Beleidsregels verhaal van bijstand 2015

Geldend van 09-04-2015 t/m heden met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2015

Intitulé

Beleidsregels verhaal van bijstand 2015

Grondslag

  • Artikelen 61 en 62 van de Participatiewet

  • Artikelen 4:81 tot en met 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht

Artikel 1 - Begripsbepalingen

  • 1. Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet en de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2. In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

BW

Burgerlijk Wetboek;

College

Het college van burgemeester en wethouders van gemeente Boekel;

LBIO

Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen;

WSNP

Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen.

Artikel 2 – De bevoegdheid tot verhaal

Het college maakt gebruik van de bevoegdheid tot het verhalen van kosten van bijstand:

  • a.

    tot de grens van de onderhoudsplicht als bedoeld in Boek 1 van het BW: op degene die bij het ontbreken van gezinsverband zijn onderhoudsplicht jegens zijn echtgenoot, of minderjarig kind niet of niet behoorlijk nakomt;

  • b.

    tot de grens van de onderhoudsplicht als bedoeld in Boek 1 van het BW: op degene die zijn onderhoudsplicht na echtscheiding of ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed niet of niet behoorlijk nakomt;

  • c.

    tot de grens van de onderhoudsplicht als bedoeld in Boek 1 van het BW: op degene die zijn onderhoudsplicht op grond van artikel 395a van Boek 1 van het BW niet of niet behoorlijk nakomt jegens zijn meerderjarig kind aan wie bijzondere bijstand is verleend;

  • d.

    op degene aan wie de persoon die bijstand ontvangt of heeft ontvangen een schenking heeft gedaan voor zover bij het besluit op de bijstandsaanvraag met de geschonken middelen rekening zou zijn gehouden als de schenking niet had plaatsgevonden, tenzij gelet op alle omstandigheden aannemelijk is dat de schenker ten tijde van de schenking de noodzaak van bijstandsverlening redelijkerwijs niet heeft kunnen voorzien;

  • e.

    op de nalatenschap van de persoon als:

    • 1°.

      ten onrechte of tot een te hoog bedrag bijstand is verleend dan wel anderszins onverschuldigd is betaald en voor zover voor het overlijden nog geen terugvordering heeft plaatsgevonden;

    • 2°.

      bijstand is verleend in de vorm van geldlening of als gevolg van borgtocht.

Artikel 3 – Verhaal op bijstand

  • 1. In verband met de wettelijke onderhoudsplicht verhaalt het college op de onderhoudsplichtige:

    • a.

      de periode algemene bijstand voor de kosten van levensonderhoud;

    • b.

      de bijzondere bijstand voor de kosten van levensonderhoud aan meerderjarige kinderen.

  • 2. Een overeenkomst waarbij echtgenoten of gewezen echtgenoten hebben bepaald dat na echtscheiding van tafel en bed of ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed, de een tegenover de ander in het geheel niet of slechts tot een bepaald bedrag tot een uitkering tot diens levensonderhoud zal zijn gehouden, al dan niet met het beding bedoeld in artikel 159 van Boek 1 BW, staat niet in de weg aan verhaal op één van de partijen en laat de vaststelling van het te verhalen bedrag onverlet.

Artikel 4 – Afzien van het nemen van een verhaalsbesluit

Het college ziet af van het nemen van een verhaalsbesluit als:

  • a.

    door de rechter in een beschikking de kinder- en/of partneralimentatie is vastgesteld;

  • b.

    de op te leggen onderhoudsbijdrage, al dan niet in aanvulling op een reeds bestaande alimentatieverplichting, over een periode van zes maanden lager is dan € 300,-;

  • c.

    daarvoor gelet op de omstandigheden van degene op wie verhaal wordt gezocht of degene die de bijstand ontvangt of heeft ontvangen, dringende redenen aanwezig zijn;

  • d.

    onderhoudsplichtigen een uitkering ingevolge Bbz-levensonderhoud ontvangen.

Artikel 5 – Bij schuldsanering geen draagkracht

  • 1. De onderhoudsplichtige, die door tussenkomst van een schuldhulpverlenende organisatie in een schuldsaneringstraject zit, wordt vermoed geen draagkracht te hebben als wordt aangetoond dat:

    • a.

      redelijkerwijs te voorzien is dat de onderhoudsplichtige niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden en de onderhoudsverplichting ten aanzien van de ex-partner; en

    • b.

      redelijkerwijs te voorzien is dat een schuldregeling met betrekking tot alle vorderingen van schuldeisers tot stand komt, inclusief de onderhoudsverplichting ten aanzien van kinderen;

    • c.

      de vordering van het college wegens verhaal op bijstand ten minste zal worden voldaan naar evenredigheid met de vordering van de schuldeisers van gelijke rang.

  • 2. Het besluit om medewerking te verlenen aan een schuldregeling wordt ingetrokken als:

    • a.

      niet binnen twaalf maanden nadat het besluit is bekendgemaakt, een schuldregeling tot stand is gekomen;

    • b.

      onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.

  • 3. De onderhoudsplichtige wordt geacht geen draagkracht te hebben als hij is toegelaten tot en voor de duur van het gerechtelijk traject van schuldsanering in het kader van de WSNP.

