Gemeenschappelijke Regeling Omgevingsdienst Noord-Holland Noord

Geldend van 10-08-2024 t/m heden met terugwerkende kracht vanaf 01-07-2024

Intitulé

Gemeenschappelijke Regeling Omgevingsdienst Noord-Holland Noord

Gelet op de wijziging van de Wet gemeenschappelijke regelingen van 1 juli 2022;

Gelet op het besluit van het Algemeen bestuur van om de Gemeenschappelijke Regeling Omgevingsdienst Noord-Holland Noord te wijzigen.

Gedeputeerde Staten van Noord Holland;

De colleges van Burgemeester en Wethouders van Alkmaar; Bergen; Castricum; Den Helder; Drechterland; Dijk en Waard, Enkhuizen; Heiloo; Hollands Kroon; Hoorn; Koggenland; Medemblik; Opmeer; Stede Broec; Schagen; Texel.

Besluiten:

De Gemeenschappelijke regeling Omgevingsdienst Noord-Holland Noord met ingang van 1 juli 2024 te wijzigen;

Hiermee komt de Gemeenschappelijke Regeling als volgt te luiden:

Gemeenschappelijke regeling Omgevingsdienst Noord-Holland Noord

Hoofdstuk 1: Algemene bepalingen

Artikel 1: Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • 1.

    algemeen bestuur: algemeen bestuur van de Omgevingsdienst Noord-Holland Noord;

  • 2.

    colleges: colleges van de deelnemers;

  • 3.

    dagelijks bestuur: dagelijks bestuur van de Omgevingsdienst Noord-Holland Noord;

  • 4.

    deelnemers: de aan de regeling deelnemende bestuursorganen;

  • 5.

    gedeputeerde staten: college van Gedeputeerde Staten van Noord-Holland;

  • 6.

    Omgevingsdienst: Omgevingsdienst Noord-Holland Noord;

  • 7.

    Regeling: Gemeenschappelijke regeling Omgevingsdienst Noord-Holland Noord ;

  • 8.

    vertegenwoordigende organen: provinciale staten van Noord-Holland en raden van de deelnemende gemeenten;

  • 9.

    Voorzitter: voorzitter van de Omgevingsdienst Noord-Holland Noord;

  • 10.

    Wet: Wet gemeenschappelijke regelingen.

  • 11.

    Basistakenpakket omgevingsdienst: basistakenpakket zoals beschreven in Bijlage VI bij artikel 13.12, eerste lid, van het Omgevingsbesluit.

Hoofdstuk 2: Omgevingsdienst Noord-Holland Noord

Artikel 2: Instelling

  • 1. Er is een rechtspersoonlijkheid bezittend openbaar lichaam, genaamd Omgevingsdienst Noord-Holland Noord.

  • 2. De omgevingsdienst is gevestigd op het grondgebied van de gemeente Hoorn.

Artikel 3: Belang

  • 1. De regeling wordt getroffen voor, de uitvoering van en de ondersteuning en advisering bij, taken op het gebied van vergunningverlening, toezicht en handhaving van de fysieke leefomgeving betreffende natuur en milieu.

  • 2. De taken, bedoeld in het eerste lid, betreffen in elk geval taken op het gebied van het omgevingsrecht in het algemeen, alsmede taken op grond van het bepaalde bij of krachtens de Omgevingswet, het Omgevingsbesluit, de Omgevingsverordening, de Omgevingsplannen en de Wet Milieubeheer.

Artikel 4: Landelijk Basistakenpakket milieu

  • 1. De Omgevingsdienst is belast met het ten behoeve van de deelnemers uitvoeren van het basistakenpakket omgevingsdienst met inachtneming van het door de deelnemers vastgestelde beleid.

  • 2. Als gevolg van gewijzigde wetgeving of anderszins het basistakenpakket omgevingsdienst wijzigt, zal het dagelijks bestuur de consequenties hiervan aangeven aan het algemeen bestuur.

  • 3. Tot het basistakenpakket omgevingsdienst wordt ook gerekend het in dit kader vervullen van adviserende taken op het terrein van de vergunningverlening, toezicht en handhaving ten behoeve van de deelnemers, alsmede coördinerende en afstemmende taken die voor de deelnemers tezamen worden verricht.

Artikel 5: Overige milieutaken en taken betreffende de fysieke leefomgeving

  • 1. In aanvulling op de taken uit het basistakenpakket omgevingsdienst kan de Omgevingsdienst op verzoek van een deelnemer voor deze deelnemer ook andere adviserende, ondersteunende en uitvoerende werkzaamheden verrichten op het gebied van de fysieke leefomgeving, voor zover daartoe mandaat of opdracht is verleend. Het gaat daarbij onder andere om de volgende taken. Adviestaken ten aanzien van omgevingsvisies, omgevingsplannen en programma’s. Het geven van specialistische adviezen behorende bij overige taken zoals klimaat, duurzaamheid, milieuzorg, geluid, lucht, externe veiligheid, bodem en water. Het gaat tevens om de verzorging van de uitvoering van programma’s en projecten voor de deelnemers, waaronder begrepen het ontwikkelen en handhaven van een gemeenschappelijke uitvoerend milieubeleid, het leveren van milieutechnische – en natuurkennis, het uitvoeren van onderzoek en metingen en het leveren van een bijdrage aan beleidsontwikkeling.

  • 2. Op verzoek van een deelnemer kan de Omgevingsdienst voor deze deelnemer naast de in lid 1 van dit artikel vermelde taken, ook andere adviserende, ondersteunende en uitvoerende werkzaamheden op het gebied van de fysieke leefomgeving verrichten. Deze kunnen onder meer betrekking hebben op bouwen, zwemlocaties en landschap.

  • 3. Iedere deelnemer draagt de taken, genoemd in artikel 4 en de overige taken zoals bedoeld in dit artikel via een takenlijst op aan de Omgevingsdienst, met dien verstande dat met de uitvoering van deze taken moet worden ingestemd door het algemeen bestuur.

  • 4. Een deelnemer kan een verzoek tot vermindering van het takenpakket of taakuitvoering schriftelijk ter kennis brengen van de omgevingsdienst. Het algemeen bestuur regelt de financiële en organisatorische gevolgen van de vermindering van taken en stelt de verschuldigde schadeloosstelling vast, conform het daarover bepaalde in artikel 38, lid 16 van de regeling.

  • 5. Een verzoek tot vermindering van het takenpakket of taakuitvoering, zoals vermeld in lid 4 van dit artikel, wordt voor wat betreft deze taken gelijkgesteld met een verzoek tot gedeeltelijke uittreding zoals bedoeld in artikel 38 van de regeling.

