Beleidsregels Bijzondere Bijstand gemeente Westerwolde 2020

Geldend van 22-01-2020 t/m heden met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2020

Intitulé

Beleidsregels Bijzondere Bijstand gemeente Westerwolde 2020

Het college van burgemeester en wethouders van Westerwolde,

gelet op artikel 35 van de Participatiewet,

besluit vast te stellen de:

Beleidsregels Bijzondere Bijstand gemeente Westerwolde 2020

Niet alle bijzondere kosten worden in de beleidsregels genoemd. Het beoordelen van het recht op bijzondere bijstand is een kwestie van maatwerk, waarbij het individualiseringsprincipe, zoals verwoord in artikel 18 Participatiewet, onverkort van toepassing is. Afwijking van de algemene uitgangspunten van deze beleidsregels blijft dus mogelijk.

1. Algemene context

De gemeente is grotendeels zelf verantwoordelijk voor de bijzondere bijstandsverlening en heeft daarom een grote mate van beleidsvrijheid. De algemene uitkering uit het Gemeentefonds is de bron van financiering.

Bijzondere bijstand wordt verstrekt, indien bijzondere omstandigheden in een individueel geval leiden tot noodzakelijke kosten waarin de algemene bijstand niet voorziet en waarvoor men zelf onvoldoende draagkracht heeft.

Bij de invulling van de beleidsvrijheid, is rekening gehouden met een aantal wettelijke randvoorwaarden. Zo is er geen sprake van volledige vrijheid. De bijzondere bijstandsverlening blijft een rechtsplicht van het college van burgemeester en wethouders.

Ook het individualiseringsprincipe, zoals verwoord in artikel 18 Participatiewet, is onverkort van toepassing. Dit houdt in dat burgemeester en wethouders de bijstand en de daaraan verbonden verplichtingen dienen af te stemmen op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de betrokken persoon en/of het gezin. Het betreft hier bij uitstek een kwestie van maatwerk. Afwijking van de algemene uitgangspunten van beleid blijft dus mogelijk.

De bijzondere situatie waarin belanghebbende verkeert, is het uitgangspunt bij de bijzondere bijstandsverlening. Dit betekent echter niet dat de bijzondere bijstandsverlening in strijd mag zijn met het landelijke inkomensbeleid. Dat blijft voorbehouden aan het Rijk.

Tevens geldt dat het beleid met betrekking tot voorliggende voorzieningen niet mag worden doorkruist. Dit houdt in dat in het algemeen geen bijstand mag worden verstrekt voor zover er - buiten de bijstandswet om - voorzieningen zijn waarop de persoon of het gezin aanspraak kan maken, ter verwerving van middelen of ter bekostiging van specifieke uitgaven. Indien bepaalde kosten uitdrukkelijk buiten de werkingssfeer van een voorliggende voorziening zijn gelaten, of hiervoor in het geheel geen vergoeding wordt toegekend, mag hiervoor geen bijstand worden toegekend, tenzij er zeer dringende redenen aanwezig zijn.

Uit de vaste jurisprudentie van de CRvB valt telkens weer af te leiden dat het college gehouden is een dwingende volgorde aan te houden bij de beoordeling van een aanvraag om bijzondere bijstand, nadat de mogelijkheden van de voorliggende voorziening zijn onderzocht (zie bijvoorbeeld CRvB 27-04-2010, nr. 09/1518 Wwb).

Het college dient de volgende vragen te beantwoorden:

  • 1.

    Doen de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt aangevraagd zich voor?

  • 2.

    En zo ja, zijn die kosten noodzakelijk in het individuele geval?

  • 3.

    En zo ja, vloeien de kosten voort uit de bijzondere omstandigheden?

Beantwoording van deze vragen wordt door de rechter in volle omvang getoetst. Worden de hierboven genoemde vragen door het college ten gunste van de aanvrager beantwoord, dan rest het college nog twee vragen die het moet beantwoorden. Bij die vragen heeft het college een zekere beoordelingsvrijheid. Daarbij oordeelt de rechter of het college in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen (zie bijvoorbeeld CRvB 15-09-2009, nr. 07/6946 Wwb). Het gaat om de vragen of de kosten kunnen worden voldaan uit:

  • 4.

    de bijstandsnorm of een inkomen op die hoogte; of de individuele inkomenstoeslag, het vermogen of het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm.

Bovenstaande is dan ook de manier waarop een aanvraag voor bijzondere bijstand dient te worden getoetst en afgehandeld. Hieronder volgen beleidsregels welke van toepassing zijn op de meest voorkomende aanvragen. Geeft dit onvoldoende houvast, dan wordt Schulinck geraadpleegd.

1.1. Begripsbepalingen

Voor de toepassing van deze beleidsregels worden dezelfde begripsbepalingen gehanteerd als in de Participatiewet, met uitzondering van:

  • a.

    wet: de Participatiewet;

  • b.

    vermogen: het vermogen als bedoeld in de wet, waarbij artikel 34 tweede lid sub a van de wet wel van toepassing is;

  • c.

    inkomen: het inkomen als bedoeld in de wet, uitgezonderd de inkomensbestanddelen genoemd in artikel 31 tweede lid Participatiewet en artikel 36 Participatiewet;

  • d.

    draagkracht: het deel van het vermogen en de inkomsten, dat in aanmerking wordt genomen bij de beoordeling van de aanvraag om bijstand;

  • e.

    tijdige aanvraag: een aanvraag is tijdig ingediend wanneer de kosten nog niet zijn betaald en de kosten niet langer dan twee maanden voor datum aanvraag zijn ontstaan of de beschikking van een (gedeeltelijke) voorliggende voorziening niet ouder is /zijn dan 2 maanden.

1.2. Draagkracht in inkomen

  • 1.

    Voor bijzondere bijstand geldt dat het inkomen in principe niet meer mag bedragen dan 110% van de geldende bijstandsnorm.

  • 2.

    Het inkomen boven 110% van de relevante bijstandsnorm als bedoeld in hoofdstuk 3 van de Participatiewet wordt volledig als draagkracht in aanmerking genomen.

  • 3.

    In afwijking van het gestelde in lid 1 en 2 wordt al het inkomen tot de draagkracht gerekend dat de relevante bijstandsnorm als bedoeld in hoofdstuk 3 van de wet overschrijdt, indien de bijzondere bijstand betrekking heeft op woonkosten, inrichtingskosten, alsmede bijstand voor levensonderhoud aan jongeren van 18 t/m 20 jaar.

  • 4.

    Bij de draagkrachtberekening wordt rekening gehouden met hogere woonlasten.

1.3. Vermogen

Op grond van artikel 35 Participatiewet worden bij de bijzondere bijstandsverlening vermogensbestanddelen in aanmerking genomen die bij de algemene bijstandsverlening buiten beschouwing blijven. Het gaat daarbij om artikel 34, lid 2 Participatiewet:

  • a.

    algemeen gebruikelijke goederen;

  • b.

    het vrij te laten vermogen;

  • c.

    in de eigen woning gebonden vermogen minder dan de geldende vermogensvrijlating;

  • d.

    vergoedingen voor immateriële schade.

De onderdelen a. tot en met c. worden vrijgelaten bij de vaststelling van het vermogen. Het overige vermogen wordt volledig als financiële draagkracht aangemerkt. Indien het gaat om leenbijstand voor woninginrichting kan hier wel naar gekeken worden.

Indien er al een krediethypotheek is gevestigd, geldt dat bijzondere bijstand daar ook onder valt.

Indien er nog geen krediethypotheek is gevestigd, wordt deze alleen gevestigd als de hoogte van de bijzondere bijstand gerekend over 12 maanden meer bedraagt dan € 2500,00. De bijstand wordt dan verstrekt in de vorm van een lening.

