Verordening welzijnssubsidies gemeente Bernheze 2021

Geldend van 01-01-2021 t/m heden

Intitulé

Verordening welzijnssubsidies gemeente Bernheze 2021

Ondertekening

De raad van de gemeente Bernheze besluit, op basis van het bijbehorende voorstel van burgemeester en wethouders van 14 december 2020

gelet op artikel 147 en 149 Gemeentewet;

algemene wet bestuursrecht 4: 23

besluit vast te stellen de:

Verordening welzijnssubsidies gemeente Bernheze 2021

Hoofdstuk 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Titel 1 Inleidende bepalingen

Artikel 1

In deze verordening wordt verstaan onder:

1.Subsidie: de aanspraak op financiële middelen door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bernheze (hierna aangeduid als ‘college’) verstrekt met het oog op bepaalde activiteiten van de aanvrager, anders dan als betaling voor aan de gemeente geleverde zaken of diensten.

2. Subsidieplafond: het bedrag dat gedurende een bepaald tijdvlak ten hoogste beschikbaar is voor de verstrekking van subsidies volgens de gemeentebegroting.

3. Subsidiebeschikking: beschikking waarin subsidie wordt toegekend.

Artikel 2

Het college kan subsidies verstrekken voor zover:

-een organisatie en/of activiteit een bijdrage levert aan de realisering van het welzijnsbeleid van de gemeente Bernheze;

-de activiteiten geheel of gedeeltelijk ten goede komen aan inwoners van de gemeente Bernheze;

-De wijze van uitvoering van activiteiten afhankelijk is van subsidie van de gemeente

Artikel 3

1.Na vaststelling van de begroting door de gemeenteraad maakt het college het subsidieplafond voor de aanvang van het tijdvak waarvoor het beschikbaar is bekend.

2. Bij de bekendmaking van het subsidieplafond wordt de wijze van verdeling vermeld en wordt zo nodig gewezen op de mogelijkheid van verlaging van het plafond en de gevolgen daarvan voor de reeds ingediende aanvragen.

Titel 2 De subsidieaanvraag, subsidieverlening en subsidieweigering

Artikel 4

1.Om voor subsidie in aanmerking te kunnen komen, dient een schriftelijke aanvraag te worden ingediend bij het college van burgemeester en wethouders. Nadere bepalingen en voorwaarden zijn uitgewerkt in hoofdstuk 2.

2.Het college kan een aanvraag tot subsidieverlening inwilligen, indien de aanvraag is ingediend voor de aanvang van de activiteit of voordat de activiteit is beëindigd.

Artikel 5

Subsidietoekenning vindt ten alle tijden plaats door middel van een subsidiebeschikking.

Artikel 6

1.Als de subsidie ten laste komt van een begroting die nog niet door de raad is vastgesteld of goedgekeurd, wordt subsidie slechts verleend onder voorbehoud van goedkeuring door de raad en onder voorwaarde dat de raad voldoende middelen ter beschikking stelt.

2.Het voorbehoud vervalt, als het college daarop niet binnen vier weken na vaststelling of goedkeuring van de begroting een beroep heeft gedaan.

Artikel 7

1.Het college weigert een subsidie als bedoeld onder Hoofdstuk 2, titel 2 tot en met 4 indien de aanvrager niet is aan te merken als een rechtspersoon.

2.Het college weigert een subsidie indien het subsidieplafond bij verstrekking zou worden overschreden.

3. Het college weigert een rechtspersoon of een natuurlijk persoon subsidie indien zijn activiteiten niet zijn gericht op de gemeente Bernheze of aanwijsbaar ten goede komen aan de ingezetenen van de gemeente.

4.Het college kan een subsidie weigeren indien gegronde vrees bestaat dat:

a.de activiteiten niet of niet geheel zullen plaatsvinden;

b.de aanvrager niet zal voldoen aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen;

c.de aanvrager niet op een behoorlijke wijze rekening en verantwoording zal afleggen over de verrichte activiteiten en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten voor zover deze voor de vaststelling van de subsidie van belang zijn.

5.Het college kan een subsidie voorts weigeren indien de aanvrager:

a.in het kader van de aanvraag onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van deze gegevens tot een onjuiste beschikking op de aanvraag zouden hebben geleid, of

b. failliet is verklaard of aan hem surséance van betaling is verleend of ten aanzien van hem de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard, dan wel een verzoek daartoe bij de rechtbank is ingediend.

Artikel 8

1.Ter uitvoering van de subsidiebeschikking kan een overeenkomst worden gesloten.

2. Tenzij bij wettelijke voorschrift anders is bepaald of de aard van de subsidie zich daartegen verzet, kan in de overeenkomst worden bepaald dat de subsidieontvanger verplicht is de activiteiten te verrichten waarvoor de subsidie is verleend. Ook kan in een overeenkomst een minimale prestatie overeen worden gekomen.

Artikel 9

1.Het college kan aan een subsidiebeschikking voorschriften verbinden.

2.De voorschriften kunnen onder meer verplichtingen bevatten met betrekking tot:

a.de aard en omvang van de activiteiten waarvoor subsidie wordt verleend;

b.de administratie van aan de activiteit verbonden uitgaven en inkomsten;

c.de voor het vaststellen van de subsidie te verstrekken gegevens en bescheiden;

d.het beperken of wegnemen van de nadelige gevolgen van de subsidie voor een derde;

e. de verwezenlijking van het doel van de subsidie.

2.social return Op de invulling van de social returnverplichting zijn de beleids- en uitvoeringsregels social return gemeente Bernheze van toepassing.

3.Voorschriften inhoudende verplichtingen die niet strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie kunnen aan de beschikking worden verbonden indien en voor zover deze betrekking hebben op de wijze waarop of de middelen waarmee de gesubsidieerde activiteit wordt verricht.