Artikel 6: Verzoektaken

  • 1. Onverminderd de verplichtingen die voortvloeien uit de in artikel 4 en 5 bedoelde taken, kan de Omgevingsdienst op verzoek van derden adviserende, ondersteunende en uitvoerende werkzaamheden op het gebied van zorg voor de omgeving verrichten.

  • 2. Onder derden wordt verstaan: niet-deelnemers aan de regeling, niet zijnde een marktpartij.

Artikel 7: Overige bepalingen met betrekking tot de taken

  • 1. Naast de in de artikelen 4, 5 en 6 genoemde taken, verricht de omgevingsdienst taken ten behoeve van de eigen bedrijfsvoering.

  • 2. Met betrekking tot de reikwijdte, uitvoering en nadere invulling van de in de artikelen 4 en 5 genoemde taken, worden door of namens het dagelijks bestuur schriftelijk werkafspraken gemaakt met de deelnemers.

  • 3. Indien ten gevolge van wijziging van wettelijke regelingen, ter bescherming van de leefomgeving, uitvoerende werkzaamheden als bedoeld in de artikelen 4 en 5 gaan strekken ter uitvoering van een andere regeling dan ter uitvoering waarvan zij ten tijde van het van kracht worden van deze gemeenschappelijke regeling strekten, dan wel indien in deze werkzaamheden ten gevolge van een dergelijke wijziging veranderingen optreden, blijven zij, voor zover hun strekking en omvang door die wijziging niet wezenlijk veranderen, behoren tot de taken die artikelen 4 en 5 aan de dienst opdragen.

  • 4. Het algemeen bestuur beslist over de vraag of de omgevingsdienst bereid en in staat is om de in de artikelen 4 en 5 genoemde taken voor een deelnemende partij of een derde, als bedoeld in artikel 6 die daartoe een verzoek indient, uit te voeren op basis van een privaatrechtelijke overeenkomst. Het algemeen bestuur bepaalt daarbij onder welke condities en in welke omvang deze uitvoering mogelijk wordt gemaakt.

  • 5. De omgevingsdienst geeft aan de taken die zij verricht zo effectief en efficiënt mogelijk invulling.

Artikel 8: Bevoegdheden

  • 1. Aan het bestuur worden geen bevoegdheden overgedragen door de deelnemers.

  • 2. De colleges kunnen bevoegdheden mandateren aan het bestuur en de directeur.

  • 3. Ambtenaren in dienst van de deelnemers kunnen ondermandaat verlenen aan de directeur, voor zover zij hiertoe bevoegd zijn.

  • 4. Voor een geldig mandaat of ondermandaat als bedoeld in het tweede en derde lid is de instemming van het bestuur respectievelijk de directeur vereist, overeenkomstig artikel 10:4 van de Algemene wet bestuursrecht.

  • 5. Een mandaat of ondermandaat als bedoeld in het tweede en derde lid wordt schriftelijk gegeven, overeenkomstig artikel 10:5 van de Algemene wet bestuursrecht.

  • 6. Het dagelijks bestuur houdt een register bij van de aan het bestuur respectievelijk aan de directeur gemandateerde bevoegdheden.

Hoofdstuk 3: Inrichting en samenstelling van het bestuur

§1. Algemeen bestuur

Artikel 9: Inrichting en samenstelling van het bestuur

  • 1. Het algemeen bestuur bestaat uit zoveel leden als er deelnemers zijn.

  • 2. De colleges benoemen uit hun midden ieder één lid in het algemeen bestuur.

  • 3. De colleges kunnen voor de door hen benoemde leden van het algemeen bestuur plaatsvervangende leden aanwijzen, die de door hen benoemde leden bij afwezigheid vervangen. Het bepaalde in deze regeling ten aanzien van de leden van het algemeen bestuur is op de plaatsvervangende leden van overeenkomstige toepassing.

  • 4. De aanwijzing van de leden van het algemeen bestuur vindt plaats in de eerste vergadering van de colleges in nieuwe samenstelling.

  • 5. Wanneer een lid van het algemeen bestuur ophoudt lid te zijn van het college, dat hem heeft aangewezen, dan houdt hij tevens op lid te zijn van het algemeen bestuur. Het desbetreffende college voorziet zo spoedig mogelijk in de opvulling van de vacature.

  • 6. Het college kan zijn lid in het algemeen bestuur ontslaan bij gebrek aan vertrouwen. Na het ontslag wordt zo spoedig mogelijk voorzien in de opvulling van de vacature.

Artikel 10: Incompatibiliteiten

Onverminderd het bepaalde in artikel 20 van de wet is het lidmaatschap van het algemeen bestuur onverenigbaar met de betrekking van ambtenaar, door of vanwege het bestuur van een der deelnemers dan wel door of vanwege het bestuur aangesteld of daaraan ondergeschikt. Met een ambtenaar worden voor de toepassing van dit artikel gelijkgesteld zij die in dienst van een der deelnemers dan wel de omgevingsdienst op arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht werkzaam zijn.

Artikel 11: Vergaderingen

  • 1. Het algemeen bestuur stelt een reglement van orde voor zijn vergaderingen en andere werkzaamheden vast.

  • 2. Het algemeen bestuur vergadert jaarlijks ten minste tweemaal en voorts zo vaak als het daartoe beslist.

  • 3. Voorts vergadert het indien de voorzitter of het dagelijks bestuur het nodig oordeelt of indien ten minste een lid van het algemeen bestuur schriftelijk, met opgave van redenen, daarom verzoekt.

  • 4. De voorzitter roept de leden van het algemeen bestuur ten minste twee weken van tevoren schriftelijk tot de vergadering op. Tegelijkertijd met de oproeping brengt de voorzitter dag, tijdstip en plaats van de vergadering ter openbare kennis. De agenda en de daarbij behorende voorstellen, met uitzondering van de stukken waaromtrent geheimhouding is opgelegd, worden tegelijkertijd met de oproeping en op een bij openbare kennisgeving aan te geven wijze ter inzage gelegd.

  • 5. De vergadering van het algemeen bestuur wordt niet geopend voordat blijkens de presentielijst een aantal leden tegenwoordig is dat minimaal twee derde van het aantal stemmen vertegenwoordigt.

  • 6. Indien ingevolge het vijfde lid de vergadering niet kan worden geopend, belegt de voorzitter, onder verwijzing naar dit artikel, opnieuw een vergadering tegen een tijdstip dan ten minste vierentwintig uur na het bezorgen van de oproeping is gelegen.

  • 7. Op de vergadering, bedoeld in het zesde lid, is het vijfde lid niet van toepassing. Het algemeen bestuur kan echter over andere aangelegenheden dan die waarvoor de ingevolge het vijfde lid niet geopende vergadering was belegd alleen beraadslagen of besluiten, indien blijkens de presentielijst meer dan de helft van het aantal zitting hebbende leden tegenwoordig is.

