Beleidsregel Bestuurlijke Boete Participatiewet, IOAW en IOAZ Utrecht 2017

Geldend van 01-01-2017 t/m heden

Intitulé

Beleidsregel Bestuurlijke Boete Participatiewet, IOAW en IOAZ Utrecht 2017

BELEIDSREGEL BESTUURLIJKE BOETE PARTICIPATIEWET, IOAW EN IOAZ GEMEENTE UTRECHT 2017

Het college van burgemeester en wethouders van Utrecht;

BESLUIT

Vast te stellen de volgende

BELEIDSREGEL BESTUURLIJKE BOETE PARTICIPATIEWET, IOAW EN IOAZ GEMEENTE UTRECHT 2017

FORMELE GRONDSLAG

Artikel 1 Wettelijk kader

1.Participatiewet:

artikel 17 lid 1

artikel 18a

artikel 60c

2.IOAW en IOAZ:

artikel 13 lid 1

artikel 20a

3.Boetebesluit Sociale Zekerheidswetten:

artikel 1

artikel 2

artikel 2a

artikel 2aa

Relevante jurisprudentie

4.In verband met de toepassing van de bestuurlijke boete in de sociale zekerheid heeft de Centrale Raad van Beroep enkele kenmerkende uitspraken gedaan. Deels zijn de conclusies van de Centrale Raad van Beroep inmiddels opgenomen in eerdergenoemde wetsbepalingen.

Het College betrekt deze uitspraken bij het opleggen van een bestuurlijke boete.

ALGEMEEN

Artikel 2 Doel

Deze beleidsregel bevat bepalingen met betrekking tot de bestuurlijke boete bij schending van de inlichtingenplicht, voor zover de wettelijke bepalingen en relevante jurisprudentie aan het College ruimte bieden tot het maken van eigen keuzen in de uitvoering.

Artikel 3 Begrippen

In dit besluit wordt verstaan onder:

  • a.

    College: het college van burgemeesters en wethouder van de gemeente Utrecht

  • b.

    IOAW: de Wet inkomensvoorzieningen oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers

  • c.

    IOAZ: de Wet inkomensvoorzieningen oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen

  • d.

    Wet SUWI: de Wet Structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen

  • e.

    Boete: bestuurlijke boete bedoeld in artikel 18a Participatiewet, artikel 20a eerste lid van de IOAW/IOAZ

  • f.

    Inlichtingenplicht: de verplichting genoemd in artikel 17, eerste lid van de Participatiewet, artikel 13, eerste lid van de IOAW, artikel, eerste lid van de IOAZ en artikel 30c, tweede en derde lid van de Wet Structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen

BOETE BIJ SCHENDING INLICHTINGENPLICHT

Artikel 4 Inlichtingenplicht

  • 1. Artikel 30c, derde lid Wet Suwi, artikel 17, eerste lid Participatiewet, artikel 13 IOAW en artikel 13 IOAZ bevatten de bepaling dat informatie ’onverwijld uit eigen beweging’ moet worden verstrekt.

  • 2. Bij gebleken schending van de inlichtingenplicht onderzoekt het College of hiervoor een bestuurlijke boete of waarschuwing wordt opgelegd.

Artikel 5 Hoogte van de boete

  • 1. De boete bedraagt maximaal het benadelingsbedrag als gevolg van de schending inlichtingenplicht.

  • 2. Het College bepaalt de boete naar evenredigheid van de omstandigheden van belanghebbende met toepassing van de bepalingen in het Boetebesluit Socialezekerheidswetten.

Artikel 6 Boete bij herhaling schending inlichtingenplicht

De boete bij herhaling van de schending inlichtingenplicht binnen 5 jaar nadat een eerdere boete is opgelegd, wordt vastgesteld op 150% van het boetebedrag zoals dat zou worden vastgesteld bij een eerste gedraging en voordat matiging op grond van draagkracht heeft plaatsgevonden.