4. De voorschriften kunnen na de subsidieverlening worden uitgewerkt voor zover de subsidiebeschikking dit vermeldt.

Titel 3 De subsidievaststelling

Artikel 10

1.De subsidiebeschikking stelt het bedrag van de subsidie vast en geeft aanspraak op betaling van het vastgestelde bedrag overeenkomstig Titel 5 van hoofdstuk 1.

2.Indien geen subsidiebeschikking g is gegeven, bevat de beschikking tot subsidievaststelling een aanduiding van de activiteiten waarvoor subsidie wordt verstrekt. De artikelen uit Titel 2 Subsidieaanvraag, -verlening en -weigering, zijn van overeenkomstig toepassing.

Artikel 11

1.Het college stelt de subsidie vast na afloop van de activiteiten of het tijdvak waarvoor de subsidie is verleend.

2.Degene aan wie subsidie is verleend dient hiertoe een aanvraag in.

3.De aanvraag wordt, indien bij wettelijk voorschrift geen termijn is bepaald, ingediend binnen een bij de subsidiebeschikking bepaalde termijn.

4.Indien de aanvraag niet of niet tijdig wordt ingediend, kan de subsidie ambtshalve worden vastgesteld.

5.Het college kan categorieën van subsidies of subsidieontvangers aanwijzen, waarvoor de subsidie direct wordt vastgesteld zonder dat de subsidieontvanger een aanvraag voor subsidievaststelling hoeft in te dienen.

Artikel 12

1.De aanvraag tot vaststelling van de subsidie geeft aan of de activiteiten hebben plaatsgevonden overeenkomstig de subsidieverlening, tenzij de subsidie voor de aanvang van de activiteiten wordt vastgesteld.

2.Voorts wordt bij de aanvraag tot subsidievaststelling rekening en verantwoording afgelegd over de aan de activiteit verbonden uitgaven en inkomsten, voor zover deze voor de vaststelling van de subsidie van belang zijn.

Artikel 13

1.Vaststelling van de subsidie kan geschieden voor een lager bedrag dan verlening van de subsidie indien:

a.de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden, dan wel die niet tot de vooraf overeengekomen prestaties hebben geleid of zullen leiden;

b.de aanvrager heeft gehandeld in strijd met de aan de subsidieverlening verbonden verplichtingen;

c.de aanvrager onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt;

d. de aanvraag tot vaststelling van de subsidie niet of niet tijdig is ingediend.

Titel 4 Intrekking, wijziging en beëindiging

Artikel 14

1. De subsidieontvanger doet direct melding aan het college, zodra aannemelijk is dat de activiteiten, waarvoor de subsidie is verleend, niet of niet geheel zullen worden verricht of dat niet of niet geheel aan de aan de beschikking tot subsidieverlening verbonden verplichtingen zal worden voldaan.

2.De subsidieontvanger informeert het college zo spoedig mogelijk schriftelijk over:

a. besluiten of procedures die zijn gericht op de beëindiging van de activiteiten, waarvoor subsidie is verleend, dan wel ontbinding van de rechtspersoon;

b. relevante wijzigingen in de financiële en organisatorische verhouding met derden;

c. ontwikkelingen die ertoe kunnen leiden dat aan de subsidiebeschikking verbonden voorwaarden geheel of gedeeltelijk niet kunnen worden nagekomen;

d. wijziging van de statuten voor zover het betreft de vorm van de rechtspersoon, de persoon van de bestuurder(s) en het doel van de rechtspersoon.

Artikel 15

Het college kan, zolang de subsidie niet is vastgesteld, een subsidiebeschikking onder meer intrekken of ten nadele van de ontvanger wijzigen indien:

a.de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden of zullen plaatsvinden, dan wel die niet tot de vooraf overeengekomen prestaties hebben geleid;

b.de subsidieontvanger onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere subsidiebeschikking zou hebben geleid;

c.met toepassing van artikel 6 een beroep wordt gedaan op het voorbehoud dat voldoende gelden ter beschikking worden gesteld.

\Artikel 16

1.Het college kan een beschikking tot subsidievaststelling intrekken of ten nadele van de ontvanger wijzigen:

a.Op grond van feiten en omstandigheden, die (mede) voor rekening van de ontvanger komen, waarvan het college bij de subsidievaststelling redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn en op grond waarvan de subsidie lager dan overeenkomstig de subsidieverlening had kunnen worden vastgesteld;

b.Indien de subsidieontvanger heeft gehandeld in strijd met de aan de subsidievaststelling verbonden voorschriften.

2. De subsidievaststelling kan vijf jaar na bekendmaking niet meer worden gewijzigd of ingetrokken.

Artikel 17

Het college kan subsidies weigeren of intrekken op grond van artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet BIBOB).

Titel 5 Betaling en terugvordering

Artikel 18

De subsidie wordt overeenkomstig de subsidievaststelling betaald.

Artikel 19

De subsidie kan in gedeelten worden betaald.

Artikel 20

1.Het college kan de subsidieontvanger voorschotten verlenen.

2.Bij de subsidievaststelling worden betaalde voorschotten verrekend met het bedrag van de subsidie.

Artikel 21

De verplichting tot betaling van de subsidie of een voorschot wordt opgeschort indien het college het voornemen bekend heeft gemaakt de subsidieverlening- of vaststelling ten nadele van de subsidieontvanger in te trekken of te wijzigen.

Artikel 22

Een onverschuldigd betaald subsidiebedrag of voorschot kan worden teruggevorderd tot vijf jaar na de subsidievaststelling of de intrekking of wijziging daarvan.

Hoofdstuk 2 BIJZONDERE BEPALINGEN

Titel 1 Inleidende bepalingen

Artikel 23

1.Subsidie wordt per boekjaar of incidenteel c.q. per project verleend.

