Regeling vervallen per 01-01-2012

Maatregelenverordening Wet investeren in jongeren

Geldend van 01-10-2009 t/m 31-12-2011

De raad van de gemeente Middelharnis;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van de gemeente Middelharnis van 1september 2009.

gelet op artikel 147, eerste lid Gemeentewet, en de artikelen 12, eerste lid, onderdeel b en 41,eerste lid, van de Wet investeren in jongeren;

overwegende dat het noodzakelijk is het verlagen van uitkeringen van jongeren van 18 jaar ofouder doch jonger dan 27 jaar bij wijze van sanctie bij verordening te regelen;

b e s l u i t:

vast te stellen de volgende

Maatregelenverordening Wet investeren in jongeren gemeente Middelharnis 2009.

hoofdstuk 1 ALGEMENE BEPALINGEN

artikel 1 Begripsomschrijving

In deze verordening wordt verstaan onder:a. wet: de Wet investeren in jongeren (WIJ);b. WIJ-norm: de op grond van hoofdstuk 4 van de wet op de jongere van toepassingzijnde norm, vermeerderd of verminderd met de op grond van dat hoofdstuk doorhet college vastgestelde verhoging of maatregel;c. maatregel: de verlaging van de inkomensvoorziening op grond van artikel 41, eerstelid WIJ;d. benadelingsbedrag: het bruto bedrag dat als gevolg van het niet of niet behoorlijknakomen van een inlichtingenverplichting ten onrechte is verleend als inkomensvoorzieningin het kader van de wet;e. college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Middelharnis.

artikel 2 Afstemming

  • 1 Onverminderd artikel 42 van de wet, verlaagt het college, overeenkomstig deze verordening,het bedrag van de aan de jongere toegekende inkomensvoorziening, indien de jongerenaar het oordeel van het college de op hem rustende verplichtingen, bedoeld inhoofdstuk 5 van de wet, of de uit artikel 30c, tweede lid of derde lid, van de Wet structuuruitvoeringsorganisatie werk en inkomen voortvloeiende verplichtingen, niet of onvoldoendenakomt, dan wel zich jegens het college zeer ernstig misdraagt.

  • 2 Een maatregel wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheiden de omstandigheden van de jongere en kan daarom afwijken van de in deze verordeninggenormeerde maatregelen.

artikel 3 Berekeningsgrondslag

De maatregel wordt toegepast op de voor de jongere van toepassing zijnde WIJ-norm.

artikel 4 Het besluit tot opleggen van een maatregel

In het besluit tot opleggen van een maatregel worden in ieder geval vermeld: de reden vande maatregel, de duur van de maatregel, het bedrag waarmee de inkomensvoorzieningwordt verlaagd en, indien van toepassing, de reden om af te wijken van een standaardmaatregel.

artikel 5 Zienswijze van belanghebbende (mondeling of schriftelijk)

  • 1 Voordat een maatregel wordt opgelegd, wordt de jongere in de gelegenheid gesteld zijnzienswijze naar voren te brengen.

  • 2 De zienswijze van de jongere kan achterwege worden gelaten indien:a. de vereiste spoed zich daartegen verzet;b. de jongere reeds eerder in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze naar voren tebrengen en zich sindsdien geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben voorgedaan;c. de jongere niet heeft voldaan aan een verzoek van het college of van een derdeaan wie het college met toepassing van artikel 11, vierde lid, van de wet, werkzaamhedenin het kader van de wet heeft uitbesteed, om binnen een gesteldetermijn inlichtingen te verstrekken als bedoeld in artikel 44 van de wet; ofd. het college het horen niet nodig acht voor het vaststellen van de ernst van de gedragingof de mate van verwijtbaarheid.

artikel 6 Afzien van het opleggen van een maatregel

  • 1 Onverminderd artikel 41, tweede lid, van de wet, ziet het college af van het opleggen vaneen maatregel indien:a. de gedraging meer dan één jaar vóór constatering van die gedraging door het collegeheeft plaatsgevonden, tenzij de gedraging een schending van de inlichtingenplichtinhoudt en als gevolg van die gedraging ten onrechte inkomensvoorzieningis verleend. Een maatregel wegens schending van de inlichtingenplicht wordtniet opgelegd na verloop van vijf jaren nadat de betreffende gedraging heeftplaatsgevonden;b. het college dringende redenen aanwezig acht.

