Gemeenschappelijke regeling Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap Utrecht 2020

Geldend van 01-01-2023 t/m heden

Intitulé

Gemeenschappelijke regeling Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap Utrecht 2020

De colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten Bunnik, De Bilt, Houten, Lopik, Nieuwegein, Stichtse Vecht, Utrecht, Utrechtse Heuvelrug en Zeist en het college van dijkgraaf en hoogheemraden van het waterschap Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden

Overwegende dat

met de gewenste toetreding van Stichtse Vecht tot de Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap Utrecht het noodzakelijk is om de gemeenschappelijke regeling 2016 aan te passen;

het uit overwegingen van kwaliteit, continuïteit en efficiency gewenst is om hun samenwerking bij de beleidsvoorbereiding, heffing en invordering van waterschapsbelastingen en gemeentelijke belastingen, alsmede bij de uitvoering van de Wet waardering onroerende zaken en het beheer en de uitvoering van vastgoedinformatie vorm te geven op basis van een gemeenschappelijke regeling;

de colleges van burgemeester en wethouders en het college van dijkgraaf en hoogheemraden van hun raden onderscheidenlijk hun algemeen bestuur daartoe de vereiste toestemming hebben verkregen;

Gelet op

hoofdstuk V van de Wet gemeenschappelijke regelingen;

artikel 232, vierde lid, van de Gemeentewet;

artikel 124, vijfde lid, van de Waterschapswet;

artikel 30, achtste lid, van de Wet waardering onroerende zaken, en

titel 10.1 van de Algemene wet bestuursrecht

Besluiten

De navolgende gemeenschappelijke regeling te treffen:

Gemeenschappelijke regeling Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap Utrecht 2020

Hoofdstuk 1: Algemene bepalingen

Artikel 1: Begripsbepalingen

In deze gemeenschappelijke regeling wordt verstaan onder:

  • a.

    ambtenaar van het samenwerkingsverband: de door het bestuur aangewezen ambtenaar van het samenwerkingsverband, als bedoeld in artikel 232, vierde lid onder c, van de Gemeentewet respectievelijk artikel 124, vijfde lid onder c, van de Waterschapswet, bevoegd tot heffing of invordering van belastingen en tot uitvoering van de Wet waardering onroerende zaken;

  • b.

    belastingdeurwaarder: de door het bestuur aangewezen ambtenaar van het samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 232, vierde lid onder d, van de Gemeentewet respectievelijk artikel 124, vijfde lid onder d, van de Waterschapswet, dan wel als een belastingdeurwaarder aangewezen gerechtsdeurwaarder, bedoeld in de Gerechtsdeurwaarderswet;

  • c.

    belastingen: de gemeentebelastingen en de waterschapbelastingen;

  • d.

    belastingverordening: de verordeningen van de deelnemers tot heffing en invordering van belasting als bedoeld in artikel 216 van de Gemeentewet en artikel 110 van de Waterschapswet;

  • e.

    colleges: de colleges van burgemeester en wethouders van de deelnemende gemeenten, alsmede het college van dijkgraaf en hoogheemraden van het waterschap Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden;

  • f.

    deelnemende gemeenten: de gemeenten Bunnik, De Bilt, Houten, Lopik, Nieuwegein, Stichtse Vecht, Utrecht, Utrechtse Heuvelrug en Zeist;

  • g.

    deelnemers: de rechtspersonen waartoe de colleges behoren, als bedoeld in artikel 1:1, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht;

  • h.

    directeur: de door het bestuur van het samenwerkingsverband benoemde secretaris, die tevens de bestuurder in de zin van Wet op de ondernemingsraden is;

  • i.

    gedeputeerde staten: Gedeputeerde staten van Utrecht;

  • j.

    gemeentelijke belastingen: de belastingen die de gemeente heft en waarvan de heffing en invordering op grond van artikel 30 of 31 is overgedragen aan het samenwerkingsverband;

  • k.

    heffingsambtenaar: de door het bestuur aangewezen ambtenaar van het samenwerkingsverband, als bedoeld in artikel 232, vierde lid onder a, van de Gemeentewet respectievelijk artikel 124, vijfde lid onder a, van de Waterschapswet, bevoegd tot heffing van belastingen en tot uitvoering van de Wet waardering onroerende zaken;

  • l.

    invorderingsambtenaar: de door het bestuur aangewezen ambtenaar van het samenwerkingsverband, als bedoeld in artikel 232, vierde lid onder b, van de Gemeentewet respectievelijk artikel 124, vijfde lid onder b, van de Waterschapswet, bevoegd tot invordering van belastingen;

  • m.

    kwijtscheldingsregels: de door de vertegenwoordigende organen van de deelnemers vastgestelde regels als bedoeld in artikel 255, derde en vierde lid, van de Gemeentewet respectievelijk artikel 144, derde en vierde lid, van de Waterschapswet;

  • n.

    nadere regels: nadere regels ter uitvoering van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, van de Invorderingswet 1990 en van de belastingverordening;

  • o.

    regeling: de Gemeenschappelijke regeling Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap Utrecht 2020;

  • p.

    reglement: het Reglement Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden 2008;

  • q.

    samenwerkingsverband: de bedrijfsvoeringsorganisatie Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap Utrecht;

  • r.

    vertegenwoordigende organen: de raden van de deelnemende gemeenten en het algemeen bestuur van het waterschap Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden;

  • s.

    voorzitter: de voorzitter van het bestuur van het samenwerkingsverband, en

  • t.

    waterschapsbelastingen: de belastingen die het waterschap Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden heft als bedoeld in artikel 113 van de Waterschapswet.

Artikel 2: Belang

In het kader van deze regeling worden de belangen van de deelnemers behartigd, elk voor zover het hun grondgebied en hun belangen betreft, op het gebied van:

  • a.

    de heffing en invordering van belastingen;

  • b.

    de uitvoering van de Wet waardering onroerende zaken, waaronder tevens wordt begrepen de administratie van vastgoedgegevens op basis van die wet en het verstrekken van vastgoedgegevens aan de deelnemers en derden, en

  • c.

    basisadministraties en basisregistraties.

Artikel 3: De bedrijfsvoeringsorganisatie

  • 1. Er is een bedrijfsvoeringsorganisatie Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap Utrecht.

  • 2. Het samenwerkingsverband is gevestigd te Utrecht.

Hoofdstuk 2: Inrichting en samenstelling van het bestuur

Afdeling 1: Het bestuur

Artikel 4: Samenstelling

  • 1. Elk van de colleges wijst uit zijn midden een lid aan dat hem in het bestuur vertegenwoordigt.

