Beleidsregel wateren

Geldend van 22-12-2010 t/m heden met terugwerkende kracht vanaf 22-12-2010

Beleidsregels op grond van de Keur

Inhoudsopgave 

1. Inleiding 3

2. Beleidsregels 3

3. Algemene toetsingscriteria 5

4. De Beleidsregels 9

4.1 Dempen of graven van een oppervlaktewaterlichaam 10

4.2 Aanleggen, wijzigen of verwijderen van een brug 12

4.3  Aanleggen, wijzigen of verwijderen van een dam met een duiker 15

4.4 Beschoeien 18

4.5 Aanbrengen van beplanting in of nabij een oppervlaktewaterlichaam 20

4.6 Overige activiteiten in of nabij oppervlaktewaterlichamen (bouwwerk) 22

4.7 Overige activiteiten in of nabij een oppervlaktewaterlichaam (graven) 25

4.8 Overige activiteiten in of nabij oppervlaktewaterlichamen (Materiaalopslag) 26

4.9 Overige activiteiten in of nabij oppervlaktewaterlichamen (het plaatsen van een stuw) 28

4.10 Aanleggen van kabels of leidingen 29

4.11 Bouwen, wijzigen of verwijderen van een steiger of vlonder 32

4.12 Lozen van hemelwater afkomstig van verhard oppervlak (waaronder dakoppervlak) 35

Bijlage 1 38

Bijlage 2 40

Principeprofielen 44

Beslisbomen

1. Inleiding

Het waterschap heeft de publieke taak om waterstaatswerken te beheren. Waterstaatswerken zijn de waterkeringen en de werken ten behoeve van de werking van het watersysteem. Een toelichting op de wettelijke basis voor het beheer en onderhoud van waterkeringen en watergangen (o.a. zorgplicht) is opgenomen in bijlage 1  van dit document.

Het waterschap heeft in het kader van bovengenoemde publieke taak de Keur Waterschap Veluwe 2009 opgesteld. 

In de Keur Waterschap Veluwe 2009 zijn regels opgenomen over:

- wat moet gebeuren op, onder, in en langs waterstaatswerken (de gebodsbepalingen);

- wat zonder vergunning niet is toegestaan door, in, op, boven, over of onder waterstaatswerken (de verbodsbepalingen).

Het college van dijkgraaf en heemraden kan voor de verbodsbepalingen vergunning verlenen, de watervergunning.

Bij de beslissing omtrent het verlenen van een watervergunning en het daaraan verbinden van voorschriften, is de bescherming van de waterstaatkundige belangen de invalshoek, waarbij ook de in het waterbeheerplan vastgelegde functie van het waterstaatswerk een belangrijke rol vervult. Bescherming van de waterkwaliteit speelt daarbij alleen een rol als het gaat om de ecologische toestand (de bescherming van de fysisch/chemische waterkwaliteit wordt namelijk al uitputtend geregeld in de Waterwet).

Een watervergunning kan worden verleend onder de voorwaarde dat binnen een gestelde termijn van de vergunning gebruik moet zijn gemaakt. Ook kan de vergunning zelf een beperkte geldigheidsduur hebben. Op grond van de Waterwet kunnen in de watervergunning tevens financiële voorschriften worden opgenomen. Hierbij kan aan de houder van de vergunning de verplichting worden opgelegd financiële zekerheid te stellen voor de bekostiging van de verwijdering van het op grond van de vergunning aangebrachte werk na de beëindiging daarvan. Tevens bestaat op grond van de Waterwet de mogelijkheid dat voorschriften worden opgenomen die betrekking hebben op het wegnemen, beperken of compenseren van veroorzaakte nadelige gevolgen voor het watersysteem, veroorzaakt door de vergunde handeling.

2. Beleidsregels

Het in de keur opgenomen vergunningenstelsel laat beslissingsruimte open voor het bestuur.

Door het recht   wordt aan het gebruik van deze beslissingsruimte de eis gesteld dat gehandeld wordt volgens een vaste lijn (consistent beleid).

Door het schriftelijk vastleggen van de criteria, die worden gehanteerd bij de toepassing van de bevoegdheid om beslissingsruimte in te vullen wordt:

- de consistentie van beleid vergroot;

- voor het bestuur het risico verkleind dat inconsistenties ontstaan en blijken;

- de kans gereduceerd dat een door het bestuur gewenst besluit in rechte niet overeind kan blijven vanwege een gebrek aan consistentie;

- het voor het bestuur eenvoudiger om voor belanghebbenden zichtbaar te maken  dat een voorgenomen besluit steunt op een weloverwogen beleid. De kans op conflicten over dit besluit zal daardoor afnemen;

- voor de burger van tevoren duidelijk welke beslissing in een bepaalde situatie mag worden verwacht.

Op grond van artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan het college van dijkgraaf en heemraden beleidsregels vaststellen met betrekking tot een hem toekomende of onder zijn verantwoordelijkheid uitgeoefende dan wel door hem gedelegeerde bevoegdheid.

In artikel 1:3 Awb is de volgende definitie van een beleidsregel opgenomen:

"Onder beleidsregel wordt verstaan: een bij besluit vastgestelde algemene regel, niet zijnde een algemeen verbindend voorschrift , omtrent de afweging van belangen, de vaststelling van feiten of de uitleg van wettelijke voorschriften bij het gebruik van een bevoegdheid van een bestuursorgaan."

Een beleidsregel wordt vastgesteld bij schriftelijk besluit van een bestuursorgaan.

Een beleidsregel kan geen nieuwe bevoegdheden ten opzichte van derden scheppen, maar heeft betrekking op de wijze waarop een bestaande bevoegdheid zal worden uitgeoefend.

Beleidsregels dienen als toetsingskader voor het nemen van besluiten tot het verlenen van vergunningen en de daaraan te verbinden voorschriften en de handhaving.

Voor de motivering van een besluit kan volstaan worden met een verwijzing naar een bekend gemaakte beleidsregel.

Afwijking van een beleidsregel is alleen mogelijk in bijzondere omstandigheden. Bijzondere omstandigheden zijn die situaties waarbij handelen conform de beleidsregel voor één of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die onevenredig zouden zijn in verhouding tot het doel van de beleidsregel.

Aan deze beleidsregels zullen alle besluiten tot het verlenen van vergunning moeten worden getoetst.

De toetsing bij vergunningaanvragen vindt plaats op grond van het door het waterschap te behartigen waterstaatkundige belang, op basis van de daarvoor geldende wetten en overige regelgeving. In de beleidsregels staan criteria waaraan vergunningaanvragen voor initiatieven in of nabij wateren worden getoetst:

I. algemene toetsingscriteria: deze toetsingscriteria gelden in beginsel voor alle vergunningaanvragen;

II. bijzondere toetsingscriteria: deze toetsingscriteria gelden in beginsel alleen voor een of meer specifieke werken en/of werkzaamheden, zoals het maken van bouwwerken of het aanbrengen van opgaande beplanting langs wateren

Als bijzondere toetsingscriteria van de algemene toetsingscriteria afwijken, prevaleren de bijzondere criteria.

In Algemene regels staat onder welke voorwaarden zonder vergunningaanvraag bepaalde activiteiten kunnen worden uitgevoerd (met of zonder meldingsplicht).

Om de stappen van waterhuishoudkundige- en onderhoudstoetsing inzichtelijk te maken is voor elke behandelde activiteit een beslisboom bijgevoegd als bijlage.

Voorafgaande aan deze toetsing zal altijd moeten worden bekeken of er andere belanghebbenden zijn. De belangen van de eventuele derde belanghebbende(n) zullen op grond van artikel 3:4 Awb moeten worden meegewogen.

Afhandeling van aanvragen zal sneller kunnen geschieden indien de aanvrager reeds schriftelijk instemming heeft van de derdebelanghebbenden.

Op de diverse werkzaamheden/activiteiten kan ook andere (niet waterstaatkundige) wet- of regelgeving van toepassing zijn. Dit vormt geen toetsingkader voor het waterschap.

Het verlenen van een watervergunning door het waterschap ontslaat de vergunninghouder niet van de plicht om zich te houden aan overige wet- en regelgeving of van de plicht om maatregelen te nemen om te voorkomen dat derden (onevenredige) schade lijden.

Beleidsregels hebben zowel een externe werking naar ingelanden, bedrijven en organisaties als een interne werking voor het waterschap zelf. De beleidsregels zijn voor het waterschap ook richtinggevend bij het opstellen van een watertoets in het kader van procedures in de ruimtelijke ordening.

3. Algemene toetsingscriteria

De navolgende onderwerpen zullen bij de toetsing van vergunningaanvragen en/of bij handhaving worden betrokken.

In art. 2.1 Wtw zijn de doelstellingen opgenomen die door de beheerder in acht moeten worden genomen bij de toepassing van de wet. Deze doelstelling zijn:

a. Voorkoming en waar nodig beperking van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste, in samenhang met

b. Bescherming en verbetering van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen en

c. Vervulling van maatschappelijke functies door het watersystemen.

In het Waterbeheersplan is aangegeven welke doelen Waterschap Veluwe binnen zijn beheersgebied nastreeft.

In de opbouw van deze algemene toetsingscriteria is aangesloten op de weergegeven doelen in het Waterbeheersplan en de doelstelling zoals genoemd in de Waterwet.

Het waterschap zal hier bij het verlenen van vergunning aan toetsen.

Indien van toepassing worden de voorschriften bij de vergunning opgesteld conform door het bestuur vastgestelde standaarden.

In de door het bestuur vastgestelde technische uitwerking is de  uitvoering van een aantal activiteiten die het waterschap nastreeft vastgelegd. Deze standaarden zullen dienen als uitgangspunt voor de voorschriften bij de vergunningverlening.

Reeds vastgestelde plannen

Wanneer voor/tijdens de vergunningaanvraag plannen door het waterschap of derden bijv. een Landinrichtingcommissie zijn vastgesteld op basis waarvan het profiel van het water nog moet worden gewijzigd dient hierop te worden geanticipeerd. Dit om inefficiënt werken te voorkomen. Indien geen rekening wordt gehouden met de vastgestelde plannen verleent het waterschap geen vergunning.

Gewenst grond- en oppervlaktewaterstanden

Met het ´Gewenste grond- en oppervlaktewaterregime´ (GGOR) worden de grond- en oppervlaktewaterstanden vastgelegd, die gewenst zijn bij het overwegende grondgebruik in een gebied.  Met behulp van het stelsel van wateren, stuwen en gemalen handhaaft Waterschap Veluwe zo goed mogelijk de gewenste waterstanden in zijn gebied en streeft daarmee naar de beschikbaarheid van water op de juiste locatie op het juiste moment.

Daar waar gedragingen of activiteiten een grote inbreuk maken op het vastgestelde GGOR  voor het betreffende gebied verleent het waterschap geen vergunning.

Vermindering wateroverlast en water voor droge tijden

Bergingscapaciteit

Doel van de bepalingen in de keur is onder andere het behouden van de bestaande bergingscapaciteit van het betreffende afwateringsgebied.

Gedragingen en activiteiten mogen geen verslechtering ten aanzien van het waterbergend vermogen van het oppervlaktewater tot gevolg hebben. Bergingscapaciteit die als gevolg van de voorgenomen activiteiten verloren zou gaan moet geheel en vooraf worden gecompenseerd. Bij het bepalen van de bergingscapaciteit houdt het waterschap rekening met de werknormen voor wateroverlast zoals afgesproken in het kader van het NBW. Daarvoor hanteert het waterschap in bebouwd gebied de T=100 lijn (dat wil zeggen de lijn waarbij de kans op het buiten zijn oevers treden kleiner is dan 1/100 per jaar) en in landelijk gebied de T=10 lijn (idem maar dan kleiner dan 1/10 per jaar). Indien bergingscapaciteit verloren gaat en deze niet wordt gecompenseerd verleent het waterschap geen vergunning.

Afname doorstroomcapaciteit

Doel van de bepalingen in de keur is onder andere het voorkomen van stremming, stuwing en wijziging van de afvoer en aanvoer van water. Als niet meer aan de doorstroomfunctie van het water wordt voldaan verleent het waterschap geen vergunning tenzij de doorstroming op een andere wijze wordt gecompenseerd.

Goede onderhoudsituatie

Doelmatig Onderhoud

Het waterschap moet de A-wateren goed kunnen onderhouden tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten. Wijziging van het onderhoud is vaak onwenselijk vanwege de daaruit voortvloeiende kostenverhoging. Machinaal onderhouden kan door werken/beplanting e.d. bemoeilijkt worden doordat bijvoorbeeld meer rijbewegingen nodig zijn om het werk/de beplanting te ontzien. Ook kan door werken/beplanting e.d. machinaal onderhoud onmogelijk worden en is alleen nog uitsluitend duurder handmatig onderhoud mogelijk.

Bij de behandeling van de vergunningaanvraag wordt beoordeeld of het onderhoud van de A-wateren naar behoren kan worden uitgevoerd. Uitgangspunt is wat in de legger is vastgelegd over de afmetingen van wateren. Gezien de grote variëteit aan wateren binnen het beheergebied van het waterschap is het niet mogelijk voor elke denkbare situatie dekkende criteria op te stellen. In ieder geval worden de volgende eisen aan de afmetingen van wateren en kunstwerken gesteld:

Rijdend onderhoud:

- het water dient bij waterbreedtes tot 6 meter (gerekend vanuit de insteek tot insteek) aan één zijde te zijn voorzien van een obstakelvrije vlakke strook van minimaal 5 meter breedte, waarbij rekening wordt gehouden met de hoogte van onderhoudsmaterieel van 4 m;

- het water dient bij waterbreedtes van meer dan 6 meter (gerekend vanuit de insteek tot insteek) aan twee zijden voorzien te zijn van een obstakelvrije vlakke strook van minimaal 5 meter breedte, waarbij rekening wordt gehouden met de hoogte van onderhoudsmaterieel van 4 m;

- de maximale breedte van het water die met standaard rijdend materieel te onderhouden is, bedraagt 12 meter (gerekend vanuit de insteek tot insteek);

- in het water aanwezige voorwerpen mogen geen belemmering vormen voor het reguliere rijdende onderhoud.

Varend onderhoud:

- voldoende waterdiepte (ook naast eventueel mee te maaien natuurvriendelijke oevers): ontwerpdiepte minimaal 1,25 meter bij minimale bodembreedte van 2 meter;

- voldoende lengte van de te onderhouden watergang;

- voldoende doorvaarthoogte van de aanwezige kruisingen met infrastructuur: 1,25 meter ten opzichte

- van normaalpeil of, wanneer minimum- en maximumpeil worden gehanteerd, tot  maximumpeil;

- beperkte breedte van de aangrenzende natuurvriendelijke oevers: maximaal 1,5 - 2 meter;

- aanwezigheid van locaties waar een maaiboot te water kan worden gelaten: trailerhelling met ten minste een halfverharding, tenminste 3 meter breed, taludhelling 1:5 of flauwer;

- aanwezigheid van een locatie waar maaisel uit het water kan worden verwijderd en op een voertuig kan worden geladen om zo te worden afgevoerd;

- aanwezigheid van een locatie van 10 meter bij 10 meter waar maaiboot gekeerd kan worden.

Groot onderhoud (baggeren en vervangen van de beschoeiing):

- bouw(werken)/ steigers/ terrassen binnen 1 meter vanaf kant water dienen voorafgaand aan groot onderhoud verwijderd te worden door de vergunninghouder

Herstel en behoud van bijzondere natuur

Functie van het oppervlaktewater

Indien de activiteit plaatsvindt in of in de nabijheid van een water waaraan bijzondere waarden zijn toegekend of van water gelegen in een gebied waaraan bijzondere waarden zijn toegekend door het Rijk c.q. Provincie c.q. het waterschap, verleent het waterschap vergunning indien voldaan wordt aan de aanvullende eisen zoals gesteld in de uitwerkingsplannen/besluiten van het waterbeheerplan. Is er geen uitwerkingsplan voor het desbetreffende water vastgesteld dan toetst het waterschap of niet in strijd wordt gehandeld met de doelstellingen zoals opgenomen bij de functietoekenning in het Waterplan Gelderland.

Goede waterkwaliteit

Ecologie

In artikel 2.1, eerste lid, Waterwet zijn de doelstellingen van het waterbeheer opgesomd die in onderlinge samenhang richtinggevend zijn bij de toepassing  van alle bevoegdheden  en de verdere uitvoering van de Waterwet. Dit is de kern van integraal waterbeheer. De doelstellingen begrenzen de wijze waarop met toepassing van de wettelijke bevoegdheden beperkingen kunnen worden gesteld aan activiteiten en rechten van burgers, particuliere instellingen en bedrijven. Zij operationaliseren met andere woorden het specialiteitbeginsel. Bescherming en verbetering van de ecologische kwaliteit van watersystemen is een van de genoemde doelstellingen. Dit dient dan ook beschermd te worden middels de keur. Als algemeen criterium geldt dat er geen negatief effect mag zijn op aanwezige of nog te ontwikkelen ecologische waarden. De toetsing hangt mede af van de functie van het betreffende water waar de activiteit plaatsvindt.

Onderscheid is gemaakt in KRW-waterlichamen, HEN- en SED-wateren en overige wateren.

KRW-waterlichamen.

Voor de KRW-waterlichamen is de huidige ecologische toestand per kwaliteitselement (vissen, waterplanten, zuurstof etc.) gekwantificeerd en vastgelegd in het provinciaal waterplan en in het waterbeheerplan. In de Nederlandse wetgeving is bepaald dat de ecologische toestand ten opzichte van deze huidige ecologische toestand niet mag achteruitgaan. Elke vergunning aanvraag met betrekking tot een KRW-waterlichaam wordt hieraan getoetst.

HEN- en SED-wateren en overige wateren.

Voor de HEN- en SED-wateren die géén KRW-waterlichaam zijn, is de huidige ecologische toestand niet gekwantificeerd en vastgesteld in het provinciaal waterplan of in het waterbeheersplan. Wel is voor de beschrijving van de optimale situatie de HEN/SED nota vastgesteld. Elke vergunning aanvraag met betrekking tot een HEN of SED water wordt hieraan getoetst.

Fysische/chemische waterkwaliteit

De Waterwet zelf voorziet in de bescherming van de chemische/fysische waterkwaliteit. Bij de behandeling van de vergunningaanvraag voor de keur wordt getoetst op wat het effect is op de waterkwaliteit. Als algemeen criterium geldt dat er geen negatief effect mag zijn op de waterkwaliteit. Volgens de Waterwet en het Besluit bodemkwaliteit gelden de volgende voorwaarden:

- Bij de aanleg te gebruiken materialen mogen geen uitloogbare zwarte lijst of grijze lijst stoffen bevatten (bijvoorbeeld gewolmaniseerd hout, gecreosoteerd hout of verzinkte steigerdelen)

- Bij de aanleg te gebruiken bouwstoffen (bijvoorbeeld grond puin of granulaat, e.d.) dienen te voldoen aan de eisen van het Besluit bodemkwaliteit.

4. De Beleidsregels

4.1 Dempen of graven van een oppervlaktewaterlichaam

Betreft vergunning van het keurartikel 4.1 lid 1 en 4.1 lid 2 onder a.

1. "Het is verboden zonder vergunning van het bestuur wateren aan te leggen."

2. "Het is verboden zonder vergunning van het bestuur gebruik te maken van de kernzone en beschermingszones van een water door, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder:

a.  werkzaamheden te verrichten."

Toepassingsgebied

wateren en beschermingszones.

Doel

Doel van de bepaling in de keur ten aanzien van demping of vergroting dan wel het aanleggen van wateren is het beschermen van de doorstroming en bergingscapaciteit in het watersysteem en de aantasting van de functie van het water, en het onbelemmerd kunnen uitvoeren van het onderhoud.

Naast onderstaande toetsing wordt getoetst aan de criteria in hoofdstuk 3: Algemene toetsingscriteria

Het aanleggen, dempen of vergroten van een water kan een negatieve invloed hebben op de werking van het watersysteem. Het uitgangspunt bij de beleidsregel is dat het watersysteem in beginsel niet negatief mag worden beïnvloed. Een demping dient in beginsel volledig gecompenseerd te worden en de afvoercapaciteit van een water mag niet verminderen.

Specifieke toetsingscriteria

Ecologie

Het dempen van een water kan grote gevolgen hebben voor de aanwezige flora en fauna door het verstoren of zelfs verdwijnen van de habitats. Door een wijziging van het water kan de waterkwaliteit verminderen waarbij het voortbestaan van aanwezige flora en fauna kan bedreigen.

