Regeling vervallen per 01-05-2021

Monumentenverordening Enschede 2010

Geldend van 28-10-2010 t/m 25-03-2019 met terugwerkende kracht vanaf 01-10-2010

Intitulé

Monumentenverordening Enschede 2010

Nr. 90

Gemeenteblad van Enschede

Monumentenverordening Enschede 2010

De raad van de gemeente Enschede,

gezien het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 7 juni 2010,

gelet op artikel 149 van de Gemeentewet en de artikelen 12, 14 en 15 van de Monumentenwet 1988,

besluit:

vast te stellen de volgende:

"MONUMENTENVERORDENING Enschede 2010”

HOOFDSTUK 1. Algemene bepalingen

Artikel 1 - Begripsbepalingen

Deze verordening verstaat onder:

a monument:

zaak die van algemeen belang is wegens zijn schoonheid, betekenis voor de weten schap of cultuurhistorische

waarde;

b gemeentelijk archeologisch monument:

terrein dat van algemeen belang is wegens een daar aanwezige zaak als bedoeld onder a

c beschermd gemeentelijk monument:

onroerend monument, dat overeenkomstig de bepalingen van deze verordening als beschermd

gemeentelijk monument is aangewezen;

d gemeentelijke monumentenlijst:

de lijst waarop zijn geregistreerd de overeenkomstig deze verordening als beschermd gemeentelijk

monument aangewezen zaken;

e beschermd monument:

beschermd monument als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene

bepalingen omgevingsrecht;”.

f kerkelijk monument:

onroerend monument, dat eigendom is van een kerkgenootschap, kerkelijke gemeente of parochie of van

een kerkelijke instelling en dat uitsluitend of voor een overwegend deel wordt gebruikt voor de uitoefening van de eredienst;

g criteria voor aanwijzing:

de begrippen, waarmee de onder a bedoelde termen concreet gemaakt worden;

h geïntegreerde welstand-monumentencommissie:

de door de raad ingestelde commissie of aangewezen instantie, met als taak burgemeester en wethouders op verzoek of uit eigen beweging te adviseren over de aanvraag zoals bedoeld in artikel 3 en

11 van de Monumentenwet 1988, en artikel 3, 10, 14 en 22 van deze verordening;

i bouwhistorisch onderzoek:

in schriftelijke rapportage vastgelegd onderzoek naar de bouwgeschiedenis en de bouwhistorische

kwaliteit van een monument;

j stads- of dorpsgezicht: groep van onroerende zaken of terreinen die van algemeen belang zijn wegens

hun schoonheid, hun onderlinge ruimtelijke of structurele samenhang dan wel hun wetenschappelijke of

cultuurhistorische waarde en in welke groep zich een of meer monumenten bevinden;

k beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht:

stads- of dorpsgezicht, dat overeenkomstig de bepalingen van deze verordening als beschermd

gemeentelijk stads- of dorpsgezicht is aangewezen.

l lijst van beschermde gemeentelijke stads-en dorpsgezichten:

de lijst waarop zijn geregistreerd de overeenkomstige deze verordening als beschermd gemeentelijk

stads- en dorpsgezicht aangewezen gebieden.

m bevoegd gezag:

bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;”.

n het college:

het college van burgemeester en wethouders van Enschede;”

o vergunning:

een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2, 1 eerste lid, of 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;”.

p Wabo:

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.”.

Artikel 2 - Het gebruik van het monument

Bij de toepassing van deze verordening wordt rekening gehouden met het gebruik van het monument.

HOOFDSTUK 2. Beschermde gemeentelijke monumenten

Paragraaf 1 - De aanwijzing als beschermd gemeentelijk monument en de registratie op de gemeentelijke

monumentenlijst

Artikel 3 - De aanwijzing tot beschermd gemeentelijk monument

1 Burgemeester en Wethouders kunnen, al dan niet op aanvraag van een belanghebbende, een onroerend

monument aanwijzen als beschermd gemeentelijk monument.

2 Voordat Burgemeester en Wethouders over de aanwijzing een besluit nemen, vraagt zij advies aan de

geïntegreerde welstand-monumentencommissie. In spoedeisende gevallen kan het vragen van dit advies

achterwege blijven, mits de motivering hiervoor aan de geïntegreerde welstand-monumentencommissie

kenbaar gemaakt wordt.

