Beleidsregels Bijzondere bijstand 2021 III ´s-Hertogenbosch

Geldend van 19-03-2024 t/m heden met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2024

Intitulé

Beleidsregels Bijzondere bijstand 2021 III ´s-Hertogenbosch

Het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente ‘s-Hertogenbosch,

In zijn vergadering van 7 december 2021,

Gezien het voorstel met reg.nr. 11778174,

Overwegen dat het wenselijk is regels vast te stellen waarbinnen bijzondere bijstand kan worden verleend;

Gelet op:

  • artikel 4:81 lid 1 van de Algemene wet bestuursrecht, en de artikelen 7 lid 1 onder b, 11, 35 en 36 van de Participatiewet:

besluiten vast te stellen

“Beleidsregels bijzondere bijstand 2021 III ’s-Hertogenbosch”

De begripsbepalingen van de Participatiewet zijn onverkort op deze beleidsregels van toepassing.

Hoofdstuk I. Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

  • a.

    de wet: de Participatiewet (staatsblad 270, 15 juli 2014);

  • b.

    de bijstandsnorm: de bijstandsnorm als bedoeld in artikel 5 onder c van de wet, zonder toepassing van artikel 22a van de wet;

  • c.

    woonkosten:

    • bij bewoning van een woning, een woonwagen of een woonboot in huur, de per maand geldende rekenhuur als omschreven in artikel 5 van de Wet op de huurtoeslag;

    • bij bewoning van een eigen woning, woonwagen of woonboot, de tot een bedrag per maand omgerekende som van de hypotheekrente, de in verband met het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten, en een naar omstandigheden vast te stellen bedrag voor onderhoud.

Artikel 2 Vorm van de bijstand

  • 1.

    Tenzij deze beleidsregels anders bepalen, wordt de bijzondere bijstand verstrekt als een uitkering om niet (zonder terugbetalingsverplichting).

  • 2.

    De bijzondere bijstand wordt in de vorm van een renteloze geldlening verstrekt in de gevallen die genoemd worden in artikel 48, tweede lid van de wet en indien het bijstand voor de kosten van noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen betreft als bedoeld in artikel 51 van de wet.

  • 3.

    In geval van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid kan bijstand verleend worden in de vorm van een geldlening.

  • 4.

    Indien er sprake is van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid dat te wijten is aan het onverantwoord interen van vermogen, dan zullen de kosten uit het eventueel resterende vermogen voldaan moeten worden.

Artikel 3 De aanvraag

  • 1.

    Bij de aanvraag worden die gegevens overlegd die naar het oordeel van het college noodzakelijk zijn om de aanspraak op bijzondere bijstand te kunnen beoordelen.

  • 2.

    De aanvraag voor bijzondere bijstand kan worden ingediend tot 1 april van het jaar volgend op het jaar waarin de kosten zijn gemaakt of betrekking op hebben.

  • 3.

    Voor de kosten genoemd in artikel 10 en artikel 12 van deze beleidsregels en Individuele Studietoeslag zoals bedoeld in artikel 36b lid 1 Participatiewet geldt dat de kosten welke gemaakt zijn voordat de aanvraag ingediend is, niet voor bijzondere bijstand in aanmerking komen.

  • 4.

    Voor de kosten genoemd in artikel 15 lid 1 sub c van deze beleidsregels geldt dat deze kosten in aanmerking komen voor bijzondere bijstand wanneer de aanvraag voor deze kosten is gedaan binnen twee maanden na de datum van de uitspraak door de rechter. Met de bijstandsverlening wordt dan aangesloten bij de ingangsdatum van de bewindvoering, mentorschap of curatele. Voor aanvragen die later dan twee maanden na de uitspraak worden gedaan, telt de eerste dag van de maand van aanvraag als ingangsdatum.

  • 5.

    Van het derde lid kan worden afgeweken indien:

    . de aanvrager redelijkerwijs de aanvraag niet vooraf heeft kunnen indienen óf

    . er andere bijzondere omstandigheden zijn die aanleiding geven om voor de reeds gemaakte kosten bijstand te verlenen.

  • 6.

    Bij de aanvraag worden die gegevens overgelegd die naar het oordeel van het college noodzakelijk zijn om de aanspraak op bijzondere bijstand te kunnen beoordelen.

Artikel 4 Algemene bepalingen

  • 1.

    Bijzondere bijstand is mogelijk als er sprake is van noodzakelijke kosten door bijzondere individuele omstandigheden.

  • 2.

    Een geldlening bij de Gemeentelijke Kredietbank (G.K.B.) wordt als voorliggende voorziening beschouwd voor de kosten van noodzakelijke (duurzame) gebruiksgoederen, tenzij deze beleidsregels anders bepalen.

  • 3.

    Bij het vaststellen van het bedrag van de bijzondere noodzakelijke kosten wordt aangesloten bij normbedragen zoals opgenomen in de prijzengids van het Nibud en/of de vergoedingen van de Collectieve Zorgverzekering voor Minima (CZM). Dit betekent dat de daadwerkelijk gemaakte kosten worden vergoed tot een maximum als genoemd in de Nibud-prijzengids of, indien van toepassing, de vergoeding overeenkomstig de collectieve aanvullende verzekering. Voor duurzame gebruiksgoederen en/of woninginrichting en verhuiskosten wordende bedragen gehanteerd zoals genoemd in de toelichting van deze beleidsregels.

  • 4.

    Vergoedingen in het kader van de Zorgverzekeringswet, Wet Langdurige Zorg en de CZM zijn voorliggend als bedoeld in artikel 15 lid 1 tweede volzin.

  • 5.

    Op de verstrekking van de bijzondere noodzakelijke kosten, worden kosten die voor een ieder algemeen noodzakelijk zijn, in mindering gebracht.

Hoofdstuk 2. Draagkracht en draagkrachtperiode

Artikel 5 Het vermogen

  • 1.

    Indien er sprake is van vermogen boven de vermogensgrens als bedoeld in artikel 34 van de wet minus de van toepassing zijnde bijstandsnorm van één maand, bestaat er geen recht op bijzondere bijstand.

  • 2.

    Het vermogen in de woning met bijbehorend erf als bedoeld in artikel 34 lid 2 onderdeel d van de wet wordt niet in aanmerking genomen. Bij het vaststellen van de draagkracht wordt rekening gehouden met eventuele lagere woonlasten. Bij het bepalen of er sprake is van lagere woonlasten, wordt uitgegaan van de basisnorm voor huurlasten. Het meerdere wordt als draagkracht aangemerkt.

  • 3.

    Voor kinderopvangkosten gelden de rekenregels van de Wet Kinderopvang.

  • 4.

    In afwijking van lid 1 van dit artikel wordt bij het vaststellen van het eigen vermogen van een zelfstandige aangesloten bij de vermogensbegrippen uit het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004, waarbij de maximale hoogte van het vermogen niet meer mag bedragen dan het laagst genoemde bedrag uit artikel 3 lid 1b van het voornoemde besluit.

  • 5.

    De tegemoetkoming die gedupeerden van de toeslagenaffaire hebben ontvangen op grond van artikel 49 Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen en die op grond van artikel 7, aanhef en onderdeel p, van de Regeling Participatiewet, IOAW en IOAZ worden vrijgelaten, wordt niet gerekend tot het inkomen en vermogen van de aanvrager op grond van artikel 31 lid 2 Participatiewet bij de uitvoering van de bijzondere bijstand (inclusief de Individuele Inkomenstoeslag en Studietoeslag) in het jaar waarin deze tegemoetkoming is ontvangen. De vrijstelling voor vermogen geldt ook voor de jaren 2022 tot en met 2025 voor zover de tegemoetkoming voor gedupeerden van de toeslagenaffaire nog niet is besteed door de belanghebbende, gedupeerde c.q. aanvrager van bijzondere bijstand. Het aankopen van beleggingsproducten en crypto’s wordt als een besteding aangemerkt. Alle inkomsten verkregen uit de tegemoetkoming die gedupeerden van de toeslagaffaire hebben ontvangen worden wel beschouwd als middelen bij de uitvoering van de bijzondere bijstand.

Artikel 6 Het inkomen

  • 1.

    Bij het vaststellen van het inkomen wordt een verstrekte individuele inkomenstoeslag buiten beschouwing gelaten.

  • 2.

