse actieplan en de effectrapportage dienen nog uitgewerkt te worden. De trekkende rol hiervoor ligt bij contact- en RMC-gemeente Breda.

Op LMC-niveau zijn organisatorisch en financiële consequenties per gemeente vastgesteld. Voor de gemeente Roosendaal is een noodzakelijke uitbreiding van formatie bij de uitvoering leerplicht geconstateerd. Deze uitbreiding komt voort vanuit de noodzakelijke aanpassingen binnen het instrumentarium leerplicht (administratieve organisatie leerplicht en LMC), aan de vereisten van het RMC.

Met de uitvoering van een aantal aanbevelingen is een doorstart gemaakt met het invullen van de RMC-functie. Eind 1998 is een RMC coördinator aangesteld, betaald vanuit de rijkssubsidie, die het regionale meldpunt zal trekken en een coördinerend rol vervuld voor de lokale meld- en coördinatiepunten. Begin 1999 zal binnen Roosendaal een aantal taken (zoals afspraken met scholen en afstemming registratiesystemen) nog verder uitgewerkt worden.

2.4.2 Mogelijkheden voor sluitende aanpak jongeren

Voor de mogelijkheden die de RMC functie biedt aan de sluitende aanpak jongeren kan feitelijk simpelweg verwezen worden naar de mogelijkheden die de uitvoering leerplichtwet en onderwijsachterstandenbeleid bieden. Het betreft voornamelijk het kunnen volgen van leerlingen, met extra boven op de leerplichtwet het volgen van de groep bovenleerplichtigen van 18 – 23 jaar. Verder zit hier zoals eerder gesteld de aanpak voortijdig schoolverlaten in opgesloten.

De extra meerwaarde die de RMC functie kan bieden is dat nu niet alleen op lokaal, maar ook op breed regionaal niveau afspraken gemaakt worden met uitvoerende onderwijs- en zorginstellingen.

Mogelijk kan op RMC niveau gemakkelijker een geconstateerde lacune opgelost worden, vanuit de gedachte dat veel voortgezet- en beroepsonderwijsinstellingen en instellingen op het gebied van hulpverlening en zorg regionaal of zelfs provinciaal actief zijn.

De lokale aanpak van het voortijdig schoolverlaten is feitelijk sluitend met de 4 bij onderwijsachterstandenbeleid genoemde voorzieningen: Time-out, Schakelgroep, Opvang Neveninstromers en Drop-outvoorziening. Een belangrijke aanvulling op dit voornamelijk curatieve verhaal is de preventieve aanpak die vormgegeven kan worden in de zogenaamde zorgadviesteams. Zorgadviesteams bezitten in volgorde van tijd feitelijk als eerste mogelijkheden voor de sluitende aanpak jongeren. Dergelijke teams, bestaande uit vertegenwoordigers vanuit de school, een psycholoog/orthopedagoog vanuit bijvoorbeeld de Schoolbegeleidingsdienst (SBD), schoolarts en leerplichtambtenaar zouden eenmaal per 6 weken per school casusbesprekingen kunnen houden. Door deze casusbesprekingen kan in een zeer vroegtijdig stadium een probleemsituatie in welke zin dan ook, van een jongere opgepakt worden zodat zo veel mogelijk eventueel uitval voorkomen kan worden. Het snel oppakken kan langdurig verzuim voorkomen en biedt mogelijkheden de jongere, na of tijdens het oplossen van de probleemsituatie, binnen het reguliere onderwijs te houden.

2.5 Wet Inschakeling Werkzoekenden

2.5.1 Korte toelichting

De Wet Inschakeling Werkzoekenden (WIW) heeft tot doel gemeenten de mogelijkheid te bieden een samenhangend instrumentarium te ontwikkelen en in te zetten, dat de afstand tot de arbeidsmarkt voor langdurig werklozen, uitkeringsgerechtigden en werkloze jongeren waar mogelijk verkleint en dat waar dit niet mogelijk is, voorkomt dat de afstand tot de arbeidsmarkt toeneemt.

Dit instrumentarium ziet er als volgt uit:

  • Ø

    de dienstbetrekking: langdurig werklozen en jongeren komen in dienst van de gemeente en worden tegen betaling van een inleenvergoeding uitgeleend aan instellingen en ondernemingen, zowel in de collectieve- als in de marktsector;

  • Ø

    de werkervaringsplaats: werkgevers nemen langdurig werklozen of jongeren in een reguliere dienstbetrekking aan en ontvangen daarvoor een door de gemeente te bepalen subsidie;

  • Ø

    stimuleringsactiviteiten waaronder scholing, sociale activering, kinderopvang etc.: ten behoeve van tot de doelgroep behorende personen wordt subsidie verstrekt dan wel dienstverlening ingekocht waardoor deze personen:

    • -

      in staat worden gesteld deel te nemen aan activiteiten die bijdragen tot sociale activering, inschakeling in de arbeid en scholing;

    • -

      gestimuleerd worden in aansluiting op een dienstbetrekking of in plaats van een recht op uitkering een overeenkomst tot het verrichten van arbeid te sluiten of werkzaamheden als zelfstandige te gaan verrichten.

