Regeling vervallen per 01-07-2022

Algemene plaatselijke verordening Maastricht 2006

Geldend van 15-10-2021 t/m 30-06-2022

Intitulé

Algemene plaatselijke verordening Maastricht 2006

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen

Tenzij in enig artikel anders is bepaald, wordt in deze verordening verstaan dan wel mede verstaan onder:

A Weg:

  • 1.

    de weg, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede de daaraan liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen;

  • 2.

    de - al dan niet met enige beperking - voor het publiek toegankelijke pleinen en open plaatsen, parken, plantsoenen, speelweiden, bossen en andere natuurterreinen, ijsvlakten en aanlegplaatsen voor vaartuigen;

  • 3.

    de voor het publiek toegankelijke stoepen, trappen, portieken, gangen, passages en galerijen, die uitsluitend tot voor bewoning in gebruik zijnde ruimte toegang geven en niet afsluitbaar zijn;

  • 4.

    andere voor het publiek toegankelijke, al dan niet afsluitbare stoepen, trappen, portieken, gangen, passages, en galerijen; de afsluitbare alleen gedurende de tijd dat zij niet door of vanwege degene die daartoe naar burgerlijk recht bevoegd is, zijn afgesloten.

B Openbaar water:

alle wateren die - al dan niet met enige beperking - voor het publiek bevaarbaar of anderszins toegankelijk zijn.

C Bebouwde kom:

het gedeelte van de gemeente, gelegen binnen de door Gedeputeerde Staten van Limburg ingevolge artikel 27, tweede lid, van de Wegenwet laatstelijk vastgestelde grenzen.

D Rechthebbende:

een ieder die over enige zaak enige zeggenschap heeft krachtens een zakelijk of persoonlijk recht.

E Voertuigen:

alle voertuigen als bedoeld in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990

F Vaartuigen:

alle vaartuigen, daaronder mede verstaan drijvende werktuigen, alsmede woonschepen, glijboten en ponten.

G Woonschepen:

schepen, uitsluitend of hoofdzakelijk als woning gebezigd of tot woning bestemd.

H Bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

I Gebouw:

elk bouwwerk dat een voor personen toegankelijke overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

J Vee:

Dieren die behoren tot de diersoorten genoemd in de Meststoffenwet.

K Handelsreclame:

iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen.

L Bevoegd gezag:

bestuursorgaan als bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

M Openbare plaats:

hetgeen in artikel 1 van de Wet openbare manifestaties daaronder wordt verstaan.

Artikel 1.2 Beslissingstermijn

  • 1.

    Het bevoegde bestuursorgaan beslist op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag.

  • 2.

    Het bevoegde bestuursorgaan kan zijn beslissing voor ten hoogste vier weken verdagen.

  • 3.

    In afwijking van het tweede lid is artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing indien beslist wordt op een aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 2.1.5.2, 2.1.5.3, 2.4.16 of artikel 4.4.2.

Artikel 1.3 Te late indiening aanvraag

  • 1.

    Indien een aanvraag voor een vergunning of ontheffing wordt ingediend minder dan drie weken vóór tijdstip waarop de aanvrager de vergunning of ontheffing nodig heeft, kan het bevoegde bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen.

  • 2.

    Voor bepaalde, door het bevoegde bestuursorgaan aan te wijzen, vergunningen of ontheffingen kan de in het eerste lid genoemde termijn worden verlengd tot ten hoogste acht weken.

Artikel 1.4 Voorschriften en beperkingen

  • 1.

    Aan een krachtens deze verordening verleende vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen mogen slechts strekken tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.

  • 2.

    Degene aan wie krachtens deze verordening een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.

Artikel 1.5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing is persoonsgebonden, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald.

Artikel 1.6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd:

  • a.

    indien ter verkrijging daarvan onjuiste dan wel onvolledige gegevens zijn verstrekt;

  • b.

    indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten, opgetreden na het verlenen van de vergunning of ontheffing, moet worden aangenomen dat intrekking of wijziging wordt gevorderd door het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;

  • c.

    indien de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;

  • d.

    indien van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen een daarin gestelde termijn dan wel, bij gebreke van een dergelijke termijn, binnen een redelijke termijn;

  • e.

    indien de houder dit verzoekt.

Artikel 1.7 Termijnen

Voor zover sprake is in deze verordening van termijnen in uren, bepaald door terugrekening van een tijdstip of gebeurtenis, en deze eindigen op een vrijdag na 12.00 uur, een zaterdag, een zondag of een algemeen erkende feestdag, worden de termijnen geacht te eindigen om 12.00 uur op de voorgelegen dag, die geen zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag is.

HOOFDSTUK 2 OPENBARE ORDE

Afdeling 1 Orde en veiligheid op de weg

Paragraaf 1 Bestrijding van ongeregeldheden

Artikel 2.1.1.1 Samenscholing en ongeregeldheden
  • 1.

    Het is verboden op een openbare plaats deel te nemen aan een samenscholing, onnodig op te dringen of door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot wanordelijkheden.

  • 2.

    Een ieder die op een openbare plaats aanwezig is bij enig voorval waardoor er wanordelijkheden ontstaan of dreigen te ontstaan, of bij een tot toeloop van publiek aanleiding gevende gebeurtenis waardoor er wanordelijkheden ontstaan of dreigen te ontstaan, dan wel zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing, is verplicht op een daartoe strekkend bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.

  • 3.

    Het is verboden zich te begeven of te bevinden op openbare plaatsen, die door of vanwege het bevoegd gezag in het belang van de openbare veiligheid of ter voorkoming van wanordelijkheden zijn afgezet.

  • 4.

    De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het derde lid gestelde verbod.

  • 5.

    Het bepaalde in de voorgaande leden geldt niet voor betogingen, vergaderingen en godsdienstige en levensbeschouwelijke samenkomsten als bedoeld in de Wet openbare manifestaties.

Paragraaf 2 Optochten en betogingen

Artikel 2.1.2.1 Optochten
  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een optocht, niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel 2.1.2.2, op de weg te doen plaatsvinden.

  • 2.

    De vergunning kan worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de openbare orde;

    • b.

      het voorkomen of beperken van overlast;

    • c.

      de verkeersveiligheid of veiligheid van personen of goederen;

    • d.

      de zedelijkheid of gezondheid.

Artikel 2.1.2.2 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen
  • 1. Degene die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging te houden, waaronder begrepen een samenkomst als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wet openbare manifestaties, geeft daarvan voor de openbare aankondiging en ten minste 48 uren voordat de betoging wordt gehouden, schriftelijk kennis aan de burgemeester.

  • 2. De kennisgeving bevat:

    • a.

      naam en adres van degene die de betoging houdt;

    • b.

      het doel van de betoging;

    • c.

      de datum waarop de betoging wordt gehouden en het tijdstip van aanvang en van beëindiging;

    • d.

      de plaats en, voor zover van toepassing, de route;

    • e.

      voor zover van toepassing, de wijze van samenstelling; en

    • f.

      maatregelen die degene die de betoging houdt zal treffen om een regelmatig verloop te bevorderen.

  • 3. Degene die de kennisgeving doet, ontvangt daarvan een bewijs waarin het tijdstip van de kennisgeving is vermeld.

  • 4. Als het tijdstip van de schriftelijke kennisgeving valt op een vrijdag na 12.00 uur, een zaterdag, een zondag of een algemeen erkende feestdag, wordt de kennisgeving gedaan uiterlijk op de werkdag die aan de dag van dat tijdstip voorafgaat vóór 12.00 uur.

  • 5. De burgemeester kan in bijzondere omstandigheden op verzoek een kennisgeving in behandeling nemen buiten deze termijn.

    Artikel 2.1.2.3

    [vervallen]

    Artikel 2.1.2.4

    [vervallen]

Paragraaf 3 Verspreiden van gedrukte stukken

Artikel 2.1.3.1 Beperking aanbieden e.d. van geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen
  • 1.

    Het is verboden gedrukte dan wel geschreven stukken of afbeeldingen onder publiek te verspreiden dan wel openlijk aan te bieden, aan te bevelen of bekend te maken op door het college aangewezen openbare plaatsen.

  • 2.

    Het college kan de werking van het verbod beperken tot bepaalde dagen en uren.

  • 3.

    Het verbod geldt niet voor het huis-aan-huis verspreiden of het aan huis bezorgen van gedrukte of geschreven stukken en afbeeldingen.

  • 4.

    Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

Paragraaf 4 Vertoningen e.d. op de weg

Artikel 2.1.4.1 Feest, muziek en wedstrijd e.d.
  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester op een openbare plaats:

    • a.

      een vertoning voor publiek te geven, niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel 2.1.2.3;

    • b.

      voor publiek muziek ten gehore te brengen;

    • c.

      een feest of een wedstrijd te geven of te houden.

  • 2.

    Artikel 2.1.2.1, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.

  • 3.

    Het in het eerste lid, aanhef en onder b, bepaalde geldt niet voor muziek- en zanggezelschappen die in Maastricht zijn gevestigd en bij de gemeente Maastricht zijn geregistreerd, voor zover zij op of aan de weg op enige wijze voor publiek muziek ten gehore brengen. In dat geval moet daarvan ten minste 24 uur voordat dit gehouden wordt, kennisgeving worden gedaan aan de burgemeester.

  • 4.

    Het in het eerste lid, onder c, bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 10 juncto artikel 148 Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 2.1.4.2 Dienstverlening
  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college op een openbare plaats op te treden als dienstverlener of zijn diensten als zodanig aan te bieden.

  • 2.

    Artikel 2.1.2.1, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.

    3. Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.

Artikel 2.1.4.3 Straatartiest
  • 1.

    Het is verboden ten behoeve van publiek als straatartiest, straatfotograaf, tekenaar, filmoperateur of gids op te treden op door de burgemeester aangewezen openbare plaatsen.

  • 2.

    De burgemeester kan de werking van het verbod beperken tot bepaalde dagen en uren.

  • 3.

    De burgemeester kan ontheffing verlenen van het verbod.

Paragraaf 5 Bruikbaarheid en uiterlijk aanzien van de weg

Artikel 2.1.5.1 Voorwerpen of stoffen op, aan of boven de weg
  • 1.

    Het is verboden om zonder vergunning van het college de weg of een weggedeelte anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor:

    • a.

      vlaggen, wimpels of vlaggestokken indien zij geen gevaar of hinder kunnen opleveren voor personen of goederen en niet voor commerciële doeleinden worden gebruikt;

    • b.

      zonneschermen, mits ze zijn aangebracht boven het voor voetgangers bestemde gedeelte van de weg en mits:

      • -

        een onderdeel zich minder dan 2,2 meter boven dat gedeelte bevindt;

      • -

        een onderdeel van het scherm, in welke stand dat ook staat, zich op minder dan 0,5 meter van het voor het rijverkeer bestemde gedeelte van de weg bevindt;

      • -

        een onderdeel verder dan 1,5 meter buiten de opgaande gevel reikt;

    • c.

      de voorwerpen of stoffen, die noodzakelijkerwijze kortstondig op de weg gebracht worden in verband met laden of lossen ervan en mits degene die de werkzaamheden verricht of doet verrichten ervoor zorgt, dat onmiddellijk na het beëindigen daarvan, in elk geval voor zonsondergang, de voorwerpen of stoffen van de weg verwijderd zijn en de weg daarvan gereinigd is;

    • d.

      voertuigen;

    • e.

      voorwerpen of stoffen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard;

    • f.

      benzinepompen als bedoeld in artikel 2.1.6.14;

    • g.

      standplaatsen als bedoeld in artikel 5.2.3.

    • h.

      door het college respectievelijk de burgemeester aangewezen gevallen, mits de door het college respectievelijk de burgemeester te stellen algemene regels worden nageleefd.

    • i.

      terrassen als bedoeld in de Terrasverordening gemeente Maastricht

  • 3.

    Het is verboden op, in, over of boven de weg een voorwerp of stof waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard te plaatsen, aan te brengen of te hebben, indien:

    • a.

      deze door hun omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging schade toebrengt aan de weg,

    • b.

      gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan,

    • c.

      of een belemmering vormt voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg.

  • 4.

    voor de toepassing van het tweede lid, onder c, wordt onder weg verstaan hetgeen artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.

  • 5.

    Een vergunning bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd:

    • a.

      indien het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg, gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg;

    • b.

      indien het beoogde gebruik hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;

    • c.

      in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van de in de nabijheid gelegen onroerende zaak.

6. a. Het verbod in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of het Provinciaal wegenreglement.

  • b.

    De weigeringsgrond van het vijfde lid, onder a, geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet;

  • c.

    De weigerinsggrond van het vijfde lid, onder b, geldt niet voor bouwwerken;

  • d.

    De weigeringsgrond van het vijfde lid, onder c. geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Artikel 2.1.5.2 Aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg
  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.

  • 2.

    Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder weg verstaan hetgeen artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat, alsmede alle niet-openbare ontsluitingswegen van gebouwen.

  • 3.

    Het verbod geldt niet voor het Rijk, de provincie, de gemeente of het waterschap bij het uitvoeren van zijn/haar publiekrechtelijke taak.

  • 4.

    Het verbod geldt voorts niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken,het Rijkswegenreglement, het Provinciaal wegenreglement, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Telecommunicatieverordening.

Artikel 2.1.5.3 Maken en veranderen van een uitweg
  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag:

    • a.

      een uitweg te maken naar de weg;

    • b.

      van de weg gebruik te maken voor het hebben van een uitweg;

    • c.

      verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.

  • 2.

    Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder weg verstaan hetgeen artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.

  • 3.

    De vergunning kan worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de bruikbaarheid van de weg;

    • b.

      het veilig en doelmatig gebruik van de weg;

    • c.

      de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving;

    • d.

      de bescherming van groenvoorzieningen in de gemeente.

  • 4.

    Het verbod in het eerste lid geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Waterschapskeur het Rijkswegenreglement of het Provinciaal wegenreglement.

Paragraaf 6 Veiligheid van de weg

Artikel 2.1.6.1 Veroorzaken van gladheid
  • 1.

    Het is verboden bij vorst of dreigende vorst water op de weg te werpen, uit te storten of te laten lopen.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 427, aanhef en onder 4e, van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 2.1.6.2 Winkelwagentjes

(Gereserveerd).

Artikel 2.1.6.3 Hinderlijke beplanting of voorwerp

Het is verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op zodanige wijze dat aan het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd of daaraan op andere wijze hinder of gevaar oplevert.

Artikel 2.1.6.4 Openen straatkolken e.d.

Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een straatkolk, rioolput, brandkraan of enigerlei andere afsluiting die behoort tot een openbare nutsvoorziening, te openen, onzichtbaar te maken of af te dekken.

Artikel 2.1.6.5 Kelderingangen, koekoeken e.d.

(Gereserveerd).

Artikel 2.1.6.6. Rookverbod in bossen en natuurgebieden

(Gereserveerd.)

Artikel 2.1.6.7 Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp
  • 1.

    Het is verboden op, aan of boven het voor voetgangers of (brom-)fietsers bestemde deel van de weg op enigerlei wijze prikkeldraad, schrikdraad, puntdraad of andere scherpe voorwerpen aan te brengen of te hebben lager dan 2,2 meter boven dat gedeelte van de weg.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor prikkeldraad,schrikdraad, puntdraad of andere scherpe voorwerpen,die op grotere afstand dan 0,25 m uit de uiterste boord van de weg, op van de weg af gerichte delen van een afscheiding zijn aangebracht.

  • 3.

    Voor de toepassing van dit artikel wordt onder weg verstaan hetgeen artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.

  • 4.

    Het verbod in het eerste lid geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 2.1.6.7a Gevaarlijke voorwerpen
  • 1.

    Het is verboden op door het college aangewezen wegen en daaraan gelegen voor het publiek toegankelijke gebouwen en terreinen, messen, knuppels, slagwapens of andere voorwerpen die als wapen kunnen worden gebruikt, openlijk bij zich te dragen.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor wapens behorende tot de categorieën I, II, III en IV Wet wapens en munitie en voorzover door het bij zich dragen van deze voorwerpen de openbare orde of veiligheid niet in gevaar komt of kan komen.

Artikel 2.1.6.8 Vallende voorwerpen

Het is verboden aan een weg of aan enig deel van een bouwwerk een voorwerp te hebben dat niet deugdelijk beveiligd is tegen neervallen op de weg.

Artikel 2.1.6.9 Voorzieningen voor verkeer en verlichting
  • 1.

    De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk, vanwege en overeenkomstig de aanwijzingen van het college, voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het openbaar verkeer, de openbare verlichting of enig ander belang dat tot de huishouding van de gemeente behoort worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.

  • 2.

    Het college maakt tevoren aan de rechthebbende zijn besluit bekend over te gaan tot het doen aanbrengen of wijzigen van een voorwerp, bord of voorziening als bedoeld in het eerste lid.

  • 3.

    Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Waterstaatswet 1900, de Onteigeningswet, of de Belemmeringenwet Privaatrecht.

Artikel 2.1.6.9a Verwijdering e.d. voorzieningen voor verkeer en verlichting
  • 1.

    Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een bord of een andere voorziening ten behoeve van het openbaar verkeer, de openbare verlichting of enig ander belang dat tot de huishouding van de gemeente behoort te verwijderen, te wijzigen, te beschadigen, de werking ervan te beletten of te belemmeren.

  • 2.

    Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover in de daarin geregelde onderwerpen wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 2.1.6.10 Objecten onder hoogspanningslijn
  • 1.

    Het is verboden binnen een afstand van zes meter aan weerszijden van voor stroomgeleiding bestemde draden van bovengrondse hoogspanningslijnen voorwerpen, opgaand houtgewas of andere objecten, die niet zijn aan te merken als bouwwerken, hoger dan twee meter te plaatsen of te hebben.

  • 2.

    Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen indien de elektrische spanning van de bovengrondse hoogspanningslijn dat toelaat.

  • 3.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet ten aanzien van objecten die deel uitmaken van de hoogspanningslijn.

Artikel 2.1.6.11 Veiligheid op het ijs
  • 1.

    Het is verboden:

    • a.

      voor het publiek toegankelijke ijsvlakten te beschadigen, te verontreinigen, te versperren of het verkeer daarop op enige andere wijze te belemmeren of in gevaar te brengen;

    • b.

      bakens of andere voorwerpen ten behoeve van de veiligheid geplaatst op de onder a bedoelde ijsvlakten te verplaatsen, weg te nemen, te beschadigen of op enige andere wijze het gebruik daarvan te verijdelen of te belemmeren.

  • 2.

    Een ieder is verplicht op eerste vordering van een ambtenaar van politie onmiddellijk het ijs te verlaten ter voorkoming van gevaar voor personen of goederen.

  • 3.

    Het verbod in het eerste lid geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 2.1.6.12 Voorkomen van overlast in het algemeen
  • 1.

    Het is verboden in of aan een bouwwerk of op een open erf of terrein voorwerpen of stoffen te bevestigen of te plaatsen, te werpen of te hebben, handelingen te verrichten of na te laten of werktuigen te gebruiken, waardoor:

    • a.

      overlast kan worden veroorzaakt voor gebruikers van het bouwwerk, het open erf of terrein;

    • b.

      op voor de omgeving hinderlijke of schadelijke wijze stank, rook, roet, walm, stof, vocht of licht wordt verspreid, of overlast wordt veroorzaakt door geluid of trilling, elektrische trilling daaronder begrepen, door licht, elektrisch licht daaronder begrepen, door het houden van dieren of door ongedierte, ratten en muizen daaronder begrepen, of door verontreiniging van het bouwwerk, het open erf of terrein;

    • c.

      brand- of ander gevaar wordt veroorzaakt;

    • d.

      het gebruik van vluchtwegen wordt belemmerd.

  • 2.

    Het college kan terreinen aanwijzen - open erven en wateren daaronder begrepen - waar het verbod, vervat in het eerste lid onder a, b en d, niet van toepassing is op het in werking hebben van bepaalde in de aanwijzing aangewezen categorieën van geluidsapparaten, (recreatie)toestellen of (bouw)machines, voor zover wordt voldaan aan de door het college vast te stellen voorschriften ter voorkoming of beperking van (geluid)hinder.

  • 3.

    De in het tweede lid bedoelde voorschriften kunnen onder meer betreffen:

    • a.

      het maximale geluidsniveau;

    • b.

      de situering van (geluid)hinderbronnen;

    • c.

      de frequentie en tijden van gebruik.

  • 4.

    Niet van toepassing zijn voorgaande leden van deze bepaling met betrekking tot inrichtingen vallende onder de Wet milieubeheer, voorzover het betreft gevaar, schade of hinder als bedoeld in die wet.

Afdeling 2 Toezicht op evenementen

Vervallen (zie hoofdstuk 5, afdeling 9)

Afdeling 3 Toezicht op openbare inrichtingen

Paragraaf 1 Toezicht op inrichtingen voor het verbruiken van eet-en drinkwaren

2.3.1.1. Begripsomschrijvingen

  • 1.

    In deze paragraaf wordt verstaan onder:

    • a.

      inrichting: de lokaliteit(en), bestaande uit al dan niet voor publiek toegankelijke afzonderlijke ruimte(n):

      1. waar bedrijfsmatig alcoholhoudende drank voor gebruik ter plaatse wordt verstrekt.

      2. waar bedrijfsmatig, al dan niet door middel van een automaat, eetwaren en/of alcoholvrije dranken voor gebruik ter plaatse worden verstrekt.

      3. waar bedrijfsmatig en hoofdzakelijk, al dan niet door middel van een automaat, eetwaren ter directe conspumptie voor gebruik elders dan ter plaatse worden verstrekt.

    • b.

      houder: degene die een inrichting exploiteert.

    • c.

      beheerder: degene die al dan niet samen met de houder, onder diens verantwoordelijkheid, de feitelijke leiding heeft in de inrichting.

    • d.

      terras: een buiten de besloten ruimte van de inrichting liggend deel daarvan waar tegen vergoeding dranken en/of eetwaren voor directe consumptie kunnen worden verstrekt en waarvoor op grond van artikel 2.1.5.1 een vergunning wordt vereist.

  • 2.

    In deze paragraaf wordt onder bezoekers niet verstaan:

    • a.

      de gezinsleden van de houder alsmede diens elders wonende bloed- en aanverwanten, in de rechte lijn onbeperkt, in de zijlijn tot en met de derde graad.

    • b.

      de personen die voorkomen in het register als bedoeld in artikel 438 van het Wetboek van Strafrecht, alsmede personen bedoeld in artikel 438, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht.

    • c.

      de personen wier aanwezigheid in de inrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is.

    • d.

      het dienstdoend personeel.

 

2.3.1.2 Exploitatie inrichting

  • 1.

    Het is verboden een inrichting als bedoeld in artikel 2.3.1.1, eerste lid, onder a, sub 2 en 3, te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester.

  • 2.

    De aanvraag daartoe dient te geschieden door middel van een door de burgemeester vastgesteld formulier.

  • 3.

    De vergunning wordt uitsluitend aan natuurlijke personen verleend. Zij is persoons- en pandgebonden en kan niet worden overgedragen. Indien de inrichting geëxploiteerd wordt door een Vennootschap onder Firma of een Commanditaire Vennootschap, dan dienen alle (beherende) vennoten afzonderlijk als houder op de vergunning vermeld te worden. De burgemeester kan bepalen dat de vergunning ten aanzien van bepaalde categorieën inrichtingen slechts aan één natuurlijk persoon kan worden verleend.

  • 4.

    Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.

  • 5.

    De burgemeester kan bepalen dat het gestelde in het eerste lid niet geldt voor een of meer in dat besluit aangeduide soorten inrichtingen in de gehele gemeente dan wel in een of meer daarin aangewezen gedeelten van de gemeente.

  • 6.

    De exploitatie van een inrichting, waarop een besluit als bedoeld in het vijfde lid van toepassing is, moet zodanig geschieden dat daardoor de woon- en leefsituatie in de omgeving van de inrichting en/of de openbare orde niet op ontoelaatbare wijze nadelig worden beïnvloed.

  • 7.

    Het is verboden een inrichting te verplaatsen zonder toestemming van de burgemeester.

  • 8.

    De toestemming tot verplaatsing wordt uitsluitend verleend voor door de burgemeester aangewezen inrichtingen in door de burgemeester genoemde omstandigheden.

 

2.3.1.2a Weigeringsgronden

  • 1.

    De vergunning als bedoeld in artikel 2.3.1.2 wordt geweigerd indien:

    • a.

      de vestiging of exploitatie strijd oplevert met het geldende bestemmingsplan.

    • b.

      de houder binnen drie jaar voor de aanvraag een inrichting heeft geëxploiteerd die op grond van (ernstige vrees voor) verstoring van de openbare orde gesloten is geweest.

    • c.

      de houder de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt.

    • d.

      de houder in enig opzicht van slecht levensgedrag is.

    • e.

      naar het oordeel van de burgemeester moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van de inrichting en/of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed door de aanwezigheid van de inrichting.

    • f.

      er sprake is van een concentratie van inrichtingen in een bepaald gebied, waardoor het gevaar voor aantasting van de openbare orde of het woon- en leefklimaat cumulatief toeneemt.

    • g.

      redelijkerwijze moet worden aangenomen, dat de feitelijke toestand niet met het in de aanvraag vermelde in overeenstemming zal zijn.

    • h.

      er aanwijzingen zijn dat in de inrichting personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid Vreemdelingen of de Vreemdelingenwet 2000 bepaalde.

    • i.

      er aanwijzingen zijn dat de houder in strijd handelt met artikel 273f van het wetboek van Strafrecht.

    • j.

      de inrichting als bedoeld in artikel 2.3.1.1, eerste lid, onder a, sub 2 niet beschikt over eigen toiletgelegenheid voor gasten.

  • 2.

    De vergunning als bedoeld in artikel 2.3.1.2 kan worden geweigerd in het geval en onder de voorwaarden als bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur.

  • 3.

    De vergunning als bedoeld in artikel 2.3.1.2 kan ten aanzien van een inrichting, waarvan de vergunning op grond van artikel 2.3.1.6, vijfde lid is ingetrokken, gedurende een bij die intrekking vastgestelde termijn van ten hoogste vijf jaar worden geweigerd.

2.3.1.3 Beheerder

  • 1.

    De houder van een inrichting als bedoeld in artikel 2.3.1.1, eerste lid, onder a, sub 2 en 3, kan beheerders aanstellen.

  • 2.

    De houder verzoekt de burgemeester om de beheerder bij te schrijven op het aanhangsel bij de vergunning. Bij dit verzoek dient de houder het arbeidscontract met de beheerder te overleggen.

  • 3.

    Een beheerder die niet of niet langer voldoet aan de bij of krachtens artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a en b, en derde lid, van de Drank- en Horecawet aan leidinggevenden gestelde eisen, wordt geweigerd of verwijderd van het aanhangsel.

  • 4.

    Het is verboden een inrichting als bedoeld in artikel 2.3.1.1, eerste lid, onder a, sub 2 en 3, voor het publiek geopend te hebben indien in de inrichting geen houder of beheerder feitelijk aanwezig is.

 

2.3.1.4 Sluitingstijd

  • 1.

    Het is de houder van een inrichting als bedoeld in artikel 2.3.1.1, eerste lid, onder a, sub 1 en 2 verboden deze voor bezoekers geopend te hebben of daarin of aldaar één of meer bezoekers toe te laten of te laten verblijven:

    • a.

      van maandag tot en met vrijdag van 02.00 tot 07.00 uur.

    • b.

      op zaterdag en zondag van 03.00 tot 07.00 uur.

  • 2.

    De burgemeester kan gebieden aanwijzen waarin het voor de houder van een inrichting als bedoeld in artikel 2.3.1.1, eerste lid, onder a, sub 2, verboden is deze voor bezoekers geopend te hebben of daarin of aldaar één of meer bezoekers toe te laten of te laten verblijven:

    a. van maandag tot en met vrijdag van 02.30 tot 07.00 uur

    b. op zaterdag en zondag van 03.30 tot 07.00 uur

  • 3.

    De burgemeester kan, ten behoeve van een inrichting als bedoeld in artikel 2.3.1.1, eerste lid, onder a, sub 1, voor bepaalde tijd gedurende de uren tot 06.00 uur ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod, voor zover het betreft:

    a. een inrichting, welke is gelegen in een horecaconcentratiegebied.

    b. een grootschalige inrichting met een bovenstedelijke functie.

    c. een studentensociëteit

  • 4.

    De burgemeester kan, ten behoeve van een inrichting als bedoeld in artikel 2.3.1.1, eerste lid, onder a, sub 1, voor bepaalde tijd, op marktdagen gedurende de uren vanaf 05.00 uur ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod, voor maximaal 2 aan de Markt gelegen inrichtingen.

  • 5.

