Permanente link
Naar de actuele versie van de regeling
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR463905
Naar de door u bekeken versie
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR463905/2
Regeling vervallen per 14-11-2019
Verordening rechtspositie wethouders, raads- en commissieleden 2014
Geldend van 05-03-2015 t/m 13-11-2019 met terugwerkende kracht vanaf 12-05-2014
Intitulé
Verordening rechtspositie wethouders, raads- en commissieleden 2014De raad van de gemeente Brummen;
gelezen het voorstel van het college van burgermeester en wethouder van 14 januari 2014 met kenmerk RV13.0063;
gehoord het behandeladvies van het Forum Samenleving/Bestuur van 6 februari 2014;
heeft besloten:
- 1.
om geen inspraak te verlenen voor de Verordening rechtspositie wethouders, raads- en commissieleden 2014;
- 2.
vast stellen de Verordening rechtspositie wethouders, raads- en commissieleden 2014.
Hoofdstuk I Begripsomschrijvingen
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
In deze verordening wordt verstaan onder:
- a.
Rechtspositiebesluit wethouders: het Koninklijk Besluit van 22 maart 1994, Stb. 243;
- b.
Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden: het Koninklijk Besluit van 22 maart 1994, Stb. 244;
- c.
Regeling rechtspositie wethouders: de ministeriële regeling van 20 februari 2001, Stcrt. 41 als bedoeld in artikel 23 van het Rechtspositiebesluit wethouders;
- d.
Reisbesluit binnenland: het Koninklijk Besluit van 1 maart 1993, Stb. 144;
- e.
Reisregeling binnenland: het besluit van de Minister van Binnenlandse Zaken van 16 maart 1993, nr. AB93/U280, Stcrt. 56;
- f.
Reisbesluit buitenland: het Koninklijk Besluit van 29 juli 1994, Stb. 218;
- g.
Reisregeling buitenland: het besluit van de Minister van Binnenlandse Zaken van 12 september 1994, Stcrt. 181;
- h.
Raadslid: lid van de gemeenteraad, niet zijnde wethouder;
- i.
Griffier: de griffier, bedoeld in artikel 107 van de Gemeentewet;
- j.
Gemeentesecretaris: de secretaris, bedoeld in artikel 102 van de Gemeentewet.
- k.
Commissie: commissie, bedoeld in hoofdstuk V van de Gemeentewet.
Hoofdstuk II Voorzieningen voor raadsleden
Artikel 2 Vergoeding werkzaamheden voor raadsleden
Aan het raadslid wordt een vergoeding voor de werkzaamheden toegekend die gelijk is aan het maximumbedrag, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van het Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden.
Artikel 3 Onkostenvergoeding raadsleden
-
1. Aan het raadslid wordt een onkostenvergoeding voor aan de uitoefening van het raadslidmaatschap verbonden kosten toegekend die gelijk is aan het maximumbedrag, bedoeld in artikel 2, derde lid, van het Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden.
-
2. Ten aanzien van een raadslid van wie de arbeidsverhouding als gevolg van artikel 4, aanhef en onderdeel f, van de Wet op de loonbelasting 1964 voor de toepassing van die wet als dienstbetrekking wordt aangemerkt, wordt in afwijking van het eerste lid een onkostenvergoeding toegekend die gelijk is aan het maximumbedrag, bedoeld in artikel 2, vierde lid, van het Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden.
Artikel 4 Berekening en betaling vaste vergoedingen raadsleden
-
1. Hij die gedurende een gedeelte van het kalenderjaar raadslid is geweest ontvangt de vergoedingen, bedoeld in de artikelen 2 en 3, naar evenredigheid van het aantal dagen dat hij in dat jaar raadslid is geweest.
-
2. De betaling van de vergoedingen, bedoeld in de artikelen 2 en 3, geschiedt in maandelijkse termijnen.
Artikel 5 Reiskosten raadsleden
-
1. Aan het raadslid worden de ten behoeve van de gemeente gemaakte kosten in verband met reizen buiten het grondgebied van de gemeente ter uitvoering van een beslissing van het gemeentebestuur vergoed.
-
2. De in het eerste lid bedoelde vergoeding is overeenkomstig artikel 2 van de Reisregeling binnenland.
Artikel 6 Verblijfkosten raadsleden
De in redelijkheid noodzakelijk gemaakte verblijfskosten ter zake van reizen buiten het grondgebied van de gemeente worden aan het raadslid vergoed overeenkomstig de Reisregeling binnenland.
Artikel 7 Cursus, congres, seminar of symposium ten behoeve van raadsleden
De kosten van deelname van een raadslid aan cursussen, congressen, seminars en symposia die in het gemeentelijk belang door of namens de gemeente worden aangeboden of verzorgd komen voor rekening van de gemeente. Deze kosten worden voorafgaand aan de aanmelding voor de cursus ter afweging voorgelegd aan de fractievoorzitter en afgestemd met de griffier.
Artikel 8 Verstrekking tablet-pc raadsleden
Een raadslid ontvangt aan het begin van het raadslidmaatschap voor de uitoefening van het ambt een tablet-pc in bruikleen.
Artikel 9 Verlaging vergoeding werkzaamheden raadsleden bij arbeidsongeschiktheid
Op aanvraag verlaagt het college de vergoeding voor de werkzaamheden, bedoeld in artikel 2, in het geval een raadslid een uitkering ontvangt in verband met gehele of gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid.