Voor jongeren tot 23 jaar eist de WIW speciale aandacht, gesproken wordt letterlijk over een sluitende benadering. De wet geeft namelijk voorschriften zoals het uitstippelen van een speciaal traject voor iedere tot de doelgroep behorende jongere, teneinde de arbeidskansen van deze jongere te verbeteren en het verplicht aanbieden van een dienstverband na één jaar werkloosheid van de jongere. Op dit moment overweegt het kabinet zelfs verplicht te stellen dat jongeren reeds na 6 maanden een dienstverband in het kader van de WIW aangeboden dient te worden. Bij het uitvoeren van het speciale traject kunnen zorg- en hulpverleningsorganisaties worden betrokken.

Voor de financiering van de WIW beschikt de gemeente over een gemeentelijk werkfonds dat is onderverdeeld in een vast budget en in een scholings- en activeringsbudget. Daarnaast kan de gemeente bij het rijk het zogenaamde basisbedrag declareren per WIW-dienstbetrekking of - werkervaringsplaats. Hieraan wordt door het rijk geen limiet gesteld.

2.5.2 Huidige lokale situatie

De gemeente heeft de zorg voor de voorzieningen die sociale activering en een zelfstandige bestaansvoorziening bevorderen en die kunnen leiden tot inschakeling in het arbeidsproces, voor in de gemeente woonachtige langdurig werklozen, uitkeringsgerechtigden en jongeren. De uitvoering van deze voorzieningen kan geheel of gedeeltelijk uitbesteed worden. Momenteel bestaat in Roosendaal het voornemen de uitvoering van dit takenpakket over te dragen aan het Werkvoorzieningschap West Noord-Brabant (WVS).

Ook de beleidsontwikkeling bevindt zich in een vroeg stadium. In een in februari 1999 vast te stellen nota worden de eerste beleidslijnen uitgestippeld.

Aangezien voor jongeren het rijksbeleid wettelijk een sluitende aanpak voorschrijft, is het voor gemeenten niet mogelijk hier een speciaal gemeentelijk beleid op toe te passen en is de situatie dus helder. Bovendien heeft de gemeente ervaring met de voorloper van de WIW voor jongeren, de Jeugdwerkgarantiewet.

De gemeente heeft een relatie met Arbeidsvoorziening, de instelling die in ieder geval de verantwoordelijkheid draagt voor fase 1 kandidaten. Ook voor jongeren in andere fasen kan Arbeidsvoorziening iets betekenen. Een van de afspraken die onlangs gemaakt is tussen gemeenten en Arbeidsvoorziening is dat door laatst genoemde instelling de zogenaamde G-86 gelden die zij ter beschikking heeft, ingezet zullen worden op trajecten voor jongeren.

2.5.3 Mogelijkheden voor sluitende aanpak jongeren

Duidelijk zal zijn dat het werkfonds binnen het WIW aangewend kan worden om jongeren die niet meer binnen het reguliere onderwijs of aanverwante voorzieningen terecht kunnen een traject aan te bieden. Daarmee is het dus in ieder geval financieel mogelijk jongeren een alternatief traject aan te kunnen bieden: een dienstverband, een werkervaringsplaats of scholing/activering.

Een belangrijke kans voor het doen slagen van de sluitende aanpak jongeren ligt in de afstemming en samenwerking tussen gemeente en instellingen voor arbeidsmarkttoeleiding. Als(door leerplichtambtenaar te bepalen) een jongere niet meer leerbaar is in het reguliere onderwijs en ook niet (meer) plaatsbaar in een van de 4 aan het onderwijs gerelateerde voorzieningen, moet deze jongere een zogenaamde warme overdracht krijgen richting een WIW traject. Ervaring in het verleden met de Jeugdwerkgarantiewet, speciaal het onderdeel Voorbereidingsovereenkomsten heeft aangetoond dat individuele trajectbegeleiding goed werkt. De leerplichtfunctionaris zorgt in voorkomende gevallen voor de overdracht naar de individuele trajectbegeleiding binnen de uitvoeringsorganisatie van de WIW, het Werkvoorzieningsschap.

Een doelgroep die apart aandacht nodig heeft in de sluitende aanpak is de groep WSW geïndiceerde jongeren. Deze groep is veelal te vinden in het Speciaal Voortgezet Onderwijs en kan daar lang in blijven hangen, vaak tot 20 jaar, zonder startkwalificatie te behalen. Voor deze groep is het vaak beter om ze op een vroeger tijdstip door te geleiden richting arbeidsmarkt. De WIW biedt hierin mogelijkheden omdat deze jongeren vanaf 18, einde leerplichtige leeftijd, een dienstverband aangeboden kan worden. Een goed uitgangspunt voor een sluitende benadering voor deze groep is om hen en hun ouders op het moment dat ze 18 zijn geworden een WIW dienstverband aan te bieden. Dit voorkomt een situatie waarin een WSW geïndiceerde jongere onnodig lang in het onderwijs blijft hangen terwijl bekend is dat een startkwalificatie niet in de mogelijkheden ligt. Het is dan aan ouders, betreffende jongere, leerplichtfunctionaris en WIW consulent gezamenlijk te bepalen welke keuze gemaakt wordt.