3 Burgemeester en Wethouders kunnen ten behoeve van de aanwijzing van een onroerend monument als

beschermd gemeentelijk monument bepalen dat bouwhistorisch onderzoek wordt verricht.

4 Voordat Burgemeester en Wethouders een kerkelijk monument aanwijzen, voert zij overleg met de eigenaar,

om te voorkomen dat het belijden van de godsdienst of de levensovertuiging in het geding komt.

5 De aanwijzing kan geen monument betreffen dat is aangewezen op grond van artikel 3 van de

Monumentenwet 1988.

6 Bij de beoordeling van de monumentwaardigheid wordt het algemeen belang, zoals gedefinieerd in artikel

1, lid a, getoetst aan de hand van selectiecriteria die door Burgemeester en Wethouders vastgesteld

worden. Op een monument dienen één of meer van deze waarden van toepassing te zijn.

Artikel 4 - Termijn advies en aanwijzingsbesluit

1 De geïntegreerde welstand-monumentencommissie adviseert schriftelijk binnen acht weken na ontvangst

van het verzoek van Burgemeester en Wethouders.

2 Burgemeester en Wethouders beslissen binnen twaalf weken na ontvangst van het advies van de

geïntegreerde welstand-monumentencommissie , maar in ieder geval binnen 24 weken na de

adviesaanvraag.

3 Met ingang van de datum waarop Burgemeester en Wethouders advies vragen als bedoeld lid 2 van het

vorige artikel tot het moment dat inschrijving in het register, bedoeld in artikel 5, plaatsvindt dan wel

vaststaat dat het monument niet wordt ingeschreven op de gemeentelijke monumentenlijst, kunnen

Burgemeester en Wethouders de artikelen 9 tot en met 12 van overeenkomstige toepassing verklaren.

Artikel 5 - Registratie op de gemeentelijke monumentenlijst

1 Burgemeester en Wethouders registreren het beschermde gemeentelijke monument op de gemeentelijke

monumentenlijst.

2 De gemeentelijke monumentenlijst bevat de plaatselijke aanduiding, de datum van de aanwijzing, de

kadastrale aanduiding, de tenaamstelling en een beschrijving van het beschermde gemeentelijke monument.

Artikel 6 - Wijzigen van de aanwijzing

1 Burgemeester en Wethouders kunnen de aanwijzing ambtshalve of op aanvraag van een

belanghebbende wijzigen.

2 Artikel 3, tweede, derde en vierde lid, alsmede artikel 4, eerste en tweede lid, zijn van overeenkomstige

toepassing op de wijziging.

3 Indien de wijziging naar het oordeel van Burgemeester en Wethouders van ondergeschikte betekenis is,

blijft overeenkomstige toepassing van artikel 3, tweede, derde en vierde lid, alsmede artikel 4, eerste lid,

achterwege.

4 De inhoud en de datum van de wijziging worden op de gemeentelijke monumentenlijst aangetekend.

Artikel 7 - Intrekken van de aanwijzing

1 Burgemeester en Wethouders kunnen de aanwijzing intrekken.

2 Artikel 3, tweede lid, en artikel 4, eerste en tweede lid, zijn van overeenkomstige toepassing op de

intrekking.

3 De aanwijzing wordt geacht ingetrokken te zijn, indien toepassing wordt gegeven aan artikel 3 van de

Monumentenwet 1988.

4 De intrekking wordt op de gemeentelijke monumentenlijst aangetekend.

Artikel 7A - Voorleggen aan de Raadscommissie

Het college maakt slechts van zijn bevoegdheid tot aanwijzing, wijziging en intrekking van een aanwijzing

als bedoeld in de artikelen 3 tot en met 7 gebruik, nadat het zijn voornemen ter advisering heeft

voorgelegd aan de betreffende raadscommissie.

Artikel 8 – Mededeling

De aanwijzing, wijziging of intrekking als bedoeld in artikel 3, eerste lid, respectievelijk artikel 6 en 7, wordt

openbaar bekendgemaakt.