    Onverminderd het bepaalde in het tweede lid, kan de burgemeester in geval van bijzondere festiviteiten tijdelijk collectief ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

  • 6.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1.6, kan de burgemeester de in het derde lid bedoelde ontheffing tijdelijk of voor onbepaalde tijd geheel of gedeeltelijk intrekken indien de houder van de ontheffing betrokken is bij of hem nalatigheid kan worden verweten ten aanzien van activiteiten in of vanuit de inrichting die een gevaar voor de openbare orde en veiligheid opleveren en/of een bedreiging vormen voor het woon- en leefklimaat in de omgeving van de inrichting.

  • 7.

    Op de openingstijden van een inrichting als bedoeld in artikel 2.3.1.1, eerste lid, onder a sub 3, is het bij of krachtens de Winkeltijdenwet bepaalde van toepassing.

 

2.3.1.5 Afwijking sluitingstijden; tijdelijke sluiting

  • 1.

    De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid of gezondheid of in geval van bijzondere omstandigheden voor één of meer inrichtingen tijdelijk andere sluitingstijden vaststellen of tijdelijk sluiting bevelen.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin artikel 13b van de Opiumwet danwel artikel 10 Wet Experiment gesloten coffeeshopketen voorziet.

 

2.3.1.5a Sluiting

Onverminderd het bepaalde in artikel 2.3.1.5 kan de burgemeester een inrichting als bedoeld in artikel 2.3.1.1, eerste lid, onder a, sub 2 en 3, al dan niet voor een bepaalde termijn gesloten verklaren indien:

  • 1.

    de houder van de inrichting handelt in strijd met het bepaalde in artikel 2.3.1.2, eerste lid. 

  • 2.

    de houder van de inrichting handelt in strijd met de aan de vergunning verbonden voorschriften.

  • 3.

    gehandeld wordt in strijd met het bepaalde in artikel 2.3.1.3, vierde lid.

 

2.3.1.6 Intrekking vergunning

Onverminderd het bepaalde in artikel 1.6 kan de vergunning worden ingetrokken indien:

  • 1.

    De houder in enig opzicht van slecht levensgedrag is.

  • 2.

    Wordt gehandeld in strijd met het in artikel 2.3.1.3, vierde lid bedoelde verbod.

  • 3.

    De inrichting krachtens een verleende of te verlenen bouwvergunning is of wordt gewijzigd en waarbij de totale oppervlakte van de inrichting wordt vergroot.

  • 4.

    Er sprake is van het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur.

  • 5.

    Zich in de betrokken inrichting feiten hebben voorgedaan, die de vrees wettigen, dat het van kracht blijven der vergunning gevaar zou opleveren voor de openbare orde, veiligheid of zedelijkheid.

  • 6.

    Naar het oordeel van de burgemeester moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van de inrichting en/of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig worden beïnvloed door het laten voortbestaan van de vergunning.

  • 7.

    Er aanwijzingen zijn dat in de horeca-inrichting personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet 2000 bepaalde.

 

2.3.1.7 Vervallen vergunning

De vergunning vervalt wanneer:

  • 1.

    de vergunninghouder de exploitatie feitelijk heeft beëindigd; of

  • 2.

    de verlening van een vergunning, strekkende tot vervanging van eerstbedoelde vergunning, van kracht is geworden; of

  • 3.

    sinds de verlening onherroepelijk is geworden, zes maanden zijn verlopen, zonder dat handelingen zijn verricht met gebruikmaking van de vergunning; of

  • 4.

    gedurende een jaar anders dan wegens overmacht geen handelingen zijn verricht met gebruikmaking van de vergunning; of

  • 5.

    er een wijziging heeft plaatsgevonden in de op de vergunning vermelde natuurlijke personen die gezamenlijk als houder worden aangemerkt; of

  • 6.

    de inrichting zonder toestemming als bedoeld in artikel 2.3.1.2, zevende lid naar een andere locatie wordt verplaatst.

 

2.3.1.8 Bijzondere overgangsbepaling voor bestaande inrichtingen

Het bepaalde in artikel 2.3.1.2, derde lid en artikel 2.3.1.2a, eerste lid onder j is niet van toepassing op vergunningen welke zijn verleend in de periode gelegen voor de dag waarop genoemd artikel in werking is getreden.

 

2.3.1.9 Verboden gedragingen

  • 1.

    Het is verboden in en/of vanuit een inrichting:

    a. de orde te verstoren

    b. te verblijven na sluitingstijd of gedurende de tijd dat de inrichting gesloten dient te zijn op grond van een besluit krachtens artikel 2.3.1.5, eerste lid of artikel 2.3.1.5a.

  • 2.

    Het is de houder van een inrichting als bedoeld in artikel 2.3.1.1, eerste lid, onder a, sub 1 verboden in die inrichting toe te laten of te laten verblijven niet tot zijn gezin behorende personen die naar het oordeel van de burgemeester misbruik van alcoholhoudende drank plegen te maken en wier namen als zodanig schriftelijk door de burgemeester aan die houder zijn opgegeven.

  • 3.

    Het is aan een persoon, wiens naam ingevolge het bepaalde in het derde lid door de burgemeester aan de houders van inrichtingen als bedoeld in artikel 2.3.1.1, eerste lid, onder a, sub 1, is opgegeven, verboden zich in een dergelijke inrichting te bevinden nadat hij schriftelijk door de burgemeester van dit verbod in kennis is gesteld.

  • 4.

    Het verbod bedoeld in het derde lid geldt voor een bepaalde periode, welke niet langer is dan één jaar.

 

2.3.1.10 Toegang toezichthouders

De houder van een inrichting is verplicht ervoor zorg te dragen dat toezichthouders vanaf de weg onmiddellijk en onbelemmerd toegang hebben tot zijn inrichting:

  • a.

    gedurende de tijd dat de inrichting voor bezoekers geopend is dan wel

  • b.

    gedurende de tijd dat de inrichting gesloten dient te zijn, indien die toezichthouders het vermoeden uiten dat daarin of aldaar bezoekers aanwezig zijn.

 

2.3.1.11 Handel binnen inrichting

  • 1.

    In dit artikel wordt onder handelaar verstaan: de handelaar, als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht.

  • 2.

    De exploitant van een inrichting staat niet toe dat een handelaar of een voor hem handelend persoon in die inrichting enig voorwerp verwerft, verkoopt, of op enig andere wijze overdraagt.

  • 3.

    Het in het tweede lid gestelde verbod geldt niet voor openbare verkopingen en veilingen.

 

2.3.1.12 Het college als bevoegd bestuursorgaan

Indien een inrichting geen voor publiek openstaand gebouw of bijbehorend erf is in de zin van artikel 174 Gemeentewet, treedt het college van burgemeester en wethouders bij de toepassing van de bepalingen in deze paragraaf op als bevoegd bestuursorgaan.

Paragraaf 2 Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf

Artikel 2.3.2.1 Begripsomschrijvingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • 1.

    inrichting: elke al of niet besloten ruimte waarin, in de uitoefening van beroep of bedrijf, aan personen de mogelijkheid van nachtverblijf of gelegenheid tot kamperen wordt verschaft;

  • 2.

    houder: degene die een inrichting exploiteert, dan wel daarin de feitelijke leiding heeft.

Artikel 2.3.2.2 Kennisgeving exploitatie

Degene die een inrichting opricht, overneemt, verplaatst of het houden van een inrichting staakt, is verplicht binnen drie dagen daarna daarvan schriftelijk kennis te geven aan de burgemeester.

Artikel 2.3.2.3 Nachtregister
  • 1.

    De houder van een inrichting is verplicht een register, als bedoeld in artikel 438 van het Wetboek van Strafrecht, bij te houden dat is ingericht volgens het door de burgemeester vastgestelde model.

  • 2.

    De houder van een inrichting is verplicht het in het eerste lid bedoelde register aan de burgemeester of aan een door hem aangewezen ambtenaar over te leggen op een door de burgemeester te bepalen wijze.

Artikel 2.3.2.4 Verschaffing gegevens nachtregister

Degene die in een inrichting nachtverblijf houdt dan wel de kampeerder is verplicht onverwijld aan de houder van die inrichting volledig en naar waarheid zijn of haar naam, adres, woonplaats, geboortedatum, geboorteplaats, betrekking, dag van aankomst, alsmede de dag van vertrek te verstrekken.

Paragraaf 3 Toezicht op speelgelegenheden

Artikel 2.3.3.1 Speelgelegenheden
  • 1.

    Dit artikel verstaat onder speelgelegenheid: een voor het publiek toegankelijke gelegenheid waar bedrijfsmatig of in een omvang alsof deze bedrijfsmatig is de mogelijkheid wordt geboden enig spel te beoefenen, waarbij geld of in geld inwisselbare voorwerpen kunnen worden gewonnen of verloren.

  • 2.

    Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een speelgelegenheid te exploiteren of te doen exploiteren. Het verbod is niet van toepassing op:

    • a.

      speelautomatenhallen waarvoor op grond van artikel 30c, eerste lid, onder c, van de Wet op de Kansspelen vergunning is verleend;

    • b.

      speelgelegenheden waarvoor de minister van Justitie of de Kamer van Koophandel bevoegd is vergunning te verlenen;

    • c.

      op inrichtingen als bedoeld in artikel 2.3.1.1, waarvoor op grond van artikel 30c, eerste lid, onder a, van de Wet op de Kansspelen vergunning is verleend en waarbij het maximaal aantal kansspelautomaten dat in de inrichting aanwezig mag zijn is beperkt tot twee.

  • 3.

    De burgemeester weigert de vergunning:

    • a.

      indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van de speelgelegenheid of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig worden beïnvloed door de exploitatie van de speelgelegenheid, of

    • b.

      indien de vestiging of exploitatie van de speelgelegenheid in strijd is met het geldende bestemmingsplan.

  • 4.

    Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.

Paragraaf 4 Tegengaan onveilig, niet leefbaar en malafide ondernemersklimaat

2.3.4.1 Begripsomschrijvingen
  • 1.

    In deze paragraaf wordt verstaan onder:

    a. exploitant: natuurlijke persoon of de bestuurder van een rechtspersoon of, indien van toepassing, de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon bevoegde natuurlijke persoon, voor wiens rekening en risico de bedrijfsmatige activiteiten worden uitgeoefend.

    b. beheerder: de natuurlijke persoon die door de exploitant is aangesteld voor de feitelijke leiding over de bedrijfsmatige activiteiten.

    c. bedrijf: de bedrijfsmatige activiteit die plaatsvindt in een voor het publiek toegankelijk gebouw, niet zijnde een inrichting zoals bedoeld in artikel 2.3.1.1 en/of artikel 3.11, of een daarbij behorend perceel of enige andere ruimte, niet zijnde een woning die als zodanig in gebruik is.

2.3.4.2 Exploitatie bedrijf

  • 1.

    De burgemeester kan gebouwen, gebieden of bedrijfsmatige activiteiten aanwijzen waar(op) het verbod uit het tweede lid van toepassing is. Een gebouw of gebied wordt uitsluitend aangewezen als in of rondom dat gebouw dan wel in dat gebied naar het oordeel van de burgemeester de leefbaarheid of de openbare orde en veiligheid onder druk staat. Een aanwijzing van een gebouw of gebied kan zich tot één of meer bedrijfsmatige activiteiten beperken. Een bedrijfsmatige activiteit wordt uitsluitend voor de gehele gemeente aangewezen als naar het oordeel van de burgemeester de leefbaarheid of openbare orde en veiligheid door de bedrijfsmatige activiteit onder druk staat.

  • 2.

    Het is verboden om zonder vergunning van de burgemeester een bedrijf uit te oefenen:

    a. in een door de burgemeester op grond van het eerste lid aangewezen gebouw of gebied voor door de burgemeester benoemde bedrijfsmatige activiteiten; of

    b. indien de uitoefening van het bedrijf een door de burgemeester op grond van het eerste lid aangewezen bedrijfsamtige activiteit betreft.

  • 3.

    De aanvraag daartoe dient te geschieden door middel van een door de burgemeester vastgesteld formulier.

  • 4.

    De vergunning wordt uitsluitend aan natuurlijke personen verleend. Zij is persoons- en pandgebonden en kan niet worden overgedragen. Indien het bedrijf geëxploiteerd wordt door een Vennootschap onder Firma of een Commanditaire Vennootschap, dan dienen alle (beherende) vennoten afzonderlijk als exploitant op de vergunning vermeld te worden.

  • 5.

    De exploitant is verplicht elke verandering in de uitoefening van zijn bedrijf waardoor deze niet langer in overeenstemming is met de in de vergunning opgenomen gegevens zo spoedig mogelijk aan de burgemeester te melden.

  • 6.

    Op de vergunning als bedoeld in het tweede lid is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

 

2.3.4.3 Weigeringsgronden

  • 1.

    Een vergunning als bedoeld in artikel 2.3.4.2 wordt geweigerd indien:

    • a.

      ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt.

    • b.

      de leefbaarheid in het gebied door de wijze van exploitatie nadelig wordt beïnvloed of dreigt te worden beïnvloed.

    • c.

      de exploitant in enig opzicht van slecht levensgedrag is.

    • d.

      redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke toestand niet met het in de aanvraag vermelde in overeenstemming zal zijn.

    • e.

      er aanwijzingen zijn dat in het bedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid Vreemdelingen of de Vreemdelingenwet 2000 bepaalde.

    • f.

      de vestiging of de exploitatie in strijd is met een geldend bestemmingsplan.

    • g.

      de exploitant of een of meer beheerders van het bedrijf binnen drie jaar vóór de indiending van de vergunningaanvraag een bedrijf heeft geëxploiteerd of daar leiding aan heeft gegeven, dat wegens het aantasten van de openbare orde, de aantasting van het woon- en leefklimaat daaronder begrepen, gesloten is geweest dan wel waarvoor de vergunning om die reden is ingetrokken.

  • 2.

    De vergunning als bedoeld in artikel 2.3.4.2 kan worden geweigerd in het geval en onder de voorwaarden als bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur.

 

2.3.4.4 Beheerder

  • 1.

    De exploitant van een bedrijf als bedoeld in artikel 2.3.4.1, eerste lid, onder c kan beheerders aanstellen.

  • 2.

    De exploitant verzoekt de burgemeester om de beheerder bij te schrijven op het aanhangsel bij de vergunning. Bij dit verzoek dient de exploitant het arbeidscontract met de beheerder te overleggen.

  • 3.

    Een beheerder die in enig opzicht van slecht levensgedrag is, wordt geweigerd of verwijderd van het aanhangsel.

  • 4.

    Het is verboden een bedrijf als bedoeld in artikel 2.3.4.1, eerste lid, onder c, voor het publiek geopend te hebben indien in het bedrijf geen exploitant of beheerder feitelijk aanwezig is.

 

2.3.4.5 Intrekking vergunning

  • 1.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:6 kan een vergunning als bedoeld in artikel 2.3.4.2 worden ingetrokken indien:

    • a.

      de exploitant in enig opzicht van slecht levensgedrag is.

    • b.

      de exploitant of beheerder betrokken is of ernstige nalatigheid kan worden verweten bij activiteiten of strafbare feiten in of vanuit het bedrijf danwel toestaat of gedoogt dat strafbare feiten of activiteiten worden gepleegd waarmee de openbare orde nadelig wordt beïnvloed.

    • c.

      er strafbare feiten in het bedrijf hebben plaatsgevonden of plaatsvinden.

    • d.

      er aanwijzingen zijn dat in het bedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid Vreemdelingen of de Vreemdelingenwet 2000 bepaalde.

    • e.

      de bedrijfsmatige activiteiten door de exploitant zijn beëindigd danwel sprake is van een gewijzigde exploitatie.

    • f.

      redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke toestand niet met het in de vergunning vermelde in overeenstemming is.

    • g.

      de vestiging of exploitatie in strijd is met een geldend bestemmingsplan.

    • h.

      er sprake is van het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur.

    • i.

      zich in het betrokken bedrijf feiten hebben voorgedaan, die de vrees wettigen, dat het van kracht blijven der vergunning gevaar zou opleveren voor de openbare orde, veiligheid of zedelijkheid.

    • j.

      naar het oordeel van de burgemeester moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van het bedrijf en/of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig worden beïnvloed door het laten voortbestaan van de vergunning.

2.3.4.6 Bevelen tijdelijke sluiting

  • 1.

    De burgemeester kan een bedrijf als bedoeld in artikel 2.3.4.2 al dan niet voor een bepaalde termijn gesloten verklaren indien:

    • a.

      de exploitant van het bedrijf handelt in strijd met het bepaalde in artikel 2.3.4.2, tweede lid.

    • b.

      de exploitant van het bedrijf handelt in strijd met de aan de vergunning verbonden voorschriften.

    • c.

      gehandeld wordt in strijd met het bepaalde in artikel 2.3.4.4, vierde lid.

 

2.3.4.7 Sluiting overlastgevende voor het publiek openstaande gebouwen

De burgemeester kan, indien zulks naar zijn oordeel in het belang van de openbare orde of ter voorkoming of beperking van overlast of nadelige beïnvloeding van het woon- en leefklimaat is vereist, de gehele of gedeeltelijke sluiting bevelen van een voor het publiek openstaand gebouw – niet zijnde een inrichting als bedoeld in artikel 2.3.1.1 en/of artikel 3.1.1 – of een bij dat gebouw behorend erf, een perceel of perceelsgedeelte of enige andere ruimte, niet zijnde een woning die als zodanig in gebruik is.

 

2.3.4.8 Sluiting voor het publiek openstaande gebouwen in geval van misdrijf

De burgemeester kan, ter bescherming van de openbare orde, de gehele of gedeeltelijke sluiting bevelen van een voor het publiek openstaand gebouw of een bij dat gebouw behorend erf, een perceel of perceelsgedeelte of enige andere ruimte, niet zijnde een woning die als zodanig in gebruik is, indien daar door misdrijf verkregen zaken voorhanden, bewaard, of verborgen zijn dan wel zijn verworven of overgedragen.

 

Afdeling 4 Maatregelen tegen overlast en baldadigheid

Artikel 2.4.1 Betreden gesloten woning of lokaal

  • 1.

    Het is verboden een krachtens de Gemeentewet, Opiumwet of deze verordening gesloten woning, een al dan niet voor publiek toegankelijk lokaal of een bij die woing of dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 2.

    Deze verboden zijn niet van toepassing op personenen wier aanwezigheid in de woning of het lokaal wegens dringende reden noodzakelijk is.

  • 3.

    De burgemeester is bevoegd van het in het eerste lid bedoelde verbod ontheffing te verlenen.

Artikel 2.4.2 Plakken en kladden

  • 1.

    Het is verboden een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf de weg zichtbaar is te bekrassen of te bekladden.

  • 2.

    Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende op een openbare plaats of op dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is:.

    • a.

      een aanplakbiljet of ander geschrift, afbeelding of aanduiding aan te plakken, te doen aanplakken dan wel aan te brengen of te laten aanbrengen;

    • b.

      met kalk, krijt, teer of een kleur- of verfstof enige afbeelding, letter, cijfer of teken aan te brengen of te doen aanbrengen.

  • 3.

    Het in het tweede lid gestelde verbod is niet van toepassing indien gehandeld wordt krachtens wettelijk voorschrift.

  • 4.

    Het college kan aanplakborden aanwijzen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen.

  • 5.

    Het is verboden de in het vierde lid bedoelde aanplakborden te gebruiken voor het aanbrengen van handelsreclame.

  • 6.

    Het college kan nadere regels stellen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen, die geen betrekking mogen hebben op de inhoud van de meningsuitingen en bekendmakingen.

  • 7.

    De houder van de in het tweede lid bedoelde schriftelijke toestemming is verplicht die aan een opsporingsambtenaar op diens eerste vordering terstond ter inzage af te geven.

Artikel 2.4.3 Vervoer plakgereedschap e.d.

(Gereserveerd).

Artikel 2.4.4 Vervoer inbrekerswerktuigen

  • 1.

    Het is verboden op een openbare plaats inbrekerswerktuigen te vervoeren of bij zich te hebben.

  • 2.

    Dit verbod is niet van toepassing indien de bedoelde werktuigen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd om zich onrechtmatig de toegang tot een gebouw of erf te verschaffen, onrechtmatig sluitingen te openen of te verbreken, diefstal door middel van braak te vergemakkelijken of het maken van sporen te voorkomen.

Artikel 2.4.4a Vervoer geprepareerde voorwerpen

  • 1.

    Het is verboden op een openbare plaats, in de nabijheid van winkels of in een winkel een voorwerp dat er kennelijk toe is uitgerust om het plegen van (winkel)diefstal te vergemakkelijken te vervoeren of bij zich te hebben.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de in dat lid bedoelde voorwerp niet bestemd is voor de in dat lid bedoelde handelingen.

Artikel 2.4.5 Betreden van plantsoenen e.d.

  • 1.

    Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden zich te bevinden in of op bij de gemeente in onderhoud zijnde parken, wandelplaatsen, plantsoenen, groenstroken of grasperken, buiten de daarin gelegen wegen of paden.

  • 2.

    Het college kan ontheffing verlenen van dit verbod.

Artikel 2.4.6 Rijden over bermen e.d.

  • 1.

    Het is verboden met voertuigen die niet voorzien zijn van rubber-banden te rijden over de berm, de glooiing of de zijkant van een weg.

  • 2.

    Onder weg wordt verstaan hetgeen artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.

  • 3.

    Het verbod geldt niet indien dat rijden door de omstandigheden redelijkerwijs gebillijkt wordt.

  • 4.

    Het verbod geldt voorts niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, het Rijkswegenreglement of het Provinciaal wegenreglement.

Artikel 2.4.7 Hinderlijk gedrag op of aan de weg

  • 1.

    Het is verboden:

    • a.

      op een openbare plaats te klimmen of zich te bevinden op een beeld, monument, overkapping, constructie, openbare toiletgelegenheid, voertuig, hekheining of andere afsluiting, verkeersmeubilair en daarvoor niet bestemd straatmeubilair;

    • b.

      zich op een openbare plaats zodanig op te houden dat aan weggebruikers of aan bewoners van nabij de openbare plaats gelegen woningen onnodig overlast of hinder veroorzaakt wordt.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voorzover in het daarin gestelde onderwerp wordt voorzien door artikel 424, 426bis of 431 van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.van toepassing is.

Artikel 2.4.7a Verplichte route

  • 1.

    Het is de door de burgemeester aangewezen groepen van personen verboden op door hem aangewezen tijdstippen van een door hem aangewezen route af te wijken.

  • 2.

    De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

Artikel 2.4.8 Hinderlijk drankgebruik

  • 1.

    Het is verboden een openbare plaats, die deel uit maakt van een door het college aangewezen gebied, alcoholhoudende drank te nuttigen of aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben.

  • 2.

    Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor:

    • a.

      een terras dat behoort bij een inrichting, als bedoeld in artikel 2.3.1.1, lid 1, onder a, sub 1;

    • b.

      de plaats, niet zijnde een inrichting, als bedoeld onder a, waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35 van de Drank- en Horecawet.

Artikel 2.4.8a Lachgasverbod

  • 1. Het is verboden op een openbare plaats lachgas recreatief als roesmiddel te gebruiken, voorbereidingen daartoe te verrichten of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen of stoffen bij zich te hebben, indien dit gepaard gaat met overlast of andere gedragingen die de openbare orde verstoren, het woon- of leefklimaat nadelig beïnvloeden of anderszins hinder veroorzaken.

  • 2. Het is verboden op een openbare plaats die deel uitmaakt van een door het college ter bescherming van de openbare orde of het woon- en leefklimaat aangewezen gebied lachgas recreatief als roesmiddel te gebruiken, voorbereidingen daartoe te verrichten of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen of stoffen bij zich te hebben.

  • 3. Het college kan in het aanwijzingsbesluit het in het tweede lid bedoelde verbod beperken tot bepaalde tijden.

Artikel 2.4.9 Hinderlijk gedrag bij of in gebouwen

  • 1.

    Het is verboden:

    • a.

      zich zonder redelijk doel in een portiek of poort op te houden;

    • b.

      zonder redelijk doel in, op of tegen een raamkozijn of een drempel van een gebouw te zitten of te liggen.

  • 2.

    Het is aan anderen dan bewoners of gebruikers van flatgebouwen, appartementsgebouwen en soortgelijke meergezinshuizen en van gebouwen die voor publiek toegankelijk zijn, verboden zich zonder redelijk doel te bevinden in een voor gemeenschappelijk gebruik bestemde ruimte van zo’n gebouw.

Artikel 2.4.10 Gedrag in voor publiek toegankelijke ruimten

Het is verboden zich zonder redelijk doel op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek toegankelijk portaal, telefooncel, wachtlokaal voor een openbaar vervoermiddel, parkeergarage, rijwielstalling of een andere soortgelijke, voor het publiek toegankelijke ruimte dan wel deze te verontreinigen of te bezigen voor een ander doel dan waarvoor de desbetreffende ruimte is bestemd.

Artikel 2.4.10a Verbod op zichtbare uitingen van verboden organisaties

  • 1. Het is verboden op openbare plaatsen of in voor het publiek toegankelijke openstaande gebouwen en daarbij behorende erven zichtbaar goederen te dragen, bij zich te hebben of te vervoeren die uiterlijke kenmerken zijn van een organisatie die bij rechterlijke uitspraak of bestuurlijk besluit verboden is verklaard of is ontbonden vanwege een werkzaamheid of doel in strijd met de openbare orde.

  • 2. Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 2.4.11 Neerzetten van fietsen e.d.

Vervallen.

Artikel 2.4.12 Overlast van fiets of bromfiets op markt- en kermisterrein e.d.

Het is verboden op de door het college of de burgemeester aangewezen uren en plaatsen zich met een fiets of bromfiets te bevinden op een door het college of de burgemeester aangewezen terrein waar een markt, kermis, uitvoering, bijeenkomst of plechtigheid gehouden wordt welke publiek trekt, mits dit verbod kenbaar is aan de bezoekers van het terrein.

Artikel 2.4.13 Bespieden van personen

  • 1.

    Het is verboden zich in de nabijheid van een persoon dan wel van een gebouw, woonwagen of woonschip op te houden met de kennelijke bedoeling deze persoon dan wel een zich in dit gebouw, deze woonwagen of dit woonschip bevindende persoon, te bespieden.

  • 2.

    Het is verboden door middel van een verrekijker een zich in een gebouw, woonwagen of woonschip bevindende persoon te bespieden.

Artikel 2.4.14 Bewakingsapparatuur

(Gereserveerd).

Artikel 2.4.15 Nodeloos alarmeren

(Vervallen; zie Wetboek van Strafrecht)

Artikel 2.4.16 Alarminstallaties

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag in, op of aan een onroerende zaak een alarminstallatie geïnstalleerd te hebben die een voor de omgeving opvallend geluid- of lichtsignaal kan produceren.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet op de Particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus van toepassing.

Artikel 2.4.17 Loslopende honden

  • 1.

    Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen:

    • a.

      binnen de bebouwde kom op een openbare plaats zonder dat die hond aangelijnd is;

    • b.

      op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of speelweide of op een andere door burgemeester en wethouders aangewezen plaats;

    • c.

      op een openbare plaats zonder voorzien te zijn van door of vanwege het college af te geven hondenpenning, die de eigenaar of houder duidelijk doet kennen.

  • 2.

    De in het eerste lid onder a. en b. gestelde verboden gelden niet binnen de door het college vastgestelde losloopgebieden.

  • 3.

    Het verbod in het eerste lid geldt voorts niet voorzover de eigenaar of houder van een hond zich vanwege zijn handicap door een geleidehond laat begeleiden en de hond als zodanig aantoonbaar gekwalificeerd is of indien een eigenaar of houder van een hond deze aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot een geleidehond

Artikel 2.4.18 Verontreiniging door honden

  • 1.

    De eigenaar of houder van een hond is verplicht ervoor te zorgen dat die hond zich niet van uitwerpselen ontdoet:

    • a.

      op een openbare plaats;

    • b.

      op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of speelweide;

    • c.

      op een andere door het college aangewezen plaats.

  • 2.

    De strafbaarheid wegens overtreding van het in het eerste lid gestelde gebod wordt opgeheven, indien de eigenaar of houder van de hond er zorg voor draagt dat de uitwerpselen onmiddellijk worden verwijderd.

  • 3.

    Het college kan plaatsen aanwijzen waar het verbod genoemd in het eerste lid niet geldt.

    4. De eigenaar of houder van een hond is verplicht, indien hij zich met die hond op plaatsen bevindt genoemd in het eerste lid, een deugdelijk opruimmiddel bij zich te hebben dat geschikt is voor de directe verwijdering van de uitwerpselen van de hond.

    5. De eigenaar of houder van een hond welke zich met die hond op plaatsen bevindt genoemd in het eerste lid is verplicht het in het vierde lid bedoelde opruimmiddel op eerste vordering van een daartoe aangewezen toezichthouder dan wel (bijzonder) opsporingsambtenaar onmiddelijk te tonen.