Concretisering Roosendaalse situatie

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de betreffende doelgroep nader geconcretiseerd. Er wordt met specifiek aandacht besteed die groep die voor de sluitende aanpak van belang is: de groep 16 tot 23 jaar. Deze groep is namelijk niet meer (volledig) leerplichtig en zal dus eerder voor een alternatief in aanmerking komen.

3.2 Grootte doelgroep

In onderstaand schema wordt aangegeven hoe groot de groep inwoners van 16 – 23 jaar van Roosendaal is, op peildatum 1-10-1998. In dit en alle nog volgende schema’s wordt een uitsplitsing gemaakt naar sekse aangezien dat mogelijk een handvat kan zijn bij de uiteindelijke aanpak van problemen. Bovendien komt in zowel jeugd- als veiligheidsbeleid naar voren dat over het algemeen vaker jongens dan meisjes in een risicosituatie belanden.

V

M

totaal

16 jaar

406

420

826

17 jaar

443

445

888

18 jaar

395

477

872

19 jaar

427

369

796

20 jaar

368

413

781

21 jaar

312

405

717

22 jaar

344

361

705

totaal

2695

2890

5585

3.3 Jongeren met een uitkering

Vanaf 18 jaar kunnen jongeren een uitkering aanvragen, zoals uit onderstaand schema blijkt gebeurt dat ook, weliswaar op kleine schaal. Gelet op de doelstellingen van de sluitende aanpak jongeren zal uiteindelijk het aantal jongeren met een uitkering van 16 tot 23 jaar moeten dalen richting nul. In principe moet dit bereikt worden in 1999, aangezien de gemeente de plicht heeft iedere jongere een dienstverband, werkervaringsplaats of ander traject aan te bieden.

In dit overzicht is de peildatum ook 1 oktober 1998.

V

M

totaal

16 jaar

-

-

-

17 jaar

-

-

-

18 jaar

6

9

15

19 jaar

5

5

10

20 jaar

9

8

17

21 jaar

12

14

26

22 jaar

8

16

24

totaal

40

52

92

Van de totale groep jongeren van 18 tot 23 jaar heeft dus 2,4% een uitkering, er is nauwelijks sprake van onderscheid tussen mannen en vrouwen (respectievelijk 2,6% en 2,2%)

3.4 Jongeren ingeschreven bij het Arbeidsbureau

De gegevens van het Arbeidsbureau gaan uit van peildatum 31 oktober 1998. Er is geen onderscheid te maken tussen mannen en vrouwen. Opvallend is dat er relatief veel meer inschrijvingen zijn dan jongeren met een uitkering, ongeveer drie maal zoveel. Van de totale groep jongeren staat 5,7% ingeschreven bij het Arbeidsbureau. Dit verschil is waarschijnlijk te verklaren vanuit het feit dat een aantal jongeren die gewoon in het reguliere onderwijs zit zich bij het Arbeidsbureau inschrijft voor een bijbaan of tijdelijk werk. Bovendien kunnen jongeren ook een andere (werkloosheids) uitkering hebben.

V

M

totaal

16 jaar

18

17 jaar

27

18 jaar

48

19 jaar

44

20 jaar

60

21 jaar

62

22 jaar

61

totaal

320

3.5 Overzicht jongeren naar onderwijssoort

In dit eerste schema is een totaaloverzicht gemaakt van jongeren uit Roosendaal van 16 tot 23 naar onderwijssoort, op peildatum 1 oktober 1998. Het betreft hier het voltijd onderwijs.

16

17

18

19

20

21

22

totaal

V

M

V

M

V

M

V

M

V

M

V

M

V

M

V

M

VBO

33

59

23

32

5

8

2

5

-

-

-

-

-

-

63

104

92

55

13

7

-

-

-

167

MAVO

50

71

17

23

1

1

-

-

-

-

-

-

-

-

68

95

121

40

2

-

-

-

-

163

HAVO

102

69

73

47

13

20

4

7

-

-

-

-

-

-

192

143

171

120

33

11

-

-

-

335

VWO

85

52

73

82

48

59

8

8

-

3

-

-

-

-

214

204

137

155

107

16

3

-

-

418

MBO (voltijd)

43

36

65

83

92

95

49

54

15

30

9

9

-

1

273

308

79

148

187

103

45

18

1

581

totaal

313

287

251

267

159

183

63

74

15

33

9

9

-

1

810

854

600

518

342

137

48

18

1

1664

In dit overzicht zitten enkel de scholen opgenomen uit Roosendaal en directe omgeving. Jongeren uit Roosendaal kunnen natuurlijk op een opleiding elders zitten, zij kunnen een deeltijdopleiding volgen of in het volwassenenavondonderwijs zitten plus zij kunnen reeds actief zijn op de arbeidsmarkt. Dit verklaart de afwijking tussen de totale groep jongeren van 16 tot 23 jaar en de jongeren die in bovenstaande overzichten terug te vinden zijn. Wel kan geconcludeerd worden dat van de totale groep Roosendaalse jongeren van 16 tot 23 jaar ongeveer 30% in het voltijd voortgezet onderwijs te Roosendaal zit. Van de (partieel) leerplichtige jongeren van 16 tot 18) zit 65% in een Roosendaalse voltijd opleiding. Hoe hoger de leeftijd, hoe lager het percentage jongeren in een Roosendaalse voltijd opleiding.