2.In bijzondere gevallen kan het college de subsidie voor meer dan één boekjaar verlenen, onder voorbehoud van artikel 6.

3.Een boekjaar is gelijk aan het kalenderjaar.

Artikel 24

1.Subsidie zoals bedoeld in artikel 4:21 van de Awb worden in de gemeente Bernheze onderscheiden in de volgende subsidievormen:

a.donaties;

b.subsidies vrijwilligers- en zelforganisaties;

c.budgetsubsidies, en

d.projectsubsidies.

2.De subsidievormen onder a, b en c sluiten elkaar uit, in die zin dat subsidieontvangers slechts op een van deze manieren subsidie kunnen ontvangen.

3. Projectsubsidies kunnen worden aangevraagd naast een andere subsidievorm of afzonderlijk.

Artikel 25

1.De Gemeenteraad stelt, onverminderd artikel 1, tweede lid, een subsidieplafond vast, gespecificeerd naar de desbetreffende subsidievormen en daarin te onderscheiden clusters van vergelijkbare organisaties.

2.Het subsidieplafond geldt voor het tijdvlak van het desbetreffende kalenderjaar.

Artikel 26

Indien een subsidieplafond dreigt te worden overschreden geeft het college bij de verdeling van de beschikbare bedragen die aanvragen voorrang, waarvan de inwilliging in vergelijking met andere aanvragen naar verwachting:

a.van meer belang is voor het beleid waarvoor het college verantwoordelijkheid draagt,

en

b.meer zal bijdragen aan verwezenlijking van het doel van de subsidie.

Titel 2 Donaties

Artikel 27

1.Donaties drukken een waardering uit voor het loutere bestaan van een rechtspersoon en zijn activiteiten.

2.Zowel vrijwilligersorganisaties als professionele instellingen kunnen voor subsidiëring in de vorm van donaties in aanmerking komen.

3.Een donatie kan jaarlijks worden toegekend, maar ook eenmalig.

4.De hoogte van een donatie kan gerelateerd worden aan een bedrag per inwoner.

5.Een donatie bedraagt in principe niet meer dan € 500,00. Het college kan hiervan afwijken.

6.Voor donaties hoeft geen aanvraag tot subsidievaststelling worden ingediend. Donaties worden direct vastgesteld in de beschikking tot subsidieverlening.

Titel 3 Subsidies vrijwilligers- en zelforganisaties

Artikel 28

1.Vrijwilligers- en zelforganisaties die voor subsidie in aanmerking kunnen komen worden vermeld in clusters van vergelijkbare organisaties, opgenomen in een door de Gemeenteraad vast te stellen lijst.

2.Is de vrijwilligers- of zelforganisatie uniek in haar soort, dan komt zij op een afzonderlijke lijst.

3. Ter bepaling van de in het eerste lid bedoelde vergelijkbaarheid wordt gelet op de activiteit maar ook op de (meer)waarde voor de gemeente Bernheze en haar ingezetenen. Laatstbedoelde (meer)waarde wordt bij de vaststelling van de lijst zoveel mogelijk bepaald aan de hand van beleidsprioriteiten.

Artikel 29

1.Subsidies aan vrijwilligers- en zelforganisaties worden per boekjaar verstrekt.

2.De subsidie wordt aangevraagd voor een periode van telkens drie jaar en wel uiterlijk 1 mei voor de aanvang van de driejaarlijkse periode.

Artikel 30

1.De vrijwilligers- en zelforganisaties die voor subsidie in aanmerking komen wordt een vast bedrag per instelling, bedrag per lid, bedrag per jeugdlid, bedrag per inwoner, bedrag per inwoner in de desbetreffende woonkern dan wel bedrag per lid van een bepaalde doelgroep verstrekt.

2.Onder (jeugd)leden als bedoeld in lid 1 worden personen verstaan die feitelijk deelnemen aan de kernactiviteiten van de instelling dan wel actief zijn als bestuurder of kaderlid, woonachtig zijn in de gemeente Bernheze conform de omschrijving in lid 3 en een redelijke eigen bijdrage verschuldigd zijn een en ander ter beoordeling van burgemeester en wethouders.

3.Om voor subsidie in aanmerking te kunnen komen bestaat een organisatie uit tenminste 10 (jeugd)leden, woonachtig in de gemeente Bernheze, met inbegrip van het grondgebied buiten de gemeente Bernheze gelegen, doch behorend tot een parochie in de gemeente Bernheze. Van de norm van 10 (jeugd)leden kan in bijzondere omstandigheden worden afgeweken.

4.Het in het eerste lid bedoelde bedrag wordt bepaald op basis van door het college vastgestelde indicatoren in de clusters van vergelijkbare organisaties. Deze zijn onder meer gerelateerd aan het type activiteit en de daaraan verbonden kosten, aan de mogelijkheden tot het verwerven van eigen inkomsten en de eigen bijdrage van leden/deelnemers. Ook de waarde van het desbetreffende cluster voor de gemeente Bernheze en haar ingezetenen ofwel de positie van het cluster binnen het gemeentelijk welzijnsbeleid speelt een rol.

5.Per cluster worden bij voorkeur vaste bedragen per kosten- of inkomstensoort vastgesteld.

Artikel 31

Het college kan aan de subsidieontvanger de verplichting opleggen dat de subsidieontvanger zelf in een eigen bijdrage of aanvullende inkomsten voorziet. Ook kan het college meetbare activiteiten en/of prestaties koppelen aan de te verstrekken subsidie.