Paragraaf 2 - Vergunningen tot wijziging of afbraak van beschermde gemeentelijke monumenten

Artikel 9 - Verbodsbepaling

1 Het is verboden een beschermd gemeentelijk monument te beschadigen of te vernielen.

2 Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag”. of in strijd met bij

zodanige vergunning

gestelde voorschriften:

a een beschermd gemeentelijk monument af te breken, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen;

b een beschermd gemeentelijk monument te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een dusdanige wijze, dat het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.

3 “Het verbod en de vergunningplicht, als bedoeld in het tweede lid, gelden niet voor die werkzaamheden waarvoor het college nadere regels stelt met betrekking tot de wijze waarop die werkzaamheden dienen te worden uitgevoerd.

Artikel 10 - De aanvraag

  • 1.

    Het eerste lid wordt vervangen door de tekst: “Een aanvraag als bedoeld in artikel 4.2 Besluit omgevingsrecht voor een vergunning als bedoeld in artikel 9 en de daarbij te overleggen gegevens en bescheiden wordt in 5-voud ingediend”.

  • 2.

    De tekst van lid 2 a tot en met f wordt vervangen door:

    • -

      Redengevende omschrijving;

    • -

      Tekeningen van de bestaande en de nieuwe toestand;    (situatie, plattegronden, gevelaanzichten, langs- en dwarsdoorsneden, details);

    • -

      Foto's van het monument (bij ingrepen interieur ook foto's van het interieur);

    • -

      Foto's van de directe omgeving van het monument;

    • -

      Duidelijk werkomschrijving;

Indien beschikbaar of van toepassing:

  • -

    Bestek;

  • -

    Kleurhistorie, tuinhistorie, interieurhistorie;

  • -

    Schriftelijke toelichting met (bouw)historische gegevens;

  • -

    Inspectierapport Monumentenwacht of ander inspectierapport;

  • -

    Fotomateriaal van vroegere situaties;

  • -

    De opgave bij welke instantie voor de voorgenomen wijziging een aanvraag om subsidie of een financiële bijdrage is of zal worden gedaan.

Artikel 11 - Advies van de geïntegreerde welstand-monumentencommissie en vergunningverlening

1.“Het bevoegd gezag zendt onmiddellijk een afschrift van de ontvankelijke aanvraag om

vergunning voor een gemeentelijk monument aan de geïntegreerde welstand-

monumentencommissie voor advies “.

2 Binnen 2 weken na de adviesaanvraag brengt de geïntegreerde welstand-monumentencommissie schriftelijk advies uit aan het bevoegd gezag.

3.“Op de vergunningverlening van deze paragraaf is artikel 2.22 van de Wet algemene

bepalingen omgevingsrecht van toepassing.”

4.“De vergunning kan slechts worden verleend indien het belang van de monumentenzorg

zich daartegen niet verzet”.

Artikel 12 - Kerkelijk monument

Het bevoegd gezag geeft met betrekking tot een beschermd kerkelijk monument geen

beschikking ingevolge de bepalingen van artikel 10 dan in overeenstemming met de eigenaar, indien en voor zover het een beschikking betreft, waarbij wezenlijke belangen van de godsdienstuitoefening in het

monument in het geding zijn.

Artikel 13 - Intrekken van de vergunning

1 De vergunning kan door het bevoegd gezag geeft worden ingetrokken indien:

a blijkt dat de vergunning ten gevolge van een onjuiste of onvolledige opgave is verleend;

b blijkt dat de vergunninghouder de voorschriften bij of krachtens deze verordening gesteld, niet naleeft;

c de omstandigheden aan de kant van de vergunninghouder zich zodanig hebben gewijzigd, dat het belang van het monument zwaarder dient te wegen;

d niet binnen vijf jaar van de vergunning gebruik wordt gemaakt.

2 De beschikking tot intrekking wordt in afschrift gezonden aan de geïntegreerde welstand-monumentencommissie.

HOOFDSTUK 3. Beschermde monumenten

Artikel 14 - Vergunning voor beschermd rijksmonument

1 Het bevoegd gezag geeft zendt onmiddellijk een afschrift van de aanvraag om vergunning voor een beschermd rijksmonument met de naar voren gebrachte zienswijzen aan de geïntegreerde welstandmonumentencommissie

na afloop van de termijn van 14 dagen, bedoeld in artikel 13, tweede lid, van de

Monumentenwet 1988.

