Permanente link
Naar de actuele versie van de regeling
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR102466
Naar de door u bekeken versie
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR102466/1
Regeling vervallen per 01-01-2012
Verordening WMO
Geldend van 01-01-2000 t/m 31-12-2011
Intitulé
Verordening WMOHoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Artikel 1.1 Begripsbepalingen
In deze verordening en de daarop gebaseerde nadere regelgeving wordt verstaan onder:
- a.
Wet: Wet maatschappelijke ondersteuning;
- b.
Compensatieplicht: de opdracht aan het college om personen met beperkingen door het
-
treffen van voorzieningen in aanvaardbare mate in staat te stellen tot zelfredzaamheid en
-
maatschappelijke participatie;
-
- c.
Gemeentebestuur: het college en de gemeenteraad;
- d.
Persoon met beperkingen: een persoon die ten gevolge van ziekte of gebrek, inclusief
-
chronische, psychische en psychosociale problemen, beperkingen ondervindt bij het uitvoeren van activiteiten op het gebied van het voeren van het huishouden, bij het normale gebruik van de woning; bij het verplaatsen in en om de woning, bij het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel en bij het ontmoeten van medemensen en het op basis daarvan aangaan van sociale verbanden;
-
- e.
Mantelzorger: een persoon, die mantelzorg verleent als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b van de wet.;
- f.
Zelfredzaamheid: het lichamelijk, verstandelijk, geestelijk of financiële vermogen om zelf
-
voorzieningen te treffen die maatschappelijke participatie mogelijk maken;
-
- g.
Maatschappelijke participatie: normale deelname aan het maatschappelijke verkeer, te weten het voeren van een huishouden; het normale gebruik van de woning; het zich in en om de woning verplaatsen; het zich zodanig verplaatsen dat aansluiting wordt gevonden bij regionale, bovenregionale en landelijke vervoersystemen; het ontmoeten van andere mensen en het aangaan en onderhouden van sociale verbanden om op die manier deel te nemen aan het lokale maatschappelijke leven;
- h.
Individuele voorziening: een voorziening die individueel wordt aangeboden;
- i.
Eigen bijdrage: een door het college vast te stellen bijdrage, die bij de verstrekking van een
-
voorziening in natura of een persoonsgebonden budget betaald moet worden door de
-
aanvrager en waarop de regels van het Besluit Wmo van toepassing zijn;
-
- j.
Eigen aandeel: een door het college vast te stellen bijdrage, die bij de verstrekking van een
-
financiële tegemoetkoming betaald moet worden door de aanvrager en waarop de regels van het Besluit Wmo van toepassing zijn;
-
- k.
Besparingsbijdrage: een door de aanvrager te betalen bijdrage, gelijk aan het bedrag dat ten gevolge van de verstrekking van een voorziening door de aanvrager wordt bespaard omdat deze verstrekte voorziening een algemeen gebruikelijke voorziening vervangt of kan vervangen;
- l.
Voorziening in natura: een voorziening die in eigendom, in bruikleen, in huur of in de vorm van persoonlijke dienstverlening wordt verstrekt;
- m.
Persoonsgebonden budget: een geldbedrag waarmee de aanvrager een of meer aan hem te verlenen voorzieningen kan verwerven en waarop de in deze verordening en het Besluit Wmo te stellen regels van toepassing zijn;
- n.
Financiële tegemoetkoming: een tegemoetkoming in de kosten van een voorziening welke kan worden afgestemd op het inkomen van de aanvrager;
- o.
Meerkosten: kosten van een mogelijk krachtens de wet te verlenen voorziening, voorzover dit deel van de kosten uitgaat boven voor die persoon als algemeen gebruikelijk te beschouwen kosten van een dergelijke voorziening;
- p.
Huisgenoot: iedere meerderjarige met wie de aanvrager duurzaam gemeenschappelijk een woning bewoont en deze persoon deel uitmaakt van de leefeenheid van de aanvrager;
- q.
Leefeenheid: een eenheid bestaande uit gehuwde of ongehuwde partners die al dan niet tezamen met één of meer ongehuwde kinderen duurzaam een huishouden voeren dan wel uit een meerderjarige alleenstaande die met één of meer ongehuwde kinderen duurzaam een huishouden voert;
- r.
Meerderjarige: een persoon van 18 jaar of ouder;
- s.