    Het in aanmerking te nemen inkomen wordt verlaagd met:

    • de jonggehandicaptenkorting bij personen van 27 jaar of ouder met een Wajonguitkering. De vrijlating geldt niet voor personen jonger dan 27 jaar; dit blijkt uit artikel 31 lid 5 PW, artikel 31 lid 2 sub c PW. Bij personen die een recht hebben op Wajong, maar door andere inkomsten geen Wajong uitbetaald krijgen, mag wél de jonggehandicaptenkorting worden toegepast. Bij een echtpaar (met allebei Wajong) mag de vrijlating twee maal worden toegepast;

    • een kostenvergoeding voor het verrichten van vrijwilligerswerk van ten hoogste een bij ministeriële regeling vast te stellen bedrag;

    • ten laste van belanghebbende blijvende noodzakelijke extra uitgaven in verband met de uitoefening van bedrijf of beroep;

    • feitelijke betalingen voor levensonderhoud ten behoeve van een niet in het gezinsverband levende echtgenoot of kinderen tot 21 jaar, alsmede ten behoeve van de gewezen echtgenoot;

    • kosten in verband met studie of opleiding van kinderen zulks ter hoogte van de maximaal te vergoeden studiekosten, verminderend met de ontvangen tegemoetkoming op grond van de Wtos;

    • de ouderbijdrage op grond van de WSF;

    • buitengewone kosten in verband met wonen (bijvoorbeeld het niet of niet volledig ontvangen van huurtoeslag wegens een te hoog inkomen), en de extra kosten van de ziektekostenverzekering (bijvoorbeeld het niet of niet volledig ontvangen van zorgtoeslag wegens een te hoog inkomen). Dit is niet van toepassing op de volgende artikelen opgenomen in deze beleidsregels: artikel 10, 12, artikel 15 lid 1 sub e, f, g en i, artikel 15 lid 2, 3 en artikel 16 en 18, 19, 20 en 21. Eveneens is dit artikellid niet van toepassing op de Beleidsregels eenmalige energietoeslag 2022 I gemeente 's-Hertogenbosch.

    • executoriaal beslag; er wordt uitgegaan van het inkomen dat resteert na beslag, tenzij er sprake is van ernstige verwijtbaarheid

  • 3.

    Bij de vaststelling van het inkomen wordt uitgegaan van het periodieke inkomen van de belanghebbende(n) gedurende de maand waarin de kosten zijn gemaakt. Tenzij dit geen juist inzicht geeft.

  • 4.

    Met het oog op het vaststellen van het inkomen van een zelfstandige gaat het college, voor zover het inkomen uit onderneming betreft, uit van het gemiddelde inkomen over het kalenderjaar voorafgaand aan de bijzondere bijstandsaanvraag.

Artikel 7 Draagkracht vaststellen en draagkrachtperiode

  • 1.

    Bij een inkomen tot 120% van de geldende bijstandsnorm wordt de draagkracht op nihil vastgesteld. Bij een hoger inkomen dient van het meerdere 35% aangewend te worden als draagkracht.

  • 2.

    In afwijking op lid 1 geldt een draagkrachtpercentage van 100% boven de van toepassing zijnde bijstandsnorm bij de kosten van duurzame gebruiksgoederen, levensonderhoud van jongeren van 18,19 of 20 jaar, bijdrage alleenstaande ouder, woonkostentoeslag, buitengewone verwervingskosten, verhuizing en woninginrichting.

  • 3.

    De draagkracht wordt telkens voor een periode van één jaar vastgesteld, beginnende op de eerste dag van de maand waarin de kosten gemaakt zijn. De draagkracht kan voor een kortere of langere periode vastgesteld worden, indien de omstandigheden daartoe aanleiding geven.

Artikel 8 Draagkrachtverrekening

  • 1.

    De draagkracht wordt in één keer met de bijzondere bijstand verrekend.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid wordt, in geval van periodieke bijzondere bijstand, de draagkracht verrekend naar rato van het aantal maanden van de periode waarop deze bijstand betrekking heeft.

Artikel 9 Wijziging draagkracht(periode)

Een vastgestelde draagkracht of draagkrachtperiode kan slechts gewijzigd worden, indien een wijziging van de persoonlijke of financiële situatie van de belanghebbende daartoe aanleiding geeft.

Hoofdstuk 3. Toeslagen

Artikel 10 Bijzondere bijstand Levensonderhoud jongeren 18 tot 21 jaar

  • 1.

    Een persoon van 18, 19 of 20 jaar heeft slechts recht op bijzondere bijstand voor zover de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan van de belanghebbende uitgaan boven de toepasselijke bijstandsnorm en voor deze kosten geen beroep gedaan kan worden op de ouders omdat:

    • a.

      de middelen van de ouders niet toereikend zijn, óf

    • b.

      de belanghebbende redelijkerwijs het onderhoudsrecht jegens zijn ouders niet te gelde kan maken.

  • 2.

    Van algemeen noodzakelijke bestaanskosten, die de toepasselijke bijstandsnorm te boven gaan, als bedoeld in artikel 12 Participatiewet kan uitsluitend sprake zijn als de belanghebbende zelfstandige huisvesting heeft en deze huisvesting noodzakelijk is.

  • 3.

    In afwijking van het tweede lid van dit artikel, kan er ook bij een verblijf in een opvangcentrum dan wel een inrichting sprake zijn van noodzakelijke bestaanskosten waarvoor bijzondere bijstand verstrekt kan worden.

  • 4.

    De bijzondere bijstand wordt vastgesteld, rekening houdend met de individuele omstandigheden, maar bedraagt maximaal een aanvulling tot de geldende norm voor een alleenstaande ingevolge artikel 21 van de Participatiewet.

Artikel 11 Garantietoeslag voormalige alleenstaande ouder

vervallen

Artikel 12 Woonkostentoeslag

  • 1.

    Woonkostentoeslag voor een huurwoning, gehuurde woonwagen of gehuurde woonboot:

    • a.

      Indien belanghebbende een woning bewoont, die hem recht geeft op huurtoeslag, maar hij door omstandigheden buiten zijn schuld nog geen aanspraak kan maken op deze toeslag, wordt een woonkostentoeslag verstrekt tot de datum waarop belanghebbende wel in aanmerking komt voor huurtoeslag.

    • b.

      De woonkostentoeslag is gelijk aan het bedrag van de huurtoeslag die belanghebbende gelet op zijn financiële situatie op grond van de Wet op de huurtoeslag voor de woonkosten per maand zou ontvangen.

  • 2.

    Woonkostentoeslag voor een woning in eigendom:

    • a.

      Indien belanghebbende een woning bezit, waar hij in woont, waarvan alleen het feit dat het een woning in eigendom is een belemmering vormt voor toekenning van huurtoeslag wordt een woonkostentoeslag verstrekt.

    • b.

      De woonkostentoeslag is gelijk aan het bedrag van de huurtoeslag die belanghebbende op grond van de Wet op de huurtoeslag gelet op zijn financiële situatie voor de woonkosten per maand zou ontvangen.

  • 3.

    Woonkostentoeslag voor woonkosten boven de maximale huurprijs:

  • Voor woonkosten boven de maximale huurprijs zoals omschreven in artikel 13 van de Wet op de huurtoeslag wanneer belanghebbende een woning in huur of eigendom bewoont, wordt een woonkostentoeslag verstrekt welke in overeenstemming met artikel 12 lid 1 onder b van deze beleidsregels is berekend, met dien verstande, dat de woonkosten die uitgaan boven de maximale rekenhuur volledig voor woonkostentoeslag in aanmerking komen.

  • 4.

    De woonkostentoeslag wordt verstrekt tot de datum waarop de belanghebbende wel aanspraak kan maken op huurtoeslag en, als huurtoeslag niet aan de orde is, voor de periode van maximaal één jaar. Deze periode van één jaar kan op aanvraag verlengd worden indien bijzondere omstandigheden daartoe noodzaken. De aantoonplicht ligt hierbij bij belanghebbende.

  • 5.

    Aan de woonkostentoeslag zoals beschreven in het derde lid wordt met toepassing van artikel 55 van de Participatiewet de verplichting verbonden dat belanghebbende zo spoedig mogelijk verhuist naar een goedkopere woning, waarvoor geen aanspraak meer gedaan hoeft te worden op woonkostentoeslag, dan wel, indien de woning een eigen woning betreft, de woning zo spoedig mogelijk te koop aanbiedt, tenzij zwaarwegende belangen zich daartegen verzetten, zodat geen aanspraak meer gedaan hoeft te worden op woonkostentoeslag.

