LANDSVERORDENING van de 28ste April 1953 ter uitvoering van de Overgangsbepaling V der Eilanden regeling Nederlandse Antillen (Overdrachtslandsverordening XI: Lager Onderwijs)

Geldend van 23-11-1956 t/m heden met terugwerkende kracht vanaf 01-05-1953

Intitulé

LANDSVERORDENING van de 28ste April 1953 ter uitvoering van de Overgangsbepaling V der Eilanden regeling Nederlandse Antillen (Overdrachtslandsverordening XI: Lager Onderwijs)

Artikel I

  • 1. Met ingang van de datum bepaald in Artikel V, lid 2, worden de openbare scholen voor voorbereidend-, lager- en vervolgonderwijs overgedragen aan het eilandgebied, in hetwelk deze scholen gevestigd zijn.

  • 2. Met ingang van dezelfde datum worden de landsgebouwen en terreinen, op de dag voorafgaande aan deze datum in gebruik bij de in het eerste lid bedoelde scholen, of bij het bijzonder voorbereidend-, lager- en vervolgonderwijs, ter beschikking gesteld van het eilandgebied, in hetwelk deze gelegen zijn.

  • 3. Ontheffing van de in het eerste lid bedoelde scholen kan niet plaats vinden dan in overleg met de Gouverneur.

Artikel II

De Onderwijsverordening 1935 (P.B. 1935, no. 43), zoals gewijzigd laatstelijk bij landsverordening van de 6de December 1951 (P.B. 1951, no. 171), wordt nader gewijzigd en aangevuld als volgt:

Artikel 2 wordt gelezen:

Het onderwijs, hetwelk in deze landsverordening wordt geregeld wordt onderscheiden in:

  • a.

    voorbereidend onderwijs;

  • b.

    lager onderwijs;

  • c.

    vervolgonderwijs.

Artikel 6 vervalt.

Artikel 7 wordt gelezen:

  • 1.

    Scholen, opgericht en in stand gehouden door het land of de eilandgebieden zijn openbare, alle andere zijn bijzondere scholen.

  • 2.

    Aan bijzondere scholen wordt vanwege het land of vanwege de eilandgebieden een geldelijke of andere ondersteuning, middellijk of onmiddellijk, slechts toegekend in de gevallen en onder de voorwaarden bij landsverordening vastgesteld.

  • 3.

    Onder scholen worden in deze verordening verstaan inrichtingen van onderwijs, tenzij uit het zinsverband duidelijk blijkt dat schoolgebouwen bedoeld zijn.

Artikel 8, lid 1 wordt gelezen:

  • 1.

    Het door het bestuurscollege aan het hoofd van de openbare gezondheidsdienst van het eilandgebied opgedragen gezondheidstoezicht op schoolgebouwen en schoolbezoekers is van toepassing, op alle lokalen of gebouwen en terreinen, waarin schoolonderwijs gegeven wordt en op de daarin werkzame onderwijzers, kwekelingen en leerlingen.

Artikel 9 wordt gelezen:

  • 1.

    Schoolonderwijs wordt niet gegeven in een lokaal gebouw, dan wel op een terrein, dat het bestuurscollege, ingewonnen advies van het hoofd van de openbare gezondheidsdienst van het eilandgebied, acht niet te voldoen aan de regelen bedoeld in het tweede lid van Artikel 8, of dat het, eveneens na ingewonnen advies van genoemd hoofd, afkeurt als schadelijk voor de gezondheid.

  • 2.

    Het bestuurscollege stelt de niet voldoening of de afkeuring vast bij schriftelijke en met redenen omklede verklaring en zendt deze aan de Inspecteur van het Onderwijs en wanneer het een bijzondere school betreft, eveneens aan het betrokken schoolbestuur.

  • 3.

    Het bestuurscollege maakt de verklaring onverwijld openbaar op de wijze, waarop van eilandswege de officiële berichten worden bekendgemaakt.

  • 4.

    Nadat het bestuurscollege, na ingewonnen advies hoofd van de openbare gezondheidsdienst van het eilandgebied, schriftelijk heeft verklaard, dat het betrokken lokaal, gebouw of terrein voldoende verbeterd is, mag het onderwijs worden hervat. Hieraan wordt openbaarheid gegeven op de wijze als in het derde lid is aangegeven.

Artikel 10 wordt gelezen:

Op één school mogen ten hoogste zeshonderd leerlingen gelijktijdig worden toegelaten, tenzij het bestuurscollege, gehoord de Inspecteur van het Onderwijs, om bijzondere redenen tot overschrijding van dit aantal vergunning heeft verleend.

Artikel 13, lid 2 sub d wordt gelezen:

  • d.

    op leerlingen van de geheel of gedeeltelijk uit enige openbare kas bekostigde scholen of leergangen ter opleiding voor de examens, bedoeld in de Artikelen 130 en 131.

Artikel 14 wordt gelezen:

Bewijzen van goed zedelijk gedrag ten behoeve van het onderwijs worden afgegeven door de Gezaghebber, met inachtneming der bepalingen daaromtrent door de Gouverneur vast te stellen.

Artikel 16, lid 2 sub b wordt gelezen:

  • b.

    een bewijs van ten minste tweejarige werkzaamheid als kwekeling, in de zin van het eerste lid, aan ene of meer lagere scholen, hetzij in de Nederlandse Antillen, hetzij in Nederland, Nederlands Indië (vóór 27 December 1949) of in Suriname, afgegeven door het Hoofd (of de Hoofden) van die school (of scholen).

Artikel 16, lid 3 sub b wordt gelezen:

  • b.

    een bewijs van ten minste éénjarige werkzaamheid als kwekeling, in de zin van het eerste lid in een of meer voorbereidende klassen van lagere scholen of in bewaarscholen, hetzij in de Nederlandse Antillen, hetzij in Nederland, in Nederlands-Indië (vóór 27 December 1949) of in Suriname, afgegeven door het Hoofd (of de Hoofden) van die school (of scholen).

Artikel 18, lid 1 wordt gelezen:

  • 1.

    De Gouverneur is bevoegd om aan een onderwijzer, die bij het geven van onderwijs leringen verspreidt, strijdig met de goede zeden, of aansporende tot ongehoorzaamheid aan de wettelijke regelingen van de Nederlandse Antillen, van Nederland of van Suriname, een verbod tot het geven van onderwijs in de Nederlandse Antillen op te leggen.

Artikel 20, lid 1 wordt gelezen:

  • 1.

    Het voorbereidend onderwijs kan, behalve door het oprichten van openbare bewaarscholen of het instellen van voorbereidende klassen aan openbare scholen voor lager onderwijs, worden bevorderd door het verlenen van bijdragen uit de kas van het eilandgebied aan bijzondere bewaarscholen, of ten behoeve van voorbereidende klassen, aan bijzondere scholen voor lager onderwijs verbonden.

Artikel 20, lid 3 wordt gelezen:

  • 3.

    Bij landsverordening wordt geregeld de inrichting van het voorbereidend onderwijs en hetgeen verder tot uitvoering van het bepaalde in het eerste lid nodig is.

Artikel 21 wordt gelezen:

De Gouverneur stelt regelen vast omtrent de leeftijd, waarop de kinderen tot de geheel of gedeeltelijk uit de kas van het eilandgebied bekostigde bewaarscholen of tot de voorbereidende klassen, aan geheel of gedeeltelijk uit de kas van het eilandgebied bekostigde scholen voor lager onderwijs verbonden, worden toegelaten en waarop zij de scholen of de klassen moeten verlaten.

Artikel 23 wordt gelezen:

  • 1.

    Aan het hoofd van een bewaarschool staat een onderwijzeres, ten minste in het bezit ener akte van bekwaamheid als onderwijzeres bij het voorbereidend onderwijs, in de Nederlandse Antillen, Nederland, Nederlands-Indië (vóór 27 December 1949) of Suriname behaald.

  • 2.

    Zij kan worden bijgestaan door ene of meer vrouwelijke kwekelingen, als bedoeld in Artikel 16, lid 1 en 3, of door ene of meer onderwijzeressen, in het bezit ener akte van bekwaamheid als onderwijzeres bij het voorbereidend onderwijs, in de Nederlandse Antillen, Nederland, Nederlands-Indië (vóór 27 December 1949) of Suriname behaald.

Artikel 25 wordt gelezen:

Het voorbereidend onderwijs, voor zover het geheel of gedeeltelijk uit de kas van een eilandgebied wordt bekostigd, wordt in de eilandgebieden Aruba, Bonaire en Curaçao in het Nederlands, in het eilandgebied de Bovenwindse Eilanden in het Engels gegeven.

Artikel 26, lid 1 sub e wordt gelezen:

  • e.

    geschiedenis van Nederland en van de Nederlandse Antillen;

Artikel 26, lid 2 wordt gelezen:

  • 2.

    Onder geschiedenis van Nederland en van de Nederlandse Antillen kan mede begrepen zijn enige kennis van de staatsinrichting van Nederland en van de Nederlandse Antillen, onder kennis der natuur enige kennis van de gezondheidsleer en onder algemene geschiedenis enige kennis van de inrichting en werkwijze van de organisatie van de Verenigde Naties.

Artikel 27, lid 1 wordt gelezen:

  • 1.

    Het lager onderwijs wordt verdeeld in:

    • a.

      gewoon lager onderwijs;

    • b.

      uitgebreid lager onderwijs;

    • c.

      meer uitgebreid lager onderwijs;

    • d.

      buitengewoon lager onderwijs.

Artikel 28, lid 1 wordt gelezen:

  • 1.

    Het gewoon lager onderwijs A wordt gegeven in scholen met zes achtereenvolgende leerjaren. Het onderwijs omvat de vakken in Artikel 26 vermeld onder a tot en met d; in het eilandgebied de Bovenwindse Eilanden bovendien vak m.

Artikel 29, lid 1 wordt gelezen:

  • 1.

    Het gewoon lager onderwijs B wordt gegeven in scholen met zes of zeven achtereenvolgende leerjaren. Het onderwijs omvat de vakken in Artikel 26 vermeld onder a tot en met j; in het eilandgebied de Bovenwindse Eilanden bovendien vak m.

Artikel 30, lid 1 wordt gelezen:

  • 1.

    Het uitgebreid lager onderwijs wordt gegeven in met zeven tot acht achtereenvolgende leerjaren. Het onderwijs omvat de vakken in Artikel 26 vermeld onder a tot en met j; in het eilandgebied de Bovenwindse Eilanden bovendien vak m. Voorts wordt onderwijs gegeven in ten minste twee van de vakken vermeld onder 1, m, n, p, q, s en t waarvan ten minste een vermeld onder 1, m en n van Artikel 26.

Artikel 31, lid 1 wordt gelezen:

  • 1.

    Het meer uitgebreid lager onderwijs, wordt gegeven in scholen met tien achtereenvolgende leerjaren. De laagste zes of zeven leerjaren — aan te duiden als „M.U.L.O.-onderbouw" — en de hoogste vier leerjaren — aan te duiden als ,,M.U.L.O-kopschool" — kunnen als zelfstandige school worden opgericht en in stand gehouden. Het onderwijs omvat de vakken in Artikel 26 vermeld onder a tot en met j; in het eilandgebied de Bovenwindse Eilanden bovendien vak m. Voorts wordt onderwijs gegeven in ten minste vier van de vakken vermeld onder l tot en met t, waarvan ten minste twee vermeld onder 1, m en n van Artikel 26.

Na Artikel 31 wordt ingevoegd een Artikel 31a, luidende:

  • 1.