Artikel 32

1.De aanvraag omvat in ieder geval:

a.een inhoudelijke en financieel verslag over het jaar t-1, waarbij het jaar t het jaar is waarin de subsidieaanvraag plaatsvindt;

b.voor zover van toepassing een ledenlijst van de (jeugd)leden per 1 januari van het jaar van de aanvraag, zijnde 1 januari van het jaar t;

2.Onder een jeugdlid als bedoeld in het eerste lid, onder b, wordt verstaan een persoon die op 1 januari van het jaar van aanvraag, jaar t, niet ouder is dan 18 jaar.

3 Een ledenlijst als bedoeld in het eerste lid, onder b, bestaat uit een opgave van de postcode, de woonplaats en de geboortedatum van het desbetreffende lid. Ook wordt aangegeven het bedrag van de contributie en welke activiteit/functie binnen de vereniging wordt verricht/bekleed.

4.De ledenlijst wordt voor waar ondertekend door de voorzitter, secretaris en penningmeester.

Artikel 33

1.Indien de hoogte van het subsidiebedrag afhangt van een (jeugd)ledenaantal en dit aantal wijkt op 1 januari van jaar t+1 en/of jaar t+2 10% of meer af van het aantal bepaald op 1 januari van jaar t, dan brengt de vrijwilligers- of zelforganisatie de gemeente hiervan uiterlijk op 1 mei van datzelfde jaar uit eigen beweging op de hoogte. Het subsidiebedrag zal voor respectievelijk jaar twee en/of drie van de driejaarlijkse periode aangepast worden met als uitgangspunt het nieuwe aantal (jeugd)leden.

2.In geval het aantal (jeugd)leden op 1 januari van jaar t+1 en/of jaar t+2 minder dan 10% afwijkt van het aantal bepaald op 1 januari van jaar t, dan staat het de vrijwilligers- of zelforganisatie vrij de gemeente hiervan uit eigen beweging op de hoogte te brengen, eveneens uiterlijk op 1 mei van datzelfde jaar. Het subsidiebedrag zal voor respectievelijk jaar twee en/of drie van de driejaarlijkse periode aangepast worden met als uitgangspunt het nieuwe aantal (jeugd)leden.

Artikel 34

1.De subsidieontvanger voert een zodanig ingerichte administratie, dat daaruit te allen tijde de voor de vaststelling van de subsidie van belang zijnde rechten en verplichtingen, alsmede de betalingen en de ontvangsten kunnen worden nagegaan.

2.De administratie en de daartoe behorende bescheiden worden gedurende 5 jaren bewaard.

3. Door of vanwege het college kan te allen tijde inzage worden verlangd in de onder lid 1 bedoelde administratie.

Artikel 35

Voor vrijwilligers- en zelforganisaties hoeft geen aanvraag tot subsidievaststelling worden ingediend. Subsidies vrijwilligers- en zelforganisaties worden direct vastgesteld in de beschikking tot subsidieverlening.

Titel 4 Budgetsubsidies

Artikel 36

1.Budgetsubsidies zijn subsidies waarbij meetbare activiteiten en/of prestaties worden gekoppeld aan de te verstrekken subsidie.

2.Budgetsubsidies kunnen voor een bepaald aantal boekjaren worden verleend.

3.De in het eerste lid bedoelde activiteiten en/of prestaties worden in een op de duur van de verleningsbeschikking afgestemde overeenkomst als bedoeld in artikel 8 vastgelegd.

4.Professionele instellingen en in voorkomende gevallen vrijwilligers- en zelforganisaties voorkomend op een door de gemeenteraad vast te stellen en zo nodig jaarlijks voor 15 november te actualiseren lijst, kunnen voor budgetsubsidiëring in aanmerking komen. De lijst wordt zoveel als mogelijk bepaald aan de hand van de beleidsprioriteiten van de gemeenteraad en lettend op de aard, omvang en kwaliteit van de te verrichten activiteiten en/of prestatie.

Artikel 37

De aanvraag voor een budgetsubsidie wordt uiterlijk 1 juni van het jaar voorafgaande aan het tijdvak waarvoor subsidie wordt gevraagd schriftelijk ingediend.

Artikel 38

1.De aanvraag van de subsidie gaat in ieder geval vergezeld van:

a.een activiteitenplan, tenzij redelijkerwijs kan worden aangenomen dat daaraan geen behoefte is, en

b.een begroting, tenzij deze voor de berekening van het bedrag van de subsidie niet van belang is.

2.Indien de aanvrager beschikt over een egalisatiereserve als bedoeld in artikel 43, vermeldt de aanvraag de omvang daarvan.

3.Op verzoek wordt tevens een rekening van de uitgaven en inkomsten, de balans, een accountantsverklaring, alsmede overige aanvullende gegevens overgelegd.

Voor zover de aanvrager van een budgetsubsidie voor dezelfde begrote uitgaven tevens subsidie heeft aangevraagd bij een of meer ander bestuursorganen, doet hij daarvan mededeling in de aanvraag, onder vermelding van de stand van zaken met betrekking tot de beoordeling van die aanvraag of aanvragen.

Artikel 39

Het activiteitenplan behelst een overzicht van de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd en de daarmee nagestreefde doelstellingen en resultaten en vermeldt de daarvoor benodigde personele en materiele middelen, voor zover redelijkerwijs mogelijk gespecificeerd per activiteit.

Artikel 40

1.De begroting behelst een overzicht van de voor het tijdvak waarvoor subsidie wordt gevraagd geraamde inkomsten en uitgaven van de aanvrager, voor zover deze betrekking hebben op de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd.

2.Tenzij voor de activiteiten waarop de aanvraag betrekking heeft nog niet eerder subsidie is verstrekt, behelst de begroting een vergelijking met de begroting van het lopende tijdvak en de gerealiseerde inkomsten en uitgaven van het tijdvak, voorafgaand aan het lopende tijdvak.