Volgens de theorie geldt de groep jongeren in het VBO/MAVO en MBO als de groep met de meeste kans op uitval en/of het niet behalen van een startkwalificatie. Dit betekent dus dat (wat betreft de jongeren in het Roosendaalse VBO/MAVO en MBO) volgens deze definitie ruim 16% van de totale groep jongeren van 16 tot 23 jaar tot de risicogroep behoort. De VBO/MAVO leerlingen vormen ruim 36% van deze risicogroep.

3.6 Deelname Time-out voorziening en Schakelgroep

De Time-out voorziening loopt per schooljaar. Hieronder zijn de gegevens terug te vinden van de jongeren uit Roosendaal die in schooljaar 1997/1998 in de Time-out voorziening hebben gezeten. In principe kan een jongere maximaal 2 x 8 weken in de time-out voorziening blijven.

sekse

leeftijd

verblijfsduur

afkomstig van

uitgestroomd/doorverwezen naar

jongen

16

2 weken

VBO St. Joseph

ROC

jongen

13

6 weken

VBO St. Joseph

Jeugdzorg Breda

jongen

17

15 weken

VBO de Bogerd

Jas-project *

jongen

13

16 weken

VBO St. Joseph

ZMOK school Oosterhout

meisje

16

16 weken

VBO de Nieuwervaart

jongen

16

6 weken

VBO de Bogerd

VBO de Bogerd

jongen

16

40 weken **

VBO St. Joseph

Baroniecollege Breda

jongen

16

15 weken

VBO St. Joseph

….

jongen

16

20 weken

Delta College Middelburg

Internaat Vreeswijk

jongen

14

9 weken

VBO St. Joseph

VBO St. Joseph

meisje

14

3 weken

Agrarisch Opleidingen Centrum Oudenbosch

school in Made

jongen

14

18 weken

Norbertus College

Thomas More College

meisje

15

1 week

van Lingen College MAVO

crisisopvang

meisje

14

9 weken

VBO de Nieuwervaart

VBO de Bogerd

jongen

16

8 weken

Norbertus College

Henk Knuvers MAVO

jongen

14

11 weken

Norbertus College

Jan Tinbergen schakelklas

jongen

13

1 week

AOC Oudenbosch

KTS Oudenbosch

meisje

15

1 week

VSO-LOM Rotterdam

Henk Knuvers MAVO

meisje

14

1 week

Gertrudis College

ZMOK Roosendaal

meisje

16

1 week

VSO-LOM Breda

Henk Knuvers MAVO

meisje

15

9 weken

Schelde College BoZ

Schelde College BoZ

jongen

17

14 weken

Burg. Alberts College

ROC Zoomvlietcollege deeltijd MBO

jongen

15

3 weken

Norbertus College

Henk Knuvers MAVO

jongen

15

7 weken

Gertrudis College

Burg. Alberts College Schakelklas

meisje

15

3 weken

Jan Tinbergen College

Jan Tinbergen Schakelklas

jongen

15

4 weken

VBO de Bogerd

Jeugdzorg

jongen

14

1 week

LTS St. Joseph

ZMOK Roosendaal

jongen

13

1 week

ZMOK

crisisopvang

jongen

15

8 weken

Middenschool België

VBO St. Joseph

jongen

15

18 weken

VBO St. Joseph

ROC Markiezaat samenwerkings

verband Bouw

meisje

15

3 weken

AOC Oudenbosch

De Schutse

jongen

15

6 weken

Penta College Eindhoven

ZMOK Roosendaal

meisje

14

2 x 8 weken (niet aansluitend)

VBO de Bogerd

1e keer VBO de Bogerd

2e keer Jas-project*

* het Jasproject is een project in samenwerking tussen Regionaal Bureau Onderwijs en Bureau Jeugdzorg waarin jongeren van 16 tot 23 een traject, in principe richting onderwijs of arbeidsmarkt, met hulpverlening en zorg.

** hier is de maximale verblijfsduur ruimschoots overschreden, maar is er voor gekozen betreffende jongere tot aanvang nieuwe schooljaar in de time-out op te vangen bij gebrek aan alternatieve plaatsingsmogelijkheden

Opvallend is dat 66,7% van de deelnemers jongen is. De gemiddelde leeftijd ligt laag, 14,9 jaar. De gemiddelde verblijfsduur, waarbij de uitschieter van 40 weken buiten beschouwing is gelaten, is 7,7 weken. Wat betreft de schoolherkomst van de uitvallers sluit de praktijk aan bij de theorie en de landelijke tendens, de overgrote meerderheid van de jongeren in de Time-out voorziening is afkomstig uit het VBO.

