Regeling vervallen per 01-01-2023

Verordening Jeugdhulp gemeente Hof van Twente 2019

Geldend van 01-01-2019 t/m 31-12-2022 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2019

Intitulé

Verordening Jeugdhulp gemeente Hof van Twente 2019

De raad van de gemeente Hof van Twente;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders;

gelet op de artikelen 2.9, 2.10, 2.12 en 8.1.1, derde lid, van de Jeugdwet;

overwegende dat:

* de Jeugdwet de verantwoordelijkheid voor het organiseren van goede en toegankelijke jeugdhulp bij de gemeente heeft belegd;

* het uitgangspunt is dat de verantwoordelijkheid voor het gezond en veilig opgroeien van jeugdigen allereerst bij de ouders en de jeugdige zelf ligt;

* het noodzakelijk is om regels vast te stellen over:

- de door het college te verlenen individuele voorzieningen en overige voorzieningen;

- de voorwaarden voor toekenning, de wijze van beoordeling van en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening;

- de wijze waarop de toegang tot en de toekenning van een individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen;

- de wijze waarop de hoogte van een persoonsgebonden budget wordt vastgesteld;

- de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening of een persoonsgebonden budget, alsmede misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet;

- de waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van jeugdhulp of de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan;

overwegende dat het voorts wenselijk is te bepalen onder welke voorwaarden de persoon aan wie een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, de jeugdhulp kan betrekken van een persoon die behoort tot diens sociale netwerk;

besluit:

vast te stellen de navolgende VERORDENING JEUGDHULP GEMEENTE HOF VAN TWENTE 2019

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

1. In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

a. algemene voorziening: jeugdhulpvoorziening op grond van de wet die rechtstreeks toegankelijk is zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften en persoonskenmerken van de jeugdige of zijn ouders;

b. andere voorziening: voorziening op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning of werk en inkomen, niet vallend onder de wet;

c. budgethouder: de persoon die een persoonsgebonden budget ontvangt op grond van de Jeugdwet;

d. budgetplan: is een door het college vastgesteld format ter beoordeling van het verstrekken van een individuele voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget;

e. gebruikelijke hulp: hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van ouders en/of andere verzorgers of opvoeders;

f. geldige registratie: een registratie voor professionals in de registers SKJ, NIP, BIG, NVO of het register vaktherapie.

g. hulpvraag: behoefte van een jeugdige of ouder(s) aan jeugdhulp in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen;

h. individuele voorziening: een op de jeugdige of zijn ouders toegesneden jeugdhulpvoorziening die door het college in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget wordt verstrekt;

i. niet professionele hulp: elke hulp die wordt verleend door een persoon die geen (geldige) registratie heeft in een van de genoemde registers.

j. ondersteuningsplan: een document waarin de ondersteuningsbehoefte van de jeugdige en/of zijn ouders is vastgelegd, samen met de doelen (beoogde resultaten) en hoe deze te bereiken, evenals de bijdragen die zowel het college als de hulpvrager en zijn sociale netwerk hieraan kunnen leveren;

k. persoonsgebonden budget (pgb): het persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 8.1.1 van de wet, zijnde een door het college verstrekt budget aan een jeugdige of ouder, dat hem in staat stelt de jeugdhulp die tot de individuele voorziening behoort van derden te betrekken;

l. professionele hulp: elke hulp die wordt verleend door een persoon die een geldige registratie heeft in een van de genoemde registers.

m. sociaal netwerk: een familielid, huisgenoot, (voormalig) echtgenoot of andere personen met wie de jeugdige of ouder een sociale relatie onderhoudt;

n. Veilig Thuis: het regionale advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling als bedoeld in artikel 1.1 van de wet;

o. wet: Jeugdwet.

2. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de wet, het Besluit Jeugdwet en de Algemene wet bestuursrecht.

Hoofdstuk 2 Algemene voorzieningen

Artikel 2 Toegang algemene voorziening

Een algemene voorziening is rechtstreeks toegankelijk zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften en persoonskenmerken van de jeugdige of zijn ouders.

Artikel 3 Beschikbare algemene voorzieningen

1. De volgende algemene voorzieningen zijn beschikbaar:

a. voorlichting, informatie cursussen en training;

b. individueel opvoed- en opgroeiadvies;

c. opvoedondersteuning;

d. schoolmaatschappelijke werk;

e. veilig thuis;

f. crisisdienst;

g. jeugdgezondheidszorg.

2. Het college kan nadere regels vaststellen over welke algemene voorzieningen op basis van het eerste lid beschikbaar zijn.

Hoofdstuk 3 Individuele voorzieningen

Paragraaf 1 Voorzieningen

Artikel 4 Beschikbare individuele voorzieningen

1. De volgende individuele voorzieningen zijn beschikbaar:

a. jeugdzorg plus;

b. jeugdbescherming;

c. jeugdreclassering;

d. jeugd- en opvoedhulp:

i. ambulante jeugdhulp;

ii. dagbehandeling;

iii. pleegzorg;

iv. verblijf met 24-uurszorg;

v. spoedeisende zorg;

vi. vervoer.

e. individuele begeleiding;

f. dagbesteding;

g. kortdurend verblijf / logeeropvang;

h. langdurend verblijf;

i. jeugd-GGZ, tweedelijns met en zonder verblijf;

j. ernstige enkelvoudige dyslexie ;

2. Het college kan nadere regels vaststellen over welke individuele voorzieningen op basis van het eerste lid beschikbaar zijn.

Paragraaf 2 Toegang procedureel

Artikel 5 Aanvraag

1. Een aanvraag voor een individuele voorziening kan schriftelijk worden ingediend bij het college.

2. Als een jeugdige of ouder de jeugdhulp zelf wenst in te kopen met een pgb, dient hij daartoe een budgetplan in zoals bedoeld in artikel 10 van deze verordening.

3. Het college wijst de jeugdige en/of zijn ouder op de mogelijkheid gebruik te maken van onafhankelijke cliëntondersteuning.

4. Het college kan nadere regels vaststellen met betrekking tot de procedure voor de aanvraag van een individuele voorziening.

Artikel 6 Toegang en besluit

1. Het college legt de beslissing omtrent het al dan niet verlenen van een individuele voorziening vast in een beschikking.

2. In spoedeisende gevallen treft het college zo spoedig mogelijk een passende voorziening. Het college legt de beslissing omtrent de inzet van hulp in dat geval zo snel mogelijk, doch in ieder geval binnen vier weken na de start van de hulp, vast in een beschikking.

3. Het college draagt zorg voor de inzet van jeugdhulp na verwijzing door de huisarts, medisch specialist of jeugdarts, als en voor zover de jeugdhulpaanbieder van oordeel is dat inzet van jeugdhulp nodig is. Het college legt de te verlenen individuele voorziening vast in een beschikking indien de jeugdige of zijn ouder(s) daarom vraagt.

Artikel 7 Inhoud en geldigheidsduur beschikking

1. In de beschikking tot verstrekking van een individuele voorziening wordt in ieder geval vastgelegd:

a. welke individuele voorziening verstrekt wordt, wie de jeugdhulp gaat bieden en wat het beoogde resultaat daarvan is;

b. of de voorziening in natura of als pgb wordt verstrekt;

c. wat de ingangsdatum en de duur van de individuele voorziening is, en indien van toepassing;

d. welke andere voorzieningen relevant zijn of kunnen zijn.