2 De geïntegreerde welstand-monumentencommissie adviseert schriftelijk over de aanvraag binnen acht

weken na de datum van verzending van het afschrift.

3 Bij overschrijding van de in het tweede lid genoemde termijn wordt de geïntegreerde welstand-monumentencommissie

geacht positief geadviseerd te hebben.

HOOFSTUK 4. Beschermde gemeentelijke stads- en dorpsgezichten

Artikel 15 - De aanwijzing tot beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht

1 Burgemeester en wethouders kunnen een stads- of dorpsgezicht aanwijzen als beschermd

gemeentelijk stads- of dorpsgezicht.

2 Voordat burgemeester en wethouders over de aanwijzing een besluit nemen, vragen zij advies aan de

geïntegreerde welstand-monumentencommissie. In spoedeisende gevallen kan het vragen van dit

advies achterwege blijven, mits de motivering hiervoor aan de geïntegreerde welstand-monumentencommissie

kenbaar gemaakt wordt.

3 De aanwijzing kan geen stads- of dorpsgezicht betreffen dat is aangewezen op grond van artikel 35 van

de Monumentenwet 1988.

Artikel 16 - Termijn advies en aanwijzingsbesluit

1 De geïntegreerde welstand-monumentencommissie adviseert schriftelijk binnen 8 weken na ontvangst

van het verzoek van burgemeester en wethouders.

2 Burgemeester en wethouders beslissen binnen 12 weken na ontvangst van het advies van de

geïntegreerde welstand-monumentencommissie maar in ieder geval binnen 24 weken na de

adviesaanvraag.

3 Burgemeester en wethouders kunnen de in het tweede lid genoemde termijn van 12 weken met ten

hoogste 12 weken verlengen, mits zij de aanvrager daarvan kennis geven binnen de in het tweede lid

genoemde termijn van 12 weken.

4 Met ingang van de datum waarop de mededeling als bedoeld in lid 1 van dit artikel heeft plaatsgevonden

tot het moment dat inschrijving in het register, bedoeld in artikel 17, plaatsvindt dan wel vaststaat dat het

monument niet wordt ingeschreven op de gemeentelijke monumentenlijst, kunnen burgemeester en

wethouders de artikelen 10 tot en met 13 van overeenkomstige toepassing verklaren.

Artikel 17 - Registratie op de gemeentelijke monumentenlijst

1 Burgemeester en wethouders registreren het beschermde gemeentelijke stads- of dorpsgezicht op de

gemeentelijke monumentenlijst.

2 De gemeentelijke monumentenlijst bevat de plaatselijke aanduiding, de datum van aanwijzing, de gebiedsaanwijzing

van het beschermde stads- of dorpsgezicht en een beschrijving van de daarin vervatte

cultuurhistorische, stedenbouwkundigen en situationele waarden. Alsmede de gaafheid/herkenbaarheid

en de zeldzaamheid.

Artikel 18 - Wijzigen en intrekken van de aanwijzing

De artikelen 6 en 7 zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat aan artikel 7, derde

lid, nog wordt toegevoegd artikel 35 van de Monumentenwet 1988.

Artikel 19 - Mededeling

De aanwijzing, wijziging of intrekking als bedoeld in artikel 15, eerste lid, respectievelijk artikel 18, wordt

openbaar bekendgemaakt.

Artikel 20 - Bescherming

1 De gemeenteraad stelt, ter bescherming van een beschermd stads- of dorpsgezicht een

bestemmingsplan vast als bedoeld in de Wet op de Ruimtelijke Ordening.

2 Bij het besluit tot aanwijzing van een beschermd stads- of dorpsgezicht wordt door burgemeester en

wethouders bepaald in hoeverre geldende bestemmingsplannen als beschermend plan in de zin van

het eerste lid kunnen worden aangemerkt.

