Permanente link
Naar de actuele versie van de regeling
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/61794
Naar de door u bekeken versie
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/61794/4
Regeling vervallen per 01-01-2015
Reintegratieverordening Wet werk en bijstand
Geldend van 01-01-2015 t/m 31-12-2014
Intitulé
Reintegratieverordening Wet werk en bijstandDe raad van de gemeente Scherpenzeel,
gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 26 april 2005,
gelet op de Wet werk en bijstand,
besluit
1 .de “Reïntegratieverordening Wet werk en bijstand Scherpenzeel 2005” vast te stellen.
REÏNTEGRATIEVERORDENING WET WERK EN BIJSTAND
HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
-
1. Alle begrippen die in deze verordening gebruikt worden en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand (WWB) en de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
-
2. Deze verordening verstaat onder:
- a.
wet: de Wet werk en bijstand;
- b.
college: het college van burgemeester en wethouders van Scherpenzeel;
- c.
uitkeringsgerechtigde: degene die algemene bijstand ontvangt op grond van de wet. Met degene die bijstand ontvangt, wordt gelijkgesteld degene die een uitkering ontvangt op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (Ioaw) of op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (Ioaz);
- d.
belanghebbende: degene die aanspraak maakt op ondersteuning bij de arbeidsinschakeling of aan wie ondersteuning wordt geboden;
- e.
niet-uitkeringsgerechtigde: de persoon bedoeld in artikel 6 onder a van de wet;
- f.
algemeen geaccepteerde arbeid: iedere vorm van betaalde arbeid, niet zijnde werk in de WSW en werk dat gewetensbezwaren oproept dan wel in strijd met de zeden dan wel illegaal is;
- g.
voorzieningen: voorzieningen als bedoeld in artikel; 7 eerste lid onder a van de wet;
- h.
ondersteuning: ondersteuning als bedoeld in artikel 7 van de wet;
- i.
traject: een aaneenschakeling van reïntegratie-instrumenten;
- j.
reïntegratie-instrumenten: de instrumenten die het college ter beschikking heeft voor het bieden van ondersteuning als bedoeld in artikel 7 van de wet;
- k.
arbeidsinschakeling: arbeidsinschakeling zoals bedoeld in artikel 6 onder b. van de wet.
- a.
Artikel 2 Opdracht aan het college en doelgroep
-
1. Het college biedt aan uitkeringsgerechtigden, aan personen met een nabestaanden- of halfwezenuitkering, niet-uitkeringsgerechtigden alsmede personen als bedoeld in artikel 10, tweede lid van de wet, ondersteuning bij de arbeidsinschakeling aan en, voor zover het college dat noodzakelijk acht, een voorziening gericht op die arbeidsinschakeling. Artikel 40, eerste lid van de wet is van overeenkomstige toepassing.
-
2. Bij de keuze van de mogelijkheden van ondersteuning en het aanbieden van voorzieningen wordt door het college een afweging gemaakt, waarbij gekeken wordt of de ondersteuning of de voorziening, gelet op de mogelijkheden en capaciteiten van een belanghebbende, het meest doelmatig is met het oog op inschakeling in de arbeid.
-
3. Het college draagt zorg voor voldoende diversiteit in het aanbod aan ondersteuning en voorzieningen.
Artikel 3 Onderzoek
-
1. Het college doet zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen een jaar na de aanvraag om een uitkering of een verzoek om ondersteuning een onderzoek naar de noodzaak van ondersteuning en de vraag welke ondersteuningsmiddelen noodzakelijk zijn.
-
2. Ondersteuning wordt geboden door het aanbieden van een traject, waarbij zonodig reïntegratie-instrumenten kunnen worden ingezet.
-
3. Bij de inzet van reïntegratie-instrumenten wordt gekozen voor dat instrument dat beschikbaar is en dat adequaat en toereikend is voor het doel dat beoogd wordt.
-
4. Reïntegratie-instrumenten die gericht zijn op de arbeidsinschakeling worden alleen ingezet als zonder die inzet het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid niet mogelijk is.
Artikel 4. Verplichtingen van de belanghebbende
-
1. Een belanghebbende die door het college een voorziening wordt aangeboden is verplicht hiervan gebruik te maken.
-
2. De belanghebbende die deelneemt aan een voorziening is gehouden aan de verplichtingen die voortvloeien uit de wet, de Wet Structuur Uitvoering Werk en Inkomen, deze verordening, alsmede aan de verplichtingen die het college aan de aangeboden voorziening heeft verbonden.
-
3. De belanghebbende is verplicht naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en deze te aanvaarden. De individuele omstandigheden en mogelijkheden van de belanghebbende worden afgewogen bij deze verplichting alsmede de situatie van de lokale arbeidsmarkt.