2. Het ondersteuningsplan maakt deel uit van de beschikking.

3. Bij het verstrekken van een voorziening in de vorm van een pgb vermeldt de beschikking naast de in lid 1 genoemde zaken bovendien:

a. de hoogte van het pgb en hoe deze is bepaald;

b. welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het pgb;

4. Het college kan periodiek onderzoeken of er aanleiding is een besluit te heroverwegen.

Paragraaf 3 Beoordeling

Artikel 8 Onderzoek en opstellen ondersteuningsplan

1. Het college onderzoekt in een gesprek met de jeugdige of zijn ouders zo spoedig mogelijk en voor zover nodig in het kader van de hulpvraag:

a. de behoeften, persoonskenmerken, voorkeuren, veiligheid, ontwikkeling en gezinssituatie van de jeugdige of zijn ouders en het probleem of de hulpvraag;

b. het gewenste resultaat van het verzoek om jeugdhulp;

c. het vermogen van de jeugdige of zijn ouders om zelf of met ondersteuning van de naaste omgeving een oplossing voor de hulpvraag te vinden;

d. de mogelijkheden om gebruik te maken van een andere voorziening;

e. de mogelijkheden om de hulpvraag te beantwoorden door het inzetten van een algemene voorziening;

f. de mogelijkheden om een individuele voorziening te verstrekken;

g. de mogelijkheden om te kiezen voor een pgb, waarbij de jeugdige en/of ouder in begrijpelijke bewoordingen wordt ingelicht over de gevolgen van die keuze;

h. de wijze waarop een mogelijk toe te kennen individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, of werk en inkomen;

i. hoe rekening kan worden gehouden met de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van de jeugdige en zijn ouders.

2. Het college legt de zaken genoemd in het eerste lid vast in het ondersteuningsplan.

3. Het college kan nadere regels vaststellen met betrekking tot de inhoud van en de wijze waarop het onderzoek wordt uitgevoerd.

Artikel 9 Criteria individuele voorzieningen

1. Jeugdigen of ouders kunnen slechts in aanmerking komen voor een individuele voorziening voor zover zij geen oplossing kunnen vinden voor de hulpvraag:

a. Binnen hun eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen, waaronder in ieder geval wordt verstaan:

i. gebruikelijke hulp van ouders en hulp van andere personen uit het sociale netwerk;

ii. het aanspreken van een aanvullende verzekering die is afgesloten.

b. door gebruik te maken van een algemene voorziening, of;

c. door gebruik te maken van een andere voorziening.

2. Indien de aanvraag betrekking heeft op kosten voor jeugdhulp die de jeugdige of ouder voorafgaand aan de aanvraag heeft gemaakt, kan het college hier slechts een voorziening voor verstrekken:

a. als op het moment van de aanvraag nog steeds sprake is van opgroei- of opvoedingsproblemen, psychische problemen of stoornissen waarvoor de hulp is ingezet, en;

b. voor zover het college de noodzaak en passendheid van de voorziening en de gemaakte kosten achteraf nog kan beoordelen.

3. Het college kan nadere regels stellen ter verdere uitwerking van de criteria, zoals genoemd in het eerste en tweede lid.

Artikel 10 Aanvullende criteria pgb

1. Als een jeugdige of ouder in aanmerking komt voor een individuele voorziening, maar de ondersteuning zelf wenst in te kopen door middel van een pgb, dient hij daartoe een budgetplan in volgens een door het college ter beschikking gesteld format. In het budgetplan is in ieder geval opgenomen:

a. de voorgenomen uitvoerder van de individuele voorziening en de wijze waarop de jeugdhulp georganiseerd wordt;

b. op welke wijze de kwaliteit van de jeugdhulp is gewaarborgd;

c. wat het gewenste resultaat van de in te zetten jeugdhulp is;

d. op welke wijze de gewenste resultaten worden bereikt.

2. De volgende kosten zijn uitgesloten voor vergoeding vanuit een pgb:

a. kosten voor bemiddeling en administratie;

b. kosten voor tussenpersonen of belangenbehartigers;

c. kosten voor het voeren van een pgb-administratie;

d. kosten voor ondersteuning bij het aanvragen en beheren van een pgb;

e. kosten voor feestdagenuitkering en een eenmalige uitkering;

f. reistijd, vervoers- en parkeerkosten van de jeugdhulpaanbieder.

3. Het is niet mogelijk om spoedzorg in te kopen door middel van een pgb.

4. De kwaliteitseisen uit de wet zijn van overeenkomstige toepassing op de jeugdhulp die bij een professional, zoals bedoeld in artikel 11, wordt ingekocht middels een pgb.

5. De persoon aan wie een pgb wordt verstrekt kan de jeugdhulp betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk indien:

a. het niet gaat om behandeling;

b. de ondersteuning tot betere en effectievere ondersteuning leidt;

c. de ondersteuning doelmatiger is;

d. de ondersteuning niet leidt tot overbelasting bij de persoon die de jeugdhulp verleent.

6. Het college kan nadere regels vaststellen over de aan het pgb verbonden voorwaarden en verplichtingen.

Artikel 11 Onderscheid professionele en niet-professionele hulp bij pgb

1. Van professionele hulp is sprake als de hulp verleend wordt door onderstaande personen, met uitzondering van bloed- of aanverwanten in de 1e of 2e graad van de budgethouder:

a. personen die werkzaam zijn bij een instelling die ten aanzien van de voor het pgb uit te voeren taken/werkzaamheden ingeschreven staat bij de Kamer van Koophandel (conform artikel 5 Handelsregisterwet 2007), en die beschikken over een geldige registratie die nodig is voor uitoefening van de desbetreffende taken, of;

b. personen die aangemerkt zijn als zelfstandige zonder personeel. Daarnaast moeten ze ten aanzien van de voor het pgb uit te voeren taken/werkzaamheden ingeschreven staan bij de Kamer van Koophandel (conform artikel 5 Handelsregisterwet 2007) en beschikken over een geldige registratie die nodig is voor uitoefening van de desbetreffende taken, of;

c. personen die beschikken over een geldige registratie.

2. Indien de jeugdhulp geboden wordt door een bloed- of aanverwant in de 1e of 2e graad van de budgethouder, is altijd sprake van niet-professionele hulp.

3. Indien de hulp wordt verleend door een ander persoon dan beschreven in lid 1 onder a, b of c, is sprake van niet-professionele hulp.

Artikel 12 Hoogte pgb

1. De hoogte van het pgb voor professionele hulp bedraagt 90% van het tarief voor gecontracteerde jeugdhulp in natura.

2. De tarieven voor een pgb voor niet-professionele hulp bedragen:

a. bij de voorziening ondersteuning zelfstandig leven € 14,50 per uur;

b. bij de voorziening ondersteuning maatschappelijke deelname € 20,00 per dagdeel;

c. bij de voorziening kortdurend verblijf € 30,00 per etmaal;

d. bij de voorziening vervoer (van en naar de locatie waar ondersteuning maatschappelijke deelname wordt gegeven) € 8,00 per retourrit;

e. bij de voorziening vervoer per rolstoeltaxi (van en naar de locatie waar ondersteuning maatschappelijke deelname wordt gegeven) € 19,00 per retourrit;

f. bij overige voorzieningen € 20,00 per etmaal.

3. Het college kan nadere regels vaststellen over de hoogte van het pgb.

Hoofdstuk 4 Herziening, intrekking, terugvordering en bestrijding misbruik

Artikel 13 Herziening, intrekking en terugvordering

1. Onverminderd artikel 8.1.4 van de wet is degene aan wie krachtens deze verordening een individuele voorziening is verstrekt, verplicht op verzoek of onverwijld uit eigen beweging aan het college mededeling te doen van feiten en omstandigheden waarvan hun redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing aangaande een individuele voorziening.