  • 2. De leden van het bestuur worden aangewezen voor de duur van de zittingsperiode van de colleges.

  • 3. Indien tussentijds binnen het bestuur een plaats vacant of beschikbaar komt, wijst het college van de deelnemer die het aangaat in zijn eerstvolgende vergadering, of, als dit niet mogelijk is, ten spoedigste daarna, een nieuw lid aan.

  • 4. Hij die ter vervulling van een tussentijdse vacature als lid van het bestuur wordt benoemd, treedt af op het tijdstip waarop degene in wiens plaats hij is benoemd, zou hebben moeten aftreden.

  • 5. Een lid van het bestuur kan te allen tijde ontslag nemen. Hij deelt zijn ontslag mee aan de deelnemer die het aangaat. De betreffende deelnemer doet mededeling van het ontslag aan het bestuur. Het lid houdt zitting in het bestuur totdat in de opvolging is voorzien.

  • 6. Voor ieder lid van het bestuur wordt tevens een plaatsvervangend lid aangewezen door het college van de deelnemer die het lid heeft aangewezen. Op het plaatsvervangend lid zijn het tweede tot en met het vijfde lid alsmede artikel 18 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 5: Reglement van orde

Het bestuur stelt voor zijn vergaderingen en andere werkzaamheden een reglement van orde vast.

Artikel 6: VERVALLEN

Artikel 7: VERVALLEN

Artikel 8: VERVALLEN

Artikel 9: VERVALLEN

Artikel 10: VERVALLEN

Artikel 11: VERVALLEN

Artikel 12: Besluitvorming

  • 1. Voor het tot stand komen van een besluit bij stemming wordt de volstrekte meerderheid vereist van hen die een stem hebben uitgebracht, tenzij deze regeling anders bepaalt en met dien verstande dat:

    • a.

      het lid van het bestuur dat door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht is aangewezen 93 stemmen heeft;

    • b.

      het lid van het bestuur dat door het college van dijkgraaf en hoogheemraden van het waterschap Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden is aangewezen 34 stemmen heeft;

    • c.

      het lid van het bestuur dat door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zeist is aangewezen 16 stemmen heeft;

    • d.

      het lid van het bestuur dat door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Stichtse Vecht is aangewezen 13 stemmen heeft;

    • e.

      het lid van het bestuur dat door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nieuwegein is aangewezen 12 stemmen heeft;

    • f.

      het lid van het bestuur dat door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente De Bilt is aangewezen 10 stemmen heeft;

    • g.

      het lid van het bestuur dat door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrechtse Heuvelrug is aangewezen 9 stemmen heeft;

    • h.

      het lid van het bestuur dat door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Houten is aangewezen 8 stemmen heeft;

    • i.

      het lid van het bestuur dat door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bunnik is aangewezen 3 stemmen heeft, en

    • j.

      het lid van het bestuur dat door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Lopik is aangewezen 2 stemmen heeft.

  • 2. Bij een schriftelijke stemming wordt onder het uitbrengen van een stem verstaan het inleveren van een behoorlijk ingevuld stembriefje.

Artikel 13: VERVALLEN

Artikel 14: VERVALLEN

Artikel 15: Openbaarheid vergaderingen

  • 1. De vergaderingen van het bestuur worden met gesloten deuren gehouden, voor zover het bestuur niet anders heeft bepaald.

  • 2. Het reglement van orde voor de vergaderingen van het bestuur kan regels geven omtrent de openbaarheid van de vergaderingen van het bestuur.

  • 3. Het bestuur maakt zijn vergaderstukken en verslagen uit eigen beweging openbaar, tenzij de artikelen 5.1, eerste, tweede en vijfde lid, en 5.2 van de Wet open overheid daaraan in de weg staan.

  • 4. Besluiten van het bestuur worden niet aan zienswijzen van de vertegenwoordigende organen onderworpen, tenzij de Wet gemeenschappelijke regelingen of deze regeling dat expliciet voorschrijft.

  • 5. Ingezetenen van de gemeenten respectievelijk het waterschap en andere belanghebbenden kunnen via de reguliere procedures bij de colleges en de vertegenwoordigende organen betrokken worden bij de voorbereiding, uitvoering en evaluatie van beleid.

Artikel 16: VERVALLEN

Artikel 17: VERVALLEN

Artikel 18: Ontslag

Het college van de deelnemer kan het door hem in het bestuur aangewezen lid te allen tijde ontslaan wanneer dit lid het vertrouwen van het betreffende college niet langer bezit.

Afdeling 2: Voorzitter

Artikel 19: Aanwijzing

  • 1. Het bestuur wijst uit het college van dijkgraaf en hoogheemraden van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden, niet zijnde het door dit college aangewezen lid in het bestuur van de bedrijfsvoeringsorganisatie, een voorzitter aan.

  • 2. De voorzitter heeft in de vergaderingen van het bestuur een raadgevende stem en kan zodoende aan de beraadslagingen deelnemen.

  • 3. Uit de leden van het bestuur wordt een plaatsvervangend voorzitter aangewezen door het bestuur.

  • 4. Het bestuur kan de voorzitter of de plaatsvervangend voorzitter ontslaan.

Afdeling 3: Secretaris

Artikel 20: Benoeming, schorsing en ontslag

  • 1. De secretaris wordt door het bestuur aangewezen.

  • 2. De bevoegdheid tot schorsing of ontslag van de secretaris berust bij het bestuur.

Artikel 21: Taak

  • 1. De secretaris staat het bestuur en de voorzitter ter zijde bij de uitoefening van hun taak. De secretaris is aanwezig in de vergadering van het bestuur. De secretaris ondertekent de stukken die van het bestuur uitgaan, mede.

  • 2. De secretaris staat, als directeur, aan het hoofd van de ambtelijke organisatie van het samenwerkingsverband.

Artikel 22: Vervanging

  • 1. Het bestuur regelt de vervanging van de secretaris.

  • 2. Artikel 20, tweede lid, en artikel 21 zijn van overeenkomstige toepassing op degene die de secretaris vervangt.

Afdeling 4: Overige bestuursorganen

Artikel 23: Algemene bepaling

Het samenwerkingsverband heeft een of meer heffingsambtenaren, invorderingsambtenaren, ambtenaren van het samenwerkingsverband en belastingdeurwaarders.