  • 4. De vordering op de onderhoudsplichtige in verband met verhaal van bijstand wordt, tot de datum van toelating tot schuldsanering in het kader van de WSNP, ingebracht in de schuldsanering.

Artikel 6 – Faillissement onderhoudsplichtige

Ingeval van faillissement van de onderhoudsplichtige wordt:

  • a.

    voor de duur van het faillissement de maandelijkse onderhoudsbijdrage op nihil gesteld, tenzij de faillissementsrechter de onderhoudsbijdrage als een maandelijkse verplichting heeft opgenomen in de faillissementsbeschikking; en

  • b.

    wordt bij de curator de vordering tot de datum van de uitspraak van het faillissement ingediend.

Artikel 7 – Forfaitaire onderhoudsbijdrage voor kinderen

Bij ontvangst van toereikende informatie wordt een forfaitaire onderhoudsbijdrage opgelegd die gelijk is aan het vrij te laten bedrag dat wordt gehanteerd voor het levensonderhoud van kinderen. Indexering van deze onderhoudsbijdrage vindt plaats op grond van artikel 14.

Artikel 8 – Beoordeling verhaalsrecht

  • 1. In afwijking op artikel 7, vindt de beoordeling van het bestaan van het verhaalsrecht, als bedoeld in artikel 2, onder a, b en c en artikel 3, tweede lid plaats ingeval:

    • a.

      er sprake is van een onderhoudsgerechtigde ex-partner;

    • b.

      de vaststelling van een forfaitaire onderhoudsbijdrage aanleiding geeft tot een hogere onderhoudsbijdrage; of

    • c.

      als de vaststelling van een forfaitaire onderhoudsbijdrage leidt tot kennelijke onbillijkheid.

  • 2. De wijze van beoordeling van het verhaalsrecht vindt plaats met de maatstaven die gelden en de omstandigheden die van belang zijn in het geval dat de rechter moet beslissen over de vraag of en, zo ja, tot welk bedrag een uitkering tot levensonderhoud na echtscheiding, scheiding van tafel en bed of ontbinding van huwelijk na scheiding van tafel en bed zou moeten worden toegekend.

Artikel 9 – Verhalen van bruto uitkering bij geen informatie onderhoudsplichtige

Als de onderhoudsplichtige niet reageert op aanschrijvingen en verzoeken om informatie ter vaststelling van de onderhoudsplicht voor de ex-partner of de ex-partner met onderhoudsgerechtigde kinderen, of weigert deze informatie te verstrekken, wordt de gehele uitkering bruto op de onderhoudsplichtige in rechte verhaald. Als de onderhoudsplicht alleen geldt voor de kinderen worden de maximale bedragen gehanteerd als genoemd bij artikel 7.

Artikel 10 – Verhaal op grond van een rechterlijke uitspraak

  • 1. Voor de inning van alimentatie, verschuldigd op grond van een gerechtelijke uitspraak, die uitvoerbaar is, en die door de onderhoudsplichtige niet wordt nagekomen, wordt de bijstandsgerechtigde doorverwezen naar het LBIO. De bijstandsgerechtigde moet een machtiging ondertekenen, zodat het LBIO de ontvangen bedragen overmaakt aan het college.

  • 2. Als de inning via het LBIO gehele niet of niet volledig mogelijk is, wordt door het college verhaald in overeenstemming met de gerechtelijke uitspraak.

  • 3. Het besluit tot verhaal overeenkomstig het tweede lid wordt bij brief medegedeeld aan degene op wie wordt verhaald, met de kennisgeving het verschuldigde binnen 30 dagen na verzending van de brief te voldoen.

  • 4. Als aan de betalingsverplichting van het derde lid door de onderhoudsplichtige niet wordt voldaan wordt een aanmaning verzonden met een betalingstermijn van 2 weken.

  • 5. Als aan de aanmaning geen gevolg wordt gegeven gaat het college, met uitsluiting van degene die de bijstand ontvangt, over tot invordering van het verschuldigde bij dwangbevel.

  • 6. Het leggen van executoriaal derdenbeslag, volgens de regels van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, op loon of uitkering wordt in eerste instantie door het college zelf gedaan. Als blijkt dat dit niet mogelijk is, wordt de verdere invordering uitbesteed aan een gerechtsdeurwaarder.

Artikel 11 – Wijzigingsverzoek door onderhoudsplichtige van alimentatiebeschikking

De onderhoudsplichtige kan de rechter om wijziging van de alimentatiebeschikking verzoeken. Het initiatief hiertoe dient van de onderhoudsplichtige uit te gaan. De korting van de alimentatie kan (tijdelijk) door het college worden stopgezet als uit een kopie van het wijzigingsverzoek aan de rechter blijkt dat het wijzigingsverzoek kans van slagen heeft.

Artikel 12 – Wijzigingsverzoek alimentatiebeschikking door het college

Voor zover het college ruimte aanwezig acht voor een aanvullende onderhoudsbijdrage dan moet hiertoe een verzoek tot wijziging van de alimentatiebeschikking bij de rechtbank worden ingediend voor zover de onderhoudsplichtige niet tot betaling is overgegaan van de aanvullende onderhoudsbijdrage.

Artikel 13 – Het verhaalsbesluit

  • 1. De ingangsdatum van de onderhoudsbijdrage wordt in principe vastgesteld op de eerste van de maand volgend op de maand van het verhaalsbesluit, tenzij de onderhoudsplichtige onvoldoende medewerking heeft verleend.