  • 2 Indien het college afziet van het opleggen van een maatregel op grond van dringende redenen,wordt de jongere daarvan schriftelijk mededeling gedaan.

artikel 7 De wijze van oplegging van de maatregel

  • 1 De maatregel wordt opgelegd met ingang van de kalendermaand volgend op de datumwaarop het besluit tot het opleggen van de maatregel aan de jongere is bekendgemaakt.

  • 2 In afwijking van het eerste lid kan de maatregel met terugwerkende kracht worden opgelegd,voorzover de ingangsdatum daardoor niet voor de datum van de gesanctioneerdegedraging komt te liggen.

artikel 8 Cumulatie van maatregelen

  • 1 Indien sprake is van een gedraging die schending oplevert van meerdere in de wet genoemdeverplichtingen, wordt één maatregel opgelegd. Indien voor schending van dieverplichtingen maatregelen van verschillende hoogten gelden, wordt de hoogste maatregelopgelegd.

  • 2 Indien sprake is van meerdere gedragingen die schending opleveren van één of meerderein de wet genoemde verplichtingen, wordt voor iedere gedraging een afzonderlijkemaatregel opgelegd. Deze maatregelen worden gelijktijdig opgelegd, tenzij dit gelet opartikel 2, tweede lid, niet verantwoord is.

hoofdstuk 2 HET NIET NAKOMEN VAN DE VERPLICHTINGEN BEDOELD IN ARTIKEL 45 VAN DE WET

artikel 9 Indeling in categorieën

Gedragingen van de jongere inhoudende het niet of onvoldoende nakomen van de verplichtingenbedoeld in artikel 45 van de wet, worden onderscheiden in de volgende categorieën:1. Eerste categorie:a. het onvoldoende meewerken aan het opstellen van een plan met betrekking totde arbeidsinschakeling, waaronder begrepen het onvoldoende meewerken aaneen onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling;b. het zich niet onderwerpen aan een noodzakelijke behandeling van medischeaard.2. Tweede categorie:a. het stellen van onredelijke eisen in verband met door de jongere te verrichten algemeengeaccepteerde arbeid, die het aanvaarden of verkrijgen van algemeengeaccepteerde arbeid belemmeren;b. het niet of onvoldoende meewerken aan het behoud of bevorderen van de arbeidsbekwaamheid;c. het niet of onvoldoende meewerken aan activiteiten of werkzaamheden, gerichtop de arbeidsinschakeling;d. het nalaten de opgedragen werkzaamheden of activiteiten naar beste vermogente verrichten.

artikel 10 De hoogte en duur van de maatregel

  • 1 De maatregel wordt vastgesteld op:a. 10 procent van de WIJ-norm bij gedragingen van de eerste categorie;b. 20 procent van de WIJ-norm bij gedragingen van de tweede categorie.

  • 2 In afwijking van het eerste lid kan van het opleggen van een maatregel worden afgezienen worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het niet ofniet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van een jaarte rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de jongere een schriftelijke waarschuwingis gegeven.

  • 3 De duur van de maatregel bedoeld in het eerste lid wordt vastgesteld op een maand.

  • 4 In afwijking van het vorige lid kan de duur van de maatregel worden verdubbeld, indiende jongere zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij eenmaatregel is opgelegd, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging van dezelfdeof hogere categorie. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordtgelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeldin artikel 6, tweede lid.

hoofdstuk 3 NIET NAKOMEN VAN DE INLICHTINGENPLICHT

artikel 11 Schending inlichtingenplicht zonder benadeling gemeente

  • 1 Indien het niet, niet tijdig of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht, bedoeld inartikel 44, eerste lid, van de wet, niet heeft geleid tot het ten onrechte toekennen of uitvoerenvan het werkleeraanbod of tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenenvan de inkomensvoorziening, wordt een maatregel opgelegd van 5 procent van de WIJnorm.

  • 2 In afwijking van het eerste lid kan van het opleggen van een maatregel worden afgezienen worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het niet ofniet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van een jaarte rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de jongere een schriftelijke waarschuwingis gegeven.

  • 3 De duur van de maatregel bedoeld in het eerste lid wordt vastgesteld op een maand.