Hoofdverblijf: de woonruimte waar de aanvrager zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft of zal hebben en op welk adres de aanvrager in de gemeentelijke basisadministratie is ingeschreven of zal worden ingeschreven, dan wel het feitelijk woonadres indien de aanvrager met een briefadres in de gemeentelijke basisadministratie ingeschreven staat of zal staan;
- t.
Budgethouder: een persoon aan wie ingevolge deze verordening een persoonsgebonden budget is toegekend en die aan het college verantwoording over de besteding van het persoonsgebonden budget verschuldigd is;
- u.
Inkomen:
- ·
het netto-inkomen, conform de berekening zoals aangegeven in het Besluit Wmo;
- ·
het gezamenlijk netto-inkomen, conform de berekening zoals aangegeven in het Besluit Wmo van de ouders of pleegouders van de persoon met beperkingen, indien deze persoon jonger is dan 18 jaar en alleenstaand is;
- ·
het gezamenlijk netto-inkomen, conform de berekening zoals aangegeven in het Besluit Wmo van de persoon met beperkingen en zijn echtgenoot in de zin van artikel 1 lid 2 tot en met 7 van de wet.
- ·
- v.
Norminkomen: de normen, genoemd in paragraaf 3.2 van de Wet werk en bijstand,
omgerekend tot een bedrag per kalenderjaar, waarbij deze normen voor een persoon van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar die een alleenstaande of een genoemd in artikel 25, tweede lid, van de Wet werk en bijstand, en de normen van een alleenstaande of gehuwde, die in een inrichting verblijft, eerst zijn verhoogd met de be dragen, genoemd in artikel 23, tweede lid, van de Wet werk en bijstand;
w.Hulp bij het huishouden: een voorziening ten behoeve van het ondersteunen bij of het
overnemen van activiteiten op het gebied van het verzorgen van het huishouden van een persoon dan wel van de leefeenheid waartoe een persoon behoort;
x.Woonvoorziening: een voorziening, niet zijnde een huishoudelijke voorziening of een
rolstoelvoorziening, die de belanghebbende in staat stelt tot het normale gebruik van de woning.
y.Vervoersvoorziening: voorziening die de belanghebbende in staat stelt zich lokaal te
verplaatsen per vervoermiddel.
- z.
z. Rolstoelvoorziening: voorziening die de persoon met beperkingen in staat stelt zich in en om de woning te verplaatsen en waarvan rijden de primaire functie is.
- aa.
Besluit Wmo: een door het college vast te stellen besluit, ter uitwerking van het in deze verordening gestelde.
Artikel 1.2 Voorwaarden en weigeringsgronden
-
1. Een voorziening wordt toegekend voor zover:
- a.
deze langdurig noodzakelijk is om de beperkingen op het gebied van het voeren van een huishouden, het normale gebruik van de woning, het verplaatsen in en om de woning, het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel en bij het ontmoeten van medemensen en op basis daarvan sociale verbanden aangaan op te heffen of te verminderen;
- b.
deze, naar objectieve maatstaven gemeten, als de goedkoopst adequate voorziening kan worden aangemerkt;
- c.
deze in overwegende mate op het individu is gericht;
- d.
de aanvrager staat ingeschreven of binnen een redelijke termijn wordt ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie dan wel het feitelijk woonadres binnen de gemeente heeft;
- a.
-
2. Geen voorziening wordt toegekend:
- a.
indien de voorziening voor een persoon als de aanvrager algemeen gebruikelijk is;
- b.
voor zover op grond van enige andere wettelijke regeling aanspraak op de voorziening bestaat;
- c.
voor zover er aan de zijde van de aanvrager geen sprake is van aantoonbare meerkosten in vergelijking met de situatie voorafgaand aan het optreden van de beperkingen waarvoor de voorziening wordt aangevraagd;
- d.
voor zover de aanvraag betrekking heeft op kosten die de aanvrager voorafgaand aan het moment van beschikken heeft gemaakt;
- e.
indien een voorziening als die waarop de aanvraag betrekking heeft reeds eerder krachtens deze, danwel krachtens de aan deze verordening voorafgaande Verordening voorzieningen gehandicapten is verstrekt en de normale afschrijvingstermijn van de voorziening nog niet is verstreken, tenzij de eerder vergoede of verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de aanvrager zijn toe te rekenen of tenzij er sprake is van een wijziging in de beperkingen waardoor de voorziening niet langer adequaat is.
- a.
-
3. Het college maakt geen gebruik van de bevoegdheid om de gevraagde voorziening op grond van het bepaalde in lid 2 onderdeel d te weigeren, indien zij uitdrukkelijk toestemming heeft gegeven tot het maken van de kosten.