    Het buitengewoon lager onderwijs is bestemd voor kinderen, die wegens ziels- of lichaamsgebreken of uit maatschappelijke oorzaak niet in staat zijn geregeld en met vrucht het gewone onderwijs te volgen of wier gedrag het noodzakelijk maakt, hun buitengewoon onderwijs te doen geven.

  • 2.

    Het onderwijs wordt gegeven in scholen en kan omvatten de vakken vermeld in Artikel 26 onder a tot en met k, m, s en t.

  • 3.

    In het eilandgebied de Bovenwindse Eilanden wordt in plaats van vak d, vak m onderwezen; in de eilandgebieden Aruba, Bonaire en Curaçao kan met toestemming van de Gouverneur op bepaalde scholen of in bepaalde klassen de Papiamentse taal als voertaal bij het onderwijs worden gebezigd.

  • 4.

    Het onderwijs wordt aan elke leerling gedurende tenminste twintig uren per week gegeven.

Artikel 32 wordt gelezen:

  • 1.

    De regeling van de schooltijden en die van de vacanties worden door het bestuurscollege, gehoord de Inspecteur van het Onderwijs, vastgesteld.

  • 2.

    Het leerplan, de lijst van de bij het onderwijs te gebruiken boeken en de verdeling van de leerlingen in klassen worden door het hoofd der school, na bespreking met de gezamenlijke onderwijzers, ontworpen en door het bestuurscollege na overleg met de Inspecteur van het Onderwijs, zo nodig na wijziging, vastgesteld.

Artikel 35, lid 1en lid 2 wordt gelezen:

  • 1.

    Bij het opstellen van de rooster van lesuren wordt door het vrijgeven van uitdrukkelijk in de regeling genoemde uren gezorgd, dat de schoolgaande kinderen, in de schoollokalen of elders, godsdienstonderwijs van de godsdienstleraren kunnen genieten.

  • 2.

    Omtrent de vrijgeving wordt overleg gepleegd tussen het hoofd der betrokken school en de besturen der kerkgenootschappen door wie het godsdienstonderwijs aan voormelde godsdienstleraren is opgedragen.

Artikel 36 wordt gelezen:

Behoudens het bepaalde in Artikel 31a lid 4 wordt het onderwijs in het Nederlands gegeven.

In het eilandgebied de Bovenwindse Eilanden kan het geheel of gedeeltelijk in het Engels worden gegeven. De gouverneur stelt hiervoor na overleg met het bestuurscollege van dit eilandgebied een regeling vast.

Artikel 37 wordt gelezen:

  • 1.

    De oprichting van een openbare school, de bepaling van de aard van het aan deze school te geven onderwijs als bedoeld in Artikel 27, en de stichting van een gebouw met aanwijzing van bouw- en speelterrein dan wel de aanwijzing, huur of aankoop van een bestaand gebouw voor deze school, geschieden bij besluit of besluiten van de eilandsraad, een en ander na overleg met de Inspecteur van Onderwijs.

  • 2.

    De omzetting van een bestaande openbare school in een van een hoger of ander type geschiedt bij besluit van de eilandsraad na overleg met de Inspecteur van het Onderwijs.

  • 3.

    Voor de oprichting van een openbare school in de eilandgebieden Aruba en Curaçao zijn bij de aanvang de volgende aantallen leerlingen vereist: voor een school voor gewoon lager onderwijs, uitgebreid lager onderwijs of M.U.L.O.-onderbouw: tenminste een honderd leerlingen;

voor een M.U.L.O.-kopschool: tenminste vijftig leerlingen;

voor de overige eilandgebieden bedragen deze aantallen respectievelijk tenminste vijftig en tenminste vijf en twintig.

Voor scholen voor buitengewoon lager onderwijs wordt door de eilandsraad na overleg met de Inspecteur van het Onderwijs bij eilandsverordening het aantal leerlingen dat bij de aanvang van de school vereist is, vastgesteld.

  • 4.

    In overleg met de Gouverneur kan voor de oprichting van een openbare school van het bepaalde in het derde lid worden afgeweken.

  • 5.

    Indien de Gouverneur de oprichting van een openbare school of de omzetting van een bestaande school in een van een hoger of ander type in het belang van het onderwijs nodig acht, doet hij hiervan, onder opgave van de gronden, mededeling aan de eilandsraad van het eilandgebied, in hetwelk de school moet worden opgericht of omgezet. De eilandsraad neemt na ontvangst van deze mededeling een besluit als bedoeld in het eerste lid, tenzij naar het oordeel van de raad de middelen van het eilandgebied de exploitatiekosten van de school of de verhoging dezer kosten en de daarmede samenhangende kosten van stichting en inrichting van een gebouw- of lokalen voor deze school niet toelaten.

  • 6.

    Indien de eilandsraad op de eerste noch op de tweede jaarlijkse begroting, volgende op de mededeling van de Gouverneur bedoeld in het vijfde lid, gelden voor het genoemde doel heeft gevoteerd, kan de Gouverneur, gehoord de Raad van Advies en na overleg met het bestuurscollege, de begroting aanwijzen, waarin voor de eerste maal de uitgaven voor de exploitatie der betrokken school alsmede de begroting of de begrotingen, waarin de kosten van de stichting en inrichting van een gebouw voor deze school, moeten worden opgenomen.

  • 7.

    Van een mededeling door de Gouverneur aan de eilandsraad als bedoeld in het vijfde lid alsmede van het eventueel nalaten van het voteren van de benodigde gelden op de eerste dan wel op de tweede jaarlijkse begroting van het eilandgebied volgende op de door de Gouverneur gedane mededeling, wordt omstandig melding gemaakt in het verslag van de staat van het onderwijs dat de Gouverneur ter uitvoering van het bepaalde in Artikel 174, lid 8 van de Landsregeling van de Nederlandse Antillen aan de Staten jaarlijks doet geven.

  • 8.

    Opheffing van de ingevolge dit Artikel opgerichte scholen kan niet plaats vinden dan in overleg met de Gouverneur.

Na Artikel 37 wordt ingevoegd Artikel 37a, luidende: Het bestuurscollege stelt na overleg met de Inspecteur van het Onderwijs een reglement voor de scholen vast.

Artikel 38 vervalt.

Artikel 41, lid 1 sub a wordt gelezen:

  • a.

    hij die in het bezit is van ten minste de akte van bekwaamheid als hoofdonderwijzer, in de Nederlandse Antillen verkregen, dan wel een door de Gouverneur ingevolge Artikel 128 lid 3 daarmede gelijkgestelde akte.

Artikel 44, sub c vervalt.

Artikel 47 wordt gelezen:

Om tot onderwijzer in het eilandgebied de Bovenwindse Eilanden te kunnen worden benoemd, wordt behalve het in Artikel 39 gevorderde, vereist de bekwaamheid tot het geven van onderwijs in de Engelse taal of het bezit van ene verklaring van de Inspecteur van het Onderwijs, dat de betrokkene voldoende kennis van de Engelse taal bezit om in die taal het onderwijs te kunnen geven.

Na Artikel 47 wordt ingevoegd een Artikel 47a, luidende:

  • 1.

    De benoeming van de onderwijzers en vakonderwijzers geschiedt door het bestuurscollege, nadat de Inspecteur van het Onderwijs een aanbeveling van zo mogelijk ten minste drie bevoegden bij dit college heeft ingediend en na ingewonnen bericht van het hoofd der betrokken school.

  • 2.

    De benoeming van het hoofd ener school geschiedt door het bestuurscollege uit een voordracht van tenminste drie bevoegden, opgemaakt door de Inspecteur van het Onderwijs. Indien naar het oordeel van de Inspecteur van het onderwijs het niet mogelijk is zodanige voordracht op te maken, doet hij aan het bestuurscollege een aanbeveling uit de gegadigden van zo mogelijk tenminste drie bevoegden.

  • 3.

    De overplaatsing van de hoofden van scholen, van de onderwijzers en vakonderwijzers en de aanwijzing van plaatsvervangende hoofden geschieden door het bestuurscollege, na overleg met de Inspecteur van het Onderwijs en voor wat de overplaatsing van onderwijzers en vakonderwijzers betreft bovendien na ingewonnen bericht van het hoofd der school, waaraan de betrokken onderwijzer of vakonderwijzer verbonden zal worden.

Artikel 48 wordt gelezen:

De schorsing van een onderwijzer, vakonderwijzer of kwekeling geschiedt zonder of met gehele of gedeeltelijke stilstand van de bezoldiging.

Artikel 49 wordt gelezen:

  • 1.

    Ontslag aan een onderwijzer, vakonderwijzer of kwekeling wordt verleend:

    • a.

      op verzoek van betrokkene;

    • b.

      buiten zijn verzoek al of niet op voordracht van de Inspecteur van het Onderwijs, doch in ieder geval de Inspecteur van het Onderwijs gehoord.

  • 2.

    Het ontslag kan zonder het praedicaat eervol worden verleend, in welk geval de Gouverneur, al of niet op voorstel van het bestuurscollege, kan verklaren, dat de ontslagen onderwijzer of de, vakonderwijzer de benoembaarheid tot onderwijzer of tot vakonderwijzer heeft verloren.

  • 3.

    Onderwijzeressen en vakonderwijzeressen in vaste dienst, die in het huwelijk treden, worden met ingang van de dag van haar huwelijk ontslagen.

Artikel 50, lid 2 wordt gelezen:

  • 2.

    Aan de onderwijzer of de vakonderwijzer die zich in dit opzicht aan plichtsverzuim schuldig maakt, kan door de Gouverneur voor ten hoogste één jaar en bij herhaling der overtreding voor onbepaalde tijd een verbod tot het geven van onderwijs aan ene openbare school in de Nederlandse Antillen worden opgelegd.

Artikel 51, lid 2 wordt gelezen:

  • 2.

    Aan de onderwijzer en de vakonderwijzer, die zich in dit opzicht aan plichtsverzuim schuldig maakt, kan door de gouverneur voor ten hoogste één jaar en bij herhaling der overtreding voor onbepaalde tijd een verbod tot het geven van onderwijs in de Nederlandse Antillen worden opgelegd.

Artikel 54 wordt gelezen:

Het bestuurscollege kan, de Inspecteur van het Onderwijs gehoord, de onderwijzer die de voorschriften, in de Artikelen 52 en 53 gesteld, overtreedt ongevraagd ontslag verlenen.

Aan Artikel 56, lid 1 wordt toegevoegd:

  • e.

    voor een school voor buitengewoon lager onderwijs de benoembaarheid tot onderwijzer 1e klasse categorie A,

Aan Artikel 57, lid 1 wordt toegevoegd:

  • e.

    voor hem, die geplaatst wordt aan een school voor buitengewoon lager onderwijs, de benoembaarheid tot onderwijzer derde klasse.

Artikel 60 wordt gelezen:

  • 1.

    Aan elke school voor meer uitgebreid lager onderwijs wordt, behalve het hoofd van de school, voor de eerste zes leerjaren één onderwijzer vereist, zodra het aantal leerlingen meer dan veertig bedraagt; voor elk veertigtal boven de een en veertig wordt een onderwijzer meer vereist.

Voor de hogere leerjaren wordt een onderwijzer meer vereist, zodra het aantal leerlingen meer dan vijf en twintig bedraagt, terwijl voor elk vijf en twintigtal boven de zes en twintig een onderwijzer meer wordt vereist.

  • 2.

    Voor een MULO-kopschool wordt, behalve het hoofd van de school, een onderwijzer vereist, zodra het aantal leerlingen meer dan vijf en twintig bedraagt, terwijl voor elk vijf en twintigtal boven de zes en twintig een onderwijzer meer wordt vereist.

  • 3.