Artikel 10 Compensatie korting werkloosheidsuitkering voor raadsleden
-
1. In het geval een raadslid een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontvangt en de na toepassing van artikel 20 van die wet ontstane korting op deze uitkering ten gevolge van het uitoefenen van het raadslidmaatschap meer bedraagt dan de in artikel 2 bedoelde vergoeding voor de werkzaamheden die het raadslid ontvangt, wordt deze vergoeding ten laste van de gemeente verhoogd tot het bedrag van bedoelde korting.
-
2. In het geval dat een raadslid een uitkering op grond van het Besluit Werkloosheid onderwijs- en onderzoekspersoneel ontvangt en de na toepassing van artikel 6, vierde lid, van dat besluit ontstane korting op deze uitkering ten gevolge van het uitoefenen van het raadslidmaatschap meer bedraagt dan de in artikel 2 bedoelde vergoeding voor de werkzaamheden die het raadslid ontvangt, wordt deze vergoeding ten laste van de gemeente verhoogd tot het bedrag van bedoelde korting.
Hoofdstuk III Voorzieningen voor wethouders
Artikel 11 Onkostenvergoeding wethouders
-
1. Aan de wethouder wordt een onkostenvergoeding toegekend voor overige aan de uitoefening van het ambt verbonden kosten die gelijk is aan het bedrag, vermeld in artikel 25, eerste lid, van het Rechtspositiebesluit wethouders.
-
2. De wethouder die in de loop van het kalenderjaar is benoemd dan wel het wethouderschap heeft beëindigd, ontvangt de onkostenvergoeding bedoeld in lid 1 van dit artikel, naar evenredigheid met de periode van uitoefening van het ambt in bedoeld kalenderjaar.
-
3. De wethouder die met toepassing van artikel 36, tweede lid, van de Gemeentewet de betrekking in deeltijd uitoefent, ontvangt de onkostenvergoeding, bedoeld in lid 1 van dit artikel, naar evenredigheid met de vastgestelde tijdsbestedingnorm, bedoeld in artikel 36, vierde lid, van de Gemeentewet.
Artikel 12 Reiskosten woon-werkverkeer wethouder
De wethouder die tijdelijke ontheffing heeft van de woonverplichting binnen de gemeentegrenzen en voor wie de afstand tussen woning en werkplek 10 kilometer of meer bedraagt:
- 1.
Ontvangt éénmaal per dag een vergoeding woon-werkverkeer. Voor het bepalen van de afstand tussen woning en werk wordt uitgegaan van de afstand op basis van de optie “optimaal” van internet routeplanner Routenet.
- 2.
De vergoeding per afgelegde kilometer is het bedrag genoemd in artikel 3 van de Regeling rechtspositie wethouders en vindt op declaratiebasis plaats via de salarisadministratie.
Artikel 13 Zakelijke reiskosten wethouders
-
1. Aan de wethouder wordt vergoeding verleend voor reiskosten ter zake van reizen buiten het grondgebied van de gemeente, anders dan de in artikel 13 bedoelde reizen, die ten behoeve van de gemeente gemaakt zijn.
-
2. De in het eerste lid bedoelde vergoeding is overeenkomstig artikel 2 van de Reisregeling binnenland.
Artikel 14 Verblijfkosten wethouders
De in redelijkheid noodzakelijk gemaakte verblijfskosten ter zake van reizen buiten het grondgebied van de gemeente worden aan de wethouder vergoed overeenkomstig de Reisregeling binnenland.
Artikel 15 Buitenlandse dienstreizen wethouders
Indien de wethouder in het gemeentelijk belang een reis buiten Nederland maakt worden de in redelijkheid gemaakte noodzakelijke reis- en verblijfkosten vergoed. Voor een reis in het gemeentelijk belang buiten Nederland, is vooraf toestemming van het college vereist.
Artikel 16 Cursus, congres, seminar of symposium ten behoeve van wethouders
De kosten van deelname van een wethouder aan cursussen, congressen, seminars en symposia die in het gemeentelijk belang door of namens de gemeente worden aangeboden of verzorgd komen voor rekening van de gemeente. Deze kosten worden voorafgaand aan de aanmelding voor de cursus ter afweging voorgelegd aan de gemeentesecretaris.
Artikel 17 Verstrekking tablet-pc wethouders
Een wethouder ontvangt aan het begin van het wethouderschap voor de uitoefening van het ambt een tablet-pc in bruikleen.
Artikel 17a Mobiele telefoon
-
1. Een wethouder wordt voor de uitoefening van zijn ambt een mobiele telefoon in bruikleen ter beschikking gesteld.
-
2. De component telefoonkosten wordt in mindering gebracht op zijn vaste onkostenvergoeding (9% van de onkostenvergoeding voor voltijds wethouders, 12% voor deeltijdwethouders).
Artikel 18 Reis- en pensionkosten en verhuiskosten wethouders
De wethouder die bij benoeming nog niet over woonruimte in de gemeente beschikt heeft ten laste van de gemeente aanspraak op vergoeding van:
- 1.
reis- en pensionkosten overeenkomstig het bepaalde in artikel 1 van de Regeling rechtspositie wethouders;
- 2.
verhuiskosten in verband met de benoeming als wethouder overeenkomstig het bepaalde in artikel 2 van de Regeling rechtspositie wethouders.
Artikel 19 Outplacement gewezen wethouders
-
1. De wethouder van wie het wethouderschap voor 28 april 2010 is beëindigd, kan toekenning van outplacementfaciliteiten aanvragen. De faciliteiten worden voor maximaal 1 jaar toegekend.
-
2. De kosten van de outplacementfaciliteiten komen voor rekening van de gemeente. Het college sluit hiertoe een schriftelijke overeenkomst met het outplacementbureau.