Artikel 12: Stemmen

  • 1. Een lid van het algemeen bestuur neemt niet deel aan de stemming over een aangelegenheid die hem rechtstreeks of middellijk persoonlijk aangaat of waarbij hij als vertegenwoordiger is betrokken, of de vaststelling of goedkeuring der rekening van een lichaam waaraan hij rekenplichtig is of tot welk bestuur hij behoort.

  • 2. De artikelen 31 en 32 van de Provinciewet zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 13: Besluitvorming

  • 1. Elk lid van het algemeen bestuur heeft in de vergadering een vastgesteld aantal stemmen, waarbij de stemverdeling voor de leden van het algemeen bestuur aangewezen door de colleges van Burgemeester en Wethouders is gebaseerd op de combinatie van inwonertal en in te brengen budget en het aantal stemmen voor de leden van het algemeen bestuur aangewezen door gedeputeerde staten is gebaseerd op het in te brengen budget. Het totaal aantal stemmen in het algemeen bestuur bedraagt 100. Het algemeen bestuur stelt nadere regels vast aangaande deze stemverdeling.

  • 2. Voor het tot stand komen van een besluit is minimaal twee derde meerderheid vereist, tenzij in deze regeling anders is bepaald.

Artikel 14: Ambtelijke bijstand

Het algemeen bestuur regelt op welke wijze ambtelijke bijstand wordt verleend aan de leden van het algemeen bestuur.

Artikel 15: Verantwoordings- en informatieplicht

  • 1. Het algemeen bestuur verstrekt aan de vertegenwoordigende organen alle inlichtingen die door één of meer leden van die organen worden verlangd.

  • 2. Een lid van het algemeen bestuur verschaft aan het college dat hem heeft aangewezen alle inlichtingen die door dit college of één of meer leden daarvan worden verlangd.

  • 3. Een lid van het algemeen bestuur is aan het college dat hem heeft aangewezen verantwoording verschuldigd voor het door hem in het algemeen bestuur gevoerde beleid.

  • 4. De colleges bepalen op welke wijze de door hen aangewezen leden aan hun plichten genoemd in de leden twee en drie van dit artikel moeten voldoen.

  • 5. Het tweede, derde en vierde lid zijn van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de vertegenwoordigende organen respectievelijk een of meer leden van die vertegenwoordigende organen.

§2. Voorzitter en plaatsvervangend voorzitter

Artikel 16: actieve informatieplicht van bestuur aan vertegenwoordigende organen

Het bestuur van het openbaar lichaam, verstrekt de vertegenwoordigende organen de inlichtingen die deze organen nodig hebben voor de uitoefening van hun taken.

Bij de informatieverstrekking geldt dat

  • Relevante informatie in een zo vroeg mogelijk stadium wordt verschaft;

  • Informatie op hoofdlijnen wordt verstrekt, behalve als een detail (politiek) relevant is of als er specifiek om is gevraagd;

  • Schriftelijke inlichtingen zendt het bestuur (dagelijks bestuur, algemeen bestuur en/of voorzitter) rechtstreeks naar en gelijktijdig aan de vertegenwoordigende organen en in cc aan de colleges van de deelnemers. Indien de informatie wordt verstrekt door dagelijks bestuur of voorzitter dan wordt het algemeen bestuur vooraf geïnformeerd. 

Artikel 17: Aanwijzing

  • 1. De voorzitter wordt in de eerste vergadering van iedere zittingsperiode van het algemeen bestuur door en uit het algemeen bestuur aangewezen.

  • 2. Bij afwezigheid of ontstentenis van de voorzitter wordt hij vervangen door de plaatsvervangend voorzitter. Deze wordt aangewezen tijdens de eerste vergadering van het algemeen bestuur van iedere zittingsperiode door het algemeen bestuur uit de leden van het dagelijks bestuur.

§3. Dagelijks bestuur

Artikel 18 Samenstelling

  • 1. Het dagelijks bestuur bestaat uit de voorzitter, het door Gedeputeerde Staten aangewezen lid van het algemeen bestuur en drie andere leden, door en uit het algemeen bestuur aan te wijzen.

  • 2. De voorzitter van het openbaar lichaam is voorzitter van het algemeen bestuur en tevens van het dagelijks bestuur .

  • 3. Eén lid wordt door en uit het algemeen bestuur aangewezen van de colleges van de gemeenten Den Helder, Hollands Kroon, Schagen en Texel.

  • 4. Eén lid wordt door en uit het algemeen bestuur aangewezen van de colleges van de gemeenten Alkmaar, Bergen, Castricum, Heiloo en Dijk en Waard.

  • 5. Eén lid wordt door en uit het algemeen bestuur aangewezen van de colleges van de gemeenten Drechterland, Enkhuizen, Hoorn, Koggenland, Medemblik, Opmeer en Stede Broec.

  • 6. Indien één lid van de op grond van de leden 1 of 3 tot en met 5 als voorzitter voor het dagelijks bestuur wordt aangewezen, kiest het algemeen bestuur uit zijn midden een ander vijfde lid voor het dagelijks bestuur. Dit lid is afkomstig uit de colleges van de gemeenten of de provincie, waaruit de voorzitter aangewezen is.

  • 7. Elk lid van het dagelijks bestuur, behalve de voorzitter, heeft één stem in het dagelijks bestuur. Indien bij stemming, anders dan over personen voor het doen van benoemingen, voordrachten of aanbevelingen, de stemmen staken, wordt opnieuw gestemd. Bij het staken van de stemmen andermaal over hetzelfde voorstel, beslist de voorzitter.

  • 8. Het dagelijks bestuur vertegenwoordigt nimmer meer dan 49 van de in totaal 100 stemmen in het algemeen bestuur.

  • 9. Het dagelijks bestuur stelt een reglement van orde voor zijn vergaderingen en andere werkzaamheden vast.

Artikel 19 Ontslag

  • 1. Een lid van het dagelijks bestuur kan te allen tijde ontslag nemen. Hij doet daarvan schriftelijk mededeling aan het algemeen bestuur.

  • 2. De aanwijzing van een lid van het dagelijks bestuur ter vervulling van een plaats die door ontslag of om andere redenen is opengevallen, vindt plaats uiterlijk acht weken na dat openvallen.

  • 3. Een lid van het dagelijks bestuur verliest zijn functie wanneer hij ophoudt lid van het algemeen bestuur te zijn.

§4. Commissies

Artikel 20: Adviescommissies

Het algemeen bestuur kan commissies van advies instellen. Het regelt de bevoegdheden en de samenstelling.