Artikel 24: Heffingsambtenaar

  • 1. De heffingsambtenaar heeft ter zake van de belastingen en de Wet waardering onroerende zaken de bevoegdheden en verplichtingen die bij of krachtens de Algemene wet inzake rijksbelastingen, de Invorderingswet 1990, de Kostenwet invordering rijksbelastingen, de Gemeentewet, de Waterschapswet, de Wet milieubeheer, de Waterwet of de Wet waardering onroerende zaken zijn toegekend aan de inspecteur, respectievelijk de ambtenaar belast met de heffing van de deelnemers.

  • 2. Bij de uitoefening van de bevoegdheden als bedoeld in het eerste lid neemt de heffingsambtenaar de nadere regels van het bestuur in acht en houdt hij rekening met de beleidsregels die het bestuur heeft geformuleerd ter zake van de uitoefening van zijn bevoegdheid.

Artikel 25: Invorderingsambtenaar

  • 1. De invorderingsambtenaar heeft ter zake van de belastingen de bevoegdheden en verplichtingen die bij of krachtens de Algemene wet inzake rijksbelastingen, de Invorderingswet 1990, de Kostenwet invordering rijksbelastingen, de Gemeentewet, de Waterschapswet, de Wet milieubeheer of de Waterwet zijn toegekend aan de ontvanger, respectievelijk de ambtenaar belast met de invordering van de deelnemers.

  • 2. De invorderingsambtenaar beslist niet tot het voeren van een executieprocedure in eerste aanleg en niet tot het instellen van hoger beroep en cassatie, dan nadat hij het bestuur van zijn voornemen op de hoogte heeft gesteld.

  • 3. Bij de uitoefening van de bevoegdheden als bedoeld in het eerste en tweede lid neemt de invorderingsambtenaar de kwijtscheldingsregels van de desbetreffende deelnemer en de nadere regels van het bestuur in acht, alsmede houdt hij rekening met de beleidsregels van het bestuur ter zake van de uitoefening van zijn bevoegdheid.

Artikel 26: Ambtenaar van het samenwerkingsverband

  • 1. De ambtenaar van het samenwerkingsverband heeft ter zake van de belastingen en de Wet waardering onroerende zaken de bevoegdheden en verplichtingen die bij of krachtens de Algemene wet inzake rijksbelastingen, de Invorderingswet 1990, de Kostenwet invordering rijksbelastingen, de Gemeentewet, de Waterschapswet, de Wet milieubeheer, de Waterwet of de Wet waardering onroerende zaken zijn toegekend aan de ambtenaren van de Rijksbelastingdienst, respectievelijk de ambtenaar belast met de heffing of invordering van de deelnemers als bedoeld in artikel 231, tweede lid onder d, van de Gemeentewet en artikel 123, derde lid onder d, van de Waterschapswet.

  • 2. Bij de uitoefening van de bevoegdheden als bedoeld in het eerste lid neemt de ambtenaar van het samenwerkingsverband de nadere regels van het bestuur in acht, alsmede houdt hij rekening met de beleidsregels van het bestuur ter zake van de uitoefening van zijn bevoegdheid.

Artikel 27: Belastingdeurwaarder

  • 1. De belastingdeurwaarder heeft ter zake van de belastingen de bevoegdheden en verplichtingen die bij of krachtens de Algemene wet inzake rijksbelastingen, de Invorderingswet 1990, de Kostenwet invordering rijksbelastingen, de Gemeentewet, de Waterschapswet, de Wet milieubeheer of de Waterwet zijn toegekend aan de belastingdeurwaarder.

  • 2. Bij de uitoefening van de bevoegdheden als bedoeld in het eerste lid neemt de belastingdeurwaarder de nadere regels van het bestuur in acht en houdt hij rekening met de beleidsregels die het bestuur heeft geformuleerd ter zake van de uitoefening van zijn bevoegdheid.

Afdeling 5: Ombudsfunctie

Artikel 28: Ombudsfunctie

Onverminderd het bepaalde in artikel 1a van de Wet Nationale ombudsman is de Nationale ombudsman als bedoeld in artikel 2 van de Wet Nationale ombudsman bevoegd verzoekschriften als bedoeld in artikel 9:18 van de Algemene wet bestuursrecht te behandelen.

Hoofdstuk 3: Bevoegdheden van het samenwerkingsverband

Afdeling 1: Bevoegdheden van het bestuur

Artikel 29: Bevoegdheden

Het bestuur van het samenwerkingsverband is bevoegd tot regeling en bestuur ter behartiging van die belangen die aan het samenwerkingsverband zijn opgedragen.

Artikel 30: Overdracht bevoegdheden

  • 1. Het college van dijkgraaf en hoogheemraden van het waterschap Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden draagt aan het bestuur van het samenwerkingsverband de bevoegdheid tot heffing en invordering van alle door het algemeen bestuur van het waterschap Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden ingestelde waterschapsbelastingen over, voor zover deze waterschapsbelastingen later niet zijn opgeheven.

  • 2. De colleges van de deelnemende gemeenten dragen aan het bestuur van samenwerkingsverband over de bevoegdheid tot heffing en invordering van de volgende gemeentelijke belastingen, voor zover de betreffende belasting door de raad van die gemeente is ingesteld en niet later weer is opgeheven:

    • a.

      de onroerende-zaakbelasting, bedoeld in artikel 220 van de Gemeentewet;

    • b.

      de forensenbelasting, bedoeld in artikel 223 van de Gemeentewet;

    • c.

      de toeristenbelasting, bedoeld in artikel 224 van de Gemeentewet;

    • d.

      de hondenbelasting, bedoeld in artikel 226 van de Gemeentewet;

    • e.

      de precariobelasting, bedoeld in artikel 228 van de Gemeentewet;

    • f.

      de rioolheffing, bedoeld in artikel 228a van de Gemeentewet;

    • g.

      reinigingsrechten geheven krachtens artikel 229, eerste lid onder a en b, van de Gemeentewet;

    • h.

      de vermakelijkhedenretributie, bedoeld in artikel 229, eerste lid onder c, van de Gemeentewet;

    • i.

      de BIZ-bijdrage, bedoeld in artikel 1 van de Experimentenwet BI-zones, of bedoeld in artikel 1 van de Wet op de bedrijveninvesteringzones;

    • j.

      de afvalstoffenheffing, bedoeld in artikel 15.33 van de Wet milieubeheer en

    • k.

      de belastingen op roerende woon- en bedrijfsruimten, bedoeld in artikel 221 van de Gemeentewet

  • 3. De colleges van de deelnemende gemeenten dragen aan het samenwerkingsverband over de uitvoering van de Wet waardering onroerende zaken.