Artikel 5 Maatregelen
-
1. Indien een uitkeringsgerechtigde die deelneemt aan een voorziening, niet voldoet aan het gestelde in artikel 4, kan het college de uitkering verlagen conform hetgeen hierover is bepaald in de Maatregelenverordening Wet werk en bijstand Scherpenzeel.
-
2. Indien de belanghebbende, niet zijnde een uitkeringsgerechtigde, die gebruik maakt van een voorziening, niet voldoet aan het gestelde in artikel 4, kan het college de kosten van de voorziening dan wel de subsidie geheel of gedeeltelijk terugvorderen.
Artikel 6 Algemene bepalingen over voorzieningen
-
1. Het college kan, in aanvulling op de verplichtingen die voortvloeien uit de wet en deze verordening, aan een voorziening nadere verplichtingen verbinden.
-
2. Het college kan een voorziening beëindigen:
- a.
indien de belanghebbende die aan de voorziening deelneemt zijn verplichting als bedoeld in de artikelen 9, 17, 55 van de wet niet nakomt;
- b.
indien de belanghebbende die deelneemt niet meer behoort tot de doelgroep van de wet;
- c.
indien de belanghebbende algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt, waarbij niet volledig gebruik wordt gemaakt van deze voorziening;
- d.
indien naar het oordeel van het college de voorziening onvoldoende bijdraagt aan een snelle arbeidsinschakeling.
- a.
-
3. Bij uitvoeringsbesluit kan het college ten aanzien van de voorzieningen, bedoeld in de artikelen 8 tot en met 17, nadere regels stellen. Deze regels kunnen in ieder geval betrekking hebben op:
- a.
de voorwaarden waaronder een voorziening wordt aangeboden;
- b.
de weigeringsgronden bij het aanbieden van voorzieningen;
- c.
de intrekking of wijziging van de subsidieverlening of - vaststelling;
- d.
de aanvraag, van en de besluitvorming over subsidies en premies;
- e.
de betaling van subsidies en het verlenen van voorschotten;
- f.
overige criteria voor het aanbieden van voorzieningen en het verstrekken van subsidies.
- a.
-
4. In afwijking van hetgeen in Hoofdstuk 2 is bepaald, worden de volgende voorzieningen als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b van de wet niet ingezet voor de arbeidsinschakeling van belanghebbenden jonger dan 27 jaar:
- a.
onbeloonde additionele arbeid als bedoeld in artikel 10a van de wet;
- b.
de voorzieningen bedoeld in artikel 31, vijfde lid van de wet.
- a.
Artikel 7 Reïntegratie niet-uitkeringsgerechtigden
-
1. Belanghebbenden als bedoeld in artikel 6 onder a van de wet kunnen gebruik maken van een reïntegratietraject wanneer zij zich minimaal 15 uur per week beschikbaar stellen voor de arbeidsmarkt.
-
2. Voor de noodzakelijke kosten van de reïntegratie kan aan belanghebbenden als bedoeld in artikel 6 onder a van de wet een renteloze lening worden verstrekt.
Artikel 8 Zelfstandig ondernemerschap
Indien de uitkeringsgerechtigde voornemens is een zelfstandig bedrijf te starten, kan het college voorzieningen, welke daarop gericht zijn, verlenen voor zover de plannen naar het oordeel van het college een redelijke kans van slagen hebben.
Artikel 8a Tegenprestatie naar vermogen
-
1. Het college kan in verband met de invulling en uitvoering van de tegenprestatie naar vermogen, als bedoeld in artikel 9, eerste lid onder c. van de wet, afspraken maken met derden, waaronder werkgevers en vrijwilligersorganisaties.
-
2. Het college kan bij uitvoeringsbesluit regels vaststellen over de invulling en uitvoering van de tegenprestatie naar vermogen.
HOOFDSTUK 2 REINTEGRATIEVOORZIENINGEN
Artikel 9 Sociale activering en arbeidsactivering
-
1. Het college kan aan uitkeringsgerechtigden als onderdeel van een reïntegratietraject activiteiten aanbieden in het kader van sociale activering en arbeidsactivering.
-
2. Onder sociale activering wordt verstaan het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten ter voorbereiding op een traject gericht op arbeidsinschakeling of gericht op het voorkomen van sociaal isolement.
-
3. Onder arbeidsactivering wordt verstaan een traject van in principe maximaal twee jaar met inzet van zo min mogelijk middelen gericht op een duurzame inzet op de reguliere arbeidsmarkt waarbij rekening wordt gehouden met de ontwikkeling op de reguliere arbeidsmarkt.