Hoofdstuk 2. Vorm van te verstrekken individuele voorzieningen.
Artikel 2.1. Keuzevrijheid
Een individuele voorziening kan verstrekt worden in natura, als financiële tegemoetkoming of als persoonsgebonden budget. Het college stelt vast in welke situaties de keuze tussen deze
voorzieningen wordt geboden aan de hand van de in het Besluit Wmo neergelegde criteria.
Artikel 2.2. Persoonsgebonden budget
-
1. Een persoonsgebonden budget kan slechts worden verleend indien:
- a.
de aanvrager zich, als op grond van deze verordening eerder een persoonsgebonden budget is verstrekt, gehouden heeft aan de bij de verstrekking van dat persoonsgebonden budget opgelegde verplichtingen;
- b.
er geen gegronde redenen zijn om aan te nemen dat de aanvrager niet in staat is tot een verantwoorde besteding van het persoonsgebonden budget.
- a.
-
2. De budgethouder van het persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden voor 4 uur per week of hoger, legt aan het college verantwoording af omtrent de besteding van het persoonsgebonden budget conform de regels die genoemd worden in het Besluit Wmo.
-
3. De budgethouder van het persoonsgebonden budget voor een woonvoorziening, een vervoersvoorziening of een rolstoelvoorziening overlegt, ter verantwoording omtrent de besteding van het persoonsgebonden budget, de nota van aankoop.
-
4. De budgethouder deelt het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mee waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op de verstrekking van het persoonsgebonden budget.
-
5. De toekenning van het te verstrekken persoonsgebonden budget, de omvang en de looptijd ervan worden bij beschikking vastgesteld.
-
6. Het college gaat na of het verstrekte persoonsgebonden budget is besteed aan het doel waarvoor het verstrekt is. De budgethouder is verplicht de daarvoor noodzakelijke stukken, zoals genoemd in het Besluit Wmo te verstrekken.
-
7. De wijze waarop het persoonsgebonden budget wordt vastgesteld en de wijze van uitbetaling en verantwoording is door het college vastgelegd in het Besluit Wmo.
Artikel 2.3. Eigen bijdragen en eigen aandeel
-
1. Bij het verstrekken van een individuele voorziening in de vorm van een voorziening in natura of een persoonsgebonden budget, kan de aanvrager een eigen bijdrage worden opgelegd.
-
2. Bij het verstrekken van een individuele voorziening in de vorm van een financiële tegemoetkoming, kan de aanvrager een eigen aandeel worden opgelegd.
-
3. Het college legt in het Besluit Wmo de omvang van de eigen bijdrage en het eigen aandeel vast.
Hoofdstuk 3. Hulp bij het huishouden
Artikel 3.1. Vormen van hulp bij het huishouden
De door het college, ter compensatie van beperkingen ten gevolge van ziekte of gebrek, inclusief chronische psychische en psychosociale problemen bij het voeren van een huishouden, te verstrekken voorziening kan bestaan uit:
- a.
hulp bij het huishouden in natura;
- b.
een persoonsgebonden budget te besteden aan hulp bij het huishouden.
Artikel 3.2 Uitsluitingen
-
a. De bepalingen van dit hoofdstuk zijn niet van toepassing op het treffen van voorzieningen in hotels/pensions, trekkerswoonwagens, kloosters, tweede woningen, vakantiewoningen of recreatiewoningen.
-
b. Geen voorziening wordt toegekend voor zover de aangevraagde voorzieningen betrekking hebben op een hoger niveau dan het uitrustingsniveau voor sociale woningbouw.
-
c. Geen voorziening wordt toegekend indien de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft in een AWBZ-instelling.
Artikel 3.3. Gebruikelijke zorg
Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de wet komt niet in aanmerking voor hulp bij het huishouden als tot de leefeenheid waar deze persoon deel van uitmaakt een of meer huisgenoten behoren die wel in staat zijn het huishoudelijk werk te verrichten.
Artikel 3.4. Omvang van de hulp bij het huishouden
De omvang van de hulp bij het huishouden wordt uitgedrukt in uren, afgerond naar decimalen per week.
Artikel 3.5 Geen langdurige noodzaak
In afwijking van artikel 1.2 lid 1 onder a kan het college hulp bij het huishouden verstrekken als er geen langdurige noodzaak is.
Hoofdstuk 4. Woonvoorzieningen
Paragraaf 1. Algemene omschrijving.