    Voor het zevende leerjaar van een M.U.L.O.-onder-bouw gelden dezelfde aantallen als vermeld in lid 1.

Na Artikel 63 wordt ingevoegd een Artikel 63a, luidende: Voor scholen voor buitengewoon lager onderwijs wordt na overleg met de Inspecteur van het Onderwijs bij landsverordening het aantal vereiste onderwijzers vastgesteld.

Artikel 64, lid 1 wordt gelezen:

  • 1.

    Bij de toepassing van de Artikelen 60 tot en met 63 wordt het aantal vereiste onderwijzers bij het begin van dienstjaar bepaald en tot grondslag genomen het gemiddeld aantal leerlingen, berekend overeenkomstig door Gouverneur te geven voorschriften, naar de aantallen, die op de laatste dag van elke maand van het voorafgaand dienstjaar als schoolgaande bekend stonden.

Artikel 64, lid 3 wordt gelezen:

  • 3.

    Onder dienstjaar wordt in dit en in Artikel 65 een schooljaar verstaan.

Artikel 65 wordt gelezen:

  • 1.

    Onder het aantal onderwijzers, bedoeld in de Artikelen 60 tot en met 63a worden vakonderwijzers niet medegerekend.

  • 2.

    Indien bijzondere omstandigheden daartoe aanleiding geven, is het bestuurscollege, de Inspecteur van het Onderwijs gehoord, bevoegd om te bepalen dat voor enig dienstjaar, of gedeelte daarvan, aan een school meer of minder onderwijzers dan het aantal krachtens de Artikelen 60 tot en met 63a, of een of meer vakonderwijzers werkzaam zullen zijn.

Tussen Artikel 65 en Artikel 66 wordt ingevoegd Artikel 65a, luidende:

De eilandsraad is bevoegd, na overleg met de Inspecteur van het Onderwijs, bij eilandsverordening de leerlingenschalen, vermeld in de Artikelen 60 tot en met 63, te verlagen.

Artikel 68 wordt gelezen:

  • 1.

    De onderwijzers en vakonderwijzers genieten een bezoldiging, naar de regeling door het bestuurscollege vastgesteld.

In deze regeling worden opgenomen de toelagen die op grond van akten van bekwaamheid worden verleend.

  • 2.

    Iedere wijziging van de regeling als bedoeld in het eerste lid of de invoering van een nieuwe regeling geschiedt in overleg met de Gouverneur.

  • 3.

    Indien het bestuurscollege bij dit overleg een door de Gouverneur gedaan voorstel niet kan overnemen, brengt het dit schriftelijk ter kennis van de Gouverneur met opgaaf van redenen. Van deze kennisgeving wordt melding gemaakt in het verslag van de staat van het onderwijs dat de Gouverneur ter uitvoering van het bepaalde in Artikel 174, lid 8, van de Landsregeling van de Nederlandse Antillen jaarlijks aan de Staten doet geven.

  • 4.

    Wanneer door een regeling als bedoeld in het eerste lid het peil van het onderwijs, naar het oordeel van de Gouverneur, in ernstig gevaar wordt gebracht kan de Gouverneur deze regeling bij landsbesluit houdende algemene maatregelen wijzigen.

Artikel 67, lid 2 wordt gelezen:

  • 2.

    Weigering om een kind tot ene school toe te laten kan geschieden, indien zich binnen de afstand van drie kilometer der school gemeten langs de kortste en gebruikelijke weg ene openbare school van dezelfde categorie volgen Artikel 27 bevindt, waarop voor het kind plaatsing te verkrijgen is of indien naar het oordeel van het bestuurscollege, gehoord het hoofd der school, tegen de toelating: overwegende bezwaren bestaan.

Artikel 70, lid 2 wordt gelezen:

  • 1.

    Indien bijzondere omstandigheden daartoe aanleiding geven, kan de Inspecteur van het Onderwijs gehele of gedeeltelijke vrijstelling verlenen van de deelneming aan het onderwijs in een of meer der vakken in Artikel 26 vermeld onder j tot en met t.

Artikel 71 vervalt.

Artikel 72, lid 1 wordt gelezen:

  • 1.

    Het hoofd van ene school heeft, na verkregen toestemming van het bestuurscollege, de bevoegdheid leerlingen tijdelijk of blijvend van de school te verwijderen.

Artikel 74, lid 1 en lid 2 wordt gelezen:

  • 1.

    De hoegrootheid van het schoolgeld alsmede de van invordering worden bij eilandsverordening geregeld.

  • 2.

    Bij eilandsverordening kunnen regelen worden vastgesteld volgens welke in bijzondere gevallen vrijstelling van betaling dan wel vermindering van schoolgeld kan worden verleend.

Artikel 74a, lid 1 wordt gelezen:

  • 1.

    Aan elke openbare lagere school of aan openbare lagere scholen van dezelfde categorie is een ouder-commissie verbonden.

Zij is bevoegd zich tot het bestuurscollege of de Inspecteur van het Onderwijs te wenden met betrekking 1 de belangen van de school.

Artikel 77, lid 2 wordt gelezen:

  • 2.

    Van de in het eerste lid gestelde voorwaarden kan de Gouverneur, de Raad van Advies gehoord, vrijstelling lenen.

Artikel 78 wordt gelezen:

Het bestuur van een school geeft uiterlijk een maand voor het tijdstip waarop het de school zou willen openen, van zijn voornemen schriftelijk kennis aan het bestuurscollege en de Inspecteur van het Onderwijs met opgave van:

  • a.

    het bestuur van de school;

  • b.

    de aan de school te verbinden onderwijzers;

  • c.

    de bekwaamheden van die onderwijzers;

  • e.

    de vakken, waarin onderwijs zal worden gegeven;

  • f.

    de schooltijden en de vacanties;

  • g.

    de verdeling van de leerstof over de klassen;

  • h.

    de rooster van lesuren.

Artikel 79, lid 1 wordt gelezen:

  • 1.

    Het bestuur van ene school mag deze niet openen, dan nadat daartoe de toestemming van het bestuurscollege, de Inspecteur van het Onderwijs gehoord, is verkregen en zulks op straffe als in het derde lid van Artikel 75 is bepaald.

Artikel 80 wordt gelezen:

  • 1.

    Het bestuurscollege, gehoord de Inspecteur van het Onderwijs, is bevoegd de toestemming, bedoeld in Artikel 79, terug te nemen en de sluiting van de school te bevelen bij een met redenen omkleed besluit.

  • 2.

    Tegen voormeld besluit kan het betrokken schoolbestuur in beroep komen bij de Gouverneur, die binnen twee maanden na ontvangst van het beroepschrift, gehoord de Raad van Advies, beslist.

Artikel 81 vervalt.

Artikel 82 vervalt.

Artikel 83 wordt gelezen:

  • 1.

    Aan de besturen van bijzondere scholen voor lager onderwijs worden over elk dienstjaar uitkeringen verleend uit de kas van het eilandgebied, waar de scholen gevestigd zijn, onder voorwaarden omschreven in de volgende Artikelen.

  • 2.

    Ene bijzondere school voor lager onderwijs, welke moor uitkeringen uit de kas van het eilandgebied in aanmerking komt, wordt in deze verordening verder gesubsidieerde school genoemd.

Artikel 84, lid 1, lid 2 en lid 8 wordt gelezen:

  • 1.

    De school staat onder het bestuur van ene instelling of vereniging, die in de Nederlandse Antillen rechtspersoonlijkheid bezit en geldelijk onafhankelijk is van het aan de school verbonden personeel.

  • 2.

    De school moet voorzien in een door het bestuurscollege erkende behoefte.

  • 8.

    De heffing van schoolgeld geschiedt volgens de beginselen, welke voor de overeenkomstige openbare scholen gelden en tot ten minste het bedrag, dat voor de betrokken dingen op deze scholen verschuldigd zou zijn.

Het bestuur van de gesubsidieerde school stort dit bedrag in de kas van het eilandgebied.

Na Artikel 84 worden ingevoegd een Artikel 84A en een Artikel 84B.

Artikel 84A luidt:

  • 1.

    De erkenning van de behoefte als bedoeld in Artikel 84, lid 2, moet door het bestuur van de school, als bedoeld in Artikel 84, lid 1, bij het bestuurscollege worden aangevraagd. In deze aanvrage moet tevens vermeld worden tot welke aard van het onderwijs, als bedoeld in Artikel 27, het schoolbestuur de op te richten school wenst te doen behoren alsmede de gewenste datum van opening.

  • 2.

    De behoefte zal blijken uit de overlegging door het schoolbestuur van een opgave van alle leerlingen, die de school bij opening zullen bezoeken, met vermelding van hun namen, voornamen, geboortedata en geboorteplaatsen. Voor het aantal leerlingen dat voormelde opgave moet bevatten, is het bepaalde in Artikel 37, lid 3 van toepassing.

  • 3.

    Het bestuurscollege is bevoegd te eisen dat de opgave, bedoeld in het tweede lid, voor elke leerling ondertekend wordt door de persoon, die de ouderlijke macht of de voogdij over deze leerling uitoefent.

  • 4.

    De leerlingen, wier namen in de opgave bedoeld in het tweede lid voorkomen, mogen niet ingeschreven zijn op een gelijksoortige — in de zin van Artikelen 27 tot en met Sla — bijzondere school voor lager onderwijs, tenzij die school meer leerlingen telt dan het aantal waarvoor het schoolgebouw van die school is gesticht.

Artikel 84B luidt:

  • 1.

    Binnen twee maanden na indiening van de aanvrage, bedoeld in Artikel 84A, lid 1, neemt het bestuurscollege, gehoord de Inspecteur van het Onderwijs, een beslissing dienaangaande.

Deze beslissing kan alleen afwijzend zijn, indien niet aan een der voorwaarden gesteld in Artikel 84A is voldaan.

  • 2.

    Is de beslissing bedoeld in het eerste lid afwijzend, dan kan het schoolbestuur een nieuwe of aanvullende opgave indienen of binnen twee maanden na deze beslissing daartegen in beroep komen bij de Gouverneur, die, gehoord de Raad van Advies, binnen twee maanden na indiening van het beroep daarop beslist.

  • 3.

    Is de beslissing, bedoeld in het eerste lid, gunstig dan worden door het bestuurscollege, gehoord de Inspecteur van het Onderwijs, de gelden benodigd voor de exploitatie der school op de eerstvolgende begroting aangevraagd.

  • 4.

    Is de beslissing, bedoeld in het tweede lid, gunstig dan vindt het derde lid overeenkomstige toepassing.

  • 5.

    De eilandsraad kan de in het derde lid bedoelde gelden alleen weigeren, indien naar zijn oordeel de financiële toestand van het eilandgebied de uitgave van exploitatie der school en de daarmede samenhangende kosten van stichting en inrichting van een gebouw voor deze school niet toelaat.

De raad doet van deze weigering bij een met redenen omkleed besluit mededeling aan de Gouverneur.

  • 6.

    Indien de eilandsraad noch op de eerste noch op tweede jaarlijkse begroting, volgend op een gunstige beslissing als bedoeld in het derde of vierde lid, gelden heeft gevoteerd, kan de Gouverneur, gehoord de Raad van Advies en na overleg met het bestuurscollege, de begroting aanwijzen, waarin voor de eerste maal de uitgaven voor de exploitatie der betrokken school alsmede de begroting of begrotingen, waarin de kosten van de stichting en inrichting van een gebouw voor deze school moeten worden opgenomen.

  • 7.