De Schakelgroep is gestart in januari 1998 en geëvalueerd aan het eind van het schooljaar. Dat betekent dat het volgende schema de gegevens bevat van de Roosendaalse leerlingen in de periode januari – juli 1998.

aantal

afkomstig van

geschakeld naar

2

Norbertus brugklas 1

Henk Knuver brugklas 2

1

Norbertus mavo 3

Henk Knuver Mavo 3

1

Zuidwester crisisopvang

Internaat Zutphen brugklas 1

1

Jan Tinbergen brugklas 2

ROC opleiding helpende

1

Norbertus brugklas 1

Gertrudis Havo 2

1

Jan Tinbergen mavo 3

Time-out voorziening

1

Gertrudis mavo 2

St. Joseph VBO 3

1

Norbertus brugklas 1

Henk Knuver brugklas 2

1

Henk Knuver mavo 3

Henk Knuver schakelklas mavo

1

Gertrudis atheneum 5

ROC volwassenenavondonderwijs HAVO/VWO

3.7 Geschat aantal jongeren met WIW dienstverband

Op basis van de ervaring in het verleden met de Jeugdwerkgarantiewet en het huidige aantal jongeren met een WIW-dienstbetrekking kan een inschatting gemaakt worden hoe groot deze groep in 1999 zal zijn en hoe deze groep eruit zal zien. De volgende schematische weergave is overgenomen uit de beleidsnota Wet Inschakeling Werkzoekenden:

herkomst jongeren

aantal

direct uitstroom naar reguliere arbeid

uitstroom naar

werkervarings

plaats

voortraject richting arbeid

zorgtraject via externe zorg

instellingen

te werk

stelling in WIW dienst

verband

uitkerings-

situatie via indicering door arbeidsvoor-ziening

78

7

13

20

18

20

wsw-indicatie

25

12*

13*

totaal

103

19

13

20

18

33

* Jongeren met een WSW –indicatie, die niet direct uitstromen naar reguliere arbeid, krijgen automatisch een WIW-dienstverband. Dit automatisme zit ingesloten in de wet.

Voor de 16/17 jarigen, die voorheen een Voorbereidingsovereenkomst binnen de Jeugdwerkgarantiewet kregen moet nu een oplossing gezocht worden in de WIW. Aan hen kan een dienstverband aangeboden worden, een werkervaringsplaats of een scholings/activeringstraject. Gelet op het aantal 16/17 jarigen met een VBO in het verleden, kan ingeschat worden dat ongeveer 10 jongeren van 16 tot 18 op jaarbasis een scholings/activeringstraject aangeboden dienen te krijgen.

Conclusies en beleidsaanbevelingen

In dit laatste hoofdstuk wordt aan de hand van de voorafgaande hoofdstukken een aantal conclusies en beleidsaanbevelingen geformuleerd. Bovendien wordt aandacht besteed aan financieringsmogelijkheden.

Om de aanpak sluitend te maken is een centrale coördinerende rol noodzakelijk. Betreffende coördinator heeft zicht op de onderwijsloopbaan van jongeren, op eventueel uitval, op het wel of niet behaald hebben van een startkwalificatie en verwijst daar waar nodig door naar alternatieve trajecten. Dit kunnen trajecten zijn die aan het onderwijs zijn aangehaakt of arbeidsmarkttoeleidende trajecten. De coördinator sluitende aanpak verwijst niet alleen maar, maar zorgt ook voor een zogenaamde warme overdracht. De meest voor de handliggende persoon om deze coördinerende taak uit te voeren is de leerplichtfunctionaris. Deze heeft immers het uitvoeren van de leerplicht tot taak en heeft dus bevoegdheden en mogelijkheden leerlingen tot 18 jaar volgens de wet binnen het reguliere onderwijs te houden. Bovendien heeft de leerplichtfunctionaris vanuit de regeling meld- en coördinatiepunten voortijdig schoolverlaten de taak jongeren tot 23 te volgen tot het moment dat zij een startkwalificatie behaald hebben. Volgen betekent hier niet enkel administratief volgen, maar ook ingrijpen daar waar uitval dreigt of reeds is voorgevallen. De leerplichtambtenaar kan hiervoor gebruik maken van een leerlingadministratiesysteem waarin gegevens zitten van alle jongeren tot 23 jaar zodat bekend is of iemand al dan niet in het reguliere onderwijs zit, of deze een startkwalificatie heeft en als de jongere niet in het reguliere onderwijs zit welk alternatief traject uitgezet is. De leerplichtfunctionaris beslist of een jongere wel of niet van leerplicht ontheven kan worden en geeft, in samenwerking met betrokkenen, aan in welke richting een alternatief traject gezocht kan worden.

Op dit moment functioneert het leerlingadministratiesysteem nog niet als zodanig. Enkel de leerplichtigen zijn opgenomen, de groep 18 tot 23 jaar ontbreekt grotendeels. Bovendien biedt het huidige systeem weinig mogelijkheden als informatieleverancier voor beleidsontwikkeling. Op dit moment wordt in Roosendaal de overstap naar een ander systeem voorbereid. Belangrijk is hierbij rekening te houden met de mogelijkheden van het systeem om overzichtsgegevens te kunnen leveren en als een soort leerlingvolgsysteem te kunnen dienen.

Voor de aanschaf van een dergelijk systeem zijn reeds middelen op de begroting vrijgemaakt. Gestreefd zou moeten worden eind 2000 een nieuw leerlingadministratiesysteem operationeel te hebben waarin de totale doelgroep tot 23 jaar opgenomen is en beleidsinformatie te genereren valt.

Vanuit preventief oogpunt is het belangrijk dat zo vroeg mogelijk interventie gepleegd kan worden als er zich bij een jongere sociale, psychische of problemen anderszins voordoen die mogelijk kunnen resulteren in voortijdig schooluitval en het dus niet behalen van een startkwalificatie. Aangezien dergelijke problemen zich vaak in een vroeg stadium binnen school openbaren is het opzetten van zorgteams binnen de school een goed middel. Ook hierin ligt een coördinerende taak voor de leerplichtfunctionaris weggelegd.