-
3. Eventuele reis- en verblijfkosten komen voor rekening van de in het eerste lid genoemde wethouder.
Hoofdstuk IV Voorzieningen voor commissieleden
Artikel 20 Vergoeding voor het bijwonen van vergaderingen
-
1. De vergoeding voor het bijwonen van de vergaderingen van een commissie en haar subcommissies bedoeld in artikel 14 van het Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden is gelijk aan het door de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voor gemeenteklasse 3 vastgestelde maximum.
-
2. Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op degene die als lid van een commissie een vaste vergoeding voor de werkzaamheden als bedoeld in artikel 96 van de Gemeentewet ontvangt.
-
3. Geen vergoeding ontvangt degene die zitting heeft in een commissie:
- a.
als raadslid of wethouder;
- b.
uit hoofde van dan wel als rechtstreeks uitvloeisel van een ambtelijke of bestuurlijke hoedanigheid dan wel van een functie bij een instelling die grotendeels van overheidswege wordt gesubsidieerd;
- c.
als vertegenwoordiger van een belanghebbende instelling, organisatie of groepering, tenzij zijn lidmaatschap van de commissie tevens in belangrijke mate het gemeentelijk belang dient.
- a.
-
4. De raad kan in afwijking van het bepaalde in het eerste lid een hogere vergoeding vaststellen, zulks tot ten hoogste 310% van het in het eerste lid bedoelde bedrag van de vergoeding, ten aanzien van
- a.
een lid van een commissie die op grond van zijn bijzondere beroepsmatige deskundigheid op het taakgebied van de commissie voor deelname aan haar werkzaamheden is aangetrokken, en
- b.
een lid van een commissie ten aanzien waarvan de vergoeding niet geacht kan worden in een redelijke verhouding te staan tot de zwaarte van zijn taak en de omvang van de door hem te verrichten arbeid.
- a.
Artikel 21 Reis- en verblijfkosten
-
1. Aan het lid van een commissie dat geen raadslid of wethouder is en niet in zijn hoedanigheid van ambtenaar tot lid van de commissie is benoemd worden de reiskosten voor het bijwonen van de vergaderingen van de commissie vergoed. De vergoeding betreft:
- a.
bij gebruik van openbare middelen van vervoer en van een taxi: een volledige vergoeding van de in redelijkheid gemaakte noodzakelijke reiskosten;
- b.
bij gebruik van een eigen vervoermiddel: een vergoeding van de in redelijkheid gemaakte noodzakelijke reiskosten overeenkomstig het bepaalde in artikel 4, onderdeel b, van de Regeling rechtspositie wethouders.
- a.
-
2. Onverminderd het bepaalde in het eerste lid worden de in redelijkheid noodzakelijk gemaakte verblijfskosten ter zake van reizen binnen en buiten het grondgebied van de gemeente vergoed overeenkomstig het bepaalde in artikel 4, onderdeel c, van de Regeling rechtspositie wethouders.
Artikel 22 Buitenlandse excursie of reis
-
1. De gemeenteraad kan een commissie uit de gemeenteraad toestemming verlenen voor een excursie of reis naar het buitenland. De gemeenteraad kan aan de toestemming voorwaarden verbinden.
-
2. De in het eerste lid bedoelde excursie of reis wordt door of vanwege de gemeente georganiseerd.
-
3. De in redelijkheid gemaakte reis- en verblijfkosten komen voor rekening van de gemeente.
Artikel 23 Cursus, congres, seminar of symposium
-
1. De kosten van deelname van een commissielid aan cursussen, congressen, seminars en symposia die in het gemeentelijk belang door of namens de gemeente worden aangeboden of verzorgd komen voor rekening van de gemeente.
-
2. Het commissielid dat wil deelnemen aan een cursus, congres, seminar of symposium dat niet door of namens de gemeente wordt aangeboden of verzorgd, dient daartoe een gemotiveerde aanvraag in. De aanvraag gaat vergezeld van inhoudelijke informatie en een kostenspecificatie. De kosten komen voor rekening van de gemeente als deelname van algemeen belang is in verband met de vervulling van het commissielidmaatschap.
Hoofdstuk V De procedure van declaratie
Artikel 24 Betaling van kosten
Betaling van kosten op grond van deze verordening vindt plaats door:
- a.
betaling uit eigen middelen; of
- b.
rechtstreekse toezending van de factuur aan de gemeente.
Artikel 25 Declaratie van gemaakte kosten
-
1. Voor de vergoeding van de kosten, bedoeld in de artikelen 5, 6, 13, 14, 15, 17, 20, 21, 22 en 23 wordt gebruik gemaakt van een declaratieformulier, waarvan het model door het college is vastgesteld indien deze kosten uit eigen middelen vooruit zijn betaald.
-
2. Het declaratieformulier wordt volledig ingevuld en ondertekend. Het raadslid, onderscheidenlijk de wethouder of het commissielid dient het declaratieformulier binnen 2 maanden bij de griffier, onderscheidenlijk de gemeentesecretaris of een door hem aangewezen ambtenaar in, onder bijvoeging van de originele bewijsstukken.
Artikel 26 Rechtstreekse facturering bij de gemeente
-
1. De vergoeding van kosten, bedoeld in de artikelen 7, 14, 15, 16,17,18, en 23 kan plaatsvinden door rechtstreekse toezending van de door het raadslid, commissielid onderscheidenlijk de wethouder voor akkoord ondertekende factuur aan de gemeente.
-
2. Verantwoording van deze wijze van vergoeding vindt plaats door het begeleidingsformulier, waarvan het model door het college is vastgesteld, volledig in te vullen en te ondertekenen.