    Van een mededeling door de eilandsraad aan de Gouverneur als bedoeld in het vijfde lid, alsmede van het eventueel nalaten van het voteren van de benodigde gelden op de eerste dan wel op de tweede jaarlijkse begroting van het eilandgebied volgende op de aan de Gouverneur gedane mededeling, wordt omstandig melding gemaakt in het verslag van de staat van het onderwijs dat de Gouverneur ter uitvoering van het bepaalde in Artikel 174, lid 8 van de Landsregeling van de Nederlandse Antillen jaarlijks aan de Staten doet geven.

Artikel 84bis wordt Artikel 84C.

Artikel 85, lid 1 wordt gelezen:

  • 1.

    Het leerplan, bedoeld in Artikel 84, derde lid, moet voldoen aan de voorschriften in de Artikelen 28 tot en met 31a en Artikel 33 gesteld aan het leerplan van ene openbare school. Het kan bovendien vakken omvatten verband houdende met de richting van het onderwijs.

Artikel 91, lid 3 en lid 4 wordt gelezen:

  • 3.

    Wanneer door tijdelijke onvoltalligheid van het onderwijzend personeel het onderwijs niet in zijn volle omvang kan worden gegeven, regelt het hoofd der school de lessen, zoals hij het meest gewenst acht. Van de getroffen regeling doet hij, onder aantekening van de noodzakelijkheid, onverwijld schriftelijke mededeling aan het bestuurscollege en de Inspecteur van het Onderwijs.

  • 4.

    Het bestuur der gesubsidieerde school kan, na verkregen goedkeuring daarop van het bestuurscollege, gehoord de Inspecteur van het Onderwijs, wijziging in de vacantietijden of vacantiedagen brengen, mits daardoor het maximum aantal vacantiedagen per schooljaar niet wordt overschreden.

Artikel 92 wordt gelezen:

  • 1.

    Het bestuur van ene gesubsidieerde school draagt zorg, dat het bestuurscollege en de Inspecteur van het Onderwijs steeds kennis dragen van de namen en voornamen en van de akten van bekwaamheid van de aan de school verbonden onderwijzers en, indien aan de school ook niet-verplichte onderwijzers verbonden zijn, gescheiden in verplichte en niet verplichte onderwijzers, alsook van de leerjaren en de klassen, waarin zij les geven.

  • 2.

    Het aantal verplichte onderwijzers wordt bij de aanvang van een schooljaar op grond van het gemiddeld aantal leerlingen over het afgelopen schooljaar bepaald op gelijke wijze als dit bij het openbaar onderwijs geschiedt.

  • 3.

    Indien voor een gesubsidieerde school het aantal verplichte onderwijzers voor een schooljaar niet op grond het gemiddeld aantal leerlingen over het afgelopen schooljaar wordt bepaald, stelt het bestuurscollege, gehoord de Inspecteur van het Onderwijs, dit aantal binnen vier maanden na het begin van het lopende schooljaar vast.

  • 4.

    Indien bijzondere omstandigheden daartoe aanleiding geven, is het bestuurscollege, de Inspecteur van het Onderwijs gehoord, bevoegd om te bepalen, dat voor enig schooljaar, of gedeelte daarvan, meer of minder verplichte onderwijzers dan het aantal in het tweede of in het derde lid bedoeld, of een of meer vakonderwijzers, werkzaam mogen of zullen zijn.

Artikel 93, lid 2 wordt gelezen:

  • 2.

    Aan het hoofd van een gesubsidieerde school voor meer uitgebreid lager onderwijs kan nochtans met goedvinden van het bestuurscollege, gehoord de Inspecteur van het Onderwijs, een kleiner aantal lesuren, dan in het vorige lid bepaald, worden opgedragen.

Artikel 94 wordt gelezen:

  • 1.

    In ene vacature onder het verplichte onderwijzend personeel, welke ontstaat tengevolge van ontslag, vertrek of overlijden, moet uiterlijk zes maanden, nadat de vacature is ontstaan, zijn voorzien, tenzij door het bestuurscollege de Inspecteur van het Onderwijs gehoord, op grond van het gemiddeld aantal leerlingen van het lopende schooljaar, van deze verplichting ontheffing verleend wordt.

  • 2.

    Indien ene vacature, als bedoeld in het eerste lid van dit Artikel, langer dan zes maanden heeft geduurd, gaat de uitkering voor de school verloren voor het schooljaar, waarin de niet-tijdige vervulling van de vacature wordt vastgesteld, tenzij ten genoege van het bestuurscollege, de Inspecteur van het Onderwijs gehoord, wordt aangetoond, dat de niet-tijdige aanvulling te wijten is aan omstandigheden, die boven de macht van het bestuur der gesubsidieerde school uitgingen.

  • 3.

    In ene vacature, welke bij het begin van een schooljaar ontstaat, op grond van het gemiddeld aantal leerlingen van het afgelopen schooljaar, moet uiterlijk zestien dagen na het verstrijken van de helft van het schooljaar zijn voorzien, tenzij vóór of op die datum door het bestuurscollege, de Inspecteur van het Onderwijs gehoord, op grond van het gemiddeld aantal leerlingen van het lopende schooljaar, van deze verplichting ontheffing verleend wordt.

  • 4.

    Wanneer op de in het derde lid bedoelde datum niet in de vacature wordt voorzien op grond van de aan het bestuurscollege, vóór of op de helft van het schooljaar medegedeelde overweging, dat het vermoedelijk gemidddeld aantal leerlingen gedurende de tweede helft van het schooljaar aanstelling van de ontbrekende onderwijzer overbodig zal maken, gaat de uitkering voor de betrokken school tengevolge van die vacature over de eerste helft van het schooljaar niet verloren en dient voor de beoordeling van de vraag, of gedurende de tweede helft van het schooljaar aanspraak gemaakt kan worden op uitkering, het gemiddeld aantal leerlingen van dat tijdvak als uitgangspunt.

  • 5.

    Wanneer, door het gedeeltelijk samenvallen van twee of meer vacatures aan een zelfde gesubsidieerde school, naar het oordeel van het bestuurscollege, de Inspecteur van het Onderwijs gehoord, gedurende langer dan zes achtereenvolgende maanden het verplichte aantal onderwijzers niet aan de school verbonden is geweest, gaat alleen dan de aanspraak op uitkering voor die school verloren, indien voor een dier vacatures niet aan het voorschrift omtrent de voorziening binnen zes maanden is voldaan.

Artikel 95, lid 3 wordt gelezen:

  • 3.

    Bij afwezigheid van een verplicht onderwijzer, op grond van verlof wegens ziekte of langdurige, onafgebroken dienst is het bestuur der gesubsidieerde school bevoegd om diens plaatsvervanger gedurende het tijdvak, dat hij als zodanig optreedt, bij de aanvrage om uitkeringen uit de kas van het eilandgebied in aanmerking te brengen.

Artikel 96, lid 2 wordt gelezen:

  • 2.

    Gedurende de afwezigheid van een verplicht onderwijzer, als bedoeld in het eerste lid, mag deze bij de aanvrage om uitkeringen uit de kas van het eilandgebied in aanmerking worden gebracht.

Artikel 102, sub e wordt gelezen:

  • e.

    de vermelding, bij welke Commissie van Beroep, bedoeld in Artikel 84, zevende lid en Artikel 84 C, de school is aangesloten.

Artikel 103, lid 2 vervalt.

Artikel 104 wordt gelezen:

  • 1.

    Het bestuurscollege stelt de regelen vast volgens welke het bestuur van ene gesubsidieerde school het in Artikel 84, achtste lid, bedoelde bedrag der schoolgelden in de kas van het eilandgebied stort.

  • 2.

    Het bestuur van ene gesubsidieerde school doet jaarlijks bij de aanvang van het schooljaar van de regeling van de heffing der schoolgelden, alsmede ten spoedigste van elke wijziging van deze regeling in de loop van het schooljaar, aan het bestuurscollege mededeling.

Artikel 107 vervalt.

Artikel 108 vervalt.

Artikel 109 wordt gelezen:

Wanneer het bestuur van een instelling of vereniging, als bedoeld in Artikel 84, eerste lid, voor de eerste maal aanspraak wil maken op uitkeringen uit de kas van het eilandgebied ten behoeve van een school, waarvoor overeenkomstig het bepaalde in Artikel 84, lid 2 sub h, gelden zijn aangevraagd, brengt het zijn voornemen ter kennis van het bestuurscollege.

Artikel 110 wordt gelezen:

  • 1.

    Bij omzetting van een gesubsidieerde school in een van hoger of ander type, wordt indien het bestuurscollege, gehoord de Inspecteur van het Onderwijs, zich met deze omzetting heeft verenigd, de daarvoor benodigde verhoging van subsidie op de eerstvolgende begroting of bij aanvullende begroting aangevraagd.

  • 2.

    De eilandsraad kan de voor de in het eerste lid benodigde gelden alleen weigeren, indien naar zijn oordeel de financiële toestand van het eilandgebied de verhoging niet toelaat. De raad doet van deze weigering bij een met redenen omkleed besluit mededeling aan de Gouverneur.

  • 3.

    Indien de eilandsraad noch op de eerste, noch op de tweede jaarlijkse begroting volgend op de begroting bedoeld in het eerste lid gelden voor het genoemde doel heeft gevoteerd, kan de Gouverneur, gehoord de Raad van Advies en na overleg met het bestuurscollege, de begroting aanwijzen, waarin voor de eerste maal de verhoging moet worden opgenomen.

  • 4.

    Van een mededeling door de eilandsraad aan de Gouverneur, als bedoeld in het tweede lid, alsmede van het eventueel nalaten van het voteren van de benodigde gelden op de eerste dan wel op de tweede jaarlijkse begroting van het eilandgebied volgende op de aan de Gouverneur gedane mededeling, wordt omstandig melding gemaakt in het verslag van de staat van het onderwijs dat de Gouverneur ter uitvoering van het bepaalde in Artikel 174, lid 8 van de Landsregeling van de Nederlandse Antillen jaarlijks aan de Staten doet geven.

Artikel 112 vervalt.

Artikel 113 vervalt.

Artikel 114 wordt gelezen:

  • 1.

    Voor uitkeringen uit de kas van het eilandgebied komt niet meer, of tijdelijk niet, in aanmerking ene gesubsidieerde school, die naar het oordeel van het bestuurscollege niet meer voldoet of niet voldaan heeft aan de voorwaarden uitgedrukt in Artikel 84 en nader uitgewerkt in de Artikelen 85 tot en met 106.

  • 2.

    Het bestuurscollege, de Inspecteur van het Onderwijs gehoord, spreekt zijn oordeel uit bij ene met redenen omkleed besluit en bepaalt hierin de datum van ingang, en daartoe aanleiding gevende gevallen de tijdsduur van de opschorting der uitkeringen.

Artikel 115 wordt gelezen:

Het bestuur van ene gesubsidieerde school is op straffe van verval van aanspraak op uitkeringen gehouden om aan de Gouverneur, het bestuurscollege en aan de personen, die met het toezicht zijn belast, mondeling of schriftelijk alle verlangde inlichtingen te geven, welke op het verkrijgen, het behoud of de opschorting van uitkeringen betrekking hebben.

Artikel 116 wordt gelezen:

Het vervolgonderwijs kan behalve door het oprichten van cursussen voor openbaar vervolgonderwijs bevorderd worden door het verlenen van bijdragen of vergoedingen uit enige openbare kas aan cursussen voor bijzonder vervolgonderwijs.

Artikel 117, lid 2 wordt gelezen:

  • 2.

    Tot het ontvangen van vervolgonderwijs kan vanwege het eilandgebied gelegenheid worden gegeven, indien zich een voldoend aantal leerlingen daartoe aanmeldt.