2. Het college kan een besluit, genomen op grond van de wet, beëindigen, herzien of intrekken als het college vaststelt dat:

a. de jeugdige of zijn ouders onjuiste of onvolledige gegevens hebben verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

b. de jeugdige of zijn ouders niet langer op de individuele voorziening of het daarmee samenhangende pgb zijn aangewezen;

c. de individuele voorziening of het daarmee samenhangende pgb niet meer toereikend is te achten;

d. de jeugdige of zijn ouders niet voldoen aan de voorwaarden van de individuele voorziening of het pgb, of

e. de jeugdige of zijn ouders de individuele voorziening of het daarmee samenhangende pgb niet of voor een ander doel gebruiken dan waarvoor het is bestemd.

3. Als het college een besluit op grond van het tweede lid onderdeel a heeft herzien of ingetrokken, kan het college de geldswaarde terugvorderen van de teveel of ten onrechte genoten individuele voorziening of het teveel of ten onrechte genoten pgb.

Artikel 14 Bestrijding oneigenlijk gebruik, misbruik en niet-gebruik

1. Het college informeert jeugdigen en ouders in begrijpelijke bewoordingen over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een jeugdhulpvoorziening zijn verbonden en over de mogelijke gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik van de individuele voorzieningen die zijn toegekend op grond van de wet.

2. Het college wijst een toezichthouder aan die belast is met het houden van toezicht op de naleving van rechtmatige uitvoering van de wet, waaronder de bestrijding van misbruik, oneigenlijk gebruik en niet-gebruik van deze wet.

3. Het college kan nadere regels vaststellen over de bevoegdheden van de toezichthouder.

Hoofdstuk 5 Waarborgen verhouding prijs en kwaliteit

Artikel 15 Verhouding prijs en kwaliteit jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen

Het college heeft, zoals vastgelegd in het aanbestedingsdocument, in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren jeugdhulp of uit te voeren kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering, rekening gehouden met:

a. de aard en omvang van de te verrichten taken;

b. de voor de sector toepasselijke CAO-schalen in relatie tot de zwaarte van de functie;

c. een redelijke toeslag voor overheadkosten;

d. een voor de sector reële mate van non-productiviteit van het personeel als gevolg van verlof, ziekte, scholing en werkoverleg;

e. kosten voor bijscholing van het personeel;

f. reistijd, vervoers- en parkeerkosten van de jeugdhulpaanbieder.

Hoofdstuk 6 Klachten en medezeggenschap

Artikel 16 Klachtregeling

Het college behandelt klachten van de jeugdige of zijn ouders die betrekking hebben op de wijze van afhandeling van aanvragen als bedoeld in deze verordening overeenkomstig de bepalingen van de richtlijn Klachtenbehandeling Hof van Twente 2009.

Hoofdstuk 7 Slotbepalingen

Artikel 17 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de jeugdige of zijn ouders afwijken van de bepalingen van deze verordening indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 18 Intrekking oude verordening en overgangsrecht

1. De Verordening Jeugdhulp Hof van Twente 2015 wordt ingetrokken per 1 januari 2019.

2. Een jeugdige of ouder houdt recht op een lopende voorziening, verstrekt op grond van de Verordening Jeugdhulp Hof van Twente 2015, totdat het college een nieuw besluit heeft genomen.

3. Aanvragen die zijn ingediend onder de Verordening Jeugdhulp Hof van Twente 2015 en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze verordening, worden afgehandeld krachtens deze verordening.

Artikel 19 Inwerkingtreding en citeertitel

1. Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2019.

2. Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening Jeugdhulp gemeente Hof van Twente 2019.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Hof van Twente d.d. 18 december 2019

De raad van Hof van Twente,

de griffier, de voorzitter,

mr. A. Venema drs. H.A.M. Nauta-van Moorsel MPM

TOELICHTING OP DE VERORDENING JEUGDHULP GEMEENTE HOF VAN TWENTE 2019

Algemene toelichting

Deze verordening geeft uitvoering aan de Jeugdwet. De Jeugdwet kent een voorzieningenplicht voor de gemeente; de jeugdhulpplicht. Deze houdt kort gezegd in dat het college een jeugdhulpvoorziening moet treffen als de jeugdige of ouders dit nodig hebben bij problemen met het opgroeien, de zelfredzaamheid of deelname aan de maatschappij. De aard en omvang van deze voorzieningenplicht wordt in beginsel door de gemeente bepaald (maatwerk).

De Jeugdwet schrijft in de artikelen 2.9, 2.10 en 2.12 voor dat de gemeenteraad per verordening in ieder geval regels opstelt:

• over de door het college te verlenen individuele voorzieningen en algemene (vrij toegankelijke) voorzieningen

• met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning, de wijze van beoordeling van en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening

• over de wijze waarop de toegang tot en de toekenning van een individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, werk en inkomen

• over de wijze waarop de hoogte van een persoonsgebonden budget wordt vastgesteld

• voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening of persoonsgebonden budget, alsmede van misbruik of oneigenlijke gebruik van de Jeugdwet

• over de wijze waarop ingezetenen worden betrokken bij de uitvoering van de Jeugdwet

• ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van jeugdhulp of uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan

Artikel 2.9 van de Jeugdwet is niet uitputtend geformuleerd en biedt derhalve ruimte om met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Jeugdwet nog andere regels te stellen.

Daarnaast kan de gemeenteraad op grond van artikel 8.1.1 lid 3 van de Jeugdwet bepalen onder welke voorwaarden de persoon aan wie een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, de jeugdhulp kan betrekken van een persoon die behoort tot zijn sociale netwerk.

Deze verordening kan niet los worden gezien van het beleidsplan dat de gemeenteraad op grond van artikel 2.2 van de Jeugdwet vaststelt. In dit beleidsplan wordt het door het gemeentebestuur te voeren beleid vastgelegd met betrekking tot preventie en jeugdhulp, de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering.

Algemene (vrij toegankelijke) en individuele voorzieningen

Een voorziening voor jeugdhulp kan een breed spectrum van verschillende soorten ondersteuning, hulp en zorg omvatten.

In de verordening is onderscheid gemaakt tussen algemene (vrij toegankelijke) en individuele (niet vrij toegankelijke) voorzieningen op het gebied van jeugdhulp. Voor een deel van de hulpvragen zal volstaan kunnen worden met een algemene voorziening. Hier kunnen de jeugdige en zijn ouders gebruik van maken zonder dat zij daarvoor een verwijzing of een besluit van de gemeente nodig hebben. De jeugdige en zijn ouders kunnen zich voor deze jeugdhulp dus rechtstreeks tot de jeugdhulpaanbieder wenden. Een individuele voorziening zal vaak betrekking hebben op meer gespecialiseerde zorg.

Voor deze niet vrij toegankelijke vormen van hulp zal eerst beoordeeld moeten worden of de jeugdige of zijn ouders deze hulp daadwerkelijk nodig hebben. De gemeente bepaalt zelf welke hulp vrij toegankelijk is en welke niet. In deze verordening zijn de beschikbare algemene en individuele voorzieningen uitgewerkt in artikel 3 en artikel 4.