-
3. Het raadslid, commissielid onderscheidenlijk de wethouder dient het begeleidingsformulier en de factuur binnen 2 maanden in bij de griffier, onderscheidenlijk de gemeentesecretaris of de door hem aangewezen ambtenaar.
Hoofdstuk VI Citeertitel, inwerkingtreding en overgangsbepaling
Artikel 27 Intrekking oude regelingen
De verordening Rechtspositie Wethouders en Raadsleden 2010, vastgesteld bij Raadsbesluit van 27 januari 2011 met kenmerk V10.00013, wordt ingetrokken.
De verordening op de Raadscommissie, vastgesteld bij Raadsbesluit van 24 april 2003 met kenmerk DT00000144 wordt ingetrokken.
Artikel 28 Inwerkingtreding
Deze regeling treedt in werking na de achtste dag na bekendmaking.
Artikel 29 Overgangsbepaling
In afwijking van het bepaalde in de artikelen 27 en 28 blijft de verordening Rechtspositie Wethouders en Raadsleden 2010 gelden voor de raadsleden en wethouders die vóór de gemeenteraadsverkiezingen 2014 zijn geïnstalleerd cq. Beëdigd tot het moment dat hun raadslidmaatschap of wethouderschap eindigt dan wel tot het moment waarop herbenoeming c.q. beëdiging heeft plaatsgevonden.
Artikel 30 Overgangsregeling
Voor de zittende wethouders en raadsleden werkt de verordening uit 2010 door tot het moment waarop na de gemeenteraadsverkiezing 2014 hun wethouder- of raadslidschap eindigt of tot het moment waarop de herbenoeming/beëdiging heeft plaatsgevonden.
Artikel 31 Citeertitel
Deze verordening wordt aangehaald als: “Verordening rechtspositie wethouders, raads- en commissieleden 2014".
Ondertekening
Toelichting
1. ALGEMEEN
1.1 Wettelijke regelingen
De regeling van de rechtspositie van wethouders en raads- en commissieleden vindt op drie of vier niveaus plaats, te weten bij wet, AMvB, ministeriële regeling (alleen wethouders) en gemeentelijke verordening.
- .
Wettelijk is voor wethouders in de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers (Appa) de uitkering na aftreden en het pensioen geregeld.
- .
In de Gemeentewet is aangegeven dat de nadere invulling van de rechtspositie van wethouders, raads- en commissieleden moet worden geregeld bij AMvB. Daartoe zijn tot stand gekomen het Rechtspositiebesluit wethouders en het Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden.
- .
Enkele vergoedingen voor wethouders zijn gelijk aan die voor rijksambtenaren. Maar deze zijn in verschillende regelingen voor rijksambtenaren te vinden. Om pragmatische redenen zijn deze daarom opgenomen in één ministeriële regeling: de Regeling rechtspositie wethouders.
In deze wetten en nadere regelgeving zijn alle voor de rechtspositie van belang zijnde onderwerpen geregeld. Een aantal voorzieningen, zoals de hoogte van de bezoldiging en de verschillende onkostenvergoedingen, zijn in beide rechtspositiebesluiten overwegend geregeld in dwingende bepalingen. Voor secundaire voorzieningen geldt dat de gemeente de vrijheid heeft om deze voorzieningen te treffen. Dit zijn de “kan”-bepalingen, deze moeten in een gemeentelijke verordening worden geregeld.
1.2 Gemeentelijke verordening
bepaling voegt daaraan toe dat bij gemeentelijke verordening aan raadsleden voordelen, anders dan in de vorm van vergoedingen en tegemoetkomingen, mogen worden toegekend. Daarvoor is wel de goedkeuring van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) vereist. Dit is in de gemeente Brummen niet het geval.
1.2.1. Hoofdlijnen
In de verordening zijn bepalingen opgenomen inzake de rechtspositie van wethouders en raads- en commissieleden. De grondslag voor deze verordening is te vinden in de Gemeentewet en de in artikel 1 genoemde (rechtspositie)besluiten en -regelingen. Buiten hetgeen hun bij of krachtens de wet is toegekend genieten de wethouders als zodanig geen inkomsten, in welke vorm dan ook, ten laste van de gemeente (artikel 44 van de Gemeentewet). Een soortgelijke bepaling is in artikel 99 van de Gemeentewet opgenomen voor raadsleden. Het tweede lid van die bepaling voegt daaraan toe dat bij gemeentelijke verordening aan raadsleden voordelen, anders dan in de vorm van vergoedingen en tegemoetkomingen, mogen worden toegekend. Daarvoor is wel de goedkeuring van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) vereist. Dit is in de gemeente Brummen niet het geval.
1.2.2. De bepalingen van deze verordening
- .
Beloning voor de werkzaamheden van raadsleden (art. 2); voor wethouders is niets opgenomen omdat hun bezoldiging volledig is geregeld in het Rechtspositiebesluit wethouders;
- .
een vaste algemene onkostenvergoeding voor wethouders en raadsleden (art. 3 en 11);
- .
reis- en verblijfkosten van wethouders en raadsleden, waarbij voor wethouders een onderscheid is gemaakt tussen woon-werkverkeer en zakelijke reizen (art. 5, 6, 12 t/m 15);
- .
reis- en pensionkosten en verhuiskosten van de bij benoeming verhuisplichtige wethouder (art. 18);
- .
faciliteiten in de vorm van computer en iPad (art. 8 en 17);
- .
faciliteiten in de vorm van deelname van wethouders en raadsleden aan cursussen, congressen e.d. (art. 7 en 16);
- .
voor wethouders outplacement (art.19);
- .
de procedure van declareren (art.25 en 26)
- .
voorzieningen voor commissieleden (art. 20 t/m 23).