    6. De verplichtingen genoemd in het eerste, vierde en vijfde lid gelden niet voor zover de eigenaar of houder van een hond zich vanwege zijn beperking door een geleid- of hulphond laat begeleiden.

Artikel 2.4.19 Gevaarlijke honden

  • 1.

    Het is de eigenaar of de houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen op een openbare plaats of op het terrein van een ander:

    • a.

      anders dan kort aangelijnd, nadat het college aan de eigenaar of de houder hebben bekendgemaakt dat het die hond gevaarlijk of hinderlijk acht en een aanlijngebod in verband met het gedrag van die hond noodzakelijk vindt;

    • b.

      anders dan kort aangelijnd en voorzien van een muilkorf nadat het college aan de eigenaar of de houder heeft bekendgemaakt, dat het die hond gevaarlijk of hinderlijk acht en een aanlijn- en muilkorfgebod in verband met het gedrag van die hond noodzakelijk vindt.

  • 2.

    In afwijking van artikel 2.4.17, aanhef en onder c, geldt voor het bepaalde in het eerste lid bovendien dat de hond moet zijn voorzien van een optisch leesbaar, niet verwijderbaar identificatiemerk in het oor of in de buikwand, dat de eigenaar of houder duidelijk doet kennen.

  • 3.

    In het eerste lid wordt verstaan onder:

    • a.

      muilkorf: een muilkorf als bedoeld in artikel 1, onder d, van de Regeling agressieve dieren;

    • b.

      kort aanlijnen: aanlijnen van een hond met een lijn met een lengte, gemeten van hand tot halsband, die niet langer is dan 1,50 meter.

  • 4.

    Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Regeling agressieve dieren.

Artikel 2.4.20 Houden van hinderlijke of schadelijke dieren

  • 1.

    Het is ter voorkoming of opheffing van overlast of schade aan de openbare gezondheid buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer verboden op door het college aangewezen gedeelten van de gemeente of op door het college aangewezen plaatsen daarbij aangeduide dieren:

    a. aanwezig te hebben; dan wel

    b. aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door hen ter voorkoming of opheffing van overlast of van schade aan de openbare gezondheid gestelde regels;

    c. dan wel aanwezig te hebben tot een groter aantal dan in die aanwijzing is aangegeven of mede is aangegeven.

  • 2.

    Het is verboden op een krachtens het eerste lid aangewezen plaats een daarbij aangeduid dier of daarbij aangeduide dieren aanwezig te hebben, dan wel aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door het college gestelde regels, dan wel aanwezig te hebben tot een groter aantal dan door het college is aangegeven.

  • 3.

    Burgemeester en wethouders kunnen de rechthebbende op een onroerende zaak gelegen binnen een krachtens het eerste lid aangewezen gedeelte van de gemeente ontheffing verlenen van het in het tweede lid gestelde verbod.

  • 4.

    Het in dit artikel bepaalde geldt niet voor zover de Wet milieubeheer van toepassing is.

Artikel 2.4.21 Wilde dieren

(Vervallen; zie Wetboek van Strafrecht)

Artikel 2.4.22 Loslopend vee

De rechthebbende op vee dat zich bevindt in een aan een weg liggend weiland of terrein dat niet van die weg is afgescheiden door een deugdelijke veekering, is verplicht ervoor te zorgen dat zodanige maatregelen getroffen worden dat dit vee die weg niet kan bereiken.

Artikel 2.4.23 Schade door duiven

(Gereserveerd).

Artikel 2.4.24 Bijen

(Gereserveerd).

Artikel 2.4.25 Handhaving bij diverse vormen van overlast

  • 1.

    De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, het voorkomen of beperken van overlast, het voorkomen of beperken van aantasting van het woon- en leefklimaat, de veiligheid van personen en goederen, de verkeersvrijheid of -veiligheid en de gezondheid of zedelijkheid aan een persoon die zich bevindt op een openbare plaats, die deel uitmaakt van een door burgemeester en wethouders aangewezen gebied, gedurende de uren daarbij genoemd, het bevel geven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen.

  • 2.

    Met het oog op de in het eerste lid genoemde belangen kan

a) de burgemeester aan de persoon aan wie tenminste eenmaal een bevel is gegeven als bedoeld in het eerste lid, een verbod opleggen om zich gedurende een in dat verbod genoemd tijdvak van ten hoogste veertien dagen, anders dan in een openbaar middel van vervoer, te bevinden op een openbare plaats, die deel uitmaakt van een door burgemeester en wethouders aangewezen gebied als bedoeld in het eerste lid, gedurende de uren daarbij genoemd; b) de burgemeester aan de persoon, aan wie eerder een verbod als bedoeld onder a is opgelegd, een verbod opleggen om zich gedurende een in dat verbod genoemd tijdvak van ten hoogste zes maanden, anders dan in een openbaar middel van vervoer, te bevinden op een openbare plaats, die deel uitmaakt van een door burgemeester en wethouders aangewezen gebied als bedoeld in het eerste lid, gedurende de uren daarbij genoemd;

  • 3.

    De burgemeester beperkt het in het tweede lid, onder a en b genoemde verbod of de daarin genoemde termijn indien dat in verband met de persoonlijke omstandigheden van betrokkene noodzakelijk is.

  • 4.

    Het is verboden om zich te gedragen in strijd met een door de burgemeester opgelegd verbod als bedoeld in het tweede lid, onder a en b.”

Artikel 2.4.26

[vervallen]

Artikel 2.4.27 (slaap)verblijf op de weg, in voertuigen en in kampeermiddelen

  • 1.

    Het is verboden op een openbare plaats, al dan niet in een motorvoertuig, te slapen, dan wel op een openbare plaats een voertuig, woonwagen, tent, caravan of een soortgelijk of ander onderkomen te plaatsen met het kennelijk doel dit als slaapplaats te gebruiken of daarin te overnachten dan wel gelegenheid daartoe te bieden.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de afdeling 5 van hoofdstuk 4.

Artikel 2.4.28 Bedelarij

Het is verboden in de door het college aangewezen gebieden op een openbare plaats of in een voor publiek toegankelijk gebouw te bedelen om geld of andere zaken.

a. het gedeelte van de gemeente Maastricht, begrensd door:

de Noorderburg, de Frontensingel, de Statensingel, het Koningin Emmaplein, de Hertogsingel, het Tongerseplein, de Prins Bisschopsingel, de John F. Kennedybrug, de John F. Kennedysingel, het Europaplein, de Nassaulaan, het Oranjeplein, het Koningsplein, de President Rooseveltlaan en de Viaductweg.

b.  de navolgende gebieden rond winkelcentra:

- Stadsdeelcentrum Brusselsepoort: Artsenijstraat/Specerijstraat/ Factorijstraat/Mercatorplein;

- Brusselsepoort Oost: hoek Orleansstraat/Holsteinbastion/Menno van Coehoornstraat;

- Mariaberg: Volksplein;

- Stadsdeelcentrum Heer: De Leim/de Mandel en parkeerplaats winkelcentrum Burgemeester Cortenstraat/Raadhuisplein;

- Buurtwinkelcentrum Malberg: Malbergplein;

- Buurtwinkelcentrum Caberg: St.Christoffelplein/Clavecymbelstraat (ged.)/ Prestantstraat (ged.);

- Buurtwinkelcentrum Pottenberg: Terra Cottaplein;

- Buurtwinkelcentrum Malpertuis: Malpertuisplein/Cantecleerstraat (ged.);

- Buurtwinkelcentrum Daalhof: Herculeshof/Minervahof/Aureliushof (ged.);

- Buurtwinkelcentrum St. Pieter: Glacisweg tussen pastoor Kribsweg en Burgemeester Ceulenstraat;

- Buurtwinkelcentrum Wittevrouwenveld: parkeerplaats Albert Heijn Scharnerweg/ Frankenstraat (ged.);

- Buurtwinkelcentrum Voltastraat;

- Buurtwinkelcentrum Drijversstraat/Bosscherweg;

- Buurtwinkelcentrum Nazareth/Limmel: Kasteel Schaloenstraat;

- Buurtwinkelcentrum Amby: Ambyerstraat Noord (ged.)/Severenplein;

- Buurtwinkelcentrum Heugem/Randwijck: De Beente/parkeerplaats Oeslingerbaan;

- Buurtwinkelcentrum De Heeg: Roserije.

Artikel 2.4.29 Verbod glas in openbare ruimte

  • 1.

    Het is verboden in een door burgemeester en wethouders aangewezen gebied en binnen een door burgemeester en wethouders aangewezen periode drank in drinkgerei van glas danwel in flessen van glas bij zich te hebben of met zich mee te voeren met het kennelijke doel dit in de openbare ruimte in dit gebied te nuttigen.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

Afdeling 5 Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen

Artikel 2.5.1 Begripsomschrijvingen

In deze afdeling wordt verstaan onder handelaar: een handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 2.5.2 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister

  • 1.

    De handelaar is verplicht aantekening te houden van alle gebruikte of ongeregelde goederen die hij verkoopt of op andere wijze overdraagt, in een doorlopend en een door of namens de burgemeester gewaarmerkt register of in het Digitaal Opkopersregister, en daarin onverwijld op te nemen:

    • a.

      het volgnummer van de aantekening met betrekking tot het goed;

    • b.

      de datum van verkoop of overdracht van het goed;

    • c.

      een omschrijving van het goed, daaronder begrepen - voor zover dat mogelijk is - soort, merk en nummer van het goed;

    • d.

      de verkoopprijs of andere voorwaarden voor overdracht van het goed; en

    • e.

      de naam en het adres van degene die het goed heeft verkregen.

  • 2.

    De burgemeester kan ontheffing verlenen van deze verplichtingen.

Artikel 2.5.3 Voorschriften als bedoeld in artikel 437 van het Wetboek van Strafrecht

De handelaar of een voor hem handelend persoon is verplicht:

  • a.

    de burgemeester binnen drie dagen schriftelijk in kennis te stellen:

    • 1.

      dat hij het beroep van handelaar uitoefent met vermelding van zijn woonadres en het adres van de bij zijn onderneming behorende vestiging;

    • 2.

      van een verandering van de onder a, sub 1, bedoelde adressen;

    • 3.

      dat hij het beroep van handelaar niet langer uitoefent;

    • 4.

      dat hij enig goed kan verkrijgen dat redelijkerwijs van een misdrijf afkomstig is of voor de rechthebbende verloren is gegaan;

  • b.

    de burgemeester op eerste aanvraag zijn administratie of register ter inzage te geven;

  • c.

    aan de hoofdingang van elke vestiging een kenteken te hebben waarop zijn naam en de aard van de onderneming duidelijk zichtbaar zijn;

  • d.

    een door opkoop verkregen goed gedurende de eerste tien dagen in bewaring te houden in de staat waarin het goed verkregen is.

Artikel 2.5.4 Vervreemding van door opkoop verkregen goederen

Het is de handelaar of een voor hem handelend persoon verboden enig door opkoop verkregen goed gedurende de eerste tien dagen dat het onder zijn berusting is, over te dragen of daarin enige wijziging aan te brengen tenzij deze wijziging van geen invloed is op de herkenbaarheid van het goed.

Afdeling 6 Vuurwerk

Artikel 2.6.1 Begripsomschrijving

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    consumentenvuurwerk: consumentenvuurwerk waarop het Besluit van 22 januari 2002 (Vuurwerkbesluit) van toepassing is;

  • b.

    carbidschieten: het in een bus/container/opslagvat op explosieve wijze verbranden van acetyleengas afkomstig van een reactie tussen calciumacetylide (carbid) en water of gasmengsels met vergelijkbare eigenschappen.

Artikel 2.6.2 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens verkoopdagen

  • 1.

    Het is verboden in de uitoefening van een bedrijf of nevenbedrijf consumentenvuurwerk ter beschikking te stellen dan wel voor het ter beschikking stellen aanwezig te houden, zonder een vergunning van het college van de gemeente waar het bedrijf is of zal worden gevestigd.

  • 2.

    Een vergunning als bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd in het belang van de openbare orde en in het belang van het voorkomen of beperken van overlast.

Artikel 2.6.3 Bezigen van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling

  • 1.

    Het is verboden consumentenvuurwerk te bezigen op een door het college in het belang van de voorkoming van gevaar, schade of overlast aangewezen plaats.

  • 2.

    Het is verboden consumentenvuurwerk op een openbare plaats te bezigen indien zulks gevaar, schade of overlast kan veroorzaken.

  • 3.

    De in het eerste en tweede lid gestelde verboden gelden niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1, van het Wetboek van Strafrecht.

  • 4.

    Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

Artikel 2.6.4 Carbidschieten

  • 1. Het is verboden in de openlucht met carbid te schieten.

  • 2. Het is verboden op een openbare plaats te vervoeren of bij zich te hebben enig voorwerp, waarvan gelet op zijn aard of de omstandigheden waaronder dat wordt aangetroffen, redelijkerwijs kan worden aangenomen dat dit is bestemd voor carbidschieten.

  • 3. Het college kan ontheffing verlenen van de in het eerste en tweede lid gestelde verboden.

  • 4. De verboden in het eerste en tweede lid gelden niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer, de Wet wapens en munitie of het Wetboek van Strafrecht.

Afdeling 7 Drugsoverlast

Artikel 2.7.1 Drugshandel op straat

Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden zich op een openbare plaats op te houden met het kennelijke doel om middelen als bedoeld in artikel 2 en 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar, al dan niet tegen betaling, af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.

Artikel 2.7.2 Openlijk harddrugsgebruik

Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden op een openbare plaats middelen als bedoeld in artikel 2 van de Opiumwet of daarop gelijkende waar te gebruiken, toe te dienen, dan wel voorbereidingen daartoe te verrichten of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen of stoffen voorhanden te hebben.

Afdeling 8 Bestuurlijke ophouding

Artikel 2.8.1 Bestuurlijke ophouding

De burgemeester kan overeenkomstig artikel 154a van de Gemeentewet besluiten tot het tijdelijk doen ophouden van door hem aangewezen groepen van personen op een door hem aangewezen plaats indien deze personen het bepaalde in artikel 2.1.1.1, 2.1.2.1, 2.1.5.1, 2.1.5.2, 2.1.6.4, 2.1.6.8, 2.1.6.8a, 2.1.6.11, 2.2.3a, 2.2.5, 2.4.7, 2.4.7a, 2.4.8, 2.4.9, 2.4.10, 2.7.3 of 5.5.1 van deze verordening groepsgewijs niet naleven.

Afdeling 9 Veiligheidsrisicogebieden

Artikel 2.9.1 Veiligheidsrisicogebieden

De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151b van de Gemeentewet bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, een gebied, met inbegrip van de daarin gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven, aanwijzen als veiligheidsrisicogebied.

Afdeling 10. Cameratoezicht op openbare plaatsen

Artikel 2.10.1 Cameratoezicht op openbare plaatsen.

  • 1.

    De burgemeester is bevoegd overeenkomstig artikel 151c van de Gemeentewet te besluiten tot plaatsing van camera's voor een bepaalde duur ten behoeve van het toezicht op een openbare plaats.

  • 2.

    De burgemeester heeft de bevoegdheid als bedoeld in het eerste lid eveneens ten aanzien van andere voor een ieder toegankelijke plaatsen:

    • a.

      parkeerplaatsen en parkeerterreinen;

    • b.

      plaatsen die vanwege doelgebonden verblijf niet onder de definitie van openbare plaats uit artikel 1 van de Wet openbare manifestaties vallen.

Afdeling 11 Voetbal

Artikel 2.11.1 Begripsomschrijvingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • 1.

    organisator:

    • a.

      de betaaldvoetbalorganisatie MVV, indien het betreft een voetbalwedstrijd waarbij het eerste elftal van de betaaldvoetbalorganisatie MVV als thuisspelende ploeg betrokken is;

    • b.

      de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond, indien het betreft een voetbalwedstrijd tussen voetbalorganisaties afkomstig van buiten de gemeente Maastricht, waarbij tenminste één betaaldvoetbalorganisatie is betrokken, dan wel in geval van wedstrijden tussen vertegenwoordigende elftallen;

    • c.

      degene die buiten de gevallen genoemd onder a en b een voetbalwedstrijd organiseert, waarbij tenminste één betaaldvoetbalorganisatie is betrokken.

  • 2.

    voetbalwedstrijd:

een voetbalwedstrijd georganiseerd door een organisator als bedoeld onder lid 1.

3.stadion:

het voetbalstadion gelegen aan het Stadionplein 32, onder de omgeving wordt verstaan: het gebied dat begrensd wordt door de volgende wegen, met inbegrip van die wegen, inclusief onderdoorgangen en daaraan grenzende trappen, portieken e.d, alsmede de in dit gebied gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven, met inbegrip van het daarin gelegen openbare water:

de Marathonweg, Severenstraat, Heukelstraat, Ambyerstraat-Zuid, Terblijterweg, Dr. Schaepmansstraat, Kolonel Millerstraat, Kasteel Hillenraadweg, Marathonweg.

Artikel 2.11.2 Kennisgeving

  • 1.

    De organisator is verplicht schriftelijke kennisgeving te doen aan de burgemeester ten minste dertig dagen voor de vastgestelde speeldag van een voetbalwedstrijd.

  • 2.

    Indien een kennisgeving, gelet op het tijdstip waarop de speeldatum wordt vastgesteld, niet vier weken tevoren kan worden gedaan, dient de organisator na de vaststelling van de speeldatum hiervan onmiddellijk de burgemeester schriftelijk in kennis te stellen, maar in ieder geval één week voor de speeldatum.

  • 3.

    De burgemeester kan ontheffing verlenen van de onder 1 bepaalde termijn.

  • 4.

    De kennisgeving als bedoeld in het eerste lid kan meer dan één wedstrijd betreffen.

  • 5.

    De burgemeester kan, met betrekking tot een voetbalwedstrijd, aan de organisator daarvan voorschriften opleggen in het belang van de openbare orde en veiligheid.

  • 6.

    De burgemeester kan het doen spelen van een voetbalwedstrijd verbieden:

uit vrees voor het ontstaan van ernstige verstoring van de openbare orde;

indien de krachtens het vijfde lid opgelegde voorschriften niet worden nageleefd;

indien geen of niet tijdig schriftelijke kennisgeving is gedaan als bedoeld in het tweede lid.

7.Het is verboden bij een voetbalwedstrijd te doen spelen, wanneer een verbod, als bedoeld in het zesde lid, is uitgevaardigd.

Artikel 2.11.3 Ordeverstoring

Het is verboden bij een voetbalwedstrijd als bedoeld in artikel 2.11.1, lid 2, de orde te verstoren.

Artikel 2.11.4 Opvolgen aanwijzingen

Een ieder is verplicht bij een voetbalwedstrijd alle aanwijzingen van ambtenaren van politie en brandweer in het belang van openbare orde of veiligheid terstond en stipt op te volgen.

Artikel 2.11.5 Onnodig opdringen, uitdagend gedrag e.d. bij een betaald voetbalwedstrijd

1. Het is verboden bij een voetbalwedstrijd onnodig op te dringen, door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot wanordelijkheden of wanordelijkheden te veroorzaken.

2. Vanaf 4 uur voor het vastgestelde begin van een voetbalwedstrijd tot 4 uur na afloop van een voetbalwedstrijd is het verboden messen, knuppels, slagwapens of andere voorwerpen die als wapen kunnen worden gebruikt, mee te voeren opdat de openbare orde of veiligheid in gevaar komt of kan komen.

Artikel 2.11.6 Stadionomgevingsverbod

De burgemeester kan aan een persoon in het belang van de openbare orde schriftelijk het verbod opleggen zich op te houden in de omgeving van het stadion vanaf 4 uur voor het vastgestelde aanvangstijdstip tot 4 uur na afloop van voetbalwedstrijden van de organisator. Het verbod geldt voor een bepaalde periode welke niet langer is dan 2 jaar.

Artikel 2.11.7 Verwijderingsplicht voetbalsupporters

Personen, die zich door kleding, uitrusting of gedraging manifesteren als voetbalsupporters, en niet in het bezit zijn van een geldig toegangsbewijs voor de voetbalwedstrijd dan wel tegen wie het vermoeden bestaat dat zij voornemens zijn de orde te vertoren, zijn verplicht zich op een daartoe strekkend bevel van een ambtenaar van politie met inachtneming van diens aanwijzingen, naar een in het bevel aangegeven plaats, dan wel buiten de gemeentegrenzen te begeven.

Artikel 2.11.8 Supportersstromen

  • 1.

    Al degenen die behoren tot de supportersaanhang van een bezoekende betaald voetbalclub en dat door bijvoorbeeld kleding, uitrusting, gedragingen of anderszins kenbaar maken en in het bezit zijn van een geldig toegangsbewijs voor de te bezoeken wedstrijd zijn verplicht in omstandigheden als bedoeld in artikel 175 van de Gemeentewet om hun weg naar het stadion te vervolgen zodra ze de gemeente bereiken.

  • 2.

    Al degenen die behoren tot de supportersaanhang van een bezoekende betaald voetbalclub en dat door bijvoorbeeld kleding, uitrusting, gedragingen of anderszins kenbaar maken zijn verplicht in omstandigheden als bedoeld in artikel 175 van de Gemeentewet om direct na afloop van de wedstrijd te vertrekken uit de gemeente.

  • 3.

    Al degenen die behoren tot de supportersaanhang van een bezoekende betaald voetbalclub en dat door bijvoorbeeld kleding, uitrusting, gedragingen of anderszins kenbaar maken en niet in het bezit zijn van een geldig toegangsbewijs voor de wedstrijd almede op een of andere wijze de openbare orde te verstoren of dreigen te verstoren dan wel racistisch gedrag vertonen of racistische uitlatingen doen zijn verplicht in omstandigheden als bedoeld in artikel 175 van de Gemeentewet op eerste aanzegging van de politie zich buiten de gemeentegrenzen te begeven in de door de politie aan te geven route en richting, behalve indien zij woonachtig zijn in de gemeente Maastricht.”

Afdeling 12 Woonoverlast als bedoeld in artikel 151d Gemeentewet

2.12.1 Woonoverlast als bedoeld in artikel 51d Gemeentewet

  • 1.

    Degene die een woning of een bij die woning behorend erf gebruikt, of tegen betaling in gebruik geeft, draagt er zorg voor dat door gedragingen in of vanuit die woning of dat erf of in de onmiddellijke nabijheid van die woning of dat erf geen ernstige en herhaaldelijke hinder voor omwonenden wordt veroorzaakt.

  • 2.

    Als de burgemeester een last onder dwangsom of onder bestuursdwang oplegt naar aanleiding van een schending van deze zorgplicht kan hij daarbij aanwijzingen geven over wat de overtreder dient te doen of na te laten om verdere schending te voorkomen. De burgemeester stelt beleidsregels vast over het gebruik van deze bevoegdheid.

  • 3.

    De last kan in ieder geval worden opgelegd bij ernstige en herhaaldelijke:

    • a.

      geluid- of geurhinder;

    • b.

      hinder van dieren;

    • c.

      hinder van bezoekers of personen die tijdelijk in een woning of op een erf aanwezig zijn;

    • d.

      overlast door vervuiling of verwaarlozing van een woning of een erf;

    • e.

      intimidatie van derden vanuit een woning of een erf.

HOOFDSTUK 3 SEKSINRICHTINGEN, SEKSWINKELS, STRAATPROSTITUTIE E.D.

Afdeling 1 Begripsomschrijvingen

Artikel 3.1.1 Begripsomschrijvingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

a.prostitutie: het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een

ander tegen vergoeding;

b.prostituee: degene die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met

een ander tegen vergoeding;

  • c.

    seksinrichting: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf

    • -

      waaronder begrepen een erotische-massagesalon-, al dan niet in combinatie met elkaar;

  • e.

    escortbedrijf: de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend;

  • f.

    sekswinkel: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin hoofdzakelijk goederen van erotisch-pornografische aard aan particulieren plegen te worden verkocht dan wel verhuurd;

  • g.

    exploitant: de natuurlijke persoon of personen of rechtspersoon of rechtspersonen die een seksinrichting of escortbedrijf exploiteert en de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon of rechtspersonen bevoegde natuurlijke persoon of personen;

h. beheerder: de natuurlijke persoon of personen die de onmiddellijke feitelijke leiding uitoefent in een seksinrichting of escortbedrijf;

i. bezoeker: degene die aanwezig is in een seksinrichting, met uitzondering van:

  • 1.

    de exploitant;

  • 2.

    de beheerder;

  • 3.

    de prostituee;

  • 4.

    het personeel dat in de seksinrichting werkzaam is;

  • 5.

    toezichthouders die zijn aangewezen op grond van artikel 6.1a;

  • 6.

    andere personen wier aanwezigheid in de seksinrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is.

Artikel 3.1.2 Bevoegd bestuursorgaan

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder bevoegd bestuursorgaan: het college of, voorzover het betreft voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet, de burgemeester.

Artikel 3.1.3 Nadere regels

Met het oog op de in artikel 3.3.2 genoemde belangen, kan het college over de uitoefening van de bevoegdheden in dit hoofdstuk nadere regels vaststellen.

Afdeling 2 Seksinrichtingen, straatprostitutie,sekswinkels en dergelijke

Artikel 3.2.1 Seksinrichtingen

  • 1.

    Het is verboden een seksinrichting of een escortbedrijf te exploiteren of te wijzigen zonder vergunning van het bevoegd bestuursorgaan.

  • 2.

    De aanvraag daartoe dient te geschieden door middel van een door het bevoegd bestuursorgaan vastgesteld formulier.

  • 3.

    In de aanvraag om een vergunning en in de vergunning wordt in ieder geval vermeld:

    • a.

      de persoonsgegevens van de exploitant;

    • b.

      de persoonsgegevens van de beheerder;

    • c.

      de aard van de seksinrichting of het escortbedrijf; en

    • d.

      de locatie van de seksinrichting of het escortbedrijf.

      4. Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.

Artikel 3.2.2 Gedragseisen exploitant en beheerder

  • 1.

    De exploitant en de beheerder:

    • a.

      staat niet onder curatele en is niet ontzet uit de ouderlijke macht of de voogdij;

    • b.

      is niet in enig opzicht van slecht levensgedrag; en

    • c.

      heeft de leeftijd van éénentwintig jaar bereikt.

  • 2.

    Naast de gestelde eisen in het eerste lid, is de exploitant en de beheerder niet:

    • a.

      met toepassing van de artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht in een psychiatrisch ziekenhuis geplaatst of met toepassing van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht ter beschikking gesteld;

    • b.

      binnen de laatste vijf jaar onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van zes maanden of meer door de rechter in Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba, dan wel door een andere rechter wegens een misdrijf waarvoor naar Nederlands recht een bevel tot voorlopige hechtenis ingevolge artikel 67, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering is toegelaten;

    • c.

      binnen de laatste vijf jaar bij tenminste twee rechterlijke uitspraken onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke geldboete van 500 euro of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a van het Wetboek van Strafrecht, wegens dan wel mede wegens overtreding van:

1º. bepalingen gesteld bij of krachtens de Drank- en Horecawet, de Opiumwet, de Vreemdelingenwet en de Wet arbeid vreemdelingen;

2º. de artikelen 137c tot en met 137g, 140, 240b, 242 tot en met 249, 250a, 252, 300 tot en met 303, 416, 417, 417bis, 426 of 429quater en 453 van het Wetboek van strafrecht;

3º. de artikelen 8 en 162, derde lid, alsmede artikel 6 juncto artikel 8 of juncto artikel 163 van de Wegenverkeerswet 1994;

4º. de artikelen 1, onder a, b en d, 13, 14, 27 en 30b van de Wet op de kansspelen;

5º. de artikelen 2 en 3 van de Wet op de weerkorpsen;

6º. de artikelen 54 en 55 van de Wet wapens en munitie.

  • 3.

    Met een veroordeling als bedoeld in het tweede lid wordt gelijk gesteld:

    • a.

      vrijwillige betaling van een geldsom als bedoeld in artikel 74, tweede lid onder a van het Wetboek van strafrecht of artikel 76, derde lid onder a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, tenzij de geldsom minder dan 375 euro bedraagt;

    • b.

      een bevel tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf.

  • 4.

    De periode van vijf jaar, genoemd in het tweede lid, wordt:

    • a.

      bij de weigering van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van beslissing op de aanvraag van de vergunning;

    • b.

      bij de intrekking van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van de intrekking van deze vergunning.

  • 5.

    De exploitant of de beheerderis binnen de laatste vijf jaar geen exploitant of beheerder geweest van een seksinrichting of escortbedrijf die voor ten minste één maand door het bevoegde bestuursorgaan is gesloten, of waarvan de vergunning als bedoeld in artikel 3.2.1, eerste lid, is ingetrokken, tenzij aannemelijk is dat hem ter zake geen verwijt treft.

Artikel 3.2.3 Sluitingstijden

  • 1.

    Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben en daarin bezoekers toe te laten of te laten verblijven:

    • a.

      op maandag tot en met vrijdag tussen 02.00 en 05.00 uur;

    • b.

      op zaterdag en zondag tussen 03.00 en 05.00 uur.

  • 2.

    Het bevoegd bestuursorgaan kan door middel van een voorschrift als bedoeld in artikel 1.4 voor een afzonderlijke seksinrichting andere sluitingsuren vaststellen.

  • 3.

    Het is bezoekers van een seksinrichting verboden zich daarin te bevinden gedurende de tijd dat die inrichting krachtens het eerste lid of tweede lid, dan wel krachtens artikel 3.2.4, eerste lid, gesloten dient te zijn.

  • 4.

    Het in het eerste tot en met derde lid bepaalde geldt niet voorzover in de daarin geregelde onderwerpen wordt voorzien door de op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften.

Artikel 3.2.4 Tijdelijke afwijking sluitingstijden; (tijdelijke) sluiting

  • 1.

    Met het oog op de in artikel 3.3.2, tweede lid, genoemde belangen of in geval van handelen of nalaten in strijd met de bepalingen in dit hoofdstuk, de aan de vergunning verbonden voorschriften, of de nadere regels als bedoeld in artikel 3.1.3, kan het bevoegd bestuursorgaan:

    • a.

      tijdelijk andere dan de krachtens artikel 3.2.3, eerste of tweede lid, geldende sluitingsuren vaststellen;

    • b.

      van een afzonderlijke seksinrichting al dan niet tijdelijk de gedeeltelijke of algehele sluiting bevelen.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht, maakt het bevoegd bestuursorgaan het in het eerste lid bedoelde besluit openbaar bekend overeenkomstig artikel 3:42 Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 3.2.4a Intrekking van de vergunning

Onverminderd het bepaalde in artikel 1.6 kan het bevoegde bestuursorgaan met het oog op de in artikel 3.3.2, tweede lid genoemde belangen of in geval van handelen of nalaten in strijd met de bepalingen in dit hoofdstuk, de aan de vergunning verbonden voorschriften, of de nadere regels als bedoeld in artikel 3.1.3, de vergunning intrekken.

Artikel 3.2.5 Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en beheerder

  • 1.

    Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben, zonder dat de ingevolge artikel 3.2.1 op de vergunning vermelde exploitant of beheerder in de seksinrichting aanwezig is.

  • 2.

    De exploitant en de beheerder zijn verplicht er voortdurend op toe te zien dat in de inrichting:

    • a.

      geen strafbare feiten plaatsvinden, waaronder in ieder geval de feiten als genoemd in de titels XIV (misdrijven tegen de zeden), XX (mishandeling), XXII (diefstal) en XXX (heling) van het Tweede Boek van het Wetboek van Strafrecht, in de Opiumwet en in de Wet wapens en munitie; en

    • b.

      geen prostitutie wordt uitgeoefend door personen in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.

Artikel 3.2.6 Straatprostitutie - Raamprostitutie

Het is verboden, door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze, passanten tot prostitutie te bewegen, uit te nodigen dan wel aan te lokken:

  • a.

    op of aan de weg of op een andere voor het publiek toegankelijke plaats of op een van daaruit zichtbare plaats, de aandacht van passanten op zich te vestigen;

  • b.

    vanuit een seksinrichting of escortbedrijf gelegen aan de weg of op een andere voor het publiek toegankelijke plaats of op een van daaruit zichtbare plaats, de aandacht van passanten op zich te vestigen.

Artikel 3.2.7 Sekswinkels

Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin een sekswinkel te exploiteren in door het college in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving aangewezen gebieden of delen van de gemeente.

Artikel 3.2.8 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch–pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke

  • 1.

    Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin of daarop goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen van erotisch - pornografische aard openlijk ten toon te stellen, aan te bieden of aan te brengen:

    • a.

      indien het bevoegd bestuursorgaan aan de rechthebbende heeft bekendgemaakt dat de wijze van tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen daarvan, de openbare orde of de woon- en leefomgeving in gevaar brengt;

    • b.

      anders dan overeenkomstig de door het bevoegd bestuursorgaan in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving gestelde regels.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op het tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen van goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen, die dienen tot het openbaren van gedachten en gevoelens als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet.

Afdeling 3 Beslissingstermijn; weigeringsgronden; nadere regels

Artikel 3.3.1 Beslissingstermijn

  • 1.

    Het bevoegd bestuursorgaan neemt het besluit op de aanvraag om vergunning bedoeld in artikel 3.2.1, eerste lid, binnen twaalf weken na de dag waarop de aanvraag ontvangen is.

  • 2.

    Het bevoegd bestuursorgaan kan zijn beslissing voor ten hoogste twaalf weken verdagen.

Artikel 3.3.2 Weigeringsgronden

  • 1.

    De vergunning bedoeld in artikel 3.2.1, eerste lid, wordt geweigerd indien:

    • a.

      de exploitant of de beheerder niet voldoet aan de in artikel 3.2.2 gestelde eisen;

    • b.

      de vestiging of de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf in strijd is met een geldend bestemmingsplan, stadsvernieuwingsplan of leefmilieuverordening;

    • c.

      er aanwijzingen zijn dat in de seksinrichting of het escortbedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met artikel 250a van het Wetboek van Strafrecht, of met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde;

    • d.

      de aanvraag betrekking heeft op een seksinrichting bedoeld in artikel 3.2.6, onder b.

  • 2.

    De vergunning bedoeld in artikel 3.2.1, eerste lid, dan wel de aanwijzing of vaststelling bedoeld in artikel 3.2.6, eerste lid, kan worden geweigerd:

    • a.

      in het belang van de openbare orde;

    • b.

      in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;

    • c.

      in het belang van het voorkomen of beperken van aantasting van het woon- en leefklimaat;

    • d.

      in het belang van de veiligheid van personen of goederen;

    • e.

      in het belang van de verkeersvrijheid of -veiligheid;

    • f.

      in het belang van de gezondheid of zedelijkheid;

    • g.

      in het belang van de arbeidsomstandigheden van de prostitué(e); of

    • h.

      indien niet voldaan is aan het gestelde in de nadere regels als bedoeld in artikel 3.1.3.

Afdeling 4 Beëindiging exploitatie; wijziging beheer; vervallen vergunning

Artikel 3.4.1 Beëindiging exploitatie

Binnen een week na de feitelijke beëindiging van de exploitatie, geeft de exploitant daarvan schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.

Artikel 3.4.2 Wijziging beheer

  • 1.

    Indien een beheerder als bedoeld in artikel 3.2.1,eerste lid, het beheer in de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk heeft beëindigd, geeft de exploitant daarvan binnen een week na de feitelijke beëindiging van het beheer schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.

  • 2.

    Het beheer kan slechts worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder, indien het bevoegd bestuursorgaan op aanvraag van de exploitant heeft besloten de verleende vergunning overeenkomstig de wijziging in het beheer te wijzigen. Het bepaalde in artikel 3.3.2, eerste lid, aanhef en onder a, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 3.4.3 Vervallen vergunning

De vergunning vervalt:

  • a.

    zodra de ingevolge artikel 3.2.1 op de vergunning vermelde exploitant, de exploitatie van de inrichting feitelijk heeft beëindigd;

  • b.

    er een wijziging heeft plaatsgevonden in de persoon van de exploitant;

  • c.

    indien er een wijziging van bouwkundige aard in de inrichting heeft plaatsgevonden;

  • d.

    indien de inrichting naar een andere locatie wordt verplaatst.

HOOFDSTUK 4 BESCHERMING VAN HET MILIEU EN HET NATUURSCHOON EN ZORG VOOR HET UITERLIJK AANZIEN VAN DE GEMEENTE

Afdeling 1 Geluid- en lichthinder

(Gereserveerd).

Afdeling 2 Bodem, weg en milieuverontreiniging

Artikel 4.2.1 Straatvegen

(Gereserveerd)

Artikel 4.2.2 Natuurlijke behoefte doen

Het is verboden binnen de bebouwde kom op of aan de weg zijn natuurlijke behoefte te doen buiten een daarvoor bestemde inrichting of plaats.

Artikel 4.2.3 Toestand van sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen

(Gereserveerd)

Afdeling 3 Het bewaren van houtopstanden

(Gereserveerd).

Afdeling 4 Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast

Artikel 4.4.1 Opslag bromfietsen, motorvoertuigen, caravans, afvalstoffen, mest, ingekuilde landbouwprodukten e.d.

(Gereserveerd).

Artikel 4.4.1a Stankoverlast door gebruik van meststoffen

(Gereserveerd).

Artikel 4.4.2 Vergunningsplicht handelsreclame

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag op of aan een onroerende zaak handelsreclame te maken of te voeren met behulp van een opschrift, aankondiging of afbeelding in welke vorm dan ook, die vanaf de weg zichtbaar is.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor onverlichte:

    • a.

      opschriften, aankondigingen of afbeeldingen in het inwendig gedeelte van een onroerende zaak, die niet kennelijk gericht zijn op zichtbaarheid vanaf de weg;

    • b.

      opschriften of aankondigingen op of aan onroerende zaken, daartoe aangewezen door de overheid;

    • c.

      opschriften en aankondigingen die betrekking hebben op:

      • -

        een openbare verkoping of aanbiedingen ter verkoop, verhuur of verpachting van een onroerende zaak, zulks voor zolang zij feitelijke betekenis hebben;

      • -

        het beroep, de dienst of het bedrijf dat in of op de onroerende zaak wordt uitgeoefend of waarvoor die zaak is bestemd, zomede op naamborden;

mits deze opschriften en aankondigingen gezamenlijk geen grotere oppervlakte hebben dan 0,15 m² en geen van alle een grotere afmeting in een richting hebben dan 0,50 meter en mits deze opschriften en aankondigingen zijn aangebracht op of aan een onroerende zaak;

  • d.

    opschriften die betrekking hebben op de naam of aard van in uitvoering zijnde bouwwerken of op de namen van degenen die bij het ontwerp of de uitvoering van het bouwwerk betrokken zijn, mits deze opschriften zijn aangebracht op borden bij of op de in uitvoering zijnde bouwwerken zelf, zulks voor zolang zij feitelijke betekenis hebben;

  • e.

    opschriften en aankondigingen op of aan onroerende zaken dienstbaar aan het openbaar vervoer, indien deze zijn aangebracht ten dienste van dat vervoer;

    • 3.

      Het verbod in het eerste lid geldt niet voor opschriften en aankondigingen van kennelijk tijdelijke aard, voor zolang zij feitelijke betekenis hebben, mits:

  • a.

    van het aanbrengen ervan tevoren schriftelijk kennisgeving is gedaan aan het gevoegd gezag;

  • b.

    het bevoegd gezag niet binnen twee weken na ontvangst van die kennisgeving van enig bezwaar heeft doen blijken;

  • c.

    deze opschriften en aankondigingen niet langer dan 2 weken op de onroerende zaak aanwezig zijn.

    • 4.

      Het is verboden door een opschrift, aankondiging of afbeelding als bedoeld in het tweede en derde lid de veiligheid van het verkeer in gevaar te brengen of ernstige hinder voor de omgeving te veroorzaken.

    • 5.

      Een vergunning als bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd:

  • a.

    indien de reclame, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;

  • b.

    in het belang van de verkeersveiligheid;

  • c.

    in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van een in de nabijheid gelegen onroerende zaak.

6. a. Het verbod in het eerste lid geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Provinciale landschapsverordening.

  • b.

    De weigeringsgrond van het vijfde lid, onder a, geldt niet voor bouwwerken.

  • c.

    De weigeringsgrond van het vijfde lid, onder c, geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Artikel 4.4.3 Aanschrijving

Indien door een opschrift, aankondiging of afbeelding als bedoeld in het tweede lid van artikel 4.4.2., dan wel aangebracht voor een ander doel dan handelsreclame, de veiligheid van het verkeer in gevaar wordt gebracht of ernstige hinder voor de omgeving wordt veroorzaakt, is het bevoegd gezag de rechthebbende onderscheidenlijk de hoofdgebruiker van de onroerende zaak aan te schrijven tot het treffen van maatregelen ter voorkoming, ter beperking of ter opheffing van dit gevaar of deze hinder. Degene tot wie de aanschrijving is gericht, of diens rechtsopvolger, is verplicht deze aanschrijving op te volgen.

Afdeling 5 kamperen buiten kampeerterreinen.

Artikel 4.5.1 Begripsomschrijving

In deze afdeling wordt onder kampeermiddel verstaan:

Een onderkomen of voertuig waarvoor geen bouwvergunning in de zin van artikel 40 van de

Woningwet is vereist, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan

worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

Artikel 4.5.2 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen

  • 1.

    Het is verboden ten behoeve van recreatief nachtverblijf kampeermiddelen te plaatsen of geplaatst te houden buiten een kampeerterrein dat als zodanig in het bestemmingsplan is bestemd of mede bestemd.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor het plaatsen van kampeermiddelen voor eigen gebruik door de

rechthebbende op een terrein.

  • 3.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod van het eerste lid.

  • 4.

    De ontheffing kan worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de openbare orde;

    • b.

      het voorkomen of beperken van overlast;

    • c.

      de volksgezondheid;

    • d.

      de verkeersveiligheid;

    • e.

      de bescherming van natuur en landschap;

    • f.

      de bescherming van een stadsgezicht.

      5. Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.

Artikel 4.5.3 Aanwijzing kampeerplaatsen

  • 1.

    Het college kan plaatsen aanwijzen waarop het verbod van artikel 4.5.2. eerste lid, niet geldt.

  • 2.

    Het college kan daarbij nadere regels stellen in het belang van de gronden, genoemd in artikel 4.5.2. vierde lid.

HOOFDSTUK 5 ANDERE ONDERWERPEN BETREFFENDE DE HUISHOUDING DER GEMEENTE

Afdeling 1 Parkeerexcessen

Artikel 5.1.1 Begripsomschrijvingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    weg: de weg, als bedoeld in artikel 1, eerste lid onder b, van de Wegenverkeerswet 1994;

  • b.

    voertuigen: alle voertuigen met uitzondering van:

    • 1.

      treinen en trams;

    • 2.

      tweewielige fietsen en tweewielige bromfietsen;

    • 3.

      invalidenvoertuigen in de zin van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;

    • 4.

      kruiwagens, kinderwagens en dergelijke kleine voertuigen, rolstoelen;

  • c.

    parkeren: het laten stilstaan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van passagiers of voor het onmiddellijk laden of lossen van goederen.

Artikel 5.1.2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.

  • 1.

    Het is degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf dan wel een gewoonte van maakt voertuigen te stallen, te herstellen, te slopen, te verhuren of te verhandelen, verboden:

    • a.

      drie of meer voertuigen die hem toebehoren of zijn toevertrouwd, op de weg te parkeren binnen een cirkel met een straal van 25 meter met als middelpunt een dezer voertuigen; dan wel

    • b.

      de weg als werkplaats voor voertuigen te gebruiken.

  • 2.

    Onder verhuren als bedoeld in het eerste lid wordt mede verstaan:

    • a.

      het gebruiken van een voertuig voor het geven van lessen;

    • b.

      het gebruiken van een voertuig voor het vervoeren van personen tegen betaling.

  • 3.

    Tot de voertuigen bedoeld in het eerste lid worden niet gerekend:

    • a.

      voertuigen waaraan herstel- of onderhoudswerkzaamheden worden verricht die in totaal niet meer dan een uur vergen, zulks gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor deze werkzaamheden;

    • b.

      voertuigen gebezigd voor persoonlijk gebruik van de in het eerste lid genoemde persoon.

  • 4.

    Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 5.1.2a Te koop aanbieden van voertuigen

  • 1.

    Het is verboden op door het college aangewezen wegen of weggedeelten een voertuig te parkeren met het kennelijke doel het te koop aan te bieden of te verhandelen.

  • 2.

    Het college kan van dit verbod ontheffing verlenen.

Artikel 5.1.3 Defecte voertuigen

Het is verboden voertuigen waarmee als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan op drie achtereenvolgende dagen op de weg te parkeren.

Artikel 5.1.4 Voertuigwrakken

  • 1.

    Het is verboden een voertuigwrak op de weg te plaatsen of te hebben.

  • 2.

    Onder voertuigwrak wordt verstaan: een voertuig dat rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en tevens en een kennelijke verwaarloosde toestand verkeert

  • 3.

    Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Artikel 5.1.5 Caravans e.d.

  • 1.

    Het is verboden een woonwagen, kampeerwagen, caravan, magazijnwagen, aanhangwagen, keetwagen of ander dergelijk voertuig dat voor de recreatie dan wel anderszins uitsluitend of mede voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebezigd:

    • a.

      langer dan op drie achtereenvolgende dagen te plaatsen of te hebben op een door het college aangewezen weg, waar dit parkeren naar zijn oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte of schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente;

    • b.

      op een door het college aangewezen plaats te parkeren, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 2.

    Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid, aanhef en onder a, gestelde verbod.

  • 3.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Provinciaal wegenreglement of de Provinciale landschapsverordening.

Artikel 5.1.6 Parkeren van reclamevoertuigen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat is voorzien van een aanduiding van handelsreclame, op de weg te parkeren met het kennelijk doel om daarmee handelsreclame te maken.

  • 2.

    Het college kan van dit verbod ontheffing verlenen.

Artikel 5.1.7 Parkeren van grote voertuigen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter te parkeren op een door het college aangewezen plaats, waar dit parkeren naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 2.

    Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter te parkeren op een door het college aangewezen weg, waar dit parkeren naar zijn oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte.

  • 3.

    Het in het tweede lid gestelde verbod geldt niet op werkdagen van maandag tot en met vrijdag, dagelijks van 08.00 tot 18.00 uur.

  • 4.

    Het college kan van de in het eerste en tweede lid gestelde verboden ontheffing verlenen.

Artikel 5.1.8 Parkeren van uitzicht belemmerende voertuigen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter, op de weg te parkeren binnen een afstand van 10 meter van een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hen anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.

  • 2.

    Dit verbod geldt niet gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor de aanwezigheid van het voertuig ter plaatse noodzakelijk is.

Artikel 5.1.9 Parkeren van voertuigen met stankverspreidende stoffen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig met stankverspreidende stoffen daar te parkeren, waar bewoners of gebruikers van nabijgelegen gebouwen of terreinen daarvan hinder of overlast kunnen ondervinden.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Artikel 5.1.10 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen

  • 1.

    Het is verboden met een voertuig, fiets of bromfiets te rijden door dan wel deze te doen of te laten staan in een park of plantsoen of een van gemeentewege aangelegde beplanting of groenstrook.

  • 2.

    Dit verbod is niet van toepassing:

    • a.

      op wegen, zoals bedoeld in artikel 5.1.1, onder a;

    • b.

      op voertuigen die nodig zijn en gebruikt worden ter uitvoering van werkzaamheden door of vanwege de overheid;

    • c.

      op voertuigen, waarmee standplaats wordt of is ingenomen op terreinen welke mede of uitsluitend voor dit doel zijn bestemd.

  • 3.

    Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

Artikel 5.1.11 Overlast van fiets of bromfiets

    • 1.

      Het is verboden fietsen of bromfietsen buiten de daarvoor bestemde parkeervoorzieningen te laten staan op een door het college in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast, dan wel ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, aangewezen weg of weggedeelte.

    • 2.

      Het is verboden fietsen of bromfietsen, die rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en in een verwaarloosde toestand verkeren, op de weg te laten staan.

      3. Het is verboden fietsen of bromfietsen onafgebroken te stallen in een door het college - in het belang van het beheer van de openbare ruimte - aangewezen openbare (brom)fietsstallingsgebieden, langer dan een door het college te bepalen periode.

Artikel 5.1.12

Het is verboden op of aan de weg fietsen of bromfietsen te parkeren:

a. op zodanige wijze voor of tegen een gebouw, dat daardoor voor een bewoner of gebruiker van dat gebouw de toegang of het uitzicht wordt belemmerd,

b. op zodanige wijze op een voetpad of trottoir, dat daardoor de doorgang wordt gehinderd of belemmerd,

c. op zodanige wijze dat daardoor het in- en uitstappen bij bus, taxi of gehandicaptenplaats gehinderd of belemmerd wordt,

d. op zodanige wijze dat daardoor de functie van straatmeubilair gehinderd of belemmerd wordt, of

e. tegen monumenten of gedenktekens.

Afdeling 2 Collecteren, venten en standplaatsen

Artikel 5.2.1 Inzameling van geld of goed

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college een openbare inzameling van geld of goederen te houden of daartoe een intekenlijst aan te bieden.

  • 2.

    Onder inzameling van geld of goederen wordt mede verstaan: het bij het aanbieden van goederen, waartoe ook worden gerekend geschreven of gedrukte stukken, dan wel bij het aanbieden van diensten aanvaarden van geld of goederen, indien daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.

  • 3.

    Het verbod geldt niet voor een inzameling die in besloten kring gehouden wordt.

  • 4.

    Het college kan onder door hem te stellen voorschriften vrijstelling verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod voor inzamelingen die gehouden worden door daarbij aangewezen instellingen.

Artikel 5.2.2 Venten e.d.

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college in de uitoefening van de handel op of aan de weg of aan een openbaar water, aan een huis dan wel op een andere - al dan niet met enige beperking - voor het publiek toegankelijke en in de openlucht gelegen plaats goederen te koop aan te bieden, te verkopen of af te geven, dan wel diensten aan te bieden.

  • 2.

    Het verbod geldt niet:

    • a.

      ten aanzien van het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van gedrukte of geschreven stukken waarin gedachten of gevoelens worden geopenbaard als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet;

    • b.

      voor het aan de huizen van vaste afnemers afleveren van goederen door - of door huisgenoten of personeel van - hem die dit mede doet ter exploitatie van zijn winkel, bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet;

    • c.

      voor het te koop aanbieden of verkopen van goederen op de plaats die is aangewezen voor het houden van een markt, zulks gedurende de tijden waarop die markt gehouden wordt;

    • d.

      voor het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen op een standplaats bedoeld in artikel 5.2.3.

  • 3.

    Een vergunning kan worden geweigerd:

    • a.

      in het belang van de openbare orde;

    • b.

      in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;

    • c.

      in het belang van de verkeersvrijheid of -veiligheid;

    • d.

      wanneer als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel der gemeente redelijkerwijs te verwachten is dat door het verlenen van de vergunning een redelijk verzorgingsniveau voor de consumenten ter plaatse in gevaar komt.

Artikel 5.2.3 Standplaatsen

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college op of aan de weg of aan een openbaar water dan wel op een andere - al dan niet met enige beperking - voor publiek toegankelijke en in de openlucht gelegen plaats:

    • a.

      met een voertuig, een kraam, een tafel of enig ander middel een standplaats in te nemen of te hebben teneinde in de uitoefening van de handel goederen te koop aan te bieden, te verkopen of te verstrekken, dan wel diensten aan te bieden;

    • b.

      anderszins goederen uit te stallen of uitgestald te hebben om deze te koop aan te bieden, te verkopen of te verstrekken aan publiek.

  • 2.

    Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan, dat daarop zonder vergunning van het college standplaats wordt of is ingenomen of goederen worden of zijn uitgestald als bedoeld in het eerste lid.

  • 3.

    Het in het eerste lid, onder b, gestelde verbod geldt niet ten aanzien van het uitgestald hebben van gedrukte of geschreven stukken waarin gedachten of gevoelens worden geopenbaard als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet.

  • 4.

    De in het eerste en tweede lid gestelde verboden gelden niet op de plaats die is aangewezen voor het houden van een markt, zulks gedurende de tijden dat die markt gehouden wordt en voor een evenement als bedoeld in artikel 5.9.1.

  • 5.

    Een vergunning kan worden geweigerd:

    • a.

      in het belang van de openbare orde;

    • b.

      in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;

    • c.

      in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving;

    • d.

      in het belang van de verkeersvrijheid of -veiligheid;

    • e.

      wanneer als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel der gemeente redelijkerwijs te verwachten is dat door het verlenen van de vergunning een redelijk verzorgingsniveau voor de consument ter plaatse in gevaar komt;

    • f.

      vanwege de strijd met een geldend bestemmingsplan.

6. a. Het verbod in het eerste lid geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of het Provinciaal wegenreglement.

  • b.

    De weigeringsgrond van het vijfde lid, onder b, geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

  • c.

    De weigeringsgrond van het vijfde lid, onder c, geldt niet voor bouwwerken.

    • 7.

      Het college houdt de beslissing op een aanvraag voor een standplaatsvergunning aan, indien de aanvraag een activiteit betreft waarvoor tevens een vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet mileubeheer is vereist en indien geen toepassing kan worden gegeven aan het vijfde lid, tot de dag waarop de beslissing over de vergunningaanvraag op basis van de Wet milieubeheer is genomen.

Afdeling 3 Openbaar water

Artikel 5.3.1 Voorwerpen op, in of boven openbaar water

  • 1.

    Het is in verband met de veiligheid op het openbaar water verboden zonder vergunning van het college een voorwerp, niet zijnde een vaartuig, op, in, of boven openbaar water te plaatsen, aan te brengen of te hebben.

  • 2.

    Het in het eerste lid bepaalde is niet van toepassing op voorwerpen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard.

  • 3.

    Het is verboden op, in of boven openbaar water voorwerpen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard te plaatsen, aan te brengen of te hebben, indien deze door hun omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging gevaar opleveren voor de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water.

  • 4.

    .De verboden in het eerste en derde lid gelden niet voorzover in de daarin geregelde onderwerpen wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Scheepvaartverkeerswet, het Binnenvaartpolitiereglement of de Wet beheer rijkswaterstaatswerk, de Telecommunicatieverordening of de daarop gebaseerde Telecommunicatieverordening.

Artikel 5.3.2 Ligplaats woonschepen en overige vaartuigen

  • 1.

    Het is verboden met een vaartuig een ligplaats in te nemen of te hebben dan wel een ligplaats voor een vaartuig beschikbaar te stellen op door het college aangewezen gedeelten van openbaar water.

  • 2.

    Het college kan aan het innemen, hebben of beschikbaar stellen van een ligplaats met dan wel voor een vaartuig op niet krachtens het eerste lid aangewezen gedeelten van openbaar water:

    • a.

      nadere regels stellen in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente;

    • b.

      beperkingen stellen naar soort en aantal vaartuigen.

  • 3.

    Het verbod in het eerste lid geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer, het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Provinciale landschapsverordening of de Woonschepenverordening Zuid-Willemsvaart.

Artikel 5.3.3 Aanwijzingen ligplaats

  • 1.

    Onverminderd het krachtens het tweede lid van artikel 5.3.2 bepaalde kan het college aan de rechthebbende op een vaartuig aanwijzingen geven met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, de milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente.

  • 2.

    De rechthebbende op een vaartuig is verplicht alle door of vanwege het college gegeven aanwijzingen met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats op te volgen.

  • 3.

    Het in het eerste en tweede lid bepaalde geldt niet voorzover in de daarin geregelde onderwerpen wordt voorzien door het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Provinciale landschapsverordening of de Woonschepenverordening Zuid-Willemsvaart 2007.

Artikel 5.3.4 Verbod innemen ligplaats

Het is verboden een ligplaats in te nemen, te hebben of beschikbaar te stellen in strijd met het krachtens de artikelen 5.3.2, tweede lid en 5.3.3 bepaalde.

Artikel 5.3.5 Beschadigen van waterstaatswerken en oevers

  • 1.

    Het is verboden schade toe te brengen aan of veranderingen aan te brengen in de toestand van bij de gemeente in beheer zijnde vaarten, havens, dijken, wallen, kaden, trekpaden, beschoeiingen, oeverbegroeiing, bruggen, zetten, duikers, pompen, waterleidingen, gordingen, aanlegpalen, stootpalen, bakens of sluizen.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, het Binnenvaartpolitiereglement of de Wet beheer rijkswaterstaatswerken.

Artikel 5.3.6 Reddingsmiddelen

Het is verboden een voor het redden van drenkelingen bestemd en daartoe bij het water aangebracht voorwerp te gebruiken voor een ander doel, dan wel voor dadelijk gebruik ongeschikt te maken.

Artikel 5.3.7 Veiligheid op het water

  • 1.

    Het is aan een ieder die zich als bader of zwemmer in het openbaar water ophoudt, verboden zich zodanig te gedragen dat het scheepvaartverkeer daarvan hinder of gevaar kan ondervinden.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Binnenvaartpolitiereglement of de Wet beheer rijkswaterstaatswerken.

Artikel 5.3.8 Overlast aan vaartuigen

  • 1.

    Het is verboden zonder redelijk doel zich vast te houden aan een vaartuig in openbaar water, daarop te klimmen of zich daarop of daarin te begeven of te bevinden.

  • 2.

    Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een vaartuig, liggend in of aan een openbaar water, los te maken.

Afdeling 4 Crossterreinen en gemotoriseerd en ruiterverkeer in natuurgebieden

(Gereserveerd).