Artikel 21: Participatieregeling

Op grond van de artikelen 4 tot en met 6 zijn aan de omgevingsdienst adviserende, ondersteunende en uitvoerende werkzaamheden op het gebied van vergunningverlening, toezicht en handhaving van de fysieke leefomgeving in mandaat opgedragen. De participatie van ingezetenen en andere belanghebbenden vindt plaats bij de voorbereiding, uitvoering en evaluatie van beleid bij onze deelnemers. In verband hiermee stelt de omgevingsdienst geen participatieregeling op.

Hoofdstuk 4: Bevoegdheden van het bestuur

§1. Bevoegdheden algemeen bestuur

Artikel 22: Bevoegdheden algemeen bestuur

  • 1. Het algemeen bestuur staat aan het hoofd van de omgevingsdienst.

  • 2. Alle bevoegdheden, bedoeld in de regeling, berusten bij het algemeen bestuur voor zover deze niet bij of krachtens de wet of deze regeling aan het dagelijks bestuur of de voorzitter zijn toegekend.

  • 3. Onverminderd het bepaalde in artikel 57 van de wet is het algemeen bestuur in ieder geval bevoegd tot:

    • a.

      Het vaststellen van de begroting en jaarrekening;

    • b.

      Het vaststellen van beleidsregels waarmee de andere organen van de omgevingsdienst rekening houden bij de uitoefening van hun bevoegdheden;

  • 4. Het algemeen bestuur is bevoegd tot de oprichting van en de deelneming in stichtingen, maatschappen, vennootschappen, verenigingen, coöperaties en onderlinge waarborgmaatschappijen als dat in het bijzonder aangewezen is voor de behartiging van het daarmee te dienen openbaar belang.

§2. Bevoegdheden dagelijks bestuur

Artikel 23: Bevoegdheden dagelijks bestuur

  • 1. Het dagelijks bestuur is in ieder geval bevoegd:

    • a.

      het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam te voeren, voor zover niet bij of krachtens de wet of de regeling het algemeen bestuur of de voorzitter hiermee is belast;

    • b.

      beslissingen van het algemeen bestuur voor te bereiden en uit te voeren;

    • c.

      regels vast te stellen over de ambtelijke organisatie van het openbaar lichaam;

    • d.

      tot privaatrechtelijke rechtshandelingen van het openbaar lichaam te besluiten, met uitzondering van privaatrechtelijke rechtshandelingen als bedoeld in artikel 55a van de Wet gemeenschappelijke regelingen;

    • e.

      te besluiten namens het openbaar lichaam, het dagelijks bestuur of het algemeen bestuur rechtsgedingen, bezwaarprocedures of administratief beroepsprocedures te voeren of handelingen ter voorbereiding daarop te verrichten, tenzij het algemeen bestuur, voor zover het algemeen bestuur aangaat, in voorkomende gevallen anders beslist.

  • 2. Het dagelijks bestuur neemt, ook alvorens is besloten tot het voeren van een rechtsgeding, alle conservatoire maatregelen en doet wat nodig is ter voorkoming van verjaring of verlies van recht of bezit.

Artikel 24: Verantwoording

  • 1. Het dagelijks bestuur en elk van zijn leden afzonderlijk zijn aan het algemeen bestuur verantwoording schuldig over het door het dagelijks bestuur gevoerde bestuur.

  • 2. Het algemeen bestuur kan besluiten een lid van het dagelijks bestuur ontslag te verlenen, indien dit lid het vertrouwen van het algemeen bestuur niet meer bezit. Op het ontslagbesluit is artikel 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing. De rechter treedt niet in de beoordeling van de gronden waarop het algemeen bestuur tot ontslag van een lid van het dagelijks bestuur heeft besloten.

Artikel 25: Inlichtingen

  • 1. Het dagelijks bestuur geeft het algemeen bestuur alle inlichtingen die het algemeen bestuur voor de uitoefening van zijn taak nodig heeft.

  • 2. Twee keer per jaar, over het tijdvak van de eerste 4 maanden en het tijdvak van de eerste 8 maanden van het begrotingsjaar, licht het dagelijks bestuur het algemeen bestuur door middel van een bestuursrapportage in over de voortgang van de realisatie van de doelstellingen en over de afwijkingen op de daarvoor beschikbaar gestelde budgetten. Hierin zal ook aandacht worden besteed aan nieuwe ontwikkelingen, actualisering van het financieel perspectief, van het risicoprofiel en het weerstandvermogen alsmede de relevante besluitvorming van het algemeen bestuur.

§3. Bevoegdheden voorzitter

Artikel 26: Bevoegdheden voorzitter

  • 1. De voorzitter vertegenwoordigt het openbaar lichaam in en buiten rechte.

  • 2. De voorzitter kan de in het eerste lid bedoelde vertegenwoordiging opdragen aan een door hem aan te wijzen persoon.

  • 3. De voorzitter bevordert de goede behartiging van de zaken van het openbaar lichaam en ondertekent de stukken die van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur uitgaan.

Hoofdstuk 5: Ambtelijke organisatie

Artikel 27: ambtelijk apparaat, secretaris en directeur

  • 1. De omgevingsdienst heeft een ambtelijk apparaat, met aan het hoofd een directeur. De directeur is, onder verantwoording van het dagelijks bestuur, belast met de dagelijkse leiding en de zorg voor een juiste taakvervulling van de omgevingsdienst.

  • 2. De directeur is zowel ambtelijk secretaris van het algemeen bestuur als van het dagelijks bestuur.

  • 3. De directeur staat het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur, de voorzitter en eventuele commissies bij de uitoefening van hun taak terzijde.

  • 4. De directeur is in de vergaderingen van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur aanwezig.

  • 5. De directeur draagt zorg voor:

    • a.

      het voorbereiden, agenderen en notuleren van de vergaderingen van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur;

    • b.

      het coördineren en bewaken van en zorgdragen voor de uitvoering van de besluitvorming van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur.

  • 6. De directeur ondertekent als secretaris mede alle stukken die van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur uitgaan.

  • 7. Het dagelijks bestuur stelt in een instructie nadere regels vast betreffende de taak en de bevoegdheid van de directeur.

  • 8. Het dagelijks bestuur regelt de vervanging van de directeur.

Hoofdstuk 6: Financiën en beheer van de omgevingsdienst

§1. Begroting

Artikel 28 Voorbereiding begroting

  • 1. Het dagelijks bestuur zendt uiterlijk 15 december van het jaar voorafgaande aan dat waarin de kadernota wordt vastgesteld, in elk geval twaalf weken voordat zij aan het algemeen bestuur wordt aangeboden, de algemene financiële en beleidsmatige kaders (kadernota), opgesteld conform de Financiële Uitgangspunten Gemeenschappelijke regelingen Noord-Holland Noord aan de vertegenwoordigende organen van de deelnemers.