Artikel 10 Werkstages
-
1. Het college kan aan belanghebbenden zoals bedoeld in artikel 2, eerste lid een werkstage aanbieden, gericht op arbeidsinschakeling.
-
2. Het doel van de werkstage is het opdoen van werkervaring dan wel het leren functioneren in een arbeidsrelatie.
-
3. Het college plaatst de belanghebbende alleen indien door zijn plaatsing de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en indien door zijn plaatsing geen verdringing plaatsvindt.
-
4. In een schriftelijke overeenkomst worden tenminste vastgelegd het doel van de werkstage, alsmede de wijze waarop de begeleiding plaatsvindt.
Artikel 11 Detacheringsbanen
-
1. Het college kan aan een uitkeringsgerechtigde een dienstverband voor in principe maximaal twee jaar aanbieden, gericht op arbeidsinschakeling. Dit dienstverband wordt alleen aangeboden indien het bijdraagt aan de toeleiding van de belanghebbende naar de reguliere arbeidsmarkt.
-
2. De werknemer wordt voor het verrichten van arbeid gedetacheerd bij een onderneming. De detachering wordt vastgelegd in een schriftelijke overeenkomst tussen zowel werkgever en inlenende organisatie als tussen werknemer en inlenende organisatie.
-
3. Een werknemer wordt alleen geplaatst indien door zijn plaatsing de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en indien door zijn plaatsing geen verdringing plaatsvindt.
-
4. De inleenvergoeding wordt afgestemd op de productiviteit/loonwaarde van de gedetacheerde.
Artikel 12 Loonkostensubsidies gericht op reïntegratie
-
1. Het college kan tijdelijke en aflopende subsidies verstrekken aan werkgevers die met een belanghebbende als bedoeld in artikel 2 lid 1 een arbeidsovereenkomst sluiten gericht op arbeidsinschakeling, waarbij de hoogte van de subsidie mede wordt bepaald op basis van de productiviteit/loonwaarde van de belanghebbende.
-
2. De subsidie wordt alleen verstrekt indien hierdoor de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en er geen verdringing plaatsvindt.
-
3. Het verstrekken van een subsidie als bedoeld in het eerste lid vindt plaats met inachtneming van de beleidsaanbeveling “Loonkostensubsidie en Europese regelgeving” zoals die staat vermeld in de bijlage bij de circulaire van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 7 april 2004, nummer Intercom/2004/24233.
Artikel 13 Scholing
-
1. Het college kan een vorm van scholing aanbieden gericht op arbeidsinschakeling.
-
2. Voor de scholing die wordt aangeboden gelden de navolgende voorwaarden:
- a.
de scholing dient te zijn gericht op het behalen van een startkwalificatie op de arbeidsmarkt;
- b.
andere scholing dient kortdurend te zijn en gericht op snelle arbeidsinschakeling;
- c.
de meest doelmatige scholingsmogelijkheid dient te worden benut.
- a.
-
3. Aan de uitkeringsgerechtigde die onbeloonde additionele werkzaamheden verricht conform artikel 10a zesde lid van de wet, wordt, uiterlijk een half jaar nadat die werkzaamheden zijn begonnen, een scholing als bedoeld in het 2e lid sub a aangeboden indien daartoe, met toepassing van artikel 10a 5e lid van de wet aanleiding bestaat.”
Artikel 14 Overige voorzieningen
Het college kan aan belanghebbenden andere voorzieningen dan genoemd in deze verordening aanbieden, gericht op (toekomstige) arbeidsinschakeling of het voorkomen of opheffen van een sociaal isolement.
Artikel 15 Premies
-
1. Het college kan aan uitkeringsgerechtigden twee maal per jaar activeringspremies toekennen tot in totaal maximaal het bedrag genoemd in artikel 31 2e lid sub j. van de wet, wanneer een traject is aangeboden gericht op arbeidsinschakeling, als bedoeld in artikel 3, 2e lid van deze verordening en dit traject met succes is afgerond.
-
2. De hoogte van de premie wordt afgestemd op de omvang en duur van de inspanningen welke de uitkeringsgerechtigde ter uitvoering van dat traject dient te verrichten.
-
3. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd na afronding van onderdelen van het traject voorschotten op de premie uit te betalen.
-
4. Het college verstrekt aan uitkeringsgerechtigden die onbeloonde additionele werkzaamheden verrichten conform artikel 10a zesde lid van de wet, een premie na iedere 6 maanden, waarvan de hoogte door het college wordt bepaald. Het 2e lid is hierbij van overeenkomstige toepassing.