Artikel 4.1 Vormen van woonvoorzieningen
De door het college, ter compensatie van beperkingen bij het voeren van een huishouden, het normale gebruik van de woning en het zich in de woning verplaatsen, te verstrekken woonvoorziening kan bestaan uit:
- a.
een woonvoorziening in natura;
- b.
een persoonsgebonden budget te besteden aan een woonvoorziening;
c een financiële tegemoetkoming in de kosten van een woonvoorziening.
Artikel 4.2 Soorten woonvoorzieningen
De in artikel 4.1 genoemde voorzieningen kunnen bestaan uit:
- a.
een financiële tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten;
- b.
een financiële tegemoetkoming in de bouwkundige of woontechnische woonvoorziening;
- c.
een voorziening in natura of persoonsgebonden budget voor de niet bouwkundige of niet
woontechnische woonvoorziening;
- d.
een financiële tegemoetkoming voor een uitraasruimte;
- e.
een financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting;
- f.
een financiële tegemoetkoming in de kosten van huurderving;
- g.
een financiële tegemoetkoming in de kosten van het verwijderen van voorzieningen;
- h.
een financiële tegemoetkoming in de kosten van onderhoud, keuring en reparatie.
Paragraaf 2. Het recht op een woonvoorziening
Artikel 4.3 Primaat van de verhuizing en de uitraasruimte
-
1. Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor een voorziening als bedoeld in artikel 4.2 onder a in aanmerking worden gebracht wanneer aantoonbare beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek, inclusief chronische psychische en psychosociale problemen het normale gebruik van de woning belemmeren.
-
2. Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor een voorziening als bedoeld in artikel 4.2 onder b en c in aanmerking worden gebracht wanneer:
-
a. de in het eerste lid genoemde voorziening niet mogelijk is of niet de goedkoopst adequatevoorziening is, of;
-
b. er niet binnen 12 maanden na de dag waarop een beslissing op de aanvraag is genomen, een geschikte woning beschikbaar komt, of;
-
c. aantoonbare medische belemmeringen zich verzetten tegen verhuizing danwel tegen een zoektijd van 12 maanden, of;
-
d. de geschikte woning een aanzienlijke stijging van de woonlasten met zich meebrengt, of;
-
e. er sprake is van aanwezigheid van mantelzorg die wordt verleend door mensen uit de directe omgeving van de woning van de aanvrager, of;
-
f. verhuizing leidt tot inkomstenderving doordat bedrijfsmatige activiteiten niet meer kunnenworden uitgevoerd.
-
3. Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor een voorziening als bedoeld in artikel 4.2, onder d in aanmerking worden gebracht wanneer sprake is van
een op basis van aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek, inclusief chronische psychische en psychosociale problemen, aanwezige gedragsstoornis
met ernstig ontremd gedrag tot gevolg waarbij alleen het zich kunnen afzonderen kan leiden tot een situatie waarin deze persoon tot rust kan komen.
Artikel 4.4 Primaat van de losse woonunit
Het college zal een herplaatsbare losse woonunit verstrekken, mits daartegen geen bezwaren van overwegende aard bestaan, indien:
a.een bouwkundige woonvoorziening bestaat uit een aanbouw aan of een aanzienlijke
verbouwing van een woning, en
b.deze woning niet het eigendom is van een verhuurder die bereid is de aangepaste woning
blijvend ter beschikking te stellen van personen die op basis van aantoonbare beperkingen
ten gevolge ziekte of gebrek, inclusief chronische psychische en psychosociale problemen
behoefte hebben aan een dergelijke woning.
Paragraaf 3. Voorwaarden bij verlening van woonvoorzieningen
Artikel 4.5 Uitsluitingen
-
1. De bepalingen van dit hoofdstuk zijn niet van toepassing op:
-
a. het treffen van voorzieningen aan hotels/pensions, trekkerswoonwagens, kloosters, tweede woningen, vakantiewoningen, recreatiewoningen, kamerverhuur en instellingen die onder de AWBZ vallen;
-
b. het treffen van voorzieningen in specifiek op mensen met beperkingen gerichte
woongebouwen voor wat betreft voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten danwel
voorzieningen die bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten
meegenomen kunnen worden.
-
2. Geen voorziening wordt toegekend voor zover de aangevraagde voorzieningen betrekking hebben op een hoger niveau dan het uitrustingsniveau voor sociale woningbouw.
Artikel 4.6 Hoofdverblijf
- 1.