Artikel 21 – Verbodsbepaling

1 In beschermde gemeentelijke stads- en dorpsgezichten is het verboden een bouwwerk geheel of

gedeeltelijk af te breken zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag.

2 Geen sloopvergunning is vereist voor het afbreken ingevolge een aanschrijving van het bevoegd gezag.

Artikel 22 - De aanvraag

1 Een aanvraag als bedoeld in artikel 4.2 Besluit omgevingsrecht voor een vergunning als bedoeld in artikel 21 en de daarbij te overleggen gegevens en bescheiden wordt in5-voudingediend

2 Bij de aanvraag om een vergunning dienen, samen met het volledig ingevulde en door de aanvrager getekende formulier, te worden overlegd:

a situering

b geveltekeningen bestaande en nieuwe toestand

c plattegronden en doorsnedentekeningen bestaande en nieuwe toestand

d detailtekeningen gezichtsbepalende bouwdelen bestaande en nieuwe toestand

e werkomschrijving

f foto’s bestaande toestand en omliggende omgeving

Artikel 23 Advies van geïntegreerde welstand-monumentencommissie

1 Het bevoegd gezag zendt onmiddellijk een afschrift van de ontvankelijke aanvraag om

vergunning voor een gemeentelijk monument aan de geïntegreerde welstand-

monumentencommissie voor advies”.

2 Binnen 2 weken na de adviesaanvraag brengt de geïntegreerde welstand-monumentencommissie schriftelijk advies uit aan het bevoegd gezag.

Artikel 24- intrekking van de vergunning

1 De vergunning kan door het bevoegd gezag worden ingetrokken indien:

a blijkt dat de vergunning ten gevolge van een onjuiste of onvolledige opgave is verleend;

b blijkt dat de vergunninghouder de voorschriften bij of krachtens deze verordening gesteld, niet naleeft;

c de omstandigheden aan de kant van de vergunninghouder zich zodanig hebben gewijzigd, dat het

belang van het monument zwaarder dient te wegen;

d niet binnen vijf jaar van de vergunning gebruik wordt gemaakt.

2 De beschikking tot intrekking wordt in afschrift gezonden aan de geïntegreerde welstand-monumentencommissie

HOOFDSTUK 5. Schadevergoeding

Artikel 25 - Schadevergoeding

1 Indien en voor zover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van:

a de weigering van het bevoegd gezag een vergunning tot wijziging, afbraak of verwijdering

van een beschermd gemeentelijk monument of een object binnen een gemeentelijk stad- en dorpsgezicht te verlenen als bedoeld in artikel 9 en 21 van deze verordening;

b voorschriften door het bevoegd gezag verbonden aan een vergunning tot wijziging, afbraak

of verwijdering van een gemeentelijk monument; schade lijdt of zal lijden, die redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven, kent het bevoegd gezag hem op zijn aanvraag een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.

c de door het college nader te stellen regels als bedoeld in artikel 9, derde lid.

HOOFDSTUK 6. Slot- en overgangsbepalingen

Artikel 26 - Strafbepaling

Hij, die handelt in strijd met het derde lid van artikel 9 van deze verordening, wordt gestraft met een geldboete van de tweede categorie.

Artikel 27 - Opsporingsbevoegdheid

De opsporing van de in artikel 26 strafbaar gestelde feiten is, naast de in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering genoemde opsporingsambtenaren, opgedragen aan hen die door het bevoegd gezag met de zorg voor de naleving van deze verordening zijn belast, ieder voor zover het de feiten

betreft die in de aanwijzing zijn vermeld.

Artikel 28 - Binnentreden

Zo dikwijls de zorg voor de naleving van deze verordening dit vereist, wordt hierbij de machtiging verstrekt

al dan niet besloten ruimten en plaatsen, met uitzondering van woningen, desnoods tegen de wil van de

rechthebbende, bewoner of gebruiker, te betreden, aan hen die en voor zover zij door het bevoegd gezag

belast zijn met het toezicht op de naleving van deze verordening.

Artikel 29 - Inwerkingtreding

1 Deze verordening treedt in werking op het tijdstip waarop de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in werking treedt

2 De “Monumentenverordening Enschede 2003” wordt ingetrokken”.

3 De op grond van het ingevolge het tweede lid vervallen verordening aangewezen en geregistreerde

beschermde gemeentelijke monumenten worden geacht aangewezen en geregistreerd te zijn

overeenkomstig de bepalingen van deze verordeningen.