Artikel 118 wordt gelezen:

Het leerplan en de eisen van toelating worden door de leider van de cursus ontworpen en door het bestuurscollege na overleg met de Inspecteur van het Onderwijs vastgesteld en zonodig gewijzigd.

Artikel 119 wordt gelezen:

Voor elke cursus voor vervolgonderwijs, welke geheel of gedeeltelijk uit de kas van het eilandgebied wordt bekostigd, stelt het bestuurscollege, de Inspecteur van het Onderwijs gehoord, onder meer vast:

  • b.

    de rooster van lesuren;

  • c.

    het minimum-aantal leerlingen;

  • d.

    de voor het volgen van het onderwijs te betalen vergoeding;

  • e.

    de regeling voor het verlenen van vrijstelling van de betaling van de sub d bedoelde vergoeding of van vermindering daarvan aan on- of minvermogenden;

  • f.

    de beloning van de onderwijzers, die met het geven van lessen worden belast.

Artikel 120 wordt gelezen:

Voor zoveel het geheel of gedeeltelijk uit de kas van het eilandgebied bekostigde vervolgonderwijs vakken bevat, waarvoor volgens de bepalingen van deze verordening akten van bekwaamheid kunnen worden verworven, moet, indien mogelijk, het onderwijs in die vakken gegeven worden door onderwijzers of vakonderwijzers in het bezit van deze akten.

Artikel 121 wordt gelezen:

Het geheel of gedeeltelijk uit de kas van het eilandgebied bekostigde vervolgonderwijs wordt in het Nederlands gegeven.

Hoofdstuk V (Artikelen 122 tot en met 127) vervalt.

Artikel 128 wordt gelezen:

  • 1.

    Bewijzen van bekwaamheid tot het geven van onderwijs zijn:

    • a.

      die, verworven wegens het met goed gevolg afleggen van de in Artikel 129 bedoelde examens alsmede de verklaringen, bedoeld in de Artikelen 15 en 16;

    • b.

      de krachtens de verordening van 6 October 1906 (P.B. 1907 No. 5) in de Nederlandse Antillen verworven bewijzen van bekwaamheid tot het geven van onderwijs;

    • c.

      de in Nederland, in Nederlands-Indië (vóór 27 December 1949) of in Suriname verworven bewijzen van bekwaamheid tot het geven van onderwijs.

  • 2.

    Hij, die de in het eerste lid onder a bedoelde examens wenst af te leggen, moet zijn achttiende levensjaar ebben volbracht, tenzij de Gouverneur hem om bijzondere redenen vergunt het examen eerder af te leggen.

  • 3.

    De Gouverneur bepaalt, welke in Nederland, in Nederlands-Indië (vóór 27 December 1949) of in Suriname verworven akten van bekwaamheid tot het geven van onderwijs, worden gelijkgesteld met de overeenkomstige akten, die in de Nederlandse Antillen worden uitgereikt.

Artikel 129, aanhef lid 1 wordt gelezen;

  • 1.

    De in de Nederlandse Antillen te verwerven akten van bekwaamheid zijn:

Artikel 130, lid 1 sub g wordt gelezen:

  • g.

    geschiedenis van de Nederlandse Antillen en van Nederland.

Aan Artikel 138 wordt toegevoegd:

Het bestuurscollege en de besturen der scholen zijn verplicht aan de toelating mede te werken.

Van Hoofdstuk VII vervallen de indeling in paragrafen en de opschriften.

Artikel 140 wordt gelezen:

Het toezicht op het geheel of gedeeltelijk uit de kas van het eilandgebied bekostigd onderwijs is mede opgedragen aan het bestuurscollege.

Artikel 142, lid 1 wordt gelezen:

  • 1.

    Alle gebouwen en terreinen, waarin openbare en bijzondere scholen en leergangen in de Nederlandse Antillen worden gehouden, zijn steeds voor de Inspecteur van het Onderwijs toegankelijk en moeten op zijne aanvrage onverwijld voor hem en degenen, die hem vergezellen, worden geopend.

Artikel 142, lid 3 wordt gelezen:

  • 3.

    Weigering om te voldoen aan een der verplichtingen, in de voorgaande leden opgelegd, wordt, voor zoverre het Wetboek van Strafrecht voor Curaçao er niet in voorziet, gestraft met geldboete van ten hoogste vijftig gulden en indien tijdens het plegen van de overtreding nog geen twee jaren zijn verlopen sedert ene vroegere veroordeling van de schuldige wegens niet voldoen aan : verplichtingen in de voorgaande leden opgelegd onherroepelijk is geworden, met geldboete van ten hoogste honderd gulden.

Aan Artikel 142 wordt een vijfde lid toegevoegd, luidende:

  • 5.

    Het bepaalde in de voorgaande leden van dit Artikel is ten aanzien van de leden van het bestuurscollege en door het bestuurscollege daartoe aangewezen ambtenaren van overeenkomstige toepassing.

Artikel 143 wordt gelezen:

  • 1.

    Zo dikwijls het bestuurscollege bespreking van onderwijsbelangen nodig acht kan het daartoe de Inspecteur van het Onderwijs uitnodigen in zijn vergadering aanwezig te zijn. De Inspecteur voldoet voorzover mogelijk aan verzoek.

  • 2.

    Het bestuurscollege kan te allen tijde aan de Inspecteur van het Onderwijs verzoeken schriftelijk advies over onderwijszaken uit te brengen. De Inspecteur is verplicht aan dit verzoek te voldoen.

  • 3.

    De Inspecteur van het Onderwijs is bevoegd over alle zaken betreffende het onderwijs eigener beweging schriftelijk advies aan het bestuurscollege uit te brengen.

Na Artikel 143 worden ingevoegd een Artikel 143a en een Artikel 143b.

Artikel 143a luidt:

Het bestuurscollege zendt aan de Gouverneur op diens verzoek statistische gegevens met betrekking tot de staat van het onderwijs in het eilandgebied.

Artikel 143b luidt:

  • 1.

    Het bestuurscollege verstrekt aan de Gouverneur alle door deze verlangde inlichtingen over de naleving van de wettelijke regelingen op het gebied van het onderwijs, waarvan de uitvoering aan de organen en diensten van het eilandgebied is opgedragen.

  • 2.

    Indien de Gouverneur bevindt, dat de uitvoering ener wettelijke regeling als bedoeld in het eerste lid onvoldoende is, geeft hij daarvan, aan het bestuurscollege kennis onder vermelding van de maatregelen welke getroffen dienen te worden.

  • 3.

    Worden de aangegeven maatregelen niet getroffen, dan wordt de uitvoering der regeling geacht in de zin van Artikel 58, tweede lid, en 68, tweede lid, der Eilandenregeling Nederlandse Antillen niet te hebben plaatsgevonden.

Artikelen 144 tot en met 152 vervallen.

Artikel 153 wordt gelezen:

Indien op de begroting van een eilandgebied gelden zijn uitgetrokken, teneinde aan schoolgaande kinderen voeding en (of) kleding te verstrekken of om in hun vervoer te voorzien, geschiedt zulks volgens door het bestuurscollege, gehoord de Inspecteur van het Onderwijs, vastgestelde regelen aan die leerlingen, die zonder deze hulp de school niet geregeld zouden kunnen bezoeken.

Artikel 155 wordt gelezen:

Met het opsporen van feiten, strafbaar volgens deze verordening en hare uitvoeringsvoorschriften zijn behalve de ambtenaren, vermeld in Artikel 8 van het Wetboek van Strafvordering voor Curaçao (P.B. 1914, no. 21) ook bevoegd de Inspecteur van het Onderwijs en de ambtenaren bedoeld in lid 5 van Artikel 142, ieder binnen zijn ambtsgebied.

Artikel IIA

  • 1. Ongeacht het bepaalde in Artikel II blijft de Gouverneur de bevoegdheden, welke hij uit kracht van de landsverordening van de 18deOktober 1950 tot regeling van het Middelbaar Onderwijs (P.B. 1950, no. 116 vóór de totstandkoming van deze Overdrachtslandsverordening bezat ten aanzien van de leraren, uitoefenen ten aanzien van de leraren in dienst van het Land.

  • 2. De regelen neergelegd in de Overgangsregeling Rechtspositie Personeel (P.B. 1953, no. 12) zijn van toepassing op de in het eerste lid bedoelde leraren in dienst van het Land.”

Artikel III

De Subsidieverordening Bijzonder Onderwijs 1935 (P.B. 1935 No. 44) zoals gewijzigd en aangevuld laatstelijk bij landsverordening van de 8ste Maart 1950 (P.B. 1950 No. 32) wordt nader gewijzigd als volgt:

Artikel 1, lid 1 en lid 2 wordt gelezen:

  • 1.

    De uitkeringen uit enige openbare kas aan het bestuur van een bijzondere school voor lager onderwijs, hetwelk daarop krachtens het bepaalde in de Onderwijs-verordening 1935 aanspraak kan maken, geschieden op de voet omschreven in de volgende Artikelen.

  • 2.

    Een bijzondere school voor lager onderwijs, welke voor uitkeringen uit enige openbare kas in aanmerking komt, wordt in deze verordening verder gesubsidieerde school genoemd.

Artikel 2, eerste alinea wordt gelezen:

Aan het bestuur van een gesubsidieerde school, of aan het bestuur van de rechtspersoonlijkheid bezittende instelling of vereniging, welke een gesubsidieerde school wenst te stichten, worden indien, voorzover dat geëist kan worden, voldaan is aan de voorwaarden, in de Onderwijsverordening 1935 gesteld voor het verkrijgen van aanspraak op uitkeringen uit enige openbare kas ten behoeve van een bijzondere school voor lager onderwijs, en de toepasselijke voorschriften van de volgende Artikelen zijn in acht genomen, geheel of gedeeltelijk vergoed.

Artikel 2, 5°.bis wordt gelezen:

5°.bis.die van genees- en heelkundige behandeling van verplichte onderwijzers met inbegrip van de kosten van genees- en verbandmiddelen, zomede die welke voortvloeien uit operatiën en verpleging in een ziekeninrichting, overeenkomstig de regelen hiervoor ten behoeve van leerkrachten bij het openbaar onderwijs vastgesteld of nader vast te stellen;

Artikel 2, 7°. wordt gelezen:

7°.die van het verlenen van overtocht aan de verplichte onderwijzers bij verplaatsing in de Nederlandse Antillen van het ene eiland naar het andere;

Artikel 3 wordt gelezen:

Het bestuur van een rechtspersoonlijkheid bezittende instelling of vereniging als bedoeld in Artikel 84 eerste lid van de Onderwijsverordening 1935, welke in een eilandgebied een schoolgebouw wenst te stichten, dient gelijktijdig met het verzoek om de erkenning van de behoefte van de school, als bedoeld in Artikel 84, tweede lid, van voormelde verordening, bij het bestuurscollege van het betrokken eilandgebied een aanvrage in teneinde uit de kas van het eilandgebied gelden te ontvangen om ten behoeve van deze school een gebouw te stichten en in te richten.

Artikel 4 wordt gelezen:

  • 1.

    Bij een aanvrage tot het ontvangen van gelden voor de stichting en de inrichting van een schoolgebouw worden overgelegd:

    • c.

      een opgave van het aantal leerlingen dat het schoolgebouw zal moeten kunnen bevatten in verband met de aard van het lager onderwijs, waarvoor de in het gebouw te huisvesten school bestemd is;

    • d.

      de beschrijving van het terrein en een omschrijving van de eerste inrichting, daaronder begrepen leer- en hulpmiddelen;

    • e.

      een schetsplan met globale raming van de bouwkosten, de waarde van de grond en de kosten van eerste inrichting.