  • 2. Een besluit tot verhaal wordt door het college aan degene op wie verhaal wordt gezocht medegedeeld. Het besluit vermeldt de ingangsdatum van de op te leggen onderhoudsbijdrage en het bedrag of de bedragen waarvan, evenals de termijn of termijnen waarbinnen, betaling wordt verlangd.

  • 3. Het verhaalsbesluit wordt gezonden naar het adres waar de onderhoudsplichtige volgens de Basis Registratie Personen staat ingeschreven, tenzij onderhoudsplichtige uitdrukkelijk heeft verzocht om toezending van correspondentie op een ander adres.

  • 4. Als de onderhoudsplichtige niet uit eigen beweging bereid is de verlangde gelden aan het college te betalen dan wel niet of niet tijdig tot betaling daarvan overgaat, besluit het college tot verhaal in rechte.

  • 5. Het college richt bij het verhaal in rechte een verzoekschrift aan de rechtbank tot vaststelling van een verhaalsbijdrage. De beschikking van de rechtbank wordt tenuitvoergelegd.

  • 6. Het leggen van executoriaal derdenbeslag, volgens de regels van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, op loon of uitkering wordt in eerste instantie door het college zelf gedaan. Als blijkt dat dit niet mogelijk is, wordt de verder invordering uitbesteed aan een gerechtsdeurwaarder.

Artikel 14 – Indexering onderhoudsbijdrage

  • 1. De door de rechtbank vastgestelde onderhoudsbijdrage wordt, conform partner- en kinderalimentatie, jaarlijks met ingang van 1 januari geïndexeerd met een percentage, bedoeld in artikel 402a, eerste lid Boek 1 van het BW, waarmee bedragen voor levensonderhoud worden verhoogd. Als maximum geldt de maximaal verstrekte bruto kosten van bijstand van de maand, waarover de onderhoudsbijdrage is verschuldigd.

  • 2. De onderhoudsbijdrage welke is vastgesteld door het college wordt eveneens jaarlijks met ingang van 1 januari geïndexeerd met een percentage, bedoeld in artikel 402a, eerste lid Boek 1 van het BW, waarmee bedragen voor levensonderhoud worden verhoogd. Als maximum geldt de maximaal verstrekte bruto kosten van bijstand van de maand, waarover de onderhoudsbijdrage is verschuldigd.

Artikel 15 – Periodiek onderzoek naar draagkracht

  • 1. In verband met de aanpassing van een opgelegde onderhoudsbijdrage vindt eenmaal per 3 jaar een heronderzoek plaats naar de wijzigingen in de financiële omstandigheden van de onderhoudsplichtige.

  • 2. Van de in het eerste lid genoemde termijn kan worden afgeweken als tussentijds bekend wordt dat zich wijzigingen hebben voorgedaan of zullen gaan voordoen in de financiële omstandigheden van de onderhoudsplichtige, of als de onderhoudsplichtige hierom verzoekt.

  • 3. De termijn van een heronderzoek is eenmaal per 3 jaar ingeval de rechter de onderhoudsbijdrage heeft vastgesteld.

  • 4. Van de in het derde lid genoemde termijn kan worden afgeweken als tussentijds bekend wordt dat zich wijzigingen hebben voorgedaan of zullen gaan voordoen in de financiële omstandigheden van de onderhoudsplichtige.

Artikel 16 – Gevallen waarin de beleidsregels niet voorzien

Inzake de onderwerpen die vallen onder de discretionaire bevoegdheid van het college, waarin deze beleidsregels niet voorzien, beslist het college.

Artikel 17 – Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Deze beleidsregels treden in werking met ingang van de eerste dag na bekendmaking en werken terug tot en met 1 januari 2015, behoudens situaties waarbij sprake is van negatieve gevolgen voor belanghebbende.

  • 2. De eerder vastgestelde Beleidsregels verhaal wet werk en bijstand 2013 worden ingetrokken op de dag van inwerkingtreding als bedoeld in het eerste lid.

  • 3. Deze beleidsregels kunnen worden aangehaald als Beleidsregels verhaal van bijstand 2015.

Ondertekening

Aldus vastgesteld op 31 maart 2015.

Het college van burgemeester en wethouders,

de secretaris,

J.G. Marcic

de burgemeester,

P.M.J.H. Bos

TOELICHTING BELEIDSREGELS VERHAAL VAN BIJSTAND 2015

Algemeen

Onder verhaal wordt verstaan het “terughalen” van een (deel van) de bijstandsuitkering bij een derde, niet zijnde degene aan wie een uitkering is verstrekt. In het kader van de bijstandsverlening geldt de nakoming van een onderhoudsverplichting naar burgerlijk recht door de onderhoudsgerechtigde als een voorliggende voorziening. De beleidsregels verhaal zijn gebaseerd op paragraaf 6.5 (artikel 61 tot en met 62i) Participatiewet.

Artikel 61 Participatiewet bepaalt: ‘Kosten van bijstand kunnen door het college worden verhaald in de gevallen en naar de regels aangegeven in deze paragraaf’. De Participatiewet geeft het college de bevoegdheid om de gemaakte kosten van bijstand (uitkering) te verhalen op derden. De gevallen en de werkwijze waarop op derden verhaald mag worden, zijn opgesomd in de wet. De IOAW en IOAZ kennen geen verhaalsmogelijkheid.