  • 4 In afwijking van het derde lid kan de duur van de maatregel worden verdubbeld, indiende jongere zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij eenmaatregel wordt opgelegd opnieuw schuldig maakt aan dezelfde als verwijtbare aan temerken gedraging. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteldhet besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel6, tweede lid.

artikel 12 Schending inlichtingenplicht met benadeling gemeente

  • 1 Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht, bedoeld in artikel 44,eerste lid, van de wet heeft geleid tot het ten onrechte toekennen of uitvoeren van hetwerkleeraanbod of tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van de inkomensvoorziening,wordt de maatregel afgestemd op de hoogte van het benadelingsbedrag.

  • 2 De maatregel bedoeld in het eerste lid wordt op de volgende wijze vastgesteld:a. bij een benadelingsbedrag tot € 1500,-: 5 procent van de WIJ-norm;b. bij een benadelingsbedrag van € 1500,- tot € 2500,-: 10 procent van de WIJnorm;c. bij een benadelingsbedrag van € 2500,- tot € 3500,-: 20 procent van de WIJnorm;d. bij een benadelingsbedrag van € 3500,- of meer: 100 procent van de WIJ-norm.

  • 3 De duur van de maatregel, bedoeld in het eerste lid, wordt vastgesteld op een maand.

  • 4 Van een maatregel wordt afgezien:a. zodra ter zake van de gedraging strafvervolging is ingesteld en het onderzoek terterechtzitting een aanvang heeft genomen;b. zodra het recht tot strafvervolging is vervallen, doordat het Openbaar Ministerieeen schikking met belanghebbende heeft getroffen.

hoofdstuk 4 ZEER ERNSTIGE MISDRAGINGEN

artikel 13 Zeer ernstige misdragingen

  • 1 Indien de jongere zich tegenover het college of zijn ambtenaren zeer ernstig misdraagtals bedoeld in artikel 41, eerste lid van de wet, wordt een maatregel opgelegd van 40%van de WIJ-norm.

  • 2 De duur van de maatregel, bedoeld in het eerste lid, wordt vastgesteld op een maand.

  • 3 Van het opleggen van de maatregel bedoeld in het eerste lid kan, indien sprake is vanverbaal geweld, worden afgezien en worden volstaan met het geven van een schriftelijkewaarschuwing, tenzij het verbale geweld plaatsvindt binnen een periode van twee jaar terekenen vanaf de datum waarop eerder aan de jongere een schriftelijke waarschuwing inverband met ernstige misdragingen is gegeven.

  • 4 In afwijking van het eerste lid kan een maatregel worden opgelegd van 100 procent vande WIJ-norm, indien binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbijeen maatregel als bedoeld in het eerste lid, is opgelegd, sprake is van eenzelfde als verwijtbaaraan te merken gedraging. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegdwordt gelijkgesteld het besluit om af te zien van het opleggen van een maatregel opgrond van dringende redenen, als bedoeld in artikel 6, tweede lid.

hoofdstuk 5 SLOTBEPALINGEN

artikel 14 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 oktober 2009.

artikel 15 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: de Maatregelenverordening Wet investeren in jongerengemeente Middelharnis 2009.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raadvan de gemeente Middelharnis op 1 oktober 2009.

De griffier,                                                       De voorzitter,

P.W. Berrevoets-Ringelberg.                      drs. P. Zevenbergen.

1 ARTIKELGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 1. Begripsomschrijving

De begrippen die in de verordening worden gebruikt hebben een gelijkluidende betekenis alsin de WIJ.

De term ‘WIJ-norm’ wordt in deze verordening gebruikt. Daarmee wordt bedoeld de van toepassingzijnde norm, inclusief toeslag/verlaging. Het equivalent in de WWB, de bijstandsnorm(artikel 5, onderdeel c, WWB) is in de WIJ zelf niet opgenomen en gedefinieerd. Welwordt in de memorie van toelichting tweemaal gesproken van ‘inkomensvoorzieningsnorm’,waarmee kennelijk hetzelfde begrip wordt bedoeld. In artikel 41 WIJ is opgenomen dat hetbedrag van de inkomensvoorziening wordt verlaagd; bedoeld is echter de norm. Omdat hanteringvan het begrip ‘inkomensvoorzieningsnorm’ of ‘bedrag van de inkomensvoorziening’de leesbaarheid niet ten goede komt, is het begrip ‘WIJ-norm’ geïntroduceerd.