1.4. Draagkracht

  • 1.

    De draagkracht wordt telkens vastgesteld voor een periode van 12 maanden, beginnend op de eerste dag van de maand waarin de bijstandsaanvraag is ingediend of dat de bijstand wordt toegekend. Voor bewindvoeringskosten wordt de draagkracht per kalenderjaar vastgesteld.

  • 2.

    In afwijking van lid 1 wordt voor belanghebbenden die een bijstandsuitkering voor levensonderhoud op grond van de Participatiewet ontvangen, de draagkrachtperiode vastgesteld tot het moment waarop die bijstandsuitkering wordt beëindigd, beginnend op de eerste dag van de maand waarin de aanvraag bijzondere bijstand is ingediend of dat de bijzondere bijstand wordt toegekend, tenzij de individuele situatie aanleiding vormt hiervan af te zien.

  • 3.

    Voor belanghebbenden, zoals genoemd in lid 2 van dit artikel, wordt de draagkracht op nihil vastgesteld.

  • 4.

    Voor belanghebbenden, zoals genoemd in lid 2 van dit artikel, kan het bijstandsrecht binnen de draagkrachtperiode incidenteel worden toegekend, voor een gedeelte van de draagkrachtperiode of gedurende de gehele draagkrachtperiode.

  • 5.

    Bij periodieke bijzondere kosten kan de draagkracht naar evenredigheid worden toegerekend aan de maanden van het jaar.

  • 6.

    De draagkracht wordt herzien, indien het inkomen of het vermogen met minimaal 5% stijgt of daalt.

1.5. Geldlening

Bijzondere bijstand wordt verstrekt in de vorm van een geldlening wanneer het bijstand betreft voor:

  • a.

    duurzame gebruiksgoederen (indien borgtocht niet mogelijk is);

  • b.

    kosten waarbij er sprake is van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid.

1.6. Geldlening voor duurzame gebruiksgoederen (leenbijstand)

Indien bijzondere bijstand wordt verstrekt voor duurzame gebruiksgoederen, dan wordt dit verstrekt in de vorm van een geldlening, met inachtneming van de navolgende bepalingen.

  • 1.

    De geldlening wordt afgestemd op de persoonlijke omstandigheden van de persoon of het gezin.

  • 2.

    De geldlening wordt gedurende de uitkering afgelost met tenminste een bedrag gelijk aan tenminste 6% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm (inclusief vakantietoeslag).

  • 3.

    Indien het inkomen uitgaat boven de van toepassing zijnde bijstandsnorm (inclusief vakantie-uitkering), dan wordt de aflossingscapaciteit opnieuw vastgesteld.

  • 4.

    Indien tenminste gedurende 36 maandelijkse termijnen volledig aan de aflossings- verplichtingen is voldaan, dan wordt het resterende bedrag kwijtgescholden.

  • 5.

    Indien de verstrekking van de geldlening het gevolg is van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid in de voorziening van het bestaan, dient de aflossingsduur tenminste 48 maanden te bedragen.

  • 6.

    Bij de invordering van de geldlening na beëindiging van de uitkering zal worden aangesloten bij de bepalingen in de beleidsregels Terugvordering en verhaal op basis van de Participatiewet, IOAW/IOAZ en Bbz 2004.

1.7. Maximale geldlening voor volledige woninginrichting

  • 1.

    Indien een belanghebbende in de bijzondere omstandigheid verkeert en buiten eigen toedoen niet kan beschikken over een eigen woninginrichting en hiervoor redelijkerwijs niet heeft kunnen reserveren, dan kan maximaal een geldlening (leenbijstand) worden verstrekt tot:

    • a.

      € 3.000,-- voor een alleenstaande in een zelfstandige woning;

    • b.

      € 1.800,-- wanneer er sprake is van een onzelfstandig woonruimte (bv. een kamer);

    • c.

      € 4500,-- voor gehuwden, geregistreerd partners of samenwonenden;

    • d.

      voor inwonende minderjarige kinderen wordt bovenop de onder lid a tot en met c genoemde bedragen een bedrag van maximaal € 400,-- per kind verstrekt, met een totaalmaximum van € 1200,--.

  • 2.

    De geldlening wordt verstrekt met inachtneming van het bepaalde in artikel 6.

  • 3.

    In afwijking van artikel 34, lid 3 Participatiewet bedraagt de vermogensvrijlating voor de geldlening voor een volledige woninginrichting € 1000,--.

1.8. Collectieve zorgverzekering

  • 1.

    Het inkomen voor deelname aan de collectieve zorgverzekering mag op het moment van toetreding niet meer bedragen dan 130% van de relevante bijstandsnorm als bedoeld in hoofdstuk 3 van de Participatiewet,

  • 2.

    Voor deelname aan de collectieve zorgverzekering wordt het vermogen, zoals bedoeld in artikel 34 Participatiewet, buiten beschouwing gelaten.

  • 3.

    Het recht op deelname aan de collectieve zorgverzekering eindigt, indien de belanghebbende niet meer in de gemeente woont.

  • 4.

    Het recht op deelname aan de collectieve zorgverzekering eindigt, indien de belanghebbende een premieschuld van meer dan 2 maanden heeft opgebouwd;

  • 5.

    Het recht op deelname aan de collectieve zorgverzekering voor belanghebbende eindigt na controle wanneer het inkomen sinds de toetreding of een vorige controle is gestegen boven de 130% van de relevante bijstandsnorm, inclusief toeslag of verlaging als bedoeld in hoofdstuk 3 van de Participatiewet.

  • 6.

    De Zorgverzekeringswet en de Wet langdurige zorg worden als een passende en toereikende voorliggende voorziening beschouwd voor medische kosten. Indien de kosten niet, dan wel niet geheel worden vergoed vanuit de zorgverzekering, dan wordt er geen noodzaak aanwezig geacht om hiervoor bijzondere bijstand toe te kennen.

1.9. Eigen risico zorgverzekering

Voor het verplichte en vrijwillige bedrag aan eigen risico op grond van de Zorgverzekeringswet wordt geen bijzondere bijstand toegekend.

1.10. Tandartskosten, fysiotherapie, hoortoestellen, brillen & contactlenzen

Voor deze kosten geldt dat de Zorgverzekeringswet kan worden beschouwd als een voorliggende voorziening als bedoeld in artikel 15 Participatiewet. De eigen bijdragen of andere nota’s die voor eigen rekening komen, komen daarom niet voor bijzondere bijstand in aanmerking.

1.11. Maaltijdvoorziening

  • 1.

    De kosten van maaltijden behoren tot de normale kosten van het bestaan.

  • 2.

    Het college kan bijzondere bijstand verstreken voor de meerkosten van maaltijdvoorziening wanneer een belanghebbende:

    • a.

      (tijdelijk) niet in staat is zelf de warme maaltijd te bereiden, en

    • b.

      binnen het gezin niemand anders aanwezig is die de maaltijdbereiding kan overnemen.

  • 3.

    Het college berekent de meerkosten van maaltijdvoorziening op basis van het verschil tussen de in de actuele NIBUD-prijzengids opgenomen normale kosten van een warme maaltijd en de kosten van de goedkoopste maaltijdvoorziening.

1.12. Eigen bijdrage Wet Maatschappelijke ondersteuning (Wmo)

Voor een aantal individuele Wmo-verstrekkingen, zoals hulp bij het huishouden geldt een eigen bijdrage. De eigen bijdrage Wmo komt niet in aanmerking voor bijzondere bijstand.

1.13. Woonkostentoeslag

  • 1.