AFSTEMMING VAN DE BOETE OP DE OMSTANDIGHEDEN

Artikel 7 Verlaging en factoren in verband met de vaststelling van een evenredige

boete (draagkracht)

Het College beoordeelt voor de vaststelling van de boete de financiële omstandigheden van belanghebbende, overeenkomstig de richtlijnen van de Centrale Raad van Beroep.

Uitgangspunt is dat de boete door belanghebbende met de beschikbare draagkracht binnen redelijke termijn kan worden voldaan. Hiervoor wordt de boetehoogte met behulp van fictieve draagkracht bepaald:

De financiële ruimte boven 90% van de toepasselijke bijstandsnorm x het aantal maanden gebaseerd op de aard van de gedraging = de boetehoogte gebaseerd op de beschikbare draagkracht.

Het aantal maanden bedraagt bij:

• Opzet 24 maanden

• Grove schuld 18 maanden

• Gewone verwijtbaarheid 12 maanden

• Verminderde verwijtbaarheid 6 maanden

Artikel 8 Recidive

Het aantal maanden wordt bij een herhaalde gedraging (recidive) verhoogd met factor 1,5 .

Artikel 9 Financiële omstandigheden

  • 1. Het College zal per individueel geval beoordelen of het vermogen wordt betrokken bij de vaststelling van de draagkracht.

  • 2. In beginsel is het aan een belanghebbende om financiële omstandigheden te stellen en aan te tonen.

  • 3. Als belanghebbende geen inkomen heeft of het inkomen bedraagt minder dan 90% van de toepasselijke bijstandsnorm, dan wordt in ieder geval uitgegaan van een boete van € 45,00 x het toepasselijke aantal maanden.

AFZIEN OF KWIJTSCHELDING VAN DE BOETE

Artikel 10 Waarschuwing

  • 1. Het College maakt gebruik van de mogelijkheid om in plaats van een bestuurlijke boete te volstaan met een waarschuwing, als de schending van de inlichtingenplicht niet heeft geleid tot een benadelingsbedrag.

  • 2. Het College maakt gebruik van de mogelijkheid om te volstaan met een waarschuwing als belanghebbende, weliswaar te laat maar uit eigen beweging alsnog de volledige benodigde gegevens heeft verstrekt. Deze gegevens dienen te zijn verstrekt voordat belanghebbende is aangeschreven over het voornemen voor het opleggen van een boete, dan wel voordat belanghebbende redelijkerwijs kon vermoeden dat hij over een dergelijk voornemen zal worden aangeschreven.

Artikel 11 Kwijtschelding boete bij deelname minnelijke schuldenregeling

Het College maakt gebruik van de bevoegdheid om onder de voorwaarden zoals in de Participatiewet gesteld, kwijtschelding van een opgelegde boete te verlenen in verband met toegang tot een minnelijke schuldenregeling.

Artikel 12 Dringende redenen

Het College kan afzien van het opleggen van een boete indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.

SLOTBEPALINGEN

Artikel 13 Gevallen waarin de beleidsregels niet voorzien

Inzake de onderwerpen die vallen onder de discretionaire bevoegdheid van het college, waarin deze beleidsregels niet voorzien, beslist het college.

Artikel 14 Citeertitel

Deze beleidsregels worden aangehaald als ‘Beleidsregel Bestuurlijke Boete Participatiewet, IOAW en IOAZ Utrecht 2017.

Artikel 15 Inwerkingtreding

De beleidsregel treedt in werking op 1 januari 2017.

Artikel 16 Overgangsbepalingen

Voor het vaststellen van de hoogte van de boete zijn de Beleidsregel Bestuurlijke Boete Participatiewet, IOAW en IOAZ Utrecht 2017 van toepassing indien de datum van het opleggen van de boete is gelegen op of na de datum van inwerkingtreding van deze beleidsregels.

Aldus vastgesteld in de vergadering van burgemeester en wethouders van Utrecht, gehouden op 20 december 2016.