Afdeling 5 Verbod vuur te stoken

Artikel 5.5.1 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te

stoken

  • 1.

    Het is verboden in de open lucht vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voorzover het betreft:

    • a.

      verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke;

    • b.

      sfeervuren zoals terrashaarden eb vuurkorven, indien geen afvalstoffen worden verbrand;

    • c.

      vuur voor koken, bakken en braden, voorzover dat geen gevaar, overlast of hinder voor de omgeving oplevert;

  • 3.

    Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

  • 4.

    De ontheffing kan worden geweigerd:

    • a.

      in het belang van de openbare orde en veiligheid;

    • b.

      ter bescherming van de woon- en leefomgeving;

    • c.

      ter bescherming van de flora en de fauna;

    • d.

      ter voorkoming van hinder of nadelige beïnvloeding van het milieu door rook, roet, stof, walm of stank.

  • 5.

    Het verbod geldt niet voorzover in het geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1 of 3, van het Wetboek van Strafrecht of de Provinciale milieuverordening.

Afdeling 6 Gevonden voorwerpen en detectieverbod

Artikel 5.6.1. Detectieverbod

  • 1.

    Het is verboden zich op het door het college aangewezen terreinen met een metaaldetector te bevinden.

  • 2.

    Het is verboden zich anders dan met een vergunning van het college met een metaaldetector te bevinden op de onder het eerste lid bedoelde terreinen.

  • 3.

    Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op degene aan wie ingevolge artikel 39 en 40 van de Monumentenwet 1988 een opgravingsvergunning is verstrekt.

Afdeling 7 Verstrooiing van as

Artikel 5.7.1 Begripsomschrijving

In deze afdeling wordt verstaan onder incidentele asverstrooiing: het verstrooien van as als bedoeld in de Wet op de lijkbezorging op een door de overledene of nabestaande(n) gewenste plek buiten een permanent daartoe bestemd terrein.

Artikel 5.7.2 Verboden plaatsen

  • 1.

    Incidentele asverstrooiing is verboden op:

    • a.

      verharde delen van de weg;

    • b.

      gemeentelijke begraafplaatsen en crematoriumterreinen;

    • c.

      speelweiden en andere terreinen bestemd voor spel of sport.

  • 2.

    Het college kan een besluit nemen waarin voor een bepaalde termijn wordt verboden dat op andere plaatsen dan genoemd in het eerste lid asverstrooiing plaats vindt.

  • 3.

    Het college kan op verzoek van de nabestaande die zorg draagt voor de asbus op grond van bijzondere omstandigheden ontheffing verlenen van het in het eerste lid bedoelde verbod uit het eerste verbod, behoudens voor zover het betreft de gemeentelijke begraafplaatsen en crematoriumterreinen.

Artikel 5.7.3 Hinder of overlast

Incidentele asverstrooiing is verboden indien daardoor hinder of overlast wordt veroorzaakt voor derden.

Afdeling 8 Lijkbezorging

Artikel 5.8.1 Tijdvak voor begraven e.d.

  • 1.

    Het is verboden een lijk naar de begraafplaats te vervoeren, te begraven of urnen met asbus bij te zetten buiten het tijdvak van 08.00 uur tot 16.00 uur.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet in situaties, waarin artikel 6 van de Wet op de Lijkbezorging of artikel 13 van de Wet bestrijding infectieziekten en opsporing ziekte-oorzaken van toepassing is.

Artikel 5.8.2 Onbetamelijk gedrag op een begraafplaats

Het is verboden op een begraafplaats nodeloos rumoer te maken of zich anderszins onbetamelijk te gedragen.

Artikel 5.8.3 Aanwijzingen

Een ieder is verplicht de aanwijzingen op te volgen, die door of namens de rechthebbende op een begraafplaats gegeven worden met betrekking tot het uitvoeren van werkzaamheden of in het belang van de orde en rust op de begraafplaats.

Artikel 5.8.4 Plaatsen grafzerken e.d.

Het is verboden zonder vergunning van het college op een begraafplaats een grafkelder of graftuin aan te leggen, een gedenkteken, zerk of kruis te plaatsen of een boom of ander gewas te planten.

Artikel 5.8.5 Onderhoud objecten

De rechthebbende op een in artikel 5.8.4 genoemd object op een begraafplaats is verplicht dit naar behoren te onderhouden.

Afdeling 9 Toezicht op evenementen

Artikel 5.9.1 Met de inwerkingtreding van de Evenementenverordening gemeente Maastricht per 1 januari 2017 vervallen

Artikel 5.9.2 Met de inwerkingtreding van de Evenementenverordening gemeente Maastricht per 1 januari 2017 vervallen

Artikel 5.9.3 Ordeverstoring

  • 1. Het is verboden bij een evenement de orde te verstoren.

  • 2. Het is verboden bij een evenement zichtbaar goederen te dragen, bij zich te hebben of te vervoeren die uiterlijke kenmerken zijn van een organisatie die bij rechterlijke uitspraak of bestuurlijk besluit verboden is verklaard of is ontbonden vanwege een doel of werkzaamheid in strijd met de openbare orde.

  • 3. Het verbod in het tweede lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 5.9.3a Wanordelijkheden bij evenementen

  • 1.

    Het is verboden bij evenementen onnodig op te dringen, door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot wanordelijkheden of wanordelijkheden te veroorzaken

  • 2.

    Het is verboden bij evenementen messen, knuppels, slagwapens of andere voorwerpen die als wapen kunnen worden gebruikt, op een zodanige wijze mee te voeren dat de openbare orde of veiligheid in gevaar komt of kan komen

  • 3.

    Een ieder is verplicht bij evenementen alle aanwijzingen van ambtenaren van politie en brandweer in het belang van openbare orde of veiligheid terstond en stipt op te volgen.”

HOOFDSTUK 6 STRAF-, OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 6.1 Strafbepaling

Overtreding van het bij of krachtens deze verordening bepaalde en de op grond van artikel 1.4 daarbij gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie en kan bovendien worden gestraft met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

Artikel 6.2 Toezichthouders

Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast de bij besluit van het college dan wel de burgemeester aangewezen personen.

Artikel 6.3 Binnentreden woningen normale omstandigheden

Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften welke strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.

Artikel 6.3a Binnentreden woningen in noodsituaties

Zij die belast zijn met de zorg voor de nakoming van een voorschrift van een door de burgemeester op grond van artikel 176 van de Gemeentewet vastgesteld algemeen verbindend voorschrift, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.

Artikel 6.4 Inwerkingtreding

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op de eerste dag na die waarop zij is bekend gemaakt.

  • 2.

    Op dat tijdstip worden ingetrokken:

    • a.

      de Algemene plaatselijke verordening voor de gemeente Maastricht, vastgesteld bij besluit van 4 juli 1989, zoals deze sedertdien is gewijzigd; en

    • b.

      de Algemene Politieverordening voor Maastricht 1978.

Artikel 6.5 Overgangsbepaling

  • 1.

    Vergunningen en ontheffingen -hoe ook genaamd- verleend krachtens verordeningen bedoeld in artikel 6.4, tweede lid, blijven -indien en voor zover het gebod of verbod waarop de vergunning of ontheffing betrekking heeft, ook vervat is in deze verordening en voor zover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken- na inwerkingtreding van deze verordening van kracht.

  • 2.

    Voorschriften en beperkingen opgelegd krachtens verordeningen bedoeld in artikel 6.4, tweede lid, blijven -indien en voor zover de bepalingen ingevolge welke deze voorschriften en beperkingen zijn opgelegd, ook zijn vervat in deze verordening en voor zover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken- na inwerkingtreding van deze verordening van kracht.

  • 3.

    Indien voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening een aanvraag om een vergunning of ontheffing -hoe ook genaamd- op grond van een verordening bedoeld in artikel 6.4, tweede lid, is ingediend en voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening nog niet op die aanvrage is beslist, wordt daarop de overeenkomstige bepaling van de onderhavige verordening toegepast.

  • 4.

    Op een aanhangig beroep of bezwaarschrift, betreffende een vergunning of ontheffing, bedoeld in het eerste lid, dan wel een voorschrift of beperking bedoeld in het tweede lid dat voor of na het tijdstip bedoeld in artikel 6.4, eerste lid, is ingekomen binnen de voordien geldende beroepstermijn, wordt beslist met toepassing van de verordening bedoeld in artikel 6.4, tweede lid.

  • 5.

    In afwijking van het in het eerste lid bepaalde, blijft een vergunning of ontheffing -hoe ook genaamd- van kracht, totdat onherroepelijk is beslist op een aanvraag voor een, krachtens een in deze verordening overeenkomstig opgenomen gebod of verbod vereiste, vergunning of ontheffing, indien deze aanvrage ten minste acht weken voor afloop van de in het eerste lid genoemde termijn bij het bevoegde bestuursorgaan is ingediend.

  • 6.

    Gebods- of verbodsbepalingen waarvoor een vergunning of ontheffing vereist is krachtens deze verordening en niet voorkomend in een verordening als bedoeld in artikel 6.4, tweede lid, zijn niet van toepassing:

    • a.

      gedurende acht weken na het in werking treden van deze verordening;

    • b.

      ook na de onder a. bepaalde termijn, voorzover degene die de vergunning of ontheffing nodig heeft, binnen deze termijn een aanvraag heeft ingediend, totdat onherroepelijk op deze aanvraag is beslist.

  • 7.

    De intrekking van een verordening bedoeld in artikel 6.4, tweede lid, heeft geen gevolgen voor de geldigheid van op basis van die verordening genomen nadere regels, beleidsregels en aanwijzingsbesluiten, indien en voorzover de rechtsgrond waarop de aanwijzingsbesluiten zijn gebaseerd ook vervat is in deze verordening en voor zover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken.

Artikel 6.6 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als "Algemene plaatselijke verordening Maastricht 2006" dan wel "apv" of “APV”.

Uitvoeringsbesluiten van de Burgemeester

Artikel 2.1.1.1

Beleidsregel samenscholingsverbod Maastricht-centrum

De Burgemeester van Maastricht

Overwegende:

dat gelet op het uitgangspunt van het Nederlands cannabisbeleid (het scheiden van de markten in softdrugs en harddrugs) onder zéér strenge voorwaarden wordt gedoogd dat in zogenaamde coffeeshops zeer kleine hoeveelheden softdrugs worden verkocht;

dat vanwege de (hierna omschreven) drugsproblematiek in Maastricht gekozen wordt voor een zeer stringent handhavingbeleid ten aanzien van coffeeshops (Damoclesbeleid Coffeeshops) en illegale verkooppunten (Damoclesbeleid Lokalen en Woningen);

dat sinds 2012 het zogenoemde ingezetenencriterium onderdeel uitmaakt van het landelijke gedoogbeleid ten aanzien van coffeeshops (als opgenomen in de Aanwijzing Opiumwet), op grond waarvan niet-ingezetenen niet in de coffeeshops mogen worden toegelaten;

dat in het centrum van Maastricht een aantal coffeeshops gelegen is dat jarenlang zeer populair is geweest bij grote aantallen buitenlandse bezoekers;

dat de specifieke ligging van Maastricht als grensgemeente en het gegeven dat er coffeeshops zijn een aanzuigende werking heeft gehad en nog steeds heeft op handelaren in verdovende middelen buiten de coffeeshopbranche, die buiten de coffeeshops om trachten verdovende middelen te verkopen aan met name buitenlandse bezoekers;

dat buitenlandse bezoekers indien zij in Maastricht (soft-)drugs willen kopen zich wenden tot illegale verkooppunten, drugsdealers en drugsrunners, die de voormalige klanten van de coffeeshops graag willen “bedienen”;

dat het rondhangen en de manier van werken van groepjes drugsrunners en drugsdealers die deze potentiële klanten willen bedienen ertoe leidt dat burgers zich onveilig voelen;

dat in Maastricht sprake is van verschillende illegale drugsmarkten waarop soft-, hard- en synthetische drugs worden geproduceerd en verhandeld, welke handel overlast en een grote mate van onveiligheid(sgevoelens) bij burgers in de directe omgeving tot gevolg heeft;

dat het voor de overlast en de aantasting van het woon- en leefklimaat die daarmee gepaard gaat geen verschil maakt of de handel bestaat uit de verkoop van hard- en/of softdrugs: de inbreuk op de openbare orde en de aantasting van het woon- en leefklimaat is voor softdrugs en harddrugs nagenoeg identiek;

dat de gemeente Maastricht het bestrijden en terugdringen van deze gevolgen van drugshandel en de daarmee gepaard gaande onveiligheid als één van de belangrijkste beleidsdoelstellingen van het Maastrichtse drugsbeleid heeft gedefinieerd;

dat reeds sinds 2007 met de toepassing van gebiedsontzeggingen wordt getracht de overlast van drugsrunners en drugsdealers in de openbare ruimte te bestrijden;

dat daarnaast via project Frontière sinds mei 2012 wordt gestreefd naar een effectievere aanpak van de drugsoverlast en drugscriminaliteit in de stad, waarvan onderdeel uitmaakt de inzet van een DOEN-team van de politie dat zich met name richt op de aanpak van straathandel;

dat de inzet van andere instrumenten uit de APV Maastricht (art. 2.4.7 hinderlijk gedrag op of aan de weg; art. 2.4.8 hinderlijk drankgebruik; art. 2.4.9 hinderlijk gedrag bij of in gebouwen; art. 2.4.10 gedrag in voor publiek toegankelijke ruimten) en het Wetboek van Strafrecht (art. 424 baldadigheid; art. 426bis het wederrechtelijk op de openbare weg een ander in zijn vrijheid van beweging belemmeren of met een of meer anderen zich aan een ander opdringen of hem op hinderlijke wijze blijven volgen, art. 431 rumoer of burengerucht) op grond waarvan de politie al heeft opgetreden niet het beoogde effect heeft gehad;

dat de drugsrunners en drugsdealers zich door de hierboven genoemde aanpak in de gaten gehouden en opgejaagd voelen en derhalve op straat opereren in grotere groepjes met een onderlinge taakverdeling, waarbij de transactie en overdracht van de drugs in tijd en plaats ontkoppeld worden, waardoor runners, dealers en klanten zich door de stad bewegen om een drugsdeal af te ronden, hetgeen betekent dat er meer overlast per drugsdeal is dan in de periode vóór 1 mei 2012;

dat de drugsdealers en drugsrunners (als gevolg van het voor coffeeshops geldende ingezetenencriterium) werden geconfronteerd met een afname van het aantal potentiële klanten en derhalve hun werkwijze hebben aangepast, in die zin dat zij in tegenstelling tot het verleden niet alleen de buitenlandse drugstoerist benaderen maar nu willekeurige burgers aanspreken omdat zij meer moeite moeten doen om klanten te vinden en bijgevolg ook agressiever te werk gaan;

dat de overlast verder bestaat uit hinderlijk rondhangen, lastig vallen van voorbijgangers (met het oogmerk aan hen verdovende middelen te verkopen), intimidatie en bedreiging van omwonenden en ondernemers die hierover klagen, lastig vallen van bewoners en winkeliers in de buurt etc;

dat dit probleem zich vooral manifesteert in het centrum van Maastricht;

dat op 21 mei 2013 is besloten tot het daadwerkelijk handhaven van het in de APV opgenomen samenscholingsverbod in het gebied “van Hasseltkade/Mosae Forum/Boschstraatkwartier” en wel ten aanzien van een bepaalde hierna te benoemen groep drugsrunners en drugsdealers;

dat deze beleidsregel destijds een geldingsduur van twaalf maanden kende, echter gebleken is dat het probleem hardnekkig van aard is en een adequate aanpak een langere periode zal bestrijken;

dat handhavend optreden een positief effect heeft gehad op de situatie op straat maar sprake was van een verplaatsingseffect naar aanpalende straten en de overzijde van de Maas;

dat op 13 oktober 2014 opnieuw voor een periode van achttien maanden is besloten tot deze beleidsregel met een uitbreiding naar een aantal andere straten in het centrum;

dat na afloop van deze termijn is gebleken dat de drugsrunners en drugsdealers zich weer volop verzamelen in het gebied;

dat Maastricht op dit moment nog steeds geconfronteerd wordt met drugsdealers en drugsrunners die trachten drugs te verkopen en gelet op het feit dat er in genoemd gebied nog steeds sprake is van de overlast als hierboven omschreven, wederom aanleiding is om de beleidsregel te verlengen;

dat daarnaast gebleken is dat de drugsrunners en drugsdealers op zoek zijn en blijven naar nieuwe hotspots om hun drugs te verkopen, waardoor het probleem als hierboven omschreven zich evenzeer manifesteert in andere straten in het centrum;

gelet op artikel 2.1.1.1 van de Algemene Plaatselijke Verordening voor de gemeente Maastricht (APV), dat bepaalt dat het verboden is op de weg deel te nemen aan een samenscholing, onnodig op te dringen of door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot wanordelijkheden:

Besluit het samenscholingsverbod als volgt toe te passen:

  • 1.

    Het zich gedurende enige tijd ophouden in een groep en het bij elkaar zijn met 2 of meer personen wordt in de onder 2 genoemde omstandigheden aangemerkt als samenscholing. Samenscholing omvat daarbij niet slechts het groepsgewijs (2 of meer) staan, ook het zich anderszins ophouden in een groep kan hieronder vallen.

 

  • 2.

    Er moet sprake zijn van gedragingen die kunnen worden aangemerkt als een (dreigende) verstoring van de openbare orde. Daarbij zij opgemerkt dat het rondhangen van straatdealers, drugsrunners, drugsgebruikers en (potentiële) drugskopers omstandigheden zijn die een belangrijke rol spelen bij de kwalificatie van “(dreigende) verstoring van de openbare orde”, om redenen als hierboven aangehaald. Hierbij kan onder meer het eerder vertoonde gedrag van een betrokken persoon, als blijkend uit politiegegevens, worden meegenomen in het oordeel of er sprake is van een aantoonbare (dreigende) verstoring van de openbare orde.

 

  • 3.

    Het samenscholingsverbod is daarmee met name gericht op ordeverstoring van overlastgevende straatdealers, drugsrunners, drugsgebruikers en (potentiële) drugskopers.

 

  • 4.

    Het gebied waarbinnen het samenscholingsverbod wordt gehandhaafd betreft het gebied dat begrensd wordt door de volgende wegen, met inbegrip van die wegen en daaraan grenzende trappen, portieken e.d, alsmede de in dit gebied gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven, met inbegrip van het daarin gelegen openbare water:

    Boschstraat, Maasboulevard, Maasmolendijk, Biesenwal, van Hasseltkade, Maaspromenade, Wilhelminabrug, Wilhelminasingel, Sint Maartenslaan, Parallelweg, Stationsplein, Spoorweglaan, Akerstraat, Hoogbrugplein, Hoogbrugstraat, Stenenwal, Cörversplein, Sint Servaasbrug, Kesselskade, Maaspromenade, Hoenderstraat, Markt, Grote Gracht, Brusselsestraat, Sint Nicolaasstraat, Calvariestraat, Kommel, Oude Tweebergenpoort, Keizer Karelplein, Statenstraat.

 

  • 5.

    Dit besluit geldt voor de duur van achttien maanden.

 

  • 6.

    Dit besluit treedt in werking met ingang van de eerste dag na die van bekendmaking.

 

Dit beleid is afgestemd met de leden van de lokale driehoek op 6 februari 2017.

 

Maastricht, 9 februari 2017

 

De Burgemeester van Maastricht,

  

J.M. Penn-te Strake

   

Bekendgemaakt: 1Maastricht, 16 februari 2017

Inwerkingtreding: 17 februari 2017

Artikel 2.1.5.1

https://www.gemeentemaastricht.nl/fileadmin/files/GeMa/Content_website/14261515692015_Terrassenbeleid_definitief.pdf

https://www.gemeentemaastricht.nl/fileadmin/files/GeMa/Content_website/14261515692015_Terrassenbeleid_definitief.pdf

Bekendgemaakt: STER, 13 maart 2015

Inwerkingtreding: 14 maart 2015

Artikel 2.3.1.2, derde lid

DE BURGEMEESTER VAN MAASTRICHT,

Overwegende, dat het op grond van het bepaalde in artikel 2.3.1.2, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) verboden is zonder vergunning van de burgemeester een inrichting als bedoeld in artikel 2.3.1.1, eerste lid onder a, sub 3 van de APV te exploiteren;

dat de vergunning op grond van het bepaalde in artikel 2.3.1.2, derde lid, van de APV uitsluitend aan natuurlijke personen kan worden verleend, persoonsgebonden is en niet kan worden overgedragen;

dat de burgemeester op grond van artikel 2.3.1.2, derde lid, van de APV kan bepalen dat de vergunning ten aanzien van bepaalde categorieën inrichtingen slechts aan één natuurlijk persoon kan worden verleend;

dat voor de coffeeshops een stelsel van een afnemen maximum geldt, inhoudende dat geen nieuwe inrichtingen worden toegelaten en het huidige aantal door onder meer het staken van de exploitatie, sluiting van de inrichting, of intrekking van de vergunning dienovereenkomstig vermindert;

dat het hanteren van dit stelsel van een afnemend maximum zijn grondslag vindt in de bescherming van het woon- en leefklimaat, opdat het niet toelaten van nieuwe vestigingen er toe zal leiden dat het aantal inrichtingen uiteindelijk in het belang van het woon- en leefklimaat omlaag zal gaan;

dat het met het oog op dit gehanteerde stelsel van het afnemend maximum niet wenselijk is een vergunning op naam van meer dan één natuurlijk persoon te verlenen;

gelet op artikel 2.3.1.2, derde lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening;

BESLUIT:

TE BEPALEN:

  • 1.

    dat de vergunningen van coffeeshops enkel aan één natuurlijk persoon kunnen worden verleend.

  • 2.

    dat het bepaalde onder 1 niet geldt voor de vergunninghouders van de coffeeshops welke reeds een coffeeshop exploiteerden op 30 november 2009, zijnde de datum van inwerkingtreding van de betreffende APV- bepaling.

Maastricht, 20 januari 2010

De Burgemeester van Maastricht,

Drs. J.H.H. Mans

Artikel 2.3.1.3.

DE BURGEMEESTER VAN MAASTRICHT,

Overwegende,dat het op grond van het bepaalde in artikel 2.3.1.2 van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) verboden is zonder vergunning van de burgemeester een inrichting als bedoeld in artikel 2.3.1.1, eerste lid onder a, sub 3 van de APV te exploiteren;

 

dat onder inrichting als bedoeld in genoemd artikel wordt verstaan een voor het publiek toegankelijke ruimte waar bedrijfsmatig, al dan niet door middel van een automaat, eetwaren en/of alcoholvrije dranken voor gebruik ter plaatse worden verstrekt;

 

dathet vooralsnog de bedoeling is met dit vergunningstelsel de overlast rond en nabij de zogenaamde coffeeshops/theehuizen als gevolg van de handel in en gebruik van verdovende middelen tegen te gaan;

 

datonder de begripsomschrijving niet alleen coffeeshops/theehuizen vallen, maar ook andere soorten

inrichtingen, waarvan vooralsnog gesteld kan worden dat zich ten aanzien daarvan (nog) geen overlastproblemen als gevolg van drugshandel en -gebruik voordoen;

 

dat de burgemeester krachtens artikel 2.3.1.3 van de APV bij openbaar bekend te maken besluit kan bepalen dat de vorenbedoelde vergunningplicht niet geldt voor een of meer nader aan te duiden soorten inrichtingen in de gehele gemeente dan wel in een of meer aangewezen gedeelten van de gemeente;

 

dat op 3 mei 1994 derhalve een vrijstellingsbesluit is genomen door de burgemeester;

 

dathet sinds 30 november 2009 op grond van het bepaalde in artikel 2.3.1.2 van de APV eveneens verboden is zonder vergunning van de burgemeester een afhaalbedrijf als bedoeld in artikel 2.3.1.1, eerste lid onder a, sub 4 van de APV te exploiteren;

 

dat dit vrijstellingsbesluit daartoe laatstelijk gewijzigd is op 20 januari 2010;

 

datdoor de gemeenteraad van Maastricht is bij besluiten van 20 december 2005, 17 april 2007, 26 juni 2007 en 18 november 2008 nieuw coffeeshopbeleid is vastgesteld en nader is uitgewerkt en onder meer besloten is tot het nemen van locatiespecifieke maatregelen om overlast tegen te gaan;

 

datten behoeve van die overlastbeperkende maatregelen de indeling van de coffeeshops mogelijk verandert waardoor sprake zou kunnen zijn van een eventuele verruiming van het vloeroppervlak van de coffeeshops;

 

dat deze verruiming van het vloeroppervlak in het kader van het hierboven genoemde nieuwe coffeeshopbeleid wordt toegestaan;

 

dat er inmiddels ook een rookverbod in horecalokaliteiten van kracht is ingevolge de Tabakswet, welk rookverbod strijdig is met het gedoogbeleid ten aanzien van coffeeshops die juist zijn bedoeld voor het nuttige van cannabis onder voorwaarden;

 

datook om die reden verbouwingen in de coffeeshops onder voorwaarden dienen te worden toegestaan;

 

dathet uitvoeringsbesluit ex artikel 2.3.1.3 daarom moet voorzien in een mogelijkheid om de inrichtingen van coffeeshops hierop aan te passen;

 

datonverlet het voorgaande het stelsel van het afnemend maximum blijft gelden;

  

gelet op artikel 2.3.1.3 van de Algemene Plaatselijke Verordening:

 

 

BESLUIT:

  

het op grond van artikel 2.3.1.3 vastgestelde uitvoeringsbesluit te wijzigen, zodanig dat dit als volgt zal luiden:

 

1.  dat het gestelde in artikel 2.3.1.2 van de Algemene Plaatselijke Verordening niet geldt voor de volgende soorten inrichtingen in de gehele gemeente:

alle inrichtingen als bedoeld in artikel 2.3.1.1 eerste lid, onder a, sub 3 van de Algemene Plaatselijke Verordening, zulks met uitzondering van coffeeshops, theehuizen, en dergelijke, onder welke benaming dan ook;

2.  dat de onder 1 geformuleerde vrijstelling slechts geldt voor zover de daar bedoelde inrichtingen reeds bestonden en feitelijk in exploitatie waren op 8 december 1993, zijnde de datum van inwerkingtreding van de zogenaamde overlastbepalingen in de APV;

3.  dat het gestelde in artikel 2.3.1.2 van de Algemene Plaatselijke Verordening niet geldt voor de inrichtingen als bedoeld in artikel 2.3.1.1 eerste lid, onder a, sub 4 van de Algemene Plaatselijke Verordening, voor zover deze reeds bestonden en feitelijk in exploitatie waren op 30 november 2009, zijnde de datum van inwerkingtreding van de vergunningplicht voor afhaalbedrijven.

4.  dat nieuwe vestigingen, onverminderd het hierboven onder 1 en 2 bepaalde, vergunningplichtig zijn en blijven, waarbij onder nieuwe vestigingen mede wordt verstaan, een op 8 december 1993 bestaande onderneming:

*  die op of na genoemde datum door een andere exploitant is of wordt overgenomen;

*  die op of na genoemde datum wordt verbouwd c.q. gewijzigd en waarbij de totale oppervlakte van de vergunde inrichting wordt vergroot;

*  waarvan het gebruik op of na genoemde datum is of wordt gewijzigd.

5.  dat onder nieuwe vestiging als bedoeld in onderdeel 4 van dit besluit niet wordt verstaan een coffeeshop die conform het door de gemeenteraad vastgestelde coffeeshopbeleid met toestemming wordt verbouwd.

 

 

Maastricht,  21 september 2010

 

 

De Burgemeester van Maastricht,

 

Drs. J.H.H. Mans.

Artikel 2.3.1.3e.

DE BURGEMEESTER VAN MAASTRICHT

Overwegende, dat het op grond van het bepaalde in artikel 2.3.1.2. van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) verboden is zonder vergunning van de Burgemeester een inrichting als bedoeld in artikel 2.3.1.1., eerste lid, onder a, sub 3, van de APV te exploiteren;

dat onder inrichting als bedoeld in genoemd artikel wordt verstaan een voor het publiek toegankelijke ruimte waar bedrijfsmatig, al dan niet door middel van een automaat, eetwaren en/of alcoholvrije dranken voor gebruik ter plaatse worden verstrekt;

dat het op grond van het bepaalde in artikel 2.3.1.3e, eerste lid, van de APV de houder van een inrichting als bedoeld in artikel 2.3.1.1., eerste lid, onder a, sub 3, verboden is andere personen dan ingezetenen in de inrichting toe te laten of daarin of aldaar te laten verblijven;

dat zij die hun werkelijke woonplaats in Nederland hebben als ingezetenen worden aangemerkt;

dat het vooralsnog de bedoeling is met het bepaalde in artikel 2.3.1.3e APV de overlast rond en nabij de zogenaamde coffeeshops/theehuizen als gevolg van de handel in en gebruik van verdovende middelen tegen te gaan;

dat onder de begripsomschrijving echter niet alleen coffeeshops/theehuizen vallen, maar ook andere soorten inrichtingen;

dat de Burgemeester kan bepalen dat het gestelde in artikel 2.3.1.3e, eerste lid, APV niet geldt voor een of meer in dat besluit aangeduide soorten inrichtingen in de gehele gemeente dan wel in een of meer daarin aangewezen gedeelten van de gemeente.