Toeleiding naar de jeugdhulp

De toeleiding naar jeugdhulp kan op verschillende manieren plaatsvinden, te weten:

• via de gemeente;

• via de gecertificeerde instellingen, rechter, OM of justitiële jeugdinrichting (JJI);

• na verwijzing door de huisarts, medisch specialist of jeugdarts;

• via Veilig Thuis (het Advies- en Meldpunt Huiselijk geweld en Kindermishandeling: AMHK).

Toegang jeugdhulp via de gemeente

Een hulpvraag van een jeugdige of zijn ouder kan binnenkomen bij het toegangsteam van de gemeente. Het toegangsteam zal dan onderzoeken of en zo ja, welke jeugdhulp nodig is. Is een individuele voorziening nodig, dan geeft het college (althans een deskundige namens het college) daartoe een besluit af.

Toegang via de huisarts, de jeugdarts of de medisch specialist

De Jeugdwet regelt daarnaast dat de jeugdhulp toegankelijk is na een verwijzing door de huisarts, de jeugdarts en de medisch specialist. In de praktijk zullen de huisarts, medisch specialist en jeugdarts vaak niet bepalen welke specifieke vorm van hulp nodig is, maar verwijzen naar een van de jeugdhulpaanbieders die de gemeente heeft ingekocht. De jeugdhulpaanbieder beoordeelt vervolgens op basis van zijn professionele autonomie welke voorziening precies nodig is (de behandelvorm), hoe vaak iemand moet komen (de omvang) en hoe lang (de duur). Daarbij dient de jeugdhulpaanbieder zich te houden aan de afspraken die hij daarover met de gemeente heeft gemaakt in het kader van zijn contract- of subsidierelatie, en met de regels die daarover zijn vastgelegd in deze verordening.

Toegang via de gecertificeerde instelling, de kinderrechter, het openbaar ministerie en de directeur of de selectiefunctionaris van de justitiële jeugdinrichting

In het kader van de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclas-sering kan de gecertificeerde instelling zelfstandig bepalen dat jeugdhulp nodig is (artikel 3.5 lid 1 van de Jeugdwet). Bij jeugdreclassering heeft niet alleen de gecertificeerde instelling deze bevoegdheid, maar kunnen ook andere instanties besluiten dat jeugdhulp nodig is. Deze andere instanties zijn de rechter, de officier van justitie, de directeur van de justitiële jeugdinrichting (JJI), en de selectiefunctionaris van de JJI.

De gemeente is er verantwoordelijk voor dat de jeugdhulp wordt ingezet die deze instanties nodig achten ter uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering. Hier geldt dus een leveringsplicht van de gemeente (zie artikel 2.4 lid 2 onderdeel b van de Jeugdwet). Wel geldt als uitgangspunt dat rekening wordt gehouden met de jeugdhulp die de gemeente heeft ingekocht.

Toegang via Veilig Thuis (het advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishande-ling: AMHK)

Ten slotte vormt ook Veilig Thuis een toegang tot (onder andere) jeugdhulp. Veilig Thuis geeft advies over vermoedens en gevallen van huiselijk geweld en kindermishandeling, onderzoekt indien nodig op basis van een melding of er sprake is van kindermishande-ling, motiveert zo nodig ouders tot accepteren van jeugdhulp en legt daartoe contacten met de hulpverlening.

Artikelsgewijze toelichting

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

Lid 1 onderdeel a: algemene voorziening

Een algemene voorziening is een voorziening die vrij toegankelijk is voor degene die zich hiertoe wendt voor ondersteuning of hulp. Er vindt geen toegangsbeoordeling plaats. Dit betekent dat voorafgaand geen onderzoek wordt gedaan naar de behoeften, persoons-kenmerken en mogelijkheden van de jeugdige of ouder(s).

Voor een algemene voorziening is in beginsel geen verleningsbeschikking nodig (zie ook artikel 2 van deze verordening en de toelichting daarbij). De Jeugdwet spreekt in artikel 2.9 onderdeel a van 'overige voorziening'. In de memorie van toelichting op de Jeugdwet spreekt de wetgever echter over een ‘algemene’ of ‘vrij toegankelijke voorziening’. Ook de praktijk spreekt vaak over algemene dan wel vrij toegankelijke voorzieningen. Omdat 'algemene voorziening' de meest gangbare term is en bovendien ook binnen de Wmo2015 wordt gehanteerd, is deze overgenomen in de verordening.

Lid 1 onderdeel b: andere voorziening

Een andere voorziening is een voorziening die de jeugdige kan ontvangen op grond van een andere wet dan de Jeugdwet, bijvoorbeeld de Wmo 2015, de Zorgverzekeringswet (Zvw) of de Wet langdurige zorg (Wlz). Deze zijn voorliggend op de individuele voor-ziening.

Lid 1 onderdeel c: budgethouder

De budgethouder is degene die op grond van de Jeugdwet een persoonsgebonden budget (pgb) ontvangt om daarmee een individuele voorziening in te kunnen kopen. Aangezien zowel jeugdigen als ouders jeugdhulp kunnen krijgen, gaat het om de jeugdige of om de ouder(s).

Lid 1 onderdeel d: budgetplan

Ouders en/of jeugdige die een individuele voorziening in de vorm van een persoons-gebonden budget willen ontvangen, moeten bij de aanvraag een budgetplan inleveren. Dit budgetplan moeten ouders en/of jeugdige samen met de (niet)-professional invullen. Het plan wordt gebruikt om te beoordelen of de individuele voorziening in de vorm van een pgb verstrekt kan worden.

Lid 1 onderdeel e: gebruikelijke hulp

Gebruikelijke hulp in het kader van de Jeugdwet is de hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van ouders en/of andere verzorgers of opvoeders. Onder ‘andere verzorgers of opvoeders’ kunnen ook pleegouders vallen. Jeugdhulp kan slechts ingezet worden voor de hulp die de gebruikelijke hulp te boven gaat. Dat is bepaald in deze verordening. Voor de interpretatie van het begrip gebruike-lijke hulp worden beleidsregels opgesteld.

Lid 1 onderdeel f: geldige registratie

Lid 1 onderdeel g: hulpvraag

Deze bepaling spreekt voor zich en behoeft geen toelichting.

Lid 1 onderdeel h: individuele voorziening

Een individuele voorziening is een op de jeugdige of zijn ouders toegesneden vorm van jeugdhulp. Deze voorziening is niet vrij toegankelijk, er is een individuele beoordeling en ook een verleningsbeschikking nodig.

Lid 1 onderdeel i: niet-professionele hulp

Een jeugdige of ouder kan de benodigde hulp middels een pgb inkopen. Het tarief dat de jeugdige of een ouder ontvangt hangt af van de mate van professionaliteit van de persoon die de hulp verleent. Niet-professionele hulp is elke hulp die wordt verleend door een persoon die geen geldige registratie heeft in een van de genoemde registers.

Lid 1 onderdeel j: ondersteuningsplan

Het integraal plan is het resultaat van het onderzoek dat de gemeente uitvoert naar de hulpvraag van jeugdigen en/of ouders. Het plan beschrijft de bijdragen die zowel het college, de hulpvrager als het sociale netwerk gaan leveren om gezamenlijk een oplossing te bieden voor de hulpvraag.

Lid 1 onderdeel k: persoonsgebonden budget (pgb)

Een jeugdige of ouder kan een individuele voorziening ontvangen in de vorm van een persoonsgebonden budget. Met dit budget kan de jeugdige of ouder zelf de benodigde hulp inkopen. Deze begripsomschrijving benadrukt dat het in deze verordening gaat om het persoonsgebonden budget dat verleend kan worden op grond van artikel 8.1.1 van de Jeugdwet.