Een vergroting van een water kan leiden tot lagere stroomsnelheden wat in strijd kan zijn met de functie van het water. In deze gevallen verleent het waterschap geen vergunning.

Wanneer het dempen wordt toegestaan moet het oppervlaktewaterlichaam eenzijdig stroomafwaarts gedempt worden, zodat de in het water levende organismen kunnen ontsnappen. In dat geval moet de aanwezige bagger voordat het wordt verwijderd eerst worden onderzocht op aanwezige fauna.

Verleggen

Het verleggen van een water heeft tot gevolg dat het huidige water na verlegging zal worden gedempt. Wanneer de functie en de watervoerendheid gewaarborgd blijft kan dit onder voorwaarden worden toegestaan. Voorwaarden zijn het behoud van de onderhoudsmogelijkheden en het water mag niet eerder gedempt worden dan dat het nieuwe water de functie heeft overgenomen.

Functie

Als de demping of verlegging tot gevolg heeft dat het water of het watersysteem niet meer aan de functie kan voldoen verleent het waterschap geen vergunning.

Voorschriften

Bij het verlenen van een vergunning stelt het waterschap voorschriften.

Het betreffen onder andere voorschriften m.b.t. de volgende onderwerpen:

- Garanderen van de waterafvoer;

- Compensatie;

- Het voorkomen van nadelige effecten op de flora en fauna;

  Toe te passen materialen;

- Onderhoud.

4.2 Aanleggen, wijzigen of verwijderen van een brug

Betreft vergunning van de keurartikelen 4.1 lid 2a en 2b..

"Het is verboden zonder vergunning van het bestuur gebruik te maken van de kernzone en beschermingszones van een water door, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder:

a. werkzaamheden te verrichten;

b. werken of opgaande (hout)beplantingen te plaatsen of te behouden, dan wel aanwezige (hout)beplantingen te verwijderen;"

Toepassingsgebied

A-wateren en beschermingszones

Doel

Doel van de bepaling in de keur ten aanzien van bruggen is voorkoming van stremming/stuwing in de waterhuishouding en de aantasting van de functie van het water en mogelijke belemmeringen voor het onderhoud.

Naast onderstaande toetsing wordt getoetst aan de criteria in hoofdstuk 3: Algemene toetsingscriteria.

Specifieke toetsingscriteria

Stremming

Een brug mag de waterberging niet verminderen en een toenemende kans op opstuwing door stremming, waardoor zowel vertraging van de afstroming als verhoging van de waterstand optreedt, dient te worden voorkomen. De aanleg van een brug dient daarom plaats te vinden door het aanbrengen van een enkele overspanning met landhoofden buiten de insteek. Wanneer een enkele overspanning niet mogelijk is en met pijlers gewerkt moet worden, moet voldoende afstand tussen de pijlers aanwezig zijn. Indien het voor de doorstroming nodig is worden er eisen gesteld aan de vorm van de pijlers.

Om te voorkomen dat de brug bij een hoge waterstand in het water komt te liggen, dient de onderzijde van de brug minimaal even hoog te liggen als de insteek van het water. Immers als de brug in het water ligt kan het een sterk stuwende werking hebben en dit dient te worden voorkomen.

Bruggen worden meestal geplaatst om percelen naar de openbare weg te ontsluiten of om twee naast elkaar gelegen percelen te ontsluiten. Bij het toetsen of een brug noodzakelijk is wordt rekening gehouden met verschillende aandachtspunten. Dit zijn: de functie van de brug de afmetingen van het water, al aanwezige ontsluitingen van het betreffende perceel en of het een ontsluiting van een woon- of een bedrijfsperceel betreft.

In principe wordt er maar een ontsluiting per perceel toegestaan.

Ecologische functie en waterkwaliteit

Bruggen kunnen een negatieve invloed hebben op de waterkwaliteit en ook op de ecologische functie van het betreffende water. In sommige gevallen kunnen in een watervergunning daarom extra voorschriften worden opgenomen om de waterkwaliteit en de ecologische functie te waarborgen. Dit gebeurt met name bij bruggen in wateren met een bijzondere waarde of in een ecologische verbindingszone.

Onderhoud

Bruggen kunnen een nadelige invloed hebben op de tot dan toe gehanteerde onderhoudsmethode. Is er sprake van maatschappelijk niet verantwoorde kostenverhoging voor het onderhoud dan verleent het waterschap geen vergunning.

Regulier onderhoud kan op meerdere manieren worden uitgevoerd. Het onderhoud aan wateren wordt  in principe machinaal uitgevoerd. Dit kan zijn door varend (maaiboot) of door rijdend onderhoud.

In het geval van rijdend onderhoud mag een brug geen nadelige invloed hebben op de tot dan toe gehanteerde onderhoudsmethode. De minimale afstand tot een ander kunstwerk (boven- en benedenstrooms) moet 10 meter bedragen. Dit is namelijk de minimale afstand waarbij nog redelijk (machinaal) onderhoud van het water kan plaatsvinden. Een uitzondering op deze afstand kan worden gemaakt wanneer het betreffende kavel in een reeks van bebouwde kavels smaller dan 10 meter ligt en voor de ontsluiting van het perceel afhankelijk is van de brug en er geen combinatie met naastliggend perceel mogelijk is.

In het geval van varend onderhoud dient het water voldoende ruimte te bieden om de boot op een voor de onderhoudsmedewerker redelijke manier door het water te sturen. Daarvoor dient de doorvaarhoogte ( afstand onderkant brug tot waterpeil) toereikend te zijn. Daarom is de minimale doorvaarhoogte gesteld op 1,25 meter (uitgaande van het hoogste (streef)peil). Om de maaiboot voldoende ruimte te geven om te manoeuvreren dient de afstand tussen eventueel aanwezige pijlers minimaal 2,50 meter te bedragen.

Stabiliteit van het talud

Bruggen worden niet toegestaan als dientengevolge de stabiliteit van het talud wordt aangetast. Dit zou inzakking en daardoor stremmingen in de doorstroming kunnen veroorzaken.

De stabiliteit kan ondermeer in gevaar komen door:

  • schaduwwerking. Hierdoor neemt de dichtheid van de grasmat op het talud af, hetgeen de kans op erosie vergroot;

  • belastingtoename. De brug oefent een zekere druk uit op de ondergrond. Door deze belastingtoename kan het gebeuren dat het talud instabiel wordt en gaat afschuiven.

Het ter compensatie aanbrengen van beschoeiing wordt niet toegestaan als dit volgens de beleidsregels beschoeien niet is toegestaan.

Het waterschap verleent geen vergunning voor bruggen als de stabiliteit van het talud wordt aangetast.

De taluds onder de brug hebben door de brug minder zonlicht met als gevolg dat de grasmat niet voldoende ontwikkeld. De kans op uitspoeling wordt daarmee vergroot en het herstel wordt door de aanwezigheid van de brug bemoeilijkt.

Daarom dienen de taluds onder de brug onderhoudsvrij te worden aangelegd. Over de wijze van uitvoeren kunnen extra voorschriften worden opgenomen.

Recreatief medegebruik

In het kader van recreatief medegebruik is het bij wateren aangewezen als vaar- of recreatiewater mogelijk dat bij de plaatsing van de brug hiermee rekening moet worden gehouden.

Voorschriften

Bij het verlenen van een vergunning stelt het waterschap voorschriften.

Het betreft onder andere voorschriften m.b.t. de volgende onderwerpen:

toe te passen materialen; 

- constructie;

- toe te passen materialen;

- bevestiging;

- afwerking.

4.3  Aanleggen, wijzigen of verwijderen van een dam met een duiker

Betreft vergunning van de keurartikelen 4.1 lid 2a en 2b..

"Het is verboden zonder vergunning van het bestuur gebruik te maken van de kernzone en beschermingszones van een water door, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder:

a. werkzaamheden te verrichten;

b. werken of opgaande (hout)beplantingen te plaatsen of te behouden, dan wel aanwezige (hout)beplantingen te verwijderen;"

Toepassingsgebied

A-wateren en beschermingszones

Doel

Doel van de bepaling in de keur ten aanzien van dammen met duikers is voorkoming van verminderde berging, stremming/stuwing in de waterhuishouding en de aantasting van de functie van het water en de mogelijke belemmeringen voor het onderhoud.

Naast onderstaande toetsing wordt getoetst aan de criteria in hoofdstuk 3: Algemene toetsingscriteria.

Specifieke toetsingscriteria

Stremming

Een duiker mag de waterberging niet verminderen en een toenemende kans op opstuwing door stremming, waardoor zowel vertraging van de afstroming als verhoging van de waterstand optreedt, dient te worden voorkomen.

Bij het plaatsen van een duiker treedt een vernauwing op van het betreffende water, waardoor de doorstroming van het water vermindert. Er wordt dan ook terughoudend omgegaan met het verlenen van een vergunning voor een dam met een duiker. Dammen met duikers worden alleen toegestaan als de noodzaak kan worden aangetoond. Er worden voorwaarden gesteld aan de afmetingen van de duiker, de plaats van de duiker en het aantal duikers per perceel, om de afwatering van het gebied waarbinnen het water zich bevindt te garanderen.

Dammen met duikers worden meestal geplaatst om percelen naar de openbare weg te ontsluiten of om twee naast elkaar gelegen percelen te ontsluiten. Bij het toetsen of een dam met duiker noodzakelijk is en ook bij het toetsen van de gewenste afmetingen,  wordt rekening gehouden met verschillende aandachtspunten. Dit zijn: de functie van de dam met duiker, de afmetingen van de watergang, al aanwezige ontsluitingen van het betreffende perceel en of het een ontsluiting van een woon- of een bedrijfsperceel betreft.

In principe wordt er maar een ontsluiting per perceel toegestaan.

Als het gaat om de doorstroming en de waterberging van een watergang zijn voornamelijk de diameter en de lengte van de duikerbuis van belang. Hoe kleiner de diameter en hoe groter de lengte van de duikerbuis, hoe meer opstuwing en verlies aan waterberging er in de watergang optreedt. Hoe groter dus ook het negatieve effect op de waterhuishouding is. Afhankelijk van de functie en de afmetingen van de watergang worden er eisen gesteld aan de afmetingen van de dam met duiker. 

Daarnaast is ook de functie van de duiker bepalend voor de maximale buislengte. Voor dammen met duikers die gebruikt worden als ontsluiting van percelen gelden standaard maximale duikerlengtes. De maximaal toegestane afmetingen van infrastructurele duikers (duikers die onder wegen doorlopen om oppervlaktewateren aan weerszijden van die wegen te verbinden) worden per geval bepaald.

Voor particuliere voorzieningen geldt dat een duiker ten behoeve van de bereikbaarheid van een huiskavel maximaal 10 meter mag zijn.

Voor bedrijfsmatige doeleinden geldt dat een duiker ten behoeve van de bereikbaarheid maximaal 12 meter lang mag zijn. Als de aanvrager een bijzonder belang kan aantonen, kan een duiker tot maximaal 18,00 meter worden toegestaan.

Diameter

Bepalend voor de diameter van de te leggen duiker is de afmeting waarbij de duiker geen knelpunt vormt voor de waterhuishouding

(zodat bovenstrooms geen of zo minimaal mogelijk opstuwing zal optreden of dat er geen gerede kans is dat de duiker verstopt raakt). Uitgangspunt hierbij is een maximale stroomsnelheid van 0,5m/s bij een bepaald debiet (maatgevende afvoer door de duiker). Dit debiet is gerelateerd aan het afwaterend

oppervlak van het achterliggende stroomgebied en eventuele lozingen. De minimale afmeting is 400mm en  500mm in geval de duiker onderdeel is van een openbare weg.

Wijze van aanleggen

De duiker dient waterpas of evenwijdig aan het bodemverhang te worden gelegd. De duiker dient met een overdiepte van minimaal 10 centimeter te worden gelegd. De binnenonderkant of vloeivlak van de duiker komt dan lager te liggen dan de normale

vaste bodem van de watergang.

Hiervan kan worden afgeweken indien het bovenstroomse gedeelte van het water moet/kan functioneren als buffer.

De duiker moet zijn voorzien van een dekking. De dekking moet gelijkmatig worden

verdeeld en verdicht. Dit om drukspreiding op de duiker te creëren waardoor de stabiliteit

en de constructie van de duiker voldoende worden beschermd. Een beschadigde of verschoven duiker kan zorgen voor opstuwing in het water en dit dient te worden

voorkomen.

Ecologische functie en waterkwaliteit

Dammen met duikers kunnen een negatieve invloed hebben op de waterkwaliteit en ook op de ecologische functie van het betreffende water. In sommige gevallen kunnen in een watervergunning daarom extra voorschriften worden opgenomen om de waterkwaliteit en de ecologische functie te waarborgen. Dit gebeurt met name bij relatief lange (infrastructurele) duikers, en duikers in ecologische verbindingszones.

Onderhoud

Duikers kunnen een nadelige invloed hebben op de tot dan toe gehanteerde onderhoudsmethode. Is er sprake van maatschappelijk niet verantwoorde kostenverhoging voor het onderhoud dan verleent het waterschap geen vergunning.

Regulier onderhoud kan op meerdere manieren worden uitgevoerd. Het onderhoud aan wateren wordt  in principe machinaal uitgevoerd. Dit kan zijn door varend (maaiboot) of door rijdend onderhoud.

In het geval van rijdend onderhoud mag een duiker geen nadelige invloed hebben op de tot dan toe gehanteerde onderhoudsmethode. De minimale afstand tot een ander kunstwerk (boven- en benedenstrooms) moet 10 meter bedragen. Dit is namelijk de minimale afstand waarbij nog redelijk (machinaal) onderhoud van het water kan plaatsvinden. Een uitzondering op deze afstand kan worden gemaakt wanneer het betreffende kavel in een reeks van bebouwde kavels smaller dan 10 meter ligt en voor de ontsluiting van het perceel afhankelijk is van de duiker en er geen combinatie met naastliggend perceel mogelijk is.

In het geval van varend onderhoud dient het water voldoende ruimte te bieden om de boot op een voor de onderhoudsmedewerker redelijke manier door het water te sturen. Daarvoor dient de doorvaarhoogte toereikend te zijn. Daarom is de minimale doorvaarhoogte gesteld op 1,25 meter (uitgaande van het hoogste (streef)peil). Om de maaiboot voldoende ruimte te geven om te manoeuvreren dient de breedte van de duiker aan de binnenzijde minimaal 2,50 meter te bedragen en dient de waterdiepte minimaal 1 meter te bedragen.

Recreatief medegebruik

In het kader van recreatief medegebruik is het bij wateren aangewezen als vaar- of recreatiewater mogelijk dat bij de plaatsing van de duiker hiermee rekening moet worden gehouden.

Voorschriften

Bij het verlenen van een vergunning stelt het waterschap voorschriften.

Het betreft onder andere voorschriften m.b.t. de volgende onderwerpen:

toe te passen materialen; 

- constructie;

- toe te passen materialen;

- bevestiging;

- afwerking.

4.4 Beschoeien

Betreft vergunning van het keurartikel 4.1 lid 2a, 2b en 2e:

"Het is verboden zonder vergunning van het bestuur gebruik te maken van de kernzone en beschermingszones van een water door, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder:

a. werkzaamheden te verrichten;

b. werken of opgaande (hout)beplantingen te plaatsen of te behouden, dan wel aanwezige (hout)beplantingen te verwijderen;

Toepassingsgebied

A-wateren en beschermingszones.

Doel

Doel van de bepaling in de keur ten aanzien van beschoeiing is oeverbescherming en voorkoming van stremming/opstuwing in de waterhuishouding en de aantasting van de functie van het water en de mogelijke belemmeringen voor het onderhoud.

Naast onderstaande toetsing wordt getoetst aan de criteria in hoofdstuk 3: Algemene toetsingscriteria

Specifieke toetsingscriteria

Vervanging van beschoeiing

Wanneer bestaande beschoeiing wordt vervangen, mag dit geen (verdere) verslechtering van de bestaande situatie tot gevolg hebben. Wanneer de beschoeiing op de oorspronkelijke plaats wordt gezet en uit exact dezelfde afmetingen en materiaal bestaat, kan een aantal stappen uit de beslisboom worden overgeslagen, mits het materiaal niet milieubelastend is

Invloed op doorstroomprofiel

Als gevolg van plaatsing van beschoeiing in een water kan het doorstroomprofiel verkleind worden. Hierdoor wordt de natte oppervlakte verkleind. Uit berekeningen blijkt dat bij een constant debiet de stroomsnelheid evenredig toeneemt met de verkleining van de natte oppervlakte. Het plaatsen van beschoeiingen kan grotere stroomsnelheden tot gevolg hebben. Grote stroomsnelheden kunnen erosie van de waterbodem en nadelige effecten op het waterleven tot gevolg hebben. Naast toename van de stroomsnelheid kan het plaatsen van beschoeiing ook een vermindering van de bergingscapaciteit tot gevolg hebben. Het waterschap verleent geen vergunning indien door beschoeiing het doorstroomprofiel wordt verkleind.

Onderhoud

Te plaatsen beschoeiing in een A-water mag niet leiden tot wijziging van het tot dan toe gehanteerde onderhoudsbeleid.

Functie water

Indien de beschoeiing wordt geplaatst in een water of een gebied waaraan bijzondere natuurwaarden of ecologische waarden zijn toegekend dient de beschoeiing natuurvriendelijk te worden ingericht. In de voorschriften kunnen eisen aan het type beschoeiing worden gesteld.

Voorschriften

Bij het verlenen van een vergunning stelt het waterschap voorschriften. Het betreffen onder andere voorschriften met betrekking tot de volgende onderwerpen:

- toe te passen materialen;

- opzetten van taluds om erosie en inspoeling van de grond tegen te gaan;

- uitvoering in de droge of de natte;

- afwerking.

4.5 Aanbrengen van beplanting in of nabij een oppervlaktewaterlichaam

Betreft ontheffing van het keurartikel 4.1 lid 2, b:

"Het is verboden zonder vergunning van het bestuur gebruik te maken van de kernzone en beschermingszones van een water door, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder opgaande (hout)beplantingen te plaatsen of te behouden, dan wel aanwezige (hout)beplantingen te verwijderen."

Toepassingsgebied

A-wateren en beschermingszones.

Doel

Doel van de bepaling in de keur ten aanzien van beplanting is, vanuit zowel de functie als onderhoudsoogpunt, tegengaan van ongewenste situaties.

Naast onderstaande toetsing wordt getoetst aan de criteria in hoofdstuk 3: Algemene toetsingscriteria.

Specifieke toetsingscriteria

Profiel van het water

Het profiel van het water moet geschikt zijn voor de aanwezigheid van opgaande beplanting. De beplanting mag geen nadelige invloed hebben op de waterhuishouding of op de (ecologische) waterkwaliteit. Dit kan onder andere worden veroorzaakt door:

- de aanwezigheid van wortels en opgaande beplanting die de doorstroming belemmeren, tenzij dit vanuit de functie gewenst is;

- beschaduwing van het water waardoor de grasmat van het talud minder dicht wordt, hetgeen erosie tot gevolg kan hebben. Vergunning wordt dan ook alleen verleend als het talud een dusdanige flauwe helling heeft dat de afname van de dichtheid van de grasmat geen erosie tot gevolg heeft, tenzij het ontwikkelen van meandering en of beschaduwing een doel is;

- de doorstroming van het water niet voldoende groot is om eventueel ingevallen blad af te kunnen voeren.

Is er sprake van genoemde gevallen dan verleent het waterschap geen vergunning.

In geval van retentiegebieden verleent het waterschap uitsluitend vergunning indien de retentiecapaciteit, die is vastgelegd in het waterschapsbesluit tot inrichting van een locatie tot retentie, blijft bestaan en het onderhoud niet wordt bemoeilijkt of toeneemt. Het risico van eventuele schade aan de beplanting die als gevolg van daadwerkelijke ingebruikname als retentie ontstaat is voor de eigenaar van de beplanting.