    Woonkostentoeslag kan worden verstrekt, indien:

    • a.

      een (huur)woning wordt bewoond waarvan de woonkosten niet hoger zijn dan de maximale huurgrens genoemd in de huurtoeslag en;

    • b.

      er geen aanspraak bestaat op huurtoeslag van de belastingdienst of er aanspraak bestaat op minder huurtoeslag dan waarop op grond van de huidige omstandigheden recht zou bestaan.

  • 2.

    De woonkostentoeslag kan worden verstrekt tot de eerstvolgende datum dat wel huurtoeslag wordt verstrekt. De toeslag is gelijk aan het bedrag van de huurtoeslag, die volgens de huurtoeslag zou worden ontvangen, verminderd met de daadwerkelijk aanspraak op huurtoeslag.

  • 3.

    Indien een eigen woning wordt bewoond, waarvan de woonkosten niet hoger zijn dan de maximale huurgrens, genoemd in de huurtoeslag, kan een woonkostentoeslag worden verstrekt gelijk aan het bedrag van de huurtoeslag, die volgens de belastingdienst voor de woonkosten per maand zou worden ontvangen.

    Voor de berekening van de hoogte van de woonkostentoeslag is de berekeningswijze van Schulinck leidend.

  • 4.

    Indien de woonkosten hoger zijn dan de maximale huur ingevolge de huurtoeslag, kan gedurende maximaal één jaar een woonkostentoeslag worden verleend waarbij de berekening van de huurtoeslag dient te worden gehanteerd. Er wordt dan wel een verplichting tot verkoop van de woning opgelegd, waardoor men in staat zal zijn om op termijn een woning te aanvaarden met minder hoge woonlasten.

  • 5.

    De onder lid 3 genoemde toeslag kan telkens ten hoogste met één jaar worden verlengd, indien betrokkene, buiten eigen toedoen nog niet kan beschikken over huisvesting, waarvan de woonkosten lager zijn dan het in de huurtoeslag genoemde maximum huurbedrag.

1.14. Reiskosten

  • 1.

    Bijzondere bijstand voor reiskosten kan worden verstrekt, indien de reiskosten als bijzonder noodzakelijk worden aangemerkt.

  • 2.

    De vergoeding is gelijk aan de hoogte van de kosten van het openbaar vervoer.

  • 3.

    Indien reizen met openbaar vervoer niet mogelijk is (bijv. op medische indicatie) of als het goedkoper is om met de auto te reizen, bedraagt de vergoeding € 0,19 per kilometer (dan wel het bedrag dat de Belastingdienst onbelast accepteert).

  • 4.

    Bijzondere bijstand voor zittend ziekenvervoer wordt niet verstrekt, omdat hiervoor een voorliggende voorziening bestaat; namelijk de Zorgverzekeringswet.

  • 5.

    Bij een aanvraag voor bijzondere bijstand voor reiskosten voor schoolgaande kinderen dient eerst onderzocht te worden of er een bijdrage kan worden verkregen van de Stichting Provinciaal Groninger Studiefonds. Indien hiervoor een vergoeding kan worden verkregen, wordt hiermee rekening gehouden met de berekening van de bijzondere bijstand. Het gemeentelijk beleid inzake leerlingenvervoer is hierbij van toepassing.

  • 6.

    Reiskosten in verband met medische behandelingen (bv. tandarts, ziekenhuis, huisarts) worden niet vergoed.

  • 7.

    Reiskosten door bezoek van gezinsleden, die in het ziekenhuis verblijven, worden alleen vergoed wanneer er sprake is van terminaal of intensive care, op basis van 1 bezoek per dag. In overige situaties 2 maal per week.

1.15. Toeslagen voor jongeren van 18 t/m 20 jaar

  • 1.

    Een toeslag op grond van de bijzondere bijstand wordt slechts verleend aan een persoon van 18, 19 of 20 jaar met inachtneming van de bepalingen ingevolge artikel 12 Participatiewet.

    Van de omstandigheid bedoeld in artikel 12, sub b Participatiewet is in ieder geval sprake, indien:

    • a.

      de ouder of ouders zijn overleden of in het buitenland wonen;

    • b.

      belanghebbende buiten het gezinsverband van zijn ouder of ouders is geplaatst;

    • c.

      het op individuele gronden niet verantwoord is dat de jongere bij zijn ouders woont;

    • d.

      de jongere reeds 1 jaar zelfstandig woont.

  • 2.

    De in lid 1 genoemde toeslag bedraagt voor de jongere, het verschil tussen de norm van een 21-jarige en de voor de jongere zelf van toepassing zijnde norm.

1.16. Toeslagen jongeren van 18 t/m 20 jaar in een inrichting

  • 1.

    Bijzondere bijstand aan personen van 18 t/m 20 jaar, die in een inrichting verblijven, kan slechts worden verstrekt indien redelijkerwijs geen beroep kan worden gedaan op degene die onderhoudsplichtig is op grond van artikel 395a van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek.

  • 2.

    De hoogte van de in lid 1 bedoelde toeslag is afhankelijk van de persoonlijke omstandigheden van belanghebbende, doch bedraagt ten hoogste het bedrag genoemd in artikel 20, lid 1, sub a Participatiewet.

  • 3.

    De in lid 1 genoemde toeslag wordt verhaald overeenkomstig het gemeentelijk verhaalsbeleid.

1.17. Overbruggingsuitkering

  • 1.

    Als belanghebbende geen of onvoldoende middelen heeft om de periode tot de eerste betaling van de bijstandsuitkering te overbruggen, kan een overbruggings- uitkering worden verstrekt in de vorm van bijzondere bijstand.

  • 2.

    De hoogte van de overbruggingsuitkering bedraagt € 200,00 per week voor een alleenstaande ouder/echtpaar en € 150,00 per week voor een alleenstaande.

  • 3.

    Als de nota van de eerste huur meer bedraagt dan het bedrag op grond van lid 2, wordt de overbrugging afgestemd op de hoogte van de huur.

1.18. Bewassing- en kledingslijtagekosten

Kledingslijtage kan het gevolg zijn van het gebruik van prothesen, stoornissen van houding en bewegingsapparaat, het evenwicht, het bewustzijn of het coördinatievermogen.

Extra bewassingskosten kunnen voortkomen uit incontinentie, gebruik medicatie zoals zalf, bedlegerigheid, gebruik van een stoma of overmatig transpireren.

  • 1.

    In bijzondere omstandigheden kan voor de kosten van bewassing- en/of kleding slijtage bijzondere bijstand worden verleend.

  • 2.

    De noodzaak voor het verlenen van bijzondere bijstand wordt vastgesteld door middel van een medisch advies. In het medisch advies wordt aangegeven wat de meerkosten zijn voor bewassing en/of de aanschaf van extra kleding/beddengoed.

  • 3.

    De bijzondere bijstand voor bewassingkosten en/of kledingslijtage wordt verstrekt in de vorm van een forfaitair bedrag. Bij de hoogte van de forfaitaire vergoeding wordt aangehaakt bij de bedragen die hiervoor zijn opgenomen in het handboek Participatiewet van Schulinck; in dit geval de GMD lijst. Indien met bewijsstukken wordt aangetoond dat de kosten meer bedragen, dient er maatwerk te worden geleverd.

1.19. Dieetkosten

  • 1.

    Voor kostenverhogende dieetkosten kan bijzondere bijstand worden verstrekt bij een medisch noodzakelijk dieet op voorschrift van een onafhankelijke arts.

  • 2.

    De hoogte van de bijzondere bijstand is gelijk aan de meerkosten van het te volgen dieet, zoals vastgesteld in de Prijzengids van het NIBUD.

1.20. Babyuitzet

  • 1.

    Omdat deze kosten voorzienbaar zijn, is bijzondere bijstand voor een babyuitzet doorgaans niet mogelijk.