Artikel 31: Additionele overdracht

  • 1. Het college van een deelnemende gemeente kan de bevoegdheid tot heffing en invordering van andere gemeentelijke belastingen dan bedoeld in artikel 30 overdragen aan het samenwerkingsverband.

  • 2. Het college van een deelnemende gemeente kan taken en bevoegdheden in het kader van basisadministraties of basisregistraties overdragen aan het samenwerkingsverband.

  • 3. Het bestuur neemt hetgeen dat op grond van de vorige leden is overgedragen, op in een register bij de gemeenschappelijke regeling en zendt deze ter kennisname aan de colleges en aan gedeputeerde staten, overeenkomstig het bepaalde in artikel 26, vierde lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen.

Artikel 32: VERVALLEN

Artikel 33: Bevoegdheid

  • 1. Het bestuur neemt, ook alvorens is besloten tot het voeren van een rechtsgeding, alle conservatoire maatregelen en doet wat nodig is ter voorkoming van verjaring of verlies van recht of bezit.

  • 2. Het bestuur is bevoegd tot het procederen in kort geding en tot voeging in strafzaken als bedoeld in artikel 51a van het Wetboek van Strafvordering.

  • 3. Het bestuur is bevoegd, indien ingevolge wettelijk voorschrift aan de gemeente of aan het gemeentebestuur respectievelijk het waterschap of aan het waterschapsbestuur hetzij een recht van beroep hetzij een recht bezwaar te maken toekomt, om spoedshalve beroep in te stellen of bezwaar te maken alsmede, voor zover de voorschriften dat toelaten, om schorsing van het aangevochten besluit of om een voorlopige voorziening ter zake te verzoeken.

  • 4. Het bestuur beheert de inkomsten, uitgaven en het vermogen van het samenwerkingsverband.

  • 5. Het bestuur houdt een register bij van de belastingverordeningen waarvan de bestuursorganen van het samenwerkingsverband belast zijn met de heffing en invordering. In het register worden tevens de bij de die belastingverordeningen behorende kwijtscheldingsregelingen opgenomen.

  • 6. Het bestuur oefent de bevoegdheden en verplichtingen uit die bij of krachtens de Algemene wet inzake rijksbelastingen, de Invorderingswet 1990, de Kostenwet invordering rijksbelastingen, Hoofdstuk XV van de Gemeentewet, Hoofdstuk XVI van de Waterschapswet, Hoofdstuk 7 van de Waterwet, de Wet milieubeheer en de Wet waardering onroerende zaken zijn toegekend aan de Minister van Financiën, het bestuur van ’s Rijksbelastingdienst en de directeur, respectievelijk de colleges, met inachtneming van het bepaalde in artikel 30 en 31.

  • 7. Het bestuur is belast met het houden van toezicht op de uitoefening van de bevoegdheden door de heffingsambtenaar, de invorderingsambtenaar, de ambtenaar van het samenwerkingsverband en de belastingdeurwaarder.

  • 8. Het bestuur is bevoegd tot aanwijzing van een of meer ambtenaren als bedoeld in de artikelen 23 tot en met 27.

  • 9. Het bestuur is bevoegd tot het vaststellen van beleidsregels en het per geval of in het algemeen instructies geven ter zake van de uitoefening van bevoegdheden door de heffingsambtenaar, de invorderingsambtenaar, de ambtenaar van het samenwerkingsverband onderscheidenlijk de belastingdeurwaarder voor de uitoefening van hun bevoegdheden.

  • 10. Het bestuur is bevoegd tot het stellen van nadere regels met betrekking tot de heffing en invordering van belastingen.

  • 11. Het bestuur is bevoegd tot het geheel of gedeeltelijk oninbaar verklaren van de belasting.

  • 12 Het bestuur is bevoegd tot het oprichten van en deelnemen in stichtingen, maatschappen, vennootschappen, verenigingen, coöperaties en onderlinge waarborgmaatschappijen dan wel het ontbinden daarvan of het beëindigen van deelname daaraan.

Artikel 34: Mandaat

  • 1. Het bestuur kan mandaat verlenen aan een of meer leden van het bestuur.

  • 2. Het bestuur kan tevens mandaat verlenen aan de secretaris, voor zover de aard van de bevoegdheid zich niet tegen mandatering verzet. Het bestuur kan de secretaris toestaan ondermandaat te verlenen.

Artikel 35: Inlichtingen en verantwoording

  • 1. Een lid van het bestuur geeft het college van de deelnemer die hem heeft aangewezen alle inlichtingen die door één of meer leden van dat college worden gevraagd.

  • 2. Een lid van het bestuur kan door het college van de deelnemer dat hem heeft aangewezen, ter verantwoording worden geroepen voor het door hem in het bestuur gevoerde beleid.

  • 3. Het bepaalde in het eerste en tweede lid is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de vertegenwoordigende organen van de deelnemers

  • 4. Het bepaalde in de voorgaande leden is van overeenkomstige toepassing op plaatsvervangende leden.

  • 5. Het bestuur geeft de vertegenwoordigende organen van de deelnemers mondeling of schriftelijk de door een of meer leden gevraagde inlichtingen.

  • 6. Het bestuur geeft de vertegenwoordigende organen schriftelijk alle inlichtingen die deze organen nodig hebben voor de uitoefening van hun taken.

Afdeling 2: De taken en bevoegdheden van de voorzitter

Artikel 36: Taken

  • 1. De voorzitter bevordert een goede behartiging van de zaken van het samenwerkingsverband.

  • 2. De voorzitter heeft de leiding van de vergaderingen van het bestuur.

  • 3. De voorzitter ondertekent alle stukken welke van het bestuur uitgaan.

Artikel 37: VERVALLEN

Artikel 38: VERVALLEN

Hoofdstuk 4: Het personeel

Artikel 39: Ambtelijke organisatie

  • 1. Het samenwerkingsverband heeft een ambtelijke organisatie, met aan het hoofd een directeur.

  • 2. Het bestuur stelt een organisatieverordening vast.

Hoofdstuk 5: Financiën van het samenwerkingsverband

Afdeling 1: Inleidende bepalingen

Artikel 40: Kostentoerekening

  • 1. Het bestuur stelt jaarlijks, als onderdeel van de begroting, binnen de kaders van de bijdrageverordening als bedoeld in het derde lid, de toerekening van de kosten vast voor de uitvoering van de taken als bedoeld in artikel 30 onderscheidenlijk artikel 31.