Onderhoud van het water

Het hebben van beplanting mag niet leiden tot een wijziging van de tot dan toe gehanteerde onderhoudsmethode, tenzij vanuit de functie van het desbetreffende water beplanting wenselijk is. Wijziging van het onderhoud is vaak onwenselijk vanwege de daaruit voortvloeiende kostenverhoging. Immers machinaal onderhouden kan door beplanting bemoeilijkt worden door meer rijbewegingen die nodig zijn om beplanting te ontzien. Vooraf moet dan bekeken worden of het opsnoeien van beplanting nodig is om toegang te bieden aan het materieel. Door de omvang die de beplantingen hebben of kunnen aannemen na verloop van jaren kan de toegang van het materieel geheel worden belemmerd. In beide gevallen zal ander en meer materieel en mankracht ingezet moeten worden om het onderhoud te kunnen plegen. Aangezien toestaan van beplanting een precedent kan scheppen voor gelijke gevallen is dit laatste maatschappelijk niet verantwoord. (zie ook "onderhoud" bij de algemene toetsingscriteria).

Bij eenzijdig onderhoud kan het mogelijk zijn om beplanting toe te staan. Hierbij moet het mogelijk blijven om de uitkomende specie op het land te kunnen zetten. Daarvoor moet er bij het aanbrengen van de beplanting voldoende ruimte over blijven. Twee meter is over het algemeen voldoende.

Is er sprake van maatschappelijk niet verantwoorde kostenverhoging voor het onderhoud verleent het waterschap geen vergunning.

Rooien van opgaande beplantingen

Het waterschap verleent geen vergunning voor het rooien van opgaande beplanting als de beplanting een functie heeft ten aanzien van oeverbescherming en beschaduwing.

Beplanting op gronden van het waterschap

Wanneer beplanting wordt aangebracht op onroerende zaken van het waterschap zal de beplanting door natrekking onderdeel worden van deze onroerende zaak. Hierdoor wordt het waterschap verantwoordelijk voor de beplanting, bij schade die wordt veroorzaakt door de beplanting en draait het waterschap op voor de kosten van onderhoud aan de beplanting. Dit wordt niet wenselijk geacht en hiervoor verleent het waterschap geen vergunning

Opgeleide wateren

Opgeleide wateren kenmerken zich doordat het water hoger ligt dan het maaiveld. Hiervoor zijn maatregelen getroffen om te voorkomen dat het water door de bodem zijn natuurlijke weg volgt. Deze maatregelen bestaan vooral uit het aanbrengen van een leemlaag. Indien deze leemlaag wordt beschadigd door wortelgroei of door het omwaaien van de boom kunnen de gevolgen zeer groot zijn.

Het waterschap verleent geen vergunning voor het aanbrengen van beplanting nabij opgeleide wateren.

Voorschriften

Bij het verlenen van een ontheffing stelt het waterschap voorschriften. Het betreffen onder andere voorschriften m.b.t. de volgende onderwerpen:

- treffen van voorzieningen om beschadigingen van taluds en om erosie en inspoeling van grond tegen te gaan.

- Positie van de beplanting t.o.v. het water ter voorkoming van wortelgroei en te voeren onderhoud

Het waterschap geeft de voorkeur aan in het gebied passende (inheemse) opgaande beplanting langs wateren.

4.6 Overige activiteiten in of nabij oppervlaktewaterlichamen (bouwwerk)

Betreft vergunning van het keurartikel 4.1 lid 2b en artikel 4.4:

"Het is verboden zonder vergunning van het bestuur gebruik te maken van de kernzone en beschermingszones van een water door, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder:

b.  werken of opgaande (hout)beplantingen te plaatsen of te behouden, dan wel aanwezige (hout)beplantingen te verwijderen;

Het is verboden zonder vergunning van het bestuur gebruik te maken van bergingsgebieden door, anders dan in overstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder werken aan te brengen of werkzaamheden uit te voeren die het bergend vermogen doen afnemen.

Bouwwerken vallen onder het begrip werken

Bouwwerken zijn constructies van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke op de plaats van bestemming direct of indirect steun vinden in of op de grond. Dit betreft niet de "gangbare" veekering van houten palen tot 1 meter boven maaiveld met draad en/of gaas.

Toepassingsgebied

A-wateren en beschermingszones en bergingsgebieden.

Doel

Doel van de bepaling in de keur ten aanzien van bouwwerken is voorkoming van stremming/opstuwing in de waterhuishouding en de aantasting van de functie van het water en de mogelijke belemmeringen voor het onderhoud en de bereikbaarheid van waterstaatswerken.

Naast onderstaande toetsing wordt getoetst aan de criteria in hoofdstuk 3: Algemene toetsingscriteria.

Specifieke toetsingscriteria

Vervanging van reeds aanwezige bouwwerken

Indien de aanvraag een vervanging van een reeds aanwezig bouwwerk betreft zal dit worden toegestaan mits aanwezige  risico's  voor de waterkwantiteit, in de oude situatie, verholpen worden en er geen uitbreiding plaatsvindt of verandering van positie.

Indien positie of afmeting veranderen, moet worden getoetst aan onderstaande criteria.

Stabiliteit van het talud

Bouwwerken langs een water worden niet toegestaan als dientengevolge de stabiliteit van het talud wordt aangetast. Dit zou inzakking en daardoor stremmingen in de doorstroming kunnen veroorzaken.

De stabiliteit kan ondermeer in gevaar komen door:

- schaduwwerking. Hierdoor neemt de dichtheid van de grasmat op het talud af, hetgeen de kans op erosie vergroot;

- belastingtoename. Het bouwwerk oefent een zekere druk uit op de ondergrond. Door deze belastingtoename kan het gebeuren dat het talud instabiel wordt en gaat afschuiven.

Het ter compensatie aanbrengen van beschoeiing wordt niet toegestaan als dit volgens de beleidsregel beschoeien niet is toegestaan.

Het waterschap verleent geen vergunning voor bouwwerken als de stabiliteit van het talud wordt aangetast.

Opgeleide wateren

Bebouwing kan de veiligheid van de kade, en dus de waterbeheersing, op drie manieren beïnvloeden:

- waar water over het grondoppervlak kan stromen (bijv. bij hevige regenval), zal de erosie langs de bebouwing veel groter zijn dan elders. Dit komt door de stroomconcentratie langs de bebouwing en door de afwezigheid van een erosiebestendige grasmat;

- lekwegen langs bijvoorbeeld wanden, vloeren en drainagesystemen, die de aanzet tot uitspoeling en lekkage kunnen vormen;

- door de aanwezigheid van een bouwwerk kan extra belasting op het grondlichaam optreden als gevolg van eigen gewicht en windbelasting.

Het waterschap verleent uitsluitend vergunning voor bebouwing nabij een opgeleid water, wanneer dit buiten de teen van het talud gebeurt en kruipruimteloos wordt gebouwd. Slechts in dit geval zal de aanwezigheid van een bouwwerk afschuiving van de kade juist tegengaan. Het extra gewicht ervan beschermt namelijk tegen afschuiven, bovendien wordt door kruipruimteloos te bouwen geen grond langs de teen van de kade verwijderd. Verwijderen van grond langs de teen van de kade heeft immers een afname van de tegendruk tot gevolg, waardoor de kans op bezwijken toeneemt.

Retentie en bergingsgebieden

Bebouwing in retentie- en bergingsgebieden is in principe onacceptabel vanwege:

- verminderde bergingscapaciteit;

- toename of bemoeilijking van onderhoud van de retentie/berging;

- beperking van de snelheid waarmee de retentie/berging zich kan vullen/legen;

- in geval van daadwerkelijke ingebruikname als retentie of berging kans op ("grote") schade aan bebouwing.

Het waterschap verleent uitsluitend vergunning indien de bergings- of retentiecapaciteit, die is vastgelegd in het waterschapsbesluit tot inrichting van een locatie tot waterberging of retentie, blijft bestaan en het onderhoud niet wordt bemoeilijkt of toeneemt. Een eventuele schade aan het bouwwerk die als gevolg van daadwerkelijke ingebruikname als retentie of berging ontstaat is voor de eigenaar/gebruiker van het bouwwerk.

Bouwwerken op beduikerde wateren

Door het plaatsen van een bouwwerk op of nabij een beduikerd water kan de bereikbaarheid van de duiker worden verslechterd. In geval van beschadigingen aan de duiker of verstoppingen kan dit grote gevolgen hebben. Voor het plaatsen van een bouwwerk op of nabij een beduikerd water met als gevolg dat de bereikbaarheid verslechterd verleent het waterschap geen vergunning.

Onderhoud

Het hebben van een bouwwerk mag niet leiden tot een wijziging van de tot dan toe gehanteerde onderhoudsmethode. Wijziging van het onderhoud is vaak onwenselijk vanwege de daaruit voortvloeiende kostenverhoging. Immers machinaal onderhouden kan door een bouwwerk bemoeilijkt worden of zelfs in het geheel worden belemmerd. In beide gevallen zal ander en meer materieel en mankracht ingezet moeten worden om het onderhoud te kunnen plegen. Bij eenzijdig onderhoud kan het mogelijk zijn om bouwwerken toe te staan. Hierbij moet het mogelijk blijven om de uitkomende specie op het land te kunnen zetten.

Is er sprake van maatschappelijk niet verantwoorde kostenverhoging voor het onderhoud verleent het waterschap geen vergunning.

Verwijdering

Indien het bouwwerk geen enkele functie vervult, is verwijdering gewenst en verleent het waterschap vergunning voor de verwijdering van het bouwwerk, mits het water in oorspronkelijke staat wordt hersteld.

Voorschriften

Bij het verlenen van een vergunning stelt het waterschap voorschriften. Het betreffen onder andere voorschriften m.b.t. de volgende onderwerpen:

- opzetten van taluds met zoden om erosie en inspoeling van de grond tegen te gaan;

- toe te passen materialen;

- afwerking;

- onderhoud;

- beschoeiing;

- uitvoering in droge of natte.

4.7 Overige activiteiten in of nabij een oppervlaktewaterlichaam (graven)

Betreft vergunning van het keurartikel 4.1 lid 2a.

"Het is verboden zonder vergunning van het bestuur gebruik te maken van de kernzone en beschermingszones van een water door, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder:

a.  werkzaamheden te verrichten.

Toepassingsgebied

A-wateren en beschermingszones.

Doel

Doel van de bepaling in de keur ten aanzien van graven in of nabij wateren is het voorkomen van stremming/opstuwing in de waterhuishouding en de aantasting van de functie van het water, goede stabiliteit van het talud en het onbelemmerd kunnen uitvoeren van het onderhoud.

In die gevallen dat het graven het doel heeft om het water te verruimen is de beleidsregel voor het dempen of graven van wateren van toepassing.

Grondroeringen die plaatsvinden in het kader van landbouwkundig gebruik (o.a. ploegen, spitten) vallen niet onder dit keurverbod. Uiteraard mogen deze geen bedreiging vormen voor de waterhuishouding (bijvoorbeeld door dat grond in het water spoelt/valt waardoor de doorstroming wordt belemmerd)of de stabiliteit van de taluds aantasten. Hierop is de zorgplicht van toepassing.

Naast onderstaande toetsing wordt getoetst aan de criteria in hoofdstuk 3: Algemene toetsingscriteria.

Specifieke toetsingscriteria

Grondroering in combinatie met werken

In de meeste gevallen zullen graafwerkzaamheden het gevolg zijn van het aanleggen van werken. Wanneer deze werken binnen de keurzone plaatsvinden, is bij het verlenen van de keurvergunning voor het aanleggen van werken reeds rekening gehouden met de grondroeringen.

Belasting op talud

Graafwerkzaamheden in of nabij een water ten behoeve van o.a. het uitvoeren van werken, de bewerking van terreinen en het plaatsen van beplantingen kunnen een negatieve uitwerking hebben op de waterhuishouding. Wanneer risico op afschuiving bestaat, waardoor doorstroming kan worden belemmerd verleent het waterschap geen vergunning voor het uitvoeren van graafwerkzaamheden.

Voorschriften

Bij het verlenen van een vergunning stelt het waterschap voorschriften.

Het betreffen onder andere voorschriften m.b.t. de volgende onderwerpen:

- opzetten van taluds met zoden om erosie en inspoeling van de grond tegen te gaan;

- uitvoering in de droge of de natte.

4.8 Overige activiteiten in of nabij oppervlaktewaterlichamen (Materiaalopslag)

Betreft vergunning van het keurartikel 4.1 lid 2c. en artikel 4.4

"Het is verboden zonder vergunning van het bestuur gebruik te maken van de kernzone en beschermingszones van een water door, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder:.

c. vaste stoffen of voorwerpen te brengen of te hebben of te behouden.

Het is verboden zonder vergunning van het bestuur gebruik te maken van bergingsgebieden door, anders dan in overstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder werken aan te brengen of werkzaamheden uit te voeren die het bergend vermogen doen afnemen."

Toepassingsgebied

A-wateren en beschermingszones en bergingsgebieden.

Doel

Doel van de bepaling in de keur ten aanzien van materiaalopslag is risico's voor de waterhuishouding, het water en belemmering van het onderhoud te voorkomen

Naast onderstaande toetsing wordt getoetst aan de criteria in hoofdstuk 3: Algemene toetsingscriteria

Specifieke toetsingscriteria

Opgeleide wateren

Wanneer langs een opgeleid water grond wordt ontgraven om beneden maaiveld materiaalopslag mogelijk te maken, wordt de gronddruk langs de kade verlaagd en neemt de relatieve waterdruk op het overblijvende grondlichaam toe, waardoor het risico op lekkage en instabiliteit toeneemt. Ook materiaalopslag op de kade is ongewenst. Door de toegenomen bovenbelasting neemt de tegendruk binnen de kade toe, hetgeen kan leiden tot instabiliteit. Het waterschap verleent uitsluitend vergunning, als het materiaal zich bovengronds bevindt èn het materiaal zich buiten de teen van de kade bevindt.

Retentie- en bergingsgebieden

Materiaalopslag in retentie- en bergingsgebieden is ongewenst vanwege:

- verminderde bergingscapaciteit;

- toename of bemoeilijking van onderhoud van de retentie/berging;

- beperking van de snelheid waarmee de retentie/berging zich kan vullen/legen;

- in geval van daadwerkelijke ingebruikname als retentie of berging kans op ("grote") schade aan materiaalopslag;

- in geval van daadwerkelijke ingebruikname als retentie of berging kans op gevolgschade als gevolg van ronddrijvende objecten.

Het waterschap verleent uitsluitend vergunning indien de bergings- of retentiecapaciteit, die is vastgelegd in het waterschapsbesluit tot inrichting van een locatie tot waterberging of retentie, blijft bestaan en het onderhoud niet wordt bemoeilijkt of toeneemt. Een eventuele schade aan de materiaalopslag en de directe omgeving die als gevolg van daadwerkelijke ingebruikname ontstaat is voor rekening van de eigenaar/gebruiker van materiaalopslag.

Inspoeling naar het oppervlaktewater

Inspoeling van materiaal naar het oppervlaktewater kan tot gevolg hebben, dat dit de doorstroming van het water wordt belemmerd of dat er vervuiling optreedt. Wanneer het risico hierop aanwezig is, kan de waterhuishouding in gevaar komen en verleent het waterschap geen vergunning.

Onderhoud

De opslag van materiaal mag niet leiden tot een wijziging van de tot dan toe gehanteerde onderhoudsmethode. Wijziging van het onderhoud is vaak onwenselijk vanwege de daaruit voortvloeiende kostenverhoging. Immers machinaal onderhouden kan door het materiaal bemoeilijkt worden of zelfs in het geheel worden belemmerd. In beide gevallen zal ander en meer materieel en mankracht ingezet moeten worden om het onderhoud te kunnen plegen. Bij eenzijdig onderhoud kan het mogelijk zijn om materiaalopslag toe te staan. Hierbij moet het mogelijk blijven om de uitkomende specie op het land te kunnen zetten.

Is er sprake van maatschappelijk niet verantwoorde kostenverhoging voor het onderhoud verleent het waterschap geen vergunning.

Risico op afschuiving

Bij een te grote bovenbelasting kan schade aan het water ontstaan.

Onder andere door afschuiving van het talud, waardoor grond en materiaal in het water terecht kan komen. Hierdoor wordt de doorstroming belemmerd, wat negatieve gevolgen kan hebben voor de waterhuishouding.

Als het risico op schade naar verwachting te groot wordt, verleent het waterschap geen vergunning.

Voorschriften

Bij het verlenen van een vergunning stelt het waterschap voorschriften.

Het betreffen onder andere voorschriften met betrekking tot de volgende onderwerpen;

- het treffen van voorzieningen om beschadigingen van taluds en om erosie en inspoeling van grond en materialen tegen te gaan

4.9 Overige activiteiten in of nabij oppervlaktewaterlichamen (het plaatsen van een stuw)

Betreft vergunning van de keurartikelen 4.1 lid 2a, 2b, 2d,en  2e:

"Het is verboden zonder vergunning van het bestuur gebruik te maken van de kernzone en beschermingszones van een water door, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder:

a. werkzaamheden te verrichten;

b.  werken of opgaande (hout)beplantingen te plaatsen of te behouden, dan wel aanwezige (hout)beplantingen te verwijderen;

d. de waterstand op een peil te brengen of te houden, anders dan het peil dat daarvoor in het betreffende peilbesluit is opgenomen of dat normaal wordt aangehouden;

e. de doorstroming van het water op enigerlei wijze te belemmeren of te stremmen."

Toepassingsgebied

A-wateren en beschermingszones.

Doel

Doel van de bepalingen in de keur ten aanzien van stuwen is een zo optimaal mogelijk inzicht in en zeggenschap over het peilbeheer.

Naast onderstaande toetsing wordt getoetst aan de criteria in hoofdstuk 3: Algemene toetsingscriteria

Specifieke toetsingscriteria

A-water

A-wateren hebben een dusdanig overwegend belang voor de waterhuishouding dat het waterschap zich het recht voorbehoudt, als enige over te gaan tot het plaatsen van stuwen in dergelijke wateren. Als enige uitzondering geldt dat bij stedelijke uitbreiding en Landinrichting dit kan gebeuren door de uitvoerder, hiervoor is vergunning nodig van het waterschap. Het waterschap verleent geen vergunning indien hetgeen gevraagd wordt, in strijd is met een vastgesteld peilbesluit of streefpeil of wanneer deze niet zijn vastgesteld, er negatieve effecten worden verwacht.

Voorschriften

Bij het verlenen van een vergunning stelt het waterschap voorschriften.

Het betreffen onder andere voorschriften m.b.t. de volgende onderwerpen:

- toe te passen materialen;

- opzetten van taluds met zoden om erosie en inspoeling van de grond tegen te gaan;

- uitvoering in de droge of de natte;

- afmeting, hoogteligging en stuwpeilen;

- afwerking( bijv. beschoeiingen, stortebedden voor en achter de stuw);

- constructief onderhoud.

- Bereikbaarheid;

- Veiligheid (leuningen, hekwerk);

- Passeerbaarheid t.a.v. fauna.

4.10 Aanleggen van kabels of leidingen

Betreft vergunning van de keurartikelen 4.1, 2a, 2b en 2i en artikel 4.4

"Het is verboden zonder vergunning van het bestuur gebruik te maken van de kernzone en beschermingszones van een water door, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder:

a. werkzaamheden te verrichten;

b.  werken of opgaande (hout)beplantingen te plaatsen of te behouden, dan wel aanwezige (hout)beplantingen te verwijderen;

i. werken met een overdruk van 10 bar of meer te plaatsen en te hebben

Het is verboden zonder vergunning van het bestuur gebruik te maken van bergingsgebieden door, anders dan in overstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder werken aan te brengen of werkzaamheden uit te voeren die het bergend vermogen doen afnemen."

Toepassingsgebied

A-wateren en beschermingszones (voor werken met een overdruk van 10 bar of meer geldt in alle gevallen een afstand van 5 meter gemeten vanuit de insteek), tenzij de kabels of  leidingen vallen onder de algemene regel voor het kruisen van wateren met een kabel (artikel 4 algemene regels Waterschap Veluwe) en bergingsgebieden.

B-wateren met inbegrip van de grond gelegen binnen een afstand van 5 meter gemeten vanuit de insteek voorzover het werken met een overdruk van 10 bar of meer betreft.

Doel

Doel van de bepalingen in de keur ten aanzien van kabels en leidingen is de instandhouding van het water (= inclusief kade) en dat bij het onderhoud aan het water geen belemmering wordt ondervonden van de aanwezige kabels en leidingen.

Naast onderstaande toetsing wordt getoetst aan de criteria in hoofdstuk 3: Algemene toetsingscriteria

Specifieke toetsingscriteria

Kabels en leidingen kunnen zowel parallel aan als kruisend ten opzichte van een water worden gelegd. Daarnaast kan de kruising ten opzichte van het water plaatsvinden aan of over kunstwerken of onder het water door.