Er is een omschrijving van het begrip ‘benadelingsbedrag’ gegeven, omdat dit begrip uitgangspuntis bij het bepalen van de hoogte van de maatregel die verbonden is aan schendingvan de inlichtingenplicht (zie artikel 12). Aangesloten is bij de omschrijving van dit begripin het Boetebesluit socialezekerheidswetten. In artikel 1, onderdeel s van dit Besluit ishet begrip ‘benadelingsbedrag’ gedefinieerd voor het opleggen van boetes op grond van eenvijftiental socialezekerheidswetten, waaronder de IOAW en IOAZ, in verband met schendingvan de inlichtingenplicht. Gegeven de toelichting op dit artikel wordt onder bruto benadelingsbedragtevens verstaan de (inmiddels) afgedragen loonbelasting, premies volksverzekeringenen de vergoeding bedoeld in de Zorgverzekeringswet, als bedoeld in artikel 54, vierdelid WIJ. Voor zover er ten tijde van het maatregelbesluit nog geen sprake is geweest van afdrachtaan belastingen etc. , bijvoorbeeld omdat de teveel verstrekte inkomensvoorzieningreeds is terugbetaald in hetzelfde kalenderjaar als waarin de inkomensvoorziening ten onrechteis verstrekt, blijft het benadelingsbedrag uiteraard beperkt tot een netto bedrag.

Artikel 2. Afstemming

Eerste lidHerhaald is de wettelijke grondslag voor het opleggen van een maatregel (artikel 41, eerstelid, WIJ). In de Aanwijzingen voor de decentrale regelgeving wordt dit afgeraden, niettemin isdeze grondslag omwille van de leesbaarheid, duidelijkheid en consistentie hier herhaald.Verwezen wordt naar artikel 42 WIJ om aan te geven dat de imperatief voorgeschreven verlagingmiddels een maatregel niets afdoet aan intrekking van de inkomensvoorziening vanwegeintrekking van het werkleeraanbod. Als daartoe wordt besloten, dan komt verlagingveelal niet meer aan de orde.

Tweede lidIn het tweede lid is de hoofdregel neergelegd: het college dient een op te leggen maatregelaf te stemmen op de individuele omstandigheden van de jongere en de mate van verwijtbaarheid.Deze bepaling brengt met zich mee dat het college bij elke op te leggen maatregelzal moeten nagaan of gelet op de individuele omstandigheden van de betrokken jongere afwijkingvan de hoogte en de duur van de voorgeschreven standaardmaatregel geboden is.Afwijking van de standaardmaatregel kan zowel een verzwaring als een matiging betekenenen kan zowel zijn gebaseerd op de ernst van de gedraging als de mate van verwijtbaarheidof de omstandigheden van de jongere afzonderlijk. Waar verderop in de verordening gedragingenworden genormeerd, kan daarvan dus worden afgeweken op de genoemde gronden.Dat is om redactionele redenen expliciet verwoord, zodat bij de normering van de maatregelen                                                                                                                                                                                                                                                  in het vervolg van de verordening niet steeds hoeft te worden gesteld dat de maatregeleen x-percentage bedraagt ‘onverminderd artikel 2, tweede lid’, m.a.w. met de mogelijkheidaf te wijken.

Dit betekent dat het college bij het beoordelen of een maatregel moet worden opgelegd, enzo ja welke, telkens de volgende drie stappen moet doorlopen:Stap 1: vaststellen van de ernst van de gedraging.Stap 2: vaststellen van de verwijtbaarheid.Stap 3: vaststellen van de omstandigheden van de jongere.De ernst van de gedraging komt tot uitdrukking in het standaardpercentage waarmee de inkomensvoorzieningwordt verlaagd. Wat betreft de beoordeling van de mate van verwijtbaarheidwordt verwezen naar de toelichting bij artikel 6.

Matiging van de opgelegde maatregel wegens persoonlijke omstandigheden kan bijvoorbeeldin de volgende gevallen aan de orde zijn:• bijzondere financiële omstandigheden van de jongere, zoals bijvoorbeeld hoge woonlastenof andere vaste lasten of uitgaven van bijzondere aard waarvoor geen financiëletegemoetkoming mogelijk is;• sociale omstandigheden, gezinnen met kinderen bijvoorbeeld;• bij een opeenstapeling van maatregelen: de zwaarte van het geheel van maatregelenis niet evenredig aan de ernst van de gedraging en de mate van verwijtbaarheid.

