BESCHIKKING van den 19den Augustus 1938 No. 1825, bepalende de opneming in het Publicatieblad van de door den Raad van Politie op Saba in zijne vergaderingen van den 12den November 1937 en den 8sten Maart 1938 vastgesteld, plaatselijke keur, houdende regelingen ter handhaving van orde op de reeden van Saba.

Geldend van 01-07-1938 t/m heden

Intitulé

BESCHIKKING van den 19den Augustus 1938 No. 1825, bepalende de opneming in het Publicatieblad van de door den Raad van Politie op Saba in zijne vergaderingen van den 12den November 1937 en den 8sten Maart 1938 vastgesteld, plaatselijke keur, houdende regelingen ter handhaving van orde op de reeden van Saba

Artikel 1

Te bepalen, dat de door den Raad van Politie op Saba in zijne vergaderingen van den 12n November 1937 en den 8sten Maart 1938 vastgestelde plaatselijke keur, houdende regelingen ter handhaving van orde op de reeden van Saba, bekrachtigd bij de Gouvernementsbeschikking van 11 Juni 1938 No 1278, nevens afschrift dezer beschikking in het Publicatieblad zal worden opgenomen.

Bijlage

De Wnd. Gezaghebber der Bovenwindsche eilanden, doet weten, dat door den Raad van Politie in zijne vergaderingen van den 12den November 1937 en den 8sten Maart 1938 is vastgesteld de volgende plaatselijke keur:

KEUR houdende regelingen ter handhaving van orde op de reeden van Saba.

Artikel 1

In deze keur wordt verstaan onder;

  • a.

    ,,reeden” de Fort- en de Ladderbaai te Saba.

  • b.

    ,,gezagvoerder” hij die op het vaartuig gezag uitoefent of met de leiding belast is. Onder gezagvoerder wordt mede verstaan ,,schipper”.

  • c.

    ,,havenbeambte” de als zoodanig aangestelde Gouvernements-ambtenaar of diens vervanger.

  • d.

    ,,eigenaar” degene die het beheer over het schip heeft in welke hoedanigheid ook.

  • e.

    ,,dag” de tijd tusschen zonsopkomst en zonsondergang.

  • f.

    ,,nacht” de tijd tusschen zonsondergang en zonsopkomst.

Artikel 2

De havenbeambte regelt voor alle vaartuigen de ligplaatsen op de reeden. Hij houdt toezicht over de reeden en op de handhaving van de bepalingen van deze keur onder het oppertoezicht van den Gezaghebber en bijgestaan door de beambten van Politie.

Artikel 3

  • a.

    Gezagvoerders van binnenkomende vaartuigen mogen niemand en niets aan boord toelaten of van boord laten gaan, zoolang zulks krachtens de quarantaine-voorschriften niet geoorloofd is; zoolang het vaartuig niet door de douane is ingeklaard en het politie-onderzoek niet is afgeloopen.

  • b.

    Kleine vaartuigen, motorbooten, pontjes en dergelijke moeten zich, tot na afloop van het quarantaine-douane- en politie-onderzoek, op tenminste 5 meter afstand van het vaartuig verwijderd houden.

  • c.

    Eigenaars van het vaartuig, hun vertegenwoordigers agenten of gemachtigden en hun employé’s, kunnen zich, mits voorzien van een door den Ontvanger en het Plaatselijk Hoofd van Politie voor accoord geteekend legitimatiebewijs zoodra de quarantaine-voorschriften zich daartegen niet meer verzetten, aan boord begeven; de bepaling van lid b blijft dan ten aanzien van hun vaartuigen, welke moeten dienen voor het lossen en laden van het vaartuig buiten toepassing.

Artikel 4

Het is den gezagvoerder van een ter reede liggend vaartuig verboden om schepelingen, niet in het gebiedsdeel tehuis behoorende, ter zake van afdanking of ontslag aan wal te zenden zonder toestemming of vergunning van het Plaatselijk Hoofd van Politie.

Artikel 5

De gezagvoerder, die passagiers aangevoerd heeft, is verplicht te zorgen dat dadelijk na aankomst van het vaartuig een lijst bevattende de namen der passagiers, de plaats van hunne herkomst, zoomede hun ambt of beroep, bij den politie-beambte belast met den Vreemdelingendienst wordt ingediend.

Artikel 6

Het is tusschen zonsondergang en zonsopkomst aan passagiers aan boord van een ter reede binnengevallen vaartuig verboden, om elders dan op de in artikel 9 bedoelde plaats te landen. Indien zij niet woonachtig zijn op Saba moeten zij bovendien toestemming tot landen hebben van den door den Gezaghebber aangewezen beambte, belast met den vreemdelingendienst.

Artikel 7

Het is verboden op de reeden op andere dan door den havenbeambte aangewezen plaatsen ballast of andere zinkende zelfstandigheden uit te werpen.

De gezagvoerder van een op de reede liggend vaartuig is verplicht te zorgen dat aan boord daarvan niet gehandeld wordt in strijd met het in het eerste lid van dit artikel bedoeld verbod.

Artikel 8

Het is verboden op de reeden zonder vergunning van den Gezaghebber, met eenig vuurwapen te schieten.

Artikel 9

Het is zonder vergunning van den Gezaghebber verboden het strand, hetwelk zich 100 meter ten noorden en ten zuiden van het douane-gebouw aan de Fort- en Ladderbaai van Saba uitstrekt, voor andere doeleinden dan tot het lossen en laden te gebruiken.

Artikel 10

Gerechtigden op en eigenaars van de in het voorgaand artikel bedoelde plaats geloste, of, ter verscheping, aangebrachte goederen, zijn verplicht te zorgen, dat deze onverwijld vandaar verwijderd worden, wanneer zulks door den havenbeambte wordt gelast.