1.3 De arbeidsverhouding van de wethouder en het raadslid
Wethouders zijn sinds de dualisering van het gemeentebestuur ingevolge de Ambtenarenwet als benoemde bestuurders in openbare dienst aangesteld en vallen onder de werking van die wet. Maar de bepalingen over het materiële ambtenarenrecht uit de Ambtenarenwet zijn niet van toepassing op wethouders. De rechtspositie van wethouders wordt beheerst door specifieke wet- en regelgeving (zie 1.1). De aanstelling in openbare dienst houdt voor de toepassing van de fiscale wetgeving in dat sprake is van een arbeidsverhouding die als dienstbetrekking wordt aangemerkt. Dit betekent dat wethouders direct onder de werking van de Wet op de loonbelasting vallen. Er is sinds de dualisering van het gemeentebestuur derhalve geen mogelijkheid meer om wel of niet voor de loonbelasting te opteren. Wethouders vallen niet onder de werking van de Ziektewet, Werkloosheidswet en WIA. Evenmin geldt voor hen de pensioenvoorziening bij het ABP. Wachtgeld na aftreden en ouderdoms- en nabestaandenpensioen zijn voor wethouders geregeld in de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers (Appa). Wethouders zijn werknemers in de zin van de Zorgverzekeringswet en hebben derhalve op grond van die wet recht op vergoeding door de gemeente van de over hun bezoldiging verschuldigde inkomensafhankelijke bijdrage in de kosten van de basisverzekering.
Raadsleden zijn niet in dienstbetrekking bij de gemeente. De gemeente is dus niet de werkgever. Dat betekent bijvoorbeeld dat zij niet vallen onder de werknemersverzekeringen zoals de Ziektewet, Werkloosheidswet en WIA. Raadsleden worden ook niet aangemerkt als werknemer in de zin van de Zorgverzekeringswet en hebben derhalve op grond van die wet geen recht op vergoeding door de gemeente van de over de raadsvergoeding verschuldigde inkomensafhankelijke bijdrage in de kosten van de basisverzekering.
Omdat er geen dienstbetrekking met de gemeente is, vallen raadsleden niet onder de Wet op de loonbelasting 1964 maar worden hun inkomsten getoetst aan de Wet inkomstenbelasting 2001. Wel kan een raadslid opteren voor de loonbelasting door te kiezen voor het fictief werknemerschap (zie 1.4.1).
1.4 De loon- en inkomstenbelasting voor raadsleden
1.4.1 Opting in regeling
Volgens de Wet op de Loonbelasting 1964 artikel 4 aanhef en onderdeel f kunnen raadsleden opteren voor de loonbelasting. Het raadslid kan met de gemeente overeenkomen dat deze loonheffing inhoudt. Dat wordt de “opting in regeling” genoemd. De administratie van de gemeente is zodanig ingericht dat wordt voldaan aan de daaraan gestelde wettelijke eisen. In een gezamenlijke verklaring melden de gemeente en het raadslid aan de Belastingdienst dat wordt geopteerd voor de loonbelasting. Als gezamenlijk wordt gekozen voor het loonbelastingsysteem dan draagt de gemeente de ingehouden loonheffing af aan de Belastingdienst. De inkomsten worden als loon belast in box 1. Het raadslid hoeft in dat geval geen administratie bij te houden. Kosten die worden gemaakt kunnen niet worden afgetrokken.
Wel kan de gemeente onder voorwaarden bepaalde vergoedingen onbelast verstrekken en bepaalde faciliteiten onbelast in bruikleen beschikbaar stellen. Genoemd kan worden de vergoeding van reis- en verblijfkosten. Er zijn ook vergoedingen die niet belastingvrij kunnen worden verstrekt. Deze vergoedingen worden gebruteerd toegekend waardoor na inhouding van de loonheffing de netto bedoelde vergoeding resteert. Omdat een raadslid geen werknemer in de formele zin van het woord is, valt hij zoals gezegd vanwege het raadslidmaatschap niet onder de sociale zekerheidswetgeving. Om die reden worden over de raadsvergoeding ook geen premies sociale zekerheid ingehouden.
1.4.2 Fiscale standaardpositie
Als niet voor de loonbelasting wordt geopteerd dan geldt voor het raadslid dat hij voor de Wet inkomstenbelasting 2001 resultaat uit een werkzaamheid geniet. In dat geval is het winstsysteem van toepassing. Betrokkene moet dan alle ontvangsten verantwoorden als winst en kan de gemaakte kosten daarop in mindering brengen. Betrokkenen kunnen bij de aangifte inkomstenbelasting hun werkelijke beroepskosten, met inachtneming van een aantal wettelijke beperkingen en normeringen, in mindering brengen op hun belastbaar inkomen (belastbare resultaat). De gemeente dient jaarlijks alle betalingen en verstrekkingen op grond van deze verordening aan de Belastingdienst te melden middels een opgave IB47. Verstrekkingen moeten naar de waarde in het economische verkeer worden opgegeven. Het daadwerkelijk zakelijk gebruik leidt dan tot aftrek. Ook voor de hoogte van de vaste onkostenvergoeding maakt het verschil uit of het raadslid wel of niet heeft geopteerd voor de loonbelasting (zie de toelichting op artikel 3).