Artikel 41

Het college beslist op een aanvraag voor budgetsubsidie, zo mogelijk voor aanvang van het subsidiejaar, doch in elk geval niet later dan 4 weken nadat het subsidiejaar is ingegaan.

Artikel 42

De artikelen 31 en 34 zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 43

1.Tenzij bij beschikking of uitvoeringsovereenkomst anders is bepaald vormt de subsidieontvanger een egalisatiereserve van niet meer dan 10 procent van de laatstelijk voor het desbetreffende tijdvak verstrekte subsidie.

2.De toevoeging per subsidietijdvak aan de egalisatiereserve bedraagt, tenzij bij beschikking of uitvoeringsovereenkomst anders is bepaald, niet meer dan 5 procent van de voor het desbetreffende tijdvak verstrekte subsidie.

Artikel 44

Indien het college subsidie verstrekt voor activiteiten die mede door ander bestuursorganen worden gesubsidieerd, kan het college afwijken van de bij of op grond van deze verordening aan de subsidie verbonden verplichtingen, voor zover

a.dit wenselijk is met het oog op een goede afstemming met de door die andere bestuursorganen opgelegde verplichtingen, en

b.daardoor het belang met het oog waarop die verplichtingen zijn opgelegd, niet onevenredig wordt geschaad.

Artikel 45

1.De subsidieontvanger dient voor 1 juni van het op het subsidiejaar volgende kalenderjaar, een verzoek tot subsidievaststelling in. Het college is bevoegd desgevraagd uitstel te verlenen tot een nader te bepalen datum.

2.Het college beslist binnen 4 maanden op de aanvraag tot vaststelling van de subsidie.

Artikel 46

1.De aanvraag tot vaststelling gaat in ieder geval vergezeld van een financieel verslag en een activiteitenverslag.

2.Indien de subsidieontvanger vanwege wettelijk voorschrift verplicht is tot het opstellen van een jaarrekening als bedoeld in artikel 361 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek of indien dit bij de subsidieverlening is bepaald, legt hij in plaats van het financieel verslag de jaarrekening over, onverminderd artikel 12, tweede lid.

Artikel 47

Het activiteitenverslag beschrijft de aard en omvang van de activiteiten waarvoor subsidie werd verleend en bevat een vergelijking tussen de nagestreefde en de gerealiseerde doelstellingen en resultaten en een toelichting op de verschillen.

Titel 5 Projectsubsidies

Artikel 48

1.Het college kan projectsubsidies verstrekken voor bijzondere activiteiten.

2.Projectsubsidies kunnen worden aangevraagd door natuurlijke en rechtspersonen.

3.Projectsubsidies zijn in principe eenmalig. Zij kunnen ook voor een bepaald aantal boekjaren worden verleend.

Artikel 49

Het subsidieplafond voor projectsubsidies wordt met vaststelling van de begroting per kalenderjaar vastgesteld.

Artikel 50

De aanvraag voor een projectsubsidie kan op elk moment worden ingediend.

Artikel 51

1.De aanvraag omvat in ieder geval:

a.een omschrijving van de activiteiten en de daarmee beoogde doelstellingen, en

b.een overzicht van de aan de activiteiten verbonden begrote inkomsten en uitgaven van de aanvrager.

2.Voor zover de aanvrager van een projectsubsidie voor dezelfde begrote uitgaven tevens subsidie heeft aangevraagd bij een of meer andere bestuursorganen, doet hij daarvan mededeling in de aanvraag, onder vermelding van de stand van zaken met betrekking tot de beoordeling van die aanvraag of aanvragen.

Artikel 52

Het college beslist uiterlijk 6 weken na ontvangst van de aanvraag tot verlening of afwijzing van de projectsubsidie.

Artikel 53

De artikelen 31 en 34, eerste lid, en 42 zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 54

1.De aanvraag tot vaststelling van de subsidie wordt binnen 3 maanden na afloop van de activiteiten waarvoor subsidie is verleend ingediend.

2.De aanvraag tot vaststelling gaat in ieder geval vergezeld van een financieel verslag en een activiteitenverslag als bedoeld in artikel 47.

3.In afwijking van lid 1 en 2 kan het college besluiten de projectsubsidie direct vast te stellen in de beschikking tot subsidieverlening.

Artikel 55

Het college besluit binnen 3 maanden op de aanvraag tot vaststelling van de subsidie.

Hoofdstuk 3 OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 56

In die gevallen waarin deze verordening niet voorziet beslissen burgemeester en wethouders.

Artikel 57

1.Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2021.

2.De Verordening Welzijnssubsidies gemeente Bernheze 2012 zoals door de gemeenteraad vastgesteld op 15 december 2011 komt hiermee te vervallen.

Artikel 58

Deze verordening wordt aangehaald als: “Verordening welzijnssubsidies Bernheze 2021”.

Vastgesteld door de raad van de gemeente Bernheze in zijn openbare vergadering van 14 december 2020.

Leandra Kilian Marieke Moorman

Plv. griffier, voorzitter,

Toelichting bij de Verordening welzijnssubsidies 2021

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 2 Dit artikel voorziet in een grondslag voor subsidiering met betrekking tot welzijnsorganisaties. De drie toelatingscriteria uit ’Herziening welzijnsbeleid’ vastgesteld in november 1996, zijn in dit artikel opgenomen.

Artikel 3  Artikel 3 benut de door de Algemene wet bestuursrecht geboden ruimte om onderdelen desgewenst op lager niveau dan bij verordening zelf uit te werken. De in het tweede lid voorziene toevoeging om zo nodig te attenderen op de mogelijkheid van verlaging van het plafond voorkomt dat achteraf met succes een appèl op het rechtszekerheidsbeginsel kan worden gedaan.