Artikel 3. De berekeningsgrondslag

Eerste lidIn dit lid is het uitgangspunt vastgelegd dat een maatregel wordt opgelegd over de toepasselijkeWIJ-norm. Zie artikel 1 voor een begripsomschrijving.

Artikel 4. Het besluit tot opleggen van een maatregelHet verlagen van de inkomensvoorziening omdat een maatregel wordt opgelegd, vindt plaatsdoor middel van een besluit. In dit artikel wordt aangegeven wat in het besluit in ieder gevalmoet worden vermeld. Deze eisen vloeien rechtstreeks voort uit de Algemene wet bestuursrecht(Awb) en dan met name het motiveringsbeginsel. Het motiveringsbeginsel houdt onderandere in dat een besluit aan betrokkene kenbaar is gemaakt en deugdelijk is gemotiveerd(afdeling 3.7 Awb ).

Artikel 5. De zienswijze van belanghebbende (mondeling of schriftelijk)Op grond van afdeling 4.1.2. van de Awb is in een aantal gevallen het horen van de belanghebbendeverplicht bij de voorbereiding van beschikkingen. Deze hoorplicht geldt echter nietbij de voorbereiding van beschikkingen die betrekking hebben op een financiële aanspraak(artikel 4:12), behalve bij subsidies.

In dit artikel wordt het horen van de belanghebbende voordat een maatregel wordt opgelegdin beginsel voorgeschreven, ofwel het geven van een zienswijze mondeling dan wel schriftelijk.

Het tweede lid bevat een aantal uitzonderingen op deze hoorplicht. De onderdelen a en b.staan ook genoemd in artikel 4:11 van de Algemene wet bestuursrecht.Voor de goede orde: het opnemen van een regeling voor het horen van belanghebbenden indeze verordening is facultatief. Gemeenten kunnen zo'n regeling ook achterwege laten.

Artikel 6. Afzien van het opleggen van een maatregelNaast de redenen genoemd in dit artikel waarin afgezien kan worden van het opleggen vaneen maatregel wordt verwezen naar artikel 41, tweede lid, WIJ waarin is vastgelegd dat vaneen maatregel wordt afgezien als iedere vorm van verwijtbaarheid ontbreekt. Daarnaast ishet denkbaar dat in plaats van het opleggen van een maatregel eerst een waarschuwingwordt gegeven.

Eerste lidEen reden om af te zien van het opleggen van een maatregel is dat de gedraging te lang geledenheeft plaatsgevonden (verjaring). Omwille van de effectiviteit is het nodig dat eenmaatregel spoedig nadat de gedraging heeft plaatsgehad, wordt opgelegd. Om deze redenwordt onder b. geregeld dat het college geen maatregelen oplegt voor gedragingen die langerdan één jaar geleden hebben plaatsgevonden.

Voor gedragingen die een schending van de informatieplicht inhouden en als gevolg waarvanten onrechte inkomensvoorziening is verleend of een te hoog bedrag aan inkomensvoorzieningis verleend, geldt in de verordening een verjaringstermijn van vijf jaar. Met dezetermijn wordt aangesloten bij de termijn die gelet op artikel 14e van de Algemene bijstandswetgold in verband met het opleggen van een boete wegens niet-nakoming van de informatieplicht.Een termijn van vijf jaar ligt voor de hand gelet op de ernst van de gedraging (fraude)en gelet op het feit dat de gemeente vaak tijd nodig zal hebben om de omvang van defraude (het benadelingsbedrag) vast te stellen.

Ten slotte kan in individuele omstandigheden wegens dringende redenen worden afgezienvan het opleggen van een maatregel. Van dringende redenen is sprake als de gevolgen vanhet opleggen van een maatregel onaanvaardbaar zijn.

Tweede lidHet doen van een schriftelijke mededeling dat het college afziet van het opleggen van eenmaatregel wegens dringende redenen is van belang in verband met eventuele recidive.

Artikel 7. Ingangsdatum

Eerste lidHet opleggen van een maatregel vindt plaats door het verlagen van de WIJ-norm. Verlagingvan de WIJ-norm kan in beginsel op twee manieren:1. met terugwerkende kracht, door middel van een herziening van de inkomensvoorziening;of2. door middel van verlaging van de WIJ-norm in de eerstvolgende maand(en).