  • 2. De vertegenwoordigende organen van de deelnemers kunnen voor 1 maart hun zienswijze op de kadernota naar voren brengen.

  • 3. Het dagelijks bestuur van de gemeenschappelijke regeling stelt de vertegenwoordigende organen van de deelnemers voorafgaande aan het vaststellen van de kadernota schriftelijk en gemotiveerd in kennis van zijn oordeel over de zienswijze, bedoeld in het tweede lid, alsmede van de eventuele conclusies die het daaraan verbindt.

  • 4. Het algemeen bestuur stelt de kadernota vóór 15 maart vast.

  • 5. Het algemeen bestuur geeft in het besluit aan wat de overwegingen zijn geweest met betrekking tot de zienswijzen.

  • 6. Het dagelijks bestuur zendt het besluit en de kadernota aan de vertegenwoordigende organen van de deelnemers, binnen twee weken na de vaststelling als bedoeld in het vierde lid.

Artikel 29: De meerjarenbeleidsplannen

  • 1. Het dagelijks bestuur van de gemeenschappelijke regeling biedt een concept meerjarenbeleidsplan uiterlijk twaalf weken voordat zij aan het algemeen bestuur wordt aangeboden, aan de vertegenwoordigende organen van de deelnemers aan voor zienswijze.

  • 2. De vertegenwoordigende organen van de deelnemers geven binnen 10 weken na ontvangst van het concept meerjarenbeleidsplan hun zienswijze hierover aan het dagelijks bestuur van de gemeenschappelijke regeling.

  • 3. Het dagelijks bestuur van de gemeenschappelijke regeling stelt de vertegenwoordigende organen van de deelnemers voorafgaande aan het vaststellen van het meerjarenbeleidsplan schriftelijk en gemotiveerd in kennis van zijn oordeel over de zienswijze, bedoeld in het tweede lid, alsmede van de eventuele conclusies die het daaraan verbindt.

Artikel 30: Vaststelling begroting

  • 1. Het dagelijks bestuur stelt een ontwerp- begroting op conform de financiële uitgangspunten Gemeenschappelijke regelingen.

  • 2. Het dagelijks bestuur zendt de ontwerpbegroting uiterlijk twaalf weken voordat zij aan het algemeen bestuur wordt aangeboden, toe aan de vertegenwoordigende organen van de deelnemers.

  • 3. De colleges dragen er zorg voor dat de ontwerp- begroting voor een ieder ter inzage wordt gelegd en, tegen betaling van de kosten, algemeen verkrijgbaar wordt gesteld. Van de terinzagelegging en de verkrijgbaarheid geschiedt openbare kennisgeving.

  • 4. De vertegenwoordigende organen van de deelnemers kunnen tot uiterlijk 25 juni hun zienswijze over de ontwerp- begroting naar voren brengen. Het dagelijks bestuur voegt de commentaren waarin deze zienswijze is vervat bij de ontwerp- begroting, zoals deze aan het algemeen bestuur wordt aangeboden.

  • 5. Het dagelijks bestuur van de gemeenschappelijke regeling stelt de vertegenwoordigende organen van de deelnemers vóór 15 juli schriftelijk en gemotiveerd in kennis van zijn oordeel over de zienswijze, bedoeld in het vierde lid, alsmede van de eventuele conclusies die het daaraan verbindt .

  • 6. Het algemeen bestuur stelt de begroting vast in het jaar voorafgaande aan dat waarvoor zij dient.

  • 7. In de begroting wordt vastgelegd welke bijdrage elke deelnemer verschuldigd is voor de door hem aan de omgevingsdienst opgedragen taken als bedoeld in de artikelen 4 en 5.

  • 8. Nadat deze is vastgesteld, zendt het algemeen bestuur, zo nodig, de begroting aan de vertegenwoordigende organen van de deelnemers, die ter zake bij de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties hun zienswijze naar voren kunnen brengen.

  • 9. Het dagelijks bestuur zendt de begroting binnen twee weken na de vaststelling, doch in ieder geval voor 15 september van het jaar voorafgaande aan dat waarvoor de begroting dient, aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

  • 10. Het bepaalde in het tweede, vijfde en achtste lid is mede van toepassing op besluiten tot wijziging van de begroting, met dien verstande dat voor de datum in lid 4 in dat geval een andere datum kan worden aangegeven.

  • 11. Van het bepaalde in het voorgaande lid kan worden afgeweken indien de begrotingswijziging niet van invloed is op de hoogte van de bijdrage van de deelnemers.

§2. Jaarrekening

Artikel 31: Vaststelling

  • 1. Het algemeen bestuur stelt de jaarrekening vast in het jaar volgende op het jaar waarop deze betrekking heeft.

  • 2. Het dagelijks bestuur zendt de voorlopige jaarrekening, die is opgesteld conform de financiële uitgangspunten Gemeenschappelijke regelingen, inclusief het accountantsrapport, uiterlijk twaalf weken voordat zij aan het algemeen bestuur wordt aangeboden, toe aan de vertegenwoordigende organen van de deelnemers.

  • 3. De vertegenwoordigende organen van de deelnemers kunnen tot uiterlijk 25 juni bij het dagelijks bestuur hun zienswijze over de concept bestemming van het rekeningresultaat naar voren brengen.

  • 4. Het dagelijks bestuur van de gemeenschappelijke regeling stelt de vertegenwoordigende organen van de deelnemers voorafgaande aan het vaststellen van de jaarrekening schriftelijk en gemotiveerd in kennis van zijn oordeel over de zienswijze, bedoeld in het derde lid, alsmede van de eventuele conclusies die het daaraan verbindt. Het dagelijks bestuur voegt de commentaren waarin deze zienswijzen zijn vervat bij de voorlopige jaarrekening, zoals deze aan het algemeen bestuur wordt aangeboden.

  • 5. Het dagelijks bestuur zendt de jaarrekening binnen twee weken na de vaststelling, doch in ieder geval uiterlijk 15 juli van het jaar volgende op het jaar waarop deze betrekking heeft, aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

Artikel 32: Resultaatsbestemming

  • 1. Indien de rekening sluit met een batig saldo, besluit het algemeen bestuur, met inachtneming van artikel 31, dit saldo geheel of ten dele:

    • a.

      te bestemmen voor de algemene reserve of de bestemmingsreserve;

    • b.

      uit te keren aan de deelnemers naar rato van ieders bijdrage, zoals deze op basis van artikel 30, zevende lid, van deze regeling is vastgesteld voor het jaar waarop de jaarrekening betrekking heeft;

  • 2. Indien de rekening sluit met een nadelig saldo, besluit het algemeen bestuur, met inachtneming van artikel 31, dit saldo geheel of ten dele af te boeken van de algemene reserves, voor zover aanwezig. Indien het algemeen bestuur dit noodzakelijk oordeelt, wordt een plan opgesteld dat is gericht op het afbouwen en/of dekken van het nadelig exploitatiesaldo, waarbij tevens wordt bepaald of en zo ja, tot welk bedrag de deelnemers zullen bijdragen in het nadelig exploitatiesaldo. Dit plan wordt eerst vastgesteld door het algemeen bestuur nadat de vertegenwoordigende organen van de deelnemers gedurende een termijn van ten minste twaalf weken in de gelegenheid zijn gesteld hierover hun mening te geven.