Lid 1 onderdeel l: professionele hulp

Een jeugdige of ouder kan de benodigde hulp middels een pgb inkopen. Het tarief dat de jeugdige of een ouder ontvangt hangt af van de mate van professionaliteit van de persoon die de hulp verleent. Professionele hulp is elke hulp die wordt verleend door een persoon die een geldige registratie heeft in een van de genoemde registers.

Lid 1 onderdeel m: sociaal netwerk

Tot het sociale netwerk worden gerekend de personen uit de huiselijke kring (o.a. (ex)-partners, gezinsleden, familieleden of mantelzorgers) en andere personen met wie iemand een sociale relatie onderhoudt. Met dat laatste worden personen bedoeld met wie de jeugdige of ouder regelmatig contacten onderhoudt, zoals buren, medeleden van een vereniging etc. Het begrip ‘sociaal netwerk’ komt ook voor in de Wmo 2015. Bij de uitvoering van de Jeugdwet wordt aangesloten bij deze begripsomschrijving.

De vraag of er personen in het sociale netwerk zijn die een bijdrage kunnen leveren aan de oplossing van de hulpvraag, komt aan de orde bij het onderzoek dat de gemeente verricht als een jeugdige of ouder zich meldt met een ondersteuningsvraag.

Lid 1 onderdeel n: Veilig Thuis

In de Jeugdwet wordt het begrip 'advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermis-handeling' gebruikt. Inmiddels is hiervoor de naam Veilig Thuis in gebruik. In de verordening wordt daarom laatstgenoemde term gebruikt.

Lid 1 onderdeel o: wet

Wanneer in de verordening wordt gesproken over “de wet”, dan wordt daarmee de Jeugdwet bedoeld.

Lid 2

Het aantal definities van artikel 1 is beperkt aangezien de Jeugdwet al veel definities kent die ook bindend zijn voor deze verordening. Deze wettelijke definities zijn dan ook niet nogmaals opgenomen in deze verordening. Ook de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kent een aantal definitiebepalingen die voor deze verordening van belang zijn, zoals: ‘aanvraag’ (artikel 1:3, derde lid, van de Awb) en ‘beschikking’ (artikel 1:2 van de Awb).

Hoofdstuk 2 Algemene voorzieningen

Artikel 2 Toegang algemene voorziening

Algemene voorzieningen zijn vrij toegankelijk. Er vindt geen voorafgaand onderzoek plaats naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de jeugdige en/of zijn ouder(s). Het college geeft hiervoor dan ook geen beschikking af.

Het is wel mogelijk dat iemand een aanvraag indient voor een individuele voorziening en het college vervolgens na het onderzoek tot de conclusie komt dat er een algemene voorziening aanwezig is die passend is. Dan kan het college daar naar verwijzen en de aanvraag voor de individuele voorziening dus afwijzen. Zie in dit verband ook artikel 9 lid 1 van deze verordening.

Artikel 3 Beschikbare algemene voorzieningen

Dit artikel geeft een nadere uitwerking van de verplichte delegatiebepaling van artikel 2.9 onderdeel a van de Jeugdwet, waarin is bepaald dat het college regels stelt over de te verlenen individuele en algemene jeugdhulpvoorzieningen. Uit de memorie van toelichting op de Jeugdwet (Kamerstukken II 2012/13, 33 684, nr. 3) komt naar voren dat de burger recht heeft op een duidelijk beeld van het aanbod van voorzieningen binnen de gemeente.

Hoofdstuk 3 Individuele voorzieningen

Paragraaf 1. Voorzieningen

Artikel 4 Beschikbare individuele voorzieningen

Zie de toelichting bij artikel 3 van deze verordening. Het college kan op grond van het tweede lid de in lid 1 genoemde voorzieningen nader uitwerken of specificeren.

Paragraaf 2 Toegang procedureel

Artikel 5 Aanvraag

Lid 1

Een jeugdige of ouders kunnen een aanvraag (laten) indienen voor een individuele hulpvoorziening. In de Awb worden regels gegeven omtrent de aanvraag. Deze verordening wijkt daarvan niet af. Dat betekent in ieder geval dat - op grond van artikel 4:1 van de Awb - een aanvraag om een individuele voorziening schriftelijk moet worden ingediend bij het college. Het college kan op grond van lid 3 nadere regels stellen over de procedure voor de aanvraag.

Lid 2

Als de jeugdige of zijn ouders een pgb willen voor de individuele voorziening die nodig is, moeten ze daarvoor een budgetplan opstellen. Dat is geregeld in artikel 10 van deze verordening.

Lid 4

Deze bepaling regelt dat het college nadere regels kan vaststellen met betrekking tot de aanvraagprocedure.

Artikel 6 Toegang en besluit

Lid 1

Het college is verantwoordelijk voor de inzet van de noodzakelijke voorzieningen op het gebied van jeugdhulp. Een individuele voorziening wordt altijd toegekend (of afgewezen) op basis van een beschikking. Deze verleningsbeschikking zal gebaseerd zijn op het onderzoek naar de ondersteuningsbehoefte van de jeugdige of zijn ouders en de ingediende aanvraag.

Lid 2

Deze bepaling regelt de toeleiding naar jeugdhulp in crisissituaties. In gevallen waar onmiddellijke start van de hulp nodig is (en het besluit niet kan worden afgewacht) kan het besluit tot inzet van een individuele voorziening genomen worden na de daadwerkelijke start van de hulp. Het besluit tot inzetten van de hulp moet vervolgens binnen 4 weken na de start van de hulp zijn vastgelegd in een beschikking.

Lid 3

In artikel 2.6 lid 1 onderdeel g van de Jeugdwet is geregeld dat, naast de gemeentelijk georganiseerde toegang tot jeugdhulp, ook de mogelijkheid bestaat tot directe verwijzing door de huisarts, medisch specialist of jeugdarts. Dit laatste geldt zowel voor de algemene (vrij toegankelijke) voorzieningen als de individuele (niet vrij toegankelijke) voorzieningen. Met een dergelijke verwijzing kan de jeugdige rechtstreeks aankloppen bij de jeugdhulpaanbieder. In de praktijk zal het de jeugdhulpaanbieder (bijvoorbeeld de jeugdpsychiater, gezinswerker of orthopedagoog) zijn die na de verwijzing (stap 1) beoordeelt welke jeugdhulp precies nodig is. De jeugdhulpaanbieder bepaalt in overleg met de jeugdige of zijn ouders daadwerkelijk de concrete inhoud, vorm, omvang en duur van de benodigde jeugdhulp. Deze aanbieder stelt dus feitelijk vast wat naar zijn oordeel de inhoud van de benodigde voorziening dient te zijn en hij zal zijn oordeel mede baseren op de protocollen en richtlijnen die voor een professional de basis van zijn handelen vormen (stap 2).

Het college legt de te verlenen individuele voorziening, dan wel het afwijzen daarvan, in een beschikking vast indien de jeugdige of zijn ouders daarom verzoeken. Op die manier wordt de jeugdige en zijn ouders de benodigde rechtsbescherming geboden.