1.4.3 Keuzemoment
Zoals hierboven naar voren is gekomen kan de keuze om al of niet te opteren voor de loonbelasting voor het raadslid ingrijpende gevolgen hebben. De beslissing om voor de loonbelasting te opteren kan eenmaal per zittingsperiode worden gemaakt en geldt in beginsel voor de (resterende) zittingsperiode. Wel kan betrokkene als spijtoptant terugkomen op deze beslissing voor de resterende periode. Opteren voor de loonbelasting gebeurt bij aanvang van de zittingsperiode.
1.5 De vergoedingssystematiek
Voor de uitoefening van het politieke ambt moeten bestuurders niet het eigen inkomen hoeven aan te spreken. Een adequate vergoedingssystematiek is daarom van belang. Waar er functionele uitgaven zijn, verdient het aanbeveling terughoudend te zijn met een financieringswijze waarin de bestuurder deze uit eigen middelen vooruit betaalt en de gemeente ze terugbetaalt. Eigen middelen en publieke middelen moeten zoveel mogelijk gescheiden worden gehouden. Vanuit die overweging heeft het de voorkeur de kosten direct in rekening te brengen bij de gemeente. Aan de mogelijkheid om zo nodig declaraties in te dienen blijft echter behoefte bestaan.
Voor raadsleden die niet voor de loonbelasting hebben geopteerd geldt dezelfde systematiek maar zijn de fiscale gevolgen anders. Zij dienen alle vergoedingen en verstrekkingen naar de waarde in het economische verkeer als opbrengst te verantwoorden. Omdat zij hun werkelijk gemaakte kosten fiscaal kunnen verrekenen worden hun vergoedingen niet gebruteerd toegekend.
1.6 Controle en verantwoording
Voor de bestuurlijke uitgaven is - net als voor de besteding van alle andere publieke middelen - transparantie van groot belang. Daartoe dienen enerzijds inzichtelijke regels en richtlijnen die voor het vergoedingen- en voorzieningenstelsel gelden en anderzijds een duidelijke verantwoording van het daadwerkelijk gebruik. Op deze wijze kan worden voorkomen dat er onnodige discussies plaatsvinden omtrent het gebruik van onkostenregelingen of voorzieningen door gemeentebestuurders en over de eventueel verschuldigde belasting.
Dat is ook in hun belang omdat zij hun functie moeten kunnen uitoefenen zonder te worden gehinderd door onzekerheden omtrent de financiering van de functionele uitgaven. Daartoe is vereist dat er een zodanig sluitende financiële en administratieve organisatie is ingericht dat er vertrouwen kan bestaan omtrent de juistheid en rechtmatigheid van de uitgaven.
In hoofdstuk V is in verband hiermee, in aanvulling op de in de beheers- en controleverordening vastgestelde regels, een aantal belangrijke procedures vastgelegd over rechtstreekse facturering van functionele uitgaven en declaratie van gemaakte kosten.
2. ARTIKELGEWIJZE TOELICHTING
Artikel 2 Vergoeding voor de werkzaamheden van het raadslid
In het Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden is geregeld dat raadsleden voor hun werkzaamheden een vergoeding ontvangen. De hoogte van de vergoeding wordt bij gemeentelijke verordening bepaald. Wel is in het Rechtspositiebesluit het maximale bedrag van de vergoeding voor de werkzaamheden aangegeven. In artikel 2 van deze verordening is de hoogte van de vergoeding bepaald op het maximum bedrag.
Het bedrag van de vergoeding voor de werkzaamheden is geïndexeerd. Het wordt jaarlijks per 1 januari herzien aan de hand van het indexcijfer CAO lonen overheid. Hiervoor is in de gemeente geen nadere besluitvorming nodig, omdat in de verordening in algemene zin is aangegeven of de raadsvergoeding gelijk is aan het door de minister te bepalen maximum of een percentage daarvan.
Artikelen 3 en 12 Vaste onkostenvergoeding
Hierin is de vaste vergoeding geregeld voor aan het raadslidmaatschap c.q. aan het ambt van wethouder verbonden kosten. De vergoeding is opgebouwd op basis van de volgende kostencomponenten:
- -
representatie
- -
vakliteratuur
- -
contributies, lidmaatschappen
- -
telefoonkosten
- -
bureaukosten, porti
- -
zakelijke giften
- -
bijdrage aan fractiekosten
- -
ontvangsten thuis
- -
excursies.
De vaste onkostenvergoeding kan sinds 1 januari 2001 niet meer onbelast worden verstrekt. Om netto het bedrag van de vaste onkostenvergoeding gelijk te houden is het bedrag gebruteerd tegen het belastingtarief van 52%.
Deze brutering heeft echter geen betrekking op raadsleden die niet hebben geopteerd voor het loonbelastingregime (zoals beschreven in 1.4.2. van de algemene toelichting). Voor hen blijven de aftrekmogelijkheden van de werkelijk gemaakte kosten op het resultaat uit onderneming bestaan. Zij ontvangen de vaste onkostenvergoeding zonder de brutering. Voor zover zij de uitgaven daaruit kunnen onderbouwen, blijft de raadsvergoeding onbelast. Wat niet kan worden aangetoond, wordt alsnog belast bij de aangifte Inkomstenbelasting.
In de rechtspositiebesluiten voor wethouders en raadsleden is het maximumbedrag van de onkostenvergoeding aangegeven. De hoogte van de onkostenvergoeding wordt bij gemeentelijke verordening bepaald. In de artikelen 3 en 12 van deze verordening is de hoogte van de kostenvergoeding bepaald op het maximale bedrag.