Gestreefd zou moeten worden binnen de reguliere taken die de betreffende betrokkenen reeds hebben deze zorgteams op te zetten zodat geen extra financiering noodzakelijk is. De leerplichtfunctionaris kan het lopende schooljaar investeren in de opzet van de teams zodat vanaf het volgende schooljaar de zorgteams operationeel kunnen zijn. Uitgangspunt bij de opzet is een brede disciplinaire insteek (bijvoorbeeld schooldecanen, schoolarts, Bureau Jeugdzorg, orthopedagoog/psycholoog van de SBD en leerplichtfunctionaris). Als binnen de zorgteams regelmatig (bijvoorbeeld elke 6 weken) leerlingencasussen ingebracht kunnen worden, komen voorkomende problemen snel in het daglicht en kan er dus ook snel op ingesprongen worden.

De nieuwe rol voor de leerplichtambtenaar, zowel in het kader van de sluitende aanpak jongeren als daarbinnen de uitvoering van leerplichtwet en LMC-functie, brengt uitbreiding van taken met zich mee. Dit zijn administratieve taken, voortvloeiend uit de uitbreiding van de leerlingadministratie met de bovenleerplichtigen, als zorg- en coördinatietaken, eveneens te maken met de uitbreiding van de doelgroep maar ook met de intensivering van de aanpak van de totale doelgroep in zowel preventieve als curatieve zin

Binnen het kader van onderwijsachterstandenbeleid en voortijdig schoolverlaten is het zaak met de het onderwijsveld tot een sluitend netwerk van voorzieningen te komen om voortijdig schoolverlaten zo veel mogelijk te voorkomen dan wel aan te pakken. Het streven is met deze voorzieningen in principe alle jongeren in leerplichtige leeftijd in het onderwijs dan wel in een aan het onderwijs aangehaakte voorziening te hebben en te houden. Geconcludeerd kan worden dat hiervoor een 4-tal voorzieningen noodzakelijk is: de Time-outvoorziening, de Schakelgroep, Opvang Neveninstromers (voortgezet onderwijs) en Drop-Outsvoorziening. De eerste twee voorzieningen draaien al. De Opvang Neveninstromers is in ontwikkeling en zal op zeer korte termijn starten. De laatstgenoemde voorziening komt voort vanuit de ervaring dat in de Time-out voorziening steeds vaker jongeren terecht komen die door alcohol- of drugsproblemen langere tijd buiten het reguliere onderwijs opgevangen dienen te worden. Er is reeds een projectaanvraag bij de gemeente ingediend.

Voor alle vier de voorzieningen is financiering aangevraagd uit het onderwijsachterstandenbudget. De Schakelgroep en de Time-out voorziening worden reeds gedeeltelijk uit onderwijsachterstandenmiddelen gefinancierd, aangevuld met bijdragen van regiogemeenten aangezien het regionale voorzieningen betreft en eigen middelen uit het onderwijsveld. De Opvang Neveninstromers en de Drop-out-voorziening zullen in de nabije toekomst waarschijnlijk op dezelfde manier gefinancierd gaan worden. Met de regiogemeenten is de afspraak gemaakt dat genoemde voorzieningen voor wat betreft het gemeentelijk deel voor de helft door de gemeente Roosendaal gefinancierd wordt en de andere helft wordt gedeeld door de gemeenten Rucphen en Halderberge.

Concreet ziet de (nog niet vastgestelde) financiering voor 1999 voor de vier voorzieningen er als volgt uit:

Time-Out voorziening: de kosten zijn op jaarbasis € 88.693,16, waarvan € 33.002,07 is aangevraagd uit de Roosendaalse GOA-gelden. Aan de gemeenten Rucphen en Halderberge is een bedrag van € 16.501,04 aangevraagd en de deelnemende scholen financieren zelf € 22.689,01. Over de definitieve besteding van de OAP middelen nemen college en raad in februari/maart een beslissing. Het streven zal zijn aan het eind van de OAP periode, 2002, een ombuiging te bewerkstelligen waarbij het onderwijs zelf meer eigen (formatie) middelen inzet op deze voorziening zodat de voorziening structureel gemaakt kan worden en de volgende planperiode van het onderwijsachterstandenbeleid de GOA gelden (gedeeltelijk) op andere activiteiten kunnen worden ingezet.

Schakelgroep: de kosten zijn op jaarbasis € 57.176,31, waarvan € 11.798,29 is aangevraagd uit het GOA budget van de gemeente Roosendaal en Rucphen en Halderberge ieder € 5899,14. Er wordt een provinciale subsidie van € 4.537,80 verwacht, er wordt door de scholen in de vorm van een halve formatieplaats € 19.966,33 bijgedragen en € 9.075,60 als eigen bijdrage door de herkomstscholen van leerlingen die de Schakelgroep bezoeken. Voor de Schakelgroep geldt het zelfde streven tot structuralisering als bij de Time-out voorziening.