  • 6.

    De verhuisplicht als bedoeld in het vijfde lid wordt niet opgelegd aan:

    • a.

      belanghebbenden, als sprake is van een huur boven de maximale huurprijs en deze hoge huur veroorzaakt wordt door voorzieningen die in de woning aangebracht zijn vanwege de handicap van de huurder, van diens partner of van een medebewoner;

    • b.

      belanghebbenden vanaf de gepensioneerde leeftijd, als een goedkoper redelijk woonalternatief, gelet op medische en sociale omstandigheden, niet voorhanden is;

    • c.

      belanghebbenden wiens huishouden bestaat uit 8 personen of meer en waarbij de woning geschikt en bestemd is voor de huisvesting van tenminste 8 personen.

  • 7.

    Als de belanghebbende naar vermogen getracht heeft goedkopere woonruimte te vinden, maar dit niet gelukt is, dan wordt de woonkostentoeslag met maximaal één jaar verlengd.

Hoofdstuk 4. Individuele verstrekkingen

Artikel 13 Meerkosten in verband met ziekte of handicap

Voor bijzondere bijstandsverlening komen in ieder geval de volgende niet verzekerbare medische noodzakelijke kosten in aanmerking:

  • a.

    de meerkosten van verwarming als gevolg van een handicap of langdurige ziekte;

  • b.

    de voor eigen rekening komende noodzakelijke reiskosten bij specialistische hulp buiten de gemeente als belanghebbende deze hulp niet binnen de gemeente kan ontvangen.

Artikel 14 Zelfstandig functioneren van ouderen en mensen met een beperking

Voor bijzondere bijstand komen in ieder geval de volgende kosten in aanmerking, als deze noodzakelijk zijn om het zelfstandig functioneren van ouderen en mensen met een beperking te bevorderen:

  • a.

    abonnementstarief Wmo;

  • b.

    de meerkosten bij dieetkosten;

  • c.

    de meerkosten in verband met was- en slijtagekosten;

  • d.

    de extra kosten verbonden aan een maaltijdvoorziening;

  • e.

    de eigen bijdrage in de kosten van alarmering.

Artikel 15 Kosten van bijzondere sociale en financiële omstandigheden

  • 1.

    Voor bijzondere bijstandsverlening komen in ieder geval de volgende kosten in aanmerking, als zij noodzakelijk zijn op grond van bijzondere sociale of financiële omstandigheden:

  • a.

    alle kosten die verband houden met de begrafenis of crematie van een overledene in Nederland, gerekend naar de kosten van de goedkoopst adequate mogelijkheid, ten behoeve van de belanghebbende die volgens de wet aansprakelijk is voor verzorging van de teraardebestelling.

  • b.

    de eigen bijdrage voor rechtsbijstand door een via de Raad voor Rechtsbijstand toegewezen advocaat/raadsman, inclusief de hieraan verbonden overige kosten zoals bijvoorbeeld griffierecht, reiskosten voor de zitting.

  • c.

    kosten voor bewindvoering; de eigen bijdrage in geval van bewindvoerings/beschermingsbewind of curatele indien door de rechtbank een beschikking is afgegeven.

  • d.

    de LBIO ouderbijdrage, voor een periode van maximaal 3 aaneengesloten maanden (de belanghebbende maakt, als hij zelf in deze kosten voorziet, weer aanspraak op kinderbijslag, welke aanspraak hij door uithuisplaatsing was verloren).

  • e.

    de betaling van een aanslag inkomstenbelasting/premieheffing volksverzekeringen, als niet verwijtbaar, geen vermindering of kwijtschelding kan worden verkregen én de aanslag leidt tot een maandinkomen beneden bijstandsniveau.

  • f.

    taxatie van een eigen woning en de overige aan de vestiging van een geldlening onder verband van hypotheek verbonden kosten (krediethypotheek).

  • g.

    verhuizen of dubbele woonkosten vanwege een onvoorzienbare noodzakelijke verhuizing.

  • h.

    leges voor de verlenging van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd en verblijfsvergunning eerste aanvraag voor een in Nederland geboren kind. Hierbij dient in alle situaties sprake te zijn van een rechtmatig in Nederland verblijvende vreemdeling in de zin van artikel 8 onderdeel a tot en met e en i Vreemdelingenwet 2000.

  • i.

    kosten van kinderopvang:

  • voor zover deze kosten noodzakelijk zijn voor de combinatie van arbeid en zorg, mits door bijzondere omstandigheden, zoals de arbeidstijden van de ouder, geen passend aanbod voor kinderopvang kan worden gedaan door een kindercentrum of gastouderbureau waardoor geen aanspraak op een tegemoetkoming in het kader van de Wet Kinderopvang mogelijk is.

  • j.

    reizen: reiskosten behoren tot de algemeen noodzakelijke bestaanskosten welke uit de bijstandsnorm kunnen worden voldaan. Als uitzondering op deze hoofdregel verstrekt het college reiskosten:

    • wegens bezoek aan een in Nederland in een WLZ-inrichting verblijvend gezinslid tot en met de tweede graad (die vóór de opname thuisinwonend was) gebaseerd op de kosten van het openbaar vervoer, maximaal 2 maal per week (in geval van detentie is de vergoeding 1 keer per 2 weken).

    • wegens bezoek aan een in Nederland in een jeugdinrichting verblijvend gezinslid. Afhankelijk van de bezoekregeling die is ingesteld, maar maximaal 2 maal per week.

  • 2.

    Compensatie ALO-kop

  • Vanaf 1 januari 2015 is de alleenstaande oudernorm in de Participatiewet vervangen door een combinatie van de alleenstaande norm en de alleenstaande ouderkop, ook wel de ALO-kop genoemd en onderdeel van het kindgebonden budget. Door een verschil in definiëring van het (fiscaal)partnerbegrip tussen de Participatiewet en de Algemene Wet Inkomensafhankelijke Regelingen (AWIR) ontvangt een kleine groep alleenstaande ouders geen ALO-kop zonder dat zij hier zelf iets aan kunnen doen. Hierbij kunnen de volgende drie categorieën onderscheiden worden:

    • a.

      de langdurig gescheiden wonende ouders met een partner in inrichting (detentie of zorginstelling)

    • b.

      de gehuwden met een niet-rechthebbende partner b.v. in verband met het ontbreken van verblijfsrecht. Zij worden in het kader van de belastingwetgeving als gehuwd aangemerkt (artikel 3, tweede lid, onderdeel e, van de AWIR) en krijgen om die reden geen ALO-kop);

    • c.

      de gescheiden wonende partners die nog geen echtscheiding hebben aangevraagd of partners die met onbekende bestemming zijn vertrokken.

  • De staatssecretaris heeft gemeenten opgeroepen om in die gevallen dat er sprake is van schrijnende situaties, maatwerkondersteuning te bieden bijvoorbeeld via de bijzondere bijstand. Categoriale verstrekking aan een groep personen is niet toegestaan. Vandaar dat elke situatie individueel beoordeeld dient te worden alvorens tot verstrekking van een aanvullende periodieke uitkering kan worden overgegaan. Hierbij dient te worden beoordeeld in hoeverre:

    • belanghebbende de mogelijkheden heeft benut om het AWIR partnerschap te beëindigen dan wel de leefsituatie aan te laten sluiten op de definitie partnerschap binnen de AWIR;

    • de duur van de periode dat men gescheiden leeft en het AWIR partnerschap niet beëindigd kan worden (Het dient in alle gevallen te gaan om schrijnende situaties. Een periode van enkele dagen detentie is dan ook geen aanleiding voor compensatie van de ALO-kop);

    • de overige middelen die men heeft om de periode te overbruggen. Inkomen boven de toepasselijke bijstandsnorm, en het vermogen voor zover dit meer bedraagt dan de toepasselijke vermogensgrens, worden daarbij in ieder geval volledig in aanmerking genomen;

    • Mogelijkheid om de kosten van het bestaan te kunnen delen met anderen. Uit de memorie van toelichting volgt dat alleenstaande ouders die hun kosten kunnen delen met een andere volwassenen de gevolgen van de wet moeten kunnen opvangen.

  • De bijstand kan op aanvraag worden verstrekt. De hoogte van de bijdrage is gelijk aan de van toepassing zijnde ALO-kop.

  • 3.