De uitvoering van het bijstandsverhaal wordt, naast de wettelijke grondslag, mede bepaald door:

  • a.

    Het rapport van de landelijke werkgroep TREMA ten aanzien van de vaststelling van alimentatiebedragen. De rechterlijke macht stelt (half) jaarlijks een rapport op, dat aanbevelingen geeft voor een eenvormige praktische invulling van de wettelijke maatstaven behoefte en draagkracht, berekeningsmodellen en de daarbij behorende tarieven (de zogenaamde Tremanormen, ‘Trema’ staat voor Tijdschrift voor de Rechterlijke Macht). Zowel in de alimentatie- als de verhaalsjurisprudentie wordt het Trema rapport als leidraad gebruikt. Uitgangspunt is dat de Tremanormen ook gehanteerd worden in onze uitvoeringspraktijk. Aangezien dit rapport niet specifiek voor de verhaalswetgeving is geschreven, maar voor de alimentatiewetgeving, kan strikte toepassing hiervan leiden tot onbillijkheden. In dat geval wordt (gemotiveerd) afgeweken van de Tremanormen.

  • b.

    Jurisprudentie ten aanzien van alimentatiezaken en bijstandsverhaal.

  • c.

    Wet van 28 april 1994 tot wijziging van bepalingen in het Burgerlijk Wetboek in verband met de regeling van de limitering van alimentatie na scheiding. Limitering alimentatie in duur wil zeggen hoe lang kan de verplichting om alimentatie aan de ex-partner te betalen maximaal duren? Het antwoord hierop is 12 jaar (artikel 1:157, vierde lid, BW). De echtscheiding moet dan wel na 1 juli 1994 zijn ingeschreven in de Burgerlijke Stand. Hierop is een uitzondering: duurde het huwelijk of het geregistreerd partnerschap korter dan vijf jaar en zijn er uit het huwelijk of partnerschap geen kinderen geboren, dan duurt de plicht om alimentatie te betalen net zolang als het huwelijk heeft geduurd. Toch kan de alimentatieplicht eerder eindigen. Dit gebeurt als de alimentatiegerechtigde (ontvanger) opnieuw gaat samenwonen, hertrouwt of een geregistreerd partnerschap aangaat (artikel 1:160 BW).

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 1 - Begripsbepalingen

In dit artikel wordt een nadere definitie gegeven van begrippen.

Artikel 2 – De bevoegdheid tot verhaal

In dit artikel wordt aangegeven dat het college gebruik maakt van de haar toekomende bevoegdheid tot het verhalen van bijstand. Tot welke hoogte verhaal mogelijk is en ten aanzien van wie. Zolang er een onderhoudsplichtige is, mogen de gemaakte kosten van bijstand tot aan de grens van zijn onderhoudsplicht, als bedoeld in Boek 1 van het BW, worden verhaald in de situaties zoals omschreven onder a tot en met c van deze beleidsregels.

De omvang van de onderhoudsplicht wordt bepaald door:

  • de duur van de onderhoudsplicht (artikel 1:157 BW);

  • de behoefte van de onderhoudsgerechtigde (artikel 1:397 BW);

  • de draagkracht van de onderhoudsplichtige (artikel 1:397 BW);

  • hoogte van de verstrekte bijstand: er kan nooit meer bijstand op de onderhoudsplichtige worden verhaald dan er (bruto) is verstrekt.

De omschrijving van de situatie onder d heeft betrekking op artikel 62f, aanhef en onder a, Participatiewet. Hierin is bepaald dat kosten van bijstand kunnen worden verhaald op degene aan wie de persoon die bijstand ontvangt of heeft ontvangen een schenking heeft gedaan. Voorwaarden zijn dat:

  • gelet op alle omstandigheden, aannemelijk is dat de schenker ten tijde van de schenking de noodzaak van bijstandsverlening redelijkerwijs heeft kunnen voorzien, en;

  • met de geschonken middelen rekening zou zijn gehouden bij het besluit op de aanvraag als de schenking niet had plaatsgevonden.

Onder e wordt ten aanzien van de bevoegdheid van verhaal bij nalatenschap gerefereerd aan artikel 62f, aanhef en onder b Participatiewet. Bij verhaal op de nalatenschap wordt de correspondentie gericht tot de langstlevende echtgenoot of geregistreerd partner. De kosten van bijstand kunnen in 2 situaties worden verhaald op de nalatenschap van een inmiddels overleden bijstandsgerechtigde, als aan die persoon:

  • destijds ten onrecht bijstand is verstrekt, voor zover deze voor het overlijden nog niet is teruggevorderd (artikel 62f, onderdeel b, onder 1º Participatiewet) of;

  • bijstand of inkomensvoorziening is verleend in de vorm van een geldlening of als gevolg van borgtocht (artikel 62f, onderdeel b, onder 2º Participatiewet).