Neveninstromers: de kosten zijn op jaarbasis € 117.529,08, voor de opvang van 40 leerlingen. Het voortgezet onderwijs draagt in formatie € 22.689,01 bij en er wordt een subsidie van €4.084,02 van het Ministerie van OC&W verwacht. Aan de drie gemeenten wordt gevraagd het restant uit GOA middelen te financieren. Hoe hoog deze medefinanciering voor Roosendaal zal zijn is op dit moment nog niet duidelijk. Te verwachten is dat het onderwijsveld in aanmerking kan komen voor extra formatie via de rijksoverheid, deze inkomsten komen dan in mindering op de gemeentelijke subsidie. Ook hier geldt hetzelfde streven tot structuralisering.

Drop-out voorziening: de kosten zijn op dit moment nog p.m. Het zal een gezamenlijke financiering betreffen door herkomstscholen, gemeenten, jeugdhulpverlening en eventuele overige betrokken instellingen.

De gemeente heeft de verantwoordelijkheid voor de regie in de sluitende aanpak jongeren. Met de betrokken partijen (scholen en andere instellingen) dienen afspraken gemaakt te worden over ieders verantwoordelijkheden, samenwerking, afstemming en inzet. Dergelijke afspraken zouden vastgelegd kunnen worden in een convenant dat dan tevens gebruikt kan worden als basis voor monitoring en evaluatie. Te denken valt aan de volgende afspraken, te maken op zowel beleids- als uitvoerend niveau:

  • -

    uniforme richtlijnen voor scholen voor voortgezet- en beroepsonderwijs over het doorgeven van gegevens voor het leerlingadministratiesysteem in het kader van leerplicht en RMC/LMC; extra aandacht is nodig voor het beroepsonderwijs (ROC) als nieuwe partner; Deze afspraken dienen uiterlijk medio 1999 gereed te zijn, te coördineren door WWB in samenwerking met de leerplichtfunctionaris;

  • -

    samenwerkings-, afstemmings- en financieringsafspraken met het samenwerkingsverband VO/SVO over aan onderwijs gerelateerde voorzieningen voor uitvallende leerlingen; hiermee is een aanvang gemaakt in het kader van onderwijsachterstandenbeleid; In de besprekingen over de subsidieaanvragen voor de vier voorzieningen wordt deze afspraak meegenomen zodat in de beschikking van OAP middelen (april 1999) hier wat over vastgelegd kan worden. De uitvoering is aan WWB.

  • -

    samenwerkings- en afstemmingsafspraken tussen de verschillende betrokken gemeentelijke afdelingen: welzijnsbeleid, sociale zaken en burgerzaken; met name tussen de laatste twee afdelingen zijn afspraken noodzakelijk over wat wiens verantwoordelijkheid is en wanneer en hoe jongeren/cliënten door de leerplichtfunctionaris worden overgedragen;

  • -

    samenwerkings-, afstemmings- en financieringsafspraken met Arbeidsvoorziening:

    • ·

      afspraken over het principe dat Arbeidsvoorziening geen leerplichtige jongeren in haar bestand opneemt, als een jongere tot 23 jaar zich meldt bij Arbeidsvoorziening wordt altijd contact met de leerplichtfunctionaris opgenomen, uitvoering ligt in handen van zowel WBZ als SoZa;

    • ·

      afspraken met Arbeidsvoorziening over de inzet van G-86 gelden in trajecten voor jongeren, onder verantwoordelijkheid van SoZa;

    • ·

      afspraken over tijdstip en manier van terugkoppeling door Arbeidsvoorziening met betrekking tot afronding of voortijdig afbreken door jongeren op door hen uitgezette trajecten. De hierboven genoemde afspraken kunnen middels de reguliere contacten die er tussen SoZa en Arbeidsvoorziening zijn doorgesproken worden en op korte termijn vastgelegd worden.

  • -

    samenwerkings- en afstemmingsafspraken tussen gemeente en werkvoorzieningschap (als uitvoerder van de WIW) over:

    • ·

      verdeling verantwoordelijkheden tussen gemeente en WIW-organisatie (uitvoeringsverantwoordelijkheid ligt bij SoZa);

    • ·

      afspraken taakverdeling, overdrachtsmomenten en terugkoppeling tussen leerplichtambtenaar, WIW-consulent en SoZa-consulent; er dient sprake te zijn van een zogenaamde warme overdracht waarbij gepleit wordt voor individuele trajectbegeleiding in het WIW-traject. Dit kan vastgelegd worden in het convenant dat de gemeente met het Werkvoorzieningschap afsluit bij de overdracht van WIW-taken, te verwachten in april 1999. Hoe de overdracht concreet uitgevoerd kan worden is iets wat nog uitgewerkt dient te worden, bij voorkeur onder betrokkenheid van leerplichtfunctionaris en individuele trajectbegeleider. Hierbij dient speciale aandacht te zijn voor de bijzondere doelgroep, de zogenaamde niet-kunners binnen het speciaal voortgezet onderwijs die WSW geïndiceerd zijn. Aanbevolen wordt deze groep (plus betrokken ouders) bij het bereiken van de 18-jarige leeftijd een WIW-dienstverband aan te bieden en niet per definitie te wachten tot het moment dat zij het reguliere onderwijs in verband met leeftijd (en nog steeds geen startkwalificatie) dienen te verlaten; (uitvoeringsverantwoordelijkheid bij SoZa en WBZ)

    • ·

      inventarisatie (door SoZa) van mogelijke (reeds bestaande trajecten) die aan jongeren als WIW traject aangeboden kunnen worden.