Gelet op artikel 2.3.1.3e, tweede lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening,

BESLUIT:

TE BEPALEN:

dat het gestelde in artikel 2.3.1.3e, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening niet geldt voor de volgende soorten inrichtingen in de gehele gemeente; alle inrichtingen als bedoeld in artikel 2.3.1.1, eerste lid, onder a, sub 3 van de APV, zulks met uitzondering van coffeeshops, theehuizen en dergelijke, onder welke benaming dan ook.

Maastricht, 13 juli 2006

De Burgemeester van Maastricht,

Drs. G.B.M. Leers.

Bekendgemaakt: 26 juli 2006, Maaspost

Inwerkingtreding: 27 juli 2006

Artikel 2.3.1a.3

DE BURGEMEESTER VAN MAASTRICHT;

Gelet op het bepaalde in artikel 2.3.1a.3, eerste lid van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Maastricht;

BESLUIT:

Vast te stellen als maximum aantal smart- head- en growshops waarvoor vergunning kan worden verleend: 26

Welk maximum wordt bepaald conform bijgaand overzicht van smart- head- en growshops dat op het moment van inwerkingtreding van paragraaf 1a “Toezicht op smart- head- en growshops” (12 november 2003) in exploitatie is.

De Burgemeester van Maastricht,

Drs. G. Leers.

Overzicht smart/head/growshops

Smart/headshops:

1.

Mirakle

Hoenderstraat 4

2.

Passe-par-tout

Hoenderstraat 14

3.

Yangtze

Minckelersstraat 4

4.

Sirius Smart sounds

Oude Tweebergenpoort 7a

5.

Mercurius

Brusselsestraat 4a

6.

Vision

Brusselsestraat 8

7.

Sparkle

Brusselsestraat 16

8.

Big Bud

Grote Gracht 59

9.

Sfeergalerie Imagine

Kleine Gracht 19a

10.

Sens

Kleine Gracht 33

11.

Sirius Smart Gallery

Rechtstraat 47a

12.

Spirit

Stationsstraat 28

13.

Mediatheek

Kleine Gracht 14

Growshops:

14.

Organic Earth

Brusselsestraat 83

15.

Green Spot

Clavecymbelstraat 1

16.

Flower Power 2000

Volksplein 13

17.

Top Shop

Fort Willlemweg 12b

18.

Bertha's

Fort Willemweg 12c

19.

Master Agro Materialen (MAM)

Sandersweg 90

20.

Biovision/Growside

Galjoenweg 81

21.

Growside

Hoogbrugstraat 32

22.

Q en Q company

Parallelweg 101 A04

23.

Limbo Grow

Adelbert van Scharnlaan D5

24.

Groenland

Koning Clovisstraat 3

25.

Lucky Bud

Frankenstraat 200

26.

Seeds of Passion

Grote Gracht 40

Beleidsregels en toetsingscriteria 'ontheffingen nachtzaken'.

Hiermee komen de op 29 maart 2010 door de Burgemeester vastgestelde  "criteria ontheffingen nachtzaken’ te vervallen.)

De toetsingscriteria "ontheffingen nachtzaken" zijn de volgende:

I. Soort onderneming

II. Situering

III. Persoon van de bedrijfsleider/beheerder

IV. Akoestische situatie

I. Soort onderneming (deze regel is een resultaat van het nachtzakenbeleid, zoals verwoord in de Horecanota)

Voor een ontheffing komen uitsluitend de volgende inrichtingen in aanmerking:

1. inrichtingen gelegen in een horecaconcentratiegebied, als zodanig aangewezen in de Horecanota middels de horecabeleidskaart (Vrijthof, Markt en Kesselskade); Hierbij geldt een maximering als bedoeld in § 10 (pag. 37) onder ‘Relevante aspecten / Nachtzaken’ van de Horecanota 2016-2019;

2. grootschalige inrichtingen met een bovenstedelijk karakter die naast horeca-activitei­ten ook activiteiten ontplooien op het gebied van cultuur. Voorbeelden van grootschalige inrichtingen met een bovenstedelijk karakter zijn het MECC, Maastricht Music Hall, La Bonbonnière, Muziekgieterij (Timmerfabriek) en AINSI. Voor eventuele nieuwe inrichtingen geldt, dat een grootschalige inrichting met een bovenstedelijk karakter wordt. gekenmerkt door:

- het niet uitsluitend gericht zijn op inwoners van Maastricht;

- een cultureel georiënteerde functie;

- een exclusief karakter voor de regio;

- een versterkend karakter voor de (binnen-)stad;

- een (eveneens vanuit veiligheidsoverwegingen toelaatbare) capaciteit van minimaal 300 bezoekers.

De weergegeven kenmerken gelden cumulatief. Een desbetreffende inrichting dient aldus te voldoen aan al deze kenmerken.

3. studentensociëteiten. Hieronder worden verstaan studentenverenigingen welke een besloten karakter hebben.

II Situering

Indien het verzoek voor de vestiging van een nachtzaak wordt ingediend door een horecabe­drijf, dat gelegen is in een horecaconcentratiegebied, gelden geen aanvullende situeringscrite­ria. De noodzaak hiertoe is niet meer aanwezig, daar men mede aan de hand van de voorma­lige situeringscriteria gekomen is tot de aanwijzing van de horecaconcentratiegebieden. Inrichtingen gelegen binnen een horecaconcentratiegebied voldoen reeds aan de situerings­criteria. (Enkele buiten het horecaconcentratiegebied gelegen inrichtingen beschikken over een nachtontheffing; deze situatie is historisch gegroeid; de nachtontheffingen buiten het concentratiegebied verdwijnen na verloop van tijd door een zogenaamde sterfhuisconstructie (bedrijfsopvolging of –voortzetting door een ander dan de houder van de ontheffing is niet toegestaan).

Voor de inrichtingen genoemd onder 1.2 en 1.3 gelden wel aanvullende situeringsvereisten.

1. In het belang van voorkoming van aantasting van de openbare orde c.q. het woon- en leefklimaat is het verlenen van een ontheffing ten behoeve van een inrichtinggenoemd onder 1.2 en I.3 mede afhankelijk van:

- de specifieke ligging in relatie tot woningen van derden en overige geluidge­voelige bebouwing;

- het karakter van de straat en de wijk (breedte straat, vrije ruimte rond de inrichting, mate van woonbestemming, achtergrondgeluidniveau, aantal en aard van de reeds gevestigde horeca-inrichtingen);

- de exploitatiewijze van de inrichting (café, restaurant etc.).

2. Op plaatsen waar het woon- en leefklimaat reeds onder druk staat, zal vestiging niet worden toegestaan.

3. Nabij de horeca-inrichting moet voldoende parkeergelegenheid (gebaseerd op de vigerende parkeernormen) aanwezig zijn. Binnen een straal van 50 meter moet voldoende stallingsgelegenheid (fietsen, bromfietsen) aanwezig zijn.

4. De horeca-inrichting moet zodanig zijn gelegen, dat een goede bereikbaarheid voor verkeer en bezoekers is gewaarborgd.

III. Persoon van de leidinggevende 

Nu de ontheffing een persoonsgebonden ontheffing is en bij de beoordeling van het verzoek om ontheffing getoetst wordt in hoeverre de exploitatie van een nachtzaak door een bepaald persoon op een bepaalde plaats (negatieve) gevolgen kan hebben voor de openbare orde/het woon- en leefklimaat ter plaatse worden eveneens bepaalde eisen gesteld omtrent de persoon van de leidinggevende. Deze eisen hebben betrekking op de noodzaak tot:

1. het in het bezit zijn van een Drank- en horecavergunning (in dit kader vindt toetsing plaats in hoeverre de bedrijfsleider/beheerder voldoet aan de eisen met betrekking tot sociale hygiëne en de zedelijkheidseisen);

2. het bereikt hebben van de minimale leeftijd van 25 jaar en het beschikken over tenminste twee jaar ervaring (twee jaar een horecabedrijf beheerd/geëxploiteerd hebben).

3. het hiervoor onder III.2 gestelde geldt niet voor leidinggevenden van een studentensociëteit. Volstaan wordt met een leeftijdsgrens van 21 jaar, welke vereist is in het kader van de Drank- en Horecawet voor de verkrijging van een drank- en horecavergunning. Ook de eis van twee jaar horeca-ervaring kan uit praktische overwegingen niet aan leidinggevenden voor de studentensociëteit gesteld worden.

IV. Akoestische situatie

De akoestische kwaliteit van de inrichting ten opzichte van woningen van derden en overige geluidgevoelige bebouwing. moet afdoende zijn. De inrichting dient hiertoe te voldoen aan de geluidsvoorschriften, zoals vastgelegd in de vigerende milieuregelgeving. Daarnaast geldt, dat het maximaal toelaatbaar binnengeluidniveau ten minste 90 dB(A) Lamax dient te bedragen. gen en ander dient door aanvrager te worden aangetoond middels een door een ter zake deskundig akoestisch adviesbureau opgesteld akoestisch rapport.

Aanvullende beleidsregels ter waarborging van de kwaliteit en de professionaliteitvan de nachtzaken

(uitwerking van het reeds in de Horecanota verwoorde nachtzakenbeleid, § 10 (pag. 37) onder ‘Relevante aspecten / Nachtzaken’ van de Horecanota 2016-2019).

Ontheffing voor bepaalde tijd

Indien een aanvraag om een reguliere ontheffing van het sluitingsuur wordt gehonoreerd, wordt allereerst een proefontheffing voor de periode van één jaar afgegeven. Na afloop van deze periode wordt beoordeeld of de langere openstellingstijden eventuele nadelige gevolgen voor de openbare orde c.q. het woon- en leefklimaat teweeg hebben gebracht. Normaliter wordt na afloop van dat jaar de reguliere ontheffing verleend. Indien op enigerlei wijze is gebleken, dat de nachtexploitatie aantasting van de openbare orde tot gevolg heeft gehad, kan dit aanleiding zijn om de proefperiode te verlengen dan wel überhaupt niet te verlenen.

Ter verdere stimulering van de kwaliteit van de nachtzaken worden reguliere ontheffingen nog uitsluitend voor bepaalde tijd verleend, te weten voor een periode van (in zijn algemeenheid) vijf jaar. Hiermee wordt de mogelijkheid geboden om na het verstrijken van die periode de situatie ter plaatse (met name omtrent het woon- en leefklimaat) wederom onder de loep te nemen. Hierdoor wordt de exploitant gedwongen om zijn nachtexploitatie scherp in de gaten te houden, terwijl voor het overige (mede gelet op de door hem gedane investeringen) zijn rechtszekerheid niet onevenredig wordt aangetast.

Minimale openingsdagen- en tijden nachtzaken in horecaconcentratiegebieden

Ter vergroting van de professionaliteit en de kwaliteit van het nachtleven en ter regulering van de openbare orde en veiligheid worden eveneens eisen gesteld aan de minimale openingsdagen en - tijden van nachtzaken in concentratiegebieden. Hierbij geldt als uitgangspunt, dat reguliere onthef­fingen - buiten de vrijdag en de zaterdag - voor ten minste 2 dagen tot 03.00 uur worden aangevraagd (aanvraag dient aldus op minimaal 4 dagen betrekking te hebben).

Studentensociëteiten

De Burgemeester is bevoegd om - afhankelijk van de situering in de omgeving – het aantal openingsdagen en de openingstijden van studentensociëteiten buiten de horecaconcentratiegebieden te beperken.

De Burgemeester is bevoegd om aan de nachtontheffing voorschriften te verbinden omtrent het besloten karakter van studentensociëteiten. De bezoekers van de sociëteit beperkt zich daarbij in alle gevallen tot de doelgroep studenten.

Ingevolge artikel 1.6 sub d van de APV kan een ontheffing worden ingetrokken indien van de ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen een daarin gestelde termijn dan wel, bij gebreke van een dergelijke termijn, binnen een redelijke termijn. Dit impliceert dat wanneer een nieuwe nachtzaak in onvoldoende mate gebruik maakt van de langere openstellingsmogelijkheden, dit grond kan zijn om de ontheffing in te trekken. Ter regulering van de openbare orde en veiligheid is het tijdens de nachtelijke uren namelijk noodzakelijk, dat een bepaald aantal nachtzaken in een bepaald gebied open zijn (herkenbaarheid).

Er is sprake van het niet of slechts in zeer beperkte mate gebruik maken van een ontheffing' indien blijkt, dat een horecabedrijf met nachtontheffing in een aaneengesloten periode van drie maanden gedurende vijf weken (behoeft niet aaneengesloten te zijn) minder dan de vrijdag, de zaterdag en één doordeweekse dag tot 03.00 uur voor publiek geopend is.

Vorenstaande kan zich eveneens voordoen in geval van het aflopen van een proef- dan wel reguliere ontheffing. In die situatie zal bij de afweging omtrent het al dan niet verlengen van de ontheffing het desbetreffende criterium worden meegenomen.

Maastricht, 8 juli 2016

De Burgemeester van Maastricht,

A. Penn-te Strake

Bekendgemaakt 1Maastricht 28 juli 2016, in werking getreden 29 juli 2016.

4e wijziging gebruiksinstructie gebiedsontzeggingen Artikel 2.4.25 APV

Inleiding

In de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Maastricht is in artikel 2.4.25 de basis opgenomen voor het opleggen van gebiedsontzeggingen. Bij besluit van 18 september 2012 heeft de gemeenteraad van Maastricht dit artikel gewijzigd. De tekst van dit artikel luidt:

 

1. De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, het voorkomen of beperken van overlast, het voorkomen of beperken van aantasting van het woon- en leefklimaat, de veiligheid van personen en goederen, de verkeersvrijheid of - veiligheid en de gezondheid of zedelijkheid aan een persoon, die zich bevindt op de weg of plaats, die deel uitmaakt van een door burgemeester en wethouders aangewezen gebied, gedurende de uren daarbij genoemd, het bevel geven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen.

2. Met het oog op de in het eerste lid genoemde belangen kan

a) de burgemeester aan de persoon aan wie tenminste eenmaal een bevel is gegeven als bedoeld in het eerste lid, een verbod opleggen om zich gedurende een in dat verbod genoemd tijdvak van ten hoogste veertien dagen, anders dan in een openbaar middel van vervoer, te bevinden op de weg of plaats, die deel uitmaakt van een door burgemeester en wethouders aangewezen gebied als bedoeld in het eerste lid, gedurende de uren daarbij genoemd;

b) de burgemeester aan de persoon, aan wie eerder een verbod als bedoeld onder a is opgelegd, een verbod opleggen om zich gedurende een in dat verbod genoemd tijdvak van ten hoogste zes maanden, anders dan in een openbaar middel van vervoer, te bevinden op de weg of plaats, die deel uitmaakt van een door burgemeester en wethouders aangewezen gebied als bedoeld in het eerste lid, gedurende de uren daarbij genoemd;

3. De burgemeester beperkt het in het tweede lid, onder a en b genoemde verbod of de daarin genoemde termijn indien dat in verband met de persoonlijke omstandigheden van betrokkene noodzakelijk is.

4. Het is verboden om zich te gedragen in strijd met een door de burgemeester opgelegd verbod als bedoeld in het tweede lid, onder a en b.”

 

De aanwijzing van een gebied door het College van Burgemeester en Wethouders heeft als gevolg dat personen in dat gebied bevolen kan worden zich onmiddellijk te verwijderen, indien dit in het belang is van de openbare orde, het voorkomen of beperken van overlast, het voorkomen of beperken van aantasting van het woon- en leefklimaat, de veiligheid van personen en goederen, de verkeersvrijheid of -veiligheid of de gezondheid of zedelijkheid. Dit is het zogenoemde verwijderingsbevel. Ingevolge artikel 2.4.25, tweede lid van de APV, kan aan personen aan wie ten minste een maal een verwijderingsbevel dan wel eerder een gebiedsontzegging is gegeven een verbod worden opgelegd om zich gedurende een daarin genoemde termijn te bevinden in het door het college vastgestelde gebied. Dit is de zogenoemde gebiedsontzegging. De burgemeester stelt bij dezen een gebruiksinstructie vast, waarin wordt geregeld hoe met de bevoegdheid wordt omgegaan. Deze gebruiksinstructie wordt nu voor de derde keer gewijzigd.

 

Strafbare feiten

Er wordt een aantal overtredingen genoemd onder de lichte en zware feiten. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de bevoegdheden van politie-ambtenaren en gemeentelijke boa’s.

 

Duur bij overlastveroorzakers uitgaansgebied

In geval van overlastveroorzakers in het uitgaansgebied wordt gekozen voor het opleggen van een gebiedsontzegging voor een afwijkende duur: geen aaneengesloten aantal dagen maar een aantal weekenden. In de voorwaarden is opgenomen wat onder een weekend moet worden verstaan.

 

Gebied

Onder verwijzing naar het besluit van Burgemeester en Wethouders inzake de (gewijzigde) aanwijzing van het gebied d.d.25 juni 2013 vindt artikel 2.4.25 toepassing in 5 verschillende (deel)gebieden. In de praktijk is gebleken dat de overlast van m.n. drugsrunners verspreid over de gehele stad plaatsvindt. Aangezien het niet proportioneel is om een gebiedsontzegging op te leggen voor de gehele gemeente, wordt ervoor gekozen de gemeente te verdelen in 5 gebieden. Artikel 2.4.25 vindt vervolgens toepassing in het gebied waar het strafbare feit (onder II, het feit dat tot een verwijderingsbevel c.q. gebiedsontzegging leidt) is gepleegd.

Indien een persoon achtereenvolgens in verschillende gebieden een verwijderingsbevel c.q. gebiedsontzegging krijgt (naar aanleiding van in verschillende gebieden gepleegde strafbare feiten) kan dit er uiteindelijk toe leiden dat er een bepaalde duur een ontzegging geldt voor de gehele gemeente. Dan heeft deze persoon echter wel in alle 5 gebieden een strafbaar feit gepleegd dat heeft geleid tot een gebiedsontzegging. Hiermee wordt geacht in voldoende mate tegemoet  te komen aan de proportionaliteitseis.

  Gebruiksinstructie

 

 

I. Voorwaarden individuele gebiedsontzeggingen

 

1. Degene die een overtreding, misdrijf of openbare orde verstorende handeling pleegt als hierna onder II genoemd (hierna: de overtreder), moet bij de politie bekend zijn als:

  • 1.

    dealer of gebruiker van verdovende middelen als bedoeld in de Opiumwet;

  • 2.

    dak- en thuisloze;

  • 3.

    overlastveroorzaker in de openbare ruimte;

  • 4.

    overlastveroorzaker in het uitgaanspubliek.

2. Een gebiedsontzegging kan worden opgelegd indien:

- aan de overtreder tenminste eenmaal een verwijderingsbevel als bedoeld in artikel 2.4.25, eerste lid, APV is gegeven, of

- aan de overtreder eerder een gebiedsontzegging ex artikel 2.4.25, tweede lid, APV is gegeven.

3. Een verwijderingsbevel c.q. gebiedsontzegging wordt opgelegd voor het (deel)gebied waarbinnen het strafbare feit, leidend tot toepassing van 2.4.25 APV, wordt gepleegd.

4. De overtreder wordt gehoord over zijn belang om in het (deel)gebied aanwezig te zijn.

Zijn verklaring wordt schriftelijk vastgesteld en toegevoegd aan het proces-verbaal.

5. Of iemand een zwaarwegend belang heeft om zich in het gebied op te houden, zal door betrokkene zelf moeten worden aangetoond. Doorgaans zal het daarbij gaan om belangen in de persoonlijke sfeer, zoals wonen, werken, het bezoek aan een huisarts, advocaat of hulpverleningsinstanties.

6. Indien de overtreder kan aantonen dat hij een zwaarwegend belang heeft om zich in het gebied op te houden, worden het gebied of de tijden waarop het verbod van toepassing is dienovereenkomstig aangepast. In de gebiedsontzegging wordt aangegeven welke instanties in dat geval mogen worden bezocht en hoe betrokkene deze kan bereiken.

7. In het besluit tot opleggen van een gebiedsontzegging wordt gemotiveerd aangegeven op welk feit of feiten de gebiedsontzegging is gebaseerd, alsmede voor welk tijdvak en gebied de ontzegging geldt.

8. In de gebiedsontzegging wordt gemotiveerd aangegeven waarom de gebiedsontzegging voor die duur wordt opgelegd.

9. Als een gebiedsontzegging wordt opgelegd terwijl er al een gebiedsontzegging geldt, gaat de nieuwe gebiedsontzegging in na afloop van de eerder opgelegde gebiedsontzegging, tot een maximum van zes maanden.

10. Ten aanzien van een bij de politie bekende overlastveroorzaker in het uitgaanspubliek wordt de gebiedsontzegging opgelegd voor de duur van een aantal weekenden, waarbij onder weekend wordt verstaan: van donderdagavond tot en met maandagochtend gedurende de uren van 20.00 uur tot 06.00 uur.

Overgangssituatie:

De reeds onder vigeur van de vóór 25 juni 2013 vastgestelde gebruiksinstructie (in het toen vastgestelde gebied) aanzegde verwijderingsbevelen en opgelegde gebiedsontzeggingen worden in de nieuwe situatie meegenomen als aangezegd/opgelegd in het deelgebied Centrum. Deze tellen dus nog wel mee.

II. Strafbare feiten en openbare orde verstorende handelingen

 

Bij de hierna volgende strafbare feiten en openbare orde verstorende handelingen binnen het aangewezen gebied wordt een gebiedsontzegging gegeven:

 

 

A. lichte feiten:

 

Tot de bevoegdheid van politie-ambtenaren en gemeentelijke boa’s behoren:

Overtreding van:

 

- artikel 2.1.1.1 lid 1 APV  samenscholing en ongeregeldheden

- artikel 2.1.1.1 lid 2 APV niet voldoen aan bevel opsporingsambtenaar bij (dreigende) wanordelijkheden

- artikel 2.3.17 APV in een inrichting/horecabedrijf de orde verstoren

- artikel 2.4.1 APV betreden gesloten woning of lokaal

- artikel 2.4.5 APV betreden van plantsoenen e.d.

- artikel 2.4.6 APV rijden over bermen e.d.

- artikel 2.4.7 APV hinderlijk gedrag op of aan de weg

- artikel 2.4.8 APV hinderlijk drankgebruik

- artikel 2.4.9 APV hinderlijk gedrag bij of in gebouwen

- artikel 2.4.10 APV gedrag in voor publiek toegankelijke ruimten

- artikel 2.4.25 APV overtreding gebiedsontzegging

- artikel 2.4.27 APV slaapverblijf op de weg, in voertuigen en in kampeermiddelen

- artikel 2.4.28 APV bedelarij

- artikel 4.2.2 APV natuurlijke behoefte doen

 

- artikel 16 Afvs.v. verbod achterlaten afvalstoffen

 

- artikel 424 lid 1 Sr straatschenderij

- artikel 426 lid 1 Sr in het openbaar in staat van dronkenschap het verkeer belemmeren, de orde verstoren of anders veiligheid bedreigen

- artikel 461 Sr verboden toegang onbevoegde

 

Tot de bevoegdheid van uitsluitend politie-ambtenaren behoren:

Overtreding van:

 

- artikel 435 sub 4 Sr opgeven valse identiteit

- artikel 447e Sr niet voldoen aan legitimatieplicht

- artikel 453 Sr openbare dronkenschap

 

- artikel 22 lid 1 sub c Spoorwegwet op of langs de spoorweg rijden of lopen

 

- handelingen die de orde, rust, veiligheid of goede bedrijfsgang verstoren op het NS-station te  Maastricht als bepaald in of krachtens de Spoorwegwet en/of het Algemeen Reglement Vervoer

 

Verklaring afkortingen: APV: Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Maastricht

Afvs.v: Afvalstoffenverordening gemeente Maastricht

Sr: wetboek van Strafrecht

 

 

 

 

 

B. zware feiten

Tot de bevoegdheid van politie-ambtenaren en gemeentelijke boa’s behoren:

Overtreding van:

- artikel 2.7.1 APV openlijke handel

- artikel 310 Sr eenvoudige diefstal

- artikel 350 Sr vernieling

Tot de bevoegdheid van uitsluitend politie-ambtenaren behoren:

Overtreding van:

- artikel 2 Opiumwet verkopen enz. van harddrugs

- artikel 3 Opiumwet verkopen enz. van softdrugs

- artikel 10a Opiumwet voorbereidingshandelingen verkoop harddrugs

- artikel 13 en 27 WWM dragen verboden wapens

- artikel 26 lid 1 WWM voorhanden hebben wapen categorie II en/of III

- artikel 26 lid 5 WWM voorhanden hebben wapen categorie IV door personen die nog geen 18 jaar zijn

- artikel 139 Sr lokaalvredebreuk

- artikel 141 Sr openlijke geweldpleging

- artikel 180 Sr wederspannigheid tegen ambtenaar

- artikel 184 Sr negeren bevoegd gegeven ambtelijk bevel

- artikel 185 Sr opschudding

- artikel 186 Sr zich niet onmiddellijk na derde bevel verwijderen bij volksoploop

- artikel 267 Sr belediging ambtenaar in functie

- artikel 285 Sr bedreiging

- artikel 300 Sr eenvoudige mishandeling

- artikel 302 Sr zware mishandeling

- artikel 311 Sr gekwalificeerde diefstal

- artikel 312 Sr diefstal d.m.v. geweld

- In geval van uitsluitend het aanwezig hebben van een middel als bedoeld in artikel 2 of 3 Opiumwet wordt een gebiedsontzegging opgelegd indien de aangetroffen hoeveelheid meer is dan die waarbij volgens de daarvoor geldende richtlijn politiesepot wordt toegepast.

- Onder overtreding wordt ook poging tot overtreding verstaan indien hierdoor de openbare orde is of kan worden verstoord.

Verklaring afkortingen: APV Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Maastricht

WWM: wet wapens en munitie

Sr: wetboek van Strafrecht

Cumulatie van strafbare feiten:

Indien er achtereenvolgens gedurende een incident sprake is van verschillende strafbare feiten worden deze “gestapeld”. Dit houdt in dat voor ieder afzonderlijk strafbaar feit, als hierboven genoemd in de opsomming van lichte en zware feiten, separaat een gebiedsontzegging wordt opgelegd. In voorkomende gevallen kan, indien de omstandigheden daartoe aanleiding geven, van dit uitgangspunt worden afgeweken.

 

III. Duur van de gebiedsontzegging.

A. lichte feiten:

De gebiedsontzegging duurt ingeval van een licht feit

- bij de 1e constatering 4 x 24 uur

- bij de 2e constatering binnen een periode van 3 maanden

na een eerdere g.o. wegens een licht feit 7 x 24 uur

- bij de 3e en volgende constatering binnen een nieuwe periode van 3 maanden

na een eerder g.o. wegens een licht feit 14 x 24 uur

 

De gebiedsontzegging t.a.v. overlastveroorzakers in het uitgaanspubliek 

duurt in geval van een licht feit:

- bij de 1e constatering 3 weekenden

- bij de 2e en volgende constatering

(steeds binnen een nieuwe periode van drie maanden) 6 weekenden

B. zware feiten

De gebiedsontzegging duurt ingeval van een zwaar feit:

- bij de 1e constatering 14 x 24 uur

- bij de 2e constatering binnen een periode van 6 maanden

na een eerdere g.o. wegens een zwaar feit 28 x 24 uur

- bij de 3e constatering binnen een periode van 6 maanden

na een eerdere g.o. wegens een zwaar feit 3 maanden

- bij de 4e en volgende constatering binnen een periode van 6 maanden

na een eerdere g.o. wegens een zwaar feit 6 maanden

 

De gebiedsontzegging t.a.v. overlastveroorzakers in het uitgaanspubliek

duurt in geval van een zwaar feit:

 

- bij de 1e constatering 6 weekenden

- bij de 2e en volgende constatering

(steeds binnen een nieuwe periode van drie maanden) 12 weekenden

 

In geval van recidive is er in het belang van de openbare orde, het voorkomen of beperken van overlast en/of het voorkomen of beperken van aantasting van het woon- en leefklimaat voldoende reden om een gebiedsontzegging voor een langere duur op te leggen. Immers de overtreding is dan binnen een relatief korte tijd reeds voor de tweede of meerdere keer begaan, waardoor de noodzakelijkheid in het belang van de openbare orde aanwezig is. Uit proportionaliteitsoogpunt wordt een oplopende duur gehanteerd, afhankelijk van de hoeveelste constatering het betreft.