Het verlagen van de WIJ-norm die in de nabije toekomst wordt verstrekt, is de gemakkelijkstemethode. Gemeenten hoeven in dat geval niet over te gaan tot herziening van de inkomensvoorzieningen het te veel betaalde bedrag aan inkomensvoorziening terug te vorderen.Om die reden is in dit lid vastgelegd dat een maatregel wordt opgelegd met ingang van deeerstvolgende kalendermaand, waarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldendeWIJ-norm.

Tweede lidIs toepassing van lid 1 niet aan de orde, omdat de inkomensvoorziening reeds beëindigd is,dan biedt het tweede lid de mogelijkheid dat met terugwerkende kracht een maatregel wordenopgelegd. Wanneer een uitkeringsbedrag nog niet (volledig) aan de jongere is uitbetaald,is het praktisch om de maatregel van de uitkering te verrekenen met het bedrag datnog moet worden uitbetaald. In dat geval moet de inkomensvoorziening wel worden herzienen teruggevorderd. Dat is ook nog mogelijk indien de inkomensvoorziening reeds is uitbetaald.Uit de jurisprudentie van de Raad blijkt dat de uiterste begrenzing ligt op het momentwaarop de gedraging plaatsgevonden heeft. Wordt een dergelijke maatregel opgelegd, danmoet een tevens besluit tot herziening van de inkomensvoorziening op grond van artikel 40,derde lid, WIJ worden genomen.

Artikel 8. CumulatieDe regeling voor de samenloop heeft betrekking op de schending van de verplichtingen genoemdin de wet (artikelen 44 en 45 WIJ). Indien sprake is van één gedraging die als eenschending van meerdere verplichtingen kan worden aangemerkt, dan dient voor het toepassenvan de maatregel te worden uitgegaan van de verplichting waarop de zwaarste maatregelvan toepassing is. Bij de enkelvoudige variant is deze vorm van samenloop uiteraard ookdenkbaar maar is deze optie niet van belang, omdat voor schending van alle verplichtingenm.b.t. het werkleeraanbod één uniform maatregelpercentage geldt

Is sprake van verschillende gedragingen (meerdaadse samenloop) dan dient voor iedere gedragingafzonderlijk het maatregelpercentage te worden berekend en gelijktijdig te wordenopgelegd, tenzij dit niet verantwoord is. Zo kan bijvoorbeeld als beleid gehanteerd wordendat een jongere altijd moet kunnen blijven beschikken over 50% van de WIJ-norm. In dat gevalkan de maatregel over meerdere maanden worden uitgesmeerd. Daarnaast dient altijd deindividuele toets aan artikel 2, tweede lid te worden toegepast.

Gemeenten kunnen er ook voor kiezen géén regeling voor de samenloop van gedragingen inde verordening op te nemen. In dat geval zal het college voor het individuele geval één ofmeerdere maatregelen moeten vaststellen, met in achtneming van artikel 2, tweede lid.

Hoofdstuk 2 Het niet nakomen van de verplichtingen bedoeld in artikel 45 van de wet

De gedragingen die een schending van artikel 45 WIJ inhouden betreffen de arbeidsinschakelingen de totstandkoming en tenuitvoerlegging van het werkleeraanbod. In de verordeningis aansluiting gezocht bij de maatregelenverordening Wet Werk en Bijstand.

Hoofdstuk 3. Niet nakomen van de inlichtingenplicht

In dit hoofdstuk worden twee vormen van het niet nakomen van de informatieplicht onderscheiden:1. het niet tijdig verstrekken van inlichtingen aan de gemeente. In deze situatie is artikel 40,eerste lid WIJ van toepassing. Het college kan in dat geval het recht op inkomensvoorzieningopschorten en de jongere in de gelegenheid stellen binnen een door hem te stellentermijn het verzuim te herstellen. In dat geval kan ook een maatregel aan de ordezijn.2. Artikel 44 WIJ: het verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen aan de gemeente.Daardoor is het mogelijk dat er ten onrechte of een te hoog bedrag aan inkomensvoorzieningis verstrekt of ten onrechte een werkleeraanbod is toegekend. Het is ook denkbaardat het inlichtingenverzuim niet tot benadeling heeft geleid. In beide gevallen kaneen maatregel aan de orde zijn.