Hieronder wordt in een algemeen deel aangegeven welke vergunningscriteria gelden voor alle bovengenoemde situaties en in afzonderlijke gedeelten de voor elke situatie specifieke criteria.

Algemeen

Bovengronds

Bovengrondse kabels en leidingen, dit betreft de kabels en leidingen in de nabijheid van het water, zijn kwetsbaar. Ook kunnen ze een obstakel vormen bij het uitvoeren van onderhoudswerkzaamheden. De aanwezigheid van dergelijke kabels en leidingen in de nabijheid van wateren is derhalve niet gewenst. Voor het aanbrengen of vernieuwen van dergelijke kabels en leidingen binnen de keurzone tot een hoogte van 5 m verleent het waterschap geen vergunning.

Door een (kunst)werk leggen van kabels en/of leidingen

Het leggen van kabels en/of leidingen door een (kunst)werk kan zowel parallel aan het water als kruisend ten opzichte van het water plaatsvinden.

Dit brengt de volgende risico's met zich mee:

- verstopping van het kunstwerk als gevolg van drijvend vuil dat blijft steken achter de kabels of leidingen;

- kabels en leidingen zijn moeilijk toegankelijk wanneer er problemen zijn met de kabels of leidingen;

- bij het uitvoeren van onderhoudswerkzaamheden bestaat grote kans op beschadiging van kabels of leidingen.

Voor het door een (kunst)werk leggen van kabels en/of leidingen verleent het waterschap geen vergunning, tenzij het een brug betreft die onderdeel is van een openbare weg en er speciale voorzieningen worden getroffen.

Kabels en leidingen, parallel ten opzichte van het water

Opgeleide wateren

Als de kade van een opgeleid water bezwijkt, zijn de gevolgen voor de omgeving aanzienlijk, aangezien het A-water dan leegloopt naar de omgeving.

Het talud van de kade kan instabiel worden als aan de landzijde de tegendruk afneemt. De afname van de tegendruk kan ontstaan door bijvoorbeeld:

- het ontstaan van een gat door een explosie of lekkage aan de landzijde;

  Dit kan gebeuren wanneer er een breuk optreedt in een leiding met grote overdruk. In verband met explosiegevaar kunnen leidingen met een overdruk van 10 bar of meer niet worden toegestaan;

- erosie van het talud;

 Indien deze erosie ernstige vormen aanneemt, is de kans groot dat er lekkage door de kade op gaat treden, hetgeen de stabiliteit in gevaar brengt.

Het waterschap verleent dan ook uitsluitend vergunning, als de kabels en leidingen buiten de teen van het talud aan de landzijde worden geplaatst. Leidingen met een overdruk van 10 bar of meer worden niet toegestaan.

Niet-opgeleide wateren

Kabels en leidingen dienen één meter buiten het theoretisch profiel van het water te worden gelegd. Zo wordt het risico op beschadiging tijdens de uitvoering van onderhoudswerkzaamheden of profielvergroting van het water sterk beperkt. Ook wordt het risico op instabiliteit van de taluds als gevolg van de graafwerkzaamheden ten behoeve van het leggen van de kabels en leidingen sterk beperkt. In geval het een meanderend water betreft met een verhoogde kans op uitspoelen van het talud kan er een grotere afstand dan één meter nodig zijn.

Kabels en leidingen, kruisend ten opzichte van het water, aan of over kunstwerken

Bruggen

Kabels en/of leidingen die aan de onderzijde van de brug worden bevestigd dienen zich minimaal even hoog als de insteek van het water te bevinden. Tevens dient, indien van toepassing, er geen belemmering te zijn voor het uitvoeren van onderhoudswerkzaamheden met de maaiboot. De minimale doorvaarthoogte van 1,25 meter bij een brug moet in dergelijke gevallen in stand worden gehouden in verband met kans op beschadiging bij het onderhoud.

Duikers

Bij het kruisen van een water kunnen kabels en of leidingen over de duiker heen of er onderdoor worden gelegd. Wanneer de kabels en leidingen onder de duiker door worden geleid, zijn dezelfde eisen van toepassing als wanneer deze onder de waterbodem worden gelegd (zie hieronder).

Om het onderhoud aan en/of vervanging van een duiker op de juiste wijze te kunnen uitvoeren dient zich bij het leggen over de duiker, op de duiker minimaal 0,50 meter gronddek tussen duiker en kabel en/of leiding te bevinden.

Overige kunstwerken

Als gevolg van de specifieke functie voor de waterhuishouding van de overige kunstwerken (stuwen, gemalen, sluizen) kan ander (mede)gebruik niet worden toegestaan. Ook vormt de aanwezigheid van kabels en leidingen in veel gevallen een ernstige belemmering voor het onderhoud aan de kunstwerken. Het waterschap verleent geen vergunning voor bevestiging van kabels en leidingen, die een water kruisen, aan overige kunstwerken.

Kabels en leidingen, kruisend ten opzichte van het water; onder het water door

Om beschadigingen, tijdens onderhoudswerkzaamheden of profielvergroting van het water, te voorkomen dienen kabels en/of leidingen tenminste 1 meter buiten het theoretisch profiel van het water te worden gelegd. (zie principeprofielen bijlage 2)

Bergingsgebieden

Kabels en leidingen in bergingsgebieden zijn in principe acceptabel mits geen sprake is van omdijking. Bij omdijking bestaat de kans op schade aan de dijk waardoor de berging "lek" kan raken en daardoor de functie niet meer kan vervullen.

De leiding dient in ieder geval op een diepte van 1 meter beneden het maaiveldniveau te worden gelegd. Ter hoogte van de dijk dient de leiding een meter onder het omliggende maaiveld te worden gelegd.

Het waterschap verleent uitsluitend vergunning indien de bergingscapaciteit, die is vastgelegd in het waterschapsbesluit tot inrichting van een locatie tot waterberging, blijft bestaan en het onderhoud niet wordt bemoeilijkt of toeneemt. Een  schade aan de kabels en leidingen die als gevolg van daadwerkelijke ingebruikname ontstaat is voor de eigenaar/gebruiker van de kabels en leidingen.

Voorschriften

Bij het verlenen van een vergunning stelt het waterschap voorschriften. Het betreffen onder andere voorschriften m.b.t. de volgende onderwerpen:

- toe te passen materialen;

- opzetten van taluds om erosie en inspoeling van de grond tegen te gaan;

- uitvoering in de droge of de natte, bij voorkeur gestuurde boring;

- beschoeiing in de teen of herstel van de beschoeiing;

- dekking op de duiker;

- afstand tot theoretisch profiel.

4.11 Bouwen, wijzigen of verwijderen van een steiger of vlonder

Betreft vergunning van het keurartikel 4.1 lid 2b:

"Het is verboden zonder vergunning van het bestuur gebruik te maken van de kernzone en beschermingszones van een water door, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder:

b.  werken of opgaande (hout)beplantingen te plaatsen of te behouden, dan wel aanwezige (hout)beplantingen te verwijderen;"

steigers en vlonders vallen ook onder het begri

Wateren

1.         Inleiding

Het waterschap heeft de publieke taak om waterstaatswerken te beheren. Waterstaatswerken zijn de waterkeringen en de werken ten behoeve van de werking van het watersysteem. Een toelichting op de wettelijke basis voor het beheer en onderhoud van waterkeringen en watergangen (o.a. zorgplicht) is opgenomen in bijlage 1  van dit document.

Het waterschap heeft in het kader van bovengenoemde publieke taak de Keur Waterschap Veluwe 2009 opgesteld. 

In de Keur Waterschap Veluwe 2009 zijn regels opgenomen over:

  •  wat moet gebeuren op, onder, in en langs waterstaatswerken (de gebodsbepalingen);

  •  wat zonder vergunning niet is toegestaan door, in, op, boven, over of onder waterstaatswerken (de verbodsbepalingen).

Het college van dijkgraaf en heemraden kan voor de verbodsbepalingen vergunning verlenen, de watervergunning.

Bij de beslissing omtrent het verlenen van een watervergunning en het daaraan verbinden van voorschriften, is de bescherming van de waterstaatkundige belangen de invalshoek, waarbij ook de in het waterbeheerplan vastgelegde functie van het waterstaatswerk een belangrijke rol vervult. Bescherming van de waterkwaliteit speelt daarbij alleen een rol als het gaat om de ecologische toestand (de bescherming van de fysisch/chemische waterkwaliteit wordt namelijk al uitputtend geregeld in de Waterwet).

Een watervergunning kan worden verleend onder de voorwaarde dat binnen een gestelde termijn van de vergunning gebruik moet zijn gemaakt. Ook kan de vergunning zelf een beperkte geldigheidsduur hebben. Op grond van de Waterwet kunnen in de watervergunning tevens financiële voorschriften worden opgenomen. Hierbij kan aan de houder van de vergunning de verplichting worden opgelegd financiële zekerheid te stellen voor de bekostiging van de verwijdering van het op grond van de vergunning aangebrachte werk na de beëindiging daarvan. Tevens bestaat op grond van de Waterwet de mogelijkheid dat voorschriften worden opgenomen die betrekking hebben op het wegnemen, beperken of compenseren van veroorzaakte nadelige gevolgen voor het watersysteem, veroorzaakt door de vergunde handeling.

2.         Beleidsregels

Het in de keur opgenomen vergunningenstelsel laat beslissingsruimte open voor het bestuur.

Door het recht  wordt aan het gebruik van deze beslissingsruimte de eis gesteld dat gehandeld wordt volgens een vaste lijn (consistent beleid).

Door het schriftelijk vastleggen van de criteria, die worden gehanteerd bij de toepassing van de bevoegdheid om beslissingsruimte in te vullen wordt:

  • de consistentie van beleid vergroot;

  • voor het bestuur het risico verkleind dat inconsistenties ontstaan en blijken;

  • de kans gereduceerd dat een door het bestuur gewenst besluit in rechte niet overeind kan blijven vanwege een gebrek aan consistentie;

  • het voor het bestuur eenvoudiger om voor belanghebbenden zichtbaar te maken dat een voorgenomen besluit steunt op een weloverwogen beleid. De kans op conflicten over dit besluit zal daardoor afnemen;

  • voor de burger van tevoren duidelijk welke beslissing in een bepaalde situatie mag worden verwacht.

Op grond van artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan het college van dijkgraaf en heemraden beleidsregels vaststellen met betrekking tot een hem toekomende of onder zijn verantwoordelijkheid uitgeoefende dan wel door hem gedelegeerde bevoegdheid.

In artikel 1:3 Awb is de volgende definitie van een beleidsregel opgenomen:

"Onder beleidsregel wordt verstaan: een bij besluit vastgestelde algemene regel, niet zijnde een algemeen verbindend voorschrift, omtrent de afweging van belangen, de vaststelling van feiten of de uitleg van wettelijke voorschriften bij het gebruik van een bevoegdheid van een bestuursorgaan."

Een beleidsregel wordt vastgesteld bij schriftelijk besluit van een bestuursorgaan.

Een beleidsregel kan geen nieuwe bevoegdheden ten opzichte van derden scheppen, maar heeft betrekking op de wijze waarop een bestaande bevoegdheid zal worden uitgeoefend.

Beleidsregels dienen als toetsingskader voor het nemen van besluiten tot het verlenen van vergunningen en de daaraan te verbinden voorschriften en de handhaving.

Voor de motivering van een besluit kan volstaan worden met een verwijzing naar een bekend gemaakte beleidsregel.

Afwijking van een beleidsregel is alleen mogelijk in bijzondere omstandigheden. Bijzondere omstandigheden zijn die situaties waarbij handelen conform de beleidsregel voor één of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die onevenredig zouden zijn in verhouding tot het doel van de beleidsregel.

Aan deze beleidsregels zullen alle besluiten tot het verlenen van vergunning moeten worden getoetst.

De toetsing bij vergunningaanvragen vindt plaats op grond van het door het waterschap te behartigen waterstaatkundige belang, op basis van de daarvoor geldende wetten en overige regelgeving. In de beleidsregels staan criteria waaraan vergunningaanvragen voor initiatieven in of nabij wateren worden getoetst:

I. algemene toetsingscriteria: deze toetsingscriteria gelden in beginsel voor alle vergunningaanvragen;

II. bijzondere toetsingscriteria: deze toetsingscriteria gelden in beginsel alleen voor een of meer specifieke werken en/of werkzaamheden, zoals het maken van bouwwerken of het aanbrengen van opgaande beplanting langs wateren

Als bijzondere toetsingscriteria van de algemene toetsingscriteria afwijken, prevaleren de bijzondere criteria.

In Algemene regels staat onder welke voorwaarden zonder vergunningaanvraag bepaalde activiteiten kunnen worden uitgevoerd (met of zonder meldingsplicht).

Om de stappen van waterhuishoudkundige- en onderhoudstoetsing inzichtelijk te maken is voor elke behandelde activiteit een beslisboom bijgevoegd als bijlage.

Voorafgaande aan deze toetsing zal altijd moeten worden bekeken of er andere belanghebbenden zijn. De belangen van de eventuele derde belanghebbende(n) zullen op grond van artikel 3:4 Awb moeten worden meegewogen.

Afhandeling van aanvragen zal sneller kunnen geschieden indien de aanvrager reeds schriftelijk instemming heeft van de derdebelanghebbenden.

Op de diverse werkzaamheden/activiteiten kan ook andere (niet waterstaatkundige) wet- of regelgeving van toepassing zijn. Dit vormt geen toetsingkader voor het waterschap.

Het verlenen van een watervergunning door het waterschap ontslaat de vergunninghouder niet van de plicht om zich te houden aan overige wet- en regelgeving of van de plicht om maatregelen te nemen om te voorkomen dat derden (onevenredige) schade lijden.

Beleidsregels hebben zowel een externe werking naar ingelanden, bedrijven en organisaties als een interne werking voor het waterschap zelf. De beleidsregels zijn voor het waterschap ook richtinggevend bij het opstellen van een watertoets in het kader van procedures in de ruimtelijke ordening.

3.         Algemene toetsingscriteria

De navolgende onderwerpen zullen bij de toetsing van vergunningaanvragen en/of bij handhaving worden betrokken.

In art. 2.1 Wtw zijn de doelstellingen opgenomen die door de beheerder in acht moeten worden genomen bij de toepassing van de wet. Deze doelstelling zijn:

  • a.

    Voorkoming en waar nodig beperking van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste, in samenhang met

  • b.

    Bescherming en verbetering van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen en

  • c.

    Vervulling van maatschappelijke functies door het watersystemen.

In het Waterbeheersplan is aangegeven welke doelen Waterschap Veluwe binnen zijn beheersgebied nastreeft.

In de opbouw van deze algemene toetsingscriteria is aangesloten op de weergegeven doelen in het Waterbeheersplan en de doelstelling zoals genoemd in de Waterwet.

Het waterschap zal hier bij het verlenen van vergunning aan toetsen.

Indien van toepassing worden de voorschriften bij de vergunning opgesteld conform door het bestuur vastgestelde standaarden.

In de door het bestuur vastgestelde technische uitwerking is de  uitvoering van een aantal activiteiten die het waterschap nastreeft vastgelegd. Deze standaarden zullen dienen als uitgangspunt voor de voorschriften bij de vergunningverlening.

Reeds vastgestelde plannen

Wanneer voor/tijdens de vergunningaanvraag plannen door het waterschap of derden bijv. een Landinrichtingcommissie zijn vastgesteld op basis waarvan het profiel van het water nog moet worden gewijzigd dient hierop te worden geanticipeerd. Dit om inefficiënt werken te voorkomen. Indien geen rekening wordt gehouden met de vastgestelde plannen verleent het waterschap geen vergunning.

Gewenst grond- en oppervlaktewaterstanden

Met het ´Gewenste grond- en oppervlaktewaterregime´ (GGOR) worden de grond- en oppervlaktewaterstanden vastgelegd, die gewenst zijn bij het overwegende grondgebruik in een gebied.  Met behulp van het stelsel van wateren, stuwen en gemalen handhaaft Waterschap Veluwe zo goed mogelijk de gewenste waterstanden in zijn gebied en streeft daarmee naar de beschikbaarheid van water op de juiste locatie op het juiste moment.

Daar waar gedragingen of activiteiten een grote inbreuk maken op het vastgestelde GGOR  voor het betreffende gebied verleent het waterschap geen vergunning.

Vermindering wateroverlast en water voor droge tijden

  • Bergingscapaciteit

  • Doel van de bepalingen in de keur is onder andere het behouden van de bestaande bergingscapaciteit van het betreffende afwateringsgebied.

  • Gedragingen en activiteiten mogen geen verslechtering ten aanzien van het waterbergend vermogen van het oppervlaktewater tot gevolg hebben. Bergingscapaciteit die als gevolg van de voorgenomen activiteiten verloren zou gaan moet geheel en vooraf worden gecompenseerd. Bij het bepalen van de bergingscapaciteit houdt het waterschap rekening met de werknormen voor wateroverlast zoals afgesproken in het kader van het NBW. Daarvoor hanteert het waterschap in bebouwd gebied de T=100 lijn (dat wil zeggen de lijn waarbij de kans op het buiten zijn oevers treden kleiner is dan 1/100 per jaar) en in landelijk gebied de T=10 lijn (idem maar dan kleiner dan 1/10 per jaar). Indien bergingscapaciteit verloren gaat en deze niet wordt gecompenseerd verleent het waterschap geen vergunning.

  • Afname doorstroomcapaciteit

  • Doel van de bepalingen in de keur is onder andere het voorkomen van stremming, stuwing en wijziging van de afvoer en aanvoer van water. Als niet meer aan de doorstroomfunctie van het water wordt voldaan verleent het waterschap geen vergunning tenzij de doorstroming op een andere wijze wordt gecompenseerd.

Goede onderhoudsituatie

  • Doelmatig Onderhoud

    Het waterschap moet de A-wateren goed kunnen onderhouden tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten. Wijziging van het onderhoud is vaak onwenselijk vanwege de daaruit voortvloeiende kostenverhoging. Machinaal onderhouden kan door werken/beplanting e.d. bemoeilijkt worden doordat bijvoorbeeld meer rijbewegingen nodig zijn om het werk/de beplanting te ontzien. Ook kan door werken/beplanting e.d. machinaal onderhoud onmogelijk worden en is alleen nog uitsluitend duurder handmatig onderhoud mogelijk.

    Bij de behandeling van de vergunningaanvraag wordt beoordeeld of het onderhoud van de A-wateren naar behoren kan worden uitgevoerd. Uitgangspunt is wat in de legger is vastgelegd over de afmetingen van wateren. Gezien de grote variëteit aan wateren binnen het beheergebied van het waterschap is het niet mogelijk voor elke denkbare situatie dekkende criteria op te stellen. In ieder geval worden de volgende eisen aan de afmetingen van wateren en kunstwerken gesteld:

    Rijdend onderhoud:

    • het water dient bij waterbreedtes tot 6 meter (gerekend vanuit de insteek tot insteek) aan één zijde te zijn voorzien van een obstakelvrije vlakke strook van minimaal 5 meter breedte, waarbij rekening wordt gehouden met de hoogte van onderhoudsmaterieel van 4 m;

    • het water dient bij waterbreedtes van meer dan 6 meter (gerekend vanuit de insteek tot insteek) aan twee zijden voorzien te zijn van een obstakelvrije vlakke strook van minimaal 5 meter breedte, waarbij rekening wordt gehouden met de hoogte van onderhoudsmaterieel van 4 m;

    • de maximale breedte van het water die met standaard rijdend materieel te onderhouden is, bedraagt 12 meter (gerekend vanuit de insteek tot insteek);

    • in het water aanwezige voorwerpen mogen geen belemmering vormen voor het reguliere rijdende onderhoud.

    Varend onderhoud:

    • voldoende waterdiepte (ook naast eventueel mee te maaien natuurvriendelijke oevers): ontwerpdiepte minimaal 1,25 meter bij minimale bodembreedte van 2 meter;

    • voldoende lengte van de te onderhouden watergang;

    • voldoende doorvaarthoogte van de aanwezige kruisingen met infrastructuur: 1,25 meter ten opzichte

    • van normaalpeil of, wanneer minimum- en maximumpeil worden gehanteerd, tot maximumpeil;

    • beperkte breedte van de aangrenzende natuurvriendelijke oevers: maximaal 1,5 - 2 meter;

    • aanwezigheid van locaties waar een maaiboot te water kan worden gelaten: trailerhelling met ten minste een halfverharding, tenminste 3 meter breed, taludhelling 1:5 of flauwer;

    • aanwezigheid van een locatie waar maaisel uit het water kan worden verwijderd en op een voertuig kan worden geladen om zo te worden afgevoerd;

    • aanwezigheid van een locatie van 10 meter bij 10 meter waar maaiboot gekeerd kan worden.