4 Aanvragen om vergunningen die zijn ingediend voor de inwerkingtreding van deze verordening worden afgehandeld met inachtneming van de in het tweede lid genoemde verordening.

Artikel 30 - Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als “Monumentenverordening Enschede 2010”.

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 20 september 2010.

De griffier, De voorzitter,

“Selectiecriteria beschermde gemeentelijke monumenten” behorende bij de

Monumentenverordening Enschede 2003

Selectiecriteria artikel 3, zesde lid.

Een monument, monumentaal complex wordt gewaardeerd aan de hand van één of meer van de

selectiecriteria. De selectiecriteria zijn:

  • 1.

    Architectuurhistorische waarden

  • 2.

    Cultuurhistorische waarden

  • 3.

    Stedenbouwkundige waarden

  • 4.

    Overige waarden

1. Architectuurhistorische waarden:

a.het object/ complex is een goed voorbeeld van een bepaalde bouwstijl en/ of bouwtechniek, al

dan niet met plaatselijke variaties;

b.het object/ complex is een goed voorbeeld van het oeuvre van een architect, bouwmeester of

kunstenaar en neemt een belangrijke plaats in binnen de plaatselijke, regionale of landelijke

architectuurgeschiedenis;

c.het object/ complex is van belang vanwege hoogwaardige (esthetische) kwaliteiten van het

ontwerp in het exterieur en/ of interieur(onderdelen), zoals gave verhoudingen en/ of een goede,

bijzondere of zeldzame detaillering in vormgeving;

d.het object/ complex is van belang vanwege bijzonder en/ of zeldzaam kleur-, materiaalgebruik

en/ of ornamentiek;

e.het object/ complex heeft een bijzonder en/ of zeldzaam interieur of bevat bijzondere en/ of

zeldzame onderdelen in het interieur;

f.het object/ complex is van belang vanwege een constructiewijze die historisch is overgeleverd of

vernieuwend is voor de tijd van ontstaan (innovatieve waarde/ pioniersfunctie);

  • g.

    het object/ complex of onderdelen hiervan bezit(ten) bouwhistorische waarde.

  • h.

    het object/ complex is van belang vanwege de gaafheid van de hoofdvorm en architectonische

detaillering en vanwege de gaafheid van ex- en/ of interieur.

2. Cultuurhistorische waarden:

a.het object/ complex is van belang vanwege een plaatselijk, regionaal en/ of landelijk historisch

gegeven, zoals bijvoorbeeld bekende bewoners, beroepen, bijzondere activiteiten;

b.het object/ complex is van belang vanwege zijn bestemming, die verbonden is met bijvoorbeeld

(een) sociaal-historische, sociaal-economische en/ of religieuze ontwikkeling(en);

c.het object is van belang vanwege zijn verschijningsvorm, dat verbonden is met bijvoorbeeld

(een) sociaal-historische, sociaal-economische, technische of religieuze ontwikkeling(en);

d.het object/ complex is van belang als goed en/ of zeldzaam voorbeeld van (een) technische,

functionele en/ of typologische ontwikkeling(en);

e.het object/ complex is van belang vanwege een constructiewijze die historisch is overgeleverd of

vernieuwend is voor de tijd van ontstaan (innovatieve waarde/ pioniersfunctie);

f.het object/ complex of onderdelen hiervan bezit(ten) kunsthistorische waarde.