Artikel 7 Inhoud en geldigheidsduur beschikking

Bij het al dan niet toekennen van jeugdhulp, of het tussentijds wijzigen van de rechten en plichten rondom een jeugdhulpvoorziening, zal het college een schriftelijke beschikking afgeven. Hiertegen kan de jeugdige of zijn ouders bezwaar en beroep indienen. De mogelijkheid om bezwaar in te dienen tegen de beschikking en ook de daarop volgende mogelijkheid van beroep bij de rechter is geregeld in de Awb en geldt in beginsel voor alle beschikkingen. Uitzonderingen zijn onder meer beschikkingen die inhouden dat gesloten jeugdhulp nodig is of een door de gecertificeerde instelling genomen besluit tot verlening van jeugdhulp op grond van artikel 3.5 lid 1 van de Jeugdwet (zie artikel 1 van bijlage 2 bij de Awb).

De jeugdige of zijn ouders moeten met de beschikking de informatie krijgen die nodig is om hun rechtspositie te bepalen en te begrijpen. Hiervoor is nodig dat de beschikking de jeugdige of zijn ouders goed en volledig informeert. In dit artikel zijn de essentialia opgenomen die in ieder geval in de beschikking moeten worden opgenomen.

Paragraaf 3 Beoordeling

Artikel 8 Onderzoek en opstellen ondersteuningsplan

Om de juiste hulp te kunnen inzetten en een zorgvuldig besluit te kunnen nemen, is het van belang dat alle feiten en omstandigheden van de hulpvraag worden onderzocht. In dit artikel wordt benadrukt dat een gesprek deel uitmaakt van het onderzoek en dat de omgeving van de jeugdige daar zo veel mogelijk bij betrokken wordt. Uitgangspunt is dat persoonlijk contact tussen de gemeente en de jeugdige en/of zijn ouders plaatsvindt.

Lid 1

De onderdelen die in dit artikellid zijn opgenomen, zijn de onderwerpen die in ieder geval aan de orde komen in het onderzoek. Indien de jeugdige of zijn ouders al bij de gemeente bekend zijn, zal een aantal zaken niet meer uitgediept hoeven te worden en zal bijvoorbeeld alleen kunnen worden gevraagd of er nog nieuwe ontwikkelingen zijn. Komen een jeugdige of zijn ouders voor het eerst bij de gemeente, dan zal het gesprek dienen om een totaalbeeld van de jeugdige of zijn ouders en hun situatie te krijgen.

Lid 2

De uitkomst van het onderzoek naar de hulpvraag wordt vastgelegd in een ondersteu-ningplan. Uit het plan moet blijken welke doelen er zijn opgesteld, hoe die gerealiseerd gaan worden en welke bijdragen daarin van alle partijen verwacht wordt. De in lid 1 van deze bepaling genoemde onderzoeksvragen moeten ook terugkomen in het onder-steuningsplan.

Lid 3

Deze bepaling geeft het college de ruimte nadere regels vast te stellen over de inhoud van het onderzoek en de daarbij te volgen werkwijze.

Artikel 9 Criteria individuele voorzieningen

In artikel 2.9 onderdeel a van de Jeugdwet is bepaald dat de gemeenteraad bij verorde-ning regels moet stellen over wat de voorwaarden voor toekenning van een individuele voorziening zijn. In dit artikel is ter uitwerking van deze verplichting een kader gegeven.

Lid 1

Bij het beoordelen van de problematiek wordt gekeken in hoeverre de eigen mogelijk-heden van de jeugdige, zijn ouders en hun omgeving toereikend zijn om (al dan niet gedeeltelijk) een oplossing te bieden voor de hulpvraag. Onderdeel van die eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen is gebruikelijke hulp (zie voor dit begrip de toelichting bij artikel 1 lid 1 onderdeel d van deze verordening). Voor zover gebruikelijke hulp mag worden verwacht, hoeft geen jeugdhulpvoorziening te worden ingezet. In nadere regels wordt verder uitgewerkt wanneer sprake is van gebruikelijke hulp en op welke wijze dit wordt vastgesteld.

Een aanvullende verzekering wordt als onderdeel van het eigen probleemoplossend vermogen gezien. Wanneer uit het onderzoek blijkt dat jeugdhulp nodig is waarvoor de jeugdige/ouder aanvullend verzekerd is, mag van hen verwacht worden dat ze die verzekering aanspreken. Voor zover de aanvullende verzekering onvoldoende vergoeding biedt, moet het college op grond van de jeugdhulpplicht aanvullen.

Een algemene (vrij toegankelijke) voorziening heeft voorrang boven een individuele voorziening (onderdeel b). Met andere woorden: is er een algemene voorziening beschikbaar die volledig tegemoet komt aan de ondersteuningsbehoefte van de jeugdige of zijn ouders, dan hoeft het college geen individuele voorziening meer te treffen.

Het college hoeft evenmin een voorziening te verstrekken als jeugdige of zijn ouders gebruik kunnen maken van een andere (voorliggende) voorziening (onderdeel c). Het gaat dan om een voorziening op grond van een andere wet dan de Jeugdwet (bijvoorbeeld Wmo, Zvw of Wlz). Dit vloeit overigens reeds voort uit artikel 1.2 van de Jeugdwet, maar is voor de volledigheid ook hier opgenomen.

Ten overvloede wordt opgemerkt dat wanneer slechts een gedeelte van de ondersteuningsbehoefte opgelost kan worden door bijvoorbeeld het eigen netwerk of een voorliggende voorziening, het college nog steeds een voorziening zal moeten treffen voor de resterende ondersteuningsbehoefte. Dat volgt uit het gebruik van de zinsnede "voor zover" in de aanhef van deze bepaling.

Lid 2

In deze bepaling zijn regels opgenomen voor de situatie dat de jeugdige en/of zijn ouder(s) reeds zelf jeugdhulp ingeschakeld hebben en daarna pas een aanvraag indienen bij het college voor de betreffende hulp. Het college kan onder omstandigheden dan alsnog een voorziening verstrekken voor deze hulp. Voorwaarde is dat de jeugdige of zijn ouders op het moment dat ze zich melden nog steeds tot de doelgroep van de Jeugdwet behoren. Er moet met andere woorden nog steeds sprake zijn van opgroei- of opvoedingsproblemen, psychische problemen of stoornissen. Is dat niet het geval, dan heeft het college namelijk ook geen jeugdhulpplicht.

Verder moet het college nog in staat zijn de noodzaak en passendheid van de ingeschakelde hulp te beoordelen. Indien het college na onderzoek concludeert dat andere hulp hier meer op zijn plek was geweest, hoeft het geen voorziening te verstrekken. Evenmin hoeft het college nog iets te verstrekken als het niet meer mogelijk is deze beoordeling te maken. Het komt dan voor risico van de jeugdige/ouders zelf dat ze zich niet eerder bij het college hebben gemeld.

Lid 3

Deze bepaling geeft het college de mogelijkheid om de voorwaarden voor toekenning van een individuele voorziening verder uit te werken in nadere regels.

Artikel 10 Aanvullende criteria pgb

Lid 1

Als een jeugdige/ouder in aanmerking wil komen voor een pgb, moet hij een budgetplan opstellen. In lid 1 van deze bepaling is bepaald welke onderdelen in ieder geval opgenomen moeten zijn in dat budgetplan. Een aantal zaken vloeit rechtstreeks voort uit artikel 8.1.1 van de wet, waarin een aantal criteria staat om in aanmerking te kunnen komen voor een pgb. Deze criteria komen terug in het budgetplan en het college kan op deze manier toetsen of aan de wettelijke voorwaarden wordt voldaan.

Lid 2

In deze bepaling is een aantal kostenposten genoemd die niet uit het pgb gefinancierd mogen worden. Het pgb is enkel en alleen bedoeld voor financiering van de noodzakelijke jeugdhulp.