    Groot onderhoud (baggeren en vervangen van de beschoeiing):

    • bouw(werken)/ steigers/ terrassen binnen 1 meter vanaf kant water dienen voorafgaand aan groot onderhoud verwijderd te worden door de vergunninghouder

Herstel en behoud van bijzondere natuur

  • Functie van het oppervlaktewater

  • Indien de activiteit plaatsvindt in of in de nabijheid van een water waaraan bijzondere waarden zijn toegekend of van water gelegen in een gebied waaraan bijzondere waarden zijn toegekend door het Rijk c.q. Provincie c.q. het waterschap, verleent het waterschap vergunning indien voldaan wordt aan de aanvullende eisen zoals gesteld in de uitwerkingsplannen/besluiten van het waterbeheerplan. Is er geen uitwerkingsplan voor het desbetreffende water vastgesteld dan toetst het waterschap of niet in strijd wordt gehandeld met de doelstellingen zoals opgenomen bij de functietoekenning in het Waterplan Gelderland.

Goede waterkwaliteit

  • Ecologie

  • In artikel 2.1, eerste lid, Waterwet zijn de doelstellingen van het waterbeheer opgesomd die in onderlinge samenhang richtinggevend zijn bij de toepassing  van alle bevoegdheden  en de verdere uitvoering van de Waterwet. Dit is de kern van integraal waterbeheer. De doelstellingen begrenzen de wijze waarop met toepassing van de wettelijke bevoegdheden beperkingen kunnen worden gesteld aan activiteiten en rechten van burgers, particuliere instellingen en bedrijven. Zij operationaliseren met andere woorden het specialiteitbeginsel. Bescherming en verbetering van de ecologische kwaliteit van watersystemen is een van de genoemde doelstellingen. Dit dient dan ook beschermd te worden middels de keur. Als algemeen criterium geldt dat er geen negatief effect mag zijn op aanwezige of nog te ontwikkelen ecologische waarden. De toetsing hangt mede af van de functie van het betreffende water waar de activiteit plaatsvindt.

  • Onderscheid is gemaakt in KRW-waterlichamen, HEN- en SED-wateren en overige wateren.

  • KRW-waterlichamen

  • Voor de KRW-waterlichamen is de huidige ecologische toestand per kwaliteitselement (vissen, waterplanten, zuurstof etc.) gekwantificeerd en vastgelegd in het provinciaal waterplan en in het waterbeheerplan. In de Nederlandse wetgeving is bepaald dat de ecologische toestand ten opzichte van deze huidige ecologische toestand niet mag achteruitgaan. Elke vergunning aanvraag met betrekking tot een KRW-waterlichaam wordt hieraan getoetst.

  • HEN- en SED-wateren en overige wateren

  • Voor de HEN- en SED-wateren die géén KRW-waterlichaam zijn, is de huidige ecologische toestand niet gekwantificeerd en vastgesteld in het provinciaal waterplan of in het waterbeheersplan. Wel is voor de beschrijving van de optimale situatie de HEN/SED nota vastgesteld. Elke vergunning aanvraag met betrekking tot een HEN of SED water wordt hieraan getoetst.

  • Fysische/chemische waterkwaliteit

    De Waterwet zelf voorziet in de bescherming van de chemische/fysische waterkwaliteit. Bij de behandeling van de vergunningaanvraag voor de keur wordt getoetst op wat het effect is op de waterkwaliteit. Als algemeen criterium geldt dat er geen negatief effect mag zijn op de waterkwaliteit. Volgens de Waterwet en het Besluit bodemkwaliteit gelden de volgende voorwaarden:

    • Bij de aanleg te gebruiken materialen mogen geen uitloogbare zwarte lijst of grijze lijst stoffen bevatten (bijvoorbeeld gewolmaniseerd hout, gecreosoteerd hout of verzinkte steigerdelen)

    • Bij de aanleg te gebruiken bouwstoffen (bijvoorbeeld grond puin of granulaat, e.d.) dienen te voldoen aan de eisen van het Besluit bodemkwaliteit.

4.         De Beleidsregels

Betreft vergunning van het keurartikel 4.1 lid 1 en 4.1 lid 2 onder a.

1. "Het is verboden zonder vergunning van het bestuur wateren aan te leggen."

2. "Het is verboden zonder vergunning van het bestuur gebruik te maken van de kernzone en beschermingszones van een water door, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder:

a.         werkzaamheden te verrichten."

Toepassingsgebied

  • Wateren en beschermingszones

  • Doel

  • Doel van de bepaling in de keur ten aanzien van demping of vergroting dan wel het aanleggen van wateren is het beschermen van de doorstroming en bergingscapaciteit in het watersysteem en de aantasting van de functie van het water, en het onbelemmerd kunnen uitvoeren van het onderhoud.

  • Naast onderstaande toetsing wordt getoetst aan de criteria in hoofdstuk 3: Algemene toetsingscriteria

  • |Het aanleggen, dempen of vergroten van een water kan een negatieve invloed hebben op de werking van het watersysteem. Het uitgangspunt bij de beleidsregel is dat het watersysteem in beginsel niet negatief mag worden beïnvloed. Een demping dient in beginsel volledig gecompenseerd te worden en de afvoercapaciteit van een water mag niet verminderen.

Specifieke toetsingscriteria

  • Ecologie

  • Het dempen van een water kan grote gevolgen hebben voor de aanwezige flora en fauna door het verstoren of zelfs verdwijnen van de habitats. Door een wijziging van het water kan de waterkwaliteit verminderen waarbij het voortbestaan van aanwezige flora en fauna kan bedreigen.

  • Een vergroting van een water kan leiden tot lagere stroomsnelheden wat in strijd kan zijn met de functie van het water. In deze gevallen verleent het waterschap geen vergunning.

  • Wanneer het dempen wordt toegestaan moet het oppervlaktewaterlichaam eenzijdig stroomafwaarts gedempt worden, zodat de in het water levende organismen kunnen ontsnappen. In dat geval moet de aanwezige bagger voordat het wordt verwijderd eerst worden onderzocht op aanwezige fauna.

  • Verleggen

  • Het verleggen van een water heeft tot gevolg dat het huidige water na verlegging zal worden gedempt. Wanneer de functie en de watervoerendheid gewaarborgd blijft kan dit onder voorwaarden worden toegestaan. Voorwaarden zijn het behoud van de onderhoudsmogelijkheden en het water mag niet eerder gedempt worden dan dat het nieuwe water de functie heeft overgenomen.

  • Functie

  • Als de demping of verlegging tot gevolg heeft dat het water of het watersysteem niet meer aan de functie kan voldoen verleent het waterschap geen vergunning.

Voorschriften

Bij het verlenen van een vergunning stelt het waterschap voorschriften.

Het betreffen onder andere voorschriften m.b.t. de volgende onderwerpen:

  • Garanderen van de waterafvoer;

  • Compensatie;

-      Het voorkomen van nadelige effecten op de flora en fauna;

Toe te passen materialen;

-      Onderhoud.

Betreft vergunning van de keurartikelen 4.1 lid 2a en 2b..

"Het is verboden zonder vergunning van het bestuur gebruik te maken van de kernzone en beschermingszones van een water door, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder:

a.         werkzaamheden te verrichten;

b.         werken of opgaande (hout)beplantingen te plaatsen of te behouden, dan wel aanwezige (hout)beplantingen te verwijderen;"

Toepassingsgebied

  • A-wateren en beschermingszones

  • Doel

  • Doel van de bepaling in de keur ten aanzien van bruggen is voorkoming van stremming/stuwing in de waterhuishouding en de aantasting van de functie van het water en mogelijke belemmeringen voor het onderhoud.

  • Naast onderstaande toetsing wordt getoetst aan de criteria in hoofdstuk 3: Algemene toetsingscriteria.

Specifieke toetsingscriteria

  • Stremming

  • Een brug mag de waterberging niet verminderen en een toenemende kans op opstuwing door stremming, waardoor zowel vertraging van de afstroming als verhoging van de waterstand optreedt, dient te worden voorkomen. De aanleg van een brug dient daarom plaats te vinden door het aanbrengen van een enkele overspanning met landhoofden buiten de insteek. Wanneer een enkele overspanning niet mogelijk is en met pijlers gewerkt moet worden, moet voldoende afstand tussen de pijlers aanwezig zijn. Indien het voor de doorstroming nodig is worden er eisen gesteld aan de vorm van de pijlers.

  • Om te voorkomen dat de brug bij een hoge waterstand in het water komt te liggen, dient de onderzijde van de brug minimaal even hoog te liggen als de insteek van het water. Immers als de brug in het water ligt kan het een sterk stuwende werking hebben en dit dient te worden voorkomen.

  • Bruggen worden meestal geplaatst om percelen naar de openbare weg te ontsluiten of om twee naast elkaar gelegen percelen te ontsluiten. Bij het toetsen of een brug noodzakelijk is wordt rekening gehouden met verschillende aandachtspunten. Dit zijn: de functie van de brug de afmetingen van het water, al aanwezige ontsluitingen van het betreffende perceel en of het een ontsluiting van een woon- of een bedrijfsperceel betreft.

  • In principe wordt er maar een ontsluiting per perceel toegestaan.

  • Ecologische functie en waterkwaliteit

  • Bruggen kunnen een negatieve invloed hebben op de waterkwaliteit en ook op de ecologische functie van het betreffende water. In sommige gevallen kunnen in een watervergunning daarom extra voorschriften worden opgenomen om de waterkwaliteit en de ecologische functie te waarborgen. Dit gebeurt met name bij bruggen in wateren met een bijzondere waarde of in een ecologische verbindingszone.

  • Onderhoud

  • Bruggen kunnen een nadelige invloed hebben op de tot dan toe gehanteerde onderhoudsmethode. Is er sprake van maatschappelijk niet verantwoorde kostenverhoging voor het onderhoud dan verleent het waterschap geen vergunning.

  • Regulier onderhoud kan op meerdere manieren worden uitgevoerd. Het onderhoud aan wateren wordt  in principe machinaal uitgevoerd. Dit kan zijn door varend (maaiboot) of door rijdend onderhoud.

  • In het geval van rijdend onderhoud mag een brug geen nadelige invloed hebben op de tot dan toe gehanteerde onderhoudsmethode. De minimale afstand tot een ander kunstwerk (boven- en benedenstrooms) moet 10 meter bedragen. Dit is namelijk de minimale afstand waarbij nog redelijk (machinaal) onderhoud van het water kan plaatsvinden. Een uitzondering op deze afstand kan worden gemaakt wanneer het betreffende kavel in een reeks van bebouwde kavels smaller dan 10 meter ligt en voor de ontsluiting van het perceel afhankelijk is van de brug en er geen combinatie met naastliggend perceel mogelijk is.

  • In het geval van varend onderhoud dient het water voldoende ruimte te bieden om de boot op een voor de onderhoudsmedewerker redelijke manier door het water te sturen. Daarvoor dient de doorvaarhoogte ( afstand onderkant brug tot waterpeil) toereikend te zijn. Daarom is de minimale doorvaarhoogte gesteld op 1,25 meter (uitgaande van het hoogste (streef)peil). Om de maaiboot voldoende ruimte te geven om te manoeuvreren dient de afstand tussen eventueel aanwezige pijlers minimaal 2,50 meter te bedragen.

  • Stabiliteit van het talud

    Bruggen worden niet toegestaan als dientengevolge de stabiliteit van het talud wordt aangetast. Dit zou inzakking en daardoor stremmingen in de doorstroming kunnen veroorzaken.

    De stabiliteit kan ondermeer in gevaar komen door:

    • schaduwwerking. Hierdoor neemt de dichtheid van de grasmat op het talud af, hetgeen de kans op erosie vergroot;

    • belastingtoename. De brug oefent een zekere druk uit op de ondergrond. Door deze belastingtoename kan het gebeuren dat het talud instabiel wordt en gaat afschuiven.

    Het ter compensatie aanbrengen van beschoeiing wordt niet toegestaan als dit volgens de beleidsregels beschoeien niet is toegestaan.

    Het waterschap verleent geen vergunning voor bruggen als de stabiliteit van het talud wordt aangetast.

    De taluds onder de brug hebben door de brug minder zonlicht met als gevolg dat de grasmat niet voldoende ontwikkeld. De kans op uitspoeling wordt daarmee vergroot en het herstel wordt door de aanwezigheid van de brug bemoeilijkt.

    Daarom dienen de taluds onder de brug onderhoudsvrij te worden aangelegd. Over de wijze van uitvoeren kunnen extra voorschriften worden opgenomen.

  • Recreatief medegebruik

  • In het kader van recreatief medegebruik is het bij wateren aangewezen als vaar- of recreatiewater mogelijk dat bij de plaatsing van de brug hiermee rekening moet worden gehouden.

Voorschriften

Bij het verlenen van een vergunning stelt het waterschap voorschriften.

Het betreft onder andere voorschriften m.b.t. de volgende onderwerpen:

  • toe te passen materialen;         

  • constructie;

  • toe te passen materialen;

  • bevestiging;

  • afwerking.

Betreft vergunning van de keurartikelen 4.1 lid 2a en 2b..

"Het is verboden zonder vergunning van het bestuur gebruik te maken van de kernzone en beschermingszones van een water door, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder:

a.         werkzaamheden te verrichten;

b.         werken of opgaande (hout)beplantingen te plaatsen of te behouden, dan wel aanwezige (hout)beplantingen te verwijderen;"

Toepassingsgebied

  • A -wateren en beschermingszones

  • Doel

  • Doel van de bepaling in de keur ten aanzien van dammen met duikers is voorkoming van verminderde berging, stremming/stuwing in de waterhuishouding en de aantasting van de functie van het water en de mogelijke belemmeringen voor het onderhoud.

  • Naast onderstaande toetsing wordt getoetst aan de criteria in hoofdstuk 3: Algemene toetsingscriteria.

Specifieke toetsingscriteria

Stremming

Een duiker mag de waterberging niet verminderen en een toenemende kans op opstuwing door stremming, waardoor zowel vertraging van de afstroming als verhoging van de waterstand optreedt, dient te worden voorkomen.

Bij het plaatsen van een duiker treedt een vernauwing op van het betreffende water, waardoor de doorstroming van het water vermindert. Er wordt dan ook terughoudend omgegaan met het verlenen van een vergunning voor een dam met een duiker. Dammen met duikers worden alleen toegestaan als de noodzaak kan worden aangetoond. Er worden voorwaarden gesteld aan de afmetingen van de duiker, de plaats van de duiker en het aantal duikers per perceel, om de afwatering van het gebied waarbinnen het water zich bevindt te garanderen.

Dammen met duikers worden meestal geplaatst om percelen naar de openbare weg te ontsluiten of om twee naast elkaar gelegen percelen te ontsluiten. Bij het toetsen of een dam met duiker noodzakelijk is en ook bij het toetsen van de gewenste afmetingen,  wordt rekening gehouden met verschillende aandachtspunten. Dit zijn: de functie van de dam met duiker, de afmetingen van de watergang, al aanwezige ontsluitingen van het betreffende perceel en of het een ontsluiting van een woon- of een bedrijfsperceel betreft.

In principe wordt er maar een ontsluiting per perceel toegestaan.

Als het gaat om de doorstroming en de waterberging van een watergang zijn voornamelijk de diameter en de lengte van de duikerbuis van belang. Hoe kleiner de diameter en hoe groter de lengte van de duikerbuis, hoe meer opstuwing en verlies aan waterberging er in de watergang optreedt. Hoe groter dus ook het negatieve effect op de waterhuishouding is. Afhankelijk van de functie en de afmetingen van de watergang worden er eisen gesteld aan de afmetingen van de dam met duiker. 

Daarnaast is ook de functie van de duiker bepalend voor de maximale buislengte. Voor dammen met duikers die gebruikt worden als ontsluiting van percelen gelden standaard maximale duikerlengtes. De maximaal toegestane afmetingen van infrastructurele duikers (duikers die onder wegen doorlopen om oppervlaktewateren aan weerszijden van die wegen te verbinden) worden per geval bepaald.

Voor particuliere voorzieningen geldt dat een duiker ten behoeve van de bereikbaarheid van een huiskavel maximaal 10 meter mag zijn.

Voor bedrijfsmatige doeleinden geldt dat een duiker ten behoeve van de bereikbaarheid maximaal 12 meter lang mag zijn. Als de aanvrager een bijzonder belang kan aantonen, kan een duiker tot maximaal 18,00 meter worden toegestaan.

Diameter

Bepalend voor de diameter van de te leggen duiker is de afmeting waarbij de duiker geen knelpunt vormt voor de waterhuishouding

(zodat bovenstrooms geen of zo minimaal mogelijk opstuwing zal optreden of dat er geen gerede kans is dat de duiker verstopt raakt). Uitgangspunt hierbij is een maximale stroomsnelheid van 0,5m/s bij een bepaald debiet (maatgevende afvoer door de duiker). Dit debiet is gerelateerd aan het afwaterend

oppervlak van het achterliggende stroomgebied en eventuele lozingen. De minimale afmeting is 400mm en  500mm in geval de duiker onderdeel is van een openbare weg.

Wijze van aanleggen

De duiker dient waterpas of evenwijdig aan het bodemverhang te worden gelegd. De duiker dient met een overdiepte van minimaal 10 centimeter te worden gelegd. De binnenonderkant of vloeivlak van de duiker komt dan lager te liggen dan de normale vaste bodem van de watergang.

Hiervan kan worden afgeweken indien het bovenstroomse gedeelte van het water moet/kan functioneren als buffer.

De duiker moet zijn voorzien van een dekking. De dekking moet gelijkmatig worden verdeeld en verdicht. Dit om drukspreiding op de duiker te creëren waardoor de stabiliteit en de constructie van de duiker voldoende worden beschermd. Een beschadigde of verschoven duiker kan zorgen voor opstuwing in het water en dit dient te worden voorkomen.

Ecologische functie en waterkwaliteit

Dammen met duikers kunnen een negatieve invloed hebben op de waterkwaliteit en ook op de ecologische functie van het betreffende water. In sommige gevallen kunnen in een watervergunning daarom extra voorschriften worden opgenomen om de waterkwaliteit en de ecologische functie te waarborgen. Dit gebeurt met name bij relatief lange (infrastructurele) duikers, en duikers in ecologische verbindingszones.

Onderhoud

Duikers kunnen een nadelige invloed hebben op de tot dan toe gehanteerde onderhoudsmethode. Is er sprake van maatschappelijk niet verantwoorde kostenverhoging voor het onderhoud dan verleent het waterschap geen vergunning.

Regulier onderhoud kan op meerdere manieren worden uitgevoerd. Het onderhoud aan wateren wordt  in principe machinaal uitgevoerd. Dit kan zijn door varend (maaiboot) of door rijdend onderhoud.

In het geval van rijdend onderhoud mag een duiker geen nadelige invloed hebben op de tot dan toe gehanteerde onderhoudsmethode. De minimale afstand tot een ander kunstwerk (boven- en benedenstrooms) moet 10 meter bedragen. Dit is namelijk de minimale afstand waarbij nog redelijk (machinaal) onderhoud van het water kan plaatsvinden. Een uitzondering op deze afstand kan worden gemaakt wanneer het betreffende kavel in een reeks van bebouwde kavels smaller dan 10 meter ligt en voor de ontsluiting van het perceel afhankelijk is van de duiker en er geen combinatie met naastliggend perceel mogelijk is.

In het geval van varend onderhoud dient het water voldoende ruimte te bieden om de boot op een voor de onderhoudsmedewerker redelijke manier door het water te sturen. Daarvoor dient de doorvaarhoogte toereikend te zijn. Daarom is de minimale doorvaarhoogte gesteld op 1,25 meter (uitgaande van het hoogste (streef)peil). Om de maaiboot voldoende ruimte te geven om te manoeuvreren dient de breedte van de duiker aan de binnenzijde minimaal 2,50 meter te bedragen en dient de waterdiepte minimaal 1 meter te bedragen.

Recreatief medegebruik

In het kader van recreatief medegebruik is het bij wateren aangewezen als vaar- of recreatiewater mogelijk dat bij de plaatsing van de duiker hiermee rekening moet worden gehouden.