  • 2.

    Voor zover sprake is van dringende redenen wordt bijzondere bijstand verleend voor de goedkoopste passende voorziening, bijvoorbeeld aanschaf van tweedehands artikelen. De bijstand wordt in de vorm van een geldlening verstrekt tenzij sprake is van Wsnp of problematische schulden.

  • 3.

    De bedragen in de Prijzengids NIBUD (basispakket babyuitzet) gelden als maximum bedragen.

1.21. Eigen bijdrage rechtsbijstand

  • 1.

    Bij de berekening van de bijzondere bijstand voor advocaatkosten wordt er vanuit gegaan dat men eerst naar het Juridisch Loket gaat. Wanneer het Juridisch Loket doorverwijst naar een advocaat, wordt een diagnose document verstrekt. Deze geeft een korting op de eigen bijdrage van de Raad voor de Rechtsbijstand. Het restant aan eigen bijdrage komt dan voor bijzondere bijstand in aanmerking.

  • 2.

    Indien men niet naar het Juridisch Loket is geweest, maar rechtstreeks naar een advocaat, dan ontvangt men geen korting. In dat geval dient de korting, die zou zijn verkregen als men wel door het Juridisch Loket zou zijn verwezen, in mindering gebracht op de bijzondere bijstand.

  • 3.

    Indien er sprake is van een toevoeging, kunnen bijkomende griffiekosten eveneens voor bijzondere bijstand in aanmerking komen; kosten als kopieerkosten echter niet.

1.22. Kosten bewindvoering, mentorschap, curatele & PGB-beheer

De noodzaak is aangetoond als de kantonrechter deze kosten heeft beoordeeld en vastgesteld. De hiermee samenhangende kosten komen in deze situatie in aanmerking voor bijzondere bijstand. Als bewijs dient een beschikking van de kantonrechter te worden overgelegd, waaruit blijkt dat de kosten in rekening mogen worden gebracht. De bijzondere bijstand dient per maand te worden verstrekt en niet in een bedrag ineens.

  • 1.

    Bij vrijwillige bewindvoering zal er moeten worden beoordeeld of men geen gebruik kan maken van andere voorliggende oplossingen, zoals budgetbeheer via de Gemeentelijke Kredietbank of de Volkskredietbank.

  • 2.

    Voor de eigen bijdrage budgetbeheersrekening kan bijzondere bijstand worden toegekend voor de duur van maximaal 2 jaar. In het geval van een goedlopend minnelijk traject kan deze termijn worden verlengd.

  • 3.

    Met betrekking tot de kosten van intake, verhuizing, opheffing PGB-beheer geldt eveneens dat de beschikking van de rechtbank aanwezig moet zijn. De noodzaak staat dan automatisch vast, met uitzondering van de noodzaak van kosten van PGB-beheer.

  • 4.

    Bij de kosten van PGB-beheer, dient vervolgens te worden onderzocht of belanghebbende aangewezen is op zorg in de vorm van een PGB. Als zorg in natura mogelijk is, maar belanghebbende kiest voor een PGB, is bijzondere bijstand niet mogelijk.

1.23. Opname in een inrichting

Indien de belanghebbende op het moment van opname in de inrichting reeds een uitkering ontvangt op grond van de Participatiewet, wordt in het algemeen de oorspronkelijk vastgestelde bijstandsnorm gehandhaafd tot en met de 2e maand volgend op die waarin de opname in de inrichting plaatsvond. Daarna wordt de norm aangepast volgens artikel 23 Participatiewet. Is dit het geval dan:

  • 1.

    Bijzondere bijstand kan worden verstrekt voor doorbetaling van de vaste lasten.

  • 2.

    Lid 1 is in beginsel mogelijk indien de opname duur niet langer is dan 1 jaar.

  • 3.

    Indien vooraf vaststaat dat de opname duur langer is dan 1 jaar, kan eventueel bijstand worden verleend in de periode van huuropzegging.

1.24. Hardheidsclausule

Het college van burgemeester en wethouders kan in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen in dit hoofdstuk, als toepassing daarvan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

1.25. Inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden in werking met ingang van 1 januari 2020.

1.26. Citeertitel

Deze beleidsregels worden aangehaald als ‘Beleidsregels Bijzondere Bijstand gemeente Westerwolde 2020'.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in haar vergadering van 18 december 2019

Burgemeester en wethouders van de gemeente Westerwolde,

H. Scheper,

gemeentesecretaris

J.W. Velema,

Burgemeester

2. Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1.1 – Algemene Bepalingen

In dit artikel worden een aantal begrippen verklaard. De definities komen overeen met die in de Participatiewet. Tevens staat gedefinieerd wat wij verstaan onder een tijdige aanvraag en een zelfstandig huishouden.

Artikel 1.2 – Draagkracht in het inkomen

Artikel 35, lid 1 Participatiewet bepaalt dat recht bestaat op (...) bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande, de alleenstaande ouder met zijn ten laste komende kinderen of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, de individuele studietoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm (...). Het college bepaalt het begin en de duur van de periode waarover het vermogen en het inkomen in aanmerking wordt genomen.

Er is gekozen om de inkomstenbestanddelen als bedoeld in artikel 31, lid 2 Participatiewet en 36 Participatiewet niet in aanmerking te nemen bij de bijzondere bijstandsverlening. Hiermee worden met name de doeluitkeringen als kindgebonden budget e.d. niet tot het inkomen gerekend. Ook de individuele inkomenstoeslag wordt niet tot het inkomen gerekend.

In de Wwb was de draagkracht vastgesteld op maximaal 110% van de geldende bijstandsnorm. Dit is ook al jaren het beleid en behoeft geen wijziging; met uitzondering van de collectieve zorgverzekering.

Bij het vaststellen van de draagkracht wordt er rekening gehouden met hogere woonlasten die iemand heeft, indien er aanspraak bestaat op minder huurtoeslag dan waarop op grond van de huidige omstandigheden recht zou bestaan. Deze hogere woonlasten kunnen op de draagkracht in mindering worden gebracht.

Voorts dient te worden bedacht dat, indien bijzondere bijstand wordt verleend voor kosten welke eigenlijk behoren tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan (voor woonkosten, inrichtingskosten en aanvullende bijzondere bijstand voor levensonderhoud), er een draagkrachtpercentage geldt van 100%.

Artikel 1.3 – Vermogen

Op grond van artikel 35 Participatiewet worden bij de bijzondere bijstandsverlening vermogensbestanddelen in aanmerking genomen die bij de algemene bijstandsverlening buiten beschouwing blijven. Het gaat daarbij in artikel 34, lid 2 Participatiewet concreet om:

  • a.

    algemeen gebruikelijke goederen;

  • b.

    het vrij te laten vermogen;

  • c.

    in de eigen woning gebonden vermogen minder dan de geldende vermogensvrijlating;

  • d.

    vergoedingen voor immateriële schade.

De onderdelen a. tot en met c. worden vrijgelaten bij de vaststelling van het vermogen, omdat het college het uit oogpunt van armoedebeleid niet wenselijk acht dat deze “bescheiden” vermogensbestanddelen worden aangewend voor het bestrijden van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan. Met uitzondering van een lening of borgtocht voor de inrichtingskosten. Deze kosten behoren tot de algemeen noodzakelijke kosten waarvoor gereserveerd dient te worden. Heeft iemand meer dan € 1000,--, dan kan gesteld worden dat het meerdere dus is gereserveerd.

De vergoeding voor immateriële schadevergoeding wordt expliciet wel in aanmerking genomen. Hoewel dit soort uitkeringen geen bestrijding van specifieke kosten beoogt, kan men er wel vrij over beschikken. Het college acht het daarom wenselijk dat deze middelen worden aangewend voor de bijzondere noodzakelijke kosten. Hierbij speelt ook een rol dat het hier vaak om forse bedragen gaat.