-
5. De premie als bedoeld in het 4e lid wordt geweigerd indien blijkt dat de belanghebbende de aan de onbeloonde additionele werkzaamheden verbonden verplichtingen in de voorafgaande zes maanden heeft geschonden.”
Artikel 16 Overige vergoedingen
Het college kan een vergoeding verstrekken voor noodzakelijke kosten die de uitkeringsgerechtigde moet maken ter uitvoering van het traject.
Artikel 17 Voorzieningen gericht op nazorg
Het college kan aan een belanghebbende die algemeen geaccepteerde arbeid heeft aanvaard, voorzieningen bieden gericht op nazorg.
HOOFDSTUK 3 SLOTBEPALINGEN
Artikel 18 Hardheidsclausule
Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van belanghebbende afwijken van de bepalingen van deze verordening als toepassing daarvan leidt tot onbillijkheden van overwegende aard.
Artikel 19 Intrekking oude regeling
De Premieverordening gemeente Scherpenzeel d.d. 31 oktober 2002 wordt ingetrokken.
Artikel 20 Inwerkingtreding nieuwe regeling
Deze verordening treedt met terugwerkende kracht in werking per 1 juli 2005.
Artikel 21 Citeertitel
Deze verordening kan worden aangehaald als "Reïntegratieverordening Wet werk en bijstand Scherpenzeel".
Ondertekening
TOELICHTING
Algemene toelichting
Per 1 januari 2004 is de Wet werk en bijstand (WWB) in werking getreden. Deze wet vervangt de Algemene bijstandswet (Abw), de Wet inschakeling werkzoekenden (WIW), de Wet financiering Abw, IOAW en IOAZ (WFA) en het Besluit in- en doorstroombanen (ID-besluit). De WWB stelt, meer nog dan de Abw, de eigen verantwoordelijkheid van de burger centraal om te voorzien in de noodzakelijke kosten van het bestaan door middel van arbeid. Pas als mensen niet in staat blijken te zijn in het eigen bestaan te voorzien, hebben zij aanspraak op ondersteuning door de gemeente. De gemeente krijgt daartoe de volledige verantwoordelijkheid, de middelen en ruimte voor het voeren van een actief reïntegratiebeleid. Voorwaarde is dat de gemeente voor de uitvoering van haar reïntegratietaak regels stelt bij verordening.
De Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen worden niet ingetrokken. De artikelen uit de WWB die zien op reïntegratie zijn geïntegreerd in deze regelingen. Ook hiervoor geldt dat een verordening opgesteld dient te worden. De onderhavige verordening is ook hiervoor van toepassing.
Voor wat de vormgeving van de verordening betreft, kan worden gekozen tussen twee extremen: een procedurele en een uitgebreide verordening. Gekozen is voor een hoofdzakelijk procedurele verordening, waarin de hoofdlijnen van het beleid worden vastgelegd en waarin bepaald wordt hoe de verhouding tussen raad en college is, alsmede enkele algemene artikelen over de opdracht aan het college, de aanspraak op voorzieningen, de inzet van voorzieningen en de rechten en plichten van de cliënt.
Aan het college is de bevoegdheid gegeven diverse aangelegenheden zo nodig nader uit te werken.
Artikelsgewijze toelichting
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
Hierbij wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de begripsbepalingen uit de Wet werk en bijstand.
Artikel 2 Opdracht college en doelgroep
In het eerste lid is de opdracht aan het college vormgegeven analoog aan artikel 7 van de WWB. In de WWB is in artikel 10, derde lid aangegeven dat de aanspraak op voorzieningen alleen geldt voor die personen die ook daadwerkelijk inwoners van de gemeente zijn, door middel van een verwijzing naar artikel 40, eerste lid van de wet. Door deze verwijzing ook aan de opdracht aan het college te koppelen, kan de gemeente aangeven voorzieningen alleen voor de eigen doelgroep in te willen zetten.
Het tweede lid is de vertaling van de opdracht uit de WWB dat de gemeente evenwichtige aandacht aan de diverse doelgroepen moet besteden en rekening moet houden met de combinatie arbeid en zorg. In de uitvoering komt vervolgens tot uiting hoe dit punt uitgewerkt wordt.
Bij de inzet van voorzieningen wordt gekozen voor die voorzieningen die via de kortst mogelijke weg en met inzet van zo min mogelijk middelen adequaat en toereikend zijn voor het doel dat beoogd wordt.
Het derde lid geeft het college de specifieke opdracht een zodanig aanbod van voorzieningen te realiseren, dat zoveel mogelijk belanghebbenden ondersteund kunnen worden. Dit is met name van belang omdat de gemeente de aanspraak op een voorziening niet kan weigeren als slechts het budget ontoereikend is: er dient altijd een alternatief voorhanden te zijn.