  • 3. Wanneer het algemeen bestuur overeenkomstig het gestelde in het tweede lid een besluit heeft genomen omtrent het bijdragen door de deelnemers in het nadelig exploitatiesaldo, dan wordt dit door de deelnemers gedragen naar rato van ieders bijdrage, zoals deze op basis van artikel 30, zevende lid, van deze regeling is vastgesteld voor het jaar waarop de jaarrekening betrekking heeft.

§3. Beheer en garantstelling

Artikel 33: Financiële administratie

Het algemeen bestuur stelt een reglement vast met betrekking tot de organisatie van de financiële administratie en het financieel beheer van de omgevingsdienst.

Artikel 34: Betaling

  • 1. De deelnemers betalen voor aanvang van een kwartaal 25 procent van de jaarlijkse bijdrage voor het betreffende boekjaar zoals dat is vastgesteld in de begroting.

  • 2. De definitieve afrekening vindt plaats binnen twee maanden na vaststelling van de jaarrekening.

Artikel 35: Garantstelling

De deelnemers zullen er steeds zorg voor dragen dat de omgevingsdienst te allen tijde over voldoende middelen beschikt om aan al zijn verplichtingen jegens derden te voldoen.

Hoofdstuk 7: Wijziging, toetreding, uittreding en opheffing

Artikel 36: Wijziging van de regeling

  • 1. Een deelnemer alsmede het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur kunnen voorstellen doen voor wijziging van de regeling.

  • 2. Wijziging van deze regeling kan geschieden indien de bevoegde bestuursorganen van ten minste drie vierde van het aantal deelnemers, vertegenwoordigende ten minste twee derde van het aantal stemmen in het algemeen bestuur hiertoe besluiten.

  • 3. De deelnemers besluiten niet tot wijziging dan nadat zij ingevolge artikel 51, tweede lid, of ingevolge een soortgelijk artikel in de wet toestemming hebben gekregen van hun vertegenwoordigende organen.

  • 4. De wijziging wordt op de gebruikelijke wijze bekendgemaakt.

  • 5. De wijziging bepaalt wanneer deze in werking treedt.

Artikel 37: Toetreding

  • 1. Tot de regeling kunnen uitsluitend colleges van gemeenten, dagelijkse besturen van waterschappen en dagelijkse besturen van andere openbare lichamen, waartoe ook de Minister behoort die het aangaat, toetreden.

  • 2. Toetreding is mogelijk op ieder moment.

  • 3. Het betreffende bestuursorgaan dat wil toetreden, dient hiertoe een verzoek in bij het dagelijks bestuur. Het betreffende bestuursorgaan voegt hierbij het besluit tot toestemming als bedoeld in artikel 51, tweede lid, of ingevolge een soortgelijk artikel van de wet.

  • 4. Het dagelijks bestuur brengt het verzoek ter kennis van het algemeen bestuur en geeft daarbij een advies over de toetreding.

  • 5. Toetreding kan geschieden nadat het algemeen bestuur hiertoe heeft besloten.

  • 6. Een lid van het algemeen bestuur kan slechts voor toetreding stemmen, dan nadat hij hiervoor de instemming van het college dat hem heeft aangewezen heeft verkregen. Dit college kan deze instemming pas verlenen na verkregen toestemming van zijn vertegenwoordigend orgaan als bedoeld in artikel 51, tweede lid, of ingevolge een soortgelijk artikel van de wet.

Artikel 38: Uittreding

  • 1. Gedurende een termijn van 4 jaar, te rekenen vanaf de datum van deelname aan/toetreding tot de regeling, is uittreding niet mogelijk.

  • 2. Een deelnemer kan (geheel of gedeeltelijk) uittreden door toezending aan het algemeen bestuur van de daartoe strekkende besluiten van het vertegenwoordigende orgaan en het college van de deelnemer. De procedure voor uittreding vangt aan op de dag nadat het algemeen bestuur de betreffende besluiten heeft ontvangen. Van gedeeltelijke uittreding is sprake indien de deelnemer slechts een deel van de door het samenwerkingsverband ten behoeve van deze deelnemer uitgevoerde taken, als bedoeld in artikel 5 van deze regeling, wenst terug te nemen. De besluiten tot een vermindering van taken zoals bedoeld in artikel 5, leden 4 en 5, van deze Regeling wordt gelijkgesteld aan een (gedeeltelijke) uittreding voor wat betreft deze taken. Alle leden van onderhavig artikel zijn daarom tevens van toepassing in geval van vermindering van taken. Dit betekent dat onder ‘uittreden’ steeds ook wordt verstaan ‘vermindering van taken’.

  • 3. Het dagelijks bestuur zendt de besluiten tot (gedeeltelijke) uittreding van een deelnemer aan de vertegenwoordigende organen en colleges van de overige deelnemers.

  • 4. Uittreding, geheel of gedeeltelijk, geschiedt per 1 januari van enig jaar, waarbij een opzegtermijn van tenminste één jaar in acht wordt genomen.

  • 5. Na ontvangst van de in het tweede lid bedoelde besluiten, komen de uittredende deelnemer en het dagelijks bestuur, uiterlijk 6 maanden voor de datum van uittreding, een conceptuittredingsregeling overeen. De concept-uittredingsregeling wordt door de deelnemers vastgesteld. Hierbij worden de belangen van de uittredende deelnemer en die van de achterblijvende deelnemers op reële en evenwichtige wijze afgewogen. In de conceptuittredingsregeling worden de volgende gevolgen van de uittreding opgenomen. De personele, juridische, organisatorische en financiële gevolgen, waaronder de gevolgen voor het vermogen, van de uittreding worden geïnventariseerd. Voorts bevat de concept-uittredingsregeling de wijze waarop met deze gevolgen kan of moet worden omgegaan, de voorwaarden voor uittreding, de hoogte van de uittreedsom en de overname van personeel en/of overige verplichtingen door de uittredende deelnemer. Indien blijkt dat, als gevolg van een mogelijk verlies aan arbeidsplaatsen, een overleg met de bij de sector betrokken vakbonden noodzakelijk is ten behoeve van het opstellen van een sociaal plan, wordt de conclusie van dit overleg opgenomen in de conceptuittredingsregeling.