Artikel 6 Het begrotingsvoorbehoud vormt een complement op het instrument van het subsidieplafond. Beide instrumenten beogen een doorkruising van het budgetrecht van de raad te voorkomen. Zij bieden andersom de mogelijkheid om vooruitlopend op de formele begrotingsvaststelling tot besluitvorming op subsidieaanvragen te komen in casu een weigering bij overschrijding van het plafond en een toekenning onder voorbehoud zolang de begroting nog niet is vastgesteld of goedgekeurd.

Artikel 8:

De mogelijkheid van het sluiten van een overeenkomst is als bepaling opgenomen om meer sturing te kunnen geven aan subsidies.

Bij het sluiten van een overeenkomst kan ook gedacht worden aan vormen van budgetsubsidiëring en aan overeenkomsten van geldlening of van borgtocht, ingeval de subsidie de vorm heeft van een krediet, respectievelijk een garantie. De subsidie kan dan eventueel bij beschikking worden verleend, onder de opschortende voorwaarde dat de overeenkomst tot stand komt.

Het is in deze constructie uiteraard niet de bedoeling dat de overeenkomst een doublure van de beschikking wordt of omgekeerd. De beschikking zal in ieder geval een aantal essentiële elementen moeten bevatten, zoals een aanduiding van de activiteiten en de verplichtingen, en ook het subsidiebedrag of de wijze waarop dit wordt berekend. Denkbaar is echter dat een en ander in de beschikking in meer algemene zin wordt aangeduid en in de overeenkomst verder wordt uitgewerkt. Voor het overige zal de verdeling van de bepalingen over beschikking en overeenkomst afhangen van de aard van de materie en het doel van de overeenkomst. Wordt bij een subsidie primair een uitvoeringsovereenkomst gesloten, omdat deze het karakter heeft van een krediet, dan zal de overeenkomst zich veelal beperken tot bepalingen over looptijd, rente, aflossing en eventuele zekerheden en dergelijke, terwijl bepalingen over aard en inhoud van het project in de beschikking worden opgenomen. Heeft echter de overeenkomst mede ten doel de subsidieontvanger te verplichten het project ook daadwerkelijk uit te voeren, dan zullen ook laatstgenoemde bepalingen in de overeenkomst worden opgenomen.

Het tweede lid van dit artikel regelt een bijzondere vorm van uitvoeringsovereenkomst. De subsidieverlening bij beschikking verplicht de ontvanger, behoudens uitdrukkelijke daartoe strekkende wettelijke regeling, niet rechtstreeks tot het verrichten van de gesubsidieerde activiteit. Uiteraard verliest de ontvanger door het niet verrichten van die activiteit zijn aanspraak op financiële middelen, hetgeen tot uiting komt in de bevoegdheid van het college om in dat geval de subsidie lager vast te stellen, in te trekken of te wijzigen. In het normale geval kan het college echter niet in rechte vorderen dat de ontvanger zal worden veroordeeld tot het verrichten van de activiteit.

Dit wordt echter anders als de ontvanger zich bij overeenkomst tot het verrichten van die activiteit verbonden heeft. Het tweede lid stelt buiten twijfel dat het sluiten van een uitvoeringsovereenkomst mogelijk is, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald of de aard van de subsidie zich daartegen verzet. In veel gevallen is juist voor het instrument van de subsidie gekozen, omdat de overheid de burgers juist niet rechtstreeks wilde verplichten tot het verrichten van de betrokken activiteit. Het ligt daarom niet voor de hand dat die verplichting zomaar langs de weg van de overeenkomst zou kunnen worden opgelegd. Het is evident, dat de gemeente met het subsidiëren van sportevenementen of culturele manifestaties niet beoogt de ontvangers tot het organiseren van dergelijke evenementen te verplichten. In bijzondere situaties, hoofdzakelijk bij (budget)subsidies aan instellingen c.q. in gevallen waarin de activiteit bestaat in het verschaffen van door de overheid essentieel geachte voorzieningen, ligt een rechtstreekse verplichting van de subsidieontvanger in de rede. Hierin kan overigens, behalve door het sluiten van een overeenkomst terzake met de subsidieontvanger ook worden voorzien door een publiekrechtelijk voorschrift (zie artikel 9 tweede lid onder e, en het derde lid).

Artikel 9

Het is om verschillende redenen noodzakelijk, dat aan de subsidieontvanger een aantal verplichtingen kunnen worden opgelegd. Bij de toelichting op artikel 8 is al aangegeven dat het de subsidieontvanger in beginsel vrijstaat van de gesubsidieerde activiteit af te zien en daarmede zijn aanspraak op financiële middelen op te geven. In die zin verplicht de subsidieverlening tot niets. Maar het normale geval is uiteraard dat de ontvanger juist wel aanspraak maakt op financiële middelen, en zo lang dat het geval is vloeien uit de subsidieverlening wel degelijk verplichtingen voort.

Enkele verplichtingen van de subsidieontvanger vloeien rechtstreeks uit de verordening zelf voort). De meeste verplichtingen zullen echter zijn neergelegd in de voorschriften verbonden aan de beschikking tot subsidieverlening. De omschrijving van de (categorieën van) verplichtingen in artikel 9 geeft daarvoor de basis.

De met artikel 9, tweede lid, onder e bedoelde verplichtingen kunnen alleen worden opgelegd, voor zover ze redelijkerwijs noodzakelijk en geschikt zijn om het met de subsidie nagestreefde doel te verwezenlijken.

Lid 3 gaat over verplichtingen waarvan niet gezegd kan worden dat zij bijdrage aan de verwezenlijking van het doel van de subsidie. Een voorbeeld van een dergelijke verplichting is om in een gebouw voorzieningen aan te brengen met het oog op duurzaamheid of de toegankelijkheid voor gehandicapten.