Het kan ook voorkomen dat bepaalde gevraagde gegevens bij een aanvraag niet aan degemeente worden verstrekt. In dat geval kan het college de rechtmatigheid van het werkleeraanboden de inkomensvoorziening niet vaststellen. De aanvraag moet dan worden afgewezen.Het opleggen van een maatregel is in dergelijke gevallen niet aan de orde.

Artikel 11. Schending inlichtingenplicht zonder benadeling gemeenteIndien een jongere de voor het werkleeraanbod of de inkomensvoorziening van belang zijndegegevens of gevorderde bewijsstukken niet op tijd verstrekt, kan het college het recht op inkomensvoorziening opschorten (artikel 40, eerste lid, WIJ). Het college geeft de jongere vervolgenseen termijn waarbinnen hij zijn verzuim kan herstellen (de hersteltermijn). Wordt degevraagde informatie niet binnen de gestelde termijn aan de gemeente verstrekt, dan kanhet college de het besluit tot vaststelling van de inkomensvoorziening intrekken (artikel 40,vierde lid, tweede volzin, WIJ). Worden de gevraagde gegevens wél binnen de hersteltermijnverstrekt, wordt de inkomensvoorziening voortgezet, maar wordt tevens een maatregel opgelegd.

Dit lid regelt de hoogte van de maatregel. Tevens wordt daarin de zogeheten 'nulfraude' geregeld:het verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen, zonder dat deze gedraginggevolgen heeft voor het werkleeraanbod of de inkomensvoorziening.

Artikel 12. Schending inlichtingenplicht met benadeling gemeente

Eerste lidIn artikel 44, eerste lid, WIJ is bepaald dat de jongere op verzoek of onverwijld uit eigen bewegingmededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijkmoet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn werkleeraanbod of het recht op inkomensvoorziening.Het college zal moeten vaststellen wat het onder 'onverwijld' verstaat.

De ernst van de gedraging komt tot uitdrukking in de hoogte van het benadelingsbedrag. Datis het door de gemeente te veel betaalde bedrag aan inkomensvoorziening.

Tweede lidDe maatregel wegens het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht wordt afhankelijkgesteld van de hoogte van het bedrag aan inkomensvoorziening dat als gevolg vande schending van die verplichting ten onrechte of te veel aan de jongere is betaald.De maatregel wordt in de regel toegepast op de toekomstige inkomensvoorziening van dejongere maar kan ook met terugwerkende kracht worden opgelegd, zie artikel 7, tweede lid.

Derde lidHet opleggen van een sanctie in reactie op schending van de inlichtingenplicht is in beginseleen verantwoordelijkheid van de gemeente zelf. In de Aanwijzing sociale zekerheidsfraudehebben de Procureurs-generaal echter richtlijnen gegeven onder welke omstandigheden terzake van de aan de schending klevende strafrechtelijke delicten (veelal oplichting en valsheidin geschrifte) vervolging door het OM moet plaatsvinden. Per 1 januari 2009 is de bestaandeAanwijzing sociale zekerheidsfraude gewijzigd (zie Stcrt. 2008/187). Uitgangspuntis het zogenaamde ‘una via’-beginsel. De jongere wordt hetzij door de gemeente, hetzij doorde strafrechter gesanctioneerd. Niet door beide.

In grote lijnen komt het erop neer dat als er een redelijk vermoeden bestaat dat het benadelingsbedrag(bruto) € 10.000 of hoger is, er aangifte en vervolging door het OM dient plaatste vinden. Is er echter sprake van ‘witte’ fraude (door koppeling van bestanden etc. aan hetlicht gebracht), dan is de gemeente primair verantwoordelijk tot een benadelingsbedrag van€ 35.000. Is de benadeling groter dan is altijd het OM aan zet. Dat geldt ook voor gevallenwaarin er met de jongere geen uitkeringsrelatie meer bestaat en dus geen maatregel meerkan worden toegepast.

In het derde lid is vastgelegd dat van een maatregel wordt afgezien als inmiddels vervolgingis ingesteld door het OM of als een schikking is getroffen. In dergelijke situaties is een maatregelniet meer opportuun.