Vermogen dat het bescheiden vermogen te boven gaat, wordt volledig als draagkracht aangemerkt. Men kan meestal niet over het vermogen in de woning beschikken. Dan moet de hypotheek worden verhoogd. Indien men een gering inkomen heeft, wil de bank ook niet altijd meewerken aan de verhoging van de hypotheek. Daarnaast wegen de kosten voor het afsluiten van een hogere hypotheek vaak niet op tegen de, meestal lage, bedragen waarvoor bijzondere bijstand wordt aangevraagd. Daarom wordt met dit artikel aangehaakt aan artikel 50 Participatiewet (waarin het alleen gaat over algemene bijstand).

Artikel 1.4 – Draagkracht

Artikel 35 stelt: “Het college bepaalt het begin en de duur van de periode waarover het vermogen en het inkomen in aanmerking wordt genomen.”

In principe wordt de draagkracht vastgesteld voor een periode van 12 maanden. Voor belanghebbenden met een bijstandsuitkering voor levensonderhoud op grond van de Participatiewet kan de draagkrachtperiode vastgesteld worden op de duur van die bijstandsuitkering, mits de individuele situatie geen aanleiding geeft hiervan af te wijken. Van deze doelgroep wordt de inkomens- en vermogenssituatie beheerd binnen de rechtmatigheid van de uitkering voor levensonderhoud en de draagkracht is altijd nihil. Voor deze doelgroep kan op aanvraag eenmalig recht op uitkering voor een kostensoort worden toegekend voor zo lang deze kosten zich voordoen (eenmalig, voor een beperkte periode of gedurende de hele draagkrachtperiode).

Als een wijziging van omstandigheden daartoe aanleiding geeft, zal herziening van de draagkracht plaatsvinden. In de praktijk komt het vaak voor dat voorafgaand aan de datum waarop een aanvraag om bijstand wordt ingediend ook bijzondere kosten zijn gemaakt. In beginsel wordt bijzondere bijstand niet met terugwerkende kracht verstrekt. Als bijzondere omstandigheden daartoe aanleiding geven, kan van dit beginsel worden afgeweken. Wanneer bijzondere bijstand met terugwerkende kracht wordt toegekend, vangt de draagkrachtperiode eveneens aan op de eerste van de maand waarin dit wordt toegekend.

Artikel 1.5 – Geldlening

Artikel 51 Participatiewet stelt: "Bijzondere bijstand voor de kosten van noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen kan worden verleend in de vorm van een geldlening of borgtocht, dan wel in de vorm van een bedrag om niet".

Artikel 48, lid 2 Participatiewet geeft aan wanneer de bijstand eveneens kan worden verleend in de vorm van een geldlening of borgtocht, namelijk indien:

  • a.

    redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de belanghebbende op korte termijn over voldoende middelen zal beschikken om over de betreffende periode in de noodzakelijk kosten van het bestaan te voorzien;

  • b.

    de noodzaak tot bijstandsverlening het gevolg is van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan;

  • c.

    de aanvraag een door de belanghebbende te betalen waarborgsom betreft, dan wel;

  • d.

    het bijstand ter gedeeltelijke of volledige aflossing van een schuldenlast betreft.

Met betrekking tot duurzame gebruiksgoederen wordt er in het algemeen van uitgegaan dat hiervoor in het normbedrag een bedrag is opgenomen, dat kan worden aangewend voor reservering dan wel betaling achteraf. De gemeente hanteert de beleidsregel dat men 6% van de uitkeringsnorm (inclusief VT) per maand kan reserveren.

Een lening bij een regulier kredietverlenende instelling is echter voor veel mensen niet mogelijk. Daarom wordt in eerste instantie verwezen naar een lening bij de Gemeentelijke Kredietbank te Assen (GKB). Als een lening bij deze bank niet mogelijk is, kan bijstand worden verleend in de vorm van een geldlening voor duurzame gebruiksgoederen.

Artikel 1.6 – Geldlening voor duurzame gebruiksgoederen (leenbijstand)

Het uitgangspunt is dat de kosten van aanschaf van duurzame gebruiksgoederen of voor een volledige woninginrichting tot de algemene noodzakelijke kosten van het bestaan behoren. Dit betekent dat deze kosten in beginsel uit het eigen inkomen dienen te worden betaald, ook als dat een bijstandsuitkering is. Door te reserveren -hierbij wordt gedacht dat men tenminste 6% van de bijstandsnorm per maand kan reserveren-, of door daarvoor een lening af te sluiten.

Een toekenning voor bijzondere bijstand voor deze kosten is dan ook meestal niet mogelijk.

Het hebben van schulden of daaruit voortvloeiende aflossingsverplichtingen zijn op zich geen bijzondere omstandigheden. In dat geval moeten de ontstaansredenen van die schuld/lening in de beoordeling van de aanvraag worden betrokken. Immers, wanneer een lening is aangegaan voor niet noodzakelijke kosten, kan in ieder geval niet worden gesproken van een bijzondere omstandigheid. De gevolgen daarvan kunnen niet op de bijzondere bijstand worden afgewenteld. Anders gezegd: een aanvrager kan zijn eigen verantwoordelijkheid niet overdragen aan de gemeente.

Voor duurzame gebruiksgoederen of een volledige woninginrichting geldt dat de bijzondere bijstand in beginsel wordt verstrekt in de vorm een geldlening (artikel 51, lid 1 Participatiewet). Slechts in uitzonderlijke situaties kan bijzondere bijstand om niet worden verstrekt.

Een geldlening voor duurzame gebruiksgoederen kan worden verstrekt, indien deze goederen aan vervanging toe zijn, terwijl betrokkene nog niet voldoende heeft gereserveerd of een lening kan afsluiten. Hierbij dient vast te staan dat de benodigde geldlening niet kan worden verkregen via de normale kredietverlenende instanties. Voorts zal de gemeente zelf een lening verstrekken, indien de noodzakelijk op te nemen lening dusdanig hoog is, dat de maandelijkse lasten niet volledig door betrokkene kunnen worden voldaan. Uitgangspunt daarbij is de aflossingscapaciteit als genoemd in dit artikel.

Artikel 51, lid 2 van de Participatiewet stelt: "Indien een geldlening als bedoeld in het eerste lid wordt verstrekt, stemt het college de aflossingsbedragen en de duur van de aflossing mede af op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende.”

De aflossingsbedragen worden zodanig vastgesteld dat belanghebbende blijft beschikken over een inkomen gelijk aan de beslagvrije voet bedoeld in artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

De te maken keuzes richten zich derhalve op:

  • a.

    inzet middelen (meerinkomen en vermogen);

  • b.

    aflossingsduur;

  • c.

    aflossingsbedragen.

De hoogte van de bijzondere bijstand wordt daarom altijd in het individuele geval beoordeeld. Bij afzonderlijke duurzame gebruiksgoederen en bij een volledige woninginrichting wordt de Prijzengids NIBUD gehanteerd. Om maatwerk mogelijk te maken worden de NIBUD prijzen gezien als richtprijzen. De Participatiewet heeft een vangnetfunctie. Er dient daarom te worden uitgegaan van de goedkoopst mogelijke passende voorziening. Dat betekent ook dat van een belanghebbende kan worden verlangd dat hij tweedehands gebruiksgoederen aanschaft.

Om een indicatie te krijgen van wat de belanghebbende nodig heeft en wat de kosten zijn, dienen offertes en pro-forma nota’s ingediend te worden.