Een woonvoorziening wordt slechts verleend indien de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de woonruimte waaraan of waarin de voorziening wordt getroffen en de aanvrager niet zijn hoofdverblijf heeft in een AWBZ-instelling.
- 2.
In afwijking van het gestelde in het eerste lid kan een woonvoorziening getroffen worden voor het bezoekbaar maken van één woonruimte indien de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft in een AWBZinstelling.
- 3.
De aanvraag voor het bezoekbaar maken wordt ingediend in de gemeente waar de aan te passen woning staat.
- 4.
De woonvoorziening betreft slechts het bezoekbaar maken van de in het tweede lid bedoelde woonruimte met een door het college in het Besluit Wmo vast te leggen maximumbedrag.
- 5.
Onder bezoekbaar maken wordt uitsluitend verstaan het middels een woonvoorziening
bewerkstelligen dat de aanvrager de woonruimte en een toilet kan bereiken.
Artikel 4.7 Weigeringsgronden
De aanvraag voor een woonvoorziening als bedoeld in dit hoofdstuk wordt geweigerd indien:
- a.
de noodzaak tot het treffen van de woonvoorziening het gevolg is van een verhuizing waartoe op grond van belemmeringen bij het normale gebruik van de woning ten gevolg van ziekte of gebrek, inclusief chronische psychische en psychosociale problemen geen aanleiding bestond en er geen andere belangrijke reden aanwezig was;
- b.
de aanvrager niet is verhuisd naar de voor zijn of haar beperkingen op dat moment
beschikbare meest geschikte woning, tenzij daarvoor tevoren schriftelijk toestemming is
verleend door het college;
- c.
deze betrekking heeft op voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten anders dan
elektrische deuropeners, hellingbanen van de openbare weg naar de toegang van het gebouw en extra trapleuningen.
- d.
deze betrekking heeft op het aanpassen van hobby- en recreatieruimten, tenzij uitsluitend via deze ruimte(n) de woning bereikt kan worden.
- e.
de woonvoorziening aangevraagd wordt op een moment dat op basis van leeftijd,
gezinssituatie of woonsituatie te voorzien was dat deze voorziening noodzakelijk zou zijn en er geen sprake is van een onverwacht optredende noodzaak;
- f.
de aanvrager voor het eerst zelfstandig gaat wonen;
- g.
verhuisd is vanuit of naar een woonruimte die niet bestemd is om het gehele jaar door
bewoond te worden;
- h.
verhuisd is naar een AWBZ-instelling of een andere instelling gericht op het verstrekken van zorg
- i.
er in de verlaten woonruimte geen problemen met het normale gebruik van de woning zijn
ondervonden;
- j.
er geen rechtstreeks oorzakelijk verband bestaat tussen de ondervonden beperkingen en één of meer bouwkundige of woontechnische kenmerken van de door de aanvrager bewoonde woning.
- k.
de beperkingen niet in de woning zelf, waartoe ook de toegankelijkheid van de woning moet worden begrepen, worden ondervonden.
- l.
de kosten van de voorziening gelijk zijn aan of meer bedragen dan € 45.378,=, tenzij
weigering van de voorziening gelet op het belang dat de wet beoogt te beschermen zou leiden tot onbillijkheden van overwegende aard.
Artikel 4.8 Aard van de materialen
a.geen woonvoorziening wordt toegekend voor zover de ondervonden problemen bij het
normale gebruik van de woning voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte
materialen;
b.het college verleent slechts een financiële tegemoetkoming ten behoeve van
woonvoorzieningen van bouwkundige of woontechnische aard voor zover de ondervonden
beperkingen niet voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen of uit de
slechte staat van de woning als gevolg van onvoldoende onderhoud.
Artikel 4.9 Aanvang werkzaamheden en inzicht in woning
Het college verleent slechts een financiële tegemoetkoming indien:
a.niet reeds een begin is gemaakt met de werkzaamheden waarop de financiële
tegemoetkoming betrekking heeft, mits daarvoor hun toestemming is verleend;
b.de door hen aangewezen personen toegang wordt verstrekt tot de woonruimte waar de
woonvoorziening wordt verricht;
c.aan de onder b genoemde personen alle gevraagde inlichtingen worden verstrekt welke
betrekking hebben op de woonvoorziening;
d.de onder b genoemde personen de gelegenheid wordt geboden tot het controleren van de
woonvoorziening.
Artikel 4.10 Gereedmelding
-
1. Direct na de voltooiing van de werkzaamheden doch uiterlijk binnen 15 maanden na het verlenen van de financiële tegemoetkoming, verklaart de woningeigenaar aan het college dat de bedoelde werkzaamheden zijn voltooid.
