Verordening tot regeling van de pensioenuitzichten van leerkrachten, die vóór de inwerkingtreding van de Kleuteronderwijswet in vaste dienst werkzaam waren aan een, krachtens de 'Verordening regelende het verlenen van geldelijke steun aan het bijzonder kleuteronderwijs', gesubsidieerde school.

Geldend van 01-01-1956 t/m heden met terugwerkende kracht vanaf 01-01-1956

Intitulé

Pensioenverordening bijzonder kleuter-onderwijs

Verordening tot regeling van de pensioenuitzichten van leerkrachten, die vóór de inwerkingtreding van de Kleuteronderwijswet in vaste dienst werkzaam waren aan een, krachtens de 'Verordening regelende het verlenen van geldelijke steun aan het bijzonder kleuteronderwijs', gesubsidieerde school.

Artikel 1

Deze verordening verstaat onder:

  • a.

    'een van gemeentewege gesubsidieerde bijzondere kleuterschool': een kleuterschool, waarvoor op grond van de tot 1 januari 1956 geldende 'Verordening regelende het verlenen van geldelijke steun aan het bijzonder kleuteronderwijs' subsidie werd toegekend;

  • b.

    'een van rijkswege gesubsidieerde bijzondere kleuterschool': een krachtens de Kleuteronderwijswet gesubsidieerde bijzondere kleuterschool te 's-Gravenhage;

  • c.

    'leerkrachten': degenen, die vóór 1 januari 1956 als hoofd of verplichte onderwijzeres, alsmede zij, die in het tijdvak 1 januari 1954 tot en met 31 december 1955 als verplichte kwekelinge in vaste dienst werkzaam waren aan een van gemeentewege gesubsidieerde bijzondere kleuterschool.

Artikel 2

De leerkrachten hebben ingeval van ontslag aanspraak op een periodieke uitkering ten laste van de gemeente overeenkomstig de bepalingen van de Pensioenwet 1922 (Stbl. 240), zulks evenwel met dien verstande, dat

  • 1.

    in afwijking van het bepaalde in artikel 56 van genoemde wet als diensttijd voor de berekening van het pensioen in aanmerking wordt genomen:

    • a.

      de tijd, als hoofd of verplichte onderwijzeres doorgebracht aan een van gemeentewege gesubsidieerde bijzondere kleuterschool;

    • b.

      de tijd, als verplichte kwekelinge in het tijdvak 1 januari 1929 tot en met 31 december 1936 en/of 1 januari 1954 tot en met 31 december 1955 doorgebracht aan een van gemeentewege gesubsidieerde bijzondere kleuterschool;

    • c.

      de tijd, als hoofdleidster, leidster of assistent-leidster doorgebracht aan een van rijkswege gesubsidieerde bijzondere kleuterschool;

    • d.

      de tijd, als hoofd, hoofdleidster, onderwijzeres, leidster, kwekelinge of assistentleidster doorgebracht aan een gemeentelijke kleuterschool te 's-Gravenhage;

  • 2.

    Indien en voorzover op grond van de diensttijd, welke voor de berekening van de uitkering in aanmerking komt, aanspraak bestaat op een pensioen krachtens de Pensioenwet 1922 (Stbl. 240), dit pensioen op de uitkering in mindering wordt gebracht.

Artikel 3

De toekenning van de uitkering geschiedt door burgemeester en wethouders. Zij stellen, binnen de in de artikelen 1 en 2 aangegeven grenzen, voorschriften vast, waaraan voor de toekenning van de uitkering zal moeten worden voldaan, bepalen het bedrag daarvan en regelen de uitbetaling.

Artikel 4

  • 1. Deze verordening, die kan worden aangehaald als 'Pensioenverordening bijzonder kleuteronderwijs', wordt geacht in werking te zijn getreden met ingang van 1 januari 1956. Met ingang van die dag treden buiten werking:

    • a.

      de 'Verordening regelende het verlenen van geldelijke steun aan het bijzonder kleuteronderwijs';

    • b.

      het raadsbesluit van 27 maart 1939 (Bijl. no. 151).

  • 2. De ter uitvoering van artikel 15 van de 'Verordening regelende het verlenen van geldelijke steun aan het bijzonder kleuteronderwijs' gegeven voorschriften worden, voorzover zij met deze verordening niet in strijd zijn, geacht ter uitvoering hiervan te zijn gegeven.