De aflossingscapaciteit in verband met het verstrekken van leenbijstand voor gebruiksgoederen of een volledige woninginrichting, is op basis van de gemeentelijke richtlijnen gebaseerd op 6% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm of inkomensvoorziening (inclusief vakantie-uitkering). De aflossingsbedragen en duur van de aflossing dienen mede te worden afgestemd op de omstandigheden van persoon of gezin. Dit betekent dat in individuele gevallen kan worden afgeweken van de gemeentelijke richtlijn. Bij meer-inkomsten (boven de van toepassing zijnde bijstandsnorm) of verhoging van het inkomen gedurende de aflossingsperiode, wordt de aflossingscapaciteit opnieuw vastgesteld. Voor vaststelling van het bedrag dat extra kan worden afgelost, kunnen dezelfde richtlijnen worden gehanteerd als bij de bijstandsverlening voor de overige bijzondere noodzakelijke kosten van het bestaan.

Een langdurige aflossingstermijn staat reservering voor andere duurzame gebruiksgoederen in de weg. Indien in een periode van 3 jaar of 36 maandelijkse termijnen volledig aan de opgelegde aflossingsverplichtingen met betrekking tot leenbijstand is voldaan, dan wordt het restantbedrag kwijtgescholden. In het geval dat de lening is verstrekt wegens een tekortschietend besef in de voorziening van het bestaan, kan de duur 48 maanden zijn.

Artikel 1.7 – Maximale geldlening voor volledige inrichting van een woning

Het komt soms voor dat een belanghebbende in een situatie komt te verkeren waarbij hij/zij over een woonruimte kan beschikken, maar buiten eigen toedoen niet in staat is de woning op een aanvaardbaar minimum niveau in te richten. In deze situatie kan bijzondere bijstand worden verleend in de vorm van leenbijstand, met inachtneming van het bepaalde in artikel 6.

Bij verzoeken om bijzondere bijstand voor de kosten van een volledige woninginrichting in verband met een noodzakelijke verhuizing dient te worden onderzocht:

  • of de verhuizing en inrichting noodzakelijk is geweest;

  • in hoeverre de woninginrichting noodzakelijk is (de hoogte van het benodigde

  • bedrag);

  • de voorzienbaarheid van de verhuizing;

  • de reserveringsmogelijkheden;

  • het betoonde besef van verantwoordelijkheid voor de eigen bestaansvoorziening;

  • is er sprake van een eerste woninginrichting.

De te verstrekken bedragen voor volledige woninginrichting zijn aan een maximale vergoeding gekoppeld. Hoewel het gaat om een lening die terugbetaald moet worden, wordt van belanghebbende verwacht dat hij/zij de woning, binnen de grenzen van het aanvaardbare, zo goedkoop mogelijk inricht. Dit, omdat op grond van het gemeentelijke beleid de aflossing van de lening maximaal 36 maanden mag duren, maar aan de andere kant van de belanghebbende mag worden verwacht dat hij/zij zoveel mogelijk van de verstrekte lening binnen de aflossingstermijn van 36 maanden terugbetaald. Daarom kan ook van belanghebbende worden verlangd dat hij/zij de woning gedeeltelijk met gebruikte duurzame gebruiksgoederen inricht.

Bij de verstrekking van bijzondere bijstand voor een volledige woninginrichting dienen verf- en behangkosten om niet vergoed te worden. Krachtens jurisprudentie zijn dit geen duurzame gebruiksgoederen.

In afwijking van de vermogensbepalingen in de Participatiewet moet een belanghebbende, die een beroep doet op een geldlening voor een volledige woninginrichting zijn eigen vermogen, voor zover dat meer bedraagt dan € 1000,--, volledig aanspreken.

Om een indicatie te krijgen van wat de belanghebbende nodig heeft en wat de kosten zijn, dienen offertes en pro-forma nota’s ingediend te worden. Echter, in een situatie waarbij de noodzaak voor het verstrekken van een volledige woninginrichting vaststaat, zoals bijvoorbeeld bij de inrichtingskosten van statushouders, kan worden volstaan met een algemene indicatie van de verwachte uitgaven en een eventuele verantwoording achteraf.

Artikel 1.8 – Collectieve Zorgverzekering

De gemeente heeft een collectieve zorgverzekering via zorgverzekeraar Menzis voor inwoners van de gemeente Westerwolde. Om de doelgroep van personen te bepalen die aan de collectieve zorgverzekering kunnen deelnemen, zijn in dit artikel beleidsregels geformuleerd. De collectieve zorgverzekering staat ook open voor niet uitkeringsgerechtigden, voor zover zijn voldoen aan de beleidsregels van dit artikel. De Wet langdurige zorg en de Zorgverzekeringswet vergoeden in het algemeen alle noodzakelijke kosten die verband houden met medische of paramedische behandeling. Beide regelingen gelden samen in het kader van de Participatiewet als een voorliggende voorziening die passend en toereikend is. Bijstandsverlening voor deze kosten is daarom in beginsel uitgesloten (artikel 15, lid 1 Participatiewet).

Artikel 1.9 – Eigen risico zorgverzekering

Dit artikel behoeft geen verdere toelichting.

Artikel 1.10 – Tandartskosten, fysiotherapie, hoortoestellen, brillen & contactlenzen

Dit artikel behoeft geen verdere toelichting. Jurisprudentie geeft aan dat de zorgverzekering hiervoor een voorliggende voorziening is die passend en toereikend is.

Artikel 1.11 – Maaltijdvoorziening

Als inwoners vanwege hun leeftijd of handicap zijn aangewezen op een warme maaltijdvoorziening, dan kan er recht zijn op bijzondere bijstand voor de meerkosten van maaltijdvoorziening. Er dient hiervoor een medische of sociale indicatie aanwezig te zijn of de noodzaak is vastgesteld door een organisatie op het gebied van thuiszorg en/of welzijnswerk. De bijzondere bijstand wordt telkens toegekend voor de periode waarover deze kosten worden gemaakt en maximaal voor 12 maanden.

Artikel 1.12 – Eigen bijdrage WMO en/of eigen bijdrage AWBZ

Dit artikel behoeft geen verdere toelichting.

Artikel 1.13 Woonkostentoeslag

Bij woonkostentoeslag geldt dat de aanwezige draagkracht volledig moet worden meegerekend bij de vaststelling van de hoogte van de bijzondere bijstand (zie artikel 2, lid 3 van dit beleidsplan).

Als er sprake is van een huurwoning bestaat er - even afgezien van de hoogte van de huur en het inkomen - meestal recht op een huurtoeslag.

De Belastingdienst gebruikt het toetsingsinkomen om de hoogte van de toeslagen vast te stellen. Voor de huurtoeslag gebruikt de Belastingdienst het toetsingsinkomen van alle bewoners van de woning. De belastingdienst kijkt naar het huidige (toetsings)inkomen en niet naar het inkomen van een eerder jaar.

Als de huur niet meer bedraagt dan de maximale huurgrens voor de huurtoeslag, dan kan -indien geen recht bestaat op de huurtoeslag- een woonkostentoeslag worden verstrekt.

De toeslag kan daarbij gelijk worden gesteld met de huurtoeslag die voor de huidige situatie toegekend zou zijn. Bijvoorbeeld, als in de eerste week van een maand een woning wordt gehuurd, dan bestaat er die maand nog geen recht op de huurtoeslag. De belastingdienst rekent namelijk alleen met hele maanden.

Omdat eventuele draagkracht (volledig) wordt verrekend met de woonkostentoeslag, dient het bedrag berekend te worden dat men aan huurtoeslag zou ontvangen indien met een inkomen op bijstandsniveau zou hebben.