Als na het overlijden van de uitkeringsgerechtigde tot terugvordering wordt besloten, kan alleen op de nalatenschap worden verhaald, voor zover de nalatenschap ruimte biedt. Vorderingen die er al waren vóór het overlijden van belanghebbende vallen in de nalatenschap. Dat betekent dat de erfgenamen, die de erfenis hebben aanvaard, verantwoordelijk zijn voor de betaling van de in de nalatenschap gevallen vordering. In die gevallen is geen sprake van verhaal op de nalatenschap.

Artikel 3 – Verhaal op bijstand

De onderhoudsplicht van ouders is geregeld in artikel 12 Participatiewet. Het eerste lid van artikel 3 geeft aan dat verhaal mogelijk is op de algemene bijstand van een uitkeringsgerechtigde en bijzondere bijstand voor de kosten van levensonderhoud aan meerderjarige kinderen. De laatstgenoemde situatie is geregeld in artikel 62, aanhef en sub c, Participatiewet. Deze onderhoudsplicht heeft geen betrekking op de kosten van incidentele bijzondere bijstand ingevolge artikel 35 Participatiewet. Het tweede lid betreft de situatie waarin bij overeenkomst een zogenoemd nihilbeding is afgesproken. De bepaling geeft aan dat een gemaakte afspraak tussen (gewezen) echtgenoten het opleggen van een verhaalsbijdrage niet in de weg kan staan.

Artikel 4 – Afzien van het nemen van een verhaalsbesluit

In dit artikel worden de situaties beschreven waarin het niet gewenst is om een verhaalsprocedure door te zetten. De situaties zijn:

Onder a: Als door de rechter in een beschikking de kinder- en/of partneralimentatie is vastgesteld vindt er geen nader onderzoek naar de financiële situatie van onderhoudsplichtige plaats. Voor een onderzoek naar de draagkracht van een onderhoudsplichtige kan aansluiting gezocht worden bij de in artikel 15 genoemde termijn waarbij een vonnis ten tijde van het verhaalsonderzoek niet ouder is dan 3 jaar dan wel tussentijds als er aanwijzingen zijn dat de financiële situatie van onderhoudsplichtige is gewijzigd. De ontvangen alimentatie wordt op de uitkering in mindering gebracht.

Onder b: Als te voorzien is dat de maximaal op te leggen onderhoudsbijdrage over 6 maanden in totaal minder dan € 300,- bedraagt, wordt afgezien van het opleggen van een onderhoudsbijdrage. Dit kan zich bijvoorbeeld voordoen bij een voorzienbare kortdurende uitkeringsperiode van de onderhoudsgerechtigde.

Onder c: Er kunnen zich situaties voordoen waarbij afgezien kan worden van verhaal om dringende redenen. Hierbij kan gedacht worden aan situaties waarbij sprake is van ernstige bedreiging ten opzichte van de onderhoudsgerechtigde. In de gevallen waarin vanwege dringende redenen van verhaal wordt afgezien, moet sprake zijn van maatwerk dat uit de rapportage zal moeten blijken.

Onder d: De Bbz-regeling moet er voor zorgen dat mensen op termijn zelfstandig door middel van inkomsten uit onderneming in hun bestaansvoorziening kunnen voorzien. Het Bbz geeft daarvoor een overbrugging die (voorlopig) als geldlening wordt verstrekt. Voorkomen moet worden dat aan de ene kant geld wordt verstrekt, wat aan de andere kant wordt verhaald. Dit zal contraproductief werken.

De zelfstandige moet ruimte krijgen om zijn bedrijf uit te bouwen en uit de bijstand te geraken en te blijven. Om die reden vragen wij geen onderhoudsbijdrage gedurende de periode van de bijstandsverstrekking. Daarna wordt gewoon een verhaalsonderzoek uitgevoerd, waarbij de terugbetalingsverplichting in het kader van het Bbz als aftrekpost geldt. Omdat de draagkracht van een zelfstandige moeilijk te bepalen is, kan eventueel extern advies worden ingewonnen bij een Bbz- adviseur.

Artikel 5 – Bij schuldsanering geen draagkracht

Wanneer een vordering van bijstand middels verhaal kan worden vastgesteld, kunnen er alsnog redenen zijn om, in een later stadium, de vordering geheel of gedeeltelijk buiten invordering te stellen.

Het eerste lid beschrijft de situatie van het meer succesvol laten verlopen van een schuldsaneringstraject ten aanzien van een onderhoudsplichtige. Er wordt gesproken over het vermoeden geen draagkracht meer te hebben. Hiermee wordt aangegeven dat door bewijsmiddelen moet worden aangetoond dat er geen sprake is van draagkracht. Dit in tegenstelling tot de zinsnede van het derde lid waarbij ten aanzien van een WSNP traject geacht wordt geen draagkracht aanwezig te zijn. Hierbij wordt een onderbouwing met bewijsstukken van een ontbrekende draagkracht niet gevraagd. Volstaan kan worden met de rechterlijke uitspraak van een WSNP traject.