Hoofdstuk 4. Zeer ernstige misdragingen

Artikel 13. Zeer ernstige misdragingen

Eerste lidOnder de term 'zeer ernstige misdragingen' kunnen diverse vormen van agressie wordenverstaan, zij het dat er sprake moet zijn van verwijtbaarheid en van gedrag dat in het normalemenselijke verkeer in alle gevallen als onacceptabel wordt beschouwd.

Gemeenten kunnen alleen een maatregel opleggen indien er een verband bestaattussen de ernstige misdraging en (mogelijke) belemmeringen voor de gemeente bij het vaststellenvan het recht op een werkleeraanbod en/of inkomensvoorziening. Vandaar dat in ditartikel wordt bepaald dat de zeer ernstige misdragingen moeten hebben plaatsgevonden onderomstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de WIJ (zie ookde Algemene toelichting op dit onderdeel). In artikel 41, eerste lid, WIJ wordt gesproken over'het zich jegens het college zeer ernstig misdragen'. Dit betekent dat alleen (zeer) agressiefgedrag tegenover leden van het college en hun ambtenaren aanleiding zijn voor het opleggenvan een maatregel. Of dit ook ‘a contrario’ betekent dat geen maatregel kan worden opgelegdals er sprake is van zeer ernstige misdragingen jegens externe uitvoerders van deWIJ, zoals het UWV-WERKbedrijf, re-integratiebedrijven, opleidingsinstituten e.d. is niet duidelijk.De Centrale Raad van Beroep heeft zich daar tot dusver niet over uitgelaten.

Bij het vaststellen van de maatregel in de situatie dat een jongere zich ernstig heeft misdragen,zal evenzeer gekeken moeten worden naar de ernst van de gedraging, de mate vanverwijtbaarheid en de persoonlijke omstandigheden van de jongere.

Wat betreft het vaststellen van de ernst van de gedraging, kunnen de volgende vormen vanagressief gedrag in een oplopende reeks (steeds ernstiger) worden onderscheiden:a. verbaal geweld (schelden);b. discriminatie;c. intimidatie (uitoefenen van psychische druk);d. zaakgericht fysiek geweld (vernielingen);e. mensgericht fysiek geweld;f. combinatie van agressievormen.

Voor het bepalen van verwijtbaarheid van de misdraging zal gekeken moeten worden naarde omstandigheden waaronder de misdraging heeft plaatsgehad.

In dit verband is het relevant een onderscheid te maken tussen instrumenteel geweld enfrustratiegeweld. Van instrumenteel geweld is sprake als iemand het toepassen van geweldbewust gebruikt om een bepaald doel te bereiken (bijvoorbeeld het verkrijgen van een inkomensvoorziening).Agressie die ontstaat door onmacht, ontevredenheid, onduidelijkheid endergelijke kan worden aangeduid met frustratieagressie. Het zal duidelijk zijn dat de matevan verwijtbaarheid bij instrumenteel geweld in beginsel groter is dan bij frustratiegeweld.Het opleggen van een maatregel staat geheel los van het doen van aangifte bij de politie.Het college legt een maatregel op, terwijl de functionaris tegen wie de agressie zich richtteaangifte kan doen bij de politie.

Derde lidIn lid 3 is vastgelegd dat evenals bij andere vormen van verwijtbaar gedrag soms een waarschuwingop zijn plaats kan zijn en gegeven kan worden.

Vierde lidIn het vierde lid komt evenals bij andere gedragingen tot uitdrukking dat recidive een redenkan zijn de maatregelduur te verlengen. Vergelijk ook hetgeen in de Algemene toelichting isgesteld over de mogelijkheid om bij herhaald wangedrag de jongere wel tijdelijk uit te sluitenvan het recht op werkleeraanbod maar niet van de inkomensvoorziening. Gelet op de wensvan de wetgever om bij herhaald zeer ernstige misdragingen de jongere (tijdelijk) uit te sluitenvan een inkomensvoorziening, is bij recidive in beginsel een percentage van 100% vantoepassing, gedurende de periode van uitsluiting van het werkleeraanbod. Er kan uiteraardook gekozen worden voor een periode van een maand of enkele maanden. Wel geldt daarbijdat binnen een maand de uitsluiting van het werkleeraanbod heroverwogen moet worden,vanwege de grote consequenties en gelet op het belang van duurzame arbeidsparticipatie.