Er kan geen aanvullende woonkostentoeslag worden verstrekt, wanneer de verlaging van de huurtoeslag het gevolg is van de in de huurtoeslag neergelegde regelgeving betreffende inwoning, en wanneer de situatie wat betreft de inwoning niet is gewijzigd.

Indien geen aanspraak bestaat op de huurtoeslag, omdat de woonkosten de maximale huurgrens te boven gaan, dan kan gedurende één jaar een toelage worden verstrekt, gelijk aan het verschil tussen de woonlasten en “het bedrag dat is verkregen door de maximale huur voor de huurtoeslag te verminderen met de maximale huurtoeslag”.

Deze toeslag kan bij bijzondere individuele omstandigheden met één jaar worden verlengd.

Met de aansluiting van de woonkostentoeslagen bij de huurtoeslag, wordt tot uitdrukking gebracht dat woonlasten die boven de toeslaggrenzen uitgaan, voor bijstandsgerechtigden niet verantwoord worden geacht. Indien de bijstandsverlening een langdurig karakter krijgt, wordt een meer bij het inkomen passende huisvesting aangewezen geacht (verhuisplicht).

In bepaalde gevallen wordt bijstandsverlening echter noodzakelijk geacht, bijvoorbeeld bij sterke terugval in het inkomen. Het gaat dan wel om een woonkostentoeslag met een tijdelijk karakter.

Ter zake geldt een verhuisvoorwaarde, waarbij de woonkostentoeslag na een jaar slechts zal worden verlengd, indien niet, ondanks serieuze pogingen, over andere passende (goedkopere) woonruimte kan worden beschikt.

Eigen woning:

Als er sprake is van een eigen woning, is de situatie als volgt. Ook dan wordt - mits de woonkosten lager zijn dan de maximale huur op grond van de huurtoeslag - een woonkostentoeslag verstrekt gelijk aan het huurtoeslag, waarop een huurder met dezelfde woonlasten aanspraak kan maken (bij inkomen op bijstandsniveau). Wel is de vaststelling van de hoogte van de woonlasten uiteraard anders. Hierbij wordt uitgegaan van:

  • a.

    de hypotheekrente;

  • b.

    de onroerende zaakbelasting, eigenaarsgedeelte;

  • c.

    de opstalverzekering;

  • d.

    de waterschapslasten;

  • e.

    een vast bedrag voor de kosten van onderhoud van de woning en de centrale verwarmingsinstallatie (indien aanwezig).

Bovenstaande kosten opgeteld maken de rekenhuur.

Doordat bij de vaststelling van de woonkostentoeslag meer kostencomponenten zijn dan alleen de rente, krijgt iemand met een eigen woning minder voorlopige teruggaaf van de belastingdienst, dan de mensen met een huurtoeslag en dezelfde rekenhuur.

Dit verschil kan worden hersteld met woonkostentoeslag.

Het bedrag voor onderhoud dat meegenomen moet worden is op 1 januari 2019;

€ 638,96. Dit bedrag dient jaarlijks geïndexeerd te worden op basis van de gemiddelde prijsstijging of prijsdaling in de CPI.

De woonkostentoeslag wordt eenmaal per jaar vastgesteld. Bij het vaststellen van de woonkosten van de woning wordt uitgegaan van de kosten over het huidige jaar, of wanneer die niet beschikbaar zijn, van het voorgaande jaar.

Voorts wordt de voorwaarde gesteld dat aangifte dient te worden gedaan bij de belastingdienst en dat de (voorlopige)belastingteruggave i.v.m. een negatieve opbrengst van de woning ter verrekening met de woonkostentoeslag dient te worden aangewend.

Artikel 1.14 – Reiskosten

In het algemeen is het zo dat de Zorgverzekeringswet (Zvw) alle noodzakelijke ziektekosten vergoeden. Beide regelingen gelden samen als een toereikende en passende voorliggende voorziening (artikel 15, lid 1 Participatiewet). Dit betekent dat kosten die niet door de Zvw worden vergoed ook niet in aanmerking komen voor bijzondere bijstand. In de Zvw is door de wetgever een bewuste beslissing genomen over de noodzaak om zittend ziekenvervoer in bepaalde gevallen wel (behoudens de eigen bijdrage) of niet te vergoeden. De Participatiewet dient zich bij die keuze aan te sluiten. Indien immers de voorliggende voorziening bepaalde kosten in het algemeen of in een specifiek geval als niet noodzakelijk aanmerkt bestaat er voor deze kosten evenmin recht op bijzondere bijstand (zie CRvB 18-03-2008, nr. 06/5061 Wwb).

Reiskosten zieke familieleden:

Als gezinsleden in een ziekenhuis of een andere inrichting worden verpleegd buiten de gemeente, is er bijstand mogelijk voor de reiskosten. Er wordt uiteraard wel rekening gehouden met een mogelijke vergoeding vanuit de zorgverzekering. Het gaat hier om reiskosten in verband met het bezoek aan de partner van belanghebbende en de ten laste van belanghebbende of diens partner komend (pleeg)kind en (pleeg)kinderen. Ten aanzien van het aantal noodzakelijk geachte bezoeken geldt de volgende regel:

  • -

    bij terminale ziekte, verpleging op een intensive care en bij zieke kinderen, elke dag voor personen die direct tot het gezin behoren;

  • -

    bij overige ziekenhuisopnames, tweemaal per week voor personen die direct tot het gezin behoren.

Wegens sociale en/of medische redenen kan van deze aantallen worden afgeweken.

Bij zieke kinderen is het verblijf in een Ronald McDonald huis vaak goedkoper dan de reiskosten die gemaakt moeten worden. Vergoeding van deze kosten via zorgkostenverzekering is soms mogelijk. De goedkoopste oplossing verdient de voorkeur.

Reiskosten omgangsregeling:

Als de ouders na echtscheiding niet in dezelfde woonplaats wonen, brengt de omgangsregeling kosten met zich mee. Deze kosten behoren in beginsel tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan en worden uit de norm betaald. Bijzondere bijstand is dus niet mogelijk. De kosten van de kinderen komen altijd ten laste van de verzorgende ouder.

Het recht van het kind op contact met de ouders en van het recht op gezinsleven is geen reden om tot bijstandsverlening over te gaan. Volgens de vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) dienen namelijk de reis- en verblijfkosten die een kind in het kader van een omgangsregeling maakt ten laste te komen van de ouder tot wiens gezin het kind behoort (de verzorgende ouder).

Soms komt het voor dat de verzorgende ouder, ook na aanhoudende verzoeken, weigert de reiskosten te betalen. Dan is het voor de niet-verzorgende ouder alleen mogelijk de kinderen te ontvangen als deze zelf de reiskosten betaalt. Als deze ouder bijstandsafhankelijk is en aannemelijk kan maken (d.m.v. brief jeugdzorg of advocaat) alles te hebben gedaan om de ex-partner tot medewerking te bewegen, maar het toch zonder resultaat blijft, is bijzondere bijstand mogelijk.

Voor de bezoekfrequentie kan aangesloten worden bij de omgangsregeling, zoals deze door de rechter is vastgelegd.

Reiskosten ophalen verblijfsdocument

Deze kosten worden geacht niet bijzonder te zijn als bedoeld in artikel 35 Participatiewet, maar zijn algemene kosten van het bestaan gezien de omstandigheden van de persoon en zijn situatie. Hiervoor wordt dan ook geen bijzondere bijstand voor verstrekt, evenals voor kosten van het aanschaffen van een nieuwe verblijfsdocument.