Artikel 11

Het is verboden zonder voorkennis van den havenbeambte een vaartuig ter reede te verhalen.

De gezagvoerder van een ter reede liggend vaartuig is verplicht, indien daartoe door den havenbeambte aangezegd, onmiddellijk het vaartuig naar de door genoemden ambtenaar aangewezen aanlegplaats te doen verhalen.

De gezagvoerder is verplicht te zorgen, dat niet in strijd gehandeld wordt met het in het eerste lid van dit artikel bedoeld verbod.

Artikel 12

Bij het aandoen en vertrek van het eiland tusschen zonsopkomst en zonsondergang zijn alle vaartuigen uit den vreemde komende of daar naar toe gaande verplicht de natievlag hunner nationaliteit te vertoonen.

Artikel 13

De gezagvoerder van een ter reede en voor anker liggend vaartuig van minder dan 45 M lengte is verplicht te zorgen dat van zonsondergang tot zonsopkomst, vooruit, waar het het best gezien kan worden, doch niet hooger dan 6 M boven de romp, een helder brandend licht zoodanig geplaatst wordt dat het van alle kanten goed gezien kan worden op een afstand van ten minste 1 zeemijl (van 60 in 1 graad).

Vaartuigen van 45 M lengte en daarboven, ten anker zijnde, moeten twee zulke lichten voeren: het eene voor op het vaartuig op een hoogte van niet minder dan 6 M en niet meer dan 12 M boven den romp; het andere op of bij het hek van het vaartuig, ten minste 4.5 M lager dan het voorste.

Artikel 14

  • a.

    Het is verboden aan boord van een vaartuig, tenzij met vergunning van den havenbeambte, handelingen te verrichten, welke gevaar voor brand opleveren; de door den havenbeambte gegeven voorschriften moeten onverwijld worden opgevolgd.

  • b.

    Van broeiing of brand aan boord moet door den betrokken gezagvoerder onverwijld kennis worden gegeven aan den havenbeambte.

  • c.

    Indien aan boord van een vaartuig brand is ontstaan, is de gezagvoerder, in afwachting van de bevelen van den havenbeambte, verplicht doeltreffende maatregelen te nemen ter blussching van den brand en alles in het werk te stellen om te voorkomen, dat de brand overslaat op, in de nabijheid van zijn vaartuig gelegen, andere vaartuigen, gebouwen of opslagterreinen.

De gezagvoerder is bovendien verplicht den havenbeambte zooveel mogelijk behulpzaam te zijn en diens bevelen, voor wat betreft het blusschen van den brand, de beveiliging van de omgeving en die van de geheele reede, op te volgen.

Artikel 15

  • a.

    Wanneer een vaartuig in de haven dreigt te zinken of gezonken is, of wanneer een voorwerp dat hinder of gevaar kan opleveren voor de scheepvaart, overboord is gevallen en gezonken is, of wanneer een anker verloren is, moet de gezagvoerder daarvan onverwijld kennis geven aan den havenbeambte.

  • b.

    In afwachting van de bevelen van den havenbeambte moet de gezagvoerder van eenig vaartuig, dat dreigt te zinken dit zoo spoedig mogelijk buiten het vaarwater en de ankerplaats brengen naar een plaats, waar het zonder hinder voor de scheepvaart aan den grond gezet kan worden.

  • c.

    Wanneer een voorwerp of een vaartuig, dat naar het oordeel van den havenbeambte gevaar of hinder voor de scheepvaart kan opleveren, op de reede gezonken is, is deze bevoegd den gezagvoerder of eigenaar van het vaartuig of voorwerp te bevelen om met inachtneming van de termijnen door hem bepaald voor den aanvang en voor de beëindiging der daartoe noodige werkzaamheden, dat vaartuig of voorwerp te doen verwijderen.

Artikel 16

  • a.

    Waar in deze Keur verplichtingen worden opgelegd is de gezagvoerder voor de nakoming daarvan aansprakelijk.

  • b.

    De eigenaar van een vaartuig moet zorg dragen, dat ter allen tijde een persoon belast is met het gezag over vaartuig en de bemanning en is gehouden desverlangd den havenbeambte mede te deelen, wie deze persoon is.

  • c.

    Zoolang het gezag over een vaartuig niet aan eenig persoon is opgedragen, en door dezen aanvaard, wordt de aansprakelijkheid bedoeld in het eerste lid van dit artikel, gedragen door den eigenaar van het vaartuig.

Artikel 17

De havenbeambte en de beambten van politie zijn bevoegd zich te allen tijde aan boord van een ter reede liggend vaartuig te begeven, wanneer zij zulks voor de handhaving van de goede orde noodig achten, of ten einde zich te vergewissen of aan de bepalingen van deze Keur voldaan wordt.

Artikel 18

Overtreding van eenige bepaling dezer Keur wordt gestraft met een geldboete van ten hoogste vijftig gulden.

Artikel 19

Deze Keur worden aangehaald onder den titel van ,,Havenreglement Saba 1937”.

Artikel 20

Deze Keur zal in de Engelsche taal worden overgezet en in het Nederlandsch en het Engelsch tegenover elkander worden gedrukt.

SLOTBEPALINGEN

Deze Keur treedt in werking met ingang van den dag na dien harer afkondiging.

Aldus vastgesteld door den Raad van Politie op Saba in zijne vergaderingen van den 12n November 1937 en den 8sten maart 1938.

Zijnde deze keur, ingevolge de artt. 130 en 131 van het reglement op het beleid der Regeering, aan de bekrachtiging van den Gouverneur onderworpen en door dezen bij besluit van den 11den Juni 1938 No. 1278 bekrachtigd.

En is hiervan afkondiging geschied waar het behoort den 30sten Juni 1938.