De trajecten voor jongeren tot 23 jaar die niet meer binnen het onderwijs of in een aan het onderwijs gehaakte opvangvoorziening terecht kunnen, oftewel de WIW trajecten, kunnen gefinancierd worden uit de WIW gelden. In de beleidsnota WIW is aangegeven wat de verschillende mogelijke trajecten zijn, hoeveel die kosten en wat er binnen het totale WIW budget voor deze trajecten is gereserveerd. Ook in die nota is de groep jongeren tot 23 jaar expliciet genoemd, de geschatte kosten voor 1999 voor deze groep ziet er als volgt uit:

45 jongeren tot 23 jaar met een dienstverband: 45 x € 12.122,74 = € 545.523,23

13 jongeren tot 23 jaar met een werkervaringsplaats: 13 x € 5.445,36 = € 70.789,71

38 jongeren tot 23 jaar met een scholings-/activeringstraject

Voor de laatste groep met een scholings/activeringstraject is het niet mogelijk aan te geven wat de kosten zijn per traject, vanwege de individuele aanpak. Binnen de WIW is voor de totale doelgroep een bedrag voor scholing-/activering van € 396.175,54 gereserveerd, trajecten voor de jongeren tot 23 jaar zitten in dit budget ingesloten.

Geconstateerd kan worden dat met de uitvoering van bovenstaande aanbevelingen een redelijke basis gelegd kan worden voor de sluitende aanpak jongeren. De sluitende aanpak is dan met name gericht op het voorkomen en aanpakken van problemen die mogelijk leiden tot voortijdig uitvallen uit het onderwijs met als gevolg het niet behalen van een startkwalificatie voor de arbeidsmarkt tot en met de toeleiding naar de arbeidsmarkt. Echter uiteindelijk zal niet iedereen de arbeidsmarkt bereiken, ook voor deze groep moet een alternatief, bijvoorbeeld in de richting van sociale activering, gezocht worden. Dit terrein vormt op dit moment in Roosendaal nog een blinde vlek, afspraken met welzijns-, zorg- en hulpverleningsinstellingen zijn noodzakelijk.

Samenvattend worden dus de volgende beleidsaanbevelingen gedaan:

  • Ø

    een centrale coördinerende rol voor de leerplichtfunctionaris;

  • Ø

    de aanschaf van een nieuw leerlingadministratiesysteem dat kan dienen als leerlingvolgsysteem en beleidsinformatie kan leveren;

  • Ø

    het opzetten van zorgteams binnen het onderwijs als preventief instrument voor voortijdig schoolverlaten;

  • Ø

    het actualiseren van de instructie leerplichtambtenaar;

  • Ø

    het opzetten van een sluitend netwerk van 4 voorzieningen, aangehaakt aan het onderwijs, waarin jongeren die uitvallen opvang inclusief een (onderwijs)programma geboden wordt: Time-out voorziening, Schakelgroep, Opvang Neveninstromers, Drop-Out voorziening, gericht op zo mogelijk een snelle teruggeleiding naar het reguliere onderwijs;

  • Ø

    het goed wegzetten van de gemeentelijk regiefunctie middels convenanten, samenwerkings-, afstemmings-, en financieringsafspraken met betrokken gemeentelijke afdelingen en uitvoerende instellingen (Werkvoorzieningschap, Arbeidsvoorziening, onderwijsinstellingen, etc);

  • Ø

    het opzetten van alternatieven (bijvoorbeeld sociale activeringstrajecten) voor jongeren die de arbeidsmarkt (nog) niet bereiken;

Geraadpleegde literatuur

Blok, R. de, Sluitend systeem kan voortijdig schoolverlaten voorkomen, in Uitleg nummer 17, 24 juni 1998

Gemeente Roosendaal, Hoofdlijnennotitie onderwijsachterstandenbeleid 1998 – 2002, Roosendaal, 1998

Landelijke Vereniging Leerplicht Ambtenaren, Formatieomvang leerplichtambtenaar, Arnhem, 1995

Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen, Leerplichtwet 1969, 1995

Ministerie van OC&W, Een goed voorbereide start, notitie voortijdig schoolverlaten in brief aan tweede Kamer der Staten-Generaal, vergaderjaar 1992 - 1993

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Wet van 4 december 1997, houdende regeling voor de tot standkoming van een gemeentelijk werkfonds voor voorzieningen ter bevordering van de toetreding tot het arbeidsproces van langdurig werklozen en jongeren (Wet Inschakeling Werkzoekenden), in Staatsblad van het koninkrijk der Nederlanden, jaargang 1997

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Besluit inkoop dienstverlening Arbeidsvoorziening, 1996

Moret, Ernst & Young, Visienota RMC West-Brabant , Utrecht, 1997

Noorda, J. en R. Veenbaas, Voortijdig schoolverlaten een kostbare verspilling; vooronderzoek naar omvang, aard en kosten van voortijdig schoolverlaten, Wetenschapswinkel Vrije Universiteit Amsterdam, 1997

VNG, Handboek WIW, Den Haag, 1997

VNG, Leerplicht en voortijdig schoolverlaten, Den Haag, 1994