  • 2. Het bestuur stelt een bijdrageverordening vast met daarin de methode en richtlijnen voor de kostenverdeelsleutel.

  • 3. In afwijking van artikel 12, eerste lid, wordt de bijdrageverordening als bedoeld in het tweede lid bij unanimiteit vastgesteld.

Artikel 41: Inrichting

  • 1. De begroting, de begrotingswijzigingen, de meerjarenraming, de jaarrekening en het jaarverslag worden ingericht overeenkomstig artikel 198 van de Gemeentewet en het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten.

  • 2. Op de administratie en controle is Hoofdstuk XIV van de Gemeentewet alsmede het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten van overeenkomstige toepassing.

Afdeling 2: De begroting

Artikel 42: Kadernota

Het bestuur zendt voor 30 april van het jaar voorafgaande aan dat waarvoor de begroting dient, de algemene financiële en beleidsmatige kaders aan de vertegenwoordigende organen.

Artikel 43: Begroting

  • 1. Voor alle aan het samenwerkingsverband opgedragen taken brengt het bestuur jaarlijks op de begroting de bedragen die daarvoor beschikbaar door de deelnemers beschikbaar worden gesteld.

  • 2. De begroting bevat mede een bedrag voor onvoorziene uitgaven.

  • 3. De begroting moet in evenwicht zijn. Hiervan kan worden afgeweken indien aannemelijk is dat het evenwicht in de begroting in de eerstvolgende jaren tot stand zal zijn gebracht.

  • 4. Ten laste van het samenwerkingsverband kunnen slechts lasten en daarmee overeenstemmende balansmutaties worden genomen tot de bedragen die hiervoor op de begroting zijn gebracht.

  • 5. Het begrotingsjaar is het kalenderjaar.

Artikel 44: Ontwerpbegroting

  • 1. Het bestuur zendt de ontwerpbegroting twaalf weken voordat zij door het bestuur wordt behandeld toe aan de vertegenwoordigende organen van de deelnemers.

  • 2. De ontwerpbegroting wordt door de zorg van de deelnemers voor een ieder ter inzage gelegd en tegen betaling van kosten algemeen verkrijgbaar gesteld. Van de terinzagelegging en de verkrijgbaarstelling geschiedt openbare kennisgeving.

  • 3. De vertegenwoordigende organen van de deelnemers kunnen bij het bestuur hun zienswijze over de ontwerpbegroting naar voren brengen.

  • 4. Het bestuur stelt de vertegenwoordigende organen voorafgaande aan het vaststellen van de begroting schriftelijk en gemotiveerd in kennis van zijn oordeel over de zienswijze, bedoeld in het derde lid, alsmede van de eventuele conclusies die het daaraan verbindt

  • 5. Het eerste en derde lid zijn van overeenkomstige toepassing op besluiten tot wijziging van de begroting, met uitzondering van die wijzigingen waarbij geen verandering wordt gebracht in de bijdragen van de deelnemers.

Artikel 45: Vaststelling begroting

  • 1. Het bestuur stelt de begroting vast in het jaar voorafgaande aan dat waarvoor zij dient. In afwijking van artikel 12, eerste lid, wordt de begroting bij drie vierde meerderheid vastgesteld. Het bestuur streeft naar consensus bij de vaststelling van de begroting.

  • 2. Het bestuur zendt de begroting binnen twee weken na de vaststelling, doch in ieder geval vóór 15 september van het jaar voorafgaande aan het jaar waarop de begroting betrekking heeft, aan gedeputeerde staten.

  • 3. Het bestuur zendt, zo nodig, de begroting aan de vertegenwoordigende organen van de deelnemers, die ter zake bij gedeputeerde staten hun zienswijzen naar voren kunnen brengen.

  • 4. Besluiten tot wijziging van de begroting kunnen tot uiterlijk het eind van het desbetreffende begrotingsjaar worden genomen.

  • 5. Op besluiten tot wijziging van de begroting zijn van overeenkomstige toepassing:

    • a.

      het eerste lid, met uitzondering van de eerste volzin;

    • b.

      het tweede lid, met dien verstande dat de wijziging niet voor 15 september van het jaar voorafgaande aan het jaar waarop de begroting betrekking heeft aan gedeputeerde staten hoeft te worden gezonden, en

    • c.

      Het derde lid, met uitzondering van die wijzigingen waarbij geen verandering wordt gebracht in de bijdragen van de deelnemers.

Afdeling 3: Jaarrekening

Artikel 46: Jaarrekening en jaarverslag

  • 1. Het bestuur legt over elk begrotingsjaar verantwoording af aan de colleges over het door hem gevoerde bestuur, onder overlegging van de jaarrekening en het jaarverslag.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde stukken liggen, zodra zij aan het bestuur zijn overgelegd, voor een ieder ter inzage en zijn algemeen verkrijgbaar. Van de terinzagelegging en de verkrijgbaarstelling wordt openbaar kennis gegeven. Het bestuur beraadslaagt over de jaarrekening en het jaarverslag niet eerder dan twee weken na de openbare kennisgeving.

  • 3. Het bestuur stelt de jaarrekening en het jaarverslag vast in het jaar volgende op het jaar waarop ze betrekking hebben. De jaarrekening betreft alle baten en lasten van het samenwerkingsverband.

  • 4. Het bestuur zendt voor 15 april van het jaar na afloop van dat waarvoor de jaarrekening dient, de voorlopige jaarrekening aan de vertegenwoordigende organen.

  • 5. Het bestuur zendt de jaarrekening binnen twee weken na de vaststelling, doch in ieder geval vóór 15 juli van het jaar volgende op het jaar waarop de jaarrekening betrekking heeft, aan gedeputeerde staten.

Artikel 47: Garantstelling

De deelnemers zullen er steeds zorg voor dragen dat het samenwerkingsverband te allen tijde over voldoende middelen beschikt om aan al zijn verplichtingen jegens derden te kunnen voldoen.

Hoofdstuk 6: Toetreding, uittreding, wijziging, opheffing

Artikel 48: Toetreding

  • 1. Het college van burgemeester en wethouders van een gemeente of het dagelijks bestuur van een waterschap dat wenst toe te treden, dient hiertoe een verzoek in bij het bestuur van het samenwerkingsverband. Het college van de desbetreffende gemeente of het dagelijks bestuur van het desbetreffende waterschap voegt hierbij het besluit tot toestemming van de gemeenteraad respectievelijk het algemeen bestuur van het waterschap als bedoeld in artikel 61, tweede lid van de Wet gemeenschappelijke regelingen.