Voor het niet uitvoeren van een verhaalsonderzoek wegens het ontbreken van draagkracht is aangesloten bij de Beleidsregels terug- en invordering Participatiewet, IOAW en IOAZ 2015 aangaande het afzien van terugvordering bij schulden. Zo wordt de voorwaarde gesteld dat de schuldsanering wordt verleend door een schuldhulpverlener. Verder moet er duidelijkheid zijn over de situatie van de onderhoudsplichtige. Hierbij moet helder zijn dat de onderhoudsplichtige zijn schulden niet meer kan betalen en niet meer in staat is om in het onderhoud van de onderhoudsgerechtigde te voorzien. Ook moet een schuldenregeling daadwerkelijk tot stand kunnen komen doordat alle schuldeisers met de regeling instemmen. Hierbij geldt in het bijzonder dat er rekening wordt gehouden met de kinderalimentatie (bij het vrij te laten bedrag van de schulden). Verder moet de vordering van het college wegens verhaal van bijstand ten minste voldaan worden naar evenredigheid met de vordering van de schuldeisers van gelijke rang.

Het tweede lid geeft aan dat het besluit tot afzien van (verdere) invordering van verhaal kan worden ingetrokken als het schuldsaneringstraject uiteindelijk niet tot stand is gekomen of achteraf blijkt dat de onderhoudsplichtige onjuiste informatie heeft verstrekt.

Het derde lid geeft ten aanzien van de onderhoudsplichtige aan dat er wordt uitgegaan van het ontbreken van draagkracht als er sprake is van toelating tot de WSNP. In de WSNP wordt veelal een verzoek tot nihilstelling ingediend bij de alimentatierechter. Dit verzoek wordt over het algemeen toegekend. Tijdens de WSNP betaalt de onderhoudsplichtige dan geen alimentatie. De verplichting tot betaling van alimentatie herleeft vaak weer nadat de WSNP beëindigd is. Wanneer een onderhoudsplichtige een hoog inkomen heeft, kan het zijn dat de alimentatierechter de alimentatie niet op nihil stelt, maar wel lager vaststelt gedurende de looptijd van de WSNP. De bewindvoerder kan hiervoor een correctie toepassen in het vrij te laten bedrag. De rechtercommissaris moet hier wel toestemming voor geven.

Het vierde lid geeft aan dat, tot de datum van toelating tot een schuldsanering in het kader van de WSNP, de vordering op de onderhoudsplichtige in verband met verhaal van bijstand, wordt ingebracht in de schuldsanering.

Artikel 6 – Faillissement onderhoudsplichtige

Als een onderhoudsplichtige failliet wordt verklaard, wordt voor de duur van het faillissement de onderhoudsbijdrage op nihil gesteld. De rechter kan echter bepalen dat de onderhoudsbijdrage toch moet worden betaald. De onderhoudsbijdrage die niet verhaald is, kunnen bij de curator worden ingediend als vordering in verband met verhaal van bijstand.

Artikel 7 – Forfaitaire onderhoudsbijdrage voor kinderen

Bij ontvangst van toereikende informatie wordt een forfaitaire onderhoudsbijdrage opgelegd. Voor de vaststelling van het forfaitaire bedrag is aansluiting gezocht bij de berekening van het Vtlb-rapport van de werkgroep rekenmethode Vtlb van Recofa 2013. De Recofa is een landelijk overlegorgaan van Rechters-commissarissen in faillissementen en surseances van betaling. De werkgroep rekenmethode heeft tot taak om een uniforme rekenmethode te bepalen voor het vaststellen van het vrij te laten bedrag (vtlb). Ten aanzien van kinderalimentatie wordt door de werkgroep aansluiting gezocht bij artikel 2 in samenhang met artikel 36 van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001. Deze artikelen stellen het bedrag vast dat in aanmerking wordt genomen voor levensonderhoud van een kind. Voor 2014 zijn de bedragen als volgt vastgesteld:

  • a.

    € 205,- per kalenderkwartaal als het kind jonger dan 6 jaar is;

  • b.

    € 250,- per kalenderkwartaal als het kind 6 jaar of ouder doch jonger dan 12 jaar is;

  • c.

    € 290,- per kalenderkwartaal als het kind 12 jaar of ouder doch jonger dan 18 jaar is.

Conform het bepaalde in artikel 14, tweede lid wordt de opgelegde forfaitaire onderhoudsbijdrage jaarlijks geïndexeerd.

Artikel 8 – Beoordeling verhaalsrecht

In afwijking van de forfaitaire vaststelling van artikel 7, wordt in het eerste lid van artikel 8 aangegeven dat de onderhoudsplicht moet worden bepaald als er sprake is van een onderhoudsgerechtigde ex- partner, of als het forfaitaire bedrag te hoog of te laag is ten opzichte van de aanwezige draagkracht van een onderhoudsplichtige. Voor de situatie zoals onder het eerste lid onder b genoemd wordt als richtlijn voor het instellen van een onderzoek naar de draagkracht van een onderhoudsplichtige een netto inkomen bepaald vanaf € 1.500,-. Dit bedrag is gebaseerd op de draagkrachttabel zoals deze is opgenomen in de aanpassing richtlijn kinderalimentatie van de werkgroep alimentatievormen van 16 november 2012. Bij een netto besteedbaar inkomen dat lager is, wordt het bedrag dat voor de belastingen in aanmerking wordt genomen voor het levensonderhoud van een kind bereikt zoals deze zijn vastgelegd in de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001. De forfaitaire onderhoudsbijdrage van artikel 7 is hierop gebaseerd.