IV. Mandaat verwijderingsbevel

 

1. De burgemeester mandateert de uitoefening van zijn bevoegdheid tot het aanzeggen van een verwijderingsbevel aan:

- de Politiechef Basisteam Maastricht, met de mogelijkheid van ondermandaat;

- de Directeur Veiligheid en Leefbaarheid, met de mogelijkheid van ondermandaat, enkel betreffende de strafbare feiten waartoe buitengewone opsporingsambtenaren bevoegd zijn.

2.  Bij het uitoefenen van de bevoegdheid nemen de onder 1 genoemde gemandateerde personen de gebruiksinstructie in acht.

3. De Politiechef Basisteam Maastricht houdt van de toepassing van de gebiedsontzeggingen een adequate registratie bij. De Politiechef Basisteam Maastricht rapporteert de burgemeester eens per maand.

V. Mandaat gebiedsontzegging

 

1. De burgemeester mandateert de uitoefening van zijn bevoegdheid tot het opleggen van een gebiedsontzegging aan:

-   de Politiechef Basisteam Maastricht, met de mogelijkheid van ondermandaat en

- de Directeur Veiligheid en Leefbaarheid, met de mogelijkheid van ondermandaat, enkel betreffende de strafbare feiten waartoe buitengewone opsporingsambtenaren bevoegd zijn.

2. Bij het uitoefenen van de bevoegdheid nemen de onder 1 genoemde gemandateerde personen de gebruiksinstructie in acht.

3. De Politiechef Basisteam Maastricht houdt van de toepassing van de gebiedsontzeggingen een adequate registratie bij. De Politiechef Basisteam Maastricht rapporteert de burgemeester eens per maand.

V. Inwerkingtreding

Deze gewijzigde gebruiksinstructie treedt in werking op 4 oktober 2014

onder intrekking van de op 26 augustus 2013 vastgestelde gebruiksinstructie gebiedsontzeggingen.

Maastricht, 15 september 2014

De burgemeester van Maastricht,

O. Hoes

Voor instemming met mandaat ex artikel 10:4 Algemene wet bestuursrecht:

De Politiechef Basisteam Maastricht,

Mr. O. Laumen

De Directeur Veiligheid en Leefbaarheid Gemeente Maastricht,

M. Arents

Besproken in het lokale driehoeksoverleg d.d. 15 september 2014

Bekendgemaakt De Ster: 3 oktober 2014

Inwerkingtreding: 4 oktober 2014

Artikel 2.9.1

BURGEMEESTER VAN MAASTRICHT,

 

 

Overwegende:

dat de gemeenteraad op grond van 151b van de Gemeentewet de burgemeester de bevoegdheid kan verlenen om bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, een gebied, met inbegrip van de daarin gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven, met inbegrip van het daarin gelegen openbare water, aan te wijzen als veiligheidsrisicogebied;

dat de burgemeester op basis van artikel 2.9.1 van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Maastricht (APV) overeenkomstig artikel 151b van de Gemeentewet bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, een gebied, met inbegrip van de daarin gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven, kan aanwijzen als veiligheidsrisicogebied;

dat de politie gelet op de daar geregistreerde wapen-gerelateerde incidenten gedurende het afgelopen jaar verzocht heeft tot aanwijzing van een veiligheidsrisicogebied;

dat deze aanwijzing een gebied betreft in de binnenstad van Maastricht, als aangeduid op de bij dit besluit behorende bijlage;

dat in dit gebied sprake is van verschillende soorten geweldsincidenten waarbij tevens wapens zijn aangetroffen;

dat uit de cijfers blijkt dat in dit gebied, waar een sterke concentratie van horecagelegenheden is, diverse incidenten geregistreerd zijn waar gebruik is gemaakt van wapens dan wel gedreigd is met wapengebruik;

dat in Maastricht sprake is van handel in verdovende middelen door drugsrunners en -dealers welke veelal wapens bij zich dragen;

dat voor een goede handhaving van de openbare orde de noodzaak aanwezig is voor de aanwijzing als veiligheidsrisicogebied waarbinnen preventief kan worden gefouilleerd na een daartoe strekkende last van de officier van justitie op grond van de artikelen 50, 51 en 52 van de Wet Wapens en Munitie;

dat overleg gevoerd is met de Officier van Justitie en dat deze heeft ingestemd met dit besluit;

gelet op artikel 151b Gemeentewet juncto 2.9.1 van de APV Maastricht:

BESLUIT:

Het navolgende gebied dat begrensd wordt door de volgende wegen, met inbegrip van die wegen en daaraan grenzende trappen, portieken e.d, alsmede de in dit gebied gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven, met inbegrip van het daarin gelegen openbare water aan te wijzen als veiligheidsrisicogebied:

de Noorderbrug, de Bosscherweg in zuidelijke richting, de Frontensingel, de Statensingel, het koningin Emmaplein, de Hertogsingel, het Tongerseplein, de Prins Bisschopsingel, de John F. Kennedybrug tot aan ter hoogte van de Limburglaan, de Limburglaan in zuidelijke richting, de oprit naar de John F Kennedysingel in oostelijke richting, de afrit van de John F. Kennedysingel in westelijke richting, de Renier Nafzgerstraat, de Avenue Ceramique, de Sphinxlunet, de Heerderweg, de Meerssenerweg en de Viaductweg richting de Noorderbrug.

Deze aanwijzing te doen gelden voor de duur van zes maanden.

Dit besluit in werking te laten treden de dag na bekendmaking hiervan.

Maastricht, 24 juni 2019

De Burgemeester van Maastricht,

J.M. Penn-te Strake

Bekendgemaakt: VIAMaastricht 27 juni 2019

Inwerkingtreding: 28 juni 2019

Aanwijzingsbesluit cameratoezicht januari 2019

De burgemeester van Maastricht,

Gehoord de beraadslaging in het driehoeksoverleg van 11 februari 2019 met de officier van justitie en de politiechef van het basisteam Maastricht,

Overwegende:

dat de gemeenteraad ingevolge artikel 151c van de Gemeentewet bij verordening de burgemeester de bevoegdheid kan verlenen om, indien dat in het belang van de handhaving van de openbare orde noodzakelijk is, te besluiten om voor een bepaalde duur camera’s in te zetten ten behoeve van het toezicht op een openbare plaats als bedoeld in artikel 1 van de Wet openbare manifestaties en andere bij verordening aan te wijzen plaatsen die voor een ieder toegankelijk zijn;

dat de burgemeester op grond van artikel 2.10.1 van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Maastricht (APV) de bevoegdheid heeft om overeenkomstig artikel 151c van de Gemeentewet te besluiten tot plaatsing van camera’s voor een bepaalde duur ten behoeve van het toezicht op een openbare plaats;

dat de burgemeester de hierboven genoemde bevoegdheid tevens heeft ten aanzien van andere voor een ieder toegankelijke plaatsen:

  • 1.

    parkeerplaatsen en parkeerterreinen;

  • 2.

    plaatsen die vanwege doelgebonden verblijf niet onder de definitie van openbare plaats uit artikel 1 van de Wet openbare manifestaties vallen;

 

dat de burgemeester in de “Nota cameratoezicht” die op 30 mei 2017 door de gemeenteraad is vastgesteld heeft aangegeven in de gebiedsaanwijzing het reeds bestaande cameragebied zoals hieronder genoemd onder gebied 1 te willen handhaven;

 

dat daarnaast het gebied rond het MVV-stadion als gebied wordt aangewezen zoals hieronder genoemd onder gebied 2;

 

dat het cameratoezicht in de gebieden voldoet aan de eisen die artikel 151c van de Gemeentewet stelt aan het instellen van cameratoezicht (bijvoorbeeld kenbaarheid van cameratoezicht, proportionaliteit, subsidiariteit);

 

dat het instellen van cameratoezicht in genoemde gebieden noodzakelijk is in het belang van de handhaving van de openbare orde hetgeen gemotiveerd wordt in de Nota cameratoezicht;

dat de overige maatregelen die in de bewuste gebieden zijn getroffen om een inbreuk op de openbare orde en verslechtering van het woon- en leefklimaat te voorkomen onvoldoende effect sorteren;

 

dat het cameratoezicht in de bewuste gebieden onderdeel is van een breder handhavingsbeleid ter vergroting van leefbaarheid en veiligheid;

 

dat de aanwijzing van deze gebieden voor cameratoezicht naar verwachting zal bijdragen aan het verhogen van de veiligheid in het algemeen en de veiligheid in de aangewezen gebieden in het bijzonder;

 

dat de duur van de aanwijzing en de omvang van de gebieden proportioneel zijn in relatie tot het beoogde legitieme doel;

 

dat tweejaarlijks een rapportage zal worden opgesteld over de resultaten van het cameratoezicht in de betreffende gebieden en de volgende evaluatie zal plaatsvinden in de tweede helft van het jaar 2020;

 

gelet op de artikelen 151c Gemeentewet en 2.10.1 van de APV Maastricht:

besluit:

  • 1.

    Het navolgende gebied aan te wijzen als gebied waar cameratoezicht plaatsvindt (zie verder bijlage 1 voor specificatie van het gebied): Gebied 1 binnenstad.

  • 2.

    deze gebiedsaanwijzing te doen voor de duur van vier jaar.

  • 3.

    dat in het belang van de handhaving van de openbare orde gedurende de gehele periode van gebiedsaanwijzing van vier jaar daadwerkelijk gebruik van de camera’s wordt gemaakt en de met de camera’s gemaakte beelden rechtstreeks worden bekeken.

  • 4.

    Het navolgende gebied aan te wijzen als gebied waar cameratoezicht plaatsvindt (zie verder bijlage 2 voor specificatie van het gebied): Gebied 2 omgeving MVV-stadion.

  • 5.

    deze gebiedsaanwijzing te doen voor de duur van vier jaar.

  • 6.

    dat in het belang van de handhaving van de openbare orde bij wedstrijden in het stadion, bij evenementen in en rond het gebied en bij demonstraties daadwerkelijk gebruik wordt gemaakt van de camera’s en de met de camera’s gemaakte beelden rechtstreeks worden bekeken.

 

Dit besluit wordt aangehaald als: Aanwijzingsbesluit cameratoezicht 2019.

 

Maastricht, 19 februari 2019

 

De Burgemeester van Maastricht,

 

J.M. Penn-te Strake

  

Bekendmaking: 7 maart 2019

Inwerkingtreding: 8 maart 2019

 

Bijlage 1

Specificatie van het gebied als genoemd onder 1:

 

Gebied 1: binnenstad omvat de openbare plaatsen en andere voor een ieder toegankelijke plaatsen (als bedoeld in artikel 151c van de Gemeentewet en artikel 2.10.1 van de APV Maastricht) in het navolgende gebied dat begrensd wordt door de volgende wegen, met inbegrip van die wegen en daaraan grenzende openbare plaatsen:

 

As 1: Emmaplein – Brusselsestraat:

via Grote Gracht en de zijstraten Capucijnenstraat-Bogaardenstraat-Batterijstraat - Markt -Wilhelminabrug - St. Maartenslaan - Station.

via Oude Tweebergerpoort - Vrijthof - Platielstraat - Achter het Vleeshuis - St. Servaasbrug - Wycker Brugstraat.

As 2: Platielstraat - Grote Staat - Markt - Boschstraat/Bassin - Maasboulevard.

 

Hierin zijn gelegen de navolgende straten:

Achter de Barakken

Maasboulevard

Achter het Vleeshuis

Maasmolendijk

Alexander Battalaan

Maaspromenade

Apostelengang

Maastrichter Brugstraat

Batterijstraat

Maastrichter Smedenstraat

Bogaardenstraat

Muntstraat

Boschstraat

Nieuwstraat

Bourgognestraat

Lindenkruis

Brusselsestraat

Maagdendries

Capucijnengang

Maastrichter Grachtstraat

Capucijnenstraat

Mariastraat

Catharinastraat

Markt

Corversplein

Mosa Forum

Dominicanerplein

Sint Amorsplein

Dominicanerkerkstraat

Sint Maartenslaan

Drie Emmercour

Sint Servaasbrug

Franciscus Romanusweg

Statensingel

Fransensingel

Statenstraat

Frontensingel

Stationsstraat

Grote Gracht

Stationsplein

Grote Staat’

Spilstraat

Gubbelstraat

Spoorweglaan

Heggenstraat

Sporenstraat

Helmstraat

Turennestraat

Hoenderstraat

Oeverwal

Hoogfrankrijk

Oude Tweebergerpoort

Keizer Karelplein

Parallelweg

Kersenmarkt

Platielstraat

Kesselkade

Van Hasseltkade

Kleine Gracht

Vissersmaas

Kleine Staat

Vrijthof

Kleine Stokstraat

Wilhelminabrug

Kommel

Wilhelminasingel

Kruisherengang

Wilhelminakade

Kwade Vliegencour

Wycker Brugstraat

Leliestraat

Wolfstraat

  

Bijlage 2

Specificatie van het gebied als genoemd onder 2:

Gebied 2: omgeving MVV-stadion omvat de openbare plaatsen en andere voor een ieder toegankelijke plaatsen (als bedoeld in artikel 151c van de Gemeentewet en artikel 2.10.1 van de APV Maastricht) in het navolgende gebied dat begrensd wordt door de volgende wegen, met inbegrip van die wegen en daaraan grenzende openbare plaatsen:

 

dr. Schaepmansstraat, de Terblijterweg in westelijke richting, de Olympiaweg, de Discusworp in beide richtingen, de Stadionweg, de P. de Coubertinweg en het Stadionplein.

 

Artikel 2.5.2

 

 

DE BURGEMEESTER VAN MAASTRICHT

 

 

Overwegende,

 

dat onder handelaren wordt verstaan, zij die bedoeld zijn in artikel 2.5.1 van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Maastricht (APV);

 

dat artikel 2.5.2 van de APV bepaalt dat een handelaar verplicht is aantekening te houden van alle gebruikte of ongeregelde goederen die hij verkoopt of op andere wijze overdraagt, in een doorlopend en een door of namens de burgemeester gewaarmerkt register;

 

dat artikel 2, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit ex artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bepaalt dat een handelaar voldoet aan de verplichting ingevolge artikel 437, eerste lid, onder a, van het Wetboek van Strafrecht tot het aantekening houden van alle gebruikte of ongeregelde goederen die hij heeft verworven of voorhanden heeft, indien hij een doorlopend en een door of namens de burgemeester gewaarmerkt register houdt;

 

dat er een landelijk werkend digitaal in- en verkoopregister beschikbaar is (het Digitaal Opkopersregister , DOR), dat enerzijds gebruiksvriendelijk is voor de handelaar en anderzijds veel effectiever is bij de aanpak van heling dan de papieren registers;

 

 

BESLUIT:

 

 

Het landelijk werkend Digitaal Opkopersregister (DOR), naast het papieren register, aan te merken als

doorlopend en gewaarmerkt register als bedoeld in artikel 2.5.2 van de APV en artikel 2, tweede lid,

van het Uitvoeringsbesluit ex artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.

 

Dit besluit ligt ter inzage bij het gemeenteloket

 

Maastricht, 6 augustus 2014

 

 Burgemeester O. Hoes

 

  

Bekendgemaakt: Maaspost, 13 augustus 2014

Inwerkingtreding: 14 augustus 2014

 

Beleidsregels Stadionomgevingsverbod 2018

De Burgemeester van Maastricht

Overwegende:

Beleidsregel stadionomgevingsverbod 2018

De Burgemeester van Maastricht

Overwegende:

dat er in het stadion de Geusselt voetbalwedstrijden worden gespeeld waarbij het eerste elftal van de betaald voetbalorganisatie (BVO) MVV als thuisspelende ploeg betrokken is, dan wel wedstrijden worden gespeeld georganiseerd door de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond, dan wel wedstrijden worden gespeeld waarbij een (andere) betaald voetbalwedstrijd betrokken is;

dat de burgemeester op grond van artikel 2.11.6 van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) de bevoegdheid heeft in het belang van de openbare orde aan een persoon schriftelijk het verbod op te leggen zich op te houden in de omgeving van het stadion;

dat dit verbod kan gelden vanaf 4 uur voor het vastgestelde aanvangstijdstip tot 4 uur na afloop van voetbalwedstrijden en voor een bepaalde periode wordt opgelegd, niet langer dan twee jaar;

dat deze maatregel in het kader van de handhaving van de openbare orde noodzakelijk kan zijn;

dat eerder een beleidsregel hiertoe is vastgesteld welke aanpassing behoeft;

BESLUIT:

in te trekken de “beleidsregel stadionomgevingsverbod” d.d. 1 juli 2010 en

vast te stellen als “beleidsregel stadionomgevingsverbod”:

  • 1.

    Een stadionomgevingsverbod kan, wanneer dit in het kader van de bescherming van de openbare orde noodzakelijk is, worden opgelegd aan een persoon die daarnaast een privaatrechtelijk dan wel strafrechtelijk stadionverbod heeft gekregen, in geval van de bijlage 1 genoemde feiten.

  • 2.

    Het stadionomgevingsverbod wordt opgelegd binnen zes weken nadat een privaatrechtelijk dan wel strafrechtelijk stadionverbod wordt opgelegd.

  • 3.

    Indien de openbare orde rondom het stadion in het geding is kan een stadionomgevingsverbod ook worden opgelegd aan een persoon die bij de politie bekend staat als openbare orde-verstoorder bij voetbalwedstrijden, maar geen privaatrechtelijk en/of strafrechtelijk stadionverbod heeft. Het verbod wordt alsdan opgelegd nadat is geconstateerd dat de persoon de openbare orde in/rondom het stadion heeft verstoord op de dag dat een wedstrijd wordt gespeeld.

  • 4.

    Bijlage 1 bij deze beleidsregel wordt jaarlijks vastgesteld in overeenstemming met de Richtlijn Termijn Stadionverbod van de KNVB.

  • 5.

    Een stadionomgevingsverbod wordt opgelegd in geval van de in bijlage 1 genoemde overtredingen en voor de in bijlage 1 bij die overtredingen behorende duur.

  • 6.

    Een stadionomgevingsverbod geldt voor alle wedstrijden binnen de daarin genoemde geldigheidsduur, ongeacht het risicoprofiel van de wedstrijd.

  • 7.

    Een stadionomgevingsverbod dat wordt opgelegd in de onder 3 genoemde gevallen, wordt opgelegd voor de duur van 18 maanden.

  • 8.

    Indien de persoon aan wie het stadionomgevingsverbod is opgelegd in het gebied waarvoor dit geldt woont of werkt, wordt het gebied zodanig aangepast dat die persoon een aanlooproute heeft naar en van diens woning of werklocatie.

  • 9.

    Het besluit tot vaststelling van bijlage 1 wordt gemandateerd aan de teammanager Veiligheid.

 

Maastricht, 9 oktober 2018

De Burgemeester van Maastricht,

J.M. Penn-te Strake

 

Bekendgemaakt: VIAMaastricht d.d. 8 november 2018

 

Inwerkingtreding: 9 november 2018

Bijlage 1

Gedraging

Aantal mnd. SV

Aantal mnd. SOV

Indien de openbare orde rondom het stadion in het geding is kan een stadionomgevingsverbod ook worden opgelegd aan een persoon die bij de politie bekend staat als openbare orde-verstoorder bij voetbalwedstrijden, maar geen privaatrechtelijk en/of strafrechtelijk stadionverbod heeft.

 

Afhankelijk van de

omschrijving en/of de

gevolgen

3 tot en met 24 mnd

Overtreding van de Wet op de identificatieplicht in het stadion

3 maanden

(1e keer voorwaardelijk)

-

Overtreding van de Wet op de identificatieplicht

rond het stadion (alleen in combinatie met een andere gedraging)

3 maanden

(1e keer voorwaardelijk)

-

Overig voetbalgerelateerd wangedrag, niet nader en/of afzonderlijk vermeld in deze richtlijn, waardoor het aanzien en/of het belang van het voetbal wordt geschaad

 

Afhankelijk van de

omschrijving en/of de

gevolgen

3 tot en met 36 mnd

3 tot 24 maanden

Opgeven van een valse naam

3 maanden

3 maanden

Overtreding van een Algemene Plaatselijke

Verordening (APV)

9 maanden

9 maanden

Poging tot brandstichting met geringe gevaarzetting

9 maanden

9 maanden

Niet voldoen aan een bevel of vordering van

personen die belast zijn met de kaartcontrole en/of het handhaven van de orde, waaronder politie en stewards

9 maanden

9 maanden

Valsheid in geschrift

9 maanden

9 maanden

Beledigen en/of kwetsen van personen

9 maanden

9 maanden

Diefstal of verduistering

9 maanden

9 maanden

Openbare dronkenschap in of rond het stadion

9 maanden

9 maanden

Geringe vernieling of beschadiging

9 maanden

9 maanden

Baldadigheid

 

Afhankelijk van het feit

en/of de gevolgen

9 tot en met 12 mnd

9 – 12 maanden

Provocatie

 

Afhankelijk van het feit

en/of de gevolgen

9 tot en met 12 mnd

9 – 12 maanden

Bezit en/of gebruik van (verboden) middelen als bedoeld in de Opiumwet en/of andere middelen die het bewustzijn en gedrag van een persoon ongunstig kunnen beïnvloeden

Handel cf de Opiumwet in en rond het stadion

Afhankelijk van het feit

en/of de gevolgen

9 tot en met 18 mnd

9 – 18 maanden

     

18 – 24 maanden

Gooien van voorwerpen en/of vloeistoffen

Afhankelijk van het feit

en/of de gevolgen

9 tot en met 36 mnd

9 – 24 maanden

Niet voldoen aan een verplichte combiregeling

12 maanden

12 maanden

Poging tot binnendringen van het stadion

12 maanden

12 maanden

Aanbieden/verkopen van toegangskaarten

18 maanden

18 maanden

Bezit en/of verkoop van illegale toegangskaarten

18 maanden

18 maanden

Opruiing

18 maanden

18 maanden

 

Brandstichting met geringe gevaarzetting

18 maanden

18 maanden

Wederspannigheid

18 maanden

18 maanden

Eenvoudige mishandeling

18 maanden

18 maanden

Openlijke geweldpleging tegen goederen

 

18 maanden

18 maanden

Bezit en/of voorhanden hebben en/of afsteken van vuurwerk

18 maanden

18 maanden

Overtreding landelijk stadionverbod

(buiten het stadion)

18 maanden

18 maanden

Overtreding van de Wet wapens en munitie

 

Afhankelijk van de

omschrijving en/of de gevolgen 18 tot en met 36 mnd

18 – 24 maanden

Voorbereidingshandeling (alleen voor feiten waarop volgens deze richtlijn minimaal 36 maanden staat)

Afhankelijk van het feit en/of de gevolgen 18 tot en met 36 mnd

18 – 24 maanden

(Ernstige) vernieling of beschadiging

24 maanden

24 maanden

Poging tot brandstichting met ernstige

Gevaarzetting

36 maanden

24 maanden

Poging zware mishandeling

36 maanden

24 maanden

Bedreiging

36 maanden

24 maanden

Huisvredebreuk/lokaalvredebreuk

36 maanden

24 maanden

Poging tot betreden van het (speel)veld

36 maanden

24 maanden

Overtreding landelijk/lokaal stadionverbod

(in het stadion)

36 maanden

24 maanden

Openlijke geweldpleging tegen personen

Afhankelijk van het feit en/of de gevolgen 36 tot en met 48 mnd

24 maanden

Binnendringen van het stadion met geweld

48 maanden

24 maanden

Betreden van het (speel)veld (erfvredebreuk)

60 maanden

24 maanden

Belediging groep c.q. verspreiding discriminatoire

uitlatingen

60 maanden

24 maanden

Vernieling met ernstige gevolgen

60 maanden

24 maanden

Bezit en/of voorhanden hebben en/of afsteken van

een vuurwerkbom

60 maanden

24 maanden

Mishandeling met zwaar lichamelijk letsel ten gevolge c.q. zware mishandeling

60 maanden

24 maanden

Brandstichting met ernstige gevaarzetting

60 maanden

24 maanden

Poging doodslag

60 maanden

24 maanden

Deelneming aan een aanval en/of een vechterij

60 maanden

24 maanden

Mishandeling met de dood ten gevolge

240 maanden

24 maanden

Doodslag

240 maanden

24 maanden

Deelneming aan aanval en/of vechterij met de dood ten gevolge

240 maanden

24 maanden

 

Maastricht 13 maart 2019

De burgemeester van Maastricht,

Namens deze,

Teammanager Veiligheid

M. Cornips

Bekendgemaakt VIAMaastricht: 28 maart 2019

Inwerkingtreding: 29 maart 2019

Hoofdstuk 3

DE BURGEMEESTER VAN MAASTRICHT,

BESLUIT:

vast te stellen de volgende “Beleidsregels handhaving seksinrichtingenbeleid (Hoofdstuk 3 APV)”:

1.Exploitatie zonder vereiste vergunning:

Artikel 1.1

Indien geconstateerd wordt dat zonder vereiste vergunning een seksinrichting geëxploiteerd wordt, en de exploitatie past niet binnen het seksinrichtingen-beleid, wordt door de politie van deze illegale situatie een rapport opgemaakt ten behoeve van de gemeente. Indien de exploitant ondanks een waarschuwing van de burgemeester blijft exploiteren zal door de politie proces-verbaal worden opgemaakt. Op grond hiervan zal de inrichting conform het bepaalde in artikel 3.2.4, eerste lid, onder b APV, voor onbepaalde tijd gesloten worden verklaard.

Artikel 1.2

In het geval dat de exploitatie zonder vereiste vergunning wel binnen het seksinrichtingenbeleid past wordt, op grond van een schriftelijke rapportage van de politie, betrokkene door de burgemeester aangezegd dat hij een vergunning dient aan te vragen bij een daarbij te stellen termijn. Tevens wordt aan hem medegedeeld dat exploitatie zonder vergunning niet mogelijk is.

Indien geen vergunning wordt aangevraagd binnen de gestelde termijn of indien op de aanvraag negatief wordt beslist, wordt de inrichting conform het bepaalde in artikel 3.2.4, eerste lid, onder b APV voor onbepaalde tijd gesloten indien de exploitatie wordt voortgezet.

Artikel 1.3

Indien de verleende vergunning aan een seksinrichting wordt ingetrokken en de exploitatie zonder de vereiste vergunning wordt voortgezet wordt de inrichting conform het bepaalde in artikel 3.2.4, eerste lid, onder b APV, voor onbepaalde tijd gesloten.

2.Exploitatie is in strijd met de vergunning:

Artikel 2.1

Indien de exploitant na het verkrijgen van de vergunning of de beheerder na zijn goedgekeurde aanstelling handelingen verricht in strijd met de gedragseisen zoals genoemd in artikel 3.2.2 APV zal de inrichting conform het bepaalde in artikel 3.2.4, eerste lid, onder b APV voor bepaalde tijd gesloten worden dan wel de vergunning conform het bepaalde in artikel 3.2.4a APV worden ingetrokken.

Artikel 2.2

Indien geconstateerd wordt dat de inrichting geopend is zonder dat de exploitant of de beheerder aanwezig is wordt dit schriftelijk gerapporteerd aan de burgemeester. Bij een eerste overtreding volgt een schriftelijke waarschuwing. Bij een tweede overtreding binnen een half jaar na de eerste overtreding volgt op grond van het bepaalde in artikel 3.2.4, eerste lid, onder b APV, een sluiting voor de duur van 2 weken. Bij een derde overtreding binnen een half jaar na de eerste overtreding wordt de vergunning conform het bepaalde in artikel 3.2.4a APV ingetrokken.

Artikel 2.3

Wanneer uit een schriftelijke rapportage van de politie blijkt dat de exploitant/beheerder nalatig is in het houden van toezicht dat in de inrichting geen prostitutie wordt uitgeoefend door personen in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde, wordt de exploitant schriftelijk gewaarschuwd door de burgemeester. Bij een tweede overtreding binnen twee jaar na de eerste overtreding zal de inrichting op grond van het bepaalde in artikel 3.2.4, eerste lid, onder b APV, voor de duur van één maand worden gesloten. Bij een derde overtreding binnen twee jaar na de eerste overtreding zal de vergunning conform het bepaalde in artikel 3.2.4a APV worden ingetrokken.

Artikel 2.4

Wanneer uit een schriftelijke rapportage van de politie blijkt dat de exploitant/beheerder geen toezicht houdt op het voorkomen van strafbare feiten zoals bepaald in artikel 3.2.5, lid 2 onder a zal afhankelijk van de ernst van de gepleegde strafbare feiten de exploitant schriftelijk gewaarschuwd worden, de inrichting voor bepaalde tijd gesloten (artikel 3.2.4, eerste lid, onder b APV) worden dan wel de vergunning worden ingetrokken (artikel.2.4a APV).