-
2. De gereedmelding is tevens een verzoek tot vaststelling en uitbetaling van de financiële
tegemoetkoming.
-
3. De gereedmelding bedoeld in het eerste lid, gaat vergezeld van een verklaring dat bij het treffen van de voorzieningen is voldaan aan de voorwaarden waaronder de financiële tegemoetkoming is verstrekt.
-
4. Degene aan wie de financiële tegemoetkoming wordt verstrekt, dient gedurende een periode van 5 jaar alle rekeningen en betalingsbewijzen met betrekking tot de werkzaamheden ter controle beschikbaar te houden.
Artikel 4.11 Terugbetaling bij verkoop
De eigenaar-bewoner, die krachtens deze verordening een woonvoorziening heeft ontvangen die leidt tot waardestijging van de woning, dient bij verkoop van deze woning binnen een periode van 5 jaar na gereed melding van de voorziening, deze verkoop van de woning onverwijld aan het college te melden.
Paragraaf 4. Aanpassingen van woonwagens
Artikel 4.12 Woonvoorzieningen voor woonwagens
Een woonvoorziening voor een woonwagen wordt slechts verleend indien:
- a.
de technische levensduur van de woonwagen nog minimaal 5 jaar is; en
- b.
de standplaats niet binnen vijf jaar voor opheffing in aanmerking komt; en
- c.
de woonwagen ten tijde van de indiening van de aanvraag voor een woonvoorziening bij
de gemeente op de standplaats stond; en
d.de hoofdbewoner van een woonwagen in het bezit is van een bewoningsvergunning als
bedoeld in de Woningwet; en
e.voor het plaatsen van de woonwagen een bouwvergunning is of kan worden verleend.
Paragraaf 5. Overige woonvoorzieningen
Artikel 4.13 Vrijmaken woning
Indien een persoon op verzoek van het college ten behoeve van een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de wet een woning vrijmaakt, kan deze persoon een woonvoorziening zoals vermeld in artikel 4.2 onder a worden verleend.
Artikel 4.14 Tijdelijke huisvesting
-
1. Het college kan een financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting verlenen die door de persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de wet moeten worden gemaakt in verband met het aanbrengen van woonvoorzieningen in:
-
a. zijn huidige woonruimte;
-
b. de door de persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de wet nog te betrekken woonruimte.
-
2. De financiële tegemoetkoming als bedoeld bij het eerste lid onder a en b wordt uitsluitend verleend voor de periode dat de woonruimte waarin de woonvoorziening wordt aangebracht ten gevolge van het realiseren van de woonvoorziening niet bewoond kan worden en de persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de wet, als gevolg daarvan voor dubbele woonlasten komt te staan.
-
3. Het college verleent uitsluitend een financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting als bedoeld in het eerste lid indien deze kosten gemaakt worden in verband met het:
-
a. tijdelijk betrekken van een woonruimte;
-
b. langer moeten aanhouden van de te verlaten woonruimte.
-
4. Het college verleent slechts een financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting als de persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de wet redelijkerwijs niet kan voorkomen dat hij deze dubbele woonlasten heeft.
-
5. De maximale termijn waarvoor een financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting als bedoeld in het eerste lid wordt verleend, bedraagt zes maanden.
Artikel 4.15 Huurderving
-
1. Het college registreert de aard en het aantal woonvoorzieningen in woningen in de gemeente en kan desgewenst met een of meerdere eigenaren van deze woningen afspraken maken over de toewijzing van deze woningen aan personen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de wet.
-
2. In geval van huurbeëindiging van een woning waarin woonvoorzieningen zijn aangebracht, kan het college een financiële tegemoetkoming verlenen aan de eigenaar van de woning in verband met derving van huurinkomsten voor de duur van maximaal 6 maanden.
Artikel 4.16 Verwijderen van voorzieningen
De kosten van het verwijderen van woonvoorzieningen die door de gemeente in bruikleen zijn verstrekt, worden door de gemeente vergoedt.
Artikel 4.17. Kosten in verband met onderhoud, keuring en reparatie
Het college verleent slechts een financiële tegemoetkoming in de kosten van onderhoud, keuring en reparatie als bedoeld in artikel 4.2 onder h, indien:
- a.
de woonvoorziening in het kader van de wet, de Wvg dan wel de Regeling Geldelijke Steun Huisvesting Gehandicapten (RGSHG) is verstrekt;
- b.
de woonvoorziening is opgenomen in het door het college vast te stellen besluit Wmo;
- c.
de aanvrager ten tijde van het onderhoud, keuring of reparatie de woonruimte als hoofdverblijf heeft en bewoont.