Voorschriften

Bij het verlenen van een vergunning stelt het waterschap voorschriften.

Het betreft onder andere voorschriften m.b.t. de volgende onderwerpen:

  • toe te passen materialen;         

  • constructie;

  • toe te passen materialen;

  • bevestiging;

  • afwerking.

Betreft vergunning van het keurartikel 4.1 lid 2a, 2b en 2e:

"Het is verboden zonder vergunning van het bestuur gebruik te maken van de kernzone en beschermingszones van een water door, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder:

a.    werkzaamheden te verrichten;

b.    werken of opgaande (hout)beplantingen te plaatsen of te behouden, dan wel aanwezige (hout)beplantingen te verwijderen;

Toepassingsgebied

  • A -wateren en beschermingszones.

  • Doel

  • Doel van de bepaling in de keur ten aanzien van beschoeiing is oeverbescherming en voorkoming van stremming/opstuwing in de waterhuishouding en de aantasting van de functie van het water en de mogelijke belemmeringen voor het onderhoud.

  • Naast onderstaande toetsing wordt getoetst aan de criteria in hoofdstuk 3: Algemene toetsingscriteria

Specifieke toetsingscriteria

Vervanging van beschoeiing

Wanneer bestaande beschoeiing wordt vervangen, mag dit geen (verdere) verslechtering van de bestaande situatie tot gevolg hebben. Wanneer de beschoeiing op de oorspronkelijke plaats wordt gezet en uit exact dezelfde afmetingen en materiaal bestaat, kan een aantal stappen uit de beslisboom worden overgeslagen, mits het materiaal niet milieubelastend is

Invloed op doorstroomprofiel

Als gevolg van plaatsing van beschoeiing in een water kan het doorstroomprofiel verkleind worden. Hierdoor wordt de natte oppervlakte verkleind. Uit berekeningen blijkt dat bij een constant debiet de stroomsnelheid evenredig toeneemt met de verkleining van de natte oppervlakte. Het plaatsen van beschoeiingen kan grotere stroomsnelheden tot gevolg hebben. Grote stroomsnelheden kunnen erosie van de waterbodem en nadelige effecten op het waterleven tot gevolg hebben. Naast toename van de stroomsnelheid kan het plaatsen van beschoeiing ook een vermindering van de bergingscapaciteit tot gevolg hebben. Het waterschap verleent geen vergunning indien door beschoeiing het doorstroomprofiel wordt verkleind.

Onderhoud

Te plaatsen beschoeiing in een A-water mag niet leiden tot wijziging van het tot dan toe gehanteerde onderhoudsbeleid.

Functie water

Indien de beschoeiing wordt geplaatst in een water of een gebied waaraan bijzondere natuurwaarden of ecologische waarden zijn toegekend dient de beschoeiing natuurvriendelijk te worden ingericht. In de voorschriften kunnen eisen aan het type beschoeiing worden gesteld.

Voorschriften

Bij het verlenen van een vergunning stelt het waterschap voorschriften. Het betreffen onder andere voorschriften met betrekking tot de volgende onderwerpen:

  • toe te passen materialen;

  • opzetten van taluds om erosie en inspoeling van de grond tegen te gaan;

  • uitvoering in de droge of de natte;

  • afwerking.

Betreft ontheffing van het keurartikel 4.1 lid 2, b: "Het is verboden zonder vergunning van het bestuur gebruik te maken van de kernzone en beschermingszones van een water door, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder opgaande (hout)beplantingen te plaatsen of te behouden, dan wel aanwezige (hout)beplantingen te verwijderen."

Toepassingsgebied

  • A -wateren en beschermingszones.

  • Doel

  • Doel van de bepaling in de keur ten aanzien van beplanting is, vanuit zowel de functie als onderhoudsoogpunt, tegengaan van ongewenste situaties.

  • Naast onderstaande toetsing wordt getoetst aan de criteria in hoofdstuk 3: Algemene toetsingscriteria.

Specifieke toetsingscriteria

Profiel van het water

Het profiel van het water moet geschikt zijn voor de aanwezigheid van opgaande beplanting. De beplanting mag geen nadelige invloed hebben op de waterhuishouding of op de (ecologische) waterkwaliteit. Dit kan onder andere worden veroorzaakt door:

  • de aanwezigheid van wortels en opgaande beplanting die de doorstroming belemmeren, tenzij dit vanuit de functie gewenst is;

  • beschaduwing van het water waardoor de grasmat van het talud minder dicht wordt, hetgeen erosie tot gevolg kan hebben. Vergunning wordt dan ook alleen verleend als het talud een dusdanige flauwe helling heeft dat de afname van de dichtheid van de grasmat geen erosie tot gevolg heeft, tenzij het ontwikkelen van meandering en of beschaduwing een doel is;

  • de doorstroming van het water niet voldoende groot is om eventueel ingevallen blad af te kunnen voeren.

Is er sprake van genoemde gevallen dan verleent het waterschap geen vergunning.

In geval van retentiegebieden verleent het waterschap uitsluitend vergunning indien de retentiecapaciteit, die is vastgelegd in het waterschapsbesluit tot inrichting van een locatie tot retentie, blijft bestaan en het onderhoud niet wordt bemoeilijkt of toeneemt. Het risico van eventuele schade aan de beplanting die als gevolg van daadwerkelijke ingebruikname als retentie ontstaat is voor de eigenaar van de beplanting.

Onderhoud van het water

Het hebben van beplanting mag niet leiden tot een wijziging van de tot dan toe gehanteerde onderhoudsmethode, tenzij vanuit de functie van het desbetreffende water beplanting wenselijk is. Wijziging van het onderhoud is vaak onwenselijk vanwege de daaruit voortvloeiende kostenverhoging. Immers machinaal onderhouden kan door beplanting bemoeilijkt worden door meer rijbewegingen die nodig zijn om beplanting te ontzien. Vooraf moet dan bekeken worden of het opsnoeien van beplanting nodig is om toegang te bieden aan het materieel. Door de omvang die de beplantingen hebben of kunnen aannemen na verloop van jaren kan de toegang van het materieel geheel worden belemmerd. In beide gevallen zal ander en meer materieel en mankracht ingezet moeten worden om het onderhoud te kunnen plegen. Aangezien toestaan van beplanting een precedent kan scheppen voor gelijke gevallen is dit laatste maatschappelijk niet verantwoord. (zie ook "onderhoud" bij de algemene toetsingscriteria).

Bij eenzijdig onderhoud kan het mogelijk zijn om beplanting toe te staan. Hierbij moet het mogelijk blijven om de uitkomende specie op het land te kunnen zetten. Daarvoor moet er bij het aanbrengen van de beplanting voldoende ruimte over blijven. Twee meter is over het algemeen voldoende.

Is er sprake van maatschappelijk niet verantwoorde kostenverhoging voor het onderhoud verleent het waterschap geen vergunning.

Rooien van opgaande beplantingen

Het waterschap verleent geen vergunning voor het rooien van opgaande beplanting als de beplanting een functie heeft ten aanzien van oeverbescherming en beschaduwing.

Beplanting op gronden van het waterschap

Wanneer beplanting wordt aangebracht op onroerende zaken van het waterschap zal de beplanting door natrekking onderdeel worden van deze onroerende zaak. Hierdoor wordt het waterschap verantwoordelijk voor de beplanting, bij schade die wordt veroorzaakt door de beplanting en draait het waterschap op voor de kosten van onderhoud aan de beplanting. Dit wordt niet wenselijk geacht en hiervoor verleent het waterschap geen vergunning

Opgeleide wateren

Opgeleide wateren kenmerken zich doordat het water hoger ligt dan het maaiveld. Hiervoor zijn maatregelen getroffen om te voorkomen dat het water door de bodem zijn natuurlijke weg volgt. Deze maatregelen bestaan vooral uit het aanbrengen van een leemlaag. Indien deze leemlaag wordt beschadigd door wortelgroei of door het omwaaien van de boom kunnen de gevolgen zeer groot zijn.

Het waterschap verleent geen vergunning voor het aanbrengen van beplanting nabij opgeleide wateren.

Voorschriften

Bij het verlenen van een ontheffing stelt het waterschap voorschriften. Het betreffen onder andere voorschriften m.b.t. de volgende onderwerpen:

  • treffen van voorzieningen om beschadigingen van taluds en om erosie en inspoeling van grond tegen te gaan.

  • Positie van de beplanting t.o.v. het water ter voorkoming van wortelgroei en te voeren onderhoud

Het waterschap geeft de voorkeur aan in het gebied passende (inheemse) opgaande beplanting langs wateren.

Betreft vergunning van het keurartikel 4.1 lid 2b en artikel 4.4: "Het is verboden zonder vergunning van het bestuur gebruik te maken van de kernzone en beschermingszones van een water door, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder:

b.    werken of opgaande (hout)beplantingen te plaatsen of te behouden, dan wel aanwezige (hout)beplantingen te verwijderen;

Het is verboden zonder vergunning van het bestuur gebruik te maken van bergingsgebieden door, anders dan in overstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder werken aan te brengen of werkzaamheden uit te voeren die het bergend vermogen doen afnemen.

Bouwwerken vallen onder het begrip werken

Bouwwerken zijn constructies van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke op de plaats van bestemming direct of indirect steun vinden in of op de grond. Dit betreft niet de "gangbare" veekering van houten palen tot 1 meter boven maaiveld met draad en/of gaas.

Toepassingsgebied

  • A -wateren en beschermingszones en bergingsgebieden.

  • Doel

  • Doel van de bepaling in de keur ten aanzien van bouwwerken is voorkoming van stremming/opstuwing in de waterhuishouding en de aantasting van de functie van het water en de mogelijke belemmeringen voor het onderhoud en de bereikbaarheid van waterstaatswerken.

  • Naast onderstaande toetsing wordt getoetst aan de criteria in hoofdstuk 3: Algemene toetsingscriteria.

Specifieke toetsingscriteria

Vervanging van reeds aanwezige bouwwerken

Indien de aanvraag een vervanging van een reeds aanwezig bouwwerk betreft zal dit worden toegestaan mits aanwezige  risico's  voor de waterkwantiteit, in de oude situatie, verholpen worden en er geen uitbreiding plaatsvindt of verandering van positie.

Indien positie of afmeting veranderen, moet worden getoetst aan onderstaande criteria.

Stabiliteit van het talud

Bouwwerken langs een water worden niet toegestaan als dientengevolge de stabiliteit van het talud wordt aangetast. Dit zou inzakking en daardoor stremmingen in de doorstroming kunnen veroorzaken.

De stabiliteit kan ondermeer in gevaar komen door:

  • schaduwwerking. Hierdoor neemt de dichtheid van de grasmat op het talud af, hetgeen de kans op erosie vergroot;

  • belastingtoename. Het bouwwerk oefent een zekere druk uit op de ondergrond. Door deze belastingtoename kan het gebeuren dat het talud instabiel wordt en gaat afschuiven.

Het ter compensatie aanbrengen van beschoeiing wordt niet toegestaan als dit volgens de beleidsregel beschoeien niet is toegestaan.

Het waterschap verleent geen vergunning voor bouwwerken als de stabiliteit van het talud wordt aangetast.

Opgeleide wateren

Bebouwing kan de veiligheid van de kade, en dus de waterbeheersing, op drie manieren beïnvloeden:

  • waar water over het grondoppervlak kan stromen (bijv. bij hevige regenval), zal de erosie langs de bebouwing veel groter zijn dan elders. Dit komt door de stroomconcentratie langs de bebouwing en door de afwezigheid van een erosiebestendige grasmat;

  • lekwegen langs bijvoorbeeld wanden, vloeren en drainagesystemen, die de aanzet tot uitspoeling en lekkage kunnen vormen;

  • door de aanwezigheid van een bouwwerk kan extra belasting op het grondlichaam optreden als gevolg van eigen gewicht en windbelasting.

Het waterschap verleent uitsluitend vergunning voor bebouwing nabij een opgeleid water, wanneer dit buiten de teen van het talud gebeurt en kruipruimteloos wordt gebouwd. Slechts in dit geval zal de aanwezigheid van een bouwwerk afschuiving van de kade juist tegengaan. Het extra gewicht ervan beschermt namelijk tegen afschuiven, bovendien wordt door kruipruimteloos te bouwen geen grond langs de teen van de kade verwijderd. Verwijderen van grond langs de teen van de kade heeft immers een afname van de tegendruk tot gevolg, waardoor de kans op bezwijken toeneemt.

Retentie en bergingsgebieden

Bebouwing in retentie- en bergingsgebieden is in principe onacceptabel vanwege:

  • verminderde bergingscapaciteit;

  • toename of bemoeilijking van onderhoud van de retentie/berging;

  • beperking van de snelheid waarmee de retentie/berging zich kan vullen/legen;

  • in geval van daadwerkelijke ingebruikname als retentie of berging kans op ("grote") schade aan bebouwing.

Het waterschap verleent uitsluitend vergunning indien de bergings- of retentiecapaciteit, die is vastgelegd in het waterschapsbesluit tot inrichting van een locatie tot waterberging of retentie, blijft bestaan en het onderhoud niet wordt bemoeilijkt of toeneemt. Een eventuele schade aan het bouwwerk die als gevolg van daadwerkelijke ingebruikname als retentie of berging ontstaat is voor de eigenaar/gebruiker van het bouwwerk.

Bouwwerken op beduikerde wateren

Door het plaatsen van een bouwwerk op of nabij een beduikerd water kan de bereikbaarheid van de duiker worden verslechterd. In geval van beschadigingen aan de duiker of verstoppingen kan dit grote gevolgen hebben. Voor het plaatsen van een bouwwerk op of nabij een beduikerd water met als gevolg dat de bereikbaarheid verslechterd verleent het waterschap geen vergunning.

Onderhoud

Het hebben van een bouwwerk mag niet leiden tot een wijziging van de tot dan toe gehanteerde onderhoudsmethode. Wijziging van het onderhoud is vaak onwenselijk vanwege de daaruit voortvloeiende kostenverhoging. Immers machinaal onderhouden kan door een bouwwerk bemoeilijkt worden of zelfs in het geheel worden belemmerd. In beide gevallen zal ander en meer materieel en mankracht ingezet moeten worden om het onderhoud te kunnen plegen. Bij eenzijdig onderhoud kan het mogelijk zijn om bouwwerken toe te staan. Hierbij moet het mogelijk blijven om de uitkomende specie op het land te kunnen zetten.

Is er sprake van maatschappelijk niet verantwoorde kostenverhoging voor het onderhoud verleent het waterschap geen vergunning.

Verwijdering

Indien het bouwwerk geen enkele functie vervult, is verwijdering gewenst en verleent het waterschap vergunning voor de verwijdering van het bouwwerk, mits het water in oorspronkelijke staat wordt hersteld.

Voorschriften

Bij het verlenen van een vergunning stelt het waterschap voorschriften. Het betreffen onder andere voorschriften m.b.t. de volgende onderwerpen:

  • opzetten van taluds met zoden om erosie en inspoeling van de grond tegen te gaan;

  • toe te passen materialen;

  • afwerking;

  • onderhoud;

  • beschoeiing;

  • uitvoering in droge of natte.

Betreft vergunning van het keurartikel 4.1 lid 2a.

"Het is verboden zonder vergunning van het bestuur gebruik te maken van de kernzone en beschermingszones van een water door, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder:

a.         werkzaamheden te verrichten.

Toepassingsgebied

  • A -wateren en beschermingszones

  • Doel

  • Doel van de bepaling in de keur ten aanzien van graven in of nabij wateren is het voorkomen van stremming/opstuwing in de waterhuishouding en de aantasting van de functie van het water, goede stabiliteit van het talud en het onbelemmerd kunnen uitvoeren van het onderhoud.

  • In die gevallen dat het graven het doel heeft om het water te verruimen is de beleidsregel voor het dempen of graven van wateren van toepassing.

  • Grondroeringen die plaatsvinden in het kader van landbouwkundig gebruik (o.a. ploegen, spitten) vallen niet onder dit keurverbod. Uiteraard mogen deze geen bedreiging vormen voor de waterhuishouding (bijvoorbeeld door dat grond in het water spoelt/valt waardoor de doorstroming wordt belemmerd)of de stabiliteit van de taluds aantasten. Hierop is de zorgplicht van toepassing.

  • Naast onderstaande toetsing wordt getoetst aan de criteria in hoofdstuk 3: Algemene toetsingscriteria.

Specifieke toetsingscriteria

Grondroering in combinatie met werken

In de meeste gevallen zullen graafwerkzaamheden het gevolg zijn van het aanleggen van werken. Wanneer deze werken binnen de keurzone plaatsvinden, is bij het verlenen van de keurvergunning voor het aanleggen van werken reeds rekening gehouden met de grondroeringen.

Belasting op talud

Graafwerkzaamheden in of nabij een water ten behoeve van o.a. het uitvoeren van werken, de bewerking van terreinen en het plaatsen van beplantingen kunnen een negatieve uitwerking hebben op de waterhuishouding. Wanneer risico op afschuiving bestaat, waardoor doorstroming kan worden belemmerd verleent het waterschap geen vergunning voor het uitvoeren van graafwerkzaamheden.

Voorschriften

Bij het verlenen van een vergunning stelt het waterschap voorschriften.

Het betreffen onder andere voorschriften m.b.t. de volgende onderwerpen:

  • opzetten van taluds met zoden om erosie en inspoeling van de grond tegen te gaan;

  • uitvoering in de droge of de natte.

Betreft vergunning van het keurartikel 4.1 lid 2c. en artikel 4.4

"Het is verboden zonder vergunning van het bestuur gebruik te maken van de kernzone en beschermingszones van een water door, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder:.

c. vaste stoffen of voorwerpen te brengen of te hebben of te behouden.

Het is verboden zonder vergunning van het bestuur gebruik te maken van bergingsgebieden door, anders dan in overstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder werken aan te brengen of werkzaamheden uit te voeren die het bergend vermogen doen afnemen."

Toepassingsgebied

  • A -wateren en beschermingszones en bergingsgebieden.

  • Doel

  • Doel van de bepaling in de keur ten aanzien van materiaalopslag is risico's voor de waterhuishouding, het water en belemmering van het onderhoud te voorkomen.

  • Naast onderstaande toetsing wordt getoetst aan de criteria in hoofdstuk 3: Algemene toetsingscriteria

Specifieke toetsingscriteria

Opgeleide wateren

Wanneer langs een opgeleid water grond wordt ontgraven om beneden maaiveld materiaalopslag mogelijk te maken, wordt de gronddruk langs de kade verlaagd en neemt de relatieve waterdruk op het overblijvende grondlichaam toe, waardoor het risico op lekkage en instabiliteit toeneemt. Ook materiaalopslag op de kade is ongewenst. Door de toegenomen bovenbelasting neemt de tegendruk binnen de kade toe, hetgeen kan leiden tot instabiliteit. Het waterschap verleent uitsluitend vergunning, als het materiaal zich bovengronds bevindt èn het materiaal zich buiten de teen van de kade bevindt.

Retentie- en bergingsgebieden

Materiaalopslag in retentie- en bergingsgebieden is ongewenst vanwege:

  • verminderde bergingscapaciteit;

  • toename of bemoeilijking van onderhoud van de retentie/berging;

  • beperking van de snelheid waarmee de retentie/berging zich kan vullen/legen;

  • in geval van daadwerkelijke ingebruikname als retentie of berging kans op ("grote") schade aan materiaalopslag;

  • in geval van daadwerkelijke ingebruikname als retentie of berging kans op gevolgschade als gevolg van ronddrijvende objecten.

Het waterschap verleent uitsluitend vergunning indien de bergings- of retentiecapaciteit, die is vastgelegd in het waterschapsbesluit tot inrichting van een locatie tot waterberging of retentie, blijft bestaan en het onderhoud niet wordt bemoeilijkt of toeneemt. Een eventuele schade aan de materiaalopslag en de directe omgeving die als gevolg van daadwerkelijke ingebruikname ontstaat is voor rekening van de eigenaar/gebruiker van materiaalopslag.

Inspoeling naar het oppervlaktewater

Inspoeling van materiaal naar het oppervlaktewater kan tot gevolg hebben, dat dit de doorstroming van het water wordt belemmerd of dat er vervuiling optreedt. Wanneer het risico hierop aanwezig is, kan de waterhuishouding in gevaar komen en verleent het waterschap geen vergunning.