  • 2. Toetreding kan geschieden nadat de colleges en het toetredende bestuursorgaan hiertoe eensluidend hebben besloten.

  • 3. Het bestuur kan algemene en specifieke regels stellen omtrent de toetreding van nieuwe waterschappen of gemeenten.

Artikel 49: Uittreding

  • 1. Voor uittreding uit de regeling wordt een opzegtermijn van ten minste één jaar in acht genomen. Gedurende drie jaar na de datum van toetreding tot de regeling is uittreding niet mogelijk.

  • 2. Het voornemen tot uittreding wordt door het betreffende college bij aangetekende kennisgeving aan het bestuur van het samenwerkingsverband meegedeeld.

  • 3. Na ontvangst van de in het tweede lid vermelde kennisgeving wordt een in overleg met de uittredende deelnemer aan te wijzen onafhankelijke derde opdracht verleend een uittredingsplan op te stellen als ware tot opheffing van de regeling besloten.

  • 4. Op grond van het in het derde lid opgestelde uittredingsplan besluit het college dat een kennisgeving als bedoeld in het tweede lid heeft gedaan of daadwerkelijk tot uittreding wordt overgegaan. Het college besluit hier niet toe dan nadat het toestemming van zijn vertegenwoordigend orgaan heeft gekregen als bedoeld in artikel 61, tweede lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen. Het college zendt zijn besluit tot uittreding, alsmede het toestemmingsbesluit van het vertegenwoordigend orgaan, aan het bestuur. De procedure voor uittreding vangt aan de dag nadat het bestuur de besluiten heeft ontvangen.

  • 5. Ter voorbereiding op de besluitvorming van het bestuur, inventariseert het bestuur met inachtneming van het bepaalde in deze regeling de gevolgen van de uittreding, de wijze waarop met deze gevolgen kan of moet worden omgegaan en de voorwaarden voor uittreding en legt deze vast in een concept-uittredingsplan. Onder de gevolgen van de uittreding worden verstaan de financiële, juridische, personele en organisatorische consequenties die het directe gevolg zijn van de uittreding.

  • 6. De vertegenwoordiger van de uittredende deelnemer in het bestuur houdt gedurende de periode van het besluit tot uittreding tot de daadwerkelijke uittreding bij de beraadslaging in en besluitvorming door het bestuur rekening met de belangen van het samenwerkingsverband zoals deze zich kunnen voordoen vanaf het moment van daadwerkelijke uittreding. Indien nodig neemt deze vertegenwoordiger geen deel aan de beraadslaging en stemmingen van het bestuur.

  • 7. Indien de uittreding een wijziging van de gemeenschappelijke regeling noodzakelijk maakt, stelt het bestuur, ter voorbereiding op zijn besluitvorming, een voorstel op voor wijziging van deze regeling. Artikel 50 is onverkort van toepassing.

Artikel 49a Procedure voor vaststelling uittredingsplan

  • 1.

    Wanneer toepassing wordt gegeven aan artikel 49, vierde lid, stelt het bestuur het uittredingsplan vast. De in het uittredingsplan omschreven financiële verplichtingen zijn voor de uittredende deelnemer bindend.

  • 2.

    Het uittredingsplan bepaalt met inachtneming van het bepaalde in deze regeling de systematiek voor de berekening van de financiële gevolgen van de uittreding te betalen door de uittredende deelnemer.

  • 3.

    Het uittredingsplan bevat een voorlopige berekening van de financiële gevolgen van de uittreding, te betalen door de uittredende deelnemer, hierna te noemen: de voorlopige uittreedsom.

  • 4.

    Ten minste acht maanden voorafgaand aan het moment van uittreding, stelt het bestuur het voorlopige uittredingsplan en de voorlopige uittreedsom vast. Het bestuur baseert de berekening van de voorlopige uittreedsom op de systematiek als bedoeld in het tweede lid en op de jaarrekening van het meest recent verstreken boekjaar.

  • 5.

    Uiterlijk zes maanden voorafgaand aan het moment van uittreding, stelt het bestuur het definitieve uittredingsplan en de definitieve uittreedsom vast. Het bestuur baseert de berekening van de definitieve uittreedsom op de systematiek als bedoeld in het tweede lid en op de jaarrekening van het meest recent verstreken begrotingsjaar.

  • 6.

    Nadat het uittredingsplan is vastgesteld is de uittredende deelnemer gehouden om binnen zes maanden de daarin voor hem omschreven financiële verplichtingen aan het samenwerkingsverband te voldoen.

  • 7.

    De kosten van het opstellen van het uittredingsplan komen voor rekening van de deelnemer die het voornemen heeft om uit te treden.

  • 8.

    De leden van het bestuur kunnen het uittredingsplan op de voor hen gebruikelijke wijze voor consultatie toezenden aan hun vertegenwoordigend orgaan.

  • 9.

    De ondernemingsraad van het samenwerkingsverband wordt in de gelegenheid gesteld om advies uit te brengen over de personele en organisatorische gevolgen die voortvloeien uit het uittredingsplan, overeenkomstig de bepalingen in de Wet op de ondernemingsraden.

Artikel 49b Onafhankelijke externe deskundige

  • 1.

    Na ontvangst van de in artikel 49, tweede lid, vermelde kennisgeving wordt een in overleg met de uittredende deelnemer aan te wijzen onafhankelijke externe deskundige opdracht verleend een uittredingsplan op te stellen als ware tot opheffing van de regeling besloten.

  • 2.

    Ter voorbereiding op de besluitvorming van het bestuur, stelt het bestuur een projectgroep samen die onder leiding van de onafhankelijke externe deskundige het concept-uittredingsplan voorbereid.

  • 3.

    Het bestuur geeft een onafhankelijke financieel deskundige, niet zijnde de onafhankelijk externe deskundige bedoeld in het eerste lid, opdracht om het door de projectgroep voorbereide concept-uittredingsplan te toetsen, nadat voor de opdracht instemming is verkregen van de uittredende deelnemer.

  • 4.

    De kosten voor het inschakelen van een onafhankelijke externe financieel deskundige zijn voor rekening van de uittredende deelnemer.

  • 5.

    Het tarief van de onafhankelijke externe financieel deskundige dient in overeenstemming te zijn met hetgeen voor dit soort werkzaamheden in de desbetreffende adviesbranche gebruikelijk is.

Artikel 49c Uittreedsom

  • 1.