3. Stedenbouwkundige waarden:

a.het object heeft ensemblewaarde vanwege de functioneel-ruimtelijke relatie tussen de

onderdelen van een groter geheel (complex), dat van plaatselijk, regionaal of landelijk belang is;

b.het object/ complex is onderdeel van een historisch gegroeid stedelijk/ landschappelijk gebied en

speelt daarin een beeldbepalende rol;

c.het object/ complex is van belang vanwege de duidelijke relatie van het object/ complex met de

wijze van (historische) verkaveling/ inrichting en/ of voorzieningen;

d.het object/ complex is van bijzondere betekenis voor het aanzien van een streek, stad, dorp of

wijk;

e.het object/ complex is van belang vanwege de historisch-ruimtelijke relatie met

groenvoorzieningen, wegen, wateren en/ of bodemgesteldheid;

  • f.

    het object/ complex is onderdeel van een belangrijk stedenbouwkundig/ landschappelijk concept;

  • g.

    het object/ complex is van belang vanwege het zichtbaar houden van het werk van een bekend

stedenbouwkundige of landschapsarchitect;

h.het object/ complex heeft een zeldzaamheidswaarde qua aanleg, structuur en relatie met de

omgeving;

i.het object/ complex is van belang in relatie tot de structurele en/ of visuele gaafheid van de

stedelijke, dorpse of landschappelijke omgeving.

4. Overige waarden

a.Het terrein is van archeologische waarde vanwege daar aanwezige zaken die van algemeen belang zijn

vanwege hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap of hun cultuurhistorische waarde.

“Selectiecriteria beschermd gemeentelijke Stads- en dorpsgezichten” behorende bij de

Monumentenverordening Enschede 2003

Selectiecriteria artikel 16, lid 2.

Een gemeentelijk stads- of dorpsgezicht wordt gewaardeerd aan de hand van één of meer van de

selectiecriteria. De selectiecriteria zijn:

  • 1.

    Historisch-ruimtelijke of stedenbouwkundige waarden

  • 2.

    Cultuurhistorische waarden

  • 3.

    Situationele waarden

  • 4.

    Gaafheid/herkenbaarheid

  • 5.

    Zeldzaamheid

1. Historisch-ruimtelijke of stedenbouwkundige waarden:

  • a.

    belang van het gebied voor de geschiedenis van de ruimtelijke ordening en/of stedenbouw;

  • b.

    belang van het gebied wegens de bijzondere samenhang van functies, schaal, verschijningsvorm,

wegen, wateren, groenvoorzieningen en open ruimten, mede in relatie tot de regionale of lokale

ontwikkelingsgeschiedenis;

c.belang van het gebied wegens hoogwaardige ruimtelijke, esthetische en/of functionele kwaliteiten,

op basis van een herkenbaar stedenbouwkundig concept;

d.belang van gebied wegens bijzondere verkaveling, inrichting van de openbare ruimte en/of

specifieke functies.

2. Cultuurhistorische waarden:

a.belang van het gebied als bijzondere uitdrukking van (een) culturele, sociaal-economische en/of

geestelijke ontwikkeling(en);

b.belang van het gebied als bijzondere uitdrukking van (een) geografische, landschappelijke en/of

bestuurlijke ontwikkelingen;

c.belang van het gebied als bijzondere uitdrukking van (een) technische, structurele en/of functionele

ontwikkeling(en);

d.belang van het gebied wegens innovatieve waarde of pionierskarakter.

3. Situationele waarden:

a.belang van het gebied wegens de bijzondere samenhang van historisch-ruimtelijke, structurele,

esthetische en/of functionele kwaliteiten van bebouwde en onbebouwde ruimten in relatie tot hun

stedelijke of landschappelijke omgeving;

b.belang van het gebied wegens de hoogwaardige kwaliteit van de aanwezige bebouwing

(monumenten) en hun groepering in relatie met groenvoorzieningen, wegen, wateren en/of

terreingesteldheid.

4. Gaafheid/Herkenbaarheid

a.belang van het gebied wegens de herkenbaarheid of gaafheid van de (oorspronkelijke) historischruimtelijke

structuur, bebouwing en functionele opzet als geheel;

  • b.

    belang van het gebied wegens de architectonische gaafheid van de (oorspronkelijke) bebouwing;

  • c.

    belang van het gebied wegens de structurele en/of visuele gaafheid van de stedelijke of

landschappelijke omgeving.

5. Zeldzaamheid

a.Belang van het gebied wegens de unieke verschijningsvorm vanuit historisch-ruimtelijk,

stedenbouwkundig, functioneel en/of landschappelijk oogpunt;

b.Uitzonderlijk belang van het gebied wegens één of meer onder 1 t/m 4 genoemde kwaliteiten