Artikel 1.15 Toeslagen voor jongeren van 18 t/m 20 jaar

De bijzondere bijstandsverlening aan personen van 18 t/m 20 jaar mag ingevolge artikel 12 Participatiewet aan deze categorie slechts plaats hebben voor zover de noodzakelijke kosten van het bestaan uitgaan boven de toepasselijke norm en voor deze kosten geen beroep kan worden gedaan op de ouders, omdat:

  • a.

    de middelen van de ouders daartoe niet toereikend zijn; of

  • b.

    het onderhoudsrecht jegens de ouders redelijkerwijs niet te gelde kan worden gemaakt.

De hoogte van de bijstand is afgestemd op het bedrag aan kinderbijslag. Voor de alleenstaande ouder en gehuwden in deze leeftijdscategorie gelden aangepaste normen. Indien de norm niet voldoende is, kan de jongere een beroep doen op de ouderlijke onderhoudsplicht (de ouders zijn op grond van het Burgerlijk Wetboek onderhoudsplichtig tot het kind 21 jaar oud is). Hoewel het hier gaat om een aanvulling die ertoe moet leiden dat de jongere in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan kan voorzien, heeft de wetgever ervoor gekozen om deze aanvulling onder de bijzondere bijstand te brengen.

Het is in het algemeen ongewenst dat de uitkering op een hoger niveau ligt dan het wettelijk minimumloon, zodat het voor betrokkene niet zou lonen om te werken.

Bij de beantwoording van de vraag of aanvullende bijstand dient te worden verstrekt, dient de gemeente zich eerst een oordeel te vormen over de hoogte van de noodzakelijke bestaanskosten. Dit is het geval als financiële draagkracht van de ouders ontoereikend is om te voorzien in de noodzakelijke bestaanskosten van het kind.

Artikel 1.16 Toeslagen jongeren van 18 t/m 20 jaar in een inrichting

"Geen recht op bijstand heeft degene van 18, 19 of 20 jaar die in een inrichting verblijft".

Bij personen in deze leeftijdscategorie wordt van de ouders over het algemeen een bijdrage gevraagd in de kosten van het verblijf in de inrichting. De bijstand die, rekening houdend met deze onderhoudsplicht, moet worden verleend, zal in voorkomende gevallen minder bedragen dan het voorgestelde landelijke normbedrag (voor personen vanaf 21 jaar).

Een juiste aansluiting op de bestaanskosten van de betrokkene en de ouderlijke onderhoudsplicht kan dus alleen maar worden bereikt door de hoogte van de bijstand geheel af te stemmen op de individuele omstandigheden van de betrokkene, rekening houdend met de ouderlijke onderhoudsplicht. Daarvoor vormt de bijzondere bijstand het aangewezen instrument.

Bij dergelijke aanvragen dient te worden bedacht dat de noodzaak van het verblijf in een inrichting vast moet staan, hetgeen kan worden afgeleid uit een medische of sociale indicatie. Er dient dan tevens te worden bezien of er sprake is van een voorliggende voorziening. Meestal zullen de kosten van verblijf in de inrichting betaald worden via een andere regeling. De medische noodzaak is dan al op grond van de voorliggende voorziening vastgesteld. In het algemeen zal de gevraagde bijstand derhalve betrekking hebben op de bijkomende kosten, zoals premie ziektekostenverzekering en persoonlijke uitgaven (vgl. zak- en kleedgeld).

Artikel 1.17 – Overbruggingsuitkering

Wanneer een belanghebbende een periode moet overbruggen, voordat de bijstandsuitkering wordt betaald en dit financieel niet mogelijk is, kan een overbruggingsuitkering worden verstrekt in de vorm van bijzondere bijstand. Te denken valt hierbij aan voormalige asielzoekers die een status hebben gekregen en waarvan duidelijk is, dat zij van hun zak- en kleedgeldregeling niet hebben kunnen reserveren. Tevens geldt dit bijvoorbeeld bij echtscheiding. Dit is meestal niet voorzien en dus is het onredelijk om te stellen dat ze maar hadden dienen te reserveren om een periode zonder inkomen te kunnen overbruggen. Zeker als de belanghebbende zelf geen inkomen had.

De hoogte van de overbruggingsuitkering bedraagt € 200,-- per week voor een alleenstaande ouder/echtpaar en € 150,-- per week voor een alleenstaande. De reden hierachter is dat kinderen en twee volwassenen meer kosten aan levensonderhoud, dan een alleenstaande volwassene. Tevens is gekozen voor vaste bedragen, zodat dit in de praktijk makkelijk uitvoerbaar is.

Indien er in die periode een onvolledige week zit, dan dient dit bedrag naar rato te worden berekend. Uiteraard is het mogelijk om gemotiveerd van dit beleid af te wijken.

Artikel 1.18 – Bewassing- en kledingslijtagekosten

Dit artikel behoeft geen toelichting.

Artikel 1.19 – Dieetkosten

In het individuele geval kan op grond van een medische indicatie sprake zijn van een kostenverhogend bedrag voor voeding. Dit dient te worden vastgesteld door een onafhankelijke arts. De maximale vergoeding is de norm die het Nibud hanteert voor dieetkosten. De bijzondere bijstand wordt telkens toegekend voor de periode waarover deze kosten worden gemaakt en maximaal voor 12 maanden. Voor zover geen verbetering van de situatie wordt verwacht, kan bij een voortzetting van de bijzondere bijstand een onderzoek van een onafhankelijke arts achterwege blijven.

Artikel 1.20 – Babyuitzet

Dit artikel behoeft geen toelichting.

Artikel 1.21 – Eigen bijdrage rechtsbijstand

Op grond van de Wet op de rechtsbijstand kunnen bepaalde groepen mensen, als zij een juridisch probleem hebben, hulp van een advocaat krijgen zonder dat ze alle kosten hoeven te betalen. De advocaat moet hiervoor toestemming vragen aan de Raad voor de Rechtsbijstand. Geeft de Raad toestemming dan betalen mensen slechts een eigen bijdrage waarvan de hoogte afhankelijk is van hun inkomen en vermogen. De eigen bijdrage wordt altijd met de kosten van rechtsbijstand verrekend, ook al wordt hier geen beroep op gedaan.

Artikel 1.22 – Kosten bewindvoering, mentorschap, curatele & PGB-beheer

Wanneer er bijzondere bijstand wordt gevraagd voor het salaris van de WSNP-bewindvoerder, voor zover dit niet uit de boedel kan worden voldaan, dient onderzocht te worden of dit niet uit de boedel kan worden voldaan. Zie hiervoor Centrale Raad van Beroep 29 juni 2010, 07/4970 WWB, LJN: BM9799. De rechter oordeelde hier dat wanneer de salaris niet uit de boedel kan worden betaald, de kosten zich ook niet voordoen en er daarom geen ruimte is voor het verstrekken van bijzondere bijstand.

In het gemeentelijke beleidsplan schuldhulpverlening staat dat er een eigen bijdrage wordt gevraagd voor schuldhulpverlening. Hiervoor kan bijzondere bijstand worden toegekend als deze rekening noodzakelijk is en de draagkracht niet toereikend is.

De duur van de budgetbeheersrekening wordt beperkt tot twee jaar. Als een cliënt een langere termijn wil, dan komen de kosten na twee jaar volledig voor rekening van de cliënt.

Een uitzondering kan worden gemaakt, indien er sprake is van een goed lopend minnelijk/wettelijk traject en wanneer met argumenten onderbouwd een beperking van twee jaar zou leiden tot het afbreken van het traject.

Artikel 1.23 – Opname in een inrichting

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 1.24 – Hardheidsclausule

In dit artikel wordt vermeld dat het college van burgemeester en wethouders in individuele gevallen wegens bijzondere omstandigheden kan afwijken van deze beleidsregels.

Artikel 1.25 en 1.26 – Inwerkingtreding en Citeertitel

Behoeven geen nadere toelichting.