Onderhoud

De opslag van materiaal mag niet leiden tot een wijziging van de tot dan toe gehanteerde onderhoudsmethode. Wijziging van het onderhoud is vaak onwenselijk vanwege de daaruit voortvloeiende kostenverhoging. Immers machinaal onderhouden kan door het materiaal bemoeilijkt worden of zelfs in het geheel worden belemmerd. In beide gevallen zal ander en meer materieel en mankracht ingezet moeten worden om het onderhoud te kunnen plegen. Bij eenzijdig onderhoud kan het mogelijk zijn om materiaalopslag toe te staan. Hierbij moet het mogelijk blijven om de uitkomende specie op het land te kunnen zetten.

Is er sprake van maatschappelijk niet verantwoorde kostenverhoging voor het onderhoud verleent het waterschap geen vergunning.

Risico op afschuiving

Bij een te grote bovenbelasting kan schade aan het water ontstaan.

Onder andere door afschuiving van het talud, waardoor grond en materiaal in het water terecht kan komen. Hierdoor wordt de doorstroming belemmerd, wat negatieve gevolgen kan hebben voor de waterhuishouding.

Als het risico op schade naar verwachting te groot wordt, verleent het waterschap geen vergunning.

Voorschriften

Bij het verlenen van een vergunning stelt het waterschap voorschriften.

Het betreffen onder andere voorschriften met betrekking tot de volgende onderwerpen;

-      het treffen van voorzieningen om beschadigingen van taluds en om erosie en inspoeling van grond en materialen tegen te gaan

Betreft vergunning van de keurartikelen 4.1 lid 2a, 2b, 2d,en  2e:

"Het is verboden zonder vergunning van het bestuur gebruik te maken van de kernzone en beschermingszones van een water door, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder:

a.    werkzaamheden te verrichten;

b.    werken of opgaande (hout)beplantingen te plaatsen of te behouden, dan wel aanwezige (hout)beplantingen te verwijderen;

d.    de waterstand op een peil te brengen of te houden, anders dan het peil dat daarvoor in het betreffende peilbesluit is opgenomen of dat normaal wordt aangehouden;

e.    de doorstroming van het water op enigerlei wijze te belemmeren of te stremmen."

Toepassingsgebied

  • A -wateren en beschermingszones.

  • Doel

  • Doel van de bepalingen in de keur ten aanzien van stuwen is een zo optimaal mogelijk inzicht in en zeggenschap over het peilbeheer.

  • Naast onderstaande toetsing wordt getoetst aan de criteria in hoofdstuk 3: Algemene toetsingscriteria

Specifieke toetsingscriteria

  • A -water

  • A-wateren hebben een dusdanig overwegend belang voor de waterhuishouding dat het waterschap zich het recht voorbehoudt, als enige over te gaan tot het plaatsen van stuwen in dergelijke wateren. Als enige uitzondering geldt dat bij stedelijke uitbreiding en Landinrichting dit kan gebeuren door de uitvoerder, hiervoor is vergunning nodig van het waterschap. Het waterschap verleent geen vergunning indien hetgeen gevraagd wordt, in strijd is met een vastgesteld peilbesluit of streefpeil of wanneer deze niet zijn vastgesteld, er negatieve effecten worden verwacht.

Voorschriften

Bij het verlenen van een vergunning stelt het waterschap voorschriften.

Het betreffen onder andere voorschriften m.b.t. de volgende onderwerpen:

  • toe te passen materialen;

  • opzetten van taluds met zoden om erosie en inspoeling van de grond tegen te gaan;

  • uitvoering in de droge of de natte;

  • afmeting, hoogteligging en stuwpeilen;

  • afwerking( bijv. beschoeiingen, stortebedden voor en achter de stuw);

  • constructief onderhoud.

  • Bereikbaarheid;

  • Veiligheid (leuningen, hekwerk);

  • Passeerbaarheid t.a.v. fauna.

Betreft vergunning van de keurartikelen 4.1, 2a, 2b en 2i en artikel 4.4

"Het is verboden zonder vergunning van het bestuur gebruik te maken van de kernzone en beschermingszones van een water door, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder:

a.         werkzaamheden te verrichten;

b.    werken of opgaande (hout)beplantingen te plaatsen of te behouden, dan wel aanwezige (hout)beplantingen te verwijderen;

i.          werken met een overdruk van 10 bar of meer te plaatsen en te hebben

Het is verboden zonder vergunning van het bestuur gebruik te maken van bergingsgebieden door, anders dan in overstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder werken aan te brengen of werkzaamheden uit te voeren die het bergend vermogen doen afnemen."

Toepassingsgebied

A-wateren en beschermingszones (voor werken met een overdruk van 10 bar of meer geldt in alle gevallen een afstand van 5 meter gemeten vanuit de insteek), tenzij de kabels of  leidingen vallen onder de algemene regel voor het kruisen van wateren met een kabel (artikel 4 algemene regels Waterschap Veluwe) en bergingsgebieden.

B-wateren met inbegrip van de grond gelegen binnen een afstand van 5 meter gemeten vanuit de insteek voorzover het werken met een overdruk van 10 bar of meer betreft.

Doel

Doel van de bepalingen in de keur ten aanzien van kabels en leidingen is de instandhouding van het water (= inclusief kade) en dat bij het onderhoud aan het water geen belemmering wordt ondervonden van de aanwezige kabels en leidingen.

Naast onderstaande toetsing wordt getoetst aan de criteria in hoofdstuk 3: Algemene toetsingscriteria

Specifieke toetsingscriteria

Kabels en leidingen kunnen zowel parallel aan als kruisend ten opzichte van een water worden gelegd. Daarnaast kan de kruising ten opzichte van het water plaatsvinden aan of over kunstwerken of onder het water door.

Hieronder wordt in een algemeen deel aangegeven welke vergunningscriteria gelden voor alle bovengenoemde situaties en in afzonderlijke gedeelten de voor elke situatie specifieke criteria.

Algemeen

Bovengronds

Bovengrondse kabels en leidingen, dit betreft de kabels en leidingen in de nabijheid van het water, zijn kwetsbaar. Ook kunnen ze een obstakel vormen bij het uitvoeren van onderhoudswerkzaamheden. De aanwezigheid van dergelijke kabels en leidingen in de nabijheid van wateren is derhalve niet gewenst. Voor het aanbrengen of vernieuwen van dergelijke kabels en leidingen binnen de keurzone tot een hoogte van 5 m verleent het waterschap geen vergunning.

Door een (kunst)werk leggen van kabels en/of leidingen

Het leggen van kabels en/of leidingen door een (kunst)werk kan zowel parallel aan het water als kruisend ten opzichte van het water plaatsvinden.

Dit brengt de volgende risico's met zich mee:

-      verstopping van het kunstwerk als gevolg van drijvend vuil dat blijft steken achter de kabels of leidingen;

  • kabels en leidingen zijn moeilijk toegankelijk wanneer er problemen zijn met de kabels of leidingen;

  • bij het uitvoeren van onderhoudswerkzaamheden bestaat grote kans op beschadiging van kabels of leidingen.

Voor het door een (kunst)werk leggen van kabels en/of leidingen verleent het waterschap geen vergunning, tenzij het een brug betreft die onderdeel is van een openbare weg en er speciale voorzieningen worden getroffen.

Kabels en leidingen, parallel ten opzichte van het water

Opgeleide wateren

Als de kade van een opgeleid water bezwijkt, zijn de gevolgen voor de omgeving aanzienlijk, aangezien het A-water dan leegloopt naar de omgeving.

Het talud van de kade kan instabiel worden als aan de landzijde de tegendruk afneemt. De afname van de tegendruk kan ontstaan door bijvoorbeeld:

-      het ontstaan van een gat door een explosie of lekkage aan de landzijde;

       Dit kan gebeuren wanneer er een breuk optreedt in een leiding met grote overdruk. In verband met explosiegevaar kunnen leidingen met een overdruk van 10 bar of meer niet worden toegestaan;

-      erosie van het talud;

       Indien deze erosie ernstige vormen aanneemt, is de kans groot dat er lekkage door de kade op gaat treden, hetgeen de stabiliteit in gevaar brengt.

Het waterschap verleentdan ook uitsluitend vergunning, als de kabels en leidingen buiten de teen van het talud aan de landzijde worden geplaatst. Leidingen met een overdruk van 10 bar of meer worden niet toegestaan.

Niet-opgeleide wateren

Kabels en leidingen dienen één meter buiten het theoretisch profiel van het water te worden gelegd. Zo wordt het risico op beschadiging tijdens de uitvoering van onderhoudswerkzaamheden of profielvergroting van het water sterk beperkt. Ook wordt het risico op instabiliteit van de taluds als gevolg van de graafwerkzaamheden ten behoeve van het leggen van de kabels en leidingen sterk beperkt. In geval het een meanderend water betreft met een verhoogde kans op uitspoelen van het talud kan er een grotere afstand dan één meter nodig zijn.

Kabels en leidingen, kruisend ten opzichte van het water, aan of over kunstwerken

Bruggen

Kabels en/of leidingen die aan de onderzijde van de brug worden bevestigd dienen zich minimaal even hoog als de insteek van het water te bevinden. Tevens dient, indien van toepassing, er geen belemmering te zijn voor het uitvoeren van Onderhoudswerkzaamheden met de maaiboot. De minimale doorvaarthoogte van 1,25 meter bij een brug moet in dergelijke gevallen in stand worden gehouden in verband met kans op beschadiging bij het onderhoud.

Duikers

Bij het kruisen van een water kunnen kabels en of leidingen over de duiker heen of er onderdoor worden gelegd. Wanneer de kabels en leidingen onder de duiker door worden geleid, zijn dezelfde eisen van toepassing als wanneer deze onder de waterbodem worden gelegd (zie hieronder).

Om het onderhoud aan en/of vervanging van een duiker op de juiste wijze te kunnen uitvoeren dient zich bij het leggen over de duiker, op de duiker minimaal 0,50 meter gronddek tussen duiker en kabel en/of leiding te bevinden.

Overige kunstwerken

Als gevolg van de specifieke functie voor de waterhuishouding van de overige kunstwerken (stuwen, gemalen, sluizen) kan ander (mede)gebruik niet worden toegestaan. Ook vormt de aanwezigheid van kabels en leidingen in veel gevallen een ernstige belemmering voor het onderhoud aan de kunstwerken. Het waterschap verleent geen vergunning voor bevestiging van kabels en leidingen, die een water kruisen, aan overige kunstwerken.

Kabels en leidingen, kruisend ten opzichte van het water; onder het water door

Om beschadigingen, tijdens onderhoudswerkzaamheden of profielvergroting van het water, te voorkomen dienen kabels en/of leidingen tenminste 1 meter buiten het theoretisch profiel van het water te worden gelegd. (zie principeprofielen bijlage 2)

Bergingsgebieden

Kabels en leidingen in bergingsgebieden zijn in principe acceptabel mits geen sprake is van omdijking. Bij omdijking bestaat de kans op schade aan de dijk waardoor de berging "lek" kan raken en daardoor de functie niet meer kan vervullen.

De leiding dient in ieder geval op een diepte van 1 meter beneden het maaiveldniveau te worden gelegd. Ter hoogte van de dijk dient de leiding een meter onder het omliggende maaiveld te worden gelegd.

Het waterschap verleent uitsluitend vergunning indien de bergingscapaciteit, die is vastgelegd in het waterschapsbesluit tot inrichting van een locatie tot waterberging, blijft bestaan en het onderhoud niet wordt bemoeilijkt of toeneemt. Een  schade aan de Kabels en leidingen die als gevolg van daadwerkelijke ingebruikname ontstaat is voor de eigenaar/gebruiker van de kabels en leidingen.

Voorschriften

Bij het verlenen van een vergunning stelt het waterschap voorschriften. Het betreffen onder andere voorschriften m.b.t. de volgende onderwerpen:

  • toe te passen materialen;

  • opzetten van taluds om erosie en inspoeling van de grond tegen te gaan;

  • uitvoering in de droge of de natte, bij voorkeur gestuurde boring;

  • beschoeiing in de teen of herstel van de beschoeiing;

  • dekking op de duiker;

  • afstand tot theoretisch profiel.

Betreft vergunning van het keurartikel 4.1 lid 2b:

"Het is verboden zonder vergunning van het bestuur gebruik te maken van de kernzone en beschermingszones van een water door, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder:

b.    werken of opgaande (hout)beplantingen te plaatsen of te behouden, dan wel aanwezige (hout)beplantingen te verwijderen;"

steigers en vlonders vallen ook onder het begrip werken. Waar steiger staat wordt ook vlonder bedoeld.

Toepassingsgebied

  • A -wateren en beschermingszones,  tenzij de steigers vallen onder de algemene regel voor steigers en vlonders (artikel 7 algemene regels Waterschap Veluwe)

  • Doel

  • Doel van de bepaling in de keur ten aanzien van steigers en vlonders is voorkoming van stremming/stuwing in de waterhuishouding en de aantasting van de functie van het water. Daarbij komen de mogelijke belemmeringen voor het onderhoud, regulier- maar vooral groot onderhoud.

  • Uitgangspunt is dat steigers en vlonders een directe relatie hebben met aanliggende tuinen dan wel een algemeen maatschappelijk doel dienen.

  • Naast onderstaande toetsing wordt getoetst aan de criteria in hoofdstuk 3: Algemene toetsingscriteria

Specifieke toetsingscriteria

Stremming

Indien een steiger ondersteund wordt door palen die in het water zijn gesitueerd of indien de steiger tot op de waterlijn wordt aangebracht kan dit tot stremming en of opstuwing leiden. Dit is afhankelijk van het soort water en de functie. Ook speelt de inrichting en peilfluctuaties van het water een rol. Het al dan niet tot stremming of opstuwing leiden van een steiger zal per situatie onderzocht en beoordeeld worden. Daarbij is onderstaande tabel de leidraad bij de afweging in het kader van de afmeting. Van deze tabel kan worden afgeweken als de functie van het water de vermelde afmeting niet  toelaat.

schema

Breedte oppervlaktewaterlichaam(gemeten op de waterlijn)

Maximale breedte steiger(gemeten vanaf de insteek, haaks op de oeverlijn)

Maximale lengt steiger

(gemeten langs de oeverlijn)

Smaller dan  5  meter

Niet toegestaan

Niet toegestaan

Tussen  5  en 15 meter

1/10 van de breedte van het water

Maximaal de lengte van het perceel

> 15 meter

Maximaal 1,5 meter

Maximaal de lengte van het perceel

Ecologie

Wanneer constructies zoals steigers over wateren worden geplaatst, kan dat een negatief effect hebben op de ecologische gesteldheid van de wateren. Aanleg en gebruik van een steiger kan gevolgen hebben voor de aanwezige flora en fauna doordat deze worden verstoord, dan wel dat de aanwezige habitats verdwijnen. Ook zorgt een steiger voor een verminderde lichtinval in het water. Indien de steiger geplaatst wordt in wateren waar ter plaatse van de steiger bijzondere natuur- of ecologische waarden aanwezig zijn verleent het waterschap geen vergunning of worden er maximale afmetingen van de steiger voorgeschreven.

Onderhoud

Steigers kunnen een nadelige invloed hebben op de tot dan toe gehanteerde onderhoudsmethode.

Regulier onderhoud kan op meerdere manieren worden uitgevoerd. Bij grotere wateren (groot genoeg om steigers in te plaatsen) zal het in principe machinaal worden uitgevoerd. Dit kan zijn door varend (maaiboot) of door rijdend onderhoud.

In het geval van rijdend onderhoud mag een steiger geen nadelige invloed hebben op de tot dan toe gehanteerde onderhoudsmethode. Is er sprake van maatschappelijk niet verantwoorde kostenverhoging voor het onderhoud dan verleent het waterschap geen vergunning.

In het geval van varend onderhoud dient het water voldoende ruimte te bieden om de boot op een voor de onderhoudsmedewerker redelijke manier door het water te sturen. Het leggen van een steiger kan dit op een nadelige manier beïnvloeden. Indien er in de huidige situatie een keerpunt voor de maaiboot is gesitueerd dient deze ten alle tijden behouden te blijven. Eventuele steigers worden hier alleen toegestaan indien er een draaicirkel van tenminste 10 meter gehandhaafd blijft.

Omdat een steiger het onderhoud ter plaatse niet mogelijk is op de gebruikelijke wijze dient het onderhoud door de gebruiker te worden uitgevoerd. Het onderhoud (inclusief het verwijderen van zwerfvuil) dient onder en een meter rondom de steiger te worden verzorgd door de gebruiker.

Groot onderhoud

In geval van groot onderhoud waarbij het water bijvoorbeeld gebaggerd dient te worden of beschoeiing dient te worden vervangen mag het niet zo zijn dat steigers dit onderhoud belemmeren. Steigers moeten (door de eigenaar) verwijderd kunnen worden in geval van groot onderhoud aan oever of water. Hierbij zal de houder van de vergunning circa 2 maanden voor het groot onderhoud op de hoogte worden gesteld waarna de houder van de vergunning de steiger op de vastgestelde datum verwijderd moet hebben. Na een later aan te geven datum kan de steiger weer op dezelfde locatie conform de vergunning worden terug geplaatst.

Steigers die op de aangegeven datum niet zijn verwijderd worden op kosten van de eigenaar verwijderd.

Het waterschap verleent vergunning indien de steiger geen nadelig effect heeft op het tot dan toe gehanteerde onderhoudsbeleid en zal hieraan voorschriften verbinden die groot onderhoud mogelijke maken.

Het onderhoud van de steiger is geheel voor rekening van de houder van de vergunning.

Bevestiging steiger

De steiger mag niet aan de oeverbescherming worden bevestigd maar dient zijn steun in de grond en indien toegestaan in de waterbodem te vinden. Hierbij dient de steiger demontabel te zijn (zie ook groot onderhoud).

Vaartuigen

Bij de steiger mogen geen vaartuigen onbeheerd worden gelaten indien deze een belemmering veroorzaken op het tot dan toe gehanteerde onderhoudsbeleid.

Voorschriften

Bij het verlenen van een vergunning stelt het waterschap voorschriften.

Het betreft onder andere voorschriften m.b.t. de volgende onderwerpen:

  • toe te passen materialen;

  • afmetingen van de steiger of vlonder;

-           constructie;

-           bevestiging;

-           afwerking

-           het onderhoud (opruimen zwerfvuil).

Daarnaast worden er eisen gesteld omtrent het verwijderen van de steiger gedurende groot onderhoud.

Betreft vergunning van het keurartikel 4.6:

"Het is zonder vergunning van het bestuur verboden neerslag, afkomstig van een verhard terrein- of dakoppervlak te lozen op oppervlaktewater".

Toepassingsgebied

Lozingen van hemelwater afkomstig van verhard oppervlak op alle wateren binnen het beheersgebied van Waterschap Veluwe en die niet onder de algemene regels van Waterschap Veluwe vallen. Verhard oppervlakten van minder dan 250m² zijn vrijgesteld op grond van de algemene regels. Voor deze lozingen is deze beleidsregel niet van toepassing. Bij de beoordeling naar de grootte van het verharde oppervlak zal er gekeken worden of er sprake is van een individueel project of van meerdere min of meer aaneengesloten projecten. In het laatste geval zal het totale verharde oppervlak worden meegeteld.

Doel

Doel van de bepaling in de keur ten aanzien van het lozen van hemelwater is beperken van het versneld afvoeren van hemelwater als gevolg van uitbreiding van het verhard oppervlak tot de maatgevende afvoer van het landelijk gebied (de situatie voor de verharding).

Naast onderstaande toetsing wordt getoetst aan de criteria in hoofdstuk 3: Algemene toetsingscriteria

Regenwater dat op een onverharde bodem valt infiltreert voor een belangrijk deel in de bodem. Een deel van het water verdampt en een deel wordt toegevoegd aan het grondwater (wegzijging), terwijl een ander deel ondergronds afstroomt naar het oppervlaktewater of elders aan de oppervlakte komt (kwel). Slechts een beperkt deel stroomt bovengronds af naar het oppervlaktewater. In verhard gebied vindt nauwelijks of geen infiltratie in de bodem plaats. Vrijwel al het water stroomt direct af naar het oppervlaktewatersysteem en/of naar het rioleringssysteem. Dit betekent dat bij een flinke regenbui het oppervlaktewatersysteem een grote afvoerpiek moet opvangen. Bij de uitbreiding van stedelijk gebied maar ook bij de aanleg van kassen of de aanleg van wegen is sprake van het verharden van gebieden waar voordien water in de bodem kon infiltreren. De toename van verhard gebied betekent een geringere infiltratiecapaciteit naar de bodem en als gevolg daarvan een toename van periodieke belastingen van het oppervlaktewatersysteem.