  • 2.

    Het schoolbestuur kan indiening van de stukken bedoeld in het eerste lid achterwege laten en in plaats daarvan een verklaring indienen dat het toepassing van Artikel 7 A wenst en op welke wijze.

Artikel 5, lid 1, lid 2, lid 3 en lid 4 wordt gelezen:

  • 1.

    Wanneer overeenkomstig het bepaalde in Artikel 84, tweede lid, juncto Artikel 84 A en Artikel 84 B der Onderwijsverordening 1935 de behoefte aan de school is erkend en de aard van het onderwijs aan die school is vastgesteld en wanneer ten genoegen van het bestuurscollege is voldaan aan het bepaalde in Artikel 4, eerste lid, sub d en e, worden de gelden, benodigd voor de bouw, de grond en de inrichting van het schoolgebouw op de eerstvolgende begroting of begrotingen of bij aanvullende begroting aangevraagd.

  • 2.

    Met de bouw wordt niet begonnen, alvorens op grond van een door het bestuurscollege goedgekeurde bestek met tekeningen en uitgewerkte raming van kosten, een aanbesteding heeft plaats gevonden en de gunning door het bestuurscollege is goedgekeurd.

De goedkeuring van het bestek met tekeningen geschiedt niet alvorens deze door de Inspecteur van het Onderwijs voor „gezien" zijn getekend ten bewijze dat zij aan de wettelijke eisen voldoen.

  • 3.

    Het bestuurscollege is bevoegd te bepalen, dat de uitbetaling van de in het eerste lid bedoelde gelden voor de bouwkosten aan het bestuur van de gesubsidieerde school zal geschieden in termijnen, welke zowel gedurende de bouw als na de oplevering vervallen.

  • 4.

    Het bestuurscollege is verder bevoegd te bepalen, op welke wijze bij de bouw op de richtige naleving van het bestek zal worden toegezien.

Artikel 6, lid 1 en lid 2 wordt gelezen:

  • 1.

    Binnen ene maand, nadat de bouw is voltooid, zendt het bestuur van de gesubsidieerde school aan het bestuurscollege ene rekening en verantwoording van de gemaakte kosten met de op de bouw en de inrichting betrekking hebbende financiële bescheiden.

  • 2.

    Indien de in het eerste lid bedoelde kosten het voor de bouw en de inrichting beschikbaar gestelde bedrag te boven gaan, kan op daartoe gedaan verzoek, aan het bestuur der gesubsidieerde school het bedrag van het verschil worden verschaft.

Artikel 7, lid 1 en lid 3 wordt gelezen:

  • 1.

    De instelling of vereniging is verplicht het gebouw binnen drie maanden na de oplevering in gebruik te nemen en daarvan kennis te geven aan het bestuurscollege en aan de Inspecteur van het Onderwijs.

  • 3.

    De instelling of vereniging is verplicht het gebouw behoorlijk te onderhouden en het overeenkomstig zijne bestemming te gebruiken, een en ander te beoordelen door het bestuurscollege.

Artikel 7 A wordt gelezen:

In plaats van, overeenkomstig het bepaalde in het eerste lid van Artikel 5, gelden voor de bouw en de inrichting van een school beschikbaar te stellen, kan door de eilandsraad, gehoord de Inspecteur van het Onderwijs, een nieuw gesticht gebouw dan wel een bestaand gebouw, of niet verbouwd, met of zonder de gehele of gedeeltelijke daarbij behorende inrichting, schoolmeubelen, leer- en hulpmiddelen daaronder begrepen, als schoolgebouw ter beschikking van de in Artikel 3 bedoelde instelling of vereniging worden gesteld.

Artikel 7 B wordt gelezen:

  • 1.

    De eilandsraad is bevoegd te beslissen, dat het belang van het eilandgebied zich niet verzet tegen overdracht aan een instelling of vereniging van:

    • a.

      het krachtens de bepaling van deze paragraaf ter beschikking van die instelling of vereniging gestelde gebouw en eventuele inrichting alsmede de bijbehorende grond;

    • b.

      de aan het eilandgebied toebehorende grond, waarop die instelling of vereniging krachtens de in deze paragraaf vervatte bepalingen een schoolgebouw heeft gesticht en ingericht, met al hetgeen daarop aard- en nagelvast is aangebracht.

  • 2.

    Door de overschrijving van een grosse van zodanige beslissing in de openbare registers van de hypotheekbewaarder gaat de eigendom van de in het vorige lid sub a respectievelijk sub b bedoelde zaken, zonder wijziging van de bestemming als school en vrij van alle kosten welke aard ook, aan de betrokken instelling of vereniging over. Eventuele verplicht gemaakte kosten worden onder overlegging van de daarop betrekking hebbende bescheiden, aan de instelling of vereniging gerestitueerd.

  • 3.

    De uit deze verordening voortvloeiende rechten en verplichtingen van de verkrijgende instelling of vereniging zijn in alle opzichten gelijk aan die van de instelling of vereniging, aan welke, overeenkomstig het bepaalde in het eerste lid van Artikel 5, gelden voor de bouw en de inrichting van een school beschikbaar zijn gesteld.

Artikel 8, lid 1 wordt gelezen:

  • 1.

    Vervreemding van het schoolgebouw en de bijbehorende grond, teneinde uit de opbrengst een ander schoolgebouw te stichten, is slechts rechtsgeldig na verkregen toestemming van de eilandsraad; deze toestemming wordt niet verleend, indien niet wordt voldaan aan de ook in het geldelijk belang van het eilandgebied door de eilandsraad gestelde voorwaarden.

Artikel 8 A wordt gelezen:

  • 1.

    De rechtspersoonlijkheid bezittende instelling of vereniging, van welke de school uitgaat, kan het gebouw, de inrichting en bijbehorende grond in eigendom overdragen aan een andere rechtspersoonlijkheid bezittende instelling of vereniging, mits bij dezelfde akte het bestuur der school wordt overgedragen en de verkrijgende instelling of vereniging de onderwijzers met ingang van de dag, waarop het nieuwe schoolbestuur als zodanig optreedt, in gelijke betrekkingen aan de school benoemt als door hen aan die school werden bekleed.

  • 2.

    De verkrijgende instelling of vereniging treedt tegenover het land en het eilandgebied in alle uit deze verordening voortvloeiende rechten en verplichtingen van haar rechtsvoorgangster.

  • 3.

    Geen wachtgeld wordt toegekend aan de onderwijzer, die, in geval het bestuur der school waaraan hij is verbonden, wordt overgedragen, weigert de benoeming door het nieuwe schoolbestuur te aanvaarden.

Artikel 8 B wordt gelezen:

  • 1.

    De in het eerste lid van Artikel 8 A bedoelde overdracht, welke in afwijking van hiermede strijdige bepalingen bij onderhandse akte, vrij van het zegelrecht, kan geschieden, behoeft de goedkeuring van de Gouverneur. De akte van overdracht wordt onverkort overgenomen in het landsbesluit, houdende de goedkeuring daarvan.

  • 2.

    Bij landsbesluit houdende algemene maatregelen worden voorschriften gegeven en voorwaarden gesteld, waaraan de in het vorige lid bedoelde onderhandse akte moet voldoen, bij gebreke waarvan de goedkeuring wordt geweigerd.

  • 3.

    Het bepaalde in het tweede lid van Artikel 7 B is van overeenkomstige toepassing met dien verstande, dat de eigendom van de in Artikel 8 A eerste lid bedoelde zaken overgaat door de overschrijving van een afschrift van de onderhandse akte, vergezeld van een grosse van het landsbesluit bedoeld in het eerste lid van dit Artikel.

Artikel 8 C wordt gelezen:

Voor zover reeds bij de afkondiging dezer landsverordening bestaande schoolterreinen voor de uitvoering daarvan aan Bet land moeten worden overgedragen, kan bij onderhandse akte geschieden. De akte dient op straffe van nietigheid te verwijzen naar datum en nummer van het landsbesluit, houdende de beslissing tot het aangaan van de betreffende rechtshandeling.

De levering vindt plaats door de overschrijving van de akte in de daartoe bestemde openbare registers ter hypotheekbewaring.

Artikel 9 wordt gelezen:

Indien voor de toepassing van de Artikelen 4 tot en met 8 schattingen nodig zijn, geschieden deze door één deskundige door het bestuurscollege en één deskundige door het bestuur van de gesubsidieerde school aangewezen, welke deskundigen tezamen een derde deskundige aanwijzen. Deze commissie van schatters beslist bij meerderheid van stemmen; wordt gene meerderheid verkregen, dan wordt de waarde bepaald op het gemiddelde van de drie schattingsopgaven.

Artikel 10 wordt gelezen:

  • 1.

    Het bestuurscollege is bevoegd, de Inspecteur van het Onderwijs gehoord, in voorkomend geval vast te stellen, dat een instelling of vereniging blijvend heeft opgehouden haar schoolgebouw overeenkomstig zijn bestemming te gebruiken, of dat de school gedurende drie achtereenvolgende jaren bezocht is door minder dan de helft van het aantal leerlingen, waarvoor zij volgens de opgave bij de aanvrage tot stichting bestemd was, niet langer voor uitkeringen uit de kas van het eilandgebied in aanmerking komt.

Door de inschrijving van ene grosse van deze beslissing in de openbare registers van de hypotheekbewaarder gaat de eigendom van het gebouw, de inrichting en de bijbehorende grond aan het eilandgebied over, vrij van alle lasten en rechten, welke daarop vroeger mochten zijn gevestigd.

  • 2.

    Bij de beslissing, bedoeld in het eerste lid, kan echter ook worden bepaald, dat de instelling of vereniging de vrije beschikking over het gebouw, de inrichting en de bijbehorende grond mag behouden tegen betaling aan het eilandgebied van ene vergoeding, welke de eilandsraad vaststelt.

Artikel 11 wordt gelezen:

Indien het bestuur van ene bestaande gesubsidieerde school voor een uitbreiding, verbouwing of verandering van inrichting daarvan gelden uit de kas van het eilandgebied wenst te ontvangen, vinden de bepalingen van de Artikelen 3 tot en met 10, voor zover mogelijk, overeenkomstige toepassing.

Artikel 13 wordt gelezen:

Het bestuur van ene gesubsidieerde school, dat wenst over te gaan tot aanschaffing van schoolmeubelen in verband met stijging van het aantal leerlingen of tot vervanging van schoolmeubelen, die tengevolge van langdurig gebruik niet meer gebruikt kunnen worden, dient bij het bestuurscollege ene aanvrage in, ten einde uit de kas van het eilandgebied daartoe gelden te ontvangen.

Artikel 15 wordt gelezen:

  • 1.

    Wanneer naar het oordeel van het bestuurscollege de behoefte aan het aanschaffen van de schoolmeubelen vaststaat, worden, nadat de raming van de kosten, bedoeld onder c van Artikel 14, door het bestuurscollege is onderzocht en goedgekeurd, de voor de aanschaffing geraagde gelden op de begroting gebracht.

  • 2.

    Het bestuurscollege is bevoegd te bepalen op welke wijze de uitbetaling van de in het eerste lid bedoelde gelden aan het bestuur van de gesubsidieerde school zal geschieden.

  • 3.

    Instede van, overeenkomstig het bepaalde in het eerste lid, gelden voor de aanschaffing van schoolmeubelen beschikbaar te stellen, kan door het bestuurscollege medewerking bij de aanschaffing van schoolmeubelen ten behoeve van ene gesubsidieerde school worden verleend, de gevraagde schoolmeubelen ter beschikking van bestuur van die school te stellen.

Artikel 16 wordt gelezen:

  • 1.