Artikel 3 Onderzoek
In het eerste lid is de opdracht aan het college opgenomen om zo spoedig mogelijk een onderzoek uit te (doen) voeren. In het kader van de sluitende aanpak dient ten aanzien van iedere cliënt een dergelijk onderzoek plaats te vinden. In beginsel dient dit direct na de aanvraag te starten. Dit artikellid biedt de mogelijkheid tot een uitloop tot maximaal 1 jaar. Dit kan van belang zijn bij fase 1 cliënten, ten aanzien van wie niet direct een plan wordt opgesteld, omdat verwacht mag worden dat deze vrij snel weer werk vinden. Wanneer na enkele maanden blijkt dat dit niet lukt, dient dit alsnog te geschieden. In ieder geval moet binnen een jaar het onderzoek zijn afgerond.
Ondersteuning hoeft niet altijd te bestaan uit een diagnose, gevolgd door een vastgesteld traject met één of meerdere reïntegratie-instrumenten. Als dat kan, kan worden volstaan met advies of doorverwijzing naar andere instanties. Het wordt altijd gegoten in de vorm van een traject(plan).
Reïntegratie-instrumenten worden alleen ingezet als zonder die inzet het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid niet mogelijk is. Bovendien worden de instrumenten alleen ingezet als aan de hand van onderzoek is gebleken dat door de inzet van die instrumenten het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid binnen afzienbare tijd mogelijk wordt. Reïntegratie moet bovendien de kortste weg naar arbeid zijn. De inhoud van het traject wordt, voordat tot het traject wordt besloten, besproken met de belanghebbende, waarna het trajectplan door beide partijen ondertekend wordt.
Als de betrokkene een uitkering ontvangt, zal aan de toekenning of voortzetting van die uitkering altijd de voorwaarde worden verbonden dat het trajectplan tot uitvoering wordt gebracht.
Artikel 4 Verplichtingen
In de WWB is al uitgebreid aangegeven welke verplichtingen gelden bij het recht op een uitkering. Wederom uit oogpunt van kenbaarheid en consistentie zijn in het eerste en tweede lid de verplichtingen conform de wet geformuleerd. Het derde lid betreft de algemene verplichting om algemeen geaccepteerd werk te aanvaarden, waarbij gelet wordt op de mogelijkheden en individuele omstandigheden van een belanghebbende alsmede de lokale situatie.
Artikel 5 Maatregelen
Het eerste lid biedt de verbinding met de Maatregelenverordening. Deze verordening regelt het opleggen van een maatregel indien de uitkeringsgerechtigde niet aan zijn verplichtingen voldoet. Deze maatregel bestaat uit het verlagen van de uitkering met een bepaald percentage. Echter, voor belanghebbenden zonder uitkering, ANW-ers en belanghebbenden in gesubsidieerde arbeid, kan de gemeente de uitkering niet verlagen als maatregel. Daarom is in het tweede lid de mogelijkheid opgenomen dat in die gevallen de gemeente (een deel van) de kosten die gemaakt zijn terug kan vorderen.
Artikel 6 Algemene bepalingen over voorzieningen
Het eerste lid geeft aan dat de verordening geen uitputtende opsomming van voorwaarden bevat en dat het college nadere verplichtingen aan een voorziening kan verbinden.
Dit kunnen verplichtingen van diverse aard zijn. Zo kan bepaald worden dat een cliënt gedurende het traject op gezette tijden met de consulent de voortgang bespreekt.
Het tweede lid geeft aan dat het college een voorziening kan beëindigen en in welke gevallen zij dat kan doen. Onder beëindigen wordt hierbij ook verstaan het stopzetten van de subsidie aan een werkgever of het opzeggen van de arbeidsovereenkomst bij een detacheringsbaan. Bij deze laatste wijze van beëindigen dienen vanzelfsprekend de toepasselijke bepalingen uit het arbeidsrecht en de eventueel aanwezige rechtspositieregeling in acht te worden genomen.
Een bijzonder aandachtspunt is hier het uitbesteden van voorzieningen aan reïntegratiebedrijven. Immers, bij uitbesteden wordt een deel van de regie uit handen gegeven.
Het derde lid geeft het college de algemene bevoegdheid om voor voorzieningen nadere regels te stellen. Dit heeft met name tot doel om bij subsidieverstrekking de uitvoering zoveel mogelijk aan het college over te laten.