In het tweede lid wordt aangegeven hoe de onderhoudsplicht moet worden beoordeeld. Deze bepaling is conform artikel 62a Participatiewet. De berekening van de verschuldigde onderhoudsbijdrage in verband met onderhoudsplicht voor de ex-partner gebeurt conform de Tremanormen. De Tremanormen worden door rechtbanken gebruikt om alimentaties uit te rekenen. Het Rapport Alimentatienormen geeft aanbevelingen voor een eenvormige praktische invulling van de wettelijke maatstaven voor het berekenen van draagkracht. De vast te stellen alimentatie is afhankelijk van de behoefte van de onderhoudsgerechtigde en de draagkracht van de onderhoudsplichtige. De laagste van deze twee vormt dus het maximum.

Als er sprake is van een onderhoudsplicht ten opzichte van zowel de ex-partner als één of meer kinderen, dan wordt de onderhoudsbijdrage (ten behoeve van het kind) vastgesteld op de behoefte van het kind, conform de Tremanormen. Een eventueel resterende draagkracht wordt benut voor een onderhoudsbijdrage ten behoeve van de ex-partner. Een en ander eveneens conform de Tremanormen.

Artikel 9 – Verhalen van bruto uitkering bij geen informatie onderhoudsplichtige

Dit artikel voorziet in een bruto terugvordering van de gehele uitkering in het geval de onderhoudsplichtige geen medewerking verleent aan de vraag om informatie teneinde de draagkracht vast te kunnen stellen. Het verhaal in rechte vindt plaats conform het bepaalde in artikel 13.

Artikel 10 – Verhaal op grond van een rechterlijke uitspraak

Het is de verantwoordelijkheid van een onderhoudsgerechtigde om niet betaalde alimentatie alsnog te verkrijgen. Daarom wordt een bijstandsgerechtigde eerst doorverwezen naar het LBIO als er problemen zijn met de inning van kinder- en partneralimentatie. Als de inning van de onderhoudsbijdrage niet via het LBIO mogelijk is, kan gezien het tweede lid nakoming van de alimentatie uitspraak worden bereikt door in overeenstemming met de gerechtelijke uitspraak te verhalen.

In het derde lid wordt aangegeven dat dit verhalen plaatsvindt middels een besluit waarbij wordt aangegeven dat de onderhoudsplichtige binnen dertig dagen na verzending van de brief tot betaling moet zijn overgegaan. Dat een besluit moet worden medegedeeld en dat in dat besluit de betalingstermijn vermeld moet worden, vloeit voort uit artikel 4:86 Awb. De standaardbetalingstermijn uit de Awb is zes weken (artikel 4:87); van deze betalingstermijn wordt in het derde lid echter afgeweken, conform artikel 62b, tweede lid Participatiewet.

Als binnen de gestelde termijn van 30 dagen geen betaling is verkregen, wordt een aanmaning verzonden. De betalingstermijn naar aanleiding van de aanmaning is bepaald op 2 weken (artikel 4:112 Awb). Als binnen deze termijn geen betaling is gevolgd wordt ingevorderd bij dwangbevel.

Artikel 62b, vierde lid Participatiewet regelt de bevoegdheid om het verschuldigde bij dwangbevel in te vorderen. Door de inwerkingtreding van de 4e tranche Awb leveren besluiten tot overname van de alimentatiebeschikking geen executoriale titel meer op. Met het dwangbevel kan de invordering plaatsvinden door middel van executoriaal beslag. In het zesde lid van de bepaling wordt als uitgangspunt gehanteerd dat eerst vereenvoudigd derdenbeslag wordt uitgevoerd door het college zelf. Als deze beslagwijze niet mogelijk is volgt uitbesteding aan een gerechtsdeurwaarder. De beslaglegging vindt plaats op de grondslag van de bepalingen van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, meer in het bijzonder de artikelen 479b tot en met 479g.

Artikel 11 – Wijzigingsverzoek door onderhoudsplichtige van alimentatiebeschikking

Als een onderhoudsplichtige aangeeft dat hij de opgelegde alimentatie niet meer kan betalen, moet hij een gemotiveerd verzoekschrift bij de rechtbank indienen. De onderhoudsgerechtigde moet hierop reageren. Als de onderhoudsplichtige geen alimentatie meer betaalt, dan wordt deze niet meer op de uitkering van de onderhoudsgerechtigde gekort. Wel moet de te betalen alimentatie opgeboekt worden als schuld aan de gemeente. Afhankelijk van de uitspraak volgt aanpassing, correctie of invordering.

Artikel 12 – Wijzigingsverzoek alimentatiebeschikking door het college

Als uit onderzoek blijkt dat een onderhoudsplichtige meer draagkracht heeft dan de opgelegde alimentatieverplichting kan het college een aanvullende onderhoudsbijdrage opleggen. De Rechtbank zal in dergelijke gevallen de eerdere alimentatiebeschikking (op verzoek van het college) herzien en dus de onderhoudsbijdrage verhogen (artikel 1:157 en 1:401 BW).

Dit is in het voordeel van de onderhoudsgerechtigde en van het college. Na beëindiging van de uitkering behoudt de onderhoudsgerechtigde het recht op een hogere alimentatie. Het college hoeft minder aanvulling te verstrekken.