Lid 3

Voor een aantal vormen van jeugdhulp is het verstrekken van een pgb niet geschikt vanwege de aard van de ondersteuning. In deze bepaling staan vormen waarvoor in ieder geval geen pgb kan worden verstrekt.

Lid 4

Als een jeugdige of zijn ouders in aanmerking komt voor een pgb en de hulp wenst in te kopen bij een professional, dan moet de in te zetten jeugdhulp van een goede kwaliteit zijn. Omdat er discussie kan ontstaan over de vraag of de kwaliteitseisen uit de Jeugdwet 1-op-1 van toepassing zijn op middels een pgb ingekochte jeugdhulp bij een professional, de kwaliteitseisen uit de Jeugdwet van overeenkomstige toepassing verklaard op deze categorie. Voor de jeugdhulp die ingekocht wordt bij een niet-professional gelden deze kwaliteitseisen dus niet.

Lid 5

Alvorens een pgb toe te kennen is het van belang dat het college toetst aan de criteria zoals vastgelegd in artikel 8.1.1 lid 2 Jeugdwet (zie ook de toelichting bij lid 1). Eén van die criteria is dat de kwaliteit van de in te kopen hulp naar het oordeel van het college geborgd is. In dat kader moet het college, bij de wens om hulp van het sociale netwerk te betrekken, beoordelen of de benodigde hulp wel door het sociale netwerk geboden kan worden. Als de conclusie is dat de ontwikkeldoelen niet bereikt kunnen worden als de betreffende hulp door iemand uit het sociale netwerk wordt geboden, kan dat reden zijn om het pgb te weigeren. De kwaliteit van de in te zetten hulp is dan immers niet geborgd. Tegen deze achtergrond is in deze verordening een uitsluitingsgrond opgenomen voor het ontvangen van ggz-behandeling die wordt geboden door een persoon uit het sociale netwerk. GGZ-behandeling kan, gelet op de aard van de hulp, alleen door een professional worden geboden. Professionele hulp vergt een objectieve en onafhankelijke blik. Een persoon uit het sociaal netwerk is door de relatie met de jeugdige, ongeacht zijn of haar diploma’s en werkervaring, niet in staat een professionele afstand tot de jeugdige te bewaren en dus de vereiste professionaliteit te bieden die vereist is voor dit type jeugdhulp.

Lid 6

Het college heeft ruimte om nog nadere regels te stellen over de aan het pgb verbonden voorwaarden en verplichtingen.

Artikel 11 Onderscheid professionele en niet-professionele hulp bij pgb

Voor de bepaling van het pgb-tarief wordt onderscheid gemaakt tussen professionele en niet-professionele hulp. Voor professionele hulp geldt het hogere pgb-tarief en voor niet-professionele hulp geldt het lagere tarief zoals opgenomen in artikel 12 lid 2 van deze verordening.

Van professionele hulp is, kortweg, sprake als de hulp verleend wordt in het kader van de uitoefening van een bedrijf of beroep. De hulp wordt dan verleend door een jeugdhulpaanbieder of door een zelfstandige jeugdhulpverlener (ZZP-er). Van professionele hulp is ook sprake als de hulpverlener geldige registratie heeft. Hierop geldt één (belangrijke) uitzondering en dat is wanneer de hulpverlener een bloed- of aanverwant is in de 1e of 2e graad (o.a. (groot)ouders, broers, zussen en (adoptie-) kinderen). Bij hulpverlening door een bloed- of aanverwant in de 1e of 2e graad, is altijd sprake van niet-professionele hulp. Ook al gaat het om een hulpverlener die bijvoorbeeld BIG-geregistreerd is en voldoet aan de criteria genoemd in lid 1 van deze bepaling; dan nog geldt dat in het kader van deze verordening als niet-professionele hulp. De achter-grond daarvan is dat ook familieleden met een zorg-gerelateerd beroep of opleiding in eerste instantie een affectieve relatie hebben met de budgethouder. Dat is dan ook doorslaggevend voor het bijbehorende pgb-tarief.

Niet-professionele hulp is derhalve alle hulp die geboden wordt door bloed- of aanver-wanten in de 1e of 2e graad, of door personen die niet beroeps- of bedrijfsmatig jeugdhulp verlenen.

Bloedverwanten

Bloedverwantschap ontstaat door:

• geboorte;

• afstamming van dezelfde voorvader;

• erkenning;

• gerechtelijke vaststelling van het vaderschap;

• adoptie.

Bloedverwanten zijn in de:

- Eerste graad:

• (adoptie)ouders;

• (adoptie)kinderen.

- Tweede graad:

• grootouders;

• kleinkinderen;

• broers en zussen.

Artikel 12 Hoogte pgb

In de verordening moet in ieder geval worden bepaald op welke wijze de hoogte van een pgb wordt vastgesteld (artikel 2.9 onderdeel c van de Jeugdwet). Daarbij geldt dat de hoogte toereikend moet zijn om de benodigde hulp in te kunnen kopen. Ook als de hulp wordt betrokken van het sociale netwerk. In deze verordening zijn er verschillende tarieven voor niet-professionele hulp vastgesteld (zie de toelichting bij lid 2).

Lid 1

In deze bepaling is het tarief vastgelegd voor professionele hulp, die dus voldoet aan alle (kwaliteits)eisen uit de Jeugdwet. Het tarief wordt bepaald aan de hand van de zorg in natura-tarieven.

Lid 2

In deze bepaling zijn de tarieven voor niet-professionele hulp opgenomen.

Lid 3

Op basis van deze bepaling kan het college nadere regels vaststellen over de hoogte van het pgb.

Hoofdstuk 4 Herziening, intrekking, terugvordering en bestrijding misbruik

Artikel 13 Herziening, intrekking en terugvordering

Lid 1

Deze bepaling berust mede op artikel 8.1.2 lid 1 van de Jeugdwet, waarin is vastgelegd dat de jeugdige of zijn ouders het college alle informatie verstrekt die van belang kan zijn voor de verlening van een pgb. In deze verordening wordt de toepassing van deze informatieplicht verbreed naar de voorzieningen in natura. Immers, ook van jeugdigen en/of ouders met jeugdhulp in natura kan verlangd worden dat ze voldoende gegevens en inlichtingen verstrekken om het college in staat te stellen te beoordelen of terecht een beroep op de voorziening wordt of is gedaan.

Lid 2

Deze bepaling regelt in welke gevallen het college een besluit tot verlening van een individuele voorziening kan beëindigen, herzien of intrekken. Beëindiging betreft het beëindigen van een recht vanaf heden of vanaf een moment in de toekomst. Herziening betreft een wijziging van de aanspraak over het verleden. Intrekking ziet eveneens op het verleden: een aanspraak wordt dan ingetrokken vanaf een in het verleden gelegen datum.

De bepaling is afgeleid van artikel 8.1.4 van de Jeugdwet die de herziening en intrekking regelt van verstrekte pgb's. Hoewel de Jeugdwet enkel spreekt van ‘herzien’ of ‘intrekken’ is uit de toelichting af te leiden dat hiermee ook beëindigen wordt bedoeld. Dat is daarom expliciet benoemd in deze bepaling.

Verder breidt de verordeningsbepaling de herzienings-/intrekkingsbevoegdheid uit tot de individuele voorziening in natura. Het gaat hier om een 'kan'-bepaling. Het college is dus niet verplicht gebruik te maken van zijn bevoegdheid tot herziening of intrekking.