Artikel 7 Reïntegratie niet-uitkeringsgerechtigden
Dit artikel regelt de reïntegratie van niet-uitkeringsgerechtigden (Nuggers). Hierin wordt bepaald dat zij zich voor tenminste 15 uur per week beschikbaar moeten stellen voor de arbeidsmarkt. Het vaststellen van een minimum aantal beschikbare uren is wenselijk om te voorkomen dat er sprake zou zijn van een scheve verhouding tussen arbeidsinzet enerzijds en kosten voor reïntegratie anderzijds.
Lid twee biedt de mogelijkheid aan hen een renteloze lening te verstrekken. In de trajectovereenkomst die met de Nugger wordt gesloten wordt dit opgenomen.
Artikel 8 Zelfstandig ondernemerschap
Uitstroom in de vorm van arbeidsinschakeling vindt doorgaans plaats in de vorm van het aanvaarden van werk in loondienst. Het starten van een eigen bedrijf kan ook een methode van uitstroom zijn. Zeker nu een aantal bepalingen hieromtrent, die in de Abw voorkwamen, niet meer in de WWB zijn opgenomen kan door middel van dit artikel in de verordening ruimte worden geboden aan kansrijke initiatieven. Zo kan gedacht worden aan het toestaan om voorbereidingsactiviteiten te ontplooien, het verlenen van een ontheffing van de voorwaarden om te komen tot arbeidsinschakeling en misschien ook wel een opleiding o.i.d. In alle gevallen moet er sprake zijn van individueel maatwerk.
Artikel 9 Sociale activering en arbeidsactivering
Volgens de WWB dient ook sociale activering uiteindelijk gericht te zijn op arbeidsinschakeling. Voor bepaalde doelgroepen is arbeidsinschakeling echter een te hoog gegrepen doel. Voor deze belanghebbenden staat dan ook niet reïntegratie, maar participatie voorop.
Gezien de beperkte middelen uit het werkdeel in relatie tot de omvang van de doelgroep, kan het een overweging zijn onderscheid te maken tussen sociale activering als onderdeel van een reïntegratietraject, als voorbereiding op arbeidsinschakeling, en sociale activering gericht op het laten participeren van de belanghebbende in de maatschappij. De gemeente kan besluiten alle kosten die gemaakt worden voor de laatste activiteit niet te betalen uit het werkdeel van de WWB, maar uit bijvoorbeeld welzijnsmiddelen.
Bovengenoemd onderscheid komt terug in de bepalingen over sociale activering. In het tweede lid, dat een omschrijving geeft van het begrip ‘sociale activering’, kan dan besloten worden dat deze voorziening ook gericht kan zijn op het voorkomen van sociaal isolement. Bij sociale activering als reïntegratie-instrument kunnen ook bepalingen opgenomen worden over de maximale termijn waarbinnen deze activiteiten plaatsvinden.
Artikel 10 Werkstages
Het tweede lid geeft nog eens specifiek aan wat het doel is van de werkstage, om het verschil met een normale arbeidsverhouding aan te geven. Dit is met name van belang om te voorkomen dat de cliënt claimt dat sprake is van een arbeidsovereenkomst en bij de rechter loonbetaling afdwingt.
De werkstage kan twee doelen hebben. Op de eerste plaats kan het gaan om het opdoen van specifieke werkervaring. Dit is vergelijkbaar met de zogenaamde ‘snuffelstage’, waarbij de cliënt de gelegenheid krijgt om te bezien of het soort werk als passend kan worden beschouwd. Op de tweede plaats kan het gaan om het leren werken in een arbeidsrelatie. In de werkstage kan de cliënt wennen aan aspecten als gezag, op tijd komen, werkritme en samenwerken met collega’s.
Het derde lid geeft aan dat er bij plaatsing geen verdringing plaats mag vinden, of dat de concurrentieverhoudingen niet nadelig mogen worden beïnvloed. Het college kan dit doen door expliciet na te gaan dat het werk dat verricht gaat worden niet productief is, of dat er geen recent ontslag heeft plaatsgevonden.
In het vierde lid wordt bepaald dat er voor de werkstage een schriftelijke overeenkomst (stageovereenkomst) wordt opgesteld. Hierin kan expliciet het doel van de stage worden opgenomen, alsmede de wijze van begeleiding. Door deze schriftelijke overeenkomst kan nog eens gewaarborgd worden dat het bij een werkstage niet gaat om een reguliere arbeidsverhouding. De werkstage is mogelijk met behoud van uitkering.
Artikel 11 Detacheringsbanen
De WWB houdt de mogelijkheid open om aan de WIW belanghebbenden een dienstverband aan te bieden om op detacheringsbasis werkervaring op te doen. In de verordening zijn de randvoorwaarden vastgelegd waarbinnen de banen als uitstroominstrument vormgegeven worden. Er is sprake van duurzame uitstroom bij het beëindigen van de bijstandsafhankelijkheid door middel van het verkrijgen van reguliere arbeid gedurende tenminste zes maanden.