Hoofdstuk 5. Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel
Artikel 5.1 Vormen van vervoersvoorzieningen
De door het college, ter compensatie van beperkingen bij het zich lokaal verplaatsen te verstrekken voorziening kan bestaan uit:
- a.
een collectieve vervoersvoorziening;
- b.
een vervoersvoorziening in natura;
- c.
een persoonsgebonden budget te besteden aan een vervoersvoorziening.
Artikel 5.2 Het recht op een collectieve voorziening
Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid onder g, onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor de in artikel 5.1 onder a. vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek, inclusief chronische psychische en
psychosociale problemen:
- a.
het gebruik van openbaar vervoer of
- b.
het bereiken van het openbaar vervoer onmogelijk maken.
Artikel 5.3 Het primaat van het collectief vervoer
Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor de in artikel 5.1, onder b. en c. vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht wanneer aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek, inclusief chronische psychische en psychosociale problemen het gebruik van een collectief systeem als bedoeld in artikel 5.1, onder a, onmogelijk maken.
Artikel 5.4 Inkomensgrens vervoersvoorzieningen
-
1. Indien het inkomen van een persoon met beperkingen meer bedraagt dan 1,5 maal het norminkomen wordt het bezit van een personenauto algemeen gebruikelijk geacht, zodat een auto of een met een auto vergelijkbare voorziening en de daarmee samenhangende gebruiks- en onderhoudskosten niet in aanmerking komen voor verstrekking of vergoeding.
-
2. In afwijking van het gestelde in het eerste lid kan een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de wet voor een vervoersvoorziening in de vorm van een rolstoeltaxi, niet zijnde een collectieve vervoersvoorziening, in aanmerking komen indien het inkomen niet meer bedraagt dan 2 maal het norminkomen.
Artikel 5.5 Omvang in gebied en in kilometers
-
1. Bij de te verstrekken vervoersvoorziening wordt ten aanzien van de vervoersbehoefte ten behoeve van maatschappelijke participatie uitsluitend rekening gehouden met de verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving in het kader van het leven van alledag;
-
2. In afwijking op het gestelde in het eerste lid wordt rekening gehouden met de vervoersbehoefte buiten de directe woon- of leefomgeving in een situatie waarin een bovenregionaal contact alleen door de aanvrager zelf bezocht kan worden, terwijl het bezoek voor de aanvrager noodzakelijk is om dreigende vereenzaming te voorkomen.
-
3. De te verstrekken vervoersvoorziening zal maatschappelijke participatie door middel van lokale verplaatsingen met tenminste een omvang per jaar van 1500 kilometer met een bandbreedte tot 2000 kilometer mogelijk maken.
Hoofdstuk 6. Rolstoelvoorzieningen
Artikel 6.1 Vormen van rolstoelvoorzieningen
De door het college, ter compensatie van beperkingen bij het verplaatsen in en om de woning, dan wel voor sportbeoefening te verstrekken rolstoelvoorziening kan bestaan uit:
- a.
een rolstoelvoorziening in natura;
- b.
een persoonsgebonden budget, te besteden aan een rolstoelvoorziening,
- c.
een persoonsgebonden budget, te besteden aan een sportrolstoel.
Artikel 6.2 Het recht op een rolstoelvoorziening
-
1. Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor de in artikel 6.1, onder a en b vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek, inclusief chronische psychische en psychosociale problemen dagelijks zittend verplaatsen in en om de woning noodzakelijk maken en hulpmiddelen die verstrekt worden op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten of een andere wettelijke regeling geen adequate oplossing bieden.
-
2. Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor de in artikel 6.1, onder c vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek, inclusief chronische psychische en psychosociale problemen het sporten zonder sportrolstoel onmogelijk maken.
Artikel 6.3 Aanspraak op rolstoelvoorzieningen voor AWBZ-bewoners
In uitzondering op het gestelde in artikel 6.2, lid 1 komt een persoon die verblijft in een op grond van artikel 5 van de Wet toelating zorginstellingen erkende instelling uitsluitend voor een rolstoel in aanmerking indien hij geen recht heeft op een rolstoel, verstrekt op grond van de AWBZ.
Hoofdstuk 7. Toegang tot voorzieningen
Artikel 7.1. Gebruik aanvraagformulier
Een aanvraag dient te worden ingediend door middel van een door het college ter beschikking gesteld formulier.