    De voorlopige respectievelijk definitieve uittreedsom bestaat uitsluitend uit een vergoeding ter compensatie van de directe kosten van uittreding (frictiekosten en desintegratiekosten), verminderd met het aandeel van de uittredende deelnemer in het eigen vermogen minus de bestemmingsreserves van het samenwerkingsverband op de datum van uittreding.

  • 2.

    De frictiekosten en desintegratiekosten worden berekend op basis van de principes van goed koopmanschap en de principes van accounting, met dien verstande dat:

    • a.

      Onder frictiekosten worden verstaan alle incidentele kosten te maken door het samenwerkingsverband die het directe gevolg van de beslissing tot uittreding van een deelnemer, zoals inhuur externe deskundigen, een accountant en een advocaat.

    • b.

      Onder desintegratiekosten worden verstaan kosten te maken door en de schade voor het samenwerkingsverband die samenhangen met de afbouw van overcapaciteit in personele en materiële sfeer en andere verplichtingen, de afbouw van risico’s daarbij inbegrepen, ontstaan als direct gevolg van de uittreding.

    • c.

      Het bepaalde in het tweede lid onder b is van overeenkomstige toepassing op kosten te dragen door het samenwerkingsverband die samenhangen met de afbouw van overcapaciteit en materiële sfeer en andere verplichtingen, de afbouw van risico’s daarbij inbegrepen, ontstaan binnen een periode van vijf jaar vanaf het moment van uittreding als direct gevolg van de uittreding. Voor de periode van vijf jaar is aansluiting gezocht bij de termijn van de begrotingssystematiek.

  • 3.

    Het samenwerkingsverband brengt alle frictiekosten en desintegratiekosten in rekening bij de uittredende deelnemer. De uittredende deelnemer is verplicht tot betaling van de definitieve uittreedsom.

  • 4.

    Kosten die de uittredende deelnemer maakt ter voorbereiding op of als gevolg van de beslissing tot uittreding komen voor rekening van de uittredende deelnemer.

  • 5.

    De waarde van de personeelsformatie die de uittredende deelnemer als gevolg van de uittreding eventueel overneemt van het samenwerkingsverband wordt gekapitaliseerd en in mindering gebracht op de uittreedsom.

  • 6.

    Het samenwerkingsverband is gehouden redelijkerwijs al het mogelijke te doen om de uittredingskosten zo laag mogelijk te houden. Het voorgaande hoeft niet te leiden tot wijziging van overeenkomsten met en verplichtingen jegens derden die zijn aangegaan respectievelijk bepaald voorafgaand aan het tijdstip van ontvangst door het bestuur van het besluit tot uittreding.

  • 7. Het samenwerkingsverband en de uittredende deelnemer zijn gehouden om in het kader van de bepaling van de inhoud van het uittredingsplan alle relevante informatie over en weer te verstrekken.

Artikel 49d Overige bepalingen rond uittreding

  • 1.

    De raming en berekening van de kosten voor uittreding wordt gebaseerd op de feiten en omstandigheden die bekend zijn tot aan het moment van de daadwerkelijke uittreding.

  • 2.

    Beleidswijzigingen, wijziging van economische omstandigheden en wijziging van inzichten die zich zullen voordoen of opkomen na het moment van de daadwerkelijke uittreding kunnen niet worden betrokken bij de bepaling van de hoogte van de uittreedsom.

  • 3.

    Feiten en omstandigheden die zich hebben voorgedaan na het moment van daadwerkelijke uittreding kunnen niet leiden tot wijziging van de hoogte van de uittreedsom, tenzij de uittredende deelnemer danwel het Bestuur kan aantonen dat de hoogte van de uittreedsom anders zou zijn bepaald indien:

    • a.

      De wederpartij onjuiste inlichtingen heeft verstrekt waarvan deze diende aan te nemen dat de hoogte van de uittreedsom anders zou luiden indien deze onjuiste inlichtingen niet zouden zijn verstrekt;

    • b.

      De wederpartij inlichtingen die hem op het moment van het bepalen van de uittreedsom bekend waren niet heeft verstrekt terwijl de wederpartij redelijkerwijs had moeten aannemen dat deze inlichtingen van invloed zouden kunnen zijn op de bepaling van de hoogte van de uittreedsom.

  • 4. Bij de voorbereiding van het concept-uittredingsplan biedt het bestuur de uittredende deelnemer de keuze tussen betaling van een uittreedsom in een aantal termijnen of voor betaling van de uittreedsom in één keer. In het definitieve uittredingsplan bepaalt het bestuur conform de voorkeur van de uittredende deelnemer of de uittreedsom in een daarbij te bepalen aantal termijnen of in één keer dient te betalen

Artikel 50: Wijziging

  • 1. De colleges of het bestuur kunnen een voorstel tot wijziging van de regeling indienen bij het bestuur.

  • 2. Het bestuur zendt het wijzigingsvoorstel aan de colleges.

  • 3. Wijziging kan geschieden nadat de colleges hiertoe unaniem hebben besloten.

  • 4. De wijziging bepaalt zelf wanneer deze in werking treedt, met in acht neming van het hieromtrent in artikel 26 van de Wet gemeenschappelijke regelingen bepaalde.

Artikel 51: Opheffing en liquidatie

  • 1. De colleges kunnen een voorstel tot opheffing van de regeling indienen bij het bestuur.

  • 2. Het bestuur zendt het voorstel aan de colleges.

  • 3. Opheffing kan geschieden nadat de colleges hiertoe unaniem hebben besloten.

  • 4. Bij opheffing van de regeling wordt een plan opgesteld als bedoeld in artikel 49, derde lid. Het bepaalde in artikel 49, derde, vijfde, zesde en zevende lid is van overeenkomstige toepassing.

Hoofdstuk 7: Overige bepalingen

Artikel 52: Archief

  • 1. Het bestuur draagt de zorg voor de archiefbescheiden van de organen van het samenwerkingsverband.

  • 2. Het bestuur stelt, met inachtneming van de Archiefwet 1995, regels vast omtrent de zorg voor de bewaring en het beheer van de archiefbescheiden, alsmede omtrent het toezicht daarop.

  • 3. In geval van toetreding, uittreding of opheffing van de regeling draagt het bestuur zorg voor het treffen van voorzieningen voor de archiefbescheiden.