    Binnen een maand, nadat de schoolmeubelen in de school zijn geplaatst, zendt het bestuur van de gesubsidieerde school aan het bestuurscollege ene rekening en verantwoording van de in verband met de aanschaffing van de schoolmeubelen gemaakte kosten.

  • 2.

    Indien de in het eerste lid bedoelde kosten het voor de aanschaffing van schoolmeubelen beschikbaar gestelde bedrag te boven gaan, kan op daartoe gedaan verzoek aan het bestuur van de gesubsidieerde school het bedrag van het verschil worden verschaft.

Artikel 17, lid 1 wordt gelezen:

  • 1.

    Het bestuur van de gesubsidieerde school is gehouden de met toepassing van de Artikelen 13 tot en met 16 aangeschafte schoolmeubelen behoorlijk te onderhouden en ze overeenkomstig hunne bestemming te gebruiken, een en ander te beoordelen door het bestuurscollege.

Artikel 18, lid 1, lid 2 en lid 3 wordt gelezen:

  • 1.

    Het bestuurscollege is bevoegd, gehoord de Inspecteur van het Onderwijs, in voorkomend geval vast te stellen, dat de instelling of vereniging heeft opgehouden schoolmeubelen, aangeschaft met toepassing van de Artikelen 13 tot en met 16, overeenkomstig hunne bestemming te gebruiken, of dat deze ten behoeve van de gesubsidieerde school niet langer nodig zijn. In beide gevallen draagt het bestuur van de gesubsidieerde school de in de beslissing van het bestuurscollege bedoelde schoolmeubelen onverwijld in vrije eigendom aan het eilandgebied over.

  • 2.

    Bij niet naleving van de bepaling aan het slot van het eerste lid vermeld, wordt het bedrag van de uit enige openbare kas bij aanschaffing van de daar bedoelde schoolmeubelen betaalde gelden ingehouden op de uit welke hoofde ook aan het bestuur van de gesubsidieerde school toekomende uitkeringen.

  • 3.

    Bij de beslissing, bedoeld in het eerste lid, kan echter ook worden bepaald, dat het bestuur van de gesubsidieerde school de vrije beschikking over de daar bedoelde schoolmeubelen mag behouden, tegen betaling aan het eilandgebied van ene vergoeding, welke het bestuurscollege vaststelt.

Artikel 19 wordt gelezen:

Ter bestrijding van de kosten, verbonden aan het onderhouden van de schoolmeubelen en van de schoolgebouwen en de terreinen voor lichamelijke oefening en de speelterreinen wordt, met inachtneming van het bepaalde in de Artikelen 20 en 21, over elk dienstjaar uit de kas van het eilandgebied aan het bestuur van ene gesubsidieerde school uitgekeerd het bedrag, dat blijkens overgelegde quitanties en bescheiden in het dienstjaar tot dat doel is uitgegeven.

Artikel 20, lid 2 wordt gelezen:

  • 2.

    Wanneer voor ene bepaalde school niet bereikt wordt het bedrag genoemd in het eerste lid, mag het bestuur van ene gesubsidieerde school, na vooraf verkregen vergunning van het bestuurscollege, het verschil tussen dit bedrag en de uit te keren vergoeding geheel of gedeeltelijk in rekening brengen voor ene andere onder zijn bestuur staande school, bij welke de werkelijke gedane uitgaven hoger zijn dan het in het eerste lid genoemde bedrag.

Artikel 21bis wordt gelezen:

In bijzondere gevallen kan het bestuurscollege, wanneer dit het aanstellen van een dag- en of avondconcierge of van een bewaker nodig acht, daarvoor een extra uitkering verlenen volgens de normen, welke zouden gelden, indien de conciërge of bewaker aan een openbare school werkzaam zou zijn.

Artikel 22 wordt gelezen:

Ter bestrijding van de kosten, verbonden aan het aanschaffen en het onderhouden van de leer- en hulpmiddelen en de schoolbehoeften, wordt, met inachtneming van het bepaalde in de Artikelen 23 tot en met 25, over elk dienstjaar uit de kas van het eilandgebied aan het bestuur van ene gesubsidieerde school uitgekeerd het bedrag, dat blijkens overgelegde quitanties en bescheiden in het dienstjaar tot dat doel is uitgegeven.

Artikel 25 wordt gelezen:

De uitkering, bedoeld in Artikel 22, geschiedt alleen voor die leer- en hulpmiddelen en schoolbehoeften, waarvan de kosten naar het oordeel van het bestuurscollege niet geheel of gedeeltelijk door de ouders of verzorgers aan het bestuur van de gesubsidieerde school behoren te worden vergoed.

Artikel 25 bis wordt gelezen:

Het bestuurscollege is bevoegd aan het bestuur van een gesubsidieerde school bij gebrek aan schoolruimte, waarin niet overeenkomstig de Artikelen 5 en 7 A dezer verordening wordt voorzien, voor door dat bestuur ten behoeve van het onderwijs beschikbaar gestelde lokalen een redelijke ,voor elk geval afzonderlijk te bepalen huur te vergoeden, met dien verstande evenwel, dat deze lokalen door het bestuurscollege, gehoord het hoofd van de openbare gezondheidsdienst van het eilandgebied, tijdelijk geschikt voor het onderwijs moeten zijn bevonden

Artikel 26 wordt gelezen:

Ter bestrijding van de kosten van de bezoldigingen en de toelagen van de verplichte onderwijzers, wordt, met inachtneming van het bepaalde in de Artikelen 27 en 28, aan het bestuur van ene gesubsidieerde school over elk dienstjaar ene uitkering uit de kas van het eilandgebied verleend.

Artikel 27, lid 3 vervalt

Artikel 27, lid 4 wordt gelezen:

  • 4.

    Voor een uitgezonden onderwijzer gaat de uitkering als bedoeld in het eerste en tweede lid in op de dag van vertrek. Indien bijzondere omstandigheden daartoe aanleiding geven, kan het bestuurscollege de uitkering op een vroeger tijdstip doen ingaan.

Artikel 28, aanhef, wordt gelezen:

Uitkering uit enige openbare kas wordt niet verleend voor de onderwijzer, die:

Artikel 28, lid 3 wordt gelezen:

3°. tevoren in enigerlei betrekking van land of eilandgebied is geweest en zonder toevoeging van het praedicaat „eervol" uit de dienst is ontslagen, of van de waarneming van zijn betrekking zonder toevoeging van voormeld praedicaat is ontheven, tenzij zijn benoeming vooraf door de Gouverneur is goedgekeurd.

Het opschrift van § 7 wordt gelezen:

§ 7. Van de kosten van uitzending uit Nederland of uit Suriname van verplichte onderwijzers, benoemd bij het gesubsidieerd bijzonder onderwijs in de Nederlandse Antillen en de terugzending daarvan naar Nederland of naar Suriname.

Artikel 29 wordt gelezen:

Ter bestrijding van de kosten, verbonden aan het verkrijgen van onderwijzend personeel uit Nederland, wordt, met inachtneming van het bepaalde in de Artikelen 30 tot en met 38, aan het bestuur van ene gesubsidieerde school, ene uitkering uit de kas van het eilandgebied verleend.

Artikel 30 wordt gelezen:

  • 1.

    De in Artikel 29 bedoelde uitkering geschiedt:

    • a.

      voor uitrusting;

    • b.

      voor de overtocht van Nederland naar het betrokken eilandgebied van:

l°. de uitgezonden onderwijzer;

2°. de leden van zijn gezin, die hem op de reis hebben vergezeld;

3°. de leden van zijn gezin, die hem later volgen, behoudens het bepaalde in het tweede lid;

4°. de na zijn vertrek naar het betrokken eilandgebied bij volmacht met hem in het huwelijk getreden vrouw, mits zij binnen zes maanden na de dag van het sluiten van het huwelijk de reis aanvaardt.

  • 2.

    De uitkering, bedoeld in het eerste lid onder b 3o. wordt niet genoten:

    • a.

      indien de onderwijzer vóór het tijdstip van vertrek van het betrokken gezinslid naar het eilandgebied is overleden of op dat tijdstip niet meer in dienst is bij het gesubsidieerd bijzonder lager onderwijs in het eilandgebied of bij het openbaar onderwijs aldaar;

    • b.

      voorzoveel betreft hen, die opgehouden hebben leden van het gezin te zijn;

    • c.

      indien de onderwijzer naar Nederland terug keert, vóórdat de leden van zijn gezin hem naar het eilandgebied zijn gevolgd.

  • 3.

    De uitkering bedoeld in het eerste lid onder b 3o. geschiedt door het eilandgebied in hetwelk de onderwijzer werkzaam is op het tijdstip, dat de reis van het betrokken gezinslid naar het eilandgebied aanvangt.

Artikel 31, lid 1 wordt gelezen:

  • 1.

    Als leden van een gezin worden alleen erkend de echtgenote van de onderwijzer en zijn wettige of gewettigde en stiefkinderen, mits zij op de dag van vertrek niet meerderjarig zijn, en nog tot zijn huisgezin behoren.

Artikel 32, sub c en sub d wordt gelezen:

  • c.

    bij geneeskundig onderzoek, ingesteld overeenkomstig het bepaalde bij Artikel 3 van de Pensioenverordening Bijzonder Onderwijs 1937 (P.B. 1937 No. 130), lichamelijk geschikt is bevonden voor de betrekking van onderwijzer in de Nederlandse Antillen;

  • d.

    en mits voor de uitzending van betrokkene vooraf toestemming aan (van) het bestuurscollege, gehoord de Inspecteur van het Onderwijs, is gevraagd en verkregen.

Aan Artikel 34 wordt toegevoegd:

  • 3.

    Indien de onderwijzer in meer dan een eilandgebied werkzaam is geweest, komt het terugbetaalde bedrag in evenredigheid van de tijd, in dienst van elk der eilandgebieden doorgebracht, ten goede aan deze eilandgebieden.

Artikel 35 wordt gelezen:

Ter bestrijding van de kosten, verbonden aan de terugzending naar Nederland van uitgezonden onderwijzers, wordt, met inachtneming van het bepaalde in Artikel 36, aan het bestuur van de gesubsidieerde school ene uitkering uit de kas van het eilandgebied verleend voor de overtocht van het eilandgebied naar Nederland van:

a. 1. de eervol ontslagen, naar de Nederlandse Antillen uitgezonden onderwijzers;

  • 2.

    de leden van zijn gezin, die hem op de reis vergezellen, of die hem later volgen;

    • b.

      de in Europa geboren weduwe, zomede de overige leden van het gezin van de naar de Nederlandse Antillen uitgezonden en aldaar overleden onderwijzer.

Artikel 36 wordt gelezen:

  • 1.

    De uitkering, bedoeld in Artikel 35, wordt slechts verleend, indien:

    • a.

      voor de onderwijzer een uitkering uit enige openbare kas, als bedoeld in Artikel 30, is verleend, of deze ten behoeve van het openbaar onderwijs werd uitgezonden;

    • b.

      de onderwijzer ten minste vijf jaren, en voortdurend tot aan het tijdstip van zijn ontslag, als verplicht onderwijzer aan een gesubsidieerde school is werkzaam geweest en als zodanig een uitkering uit enige openbare kas voor hem is verleend dan wel, indien hij mede in dienst van het land of van een of meer eilandgebieden werkzaam was.

  • 2.

    Indien het bepaalde in Artikel 34, eerste lid onder a en b toepassing erlangt, wordt de in het eerste lid onder b gestelde eis van de termijn van vijf jaren niet gehandhaafd.