Het bedrag van de onkostenvergoeding is geïndexeerd. Het wordt jaarlijks per 1 januari herzien aan de hand van de consumentenprijsindex. Hiervoor is in de gemeente geen nadere besluitvorming nodig omdat in de verordening in algemene zin is aangegeven of de onkostenvergoeding gelijk is aan het door de minister te bepalen maximum of een percentage daarvan.
Artikel 5, 6 en 14, 15, 21 Reis- en verblijfkosten raadsleden en wethouders
In deze artikelen is voor raads- en commissieleden c.q. wethouders het recht op vergoeding van reis- en verblijfkosten geregeld. Voor raadsleden is dit beperkt tot reizen buiten de gemeentegrens ter uitvoering van een besluit van de raad. De grondslag hiervoor is te vinden in artikel 97 van de Gemeentewet. Voor de uitvoering van dit artikel wordt aangesloten bij het Reisbesluit binnenland. De hoogte van de vergoeding is vastgelegd in de Reisregeling binnenland.
Aan commissieleden kan krachtens artikel 96, eerste lid, van de Gemeentewet echter ook een vergoeding worden gegeven voor reis- en verblijfkosten in verband met reizen binnen de gemeente.
Voor raadsleden die niet hebben geopteerd voor de loonbelasting geldt dat de vergoedingen en verstrekkingen naar de waarde in het economische verkeer bij de aangifte inkomstenbelasting als opbrengst moeten worden verantwoord en dat de gemaakte kosten binnen de geldende randvoorwaarden als aftrekbare beroepskosten kunnen worden opgevoerd.
Artikelen 7, 16 en 23 Cursus, congres, seminar of symposium
Zoals in 1.5 van deze toelichting al is aangegeven is deze voorziening in de bedrijfsvoering gebracht en komen de kosten rechtstreeks voor rekening van de gemeente. Zij zijn in verband hiermee uit de vaste onkostenvergoeding gehaald. De afweging met betrekking tot het criterium ‘in gemeentelijk belang’ ligt bij de griffier c.q. de gemeentesecretaris.
Artikelen 8 en 17 Beschikbaar stellen tablet-pc
Met de invoering van het digitaal werken en het papierloos vergaderen wordt vanaf de raadsperiode die start in 2014 aan de raadsleden en wethouders ten behoeve van deze digitale werkwijze een tablet-pc in bruikleen verstrekt.
De vergoedingen voor het gebruik van eigen computerapparatuur zijn hiermede voor raadsleden en wethouders komen te vervallen.
Het in bruikleen verstrekken van de tablet-pc betreft een onbelaste verstrekking. De werkgever dient deze verstrekking echter wel mee te nemen in de Werkkostenregeling.
Artikel 9 Verlaging vergoeding werkzaamheden bij arbeidsongeschiktheid
In de motie Slob (Kamerstukken II, 2004-2005, 29 800 VII, nr. 21) is aangegeven dat de gemeenteraad een brede afspiegeling van de bevolking dient te vormen. Om deze reden moeten drempels om raadslid te worden of te blijven, worden weggenomen. In de WAO en WIA geldt het algemene principe dat indien een persoon inkomen uit arbeid geniet, dit in de regel zal leiden tot verlaging of intrekking van de wettelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering. Dit omdat een dergelijke uitkering is bedoeld om het als gevolg van arbeidsongeschiktheid ontstane verlies aan verdienvermogen te vergoeden. Voor raadsleden kan dit ertoe leiden dat een geringe verhoging van het inkomen door een raadsvergoeding een grote teruggang betekent voor de hoogte van de wettelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering als gevolg van de anticumulatieregeling. Dit kan zich bijvoorbeeld voordoen bij aanvaarding van een raadszetel of bij verhoging van de vergoeding voor de werkzaamheden. Op grond van het Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden kunnen gemeenten hiervoor een voorziening treffen. Daarin is geregeld dat op aanvraag een raadslid een lagere vergoeding voor de werkzaamheden wordt gegeven om te voorkomen dat de anticumulatieregeling zal leiden tot een verlaging van de wettelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering van het raadslid.
Artikel 10 Compensatie korting werkloosheidsuitkering
Artikel 20 van de Werkloosheidswet (WW) komt op het volgende neer: Iemand die een uitkering op grond van de WW ontvangt, wordt op de WW-uitkering gekort met het aantal uren dat in de nieuwe functie wordt gewerkt, ingaande op het moment dat de nieuwe werkzaamheden worden gestart. Het Besluit werkloosheid onderwijs- en onderzoekpersoneel kent een soortgelijke bepaling. De hoogte van het inkomen uit de nieuwe betrekking is daarbij niet relevant. Indien derhalve iemand tot raadslid wordt gekozen, wordt de WW-uitkering verlaagd met het aantal uren dat het raadslid geacht wordt aan zijn raadslidmaatschap te besteden. Indien deze verlaging van de WW-uitkering groter is dan de vergoeding voor de werkzaamheden treedt er een negatief inkomenseffect op. Het Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden biedt gemeenten de mogelijkheid dit nadeel te compenseren.
Artikelen 12 Reiskosten woon-werkverkeer wethouders
Voor wethouders is in artikel 12 een vergoeding voor het woon-werkverkeer geregeld. Voor de uitvoering van dit artikel wordt aangesloten bij het Rechtspositiebesluit wethouders. De hoogte van de vergoeding is vastgelegd in de Regeling rechtspositie wethouders.
Artikelen 15 Buitenlandse dienstreis
Bij buitenlandse dienstreizen in het gemeentelijk belang kunnen aan de wethouder de in redelijkheid gemaakte werkelijke reis- en verblijfkosten worden vergoed, met in achtneming van de bepalingen in het Reisbesluit buitenland. De tarieven in het voor het rijkspersoneel geldende Reisregeling buitenland zijn van toepassing. De Raad heeft geen nadere voorwaarden verbonden aan de dienstreizen.