  • 6. Indien het algemeen bestuur constateert dat de besluiten tot uittreding van de bestuursorganen van de deelnemer de vraag oproepen of continuering van de samenwerking in de gemeenschappelijke regeling Omgevingsdienst Noord-Holland Noord redelijkerwijs nog wel mogelijk is, doet zij de deelnemers een voorstel tot opheffing van de gemeenschappelijke regeling Omgevingsdienst Noord-Holland Noord als bedoeld in artikel 39 van deze regeling.

  • 7. Het algemeen bestuur van Omgevingsdienst Noord-Holland Noord en de uittredende deelnemer zullen zich inspannen om de nadelige gevolgen van de uittreding voor het openbaar lichaam en de uittredende deelnemer zo veel mogelijk te beperken, bijvoorbeeld door personeel of andere verplichtingen over te nemen of anderszins in stand te doen houden.

  • 8. Bij het vaststellen van de hoogte van de uittreedsom is het uitgangspunt dat de uittredende deelnemer de reële schade van het openbaar lichaam én de overblijvende deelnemers dient te vergoeden, die rechtstreeks gevolg is van het (gedeeltelijk) uittreden uit de gemeenschappelijke regeling. Bij het bepalen van de hoogte van de schade wordt in beginsel een afbouwperiode van 5 jaar gehanteerd, te rekenen vanaf de datum van uittreding.

  • 9. De hoogte van de uittreedsom als bedoeld in lid 8 wordt slechts verhoogd indien er sprake is van substantiële langlopende en niet te mitigeren financiële verplichtingen, indien vast staat dat deze zich zullen voor doen én in die becijferde omvang, waarbij de bijdrage in de kosten door de uittredende deelnemer naar rato wordt vastgesteld.

  • 10. De uittreedsom bestaat uit de zakelijke gerechtvaardigde kosten, te weten de kosten die rechtstreeks ontstaan uit de uittreding (frictiekosten) en de bijdragen aan de overtollige kosten (desintegratiekosten) in de in lid 8 genoemde afbouwperiode, waarbij geen verrekening van het vermogen plaats vindt.

  • 11. Op de uittreedsom wordt het aandeel van de uittredende deelnemer in de algemene reserve van het openbaar lichaam op de datum van uittreding in mindering gebracht, voor zover deze algemene reserve het benodigde weerstandsvermogen overschrijdt. Het aandeel in de algemene reserve wordt berekend naar rato van de bijdrage die de uittredende deelnemer verschuldigd is als bedoeld in artikel 30, lid 7. Indien er sprake is van een tekort in de algemene reserve ten opzichte van het benodigde weerstandsvermogen wordt de uittreedsom met dit tekort verhoogd overeenkomstig de hiervoor benoemde berekeningswijze.

  • 12. Onder frictiekosten wordt verstaan alle incidentele kosten in verband met de uittreding van de deelnemer, zoals de kosten van inhuur externe dienstverlening, kosten onderzoek accountant, kosten boventallig primair personeel, kosten opstellen sociaal plan, kosten boventallig decentrale personele overhead, kosten afwaardering activa.

    De frictiekosten komen volledig ten laste van de uittredende deelnemer.

  • 13. Onder desintegratiekosten wordt verstaan alle doorbelaste kosten als gevolg van overcapaciteit in personele en materiele sfeer en andere verplichtingen, die ontstaan als direct gevolg van de uittreding gedurende de in lid 8 genoemde afbouwperiode.

    De desintegratiekosten die direct aan de uittredende deelnemer kunnen worden toegerekend, komen integraal voor rekening van de uittredende deelnemer voor de duur van maximaal 5 jaar. Desintegratiekosten die niet direct aan de uittredende deelnemer kunnen worden toegerekend, zoals investeringskosten, afschrijvingskosten, kantoorhuur, salariskosten en inhuur van personeel etc. komen naar rato van de kostenverdeelsleutel als bedoel in artikel 30 van de regeling, voor rekening van de uittredende deelnemer bij algehele uittreding. Bij gedeeltelijke uittreding komen de desintegratiekosten voor rekening van de uittredende deelnemer naar rato van uittreding.

  • 14. De kosten als bedoeld in lid 12 en lid 13 worden door de accountant van het openbaar lichaam bepaald aan de hand van de jaarrekeningen over de afgelopen 3 jaar voorafgaand aan de datum van uittreding. De beoordeling van de kosten van uittreden wordt gebaseerd op de feiten en omstandigheden die bekend zijn op het moment van de daadwerkelijke uittreding.

  • 15. Met het oog op het vaststellen van de hoogte van de uittreedsom, als bedoeld in het achtste t/m tiende lid, vragen de uittredende deelnemer en het dagelijks bestuur gezamenlijk om een bindend advies aan een onafhankelijke externe deskundige. De kosten voor het inschakelen van de externe deskundige zijn, als onderdeel van de frictiekosten, voor rekening van de uittredende deelnemer.

  • 16. Het algemeen bestuur stelt de concept-uittredingsregeling inclusief de uitreedsom vast en stuurt deze aan de deelnemende bestuursorganen ter besluitvorming. De uittredingsregeling is vastgesteld indien tenminste twee derde van het aantal deelnemers hiertoe besluiten.

  • 17. Gedurende de periode tussen het besluit tot uittreding en effectuering daarvan is de uittredende deelnemer gehouden al haar verplichtingen na te komen.

  • 18. De uittreedsom dient binnen een termijn van 6 maanden na vaststelling als bedoeld in het zestiende lid door de uittredende deelnemer te zijn voldaan, tenzij in de uittredingsregeling een andere afspraak is gemaakt.

Artikel 39: Opheffing

  • 1. Deze regeling kan op voorstel van het algemeen bestuur worden opgeheven door een daartoe strekkend besluit van ten minste drie vierde van het aantal deelnemers vertegenwoordigende ten minste twee derde van het aantal stemmen in het algemeen bestuur, na toestemming van hun vertegenwoordigende organen.

  • 2. Het algemeen bestuur stelt een liquidatieplan vast om tot opheffing van de omgevingsdienst te komen. Het liquidatieplan voorziet in de verplichting van de deelnemers tot deelneming in de financiële gevolgen van de opheffing. Het liquidatieplan voorziet ook in de gevolgen die de opheffing heeft voor het personeel.

  • 3. Bij ontbinding van de omgevingsdienst in verband met opheffing van de regeling of anderszins, blijft de omgevingsdienst voortbestaan voor zover dat voor de vereffening van het vermogen noodzakelijk is.