Artikel 38 wordt gelezen:

Als vergoeding van de kosten, verbonden aan de uitzending en de terugzending van een onderwijzer, met in voorkomend geval de leden van zijn gezin, uit en naar Nederland, worden uitgekeerd de uit dien hoofde door het bestuur van de gesubsidieerde school blijkens overgelegde bewijsstukken werkelijk gedane uitgaven, voorzover deze niet overschrijden het bedrag dat ten laste van de kas van het eilandgebied had moeten zijn gekomen, indien de betrokken onderwijzer in dezelfde positie bij het openbaar onderwijs ware werkzaam geweest.

Artikel 39 wordt gelezen:

De Artikelen 29 tot en met 38 zijn op de uitzending van onderwijzend personeel uit Suriname van overeenkomstige toepassing met dien verstande, dat telkens in plaats van „Nederland" gelezen wordt: „Suriname" en dat in Artikel 32 het woord „vaste" komt te vervallen.

Artikel 40 vervalt.

Het opschrift van § 8 wordt gelezen:

§ 8. Van de kosten van het verlenen van overtocht aan de verplichte onderwijzers van gesubsidieerde scholen bij verplaatsing in de Nederlandse Antillen van het ene eiland naar het andere.

Artikel 41 wordt gelezen:

  • 1.

    Ter bestrijding van de overplaatsingskosten, verbonden aan de benoeming aan een gesubsidieerde school van een verplicht onderwijzer, die woonachtig is in een eilandgebied, wordt ten laste van het eilandgebied de betrokken school is gevestigd, een uitkering uit de kas van het eilandgebied verleend tot een bedrag overeenkomende met de door het bestuur van de gesubsidieerde school uit dien hoofde gedane uitgaven, doch dat niet hoger mag zijn dan dat, hetwelk ten laste van de kas van het eilandgebied zou zijn gekomen, ware de onderwijzer in dezelfde positie bij het openbaar onderwijs werkzaam geweest.

  • 2.

    Wanneer de overplaatsing geschiedt van het ene eiland naar het andere van hetzelfde eilandgebied komen de overplaatsingskosten ten laste van de kas van dat eilandgebied.

Artikel 42 wordt gelezen:

De uitkering, bedoeld in Artikel 41, heeft slechts plaats, indien het bestuur van de gesubsidieerde school de noodzakelijkheid van de benoeming aan het bestuurscollege, gehoord de Inspecteur van het Onderwijs, heeft kunnen aantonen.

Het opschrift van § 9 wordt gelezen:

„Van de kosten van het verlenen van buitengewone vrijstelling van dienst, van binnenlands, buitenlands en kortverlof en van ziekteverlof aan verplichte onderwijzers aan gesubsidieerde scholen".

Artikel 43 wordt gelezen:

Ter bestrijding van de kosten, verbonden aan het verlenen van buitengewone vrijstelling van dienst, van binnenlands, buitenlands en kortverlof en van ziekteverlof aan verplichte onderwijzers aan ene gesubsidieerde school, worden, met inachtneming van de bepalingen van de Artikelen 44 tot en met 58, aan het bestuur van die school uitkeringen uit de kas van het eilandgebied verleend.

Het opschrift „a" boven Artikel 44 wordt gelezen als volgt:

  • a.

    Van de buitengewone vrijstelling van dienst en van het kort-verlof.

Artikel 44 wordt gelezen:

Het bestuur van een gesubsidieerde school heeft aanspraak op uitkering uit de kas van het eilandgebied voor een verplichte onderwijzer van de school gedurende de tijd, dat het deze buitengewone vrijstelling van dienst of kort-verlof heeft verleend, mits deze buitengewone vrijstelling van dienst of dit kort-verlof is verleend overeenkomstig te dien aanzien voor onderwijzers bij het openbaar onderwijs geldende regelen.

Artikel 45 wordt gelezen:

Bij de vaststelling van het bedrag, dat voor een onderwijzer, aan wie buitengewone vrijstelling van dienst of kort-verlof is verleend, aan het bestuur van de gesubsidieerde school wordt uitgekeerd, vinden de bepalingen, te dezen aanzien voor onderwijzers bij het openbaar onderwijs gesteld, voor de onderwijzer overeenkomstige toepassing.

Artikel 46 wordt gelezen:

Het bestuur van een gesubsidieerde school heeft aanspraak op vergoeding van de kosten verbonden aan een binnenlands verlof wegens langdurige, onafgebroken dienst verleend aan een verplichte onderwijzer van die school, mits gehandeld is overeenkomstig het bepaalde in Artikel 47.

Artikel 47 wordt gelezen:

Bij het verlenen van een binnenlands verlof wegens langdurige, onafgebroken dienst aan een verplichte onderwijzer van de school moet het bestuur van de gesubsidieerde school zich richten naar de te dien aanzien voor onderwijzers bij het openbaar onderwijs geldende regelen.

Artikel 48 wordt gelezen:

Het bestuur van een gesubsidieerde school heeft aanspraak op vergoeding van de kosten verbonden aan een buitenlands verlof wegens langdurige, onafgebroken dienst verleend aan een verplichte onderwijzer aan die school, mits gehandeld is overeenkomstig het bepaalde in Artikel 49.

Artikel 49 wordt gelezen:

Bij het verlenen van een buitenlands verlof wegens langdurige, onafgebroken dienst aan een verplichte onderwijzer van de school, moet het bestuur van de gesubsidieerde school zich richten naar de te dien aanzien voor onderwijzer bij het openbaar onderwijs geldende regelen.

Het opschrift boven Artikel 50 wordt gelezen als volgt:

  • d.

    Van het ziekteverlof.

Artikel 50 wordt gelezen:

Het bestuur van een gesubsidieerde school heeft aanspraak op een vergoeding van de kosten verbonden aan een ziekteverlof, verleend aan een verplichte onderwijzer van die school, mits gehandeld is overeenkomstig het bepaalde in Artikel 51.

Artikel 51 wordt gelezen:

Bij het verlenen van een ziekteverlof aan een verplichte onderwijzer van de school, moet het bestuur van die school zich richten naar de te dien aanzien voor onderwijzers bij het openbaar onderwijs geldende regelen.

De letter „d" voor het opschrift „Bijzondere bepalingen betreffende verloven" wordt gewijzigd in letter „e".

Artikel 52 wordt gelezen:

Over de diensttijd op grond waarvan het bestuur van ene gesubsidieerde school aan een onderwijzer van de school binnen- of buitenlands verlof wegens langdurige, onafgebroken dienst verleent, moeten voor de betrokken onderwijzer uitkeringen uit enige openbare kas zijn gedaan, of moet deze bij het openbaar onderwijs zijn werkzaam geweest.

Artikel 53 vervalt.

Artikel 55, lid 1 wordt gelezen:

  • 1.

    Ten aanzien van het bekleden van ene betrekking, of het vervullen van min of meer geregeld terugkerende werkzaamheden door een onderwijzer van ene gesubsidieerde school, die verlof wegens ziekte heeft bekomen, of verlenging van verlof wegens ziekte heeft verkregen, gelden de bepalingen daaromtrent voor onderwijzers bij het openbaar onderwijs gesteld.

Artikel 56 vervalt.

Artikel 58 wordt gelezen:

  • 1.

    Als vergoeding voor de kosten, verbonden aan iet verlenen van overtocht aan een in het genot van buitenlands verlof gestelde verplichte onderwijzer van ene gesubsidieerde school, worden uitgekeerd de werkelijk betaalde overtochtskosten, voor zoverre deze niet overschrijden het bedrag, dat ten laste van de kas van het eilandgebied had moeten zijn gekomen, indien de betrokken onwijzer in dezelfde positie bij het openbaar onderwijs werkzaam geweest.

  • 2.

    Op de ingevolge het eerste lid uit te keren vergoeding kan door het bestuurscollege een renteloos voorschot worden verleend.

  • 3.

    Instede van toepassing van het tweede lid kunnen voor rekening van het eilandgebied reisbiljetten worden verstrekt.

Artikel 58bis, lid 1 wordt gelezen:

  • 1.

    Ter tegemoetkoming in de kosten van administratie en incasso der schoolgelden wordt aan de besturen der gesubsidieerde bijzondere M.U.L.O.-scholen per dienstjaar een uitkering uit de kas van het eilandgebied verleend.

Artikel 62 wordt gelezen:

  • 1.

    Voor het terrein en het gebouw van een gesubsidieerde school, welke eigendommen zijn van het bestuur van die school, wordt, met inachtneming van het bepaalde in de Artikelen 63 tot en met 68, uit de kas van het eilandgebied, te rekenen van het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening af, aan dat bestuur ene jaarlijkse vergoeding betaald, berekend over de geschatte waarde van het terrein en het gebouw, met inbegrip van de schoolmeubelen.

  • 2.

    De vergoeding, bedoeld in het eerste lid, wordt van 1 Mei 1953 af ten laste van de kas van het betrokken eilandgebied gebracht.

Artikel 66, lid 1 wordt gelezen:

  • 1.

    Indien voor de aanbouw van nieuwe lokalen gebruik gemaakt wordt van een gedeelte van een gebouw en terrein, als bedoeld in Artikel 62, of, wanneer naar het oordeel van het bestuurscollege, gehoord de Inspecteur van het Onderwijs, de instelling of vereniging blijvend heeft opgehouden een gedeelte van het gebouw of het terrein voor het geven van lager onderwijs te gebruiken, wordt de overeenkomstig Artikel 63 geschatte waarde verminderd met het bedrag, waarop de waarde van de niet meer gebruikte lokalen was bepaald en wordt over het verschil de vergoeding opnieuw berekend.

Artikel 67 vervalt.

Artikel IV

De geldende tekst van de krachtens de Artikelen II en III gewijzigde verordeningen zullen door de Gouverneur worden bekendgemaakt, zo mogelijk in een doorlopend genummerde reeks van hoofdstukken, Artikelen en onderdelen van Artikelen, met wijziging van de aanhaling van Artikelen en leden van Artikelen dier verordening, met inachtneming van de spelling gevolgd in de van de landsregering uitgaande stukken.

Artikel V

  • 1. Deze landsverordening kan worden aangehaald als „Overdrachtslandsverordening XI: Lager Onderwijs".

  • 2. Zij treedt in werking met ingang van 1 Mei 1953.

Bijlage

VERBETERBLAD.

  • A.

    In Artikel I lid 3 wordt in plaats van „ontheffing" gelezen „opheffing".

  • B.

    In Artikel II wordt na het opnieuw geredigeerde Artikel 72, lid 1 ingevoegd:

„Artikel 72, lid 2, wordt gelezen:

  • 2.

    De in het eerste lid bedoelde toestemming is niet nodig, wanneer de verwijdering van een leerling voor ten hoogste drie dagen geschiedt".

    • C.

      In Artikel II wordt in het opnieuw geredigeerde Artikel 74, lid 2 in plaats van „kunnen regelen worden vastgesteld" gelezen „worden regelen vastgesteld".

    • D.

      De aanhef van Artikel III wordt gelezen als volgt:

„De Subsidieverordening Bijzonder Onderwijs 1935 (P.B. 1935 No. 44) zoals gewijzigd laatstelijk bij landsverordening van de 8ste Maart 1950 (P.B. 1950 No. 32) wordt nader gewijzigd en aangevuld als volgt:".

E.In Artikel III wordt het opnieuw geredigeerde Artikel 31, lid 1 gelezen als volgt:

„1. Als leden van een gezin worden alleen erkend de echtgenote van de onderwijzer en zijn wettige of gewettigde kinderen en stiefkinderen, mits zij op de dag van vertrek niet meerderjarig zijn en nog tot zijn huisgezin behoren".