Artikel 18 Reis- en pensionkosten en verhuiskosten
Sinds de dualisering van het gemeentebestuur kunnen personen van buiten de gemeenteraad tot wethouder worden benoemd. Dat kunnen ook personen zijn die niet in de gemeente zelf wonen. Die zijn op grond van de Gemeentewet verplicht om te gaan wonen in de gemeente waar zij wethouder zijn geworden. In dit artikel is geregeld dat zij bij verhuizing naar de gemeente in aanmerking komen voor een verhuiskostenvergoeding en eventueel voor vergoeding van reis- en pensionkosten in afwachting van de verhuizing.
Artikel 19 Outplacement gewezen wethouders
Per 27 februari 2010 zijn in artikel 52b van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers (Appa) bepalingen opgenomen omtrent outplacement voor gewezen wethouders. Het artikel geldt niet voor wethouders die op die datum wethouder waren of al een Appa uitkering hadden. Daarom is in deze verordening een artikel opgenomen om de mogelijkheid van outplacement voor die gewezen wethouders te regelen. Voor wethouders die na 27 februari 2010 zijn benoemd gelden de bepalingen van de Appa.
Artikel 20 Vergoeding commissieleden
In dit artikel is het presentiegeld voor leden van gemeentelijke commissies geregeld. Deze bepaling geldt niet voor raadsleden en wethouders die in de commissie zitten. Hun vergoeding is immers al geregeld in de rechtspositiebesluiten en elders in deze verordening. Uitgezonderd zijn verder onder meer ambtenaren en bestuurders die in die hoedanigheid in de commissie zitting hebben. Uitgezonderd zijn tenslotte vertegenwoordigers van belangengroepen e.d. tenzij hun lidmaatschap tevens in belangrijke mate het gemeentelijk belang dient. De hoogte van het presentiegeld wordt bij gemeentelijke verordening bepaald.
In het Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden is het maximum voor de vergoedingen bepaald. Deze wordt jaarlijks geïndexeerd. Het rechtspositiebesluit raads- en commissieleden biedt echter ook de mogelijkheid om in de gemeentelijke verordening te regelen dat in bepaalde gevallen een hoger bedrag aan presentiegeld wordt toegekend dan het eerder bedoelde maximumbedrag.
In deze verordening is er voor gekozen om van deze mogelijkheid gebruik te maken.
Gekozen is voor een omschrijving van twee categorieën van commissieleden die in aanmerking kunnen komen voor een hogere vergoeding:
- .
een commissielid dat op grond van zijn bijzondere beroepsmatige deskundigheid op het taakgebied van de commissie voor deelneming aan haar werkzaamheden is aangetrokken; en
- .
een commissielid voor wie de vergoeding niet geacht kan worden in een redelijke verhouding te staan tot de zwaarte van zijn taak en de omvang van de door hem te verrichten arbeid.
Met het begrip 'beroepsmatige deskundigheid', zoals genoemd in de eerste categorie, is bedoeld dat het commissielid deze deskundigheid in de commissie moet inbrengen.
De tweede categorie ziet op de situatie dat een gemeentelijke commissie een taak heeft opgedragen gekregen die slechts vervuld kan worden als een of meer leden een extra inspanning plegen. Dit kan er toe leiden dat de maximumvergoeding niet meer in een redelijke verhouding staat tot die extra inspanning. Er wordt hierbij vooral gedacht aan commissieleden voor wie de zwaarte en het tijdbeslag van de voorbereidingswerkzaamheden voor de vergaderingen in relatie tot het aantal vergaderingen dat doorgaans wordt gehouden onevenredig groot is.
Het genoemde maximumbedrag uit het rechtspositiebesluit bedraagt momenteel voor een gemeente die valt in de gemeenteklasse 3 een bedrag van € 75,05 per vergadering.
De praktijk is dat in 2013 aan de voorzitter van de commissie voor de bezwaarschriften een bedrag per vergadering wordt toegekend van € 230,09 en aan leden van die commissie een bedrag van € 186,66.
Een verhoging van 310% ten opzichte van het normbedrag komt overeen met hetgeen de voorzitter ontvangt en voor de leden is het een verhoging van 250% ten opzichte van het normbedrag.
De maximum verhoging van het normbedrag is gelijk aan de vergoeding aan de voorzitter en dus bepaald op 310%.
Artikelen 27 t/m 30 Citeertitel, inwerkingtreding en overgangsbepaling
Voor de inwerkingtreding is de in de gemeente gebruikelijke termijn van acht dagen na publicatie gehanteerd. Omdat dit echter zou betekenen dat de nieuwe regelingen direct van toepassing zijn op de zittinde wethouders en raadsleden is gekozen voor een overgangsregeling voor de zittende wethouders en raadsleden. De oude regeling blijft op het van toepassing. Bij herbenoeming wordt de nieuwe regeling op hen van toepassing op het moment van installatie/beëdiging.
Ziet u een fout in deze regeling?
Bent u van mening dat de inhoud niet juist is? Neem dan contact op met de organisatie die de regelgeving heeft gepubliceerd. Deze organisatie is namelijk zelf verantwoordelijk voor de inhoud van de regelgeving. De naam van de organisatie ziet u bovenaan de regelgeving. De contactgegevens van de organisatie kunt u hier opzoeken: organisaties.overheid.nl.
Werkt de website of een link niet goed? Stuur dan een e-mail naar regelgeving@overheid.nl