    Overbruggingsuitkering

  • Er kan eenmalig bijzondere bijstand (overbruggingsuitkering) worden verstrekt voor algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan, indien er voorafgaand aan het recht op een (bijstands)uitkering geen inkomen was en of belanghebbende door bijzondere omstandigheden niet heeft kunnen reserveren om te voorzien in deze algemene kosten. De hoogte van de bijzondere bijstand bedraagt in dit geval maximaal 90% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm.

Artikel 16 Duurzame gebruiksgoederen

De aanschaf van (duurzame) noodzakelijke gebruiksgoederen komen in aanmerking voor bijzondere bijstand zoals bedoeld in artikel 51 van de wet als:

  • a.

    de kosten niet voorzienbaar zijn en er niet (of onvoldoende) is gereserveerd voor deze kosten en;

  • b.

    een geldlening (onder borgtocht) bij de G.K.B. niet mogelijk is;

  • c.

    de hoogte van de verstrekkingen is opgenomen in de toelichting van deze beleidsregels.

Artikel 17 Maatschappelijke participatie

Bijzondere bijstand wordt in ieder geval verstrekt voor de kosten van sociale activiteiten (participatie) als deze kosten betrekking hebben op:

  • a.

    een lidmaatschap van een vereniging/organisatie en daaraan verbonden extra kosten indien naast belangenbehartiging sprake is van activiteiten op het sportieve, culturele of maatschappelijke vlak;

  • b.

    periodieke kosten of abonnementskosten voor zover sprake is van culturele, sportieve of maatschappelijke activiteiten;

  • c.

    het lesgeld van een niet voor de arbeidsinschakeling noodzakelijke cursus of opleiding, niet behorend tot het hoger beroeps- of wetenschappelijk onderwijs;

De bijdrage in deze kosten geldt voor het kalenderjaar waarin de kosten daadwerkelijk zijn gemaakt én bedraagt 100% van de kosten voor de gezinsleden en hun ten laste komende kinderen.

De maximale bijdrage voor het kalenderjaar 2023 bedraagt € 300,00 per persoon. In die gevallen waarbij gebruik gemaakt kan worden van Stichting Leergeld, het Jeugdsportfonds en het Jeugdcultuurfonds, worden deze gezien als een passende en toereikende voorliggende voorziening.

Artikel 18 Compensatie verminderde huurtoeslag als gevolg van inkomstenvrijlating

  • 1.

    Indien bij belanghebbende een inkomstenvrijlating als bedoeld in artikel 31 lid 2 onder n, r en y van de Participatiewet wordt toegepast, kan een daling van de huurtoeslag van het rijk gecompenseerd worden middels bijzondere bijstand.

  • 2.

    De hoogte van de bijzondere bijstand wordt afgestemd op het bedrag van de daling van de huurtoeslag.

  • 3.

    De duur van de verstrekking is gelijk aan de duur van de toepassing van de inkomstenvrijlating.

Hoofdstuk 5. Categoriale verstrekkingen bijzondere bijstand

Artikel 19 Computer voor kinderen in het voortgezet onderwijs

Bijzondere bijstand kan worden verstrekt aan die gezinnen met een inkomen dat niet meer bedraagt dan 120% van de geldende bijstandsnorm en waar minstens één van de kinderen op het voortgezet onderwijs zit. Zij komen één keer per 5 jaar in aanmerking voor een computer ter waarde van maximaal € 550,00 in geval van een laptop of maximaal € 600,00 in geval van een desktop.

Ook leerlingen in het kader van de Internationale Schakelklas komen voor deze vergoeding in natura in aanmerking. Artikel 7 van deze beleidsregels is hierop niet van toepassing.

Artikel 20 Collectieve zorgverzekering voor minima (CZM)

  • 1.

    Belanghebbenden met een netto maandinkomen tot 130% van de geldende bijstandsnorm kunnen deelnemen aan de collectieve ziektekostenverzekering van VGZ. Via het pakket “VGZ gemeente compleet of VGZ gemeente compleet plus. Of bij CZ via het pakket “CZ gemeente extra of CZ gemeente extra uitgebreid. Voor de premie van het aanvullende deel van de verzekering wordt gedeeltelijk bijzondere bijstand verstrekt. Dit bedrag wordt rechtstreeks uitbetaald aan de betreffende zorgverzekeraar. Met dit bedrag wordt automatisch de premie verlaagd.

  • 2.

    Er geldt een lage vergoeding van € 20 voor de pakketten VGZ van gemeente compleet en CZ gemeente extra. Er geldt een hoge vergoeding van € 40 voor de pakketten VGZ compleet plus en CZ gemeente extra uitgebreid. Artikel 7 van deze beleidsregels is hierop niet van toepassing.

Artikel 21 Individuele inkomenstoeslag

  • 1.

    Recht op individuele inkomenstoeslag

  • Het college verleent een persoon op verzoek individuele inkomenstoeslag indien hij voldoet aan de voorwaarden als opgenomen in de Verordening Individuele inkomenstoeslag, deze beleidsregels en artikel 36 van de Participatiewet.

  • In beginsel komt niet voor individuele inkomenstoeslag in aanmerking de belanghebbende die in de referteperiode een maatregel opgelegd heeft gekregen op grond van artikel 7 tot en met 10 van de Verordening Handhaving Participatiewet IOAW en 2017. Een waarschuwing wordt hier niet als maatregel beschouwd. Artikel 7 van deze beleidsregels is hierop niet van toepassing.

  • 2.

    Zicht op inkomensverbetering

  • Het college beoordeelt aan de hand van de individuele omstandigheden van het geval of de aanvrager geen uitzicht op inkomensverbetering heeft.

  • Personen die een opleiding volgen als bedoeld in de WTOS, of een studie volgen als bedoeld in de WSF 2000 worden geacht zicht op inkomensverbetering te hebben.

Artikel 22 Overige en slotbepalingen

  • 1.

    In verband met het vaststellen van de noodzaak van de gemaakte kosten kan zonodig advies worden ingewonnen bij derden. Hieronder valt ook het opvragen van een medisch advies.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen nadere invulling geven aan de in deze beleidsregels gegeven regels.

  • 3.

    Deze beleidsregels worden aangehaald als Beleidsregels bijzondere bijstand 2021 III.

  • 4.

    Deze beleidsregels treden in werking met terugwerkende kracht op 14 oktober 2021, onder gelijktijdige intrekking van de beleidsregels bijzondere bijstand 2021 II.

  • 5.

    Besluiten die genomen zijn voorafgaand aan de inwerkingtreding van de beleidsregels Bijzondere Bijstand 2021 III blijven van kracht totdat het college een nieuw besluit heeft genomen waarbij het besluit waarmee deze voorziening is verstrekt, wordt ingetrokken.

  • 6.

    Belanghebbende behoudt de mogelijkheid tot en met 31 december 2021 een aanvraag voor kosten van bewindvoering van dit jaar met terugwerkende kracht in te dienen (overgangsrecht). Vanaf 1 januari 2022 is artikel 3 lid 3 van toepassing op aanvragen bijzondere bijstand kosten bewindvoering met betrekking indieningstermijn aanvraag.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van het college van B&W van de gemeente ’s-Hertogenbosch op 7 december 2021,

de secretaris

drs. B. van der Ploeg

de burgemeester

drs. J.M.L.N. Mikkers

TOELICHTING BELEIDSREGELS BIJZONDERE BIJSTAND 2021 III

Algemeen

De verlening van bijzondere bijstand is geregeld in de Participatiewet.

In artikel 35 is bepaald dat bijzondere bijstand wordt verstrekt voor de noodzakelijke kosten van het bestaan die als gevolg van bijzondere individuele omstandigheden niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm. Niet de aard van de kosten is bepalend, maar de omstandigheden van belanghebbende. De beoordeling van deze bijzondere individuele omstandigheden is aan het college van burgemeester en wethouders. De landelijk geregelde bijstandsnorm en de eventueel daarop verleende toeslag zullen in de regel toereikend zijn voor de noodzakelijke bestaanskosten.

De landelijke geldende wettelijke voorschriften beperken zich tot hoofdzaken en geven gemeenten veel ruimte tot het maken van eigen beleid. Deze beleidsregels schetsen de kaders waarbinnen bijzondere bijstand in de gemeente ’s-Hertogenbosch wordt verleend.