Hoofdstuk 8: Slotbepalingen

Artikel 40: Archief

  • 1. Archiefzorg

    Het dagelijks bestuur draagt zorg voor de archiefbescheiden van de organen van het openbaar lichaam.

  • 2. Archiefbeheer

    De directeur is belast met het beheer van de archiefbescheiden van de organen van het openbaar lichaam, voor zover deze niet zijn overgebracht naar de archiefbewaarplaats. Het dagelijks bestuur stelt voorschriften vast voor het beheer van de archiefbescheiden van de organen van het openbaar lichaam, die nog niet naar de archiefbewaarplaats zijn overgebracht.

  • 3. Archiefbewaarplaats

    Voor de bewaring van de over te brengen archiefbescheiden van de gemeentelijke organen van het openbaar lichaam wordt aangewezen de archiefbewaarplaats van Westfries Archief. Voor de bewaring van de over te brengen archiefbescheiden van het provinciale orgaan van het openbaar lichaam wordt aangewezen de archiefbewaarplaats van het Noord-Hollands Archief te Haarlem.

  • 4. Toezicht

    Met het toezicht op het beheer van de archiefbescheiden van de gemeentelijke organen van het openbaar lichaam, voor zover deze niet zijn overgebracht naar de archiefbewaarplaats, is belast de archivaris van Westfries Archief. Met het toezicht op het beheer van de archiefbescheiden van het provinciaal orgaan van het openbaar lichaam, voor zover deze niet zijn overgebracht naar de archiefbewaarplaats, is belast de archivaris van het Noord-Hollands Archief.

  • 5. Verantwoording

    • 1.

      De archivaris van Westfries Archief en de archivaris van het Noord-Hollands Archief brengen minimaal tweejaarlijks aan het dagelijks bestuur verslag uit over het toezicht op het beheer van de archiefbescheiden van de organen van het openbaar lichaam, die nog niet zijn overgebracht naar de archiefbewaarplaats.

    • 2.

      Het dagelijks bestuur brengt minimaal tweejaarlijks verslag uit aan het algemeen bestuur over de uitoefening van de aan hen opgedragen zorg voor de archiefbescheiden en de uitvoering van het archiefbeheer van de organen van het openbaar lichaam.

  • 6. Terbeschikkingstelling

    • 1.

      De deelnemers aan de regeling stellen aan het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam de archiefbescheiden beschikbaar, die nodig zijn voor de uitvoering van de overgedragen taken.

    • 2.

      De zorgdragers van partijen, genoemd in lid 1, stellen een verklaring van terbeschikkingstelling op waarin de periode van terbeschikkingstelling en het toezicht op het beheer van de terbeschikkingstelling gestelde archiefbescheiden worden geregeld.

  • 7. Beheer archiefbescheiden opgedragen taken

    • 1.

      De deelnemers aan de gemeenschappelijke regeling besteden het beheer van de archiefbescheiden, ontvangen en opgemaakt als gevolg van de opgedragen taken, uit aan de gemeenschappelijke regeling.

    • 2.

      Voor de uitvoering van het beheer zoals bepaald in het vorige lid, dragen de deelnemers de bevoegdheden voortvloeiende uit de Archiefwet, Archiefbesluit en Archiefregeling over aan het dagelijks bestuur van de gemeenschappelijke regeling.

Artikel 41 Klachtregelingen

  • 1. Het algemeen bestuur stelt, met inachtneming van titel 9.1 van de Algemene wet bestuursrecht, een interne klachtregeling vast.

  • 2. De Nationale ombudsman is, onverminderd het bepaalde in de Wet Nationale ombudsman, bevoegd tot behandeling van klachtschriften als bedoeld in titel 9.2 van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 42: Evaluatiebepaling

  • 1. Een evaluatie vindt minimaal 1 keer per 4 jaar plaats en heeft pas doorgang als de evaluatie en het betreffende onderwerp met een meerderheid van stemmen, uitgebracht door de deelnemers, wordt aangenomen.

  • 2. Het dagelijks bestuur van de regeling zorgt er voor dat 1 jaar vóór het tijdstip waarop een evaluatie zal plaatsvinden een signaal uit gaat naar de deelnemers van de regeling, met daarbij een procesbeschrijving over het aandragen van de onderwerpen en, wanneer een stemverhouding ontbreekt, het stemmen daarover.

  • 3. Wanneer met een evaluatie wordt ingestemd draagt het dagelijks bestuur zorg voor de uitvoering van de evaluatie.

  • 4. De uitvoering van de evaluatie begint met een procesbeschrijving met daarin een beschrijving van het onderwerp, de manier waarop de evaluatie wordt uitgevoerd en binnen welke termijn.

    De procesbeschrijving vermeldt ook of de evaluatie extra kosten voor de deelnemers tot gevolg heeft.

  • 5. Als de evaluatie conclusies en aanbevelingen bevat, dan verwerkt het dagelijks bestuur deze in een voorstel hoe hieraan gevolg wordt gegeven.

  • 6. De gevolgen als bedoeld in het vorige lid, kunnen aanleiding zijn om te betrekken in de daarop volgende evaluatieperiode.

Artikel 43: Duur regeling

  • 1. Deze Regeling is aangegaan voor onbepaalde tijd.

Artikel 44: Bekendmaking en inwerkingtreding

  • 1. Deze regeling wordt bekend gemaakt conform de geldende wettelijke bepalingen.

  • 2. Deze regeling treedt in werking op het in de bekendmaking genoemde tijdstip.

Artikel 45: Citeertitel

Deze regeling kan worden aangehaald als “Gemeenschappelijke regeling Omgevingsdienst Noord-Holland Noord.

Toelichting

Artikel 35

Deze wijziging is redactioneel van aard. Hiermee wijzigt het juridische kader dat reeds van toepassing is op grond van de huidige GR niet.

Ter verduidelijking wordt opgemerkt dat in geval van nationale of bovennationale wetswijzigingen dit artikel niet automatisch van toepassing is. De deelnemers spannen zich in dit soort situatie in om de taakwijziging die van rechtswege ontstaat in redelijkheid en in goed overleg te regelen. In dit soort situaties, bijvoorbeeld de invoering van de Ow (project warme overdracht bodemtaken), treden deelnemers en OD NHN voorts gezamenlijk in overleg om tot redelijke oplossingen te komen ten aanzien van de plustaken. De afspraken die hieruit volgen worden primair met elkaar vastgelegd in de dienstverleningsovereenkomst

Artikel 4, lid 2, van de GR regelt al wat heeft te gelden voor wijziging van de basistaken ten gevolge van wetswijzigingen in brede zin.

Ondertekening

Haarlem, 16 augustus 2021.

Gedeputeerde Staten van Noord-Holland,

A.T.H. van Dijk, voorzitter

R.M. Bergkamp, provinciesecretaris