Het eerste lid biedt de mogelijk tot het aangaan van het dienstverband voor in principe maximaal twee jaar.
In het tweede lid wordt bepaald dat het gaat om detachering. Daarbij worden op twee vlakken afspraken gemaakt. Ten eerste tussen het inlenende bedrijf en de werkgever. Hierin worden zaken geregeld als de verhouding tot de werkgever, de hoogte van de inleenvergoeding en de wijze waarop de begeleiding wordt vormgegeven. In de overeenkomst tussen werknemer en inlener worden afspraken gemaakt over werktijden, verlof, de inhoud van het werk, etc.
Voor het derde lid wordt verwezen naar de toelichting bij het artikel over werkstages.
Artikel 12 Loonkostensubsidies gericht op reïntegratie
Het instrument loonkostensubsidies gericht op reïntegratie is bekend van de werkervaringsplaatsen uit de WIW, echter, onder de WWB zijn deze geheel vormvrij geworden. Het beleid van de gemeente komt tot uitdrukking in de hoogte van de subsidie (eventueel gekoppeld aan de mate van productiviteit), de termijn en de aan de subsidie verbonden verplichtingen (b.v. bieden van scholing en begeleiding). Naast de reguliere loonkostensubsidie kan de gemeente ervoor kiezen de onderneming die de werknemer aansluitend in vaste dienst neemt een aanvullende subsidie of bonus toe te kennen.
Het eerste lid geeft de basis voor de loonkostensubsidie, waarbij expliciet wordt aangeven dat het primair gaat om een reïntegratievoorziening. Voor het tweede lid wordt verwezen naar de toelichting bij het artikel over werkstages.
Artikel 13 Scholing
Scholing is een van de reïntegratie-instrumenten die uiteindelijk moeten leiden tot uitstroom naar werk. In dit artikel worden de regels vastgesteld waarbinnen eventuele scholingstrajecten kunnen worden verleend.
Met de in het tweede lid bedoelde startkwalificatie wordt bedoeld het succesvol afronden van een beroepsopleiding op niveau 2 van het MBO. In beginsel wordt enkel scholing ingezet die opleidt naar beroepssectoren waarin gelijk werk gevonden kan worden of in een zogenaamd duaal traject waarbij de ontwikkeling op de (lokale) arbeidsmarkt mede bepalend is.
Artikel 14 Overige voorzieningen
De meest voorkomende voorzieningen zijn in de vorige artikelen beschreven. Om adequaat in te spelen op de behoeften en de veranderende situaties, biedt dit artikel het college de mogelijkheid om ook andere voorzieningen aan te bieden. Hierbij wordt dan met name gedacht aan zaken als begeleiding, jobcoaching, plaatsingondersteuning enz.
Artikel 15 Premies
In artikel 31 lid 2 sub j WWB is geregeld dat een eenmalige activeringspremie van maximaal € 1944,00 kan worden verstrekt. Deze premie is onbelast, en telt dus ook niet mee bij de toepassing van inkomensafhankelijke regelingen. Dit is alleen het geval als in datzelfde jaar geen onkostenvergoeding voor vrijwilligerswerk is verstrekt.
De hoogte dient te worden afgestemd op de omvang en duur van de inspanningen van de uitkeringsgerechtigde. Dit geschiedt individueel, maar op grond van artikel 6, 3e lid kan het college desgewenst nadere regels vaststellen hieromtrent. In het derde lid is de bevoegdheid opgenomen om voorschotten uit te betalen. Een premie mag, op grond van artikel 31 lid 2 slechts eenmalige zijn. Is zij dat niet, dan is deze premie belast en dient de premie op de uitkering in mindering te worden gebracht. Indien echter een traject wordt gevolgd dat uit meerdere acties bestaat, kan het stimulerend werken om na bepaalde acties een voorschot uit te betalen.
In het vierde lid is een bepaling opgenomen op grond waarvan het mogelijk is om in zeer onbillijke situaties een premie te verlenen ter verlies van de langdurigheidstoeslag als gevolg van pogingen om aan het werk te gaan.
Artikel 16 Overige vergoedingen
Het kan voorkomen dat de belanghebbende kosten moet maken om een traject te volgen, welke kosten men niet zelf kan dragen. Hierbij kan gedacht worden aan b.v. reiskosten, kosten van kinderopvang e.d. Dit artikel biedt de mogelijkheid om een vergoeding voor deze kosten te geven.