In de loop van 2005 zijn er naar aanleiding van jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep nieuwe inzichten ontstaan over de noodzaak en de status van een verordening voor de bijzondere bijstand. De uitvoering van de wet is aan burgemeester en wethouders opgedragen en de gemeenteraad is om die reden niet bevoegd om een verordening te maken voor de uitvoering van de bijzondere bijstand. Uiteraard met uitzondering van de zaken die de Participatiewet aan de gemeenteraad opdraagt, zoals de Verordening Individuele Inkomenstoeslag.

De individuele uitvoering van de bijzondere bijstand laat onverlet dat het college daarvoor beleidsregels kan opstellen. Beleidsregels dragen bij aan de rechtsgelijkheid en rechtszekerheid en zijn ook van belang voor de doelmatigheid van de uitvoering.

TOELICHTING PER ARTIKEL

Artikel 1. Begripsbepalingen

In dit artikel worden de begrippen toegelicht. In artikel 1c worden regels over woonkosten opgenomen.

Onderhoudskosten komen in beginsel niet in aanmerking voor bijzondere bijstand.

Artikel 2.Vorm van de bijstand

In dit artikel is de vorm van de bijstand geregeld, en ook de mogelijkheid om bij tekortschietend besef van verantwoordelijkheid af te wijken van de hoofdregel dat de bijstand om niet verstrekt wordt. Hierbij moet gedacht worden aan situaties waarin de belanghebbende door eigen toedoen een beroep op de bijstand moet doen. Bijvoorbeeld door het te snel interen op een vermogensoverschot. De bijstand kan dan in de vorm van een geldlening verstrekt worden.

Artikel 3.De aanvraag

Op grond van de Participatiewet wordt de bijstand toegekend vanaf de dag waarop dit recht is ontstaan, voorzover deze dag niet ligt voor de dag waarop belanghebbende zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen. In de praktijk is gebleken dat dit bij het in behandeling nemen van aanvragen om bijzondere bijstand regelmatig leidde tot afwijzende besluiten. Dit was een ongewenst gevolg.

Ook worden door de klant vaak kleine kostensoorten opgespaard waardoor de klant slechts eenmaal een aanvraag hoeft in te dienen. Tevens dient de klant vaak een voorliggende voorziening te gelde te maken alvorens er recht op (aanvullende) bijstand bestaat.

Gelet op het bovenstaande is bepaald dat de klant de aanvraag voor bijzondere bijstand tot 1 april van het jaar volgend op het jaar waarin de kosten zijn gemaakt of betrekking op hebben kan indienen.

Deze regel heeft geen betrekking op de kosten genomen in artikel 10, 12 en 15 lid 1 sub c van deze beleidsregels en de Individuele Studietoeslag zoals bedoeld in artikel 36b lid 1 Participatiewet. Dit omdat in deze artikelen de kosten beschreven staan die betrekking hebben op het maandelijkse noodzakelijke kosten van het bestaan. Hiervoor geldt de hoofdregel van de Participatiewet dat er geen bijstand met terugwerkende kracht verstrekt wordt, tenzij er sprake is van bijzondere omstandigheden. Ook geldt deze bepaling niet voor bijzondere bijstand voor incidenteel voorkomende algemene bestaanskosten.

In lid 5 is aangegeven dat het college bepaalt op welke manier de aanvraag ingediend moet worden.

Tot het moment dat het aanvraagproces gedigitaliseerd is, dient de aanvrager gebruik te maken van het aanvraagformulier.

Artikel 4.Algemene bepalingen

In dit artikel wordt verwezen naar de normbedragen zoals deze voor de verschillende bijzondere kostensoorten verstrekt kunnen worden. Daarnaast is in dit artikel bepaald dat alleen de eventuele meerkosten voor vergoeding via de bijzondere bijstand in aanmerking komen, het zogenaamde besparingsmotief.

Artikel 5.Het vermogen

De gemeente ’s-Hertogenbosch heeft besloten dat voor de bepaling van aanspraak op bijzondere bijstand en regelingen in het kader van minimabeleid wordt uitgegaan van de vermogensgrens zoals bedoeld in artikel 34 lid 3 van de Participatiewet. Als er dus sprake is van vermogen boven die grens, dan bestaat er geen recht op bijzondere bijstand omdat er sprake is van draagkracht.

In lid 2 is bepaald dat er geen rekening gehouden wordt met de eventuele aanwezige overwaarde van de eigen woning. Bij eigen woningbezit kan er soms wel sprake zijn van lagere woonlasten omdat de hypotheek (geheel/gedeeltelijk) afgelost is. Bij het vaststellen van de draagkracht wordt rekening gehouden met die eventuele lagere woonlasten. Bij het bepalen of er sprake is van lagere woonlasten, wordt uitgegaan van de basisnorm voor huurlasten. Het meerdere wordt als draagkracht aangemerkt.

Lid 4 geldt uitsluitend voor de gedupeerden van de toeslagenaffaire die een tegemoetkoming van circa 30.000 euro hebben ontvangen van de Belastingdienst. Deze tegemoetkoming valt niet onder het begrip “inkomen” en “vermogen” bij de uitvoering van de bijzondere bijstand. Zolang dit bedrag, of het restant daarvan, op een rekening courant of spaarrekening staat, telt het niet mee als “vermogen”. Het deel van deze tegemoetkoming dat niet is uitgegeven, wordt ook in de jaren tot en met 2025 niet tot het vermogen gerekend. Eventuele inkomsten die uit deze tegemoetkoming worden ontvangen, vallen wel onder het begrip “inkomen” en “vermogen” bij de uitvoering van de bijzondere bijstand, Individuele Inkomenstoeslag en Studietoeslag.

De hardheidstegemoetkoming van circa 30.000 euro wordt door de Belastingdienst uitgekeerd op grond van artikelen 49 lid 1; 49a; 49b en 49c Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen. Door de vrijlating past de gemeente artikel 7 lid 1 sub p uit de regeling Participatiewet, IOAW, IOAZ op dezelfde manier toe bij de uitvoering van de bijzondere bijstand, Individuele Inkomenstoeslag en Studietoeslag.

Artikel 6.Het inkomen

Besloten is dat voor de bepaling van aanspraak op bijzondere bijstand en regelingen in het kader van minimabeleid wordt uitgegaan van hetzelfde inkomen zoals dat vastgesteld wordt voor de algemene bijstand. Het inkomen is gelijk aan (de som van) alle netto inkomensbestanddelen exclusief vakantiegeld waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. Hoofdregel is dat alle middelen meetellen voor de beantwoording van de vraag of er recht op algemene bijstand bestaat en tot welk bedrag. De Participatiewet geeft een opsomming van de middelen die bij de vaststelling van het rechtop en de hoogte van de algemene bijstand worden vrijgelaten.

Het college oordeelt dat voor bijzondere bijstand uitgegaan wordt van de norm zonder rekening te houden met eventuele kostendelers. Dit is heel goed te verdedigen, want er bestaat alleen recht op bijzondere bijstand als er sprake is van kosten voortvloeiende uit bijzondere omstandigheden en noodzakelijke kosten. Dat iemand eventuele woonkosten kan delen doet aan de bijzondere kosten op zichzelf niet af. Deze individuele bijzondere kosten kunnen niet direct of indirect worden afgewenteld op willekeurige derden, met wie wel algemene kosten kunnen worden gedeeld. Ook wordt de individuele inkomenstoeslag buiten beschouwing gelaten.

Een periodieke uitkering particuliere oudedagsvoorziening kan niet (gedeeltelijk) buiten beschouwing worden gelaten. Deze geldt van wetswege alleen voor algemene bijstand. De lijfrente kan buiten beschouwing worden gelaten. De lijfrente is ook een soort particuliere oudedagsvoorziening.

In lid 3 wordt aangegeven dat bij de vaststelling van het inkomen uitgegaan wordt van het periodieke inkomen van de belanghebbende(n) over de maand waarin de kosten zijn gemaakt, tenzij dit geen juist inzicht geeft. Hiervan kan sprake zijn in geval van wisselende inkomsten.

In lid 4 wordt aangegeven dat de draagkracht wordt vastgesteld op basis van het laatst bekend einkomen en wordt dan voor een jaar vastgesteld.

Voor zelfstandigen en ZZP'ers geldt dat hun actuele maandinkomen niet goed is vast te stellen. Voor deze groepen wordt het inkomen uit zelfstandigheid gebaseerd op het inkomen van het laatste afgesloten fiscale jaar. Mocht er sprake zijn van een grote inkomensterugval, dan kan het inkomen opnieuw worden berekend. Wij sluiten zoveel mogelijk aan bij het zelfstandigenbegrip uit het besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004.