Specifieke toetsingscriteria

Vasthouden bergen afvoeren

Het lozen van hemelwater afkomstig van verhard oppervlak dat na inwerkingtreding van de Keur Waterschap Veluwe 2009 is aangelegd dient volgens de trits vasthouden bergen afvoeren te worden behandeld. Dat betekent dat de lozer voldoende inspanning moet leveren om een bepaalde hoeveelheid water dat vrijkomt bij een maatgevende neerslaggebeurtenis vast te houden binnen zijn perceelsgrenzen voordat het wordt afgevoerd op oppervlaktewater. Waterschap Veluwe gaat bij de beoordeling van de inspanning in principe uit van een maatgevende neerslaggebeurtenis welke eens per 10 jaar voorkomt en waarbij in een korte tijd (1 uur) 36 mm neerslag valt. (T=10 bui uit de Leidraad Riolering 2000).. Afwijking van deze norm is mogelijke indien dit in beleid van Waterschap Veluwe, specifiek voor hemelwater,anders is bepaald.

De inspanning die de initiatiefnemer moet leveren bestaan uit het nemen van afdoende compenserende maatregelen zodat het oppervlaktewatersysteem na de realisering van de verharding niet zwaarder wordt belast dan voordien. Dit  kan door infiltratie in de bodem of door nieuwe bergingscapaciteit aan te leggen, die de extra afvoer van het nieuwe verharde oppervlak als het ware neutraliseert dan wel de piekafvoer opvangt. De aanvrager (veroorzakersprincipe) moet zelf bij de aanvraag aangeven hoe en welke voorzieningen getroffen zullen worden om de lozing die vrijkomt bij een maatgevende neerslaggebeurtenis terug te brengen tot de maatgevende afvoer. De afvoernormen die Waterschap Veluwe hanteert staan weergegeven in onderstaande tabel.

schema

Grondsoort

GT

GHG

GLG

Afvoernorm

(cm - mv)

(cm - mv)

(l/s/ha)

Drainagebehoeftige gronden

I

< 20

< 50

1,67

II

< 40

50-80

1,33

III

< 40

80-120

1,33

Zandgronden

IV

> 40

80-120

1

V

< 40

80-120

1

V*

< 40

>  120

0,67

VI

40-80

> 120

0,67

Bos- en andere gronden zonder zichtbare afvoer

VII

> 80

> 160

0,1

Gebruikte afkortingen:

GT:

Grondwatertrap

GHG:

Gemiddelde Hoogste grondwaterstand

GLG:

Gemiddelde Laagste grondwaterstand

Capaciteit van het ontvangende water

Ook nadat voldoende inspanning van de initiatiefnemer is geleverd, moet het ontvangende water wel voldoende capaciteit hebben om het hemelwater te kunnen ontvangen en afvoeren. Het is nadrukkelijk niet de bedoeling dat elders wateroverlast ontstaat (afwentelen) als gevolg van de hemelwaterlozing. Indien het ontvangende water onvoldoende capaciteit heeft om het hemelwater te ontvangen dan wel af te voeren dan wel dat elders wateroverlast wordt voorzien, verleent het waterschap geen vergunning.

Lozen via gemeentelijk stelsel.

Binnen stedelijk gebied is de gemeente verantwoordelijk voor de inzameling van het hemelwater. Hiervoor zijn er op veel plaatsen rioolstelsels aangelegd die het hemelwater transporteren. In steeds meer gevallen is er een gescheiden stelsel waarbij het relatief schone hemelwater wordt verzameld en uiteindelijk op oppervlaktewater geloosd wordt. De lozing op het rioolstelsel is een aangelegenheid van de gemeente. De lozing vanuit het stelsel op oppervlaktewater is een handeling waarvoor de gemeente een vergunning moet aanvragen bij het waterschap. De benodigde inspanning kan de gemeente zelf realiseren door bijvoorbeeld een gemeenschappelijke wadi aan te leggen of een bergbassin. De gemeente kan ook bij verordening regels stellen aan de inspanning die per individueel geval getroffen dient te worden voordat er geloosd mag worden op het gemeentelijk stelsel. In situaties waarbij geloosd wordt via een gemeentelijk stelsel gelden dezelfde regels als bij particuliere lozingen en is de gemeente verantwoordelijk voor de benodigde inspanning.

Ecologie

Een lozing op oppervlaktewateren kan leiden tot een toename in stroomsnelheid wat kan leiden tot een verstoring van aanwezige flora en fauna maar ook kan het een negatief effect op aanwezige habitats tot gevolg hebben. Indien de lozing op een water met bijzondere waarde een negatief effect heeft op de functie van het water verleent het waterschap geen vergunning.

Voorkeursvolgorde

Wanneer de trits ‘vasthouden-bergen-afvoeren' is doorlopen en de wijze van afvoeren bepaald moet worden hanteert Waterschap Veluwe de volgende voorkeursvolgorde voor het lozen van het hemelwater:

  • niet beschermde wateren

  • beschermde wateren

  • gemengd rioleringstelsel.

Voorschriften

Bij het verlenen van een vergunning stelt het waterschap voorschriften Het betreffen onder andere voorschriften met betrekking tot de volgende onderwerpen:

  • toe te passen materialen;

  • Mate van inspanning.

  • Uitstroomvoorzieningen

Bijlage 1

Algemene juridische aspecten

In de Waterschapswet is bepaald dat het waterschapsbestuur bevoegd is tot regeling en bestuur ter behartiging van de taken die aan het waterschap bij Reglement zijn opgedragen. Om zijn taak, de waterstaatkundige verzorging van zijn beheersgebied, te kunnen uitoefenen heeft het waterschapsbestuur een autonome bevoegdheid tot het stellen van regels. De Keur Waterschap Veluwe 2009 is een verordening die regels (algemeen verbindende voorschriften) bevat met betrekking tot het bij waterschap Veluwe in beheer zijnde watersysteem. In de keur zijn onder andere ge- en verbodsbepalingen opgenomen ten behoeve van de waterstaatkundige taken. Deze bepalingen hebben als doel de bescherming van de watersysteembelangen en richten zich tot derden. Wanneer een bepaalde handeling of gedraging niet is toegestaan, is er sprake van een verbod. Wanneer een bepaalde handeling of gedraging juist verplicht is gesteld of moet worden geduld, dan is er sprake van een gebod.

Zorgplicht

Artikel 4.15 van de keur verplicht een ieder die door zijn of door in zijn opdracht verrichte of nog te verrichten gedragingen afbreuk doet aan de doelstellingen behorende bij de functie die aan het water is toegekend alle maatregelen te nemen, die redelijkerwijs van hem verwacht mogen worden, ten einde afbreuk te voorkomen, dan wel indien daarvan reeds sprake is, al het mogelijke te doen om de gevolgen daarvan te beperken en zoveel mogelijk ongedaan te maken. Een ieder kan hierop door het waterschap worden aangesproken.

De zorgplicht strekt zich uit tot en met de aan de waterhuishoudkundige doelstellingen voor wateren verbonden belangen van milieu, ruimtelijke ordening, natuur, cultuurhistorie en landschap.

In het Waterplan is opgenomen dat in het Gelderse waterbeleid een basisniveau geldt om tenminste de algemeen voorkomende planten en dieren voldoende levenskansen te bieden en te voorzien in water dat geschikt is voor de meeste functies.

Met het basisniveau worden bijvoorbeeld bijzondere natuurwaarden niet bereikt. Daarom kent het Waterplan ook beleid voor functies, dat afhankelijk is van het grondgebruik op een bepaalde plek.

Onder andere de volgende functies zijn opgenomen in het provinciaal Waterplan:

  • Landbouw;

  • Natuur (Natte landnatuur, Beschermingszone natte landnatuur, Wateren van het hoogste ecologische niveau (HEN), Wateren met een specifiek ecologische doelstelling (SED), Plassen/slotenstelsel (HEN-SED))

  • Natuur verweven met Landbouwgebruik (Waardevolle weidevogelgebieden en landbouw met natte landnatuur)

  • Stedelijk gebied

  • Waterberging

  • Drinkwatervoorziening (drinkwateronttrekking met grondwaterbeschermingsgebieden, Drinkwateronttrekking met grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming oppervlaktewater ten behoeve van drinkwater)

  • Zwemwater

  • Beroepsscheepvaart

  • Ecologische hoofdstructuur/natte ecologische verbindingszone

Er kan ook sprake zijn van een dubbelfunctie.

De abstracte doelstellingen worden vertaald in het Waterbeheersplan. Daarna vindt concreet vertaling plaats in projectplannen (o.a Beheers- en Onderhoudsplannen). 

Wat betekent de zorgplicht voor handelingen bij wateren?

Gedragingen mogen geen verslechtering ten aanzien van het waterbergend vermogen van het oppervlaktewater en/of de ecologie tot gevolg hebben. (stand-still beginsel zoals vastgelegd in de Kaderrichtlijn water).

Gedragingen mogen niet het bereiken van, dan wel het blijven voldoen aan de doelstellingen behorende bij de functie die aan het water of het gebied is toegekend, frustreren. De informatie inzake de functietoekenning door de provincie in het Waterplan dan wel de concrete vertaling daarvan in bovengenoemde plannen kan worden opgevraagd bij het waterschap dan wel worden geraadpleegd op de website van de provincie http://www.gelderland.nl/ en/of onze website http://www.veluwe.nl/

Een schade, die ontstaat als gevolg van gedragingen, is voor de veroorzaker.

Bij twijfel of een handeling of gedraging in strijd is met de doelstellingen raad het waterschap aan contact op te nemen met het waterschap.

Bijlage 2

Begripsbepalingen

Doorvaarhoogte: de maximale hoogte waarmee een boot ongehinderd onder de brug of duiker kan varen gemeten vanaf het hoogste niveau van het wateroppervlak.

Insteek: Het punt waar het talud van een oppervlaktewaterlichaam en het maaiveld elkaar snijden.

Keur: Keur Waterschap Veluwe 2009

Legger: Zie art. 1.1 Keur Waterschap Veluwe 2009

Maaiveld: Grondoppervlak, bovenkant of de hoogte van een terrein.

Ondersteunend kunstwerk:een civieltechnisch werk ten behoeve van integraal waterbeheer dat een peilregelend of peilscheidende functie heeft en als zodanig in de legger is  opgenomen.

Peil: waterstand t.o.v. NAP zoals vastgelegd in het peilbesluit of streefpeilenplan.

Talud: De schuine zijde van het oppervlaktewaterlichaam van insteek tot waterbodem of bij een kade ook van insteek tot maaiveld.

Beheersgebied Waterschap Veluwe

Werking van de Keur

In de Keur zijn verbods- en gebodsbepalingen opgenomen. Deze bepalingen hebben betrekking op de beschermingszones zoals die zijn opgenomen in de legger ex art 5.1 Wtw. De legger en de Keur zijn daardoor onlosmakelijk met elkaar verbonden. Zonder legger zijn de beschermingszones niet bepaald en hebben de bepalingen uit de Keur geen werking. De legger bepaald ook de reikwijdte van de bepalingen door de omvang van de beschermingszones. Zo kunnen de beschermingszones in stedelijk gebied afwijken van de beschermingszones in natuurgebieden.

De Waterwet stelt de waterbeheerders verplicht een legger vast te stellen voor alle waterstaatswerken. Voor de legger voor oppervlaktewaterlichamen hebben de waterbeheerders drie jaar de tijd gekregen om deze op te stellen. In de Keur zijn overgangsbepalingen opgenomen om deze tijd te overbruggen. Totdat de legger is vastgesteld gelden de in de overgangsbepalingen opgenomen keurafstanden. Voor A-wateren is dat een zone van 5 meter aan beide zijden van het water gemeten vanaf de insteek. De insteek is het snijpunt van het talud met het maaiveld zoals deze in werkelijkheid bestaat. Daar waar de insteek moeilijk te bepalen is dient de insteek te worden bepaald door het talud en het maaiveld denkbeeldig door te trekken. Het fictieve kruispunt is de aan te houden insteek.

Beheer

Beheer kan worden onderscheiden in actief en passief beheer. Actief beheer is het voeren van onderhoud en het uitvoeren van herstelwerkzaamheden of de aanleg van een waterstaatswerk. Onder het passieve beheer valt de vergunningverlening en de handhaving.

Binnen de grenzen van zijn beheersgebied is Waterschap Veluwe belast met het beheer van het regionale watersysteem. Het regionale watersysteem is dat deel van het watersysteem dat niet is aangewezen als zijnde in beheer bij het Rijk. Voor Waterschap Veluwe zijn dit alle waterstaatswerken en het grondwater binnen de beheersgrens behalve de IJssel en de randmeren. Dit waterbeheer omvat de waterstaatkundige zorg voor het watersysteem waaronder dus zowel het oppervlaktewater, de waterkeringen en het grondwater. Deze waterstaatkundige zorg heeft onder andere betrekking op de doelstellingen die staan genoemd in artikel 2.1 van de Waterwet.

Waterschap Veluwe draagt de zorg voor het watersysteem en dient daarbij rekening te houden met bijvoorbeeld ecologie maar ook met de maatschappelijke functie van het watersysteem. Hierbij  kunnen tegenstrijdige belangen spelen waarbij het waterschap de taak heeft hier zorgvuldig mee om te gaan. Hoe Waterschap Veluwe dat denkt te gaan doen staat onder andere in het Waterbeheersplan.

Functietoekenning

Om het beheer te kunnen uitvoeren is het van belang dat het duidelijk is welke functie het watersysteem of onderdeel daarvan heeft. Het beheer wordt vormgegeven naar de behoefte van het watersysteem. Heeft een watersysteem een natuurfunctie dan kan dat betekenen dat menselijke beïnvloeding niet gewenst is. Een watersysteem dat een recreatieve functie vervult biedt vaak geen plaats voor natuur. Afhankelijk van de toegekende functie zal Waterschap Veluwe zijn beheer daarop aanpassen. De functietoekenning vindt vooral plaats op provinciaal en rijksniveau. Voor de provincie Gelderland is dit opgenomen in het Waterplan 2010-2015 dat net als het Waterbeheersplan van Waterschap Veluwe op 22 december 2009 in werking is getreden. Een overzicht van de toegekende functies is te vinden in de bijlage bij de beleidsregels.

Legger

Artikel 78 Wsw stelt het waterschap verplicht een legger vast te stellen waarin de onderhoudsverplichtingen zijn opgenomen. Hoe deze legger er precies uit moet zien is niet bepaald. Dat kan heel eenvoudig een lijn of een vlak op een kaart zijn welke de locatie van de waterstaatswerken weergeven. Op deze kaart kan de van toepassing zijnde onderhoudsverplichting per waterstaatswerk worden aangegeven. Waterschap Veluwe heeft voor de A- en B-wateren een legger met de onderhoudsverplichting.

Indien niet anders is bepaald is Waterschap Veluwe onderhoudsplichtig voor de A-wateren.In de legger is een standaard opgenomen met betrekking tot de onderhoudsverplichting van kunstwerken in A-wateren.

Voor de in of over de watergang gelegen kunstwerken geldt dat het schoonhouden van het doorstroomprofiel van kunstwerken, zodanig dat de wateraan- en -afvoer ongehinderd kan plaatsvinden, door het waterschap wordt uitgevoerd.

Voor het constructief onderhoud geldt dat de verantwoordelijkheid ligt bij:

· hem die daartoe wettelijk of krachtens overeenkomst verplicht is,

· hem die het kunstwerk heeft aangelegd,

dan wel voor

· hem die vanouds in het onderhoud heeft voorzien,

dan wel voor

· de eigenaar van het kunstwerk.

Dit met uitzondering van peilregulerende kunstwerken  (stuwen ed.)  die geheel in onderhoud zijn bij het waterschap.

Een nieuwe leggerverplichting wordt via de Waterwet aan alle waterbeheerders opgedragen. Op grond van 5.1 Wtw is de beheerder vanaf januari 2013 verplicht een legger te hebben waarin is omschreven waaraan de waterstaatswerken naar ligging, vorm, afmeting en constructie moeten voldoen. Waaraan het waterstaatswerk moet voldoen hangt af van de functietoekenning. Verder moet in de legger een overzichtskaart zijn opgenomen waarop de feitelijke ligging van het waterstaatswerk met bijhorende beschermingszone staat aangegeven. Deze verplichting geldt voor alle waterstaatswerken. De Waterwet heeft met betrekking tot de leggerplicht de mogelijkheid gecreëerd om vrijstelling te krijgen voor waterstaatswerken die van minder belang zijn. Deze vrijstelling kan op grond van art. 5.1 derde lid Wtw bij provinciale verordening worden gegeven. De provincie Gelderland heeft in de Waterverordening waterschap Veluwe gebruik gemaakt van deze mogelijkheid. In art. 4.1a eerste lid van de  verordening staat dat er voor C-wateren geen gegevens  over de vorm, afmeting en constructie hoeven te worden opgenomen. Voor bergingsgebieden is het niet nodig om de vorm en constructie op te nemen (art. 4a tweede lid Waterverordening Waterschap Veluwe).

De Waterwet geeft de provincie naast de vrijstellingsmogelijkheid ook de bevoegdheid om nadere voorschriften te stellen aan de inhoud van de legger. De provincie Gelderland heeft voor Waterschap Veluwe onder andere bepaald dat er voor A-wateren een dwarsprofiel moet worden opgenomen. De voor Waterschap Veluwe geldende verplichtingen die voortkomen uit de Waterschapswet, de Waterwet en de Waterverordening Waterschap Veluwe staan in tabel 1 weergegeven.

tabel 1

Waterstaatswerk

Verplichting

A-water

B-water

C-water

Bergingsgebied

Legger met ligging, vorm, afmeting en constructie

Ja met  dwarsprofiel en omschrijving ondersteunende kunstwerken

Ja

Ja met uitzondering van vorm, afmeting en constructie

Ja met uitzondering van vorm en constructie

Overzichtskaart met ligging en beschermingszones als onderdeel van de legger

Ja

Ja

Ja

Ja

Technisch beheersregister

Nee

Nee

Nee

Nee

Legger met onderhoudsverplichting

Ja

Ja

Ja

Ja

Tabel 1

De legger op grond van de Waterwet bestaat, gezien het voorgaande uit een combinatie van de feitelijke ligging met bijhorende beschermingszone (overzichtskaart) en de benodigde afmeting voor het kunnen voldoen aan de functie van het waterstaatswerk. De afmetingen die in de legger moeten zijn opgenomen hoeven dus niet overeen te komen met de feitelijke situatie maar de ligging en daaraan verbonden beschermingszone wel.

Principeprofielen

Water

Opgeleid water

Water met natuurvriendelijke oever

Let op! tot vaststelling legger op grond van artikel 5.1 Wtw bedraagt de beschermingszone 5 meter

Beslisbomen

Beslisboom algemeen toetsingskader

Beslisboom dempen of vergraven van een oppervlaktewaterlichaam

Beslisboom aanleggen, wijzigen of verwijderen van een brug

Beslisboom aanleggen, wijzigen of verwijderen van een dam met een duiker

Beslisboom beschoeien

Beslisboom aanbrengen van beplanting in of nabij een oppervlaktewaterlichaam

Beslisboom overige activiteiten in of nabij oppervlaktewaterlichamen (bouwwerk)

Beslisboom overige activiteiten in of nabij een oppervlaktewaterlichaam (graven)

Beslisboom overige activiteiten in of nabij oppervlaktewaterlichamen (materiaalopslag)

Beslisboom overige activiteiten in of nabij oppervlaktewaterlichamen (het plaatsen van een stuw)

Beslisboom ondergrondse kabels en leidingen in en nabij A-wateren, bergingsgebieden en ondergrondse leidingen met een overdruk van 10 bar of meer in en of nabij B-wateren

Beslisboom bouwen, wijzigen of verwijderen van een steiger of vlonder

wet- en regelgeving, algemene beginselen van behoorlijk bestuur en jurisprudentie

een algemeen verbindend voorschrift berust op een bevoegdheid tot het geven van bevoegdheids- of gedragsregels, terwijl beleidsregels slechts nadere bepalingen geven voor het gebruik van bestaande bestuursbevoegdheden.

Zie Functietoekenning

Zie Werking van de Keur