De secretaris, De burgemeester,

TOELICHTING OP DE BELEIDSREGELS

Art 1.

De uitspraken van de Centrale Raad van Beroep hebben de volgende kenmerken:

24 november 2014 ECLI:NL:CRVB:2014:3754

23 juni 2015 ECLI:NL:CRVB:2015:1880

11 januari 2016 ECLI:NL:CRVB:2016:12

Het College betrekt deze uitspraken bij het opleggen van een bestuurlijke boete.

Art 4.

Bij een verwijtbare schending van de inlichtingenplicht wordt een boete opgelegd. In het kader van deze wet wordt gesproken over uitkeringsfraude. Er is sprake van uitkeringsfraude als een verwijtbare overtreding van de inlichtingenplicht heeft geleid tot onverschuldigde betaling van de uitkering.

Art. 7.

De gevolgen van de boete die wordt opgelegd, is door de hoogte ervan dermate ingrijpend dat bij de vaststelling een ‘indringende evenredigheidstoets’ moet plaatsvinden. Het toetsingskader voor de beoordeling bestaat uit:

  • -

    De ernst van de gedraging

  • -

    De mate van verwijtbaarheid

  • -

    De omstandigheden van belanghebbende, waaronder de draagkracht

Art. 8.

In geval van recidive is een passende toepassing om de verzwarende omstandigheid van recidive tot uitdrukking te brengen door het aantal maanden dat in de draagkrachttoets voor de 1e gedraging wordt gehanteerd te vermenigvuldigen met 1,5 (150%).

Art. 9.

Het aanwezige inkomen en vermogen wordt niet actief opgevraagd bij de belanghebbende. Het is niet de verwachting dat bij een belanghebbende na zijn periode van bijstand een groot vermogen van toepassing is. Communicatie om belanghebbende te wijzen op het belang van juiste informatiegegevens omtrent vermogen wordt geïntensiveerd.

Art. 9.

Indien er sprake is van geen of geringe draagkracht (zoals bijv. aan de orde bij de Kostendelersnorm) wordt de minimale draagkracht van € 45,- toegepast (conform bepaling uit Strafrecht).

Art 10.

Als er sprake is van schending inlichtingenplicht zonder dat er teveel aan bijstand is betaald – de zogeheten nulfraude- kan het college kiezen tussen een waarschuwing en een boete. Deze keuze moet worden vastgelegd in beleidsregels. De keuze van een waarschuwing is alleen van toepassing als betrokkene in de afgelopen twee jaar niet eerder een dergelijke waarschuwing heeft gehad.

Art. 11.

Er geldt beleidsvrijheid voor gemeenten wie toegelaten worden tot de schuldhulpverlening. Er worden twee leden toegevoegd aan artikel 18a PW (dertiende en veertiende lid) waarin het volgende wordt geregeld. Er kan kwijtschelding worden verleend voor een bestuurlijke boete voor aanvang van een schuldregeling als:

  • -

    Er geen sprake is geweest van opzet of grove schuld; en

  • -

    Betrokkene niet binnen één jaar nogmaals een boete heeft gekregen

Art. 12.

Het afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete kan bij uitzonderlijke dringende redenen. Dit is in het geval als de boete zou leiden tot onaanvaardbare gevolgen voor betrokkenen of het gezin.

Omdat er mogelijkheden zijn om de hoogte van de boete te verlagen bij verminderde verwijtbaarheid en bijzondere omstandigheden zal het afzien van een boete niet vaak nodig zijn. De mogelijkheid om dit toch te kunnen doen komt het maatwerk ten goede. Verder kan belanghebbende door deze beleidsregel een beroep doen op een hardheidsclausule.

SLOTBEPALINGEN

Art. 13, 14, 15, 16

In de slotbepalingen is bepaald dat het college besluit in gevallen waarin deze beleidsregels niet voorzien. Daarnaast hoe deze beleidsregels geciteerd kunnen worden en vanaf welke datum van kracht zijn geworden.