Met het opleggen van dergelijke verplichtingen dient terughoudendheid te worden betracht. Het is in beginsel niet gewenst om door middel van aan een subsidie verbonden verplichtingen beleidsdoelstellingen na te streven die, hoe belangrijk op zichzelf ook, geen verband houden met de doelstelling van de subsidieregeling zelf. Het opleggen van de hier bedoelde verplichtingen kan echter evenmin geheel worden uitgesloten. De vereiste van de wettelijke grondslag biedt een zekere waarborg. Daarenboven de inhoudelijke beperking, dat de verplichtingen slechts betrekking kunnen hebben op de wijze waarop of de middelen waarmee de gesubsidieerde activiteit wordt verricht. Dat betekent dat bijvoorbeeld van een gesubsidieerde instelling, indien daartoe aanleiding is, nog wel kan worden geëist dat de eigen activiteiten waar mogelijk op milieuvriendelijke wijze worden verricht. Overigens mogen desbetreffende verplichtingen niet in strijd zijn met geldende wetten en internationale verdragen; zo is het om die reden niet geoorloofd om verplichtingen op te nemen met betrekking tot de te hanteren arbeidsvoorwaarden van een gesubsidieerde werkgever richting zijn werknemers.

In algemene zin geldt nog de opmerking dat als een beschikking tot subsidieverlening is gegeven, bij de subsidievaststelling geen nieuwe verplichtingen meer kunnen worden opgelegd. De rechtszekerheid eist, dat aan de ontvanger al bij de verlening duidelijkheid wordt verschaft over zijn verplichtingen. Als geen beschikking tot subsidieverlening is gegeven ligt dit uiteraard anders; daarom is voor dat geval in artikel 10, tweede lid, artikel 9, tweede lid onder e, van overeenkomstige toepassing verklaard.

Artikel 10 In deze bepaling is de betekenis van de beschikking tot subsidievaststelling neergelegd: zij verplicht - definitief - tot betaling van het vastgestelde bedrag, overeenkomstig de bepalingen van titel 5.

Artikel 15 en 16

Het kan hier enerzijds gaan om een sanctie, anderzijds herstel van onjuistheden die niet uitsluitend voor rekening van het college behoren te komen. Deze bepalingen zijn een aanvulling op de mogelijkheid de subsidie lager vast te stellen dan overeenkomstig de subsidieverlening (artikel 13).

Artikel 17

Een bijzondere weigeringsgrond is opgenomen in dit artikel 17. Het betreft het geval dat de aanvrager van een subsidie de toets van de Wet Bibob niet kan doorstaan. Als deze weigeringsgrond niet zou zijn opgenomen, dan zou het kunnen betekenen dat het college gehouden is subsidie te verlenen aan aanvragers aan wie het college geen vergunning voor niet-subsidiabele activiteiten zou verlenen. Daarbij is niet van belang of de activiteiten, waarvoor subsidie wordt gevraagd, op zichzelf beoordeeld subsidiabel zijn. Het gaat bij deze weigeringsgrond louter om de persoon, dan wel rechtspersoon van de aanvrager.

Artikel 19 en 20

Artikel 19 ziet op een betalingsmogelijkheid in termijnen. Het artikel biedt daartoe, voor zover nodig mocht blijken, de basisregeling. Van belang is nog de in het eerste lid van artikel 20 geboden mogelijkheid om voorschotten te verlenen. Deze lopen vooruit op de betaling van het subsidiebedrag zelf en bieden soelaas als de ontvanger de activiteiten niet kan verrichten als de gemeente niet vooraf gelden ter beschikking stelt. De beslissing om een voorschot te verlenen of te weigeren moet overigens als een beschikking worden aangemerkt. Veelal zal een combinatie met de beschikking tot subsidieverlening mogelijk zijn.

Artikel 21  Artikel 21 voorkomt dat het college, tijdens een periode van voorbereiding van een intrekkings- of wijzigingsbeschikking ten nadele van de ontvanger, moet betalen. Weliswaar ligt daar veelal een aan de subsidieontvanger toe te rekenen handeling aan ten grondslag, het zou niettemin te ver voeren als een desbetreffende kennisgeving zonder ernstig vermoeden dat er grond is voor intrekking zou worden verzonden. Verder mag verlangd worden dat zo spoedig mogelijk definitief wordt beslist over intrekking of wijziging.

Artikel 26Dit artikel optimaliseert de beleidsruimte voor prioriteitsstelling ingeval van een dreigende overschrijding van een subsidieplafond. Een en ander onverlet de inachtneming van de bij wettelijk voorschrift of beleidsregel gegeven criteria, alsook de - qua zorgvuldigheid noodzakelijke en mede in de tekst van artikel 26 tot uitdrukking gebrachte - vergelijkende beoordeling met andere subsidieaanvragen. Dit laatste uiteraard mede afhankelijk van het op het moment van beoordeling van een aanvraag beschikbare en/of realiter te verwachten vergelijkingsmateriaal.

Artikel 28De in het eerste en tweede lid bedoelde lijsten hebben niet alleen praktische waarde, maar bewerkstelligen ook, dat slechts tot het subsidiesysteem toegelaten vrijwilligers- en zelforganisaties voor subsidie in aanmerking kunnen komen. Binnen de eisen van redelijkheid en rechtsgelijkheid wordt aldus eveneens een belangrijke mate van beleidsvrijheid voor de gemeenteraad vastgelegd. Denkbaar is aldus dat bijvoorbeeld subsidie aan één goed functionerende regionale instelling, die onafhankelijke diensten verleent, wordt verstrekt en dat een subsidie aan een nieuw opgerichte stichting van een bepaalde signatuur, die niet op de lijst voorkomt, omdat er al voldoende is voorzien in deze diensten, wordt geweigerd. Artikel 36 vierde lid, bevat een soortgelijke regeling voor budgetsubsidiëring. De vereiste om op de desbetreffende lijsten te moeten staan werkt via artikel 48, tweede lid, ook door naar projectsubsidies.