Artikel 17. Voorzieningen gericht op nazorg
Mede gezien de beperkte budgetten is het belangrijk ervoor te zorgen dat cliënten na uitstroom niet na een korte periode terugvallen in de uitkering. De gemeente kan ertoe besluiten veel aandacht te besteden aan nazorg, met als doel een werkelijk duurzame plaatsing te realiseren. Bij dit artikel is ervan uitgegaan dat nazorg geboden kan worden ná acceptatie van algemeen geaccepteerde arbeid, dus niet bij gesubsidieerde arbeid. Bij gesubsidieerde arbeid maakt begeleiding en advisering normaalgesproken al onderdeel uit van het traject.
Artikel 18 Hardheidsclausule
Dit artikel heeft betrekking op de hardheidsclausule en maakt het mogelijk om in voordeel van de cliënt af te wijken van wat in de verordening is vastgelegd.
Artikel 19 Inwerkingtreding, intrekking en citeertitel
In het kader van de gefaseerde invoering van de WWB hebben gemeenten tot 1 januari 2005 de tijd om de verordening vast te stellen. De aanspraak van artikel 10 WWB kan pas ‘te gelde’ worden gemaakt als de verordening is ingegaan.
Toelichting op wijziging 15 september 2005
Artikel 12
Dit is de enige wijziging welke wordt voorgesteld. Door deze wijziging wordt aangegeven dat gehandeld zal worden binnen de Europese regelgeving. Zonder een dergelijke bepaling zou de verordening aan “Brussel” ter goedkeuring moeten worden voorgelegd en zou periodiek aan de Europese instanties moeten worden gerapporteerd. Gelet op het feit dat deze subsidies slechts beperkt worden toegepast is het gevaar dat gehandeld wordt in strijd met de Europese regelgeving gering.
Toelichting op wijziging 19 juli 2009
Artikel I
De wetswijziging waarbij de zogenaamde participatieplaatsen in de Wet werk en bijstand zijn geïntroduceerd verplicht de gemeenteraad in een verordening regels te stellen omtrent de scholing van belanghebbenden als bedoeld in artikel 10a, 5e lid. Aan deze verplichting wordt voldaan door toevoeging van het 3e lid aan artikel 13 van de reïntegratieverordening.
In feite is het een overbodige bepaling omdat in het 2e lid sub a al is bepaald dat de scholing dient te zijn gericht op het behalen van een zogenaamde startkwalificatie. Dit is ook in artikel 10a, 5e lid opgenomen en daarin zijn ook uitzonderingsbepalingen opgenomen. Er is geen behoefte om hieromtrent nog meer te regelen. Ook deze scholing moet een vorm van maatwerk voor het individu zijn.
Artikel II
Het “oude” vierde lid is vervallen omdat dat betrekking had op premies ter compensatie van het verlies van de langdurigheidstoeslag als gevolg van het aan het werk gaan. Door het nieuwe beleid m.b.t. de langdurigheidstoeslag kan dit niet meer voorkomen en is er derhalve geen behoefte meer aan deze bepaling.
De wet verplicht de gemeenteraad om in een verordening regels te treffen omtrent de halfjaarlijkse premie waarop degene die een participatieplaats heeft, recht heeft. De hoogte wordt door de gemeente bepaald.
In het nieuwe 4e lid wordt geregeld dat burgemeester en wethouders in voorkomende gevallen een premie toekennen en dat de hoogte daarvan door het college wordt bepaald en dat daarbij de omvang van de inspanningen van betrokkene, zoals beschreven in het 2e lid, een rol spelen. Er is voor gekozen om geen bedrag te noemen, om zo maatwerk te kunnen leveren en de omvang in een redelijke verhouding te laten staan tot de premies welke worden verleend bij het uitvoeren van een reïntegratie-traject.
Toegevoegd is een 5e lid om de mogelijkheid te openen om iemand die zich niet aan de verplichtingen/afspraken houdt, de premie te kunnen onthouden. Dit zal in de praktijk alleen in de meer extreme gevallen plaatsvinden, bv. iemand die structureel niet op tijd komt (ondanks waarschuwingen).
Artikel III.
Het verlenen van terugwerkende kracht is geen probleem omdat de wijziging geen rechten afschaft of vermindert.
Ziet u een fout in deze regeling?
Bent u van mening dat de inhoud niet juist is? Neem dan contact op met de organisatie die de regelgeving heeft gepubliceerd. Deze organisatie is namelijk zelf verantwoordelijk voor de inhoud van de regelgeving. De naam van de organisatie ziet u bovenaan de regelgeving. De contactgegevens van de organisatie kunt u hier opzoeken: organisaties.overheid.nl.
Werkt de website of een link niet goed? Stuur dan een e-mail naar regelgeving@overheid.nl