Artikel 7.Draagkracht vaststellen en draagkrachtperiode

Het is een discretionaire bevoegdheid van het college om te bepalen welk deel van de middelen in aanmerking wordt genomen voor de draagkracht als bijzondere bijstand wordt aangevraagd. Met de invoering van de Participatiewet betekent dit dat het college zich moet beraden op de vraag of bij de bepaling van de draagkracht rekening wordt gehouden met de kostendelersnorm of niet.

Bij een inkomen tot aan 120% van de geldende bijstandsnorm wordt de draagkracht op nihil vastgesteld. Bij een hoger inkomen dient van het meerdere 35% aangewend te worden als draagkracht. Voor de kosten genoemd in het tweede lid van dit artikel geldt dit niet. Hiervoor geldt een draagkrachtpercentage van 100% boven de van toepassing zijnde bijstandsnorm.

Het college bepaalt het begin en de duur van de periode waarover het vermogen en het inkomen in aanmerking wordt genomen. Uit de wetsgeschiedenis komt naar voren dat in beginsel de draagkracht over een periode van een jaar in aanmerking wordt genomen, dat wil zeggen: de periode van 12 maanden volgend op het maken van de bijzondere kosten.

Artikel 8.Draagkrachtverrekening

De hoofdregel is dat de draagkracht in een keer met de bijstand wordt verrekend. Indien gedurende een langere periode recht op bijstand bestaat, wordt de draagkracht per maand verrekend. Hierdoor wordt bereikt dat de klant bij periodieke kosten niet geconfronteerd kan worden met hoge bijzondere kosten die in een maand voor eigen rekening blijven. Daarnaast kan de situatie zich voordoen dat de draagkracht groter is dan het recht op bijzondere bijstand in een maand. Om de draagkracht volledig te kunnen verrekenen zal er dan een maandelijkse verrekening gedurende de volledige draagkrachtperiode moeten plaatsvinden.

Artikel 9.Wijziging draagkracht(periode)

In het belang van de rechtszekerheid en de uitvoeringspraktijk geldt als uitgangspunt dat de draagkracht binnen de vastgestelde draagkrachtperiode in beginsel voor die periode definitief is. Met andere woorden: een eenmaal vastgestelde draagkracht wordt in beginsel niet meer aangepast. Mogelijke uitzonderingen zijn hierop zijn wijzigingen in de gezinssituatie, zoals het verbreken of aangaan van een samenwoning waardoor er een wezenlijke wijziging optreedt in de persoonlijke en/of financiële situatie van de belanghebbende.

Artikel 10.Bijzondere bijstand Levensonderhoud jongeren 18 tot 21 jaar

De voorwaarden voor verlening van bijzondere bijstand aan personen van 18, 19 of 20 jaar zijn opgenomen in artikel 12 van de Participatiewet. Verlening van bijzondere bijstand is mogelijk wanneer de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan van de jongere uitgaan boven de bijstandsnorm, en hij voor deze kosten geen beroep kan doen op zijn ouders, omdat:

  • de middelen van de ouders daartoe niet toereikend zijn; of

  • hij redelijkerwijs zijn onderhoudsrecht jegens zijn ouders niet te gelde kan maken.

Hierbij moet gedacht worden aan ouders die onvindbaar of niet bereikbaar zijn of aan de situatie waarin de relatie tussen ouders en kind ernstig verstoord is. Of de jongere is bijvoorbeeld in het kader van een hulpverleningstraject uit huis geplaatst.

Het meest voorkomende geval waarin een jongere hogere bestaanskosten heeft op die leeftijd, is als hij/zij zelfstandig woont. De bijstandsnorm voor levensonderhoud voor jongeren tot 21 jaar is laag en daardoor is deze norm in dat geval vaak niet toereikend.

De stelregel is dat bijzondere bijstand voor levensonderhoud voor een jongere tot 21 jaar slechts mogelijk is als hij/zij zelfstandig woont. Het is mogelijk om op basis van lid drie van deze stelregel af te wijken. Want ook bij jongeren die in een opvangcentrum verblijven, kan er sprake zijn van hogere bestaanskosten. Vaak is dit het geval als er een eigen bijdrage betaald dient te worden voor het verblijf in het opvangcentrum. Jongeren tot 21 jaar die in een inrichting verblijven komen niet voor algemene bijstand in aanmerking (artikel 13, tweede lid onderdeel a Participatiewet). Ook deze jongeren kunnen op grond van lid drie in aanmerking komen voor bijzondere bijstand voor algemene bestaanskosten, voor zover ze geen beroep kunnen doen op de onderhoudsplicht van de ouders. In het vierde lid is de hoogte van de bijzondere bijstand geregeld.

Artikel 11.

Vervallen

Artikel 12.Woonkostentoeslag

Dit artikel regelt het recht op woonkostentoeslag. De situatie kan zich voordoen dat er aanspraak is op huurtoeslag, alleen dat deze aanspraak tijdelijk nog niet ten gelde gemaakt kan worden. Te denken valt aan een eerste gebroken maand en aan een plotselinge daling van het inkomen. Deze daling kan ertoe leiden dat de huur niet meer vanuit het inkomen voldaan kan worden, en er, gelet op het rekeninkomen nog geen recht bestaat op huurtoeslag. Dit recht ontstaat dan pas in het volgende toeslagtijdvak. Gedurende de periode tot aan de toekenning van de huurtoeslag kan er dan een woonkostentoeslag verstrekt worden.

Daarnaast hebben personen met een eigen huis geen recht op huurtoeslag. Indien er sprake is van een dusdanig laag inkomen dat de woonkosten niet (volledig) vanuit dit inkomen betaald kunnen worden, bestaat in principe recht op woonkostentoeslag.

Bij zowel lid 1 als 2 geldt dat omstandigheden waaronder recht op huurtoeslag bewust is uitgesloten, geen aanspraak op woonkostentoeslag geven. Bijvoorbeeld bij onderverhuur, onzelfstandige woonruimte, of als de belanghebbende een niet-rechthebbende vreemdeling als huisgenoot heeft.

Op grond van lid 3 compenseren we woonkosten die boven de maximale huurgrens uitstijgen.

Uit lid 4 volgt dat de belanghebbende serieuze pogingen moet ondernemen om geen woonkostentoeslag meer nodig te hebben na de eerste toekenning. Anders is verdere verstrekking niet meer te rechtvaardigen (m.a.w. zijn de extra woonkosten niet langer als uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan aan te merken). Bij elke nieuwe aanvraag moet dit opnieuw worden getoetst. De woonkostentoeslag is dus niet gemaximeerd tot twee jaar, maar kan worden verstrekt zolang de bijzondere situatie zich voordoet.

In lid 5 is de mogelijkheid tot het opleggen van een verhuisplicht geregeld. Zwaarwegende belangen kunnen bestaan uit het feit dat het niet wenselijk is om belanghebbenden te dwingen om het huis met verlies te verkopen, waardoor belanghebbende geconfronteerd wordt met een schuld. Ook de duur van de bijstandsafhankelijkheid dient betrokken te worden bij de overweging of een verhuis- of verkoopplicht opgelegd dient te worden.

In lid 6 zijn situaties beschreven waarbij in ieder geval geen verhuisplicht opgelegd dient te worden. Deze zijn afgeleid van artikel 13 van de wet op de Huurtoeslag.

In lid 7 wordt de mogelijkheid geboden de woonkostentoeslag met maximaal één jaar te verlengen.

Elk jaar moet opnieuw worden getoetst of belanghebbende naar vermogen heeft getracht goedkopere woonruimte te vinden, deze toeslag is niet gemaximeerd tot twee jaar, maar kan worden verstrekt zolang de situatie zich voordoet.

Artikel 13.Medische kosten

De basisverzekering is een passende en toereikende voorziening samen met de Zorgverzekeringswet en de Wet langdurige zorg. Aanvragen voor medische kosten, die op grond van de aanvullende verzekering voor vergoeding in aanmerking komen, worden dan ook veelal afgewezen. In zeer schrijnende situaties behoort het verstrekken van bijzondere bijstand voor medische kosten tot de mogelijkheden, wanneer sprake is van zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16 lid 1 en artikel 49 aanhef en onder b van de Participatiewet.

Aan de hand van de individuele omstandigheden dient beoordeeld te worden of bijzondere bijstand voor een bepaalde kostensoort verstrekt kan worden.