Artikel 36 Voor het bepalen van de effectiviteit van subsidies is het belangrijk dat we de gewenste maatschappelijke effecten vertalen naar meetbare resultaten die de organisaties geacht worden te bereiken. Budgetsubsidies zijn in te delen in: - inputbudgettering, waarbij een koppeling wordt gelegd tussen de inzet van de middelen (bijvoorbeeld menskracht, accommodatie) en het budget. Voorbeeld: gemeente betaalt drie taaldocenten plus overhead; - activiteitenbudgettering (ook wel throughput of procesbudgettering genoemd) waarbij activiteiten en budget worden gekoppeld. Voorbeeld: gemeente betaalt een x-aantal taallessen; - outputbudgettering, koppeling tussen resultaat en budget. Output is de prestatie die men door middel van activiteiten wil bereiken. Voorbeeld: gemeente betaalt voor een zeker aantal cursisten dat een bepaalde tijd taallessen volgt; - outcomebudgettering, basis voor subsidiering vormt het maatschappelijk effect dat men met de prestatie denkt te bereiken. Voorbeeld: gemeente betaalt voor een zeker aantal cursisten dat in een bepaalde tijd een diploma haalt. De praktijk leert dat het budgetteren op outcome in de sector zorg en welzijn vrijwel onmogelijk is gezien de vele actoren die bijdragen aan maatschappelijke ontwikkelingen en persoonlijk welzijn."

Artikel 39

Met een activiteitenplan waarin de beoogde activiteiten, doelstellingen en resultaten zijn opgenomen kunnen we (meer) sturen op doelmatigheid en effectiviteit van de toe te kennen subsidies

Artikel 43  De in artikel 43 geregelde egalisatiereserve is bedoeld om verschillen tussen werkelijk gemaakte kosten en subsidiebedragen op te vangen. De egalisatiereserve is een buffer, waarmee tekorten in het ene jaar kunnen worden opgevangen met overschotten in het andere jaar. Dit heeft verschillende voordelen. Allereerst kan hiermee worden voorkomen dat al te snel een beroep moet worden gedaan op de gemeente voor het verstrekken van aanvullende subsidie. Daarnaast blijft in ieder geval een deel van het teveel aan uitgekeerde subsidie, namelijk voor zover daarmee metterdaad tekorten worden gefinancierd, bestemd voor de doeleinden met het oog waarop subsidie is verstrekt. Verder biedt de egalisatiereserve, onverminderd de mogelijkheden van artikel 39, de subsidieontvanger tot op zekere hoogte de vrijheid om een flexibel beleid te voeren, bijvoorbeeld door een aanvang te maken met nieuwe (nog) niet gesubsidieerde activiteiten. Hoewel de subsidieontvanger verplicht is tekorten uit de egalisatiereserve te financieren, is hij voor het overige immers in beginsel vrij in de besteding daarvan. In die zin vormt de egalisatiereserve een stimulans voor de subsidieontvanger tot een doelmatig beheer van de subsidiegelden. Daarmee fungeert de egalisatiereserve ook als een erkenning van de eigen, particuliere verantwoordelijkheid van de subsidieontvanger. De in artikel 43 genoemde percentages zijn normaliter geldende maxima. Bij beschikking dan wel uitvoeringsovereenkomst (als bedoeld in artikel 8) is "maatwerk" mogelijk. Het is immers niet doenlijk aan een in alle omstandigheden geldend maximum voor de omvang en de jaarlijkse toevoeging vast te houden.

Artikel 44 Dit artikel levert de noodzakelijke flexibiliteit ingeval van mede-subsidiëring door andere bestuursorganen. Het is in die gevallen zelfs denkbaar dat budgetsubsidiëring in het geheel niet mogelijk is en dat de gemeente ervoor kiest tegen een bepaald bedrag diensten van de desbetreffende instelling in te kopen.

Artikel 45  Een dergelijke bepaling is, gelet op het karakter van budgetsubsidiëring, enkel voor deze subsidienorm opgenomen. Via artikel 54 is de regeling evenzeer van toepassing op projectsubsidies.

Artikel 46 De verantwoording van de besteding van de subsidie vindt plaats door middel van de in het artikel 46 genoemde stukken. Het financiële verslag behelst de verantwoording van de financiële kant van de subsidieverhouding, terwijl het activiteitenverslag verantwoordt op welke wijze de activiteiten waarvoor de subsidie verleend werd zijn verricht en de daarmee samenhangende verplichtingen zijn nageleefd. Een nadere omschrijving van het activiteitenverslag is gegeven in artikel 47 Artikel 46 eist dat de financiële verantwoording plaatsvindt in de vorm van een financieel verslag. Dit verslag zal in ieder geval moeten voldoen aan hetgeen artikel 12 op dit punt eist, namelijk het vermelden van de aan de gesubsidieerde activiteiten verbonden inkomsten en uitgaven, voor zover die voor de subsidievaststelling van belang zijn.

Artikel 48 Projectsubsidies bieden aan organisaties de mogelijkheid om op betrekkelijk korte termijn voor bijzondere activiteiten of evenementen extra subsidie te ontvangen. Ze vergroten de flexibiliteit van het subsidiesysteem zonder dat dit ingewikkelder wordt. De projectactiviteiten kunnen op zich worden beoordeeld, los van het verdere beleid van de aanvragende organisatie. De beleidsmedewerker verstrekt in overleg met de portefeuillehouder de projectsubsidies, hiertoe door het college gemandateerd.