Artikel 13 – Het verhaalsbesluit

De artikelen 10 tot en met 12 hebben betrekking op de situatie dat er een rechterlijke uitspraak ligt aangaande een alimentatieverplichting. Als deze er niet ligt, is het aan het college om de onderhoudsbijdrage vast te stellen, op te leggen en bij gebreke van betaling tot invordering hiervan over te gaan.

Wettelijk is niets geregeld omtrent de ingangsdatum van het verhaalsbeslag. Een rechter zal echter oordelen dat een onderhoudsplichtige pas tot levensonderhoud verplicht is als hij door de gemeente hierop gewezen is. Immers de onderhoudsplichtige moet de mogelijkheid hebben om zijn uitgavenpatroon aan te passen aan de opgelegde bijdrage. Het college vindt de rechtszekerheid ten opzichte van de onderhoudsplichtige belangrijk. Dit brengt dan ook met zich mee dat de ingangsdatum van het verhaalsbedrag in principe wordt vastgesteld op de eerste van de maand volgend op de maand van het verhaalsbesluit. Dit stimuleert ook de voortvarendheid van handelen. Zodra het college de bijdrage aan de onderhoudsplichtige heeft meegedeeld en er geen betaling komt, of als blijkt dat de onderhoudsplichtige niet bereid is te betalen, dan moet het college met de nodige voortvarendheid een verzoekschrift indienen. De termijn die in de jurisprudentie als redelijk wordt aangemerkt waarbij de vordering aan de rechtbank moet zijn voorgelegd is zes maanden.

De ingangsdatum wordt echter anders gehanteerd als de onderhoudsplichtige met het verstrekken van informatie heeft getraineerd. De onderhoudsplichtige mag hier geen voordeel uit halen. Dan wordt de ingangsdatum door het college in redelijkheid op een eerdere datum vastgesteld.

Voorbeeld: als de onderhoudsplichtige 12 november wordt bericht over de hoogte van de onderhoudsbijdrage wordt de ingangsdatum in principe vastgesteld op 1 december.

Is er sprake van een vertragingstactiek bij de informatieverstrekking door de onderhoudsplichtige dan kan de ingangsdatum worden vastgesteld op de eerste aanschrijving in verband met een onderhoudsplicht.

Als de onderhoudsplichtige niet uit vrije wil volledig voldoet aan de opgelegde betalingsverplichting dan doet het college onderzoek naar de mogelijkheden van gedwongen incasso, waarbij binnen de wettelijke bevoegdheden en mogelijkheden informatie bij derden mag worden ingewonnen.

In artikel 4:85 Awb is bepaald dat de regels van titel 4.4 Awb betreffende bestuurlijke geldschulden van toepassing zijn op besluiten waartegen bezwaar en beroep open staan. Het besluit waarmee de verhaalsbijdrage wordt vastgesteld is vermeld op de zogenaamde negatieve lijst, bijlage F. bij de Awb (zie artikel 8:5 Awb). Hierdoor is geen bezwaar en beroep mogelijk bij verhaalsbesluiten en zijn de regels van titel 4.4 Awb hierop niet van toepassing.

Het vierde lid refereert aan het verhaal in rechte. Dat wil zeggen dat als een vrijwillige betaling uitblijft het college bij de rechter een titel voor invordering moet gaan halen. Op grond van artikel 62g en 62h Participatiewet worden geschillen omtrent opgelegde verhaalsbijdragen bij verzoekschrift voorgelegd aan de rechtbank.

Het vijfde lid refereert aan de verkregen uitspraak naar aanleiding van het verzoekschrift van het college. De beschikking van de Rechtbank levert vervolgens de executoriale titel op die door het college ten uitvoer kan worden gelegd door middel van beslaglegging.

Het zesde lid geeft aan dat de verhaalsbeschikking ten uitvoer wordt gelegd door middel van executoriaal beslag. Hierbij wordt als uitgangspunt gehanteerd dat eerst vereenvoudigd derdenbeslag wordt uitgevoerd door het college zelf. Als deze beslagvorm niet mogelijk is volgt uitbesteding aan een gerechtsdeurwaarder. Beslaglegging vindt plaats op de grondslag van de bepalingen van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering meer in het bijzonder de artikelen 479b tot en met 479g.

Artikel 14 – Indexering onderhoudsbijdrage

De door de rechtbank vastgestelde onderhoudsbijdrage wordt jaarlijks geïndexeerd, tenzij in de gewezen beschikking indexering wordt uitgesloten. De onderhoudsbijdrage welke is vastgesteld door het college moet eveneens jaarlijks op dezelfde grondslag geïndexeerd worden.

Artikel 15 – Periodiek onderzoek naar draagkracht

In dit artikel wordt het heronderzoeksschema aangegeven van de door het college opgelegde onderhoudsbijdrage en van de alimentatiebeschikkingen die door de rechter is opgelegd. Zijn er echter wijzigingen in de financiële omstandigheden dan kan tussentijds van het tijdsplan worden afgeweken. Hierbij verdient het aanbeveling om bijzondere aandacht te hebben voor situaties waarbij de bijdrage op nihil is gesteld wegens ontbrekende draagkracht.

Artikel 16 – Gevallen waarin de beleidsregels niet voorzien

In dit artikel is bepaald dat het college besluit in gevallen waarin deze beleidsregels niet voorzien.

Artikel 17 – Inwerkingtreding en citeertitel

Dit artikel behoeft geen toelichting.