Artikel 7.2 Indienen aanvraag
De aanvraag voor voorzieningen op grond van deze verordening kan worden ingediend bij het loket WegWijs.
Artikel 7.3 Inlichtingen, onderzoek en advies
-
1. Het college is bevoegd om,voor zover dit van belang kan zijn voor de beoordeling van het recht op een voorziening, de aanvrager:
-
a. op te roepen in persoon te verschijnen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip en hem te ondervragen;
-
b. op een door het college te bepalen plaats en tijdstip door een of meer daartoe aangewezen deskundigen te doen ondervragen en/of onderzoeken.
-
2. Het college vraagt het Centrum Indicatiestelling Zorg in voorkomende gevallen om advies.
-
3. De aanvrager is verplicht aan het college of de door hen aangewezen adviesinstantie die gegevens te verschaffen of te doen verschaffen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de aanvraag.
-
4. Bij de beoordeling van het recht op een voorziening, wordt gebruik gemaakt van de systematiek zoals neergelegd in de International Classification of Functions, Disabilities and Impairments, de zogenaamde ICF classificatie.
Artikel 7.4 Samenhangende afstemming
Om de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend af te stemmen op de situatie van de aanvrager verricht het college onderzoek naar de situatie van de aanvrager.
Artikel 7.5 Wijzigingen in de situatie
Degene aan wie krachtens deze verordening een voorziening is verstrekt, is verplicht aan het college mededeling te doen van feiten en omstandigheden, waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op het recht op een voorziening.
Artikel 7.6 Intrekking van een voorziening
- 1.
Het college kan een beschikking, genomen op grond van deze verordening, geheel of gedeeltelijk intrekken indien:
- a.
niet is voldaan aan de voorwaarden gesteld bij of krachtens deze verordening;
- b.
op grond van onjuiste gegevens een besluit is genomen dat niet genomen zou zijn als
de juiste gegevens wel bekend waren geweest.
2.Een besluit tot verlening van een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget kan worden ingetrokken indien blijkt dat de tegemoetkoming of het budget binnen zes maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van het middel of voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.
Artikel 7.7 Terugvordering
-
1. Ingeval een besluit geheel of gedeeltelijk is ingetrokken kan op basis daarvan een reeds uitbetaalde financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget geheel of gedeeltelijk worden teruggevorderd.
-
2. In geval het recht op een in eigendom verstrekte voorziening is ingetrokken kan deze voorziening worden teruggevorderd indien de voorziening is verleend op basis van onjuiste of onvolledig verstrekte gegevens.
Hoofdstuk 8 Slotbepalingen
Artikel 8.1 Hardheidsclausule
Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de aanvrager afwijken van hetgeen bij of krachtens deze verordening is bepaald, indien strikte toepassing daarvan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.
Artikel 8.2 Indexering
Het college kan jaarlijks per 1 januari de in het kader van deze verordening en het op deze
verordening berustende Besluit Wmo geldende bedragen verhogen of verlagen conform de
ontwikkelingen van de prijsindex voor de gezinsconsumptie volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek. Uitzondering zijn de bedragen genoemd in artikel 3.1 van het Besluit Wmo. De hierin genoemde bedragen worden met ingang van 1 januari 2009 jaarlijks aangepast conform de standaard parameters Wmo die worden bekend gemaakt door het Ministerie van Volkshuisvesting, Welzijn en Sport.
Artikel 8.3 Evaluatie
Het door het gemeentebestuur gevoerde beleid wordt eenmaal per jaar geëvalueerd.
In het gemeentelijk jaarverslag legt het college verantwoording af over het door haar gevoerde beleid. Indien de evaluatie daartoe aanleiding geeft wordt deze verordening aangepast.
Artikel 8.4 Inwerkingtreding
Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2009.
Artikel 8.5 Citeertitel
Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening Wmo gemeente Boxtel 2009.
Ziet u een fout in deze regeling?
Bent u van mening dat de inhoud niet juist is? Neem dan contact op met de organisatie die de regelgeving heeft gepubliceerd. Deze organisatie is namelijk zelf verantwoordelijk voor de inhoud van de regelgeving. De naam van de organisatie ziet u bovenaan de regelgeving. De contactgegevens van de organisatie kunt u hier opzoeken: organisaties.overheid.nl.
Werkt de website of een link niet goed? Stuur dan een e-mail naar regelgeving@overheid.nl