Artikel 14.Zelfstandig functioneren van ouderen en mensen met een beperking

Voor een verdere toelichting wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 13 van deze beleidsregels.

Artikel 15.Kosten van bijzondere sociale en financiële omstandigheden.

In lid 1 onder d wordt de ouderbijdrage LBIO geregeld. Uitgangspunt van het beleid is het kind dat in een inrichting is geplaatst en waarvoor geen kindertoeslag wordt ontvangen. Als een kind wordt opgevangen in een Boddaertcentrum is het niet uit huis geplaatst. De ouder ontvangt dan gewoon kindertoeslag. Ondanks dat het kind na school wordt opgevangen in een Boddaertcentrum blijft het kind een ten laste komend kind. Dit betekent dat alle kosten ten behoeve van het kind ten laste van de verzorgende ouder komen. Voor de ouderbijdrage heeft altijd recht op bijzondere bijstand bestaan, met dien verstande dat rekening moest worden gehouden met de kosten die de ouders hierdoor bespaard bleven, namelijk de kosten van het avondeten (zgn. besparingsmotief). Het Boddaertcentrum voorziet kennelijk niet meer in avondmaaltijden, waardoor de ouderbijdrage volledig strekt tot vergoeding van noodzakelijke/pedagogische naschoolse opvang. Voor zover de Wlz (AWBZ) niet in een vergoeding voorziet voor deze kosten, heeft de ouder recht op bijzondere bijstand voor de ouderbijdrage.

Lid 1 onder e regelt de betaling van een aanslag inkomstenbelasting/premieheffing volksverzekeringen. Voor de kosten naheffingsaanslag belasting bestaat er alleen recht op bijzondere bijstand als in die periode bijstand is ontvangen en er dus sprake is van feitelijk te weinig betaalde bijstand. Er bestaat geen recht op bijzondere bijstand als geen (aanvullende) bijstand is ontvangen, in dat geval betreft verstrekken van bijstand expliciet het verstrekken van bijstand voor een schuld, niet omdat er feitelijk te weinig bijstand is ontvangen. Artikel 13 Participatiewet staat in de weg aan het verlenen van bijstand voor die kosten.

Lid 1 onder h regelt leges voor de verlenging van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd en verblijfsvergunning eerste aanvraag voor een in Nederland geboren kind. Voor die aanvraag bestaat de mogelijkheid van reserveren vooraf (gedurende zwangerschap) of reserveren achteraf door middel van een lening.

Lid 1 onder k regelt het recht op bijstand voor reiskosten. Hierbij kan de situatie zich voordoen dat op basis van de individuele omstandigheden, bijvoorbeeld bij een ouder/kind-relatie, een frequenter bezoeknoodzakelijk is.

Lid 2 Compensatie ALO-kop

Vanaf 1 januari 2015 is de alleenstaande oudernorm in de Participatiewet vervangen door een combinatie van de alleenstaande norm en de alleenstaande ouder kop, ook wel de ALO-kop genoemd en onderdeel van het kindgebonden budget. Door een verschil in definiëring van het (fiscaal)partnerbegrip tussen de Participatiewet en de Algemene Wet Inkomensafhankelijke Regelingen (AWIR) ontvangt een kleine groep alleenstaande ouders geen ALO-kop zonder dat zij hier zelf iets aan kunnen doen. Hierbij kunnen de volgende drie categorieën onderscheiden worden:

  • a.

    de langdurig gescheiden wonende ouders met een partner in inrichting (detentie of zorginstelling)

  • b.

    de gehuwden met een niet-rechthebbende partner b.v. in verband met het ontbreken van verblijfsrecht. Zij worden in het kader van de belastingwetgeving als gehuwd aangemerkt (artikel 3, tweede lid, onderdeel e, van de AWIR) en krijgen om die reden geen ALO-kop);

  • c.

    de gescheiden wonende partners die nog geen echtscheiding hebben aangevraagd of partners die met onbekende bestemming zijn vertrokken.

De staatssecretaris heeft gemeenten opgeroepen om in die gevallen dat er sprake is van schrijnende situaties, maatwerkondersteuning te bieden bijvoorbeeld via de bijzondere bijstand. Categoriale verstrekking aan een groep personen is niet toegestaan. Vandaar dat elke situatie individueel beoordeelt dient te worden alvorens tot verstrekking van een aanvullende periodieke uitkering kan worden overgegaan. Hierbij dient te worden beoordeeld in hoeverre:

  • belanghebbende de mogelijkheden heeft benut om het AWIR partnerschap te beëindigen dan wel de leefsituatie aan te laten sluiten op de definitie partnerschap binnen de AWIR;

  • de duur van de periode dat men gescheiden leeft en het AWIR partnerschap niet beëindigd kan worden (Het dient in alle gevallen te gaan om schrijnende situaties. Een periode van enkele dagen detentie is dan ook geen aanleiding voor compensatie van de ALO-kop).

  • de overige middelen die men heeft om de periode te overbruggen. Inkomen boven de toepasselijke bijstandsnorm, en het vermogen voor zover dit meer bedraagt dan de toepasselijke vermogensgrens, worden daarbij in ieder geval volledig in aanmerking genomen.

  • Mogelijkheid om de kosten van het bestaan te kunnen delen met anderen. Uit de memorie van toelichting volgt dat alleenstaande ouders die hun kosten kunnen delen met een andere volwassenen de gevolgen van de wet moeten kunnen opvangen.

De bijstand kan op aanvraag worden verstrekt. De hoogte van de bijdrage is gelijk aan de van toepassing zijnde ALO-kop.

Lid 3

Salarissen en maanduitkeringen worden in het algemeen achteraf betaald. Iemand die een bijstandsuitkering voor levensonderhoud gaat ontvangen kan dus de periode tussen de ingangsdatum van de uitkering en de eerste volledige uitbetaling zelf overbruggen. Het komt echter voor dat iemand de periode tot de eerste volledige uitbetaling niet kan overbruggen, omdat er voorafgaand aan de uitkering geen inkomen was of een inkomen met een ander betalingsritme. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan;

  • mensen waarvan het gezinsverband verbroken is (echtscheidingen);

  • werklozen die van een wekelijkse loonbetaling overgaan naar de maandelijkse

  • betaling van de uitkering;

  • vergunninghouders die een woning toegewezen hebben gekregen;

  • mensen die van een zak- en kleedgeldnorm over gaan naar een volledige norm;

  • ex-gedetineerden.

In dergelijke situaties is een overbrugging via de bijzondere bijstand mogelijk. In beginsel gaat het hier om bijstand “om niet”. Wanneer het overbruggingsprobleem echter geheel of gedeeltelijk een gevolg is van ongenoegzaam besef van verantwoordelijkheid is het mogelijk om de overbrugging in de vorm van leenbijstand te verstrekken.

Artikel 16.Duurzame gebruiksgoederen

Duurzame gebruiksgoederen zijn incidenteel voorkomende algemene kosten van het bestaan. Voor deze kosten moet in principe gereserveerd worden uit de algemene middelen. Als de kosten niet voorzienbaar waren en de belanghebbende niet heeft gereserveerd of niet kon reserveren en vervanging van duurzame gebruiksgoederen noodzakelijk is gebleken, kan een beroep worden gedaan op bijzondere bijstand.

In afwijking van het beginsel dat bijstand in principe om niet wordt verstrekt, kan bijzondere bijstand voor de kosten van duurzame gebruiksgoederen met toepassing van artikel 51 Participatiewet worden verstrekt in de vorm van een geldlening of borgtocht. Voor wat betreft de vorm van de bijzondere bijstand geldt de volgende voorkeur:

  • 1.

    borgtocht bij een geldlening via de normale kredietverlenende instanties als vaststaat dat, zonderoptreden van de bijstand als borg, de lening door de kredietverlenende instelling niet zal worden verstrekt;

  • 2.

    leenbijstand.

Belanghebbende dient dan ook eerst te trachten een geldlening bij een kredietverlenende instelling af te sluiten, bijvoorbeeld bij een bank of de G.K.B. Als een dergelijke lening niet kan worden afgesloten dan kent het college bijzondere bijstand toe in de vorm van een geldlening. Soms moet de gemeente daarbij borg staan. Bijzondere bijstand kan dan worden verstrekt in de vorm van borgtocht. Borgtocht houdt in dat het college aansprakelijk wordt gesteld als de belanghebbende zijn aflossingsverplichtingen niet nakomt. De gemeente moet de geldlening dan terugbetalen aan de bank en heeft vervolgens een vordering op de belanghebbende (artikel 58 lid 2 onderdeel c Participatiewet).