Lid 3

In de Jeugdwet is geregeld dat het college een pgb kan invorderen als dit is herzien of ingetrokken in verband met onjuiste of onvolledige informatieverstrekking door de jeugdige/ouder (zie artikel 8.1.4 lid 3 Jeugdwet). Alvorens tot invordering te kunnen overgaan, moet het college het bedrag echter eerst terugvorderen. Terugvordering is niet geregeld in de Jeugdwet. Het is daarom van belang hiervoor een grondslag op te nemen in de verordening. Net zoals bij herziening en intrekking gaat het bij terugvordering om een bevoegdheid van het college.

Artikel 14 Bestrijding oneigenlijk gebruik, misbruik en niet-gebruik

Op grond van artikel 2.9 onderdeel d van de Jeugdwet moeten in de verordening regels worden gesteld over de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening in natura of een pgb alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet. Deze bepaling is een uitwerking van deze wettelijke plicht.

Lid 1

Het is van belang dat jeugdigen en ouders zich bewust zijn van de rechten, maar ook de plichten die verbonden zijn aan een jeugdhulpvoorziening. Denk bijvoorbeeld aan de plicht om het college op de hoogte te houden van alle relevante feiten en omstandig-heden (informatieplicht, zie artikel 13 lid 1 van deze verordening). Of de regels rondom verantwoording van een pgb. Het college moet de jeugdige en ouders hierover informeren en ook uitleggen welke mogelijke consequenties het kan hebben als men zich niet houdt aan deze verplichtingen.

Lid 2

In deze bepaling is de grondslag gegeven om een toezichthouder aan te wijzen die zich bezig houdt met het toezicht op een rechtmatige uitvoering van de Jeugdwet (zie artikel 5:11 Awb). Anders dan in de Wmo 2015, is in de Jeugdwet niet bepaald dat het college een toezichthouder moet aanwijzen. Desalniettemin kan uit de wetsgeschiedenis worden afgeleid dat het mogelijk is een toezichthouder aan te wijzen. Zo wordt in de Memorie van Toelichting bijvoorbeeld de medewerkingsverplichting jegens de toezichthouder benoemd (zie TK 2013-2014, 33684, nr. 11).

Het toezicht door de aangewezen toezichthouder ziet niet op de kwaliteit van de door de jeugdhulpaanbieders geleverde jeugdhulp. Dat toezicht is namelijk belegd bij

de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd en de Inspectie Veiligheid en Justitie (zie Hoofdstuk 9 van de Jeugdwet). Zij voeren het kwaliteitstoezicht uit binnen het samenwerkingsverband Toezicht Sociaal Domein (TSD). Voor zover de gemeente signalen ontvangt over de kwaliteit van de te leveren of geleverde zorg, stuurt de gemeente deze door naar het TSD.

Het toezicht door de gemeentelijke toezichthouder Jeugd ziet o.a. op de rechtmatigheid van ingediende declaraties door jeugdhulpaanbieders. Het college kan nadere regels stellen over de taken en bevoegdheden van de gemeentelijke toezichthouder.

De toezichthouder is bij de uitoefening van zijn taak gebonden aan de regels zoals vastgelegd in de artikelen 5:11 t/m 5:20 van de Awb.

Lid 3

In deze bepaling is vastgelegd dat het college nadere regels kan vaststellen over de (reikwijdte van) taken en bevoegdheden van de gemeentelijke toezichthouder Jeugd (zie ook artikel 5:14 Awb).

Hoofdstuk 5 Waarborgen verhouding prijs en kwaliteit

Artikel 15 Verhouding prijs en kwaliteit jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen

Het college kan de uitvoering van de wet door aanbieders laten verrichten (artikel 2.11 lid 1 van de Jeugdwet). Met het oog op gevallen waarin dit ten aanzien van jeugdhulp of de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering gebeurt, moeten bij verordening regels worden gesteld ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van jeugdhulp of de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan (artikel 2.12 van de Jeugdwet). Daarbij moet in ieder geval rekening worden gehouden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de arbeidsvoorwaarden.

Om te voorkomen dat er alleen gekeken wordt naar de laagste prijs voor de uitvoering, wordt in dit artikel een aantal andere aspecten genoemd waarmee het college bij het vaststellen van tarieven (naast de prijs) rekening dient te houden. Hiermee wordt bereikt dat er een beter beeld ontstaat van reële kostprijs voor de activiteiten die zij door aanbieders willen laten uitvoeren. Uitgangspunt is dat de aanbieder kundig personeel inzet tegen de arbeidsvoorwaarden die passen bij de vereiste vaardigheden. Hiervoor is ten minste een beeld nodig van de vereiste activiteiten en de arbeidsvoorwaarden die daarbij horen. Dit biedt een waarborg voor werknemers dat hun werkzaamheden aansluiten bij de daarvoor geldende arbeidsvoorwaarden.

Hoofdstuk 6 Klachten en medezeggenschap

Artikel 16 Klachtregeling

De gemeente is op grond van de Awb in het algemeen verplicht tot een behoorlijke behandeling van mondelinge en schriftelijke klachten over gedragingen van personen en bestuursorganen die onder haar verantwoordelijkheid werkzaam zijn. In Hoofdstuk 9 van de Awb is de klachtbehandeling uitvoering geregeld. Dit artikel is toch in de verordening opgenomen vanwege het belang om in de verordening een compleet overzicht van rechten en plichten van jeugdigen en ouders te geven.

Voor de melding van klachten over de feitelijke hulpverlening moeten jeugdige of zijn ouders zich richten tot de aanbieder/instelling die de hulpverlening biedt. De klachtmogelijkheid tegenover de aanbieder is geregeld in artikel 4.2.1 e.v. van de Jeugdwet.

Hoofdstuk 7 Slotbepalingen

Artikel 17 Hardheidsclausule

Dit artikel bepaalt dat het college in bijzondere gevallen ten gunste van de jeugdige of zijn ouders kan afwijken van de bepalingen van deze verordening (en dus niet van de in de wet zelf genoemde bepalingen). Zo nodig wordt hierbij advies ingewonnen. Afwijken kan alleen maar ten gunste, en nooit ten nadele van de betrokken jeugdige of zijn ouders.

Verder is met nadruk gemeld: in bijzondere gevallen. Het gebruik maken van de hardheidsclausule moet beschouwd worden als een uitzondering en niet als een regel. Gaat het om het verlenen van individuele jeugdhulpvoorzieningen, dan verplicht artikel 2.3 Jeugdwet het college reeds maatwerk te verrichten. Gebruik van de hardheidsclausule zal daarom in dat opzicht niet snel aan de orde komen. In uitzonderingsgevallen zou het bijvoorbeeld kunnen spelen bij de regels rondom het verstrekken van een pgb.

Bij toepassing van de hardheidsclausule moet het college uitgebreid motiveren waarom in de desbetreffende situatie van de verordening wordt afgeweken.

Artikel 18 Intrekking oude verordening en overgangsrecht

Dit artikel bevat overgangsrecht en regelt welke verordening in een aantal situaties van toepassing is op het moment dat de nieuw verordening in werking treedt. In het tweede lid is duidelijk gemaakt dat bestaande rechten doorlopen, totdat een nieuwe beoordeling heeft plaatsgevonden. Tot slot is in lid 3 vastgelegd dat aanvragen die nog bij het college in behandeling zijn, op grond van deze verordening beoordeeld zullen worden.

Artikel 19 Inwerkingtreding en citeertitel

Dit artikel spreekt voor zich.

Ondertekening