Artikel 53: Uitvoeringsprotocol

  • 1. Het bestuur stelt een uitvoeringsprotocol vast waarin ten minste aan bod komen:

    • a.

      de randvoorwaarden en uitgangspunten voor de dienstverlening van het samenwerkingsverband;

    • b.

      de door het samenwerkingsverband te leveren producten en diensten;

    • c.

      de definitie van resultaatgebieden;

    • d.

      de wijze van aanslagoplegging;

    • e.

      de invulling van klantcontacten;

    • f.

      het regime voor afdrachten;

    • g.

      de uitwisseling van eigendom en gegevens;

    • h.

      de werkrelatie tussen het samenwerkingsverband en de deelnemers, en

    • i.

      de invulling van overlegstructuren tussen het samenwerkingsverband en de deelnemers.

Artikel 54: Maatwerkparagraaf

Binnen de kaders van het uitvoeringsprotocol, bedoeld in artikel 53, kan het samenwerkingsverband jaarlijks met iedere afzonderlijke deelnemer een maatwerkparagraaf in het uitvoeringsprotocol afspreken waarbij nadere afspraken kunnen worden gemaakt over additionele taken als bedoeld in artikel 31.

Artikel 55: Secretarissenoverleg

Het bestuur stelt een verordening vast waarbij een adviesgroep, onder de naam secretarissenoverleg, wordt ingesteld. De secretaris onderscheidenlijk de secretaris-directeur kan zich laten vertegenwoordigen.

Artikel 56: Geschillen

  • 1. Onverminderd het bepaalde in artikel 28 van de Wet gemeenschappelijke regelingen worden geschillen over de toepassing van de regeling, in de ruimste zin van het woord, onderworpen aan een niet-bindend deskundigenadvies.

  • 2. Voordat wordt overgegaan tot het vragen van het in het eerste lid bedoelde deskundigenadvies, wordt het geschil besproken tussen een afvaardiging van het bestuur en een afvaardiging van het college waarmee het geschil bestaat.

  • 3. Indien het in het tweede lid bedoelde overleg niet tot een oplossing leidt, benoemen het bestuur en het college waarmee het geschil bestaat elk een onafhankelijke deskundige. Beide deskundigen benoemen een derde deskundige, die tevens als voorzitter van de adviescommissie optreedt. Het bestuur treedt mede namens het betreffende college op als opdrachtgever van de commissie. In de opdracht wordt tenminste het probleem geschetst, worden de te beantwoorden vragen geformuleerd en wordt de termijn genoemd waarbinnen de commissie haar advies dient uit te brengen.

  • 4. De in het derde lid bedoelde commissie regelt zelf de wijze waarop zij haar advies tot stand brengt. Het advies wordt tegelijkertijd toegezonden aan het bestuur en aan het betreffende college.

  • 5. Op basis van het advies treden de in het tweede lid bedoelde personen nogmaals in overleg om te trachten tot een oplossing van het geschil te komen. Indien het overleg niet tot een oplossing leidt, is elk der partijen vrij om het geschil overeenkomstig het gestelde in artikel 28 van de Wet gemeenschappelijke regelingen voor te leggen aan gedeputeerde staten.

  • 6. De kosten van de adviescommissie worden door het bestuur en het betreffende college ieder voor de helft gedragen.

Hoofdstuk 8: Slotbepalingen

Artikel 57: Inwerkingtreding

Deze gewijzigde regeling treedt in werking op de eerste dag van de maand nadat de regeling overeenkomstig de Wet gemeenschappelijke regelingen bekend is gemaakt, doch niet eerder dan met ingang van 1 januari 2020 en vervangt de Gemeenschappelijke Regeling Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap Utrecht 2016.

Artikel 58: Duur van de regeling

De regeling wordt aangegaan voor onbepaalde tijd.

Artikel 59: Evaluatie

  • 1.

    Het bestuur evalueert in het jaar voorafgaande aan reguliere gemeenteraadsverkiezingen de samenwerking en gaat daarbij in elk geval in op het functioneren van het samenwerkingsverband.

  • 2.

    De resultaten van de evaluatie, bedoeld in het eerste lid, worden uiterlijk in januari van het jaar van de gemeenteraadsverkiezing aangeboden aan de colleges en de vertegenwoordigende organen.

Artikel 60: Citeerwijze

Deze regeling kan worden aangehaald als “Gemeenschappelijke Regeling Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap Utrecht 2020”.

Artikel 61: Overgangsbepaling

  • 1. Het reglement van orde, bedoeld in artikel 7 van de Gemeenschappelijke regeling Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap Utrecht, zoals vastgesteld door het algemeen bestuur blijft van kracht ten aanzien van het bestuur van het samenwerkingsverband, totdat het bestuur het reglement intrekt of wijzigt. Het reglement wordt geacht te zijn vastgesteld op grond van artikel 5 van deze regeling.

  • 2. De delegatiebesluiten genomen krachtens artikel 37 van de Gemeenschappelijke regeling Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap Utrecht blijven van kracht, in die zin dat bevoegdheden die aan het algemeen bestuur onderscheidenlijk het dagelijks bestuur zijn toegekend thans aan het bestuur van het samenwerkingsverband worden toegekend. De delegatiebesluiten worden geacht te zijn vastgesteld op grond van artikel 31 van deze regeling.

  • 3. Door het algemeen bestuur of het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap Utrecht vastgestelde mandaatbesluiten en overige regelingen blijven van kracht en worden geacht te zijn vastgesteld door het bestuur van het samenwerkingsverband.

  • 4. Het vorige lid geldt niet ten aanzien van bepalingen in door het algemeen bestuur van het openbaar lichaam Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap Utrecht vastgestelde bepalingen waarbij taken of bevoegdheden worden overgedragen aan het dagelijks bestuur van datzelfde openbaar lichaam. Deze regelingen komen te vervallen.

Ondertekening

Aldus besloten en akkoord door:

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bunnik, d.d. 16 juli 2019

De secretaris, De burgemeester,

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente De Bilt, d.d. 4 oktober 2019

De secretaris, De burgemeester,

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Houten, d.d. 16 juli 2019

De secretaris, De burgemeester,

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Lopik, d.d. 9 juli 2019

De secretaris, De burgemeester,

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nieuwegein, d.d. 5 juni 2019

De secretaris, De burgemeester,

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Stichtse Vecht, d.d. 13 augustus 2019

De secretaris, De burgemeester,

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, d.d. 9 juli 2019

De secretaris, De burgemeester,

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrechtse Heuvelrug, d.d. 23 juli 2019

De secretaris, De burgemeester,

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zeist, d.d. 19 september 2019

De secretaris, De burgemeester,

Het dagelijks bestuur van Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden, d.d. 15 oktober 2019

De secretaris, De dijkgraaf,