Deze volgorde is aangewezen omdat ook de aanschaf, vervanging of reparatie van gebruiksgoederen met een duurzaam karakter tot de algemeen voorkomende noodzakelijke kosten van het bestaan behoren. Voor de hoogte van de afzonderlijke vergoedingen wordt de Nibud-prijzengids voor dit onderdeel niet gehanteerd. De Nibud-prijzengids is vastgesteld op basis van een modaal inkomen. Voor de hoogte van de verstrekkingen geldt het onderstaande.

Stofferingskosten worden om niet verstrekt

Eenpersoonshuishouden met 0 inwonende kinderen

€ 1.652,00

Eenpersoonshuishouden met 1 inwonende kinderen

€ 1.713,00

Eenpersoonshuishouden met 2 inwonende kinderen

€ 1.713,00

Eenpersoonshuishouden met 3 inwonende kinderen

€ 2.089,00

Eenpersoonshuishouden met 4 inwonende kinderen

€ 2.089,00

Tweepersoonshuishouden met 0 inwonende kinderen

€ 1.713,00

Tweepersoonshuishouden met 1 inwonende kinderen

€ 1.713,00

Tweepersoonshuishouden met 2 inwonende kinderen

€ 2.089,00

Tweepersoonshuishouden met 3 inwonende kinderen

€ 2.089,00

Tweepersoonshuishouden met 4 inwonende kinderen

€ 2.399,00

Leenbijstand duurzame gebruiksgoederen

Duurzame gebruiksgoederen

Eenpersoonshuishouden met 0 inwonende kinderen

€ 1.736,00

Eenpersoonshuishouden met 1 inwonende kinderen

€ 2.171,00

Eenpersoonshuishouden met 2 inwonende kinderen

€ 2.607,00

Eenpersoonshuishouden met 3 inwonende kinderen

€ 3.042,00

Eenpersoonshuishouden met 4 inwonende kinderen

€ 3.478,00

Tweepersoonshuishouden met 0 inwonende kinderen

€ 1.866,00

Tweepersoonshuishouden met 1 inwonende kinderen

€ 2.302,00

Tweepersoonshuishouden met 2 inwonende kinderen

€ 2.737,00

Tweepersoonshuishouden met 3 inwonende kinderen

€ 3.173,00

Tweepersoonshuishouden met 4 inwonende kinderen

€ 3.608,00

Woonkamer + keuken + badkamer

Bank

€ 435,00

Salontafel

€ 31,00

3 x lamp

€ 37,00

Eettafel

€ 187,00

4 x Eetkamerstoelen

€ 100,00

Koelkast

€ 249,00

Wasmachine

€ 286,00

Bestek + servies + glazen

€ 37,00

Pannen

€ 19,00

Handdoeken

€ 19,00

Totaal

€ 1.400,00

Slaapkamer 1 persoons

Eenpersoonsbed + matras

€ 149,00

Kast

€ 100,00

Lamp

€ 12,00

Beddengoed

€ 31,00

Dekbed + kussen

€ 44,00

Totaal

€ 336,00

Slaapkamer 2 persoons

Tweepersoonsbed + matras

€ 249,00

Kast

€ 100,00

Lamp

€ 12,00

Beddengoed

€ 44,00

Dekbed + kussen

€ 62,00

Totaal

€ 467,00

Artikel 17.Maatschappelijke participatie

Dit artikel regelt de ondersteuning die bij maatschappelijke participatie verstrekt wordt. Hierbij wordt uitgegaan dat aan elke activiteit extra kosten verbonden zijn die niet door de belanghebbenden aangetoond hoeven te worden. Denk hierbij aan:

  • reiskosten voor het reizen naar de locatie waar de sociale activiteit plaatsvindt;

  • het hebben van extra was kosten in verband het wassen van kleding gebruikt bij sportieve activiteiten;

  • het aanschaffen van hulpmiddelen of kleding of schoeisel bij de beoefening van de sport of hobby.

Deze extra kosten worden dusdanig hoog geacht, dat het totaal van de kosten verbonden aan de maatschappelijke participatie de maximaal te verstrekken vergoeding van € 125,00 overstijgt.

Hierdoor bedraagt, bij het ontbreken van draagkracht, de standaard te verstrekken vergoeding € 125,00 per rechthebbende. Indien gebruik gemaakt kan worden van Stichting Leergeld, Jeugdsportfonds of Jeugdcultuurfonds worden deze gezien als een passende en toereikende voorliggende voorziening.

Geen bijzondere bijstand wordt verstrekt voor dagjes uit e.d. Deze kosten behoren tot de algemene kosten van levensonderhoud (het vakantiegeld kan hiervoor worden aangewend).

Artikel 18.Compensatie verminderde huurtoeslag als gevolg van inkomstenvrijlating

Uitkeringsgerechtigden die (tijdelijk) parttime werken, kunnen te maken krijgen met een daling van de huurtoeslag wegens de inkomstenvrijlating als bedoeld in artikel 31 lid 2 onder n van de Participatiewet. Door deze inkomstenvrijlating stijgt het inkomen van belanghebbende en als gevolg hiervan daalt mogelijk de hoogte van de huurtoeslag. Om uitstroom uit de bijstand te stimuleren en omdat we willen dat arbeid loont, kan deze daling van de huurtoeslag van het rijk gecompenseerd worden middels bijzondere bijstand. De hoogte van de bijzondere bijstand wordt afgestemd op het bedrag van de daling van de huurtoeslag. De duur van de verstrekking is gelijk aan de duur van de toepassing van de inkomstenvrijlating.

Artikel 19.Computer voor kinderen in het voortgezet onderwijs

Met dit artikel beoogt de gemeente ‘s-Hertogenbosch het voorkomen van achterstanden van kinderen met ouders met een minimuminkomen ten opzichte van andere kinderen in het voortgezet onderwijs.

Voortgezet onderwijs is het onderwijsniveau dat volgt op de basisschool en dat doorgaans gevolgd wordt vanaf de leeftijd van 12 jaar. Het voortgezet onderwijs kent vier opleidingen:

  • praktijkonderwijs

  • vmbo, inclusief lwoo

  • havo

  • vwo

Het gaat hier om een vergoeding in natura voor bijzondere noodzakelijke kosten van bestaan. Deze regeling betreft daarom “normale” individuele bijzondere bijstand, immers er wordt getoetst of deze kosten in het individuele geval noodzakelijk zijn en daadwerkelijk worden gemaakt. Voor deze verstrekking bijzondere bijstand is besloten niet de draagkracht toe te passen maar aan te sluiten bij de inkomens- en vermogenstoets zoals deze wordt toegepast bij de regelingen in het kader van Maatschappelijke Participatie.

Ook leerlingen in het kader van de Internationale Schakel Klas komen voor deze vergoeding in natura in aanmerking. De Internationale Schakel Klas is een vorm van voortgezet onderwijs die bedoeld is om een brug te slaan tussen twee verschillende onderwijssystemen. De schakelklas is in de jaren 80 in Nederland ingevoerd om kinderen die uit een andere cultuur komen en voor wie Nederlands een vreemde taal is voor te bereiden op het reguliere onderwijs.

Artikel 20.Collectieve zorgverzekering voor minima (CZM)

De mogelijkheid om categoriale bijstand te verlenen in de vorm van een aanvullende ziektekostenverzekering is vastgelegd in artikel 35 lid 6 van de Participatiewet. Hiermee kan het niet-gebruik van noodzakelijke voorzieningen worden teruggedrongen. De inkomensgrens wordt hierbij vastgesteld op130 % van de bijstandsnorm. De financiële vergoeding wordt niet aan belanghebbende uitgekeerd maar wordt rechtstreeks aan de zorgverzekeraar uitbetaald.

Artikel 21.

Geen nadere toelichting

Artikel 22.Overige en slotbepalingen

De beleidsregels bijzondere bijstand 2021 III treden in werking met terugwerkende kracht op 14 oktober 2021, onder gelijktijdige intrekking van de beleidsregels bijzondere bijstand 2021 II. Besluiten die genomen zijn voorafgaand aan de inwerkingtreding van de beleidsregels Bijzondere Bijstand 2021 III blijven van kracht.