Artikel 2.5

Wanneer uit een schriftelijke rapportage blijkt dat een inrichting overlast veroorzaakt wordt de exploitant schriftelijk gewaarschuwd. Wordt binnen een half jaar na de waarschuwing wederom overlast geconstateerd zal de inrichting op grond van het bepaalde in artikel 3.2.4, eerste lid, onder b APV voor de duur van één maand gesloten worden. Indien binnen een jaar voor de derde keer overlast wordt veroorzaakt wordt de vergunning ingetrokken (artikel 3.2.4a APV).

Artikel 2.6

Indien de exploitatie van de inrichting in strijd met de vergunningsvoorschriften plaatsvindt wordt de exploitant eerst door de burgemeester schriftelijk gewaarschuwd. Bij een tweede overtreding binnen een half jaar na de eerste overtreding volgt op grond van het bepaalde in artikel 3.2.4, eerste lid, onder b APV een sluiting voor de duur van maximaal 3 maanden. Bij een derde overtreding binnen een half jaar na de eerste overtreding wordt de vergunning ingetrokken ( artikel 3.2.4a APV).

Artikel 2.7

Wanneer de exploitatie van de inrichting in strijd met de nadere regels als bedoeld in artikel 3.1.3. APV plaatsvindt wordt de exploitant eerst door de burgemeester schriftelijk gewaarschuwd. Bij een tweede overtreding binnen een half jaar na de eerste overtreding volgt op grond van het bepaalde in artikel 3.2.4, eerste lid, onder b APV een sluiting voor de duur van maximaal 3 maanden. Bij een derde overtreding binnen een jaar na de eerste overtreding wordt de vergunning ingetrokken (artikel 3.2.4a APV).

Maastricht, 12 september 2000

De Burgemeester van Maastricht,

Mr. Ph.J.I.M. Houben.

Gepubliceerd in de Maaspost d.d. 14 september 2000

Inwerkingtreding: 1 oktober 2000

Beleidsregels “Wat mag wel en wat mag niet tijdens een EK of WK voetbaltoernooi”

 

Om de twee jaar wordt afwisselend het Europees kampioenschap (EK) en Wereldkampioenschap (WK) voetbal gespeeld. Tijdens deze toernooien worden allerlei (buurt)activiteiten georganiseerd en woningen versierd. Ook de horeca speelt in op het EK en/of WK. Om alles goed en veilig te laten verlopen zijn er speciale richtlijnen die gelden tijdens de gehele duur van een dergelijk toernooi.

 

Straatversieringen

Versieringen in en over de straat zijn toegestaan mits er geen (brand)gevaarlijke situaties ontstaan. Voertuigen van hulpdiensten (Brandweer, Politie en GGD) mogen niet worden gehinderd. Er moet (vanaf de grond) een minimale hoogte van 4,50 meter worden vrijgehouden. De rijbaan dient vrij te zijn van obstakels.

 

Straatfeest

Als u een straatfeest wilt organiseren dient u dit vooraf te melden bij de gemeente Maastricht. Het feest moet van besloten aard zijn. Dat wil zeggen dat het niet voor iedereen toegankelijk is; alleen voor straat- en/of buurtbewoners. De voorwaarden vindt u op loket.gemeentemaastricht.nl via de zoekfunctie “straatfeest”.

 

Horeca

Horeca-exploitanten kunnen één tv of videoscherm (maximale beelddiagonaal van 140 cm. of 55”.) plaatsen om klanten in hun bedrijf of binnen de kaders van het terrasoppervlak, naar het voetbal te laten kijken. Hiervoor gelden de regels van de reguliere terrasexploitatie, waarbij het terras uitgestald blijft. U kunt volstaan met een melding per mail naar openbareruimte@maastricht.nl 

 

Het is niet toegestaan om het tv of videoscherm zo te plaatsen dat meer mensen dan die op uw eigen terras mee kunnen kijken. Ook het samenvoegen van terrassen is niet toegestaan. Bij twijfel kunt u contact opnemen met de gemeente Maastricht op telefoonnummer 14043.

 

Wanneer verstoring van de openbare orde of veiligheid wordt verwacht, of om overlast te voorkomen, kan het plaatsen van een tv of videoscherm worden geweigerd of stelt de gemeente aanvullende voorwaarden/beperkingen in het kader van de veiligheid.

 

Wanneer het terras niet regulier gebruikt wordt, dus anders dan hierboven is beschreven, is de terrasvergunning plus de melding NIET toereikend.

In het geval dat u uw terras anders wilt gaan inrichten (of niet wilt inrichten), statafels wilt gebruiken, buffetten/ tapinstallaties wilt gaan plaatsen binnen uw terraskaders, heeft u een aanvullende vergunning  nodig. Uw terras voldoet dan namelijk niet meer aan de voorwaarden van uw terrasvergunning (plus melding tv of videoscherm). Hier zal echter zeer terughoudend mee worden omgegaan en een beoordeling vindt plaats in het kader van veiligheid en openbare orde.

Geen evenementenvergunning / schermen

De gemeente Maastricht geeft tijdens een EK of WK voetbal geen aparte vergunningen voor evenementen af welke gerelateerd zijn aan het EK of WK voetbal. Openbare ruimtes (pleinen en vrije ruimtes in de stad) en private ruimtes, worden dus niet voor het bekijken van de wedstrijden vrijgegeven. Ook is het niet toegestaan binnen reeds aangevraagde dan wel verleende evenementenvergunningen schermen te plaatsen voor het uitzenden van een wedstrijd.

 

 Maastricht, 24 februari 2014

 

De Burgemeester van Maastricht,

 

O. Hoes

Burgemeester.

Bekendgemaakt: de Ster d.d. 14 maart 2014

In werking getreden: 14 maart 2014

 

Uitvoeringsbesluiten van Burgemeester en wethouders

Artikel 2.1.3.1.

BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN MAASTRICHT,

gelet op het bepaalde in artikel 2.1.3.1, eerste en tweede lid, van de Algemene Plaatselijke

Verordening voor de gemeente Maastricht;

BESLUITEN:

I.aan te wijzen als dagen en uren, gedurende welke, en als wegen of gedeelten van wegen, waarop

of waaraan het verboden is gedrukte of geschreven stukken of afbeeldingen onder publiek te

verspreiden dan wel openlijk aan te bieden, aan te bevelen of bekend te maken:

  • a.

    de maandagen tot en met de vrijdagen na 12.00 uur, zulks onverminderd het bepaalde onder b:

    • 1.

      de wegen:

Stationsplein, Spoorweglaan, Stationsstraat, Wycker Brugstraat, Wilhelminasingel, Akerstraat, Rechtstraat, Hoogbrugstraat, St. Servaasbrug, Maastrichter Brugstraat, Kesselskade, van Hasseltkade, Hoenderstraat, Wilhelminabrug, Stadhuisstraat, Gubbelstraat, Kleine Gracht,

Maastrichter Grachtstraat, Boschstraat, Markt, het Bat, Graanmarkt, Onze Lieve Vrouweplein, Bredestraat, Hondstraat, Maastrichter Heidenstraat, Minckelersstraat, Stokstraat, Plankstraat, Havenstraat, Maastrichter Smedenstraat, Kersenmarkt, Wolfstraat, Achter het Vleeshuis, Vijfharingenstraat, St. Amorsplein, Platielstraat, Kleine Staat, Muntstraat, Jodenstraat, Mariastraat, Grote Staat, Nieuwstraat, Spilstraat, Vrijthof, Helmstraat, Dominicanerplein, Dominicanerkerkstraat,

Grote Gracht, Brusselsestraat, Koningin Emmaplein,St. Annalaan, Calvariestraat, Kommel, Oude Tweebergenpoort, Keizer Karelplein, Statenstraat, Akersteenweg, Dorpstraat, Burgemeester

Cortenstraat, Ambyerstraat-Noord, Ambyerstraat-Zuid, Scharnerweg (incl. de spoorwegtunnel), Bergerstraat;

2. de wegen, welke uitkomen op de onder 1 genoemde wegen, over een afstand van 30 meter van die wegen;

b.de zaterdagen en zondagen, Nieuwjaarsdag, tweede Paasdag, Hemelvaartsdag, tweede Pinksterdag en de beide Kerstdagen, gedurende het gehele etmaal: alle openbare wegen binnen de

bebouwde kom als bedoeld in artikel 1, aanhef en sub C, van de Algemene Plaatselijke Verordening voor de gemeente Maastricht;

II. te bepalen dat dit besluit in werking treedt met ingang van de dag, volgende op die van haar

afkondiging.

Aldus vastgesteld op 3 oktober 1989.

Burgemeester en Wethouders van Maastricht,

De Secretaris,

Mr. Dr. A. Lutters.

De Burgemeester,

Mr. Ph. Houben.

Openbare kennisgeving: 31 oktober 1989.

Inwerkingtreding: 1 november 1989.

Artikel 2.1.4.2

Burgemeester en wethouders van Maastricht,

Overwegende:

 

dat bij meerdere ondernemers de behoefte bestaat commerciële diensten aan toeristen aan te bieden op de openbare weg met gebruikmaking van diverse vervoersmodaliteiten;

 

dat deze vormen van toeristisch vervoer een passend middel kunnen zijn om de aantrekkelijkheid van Maastricht als cultuurstad en toeristenstad te promoten;

 

dat de verkeersveiligheid of veiligheid van personen en goederen gewaarborgd moet zijn;

 

dat dit vervoer zo min mogelijk belasting oplevert voor het milieu;

 

dat de overlast door de gebruikers voorkomen of beperkt dient te worden;

 

dat dit vervoer rekening houdt met het verbeteren van de luchtkwaliteit in de binnenstad;

 

dat het wenselijk is slechts beperkt gebruik van toeristisch vervoer in Maastricht toe te staan;

 

dat ter regulering van deze vormen van “toeristisch vervoer” het wenselijk is beleid te ontwikkelen voor het aanbieden van commerciële diensten op de openbare weg;

 

gelet op artikel 2.1.4.2 van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Maastricht juncto art. 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht;

Besluiten:

 

I.   Vast te stellen de in bijlage opgenomen beleidsregels met betrekking tot het aanbieden van commerciële diensten op de openbare weg:

 

II.  Dit besluit treedt in werking de dag volgende op die van haar bekendmaking.

Aldus besloten door Burgemeester en Wethouders van Maastricht in hun vergadering van 18 oktober 2011.

 

De Secretaris,

Dhr. P. Buijtels.

 

De Burgemeester,

Dhr. O. Hoes.

 

 

 

Datum publicatie De Ster:  21 oktober 2011.

Datum publicatie Gemeenteblad: 24 oktober 2011 onder nummer C57-2011.

Datum inwerkingtreding: 25 oktober 2011.

 

[Klik hier om het document te downloaden]

Beleidsregels en criteria toeristisch vervoer 2011

Artikel 2.1.5.1.

BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN MAASTRICHT,

 

 

Gelezen het voorstel inzake de banierenparade Gemeente Maastricht, corr.nummer: 2011.60340;

 

Gelet op het besluit van de gemeenteraad van 14 december 2010 inzake de nota citybranding 2011-2015;

 

Gelet op artikel 2.1.5.1 van de APV;

 

Gelet op de in 1990 vastgestelde procedure inzake de vlaggenparade, welke in deze nota wordt overgenomen volgens bijlage 7 van genoemd voorstel, corr.nummer: 2011.60340;

 

Gezien de adviezen van de Welstandscommissie in de vergaderingen van 12 juli 2011 en 29 november 2011 inzake de evaluatie van de pilot TEFAF respectievelijk de imago versterkende citydressing voor de stad Maastricht;

 

 

BESLUIT vast te stellen de volgende beleidsregels:

 

 

Beleidsregels Banierenparade Gemeente Maastricht.

 

1.  De gemeente bepaalt bij welke imago- en beleidbepalende evenementen/activiteiten, waar vlaggen en/of banieren kunnen worden gehangen;

De in aanmerking komende evenementen/activiteiten worden jaarlijks op advies van het programmateam evenementen vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders in het Jaarprogramma Evenementen. Hierbij wordt gekeken naar de in de evaluatie genoemde criteria, te weten: zo terughoudend mogelijk,  zoveel als mogelijk verspreid door het jaar, evenement/activiteit met een exclusief/bijzonder karakter (passend binnen stadsvisie), betrekking hebbend op imago- en beleidsversterkende evenementen/activiteiten (als bedoeld in de raadsnota evenementenbeleid) met een economische spin-off, banieren/vlaggen van een goede kwaliteit, op de daarvoor door de gemeente aangewezen plekken, op de door de gemeente bepaalde manier (soort banieren/vlaggen).

2.  Alleen de gemeente kan dit de stad, haar inwoners, haar bezoekers en haar organisatoren aanbieden op de bruggen (Kennedybrug en Noorderbrug);

3.  Organisatoren van de jaarlijks door het college vastgestelde evenementen/activiteiten kunnen banieren respectievelijk vlaggen, passend binnen de daarvoor gestelde criteria, aanvragen en zelf bekostigen voor de rotondes langs de toegangswegen (bijlage 3) en de binnenstad. Betreffende organisatoren kunnen dit aanvragen bij VTH op basis van artikel 2.1.5.1 APV dan wel de herbevestigde procedure van de ‘vlaggenparade’ uit 1990) (zie bijlage 7);

4.  Maximaal 5 keer per jaar. Uitgangspunt: gedurende het evenement/de activiteit plus vijf dagen voorafgaand aan dit evenement/ deze activiteit, als aankondiging. Afhankelijk van de importantie/uitstraling van het evenement/ de activiteit kan deze voorperiode langer zijn, echter per keer niet langer dan netto 15 dagen (dus de dagen van ophangen en afhalen niet meegeteld). De mate van aankleding wordt vooraf door gemeente en organisator van het specifieke evenement bepaald (hier zijn dan 3 mogelijke locaties of combinaties daarvan mogelijk);

5.  Ten aanzien van het gestelde onder 4 geldt een hardheidsclausule: in uitzonderlijke gevallen kan het college hiervan afwijken, weliswaar passend binnen de gestelde criteria (zie punt 2).

6.  De toegestane grootte van de banieren wordt door de gemeente aangegeven (275 cm x 80 cm op de rotondes en bruggen);

7.  De vormgeving van de vlaggen/banieren wordt bij elk afzonderlijk evenement/activiteit vastgesteld volgens collegiaal advies tussen VTH, Ruimte (Ontwerp) en secretaris Welstandscommissie. Ingeval deze organisatieonderdelen er samen niet uitkomen, zal de Welstandscommissie om advies worden gevraagd.

 

Inwerkingtreding

 

Dit besluit treedt in werking op de dag na publicatie in het Gemeenteblad.

 

 

 

 

 

Aldus besloten door Burgemeester en Wethouders van Maastricht in hun vergadering van 20 december 2011.

 

De Secretaris,

Dhr. P. Buijtels.

 

De Burgemeester,

Dhr. O. Hoes.

 

 

 

 

 

Datum publicatie De Ster:                         24 februari 2012.

Datum publicatie Gemeenteblad:                                           27 februari 2012 onder nummer C8-2012.

Datum inwerkingtreding:                                   28 februari 2012.

Artikel 2.1.5.1, lid 2 sub h.

Algemene regels vergunningvrij plaatsen

Uitvoeringsplan Laadinfrastructuur Maastricht 2016

Dit uitvoeringsplan is gebaseerd op het model voor beleidsregels oplaadinfrastructuur elektrische voertuigen Limburg, dat in 2015 is opgesteld onder penvoering van de gemeente Maastricht in samenwerking met de provincie Limburg, de Zuid-Limburgse gemeenten, Rijksdienst voor Ondernemend Nederland en Fier Automotive. Later hebben de gemeenten van Midden en Noord Limburg zich aangesloten bij het beleidskader.

De samenwerking heeft geresulteerd in een uitvoeringsplan dat een toetsingskader en een strategische kaart bevat, ter ondersteuning van de uitvoering van het beleid.

Maastrichts Energieakkoord

In de kaderbrief 2015 is het Lokaal (Maastrichts) Energie Akkoord gepresenteerd als uitwerking van de duurzaamheidsambitie uit het Coalitie-akkoord 2014-2018. Duurzame mobiliteit is daarin 1 van de actielijnen. Laadinfrastructuur is een van de 3 genoemde projecten binnen deze actielijn. Hierin wordt als actie gemeld: realisering van complete laadinfrastructuur voor de lokale EV markt in 2016.

Actielijn Duurzame mobiliteit

Met duurzame mobiliteit wordt mobiliteit bedoeld, die

  • 1.

    de CO2 uitstoot, luchtverontreiniging, geluidhinder en stank vermindert;

  • 2.

    bijdraagt aan een aantrekkelijke stad om te wonen, werken en te verblijven;

  • 3.

    een hoogwaardig stedelijk ontwerp bevordert.

Randvoorwaarden daarbij zijn dat duurzame mobiliteit verkeersveilig is en de bereikbaarheid in en buiten Maastricht niet in gevaar brengt.

 

Elektrische voertuigen

De gemeente wil in het kader van duurzaamheid en vermindering van de luchtvervuiling, de uitstoot van lokale emissies alsmede ook van CO2 uitstoot reduceren, door middel van het stimuleren van zero emissie mobiliteit en meer in het bijzonder van het elektrisch rijden.

 

Elektrisch rijden is zeker voor personenvervoer een relevant en aantrekkelijk toekomst perspectief. De lokale emissie van fijn stof en stikstofoxiden is bij elektrisch vervoer nihil. Dat betekent dat de bijdrage aan de verbetering van de luchtkwaliteit in de stad potentieel groot is. Ook de emissie van CO2, verantwoordelijk voor het klimaateffect, daalt aanzienlijk met ieder elektrisch voertuig , dat een brandstofmotor aangedreven auto vervangt.

 Gezien de grote potenties van elektrisch rijden zijn de Nederlandse doelstellingen m.b.t. elektrisch rijden daarom ook ambitieus. In het SER energieakkoord van september 2013 is de doelstelling opgenomen de mobiliteitsgerelateerde CO2-emissies in 2030 met 17% verlaagd te hebben ten opzichte van 1990 en zelfsmet 60% te verlagen in 2050. Via een ingroeimodel moeten vanaf 2035 alle nieuw verkochte personenauto’s in staat zijn om CO2-emissievrij te rijden; in 2050 geldt dit voor alle personenauto’s.

Het SER-energieakkoord is richtinggevend voor onze klimaatdoelstellingen t.a.v. duurzame mobiliteit.

Laadinfrastructuur voor elektrische voertuigen

Om gebruik van elektrische auto’s te stimuleren is, is het nodig de aanschaf van elektrische auto’s aantrekkelijk te maken, door fiscaal financiële maatregelen. Dit is een verantwoordelijkheid van het Rijk. Maar anderzijds is een goede oplaadinfrastructuur noodzakelijk. Hier hebben met name gemeenten een rol en verantwoordelijkheid.

Het streven is hierbij wel dat de overheid op termijn een afnemende rol heeft en dat er een toenemende rol voor marktpartijen zal zijn naar uiteindelijk een volledig volwassen markt voor laadinfra. De stimulerende rol van de overheid zal dan meer een faciliterende en uiteindelijk regulerende rol zijn (het reguleren van het gebruik van de openbare ruimte).

In 2012 is in samenwerking met de landelijke stichting E-Laad, een samenwerkingsverband van de Nederlandse netwerkbeheerders, gestart met het plaatsen van laadpalen in Maastricht. Die samenwerking heeft geresulteerd in het plaatsen van 10 laadpalen voor elektrische auto’s met 17 parkeervakken in de openbare ruimte in Maastricht. De stichting E-Laad heeft echter eind 2012 laten weten geen nieuwe aanvragen meer te kunnen honoreren. Uitbouw van de laadinfrastructuur voor elektrische auto's kon dus niet meer binnen deze overeenkomst plaatsvinden.

Sindsdien is vorm gegeven aan samenwerking op Zuid Limburgs niveau om te komen tot een complete laadinfrastructuur in de regio. Gezien de intensieve woon-werk en sociaal recreatieve verkeersbewegingen door de hele regio is een visie op regio niveau effectiever dan een visie en aanpak per gemeente. In samenwerking met de gemeenten van, en met de provincie Limburg en het rijk (Rijksdienst voor Ondernemend Nederland) is daarom begin 2014 een beleidsinventarisatie gestart. Later heeft zich ook de gehele Parkstad aangesloten. Hiermee hebben we een keuze kunnen maken voor een adequate laadinfrastructuur in Maastricht en Zuid Limburg

Strategie

Het doel van het realiseren van de laadinfrastructuur is om potentiële gebruikers van elektrische voertuigen het vertrouwen te geven dat er altijd voldoende laadmogelijkheden zijn. Niet alleen een structuur met een duidelijke strategie op locatiekeuzes, maar ook in het soort laadpaal. De mogelijke keuzes op locatie en soort laadpaal worden ondersteund door de strategische kaart.

Uitvoeringskader

De gemeente streeft naar

  • 1.

    minimale dekking, waarbij EV-rijders in staat zijn tot laden op een redelijke afstand nabij huis of bij de werkplek;

  • 2.

    het optimaal faciliteren van EV-rijders in Maastricht,

 

Hierbij zijn een aantal uitgangspunten van belang, om zo snel mogelijk gezond te kunnen exploiteren:

  • 1.

    Een vraaggestuurde markt: met een vaste gebruiker van de laaddiensten die voor een gegarandeerde kWh afname zorgt

  • 2.

    Kostenefficiëntie: alleen publiek laden als er geen private mogelijkheid is.

  • 3.

    Beschikbaarheid: als een EV-rijder structureel niet terecht kan bij een laadobject moet beter gehandhaafd worden of dient een laadobject bijgeplaatst te worden.

 

Laad ladder

Er bestaan verschillende standaard situaties waarin wordt geladen: de zogenaamde laadprofielen.  Vanwege het effectiviteitsaspect van deze verschillende profielen, heeft de gemeente de volgende ´Laad ladder´ opgesteld: Een soort voorkeursvolgorde van verschillende laadprofielen.

 

  • 1.

    Privaat laden; In de ladder wordt de voorkeur gegeven aan een private laadpaal of voorziening, vanwege de lage kosten, het niet hoeven gebruiken van de openbare ruimte  en geen overheidsbemoeienis.

  • 2.

    Semi-publiek laden; Indien privaat laden niet mogelijk is, is semi-publiek laden een alternatief. Laadpalen of voorzieningen bevinden zich in dat geval op privaat terrein, dat publiek toegankelijk is voor opladen. De kosten zijn laag, een positieve business case is mogelijk te realiseren. De bedrijven of organisaties op wiens terrein dit mogelijk zou is worden in dit plan stakeholders genoemd.

  • 3.

    Publiek laden; Onderaan de ‘ladder van laden’ staat het laden bij publieke laadpalen. Indien voorgaande varianten niet mogelijk zijn, kan worden overgegaan tot installatie van een publieke laadpaal, waarbij de laaddienst voor iedereen 24 uur per dag toegankelijk is.

 

Het besluit over de situatie die aan de orde is wordt genomen tijdens een aanvraagprocedure, waarbij de aanvraag wordt getoetst op de volgende factoren. Deels zijn deze factoren vast gelegd op de strategische kaart, te weten:

 

  • 1.

    Het adres van de aanvrager;

  • 2.

    Het type wijk

  • 3.

    De mogelijkheden tot laden op privé terrein;

  • 4.

    De huidige laadinfrastructuur in nabije omgeving (binnen loopafstand van ca. 300 meter);

  • 5.

    Lopende aanvragen voor laadinfrastructuur in de nabije omgeving (binnen loopafstand van ca. 300 meter, mogelijkheid tot clustering);

  • 6.

    Publiek toegankelijke parkeergelegenheden in nabije omgeving (binnen loopafstand van ca. 300 meter bij stakeholders, mogelijkheid tot clustering);

  • 7.

    Publieke toegankelijkheid van privé terrein (binnen loopafstand van ca. 300 meter, bij stakeholder aanvragen, mogelijkheid tot clustering).

  • 8.

    De parkeerdruk direct nabij de laadpaal (< 80 %);

  • 9.

    Het gebruik van een bestaand parkeervak / bestaande parkeervakken;

  • 10.

    De belemmering en veiligheid van verkeer (auto, fiets, voetganger, rolstoel etc.);

  • 11.

    De belemmering ten aanzien van ander straatmeubilair of (openbaar) groen;

  • 12.

    Het straatbeeld (past de laadpaal en/of andere oplaadinfrastructuur in het straatbeeld);

  • 13.

    Eventueel geplande reconstructies of andere infrastructurele ontwikkelingen;

  • 14.

    De vindbaarheid en zichtbaarheid van de eventuele laadpaal en/of andere oplaadinfrastructuur.

  • 15.

    Specifieke locatiesituatie elektriciteitsnetwerk (de capaciteit en eventuele andere gebruikers). Coördinerende rol voor EVnetNL.

 Iedere aanvraag wordt op basis van deze factoren getoetst. De verschillende profielen zijn nader uitgewerkt in de bijlage 1. Hiervoor dient onder andere de strategische kaart (bijlage 3). Deze kaart geeft een geografisch overzicht met daarin o.a. de socio-economische data, huidige laadinfrastructuur, verwachte laadbehoefte, potentiele laadlocaties bij stakeholders etc. Op basis van de kaart kunnen locaties benoemd worden waarvoor al een verkeersbesluit is genomen om de locaties voor te bereiden op plaatsing van laadpalen.

Rol en verantwoordelijkheden gemeente versus rol aanbieder

De uitvoering van het realiseren van laadpalen wordt in handen gelegd van een aanbiedende partij. De wijze waarop de aanbieder dit zal doen, de rol ten opzichte van gemeente en aanvrager en de verantwoordelijkheden worden vastgelegd in een overeenkomst.

Die overeenkomst zal worden afgesloten tussen de gemeente Maastricht en de aanbieder (fase 1) en later tussen de provincie Brabant en de gemeente Maastricht zodra de provincie Brabant een opdracht verleent aan een aanbieder (fase 2).

De overeenkomst ziet onder meer op de wijze waarop aanvragen om laadpalen procedureel worden behandeld en inhoudelijk worden getoetst, op het beheer en onderhoud van de laadpalen en op de eigendoms- en aansprakelijkheidsverhoudingen. De overeenkomst zal in ieder geval een geldigheidsduur van 10 jaar hebben. Dit plan dient als toetsingskader voor het beoordelen van de aanvragen voor een laadpaal.

Fase 1 is voorzien voor het jaar 2016 en fase 2 voor de periode 2017 t/m 2019.

Green Deal

Op 9 juni 2015 is een Green Deal Openbaar Toegankelijke Elektrische Laadinfrastructuur in werking getreden die de verdere ontwikkeling van openbaar toegankelijke laadinfrastructuur beoogt te stimuleren. Samen met de provincie Limburg en de Provincie Brabant zullen we vanuit deze green deal medefinanciering voor de verdere uitrol van publieke laadinfrastructuur organiseren;

Deze samenwerking zien we tevens als een basis voor publieke laadinfrastructuur ook op langere termijn. Enerzijds door de ontwikkeling van de laadinfrastructuur op de lange termijn bij te kunnen buigen, anderzijds verbreden van de korte termijn strategie door innovaties in de vorm van lokaal opgewekte duurzame energie en slim laden van elektrische voertuigen. Kortom voor het faciliteren van de energietransitie.

Verkeersbesluit

Voor het bestemmen van een parkeervak voor het opladen van elektrische voertuigen is een Verkeersbesluit nodig. We zullen zoveel mogelijk streven naar clustering van laadpalen op locaties die zich goed lenen voor laden, gezien de ligging in de wijk en de parkeersituatie ter plekke en de onderlinge nabijheid van andere aanvragers. De meest logische locaties zullen op basis van de strategische kaart al worden benoemd als laadlocaties in een Verkeersbesluit. Daarnaast blijft het altijd mogelijk een individueel Verkeersbesluit te nemen op een aanvraag voor een locatie die niet vooraf door ons is benoemd, maar wel aan de voorwaarden voldoet.

Fiscaal parkeer regime

In 2014 is door de gemeente besloten om bestaande rijders van elektrische auto’s te faciliteren door hen tijdens het laden vrij te stellen van parkeerbelasting en de parkeerduur van 2 uur te verlengen naar 4 uur. Dit is besloten omdat er nog geen nieuwe laadpalen geplaatst konden worden en E-rijders  in het centrum alleen gebruik konden maken van betaalde parkeerplaatsen voor het opladen van elektrische auto’s. Omdat er nu sprake is van een plan waarbinnen de laadinfrastructuur sterk kan worden uitgebreid is het niet langer nodig de huidige gebruikers nog langer te compenseren. Daarom zal het besluit van juli 2014 op 1 augustus 2016 worden ingetrokken. Dat betekent dat vanaf 1 augustus 2016 voor een parkeervak waar kan worden opgeladen altijd het parkeerregime geldt dat ook voor de hele parkeersectie geldt waarin de parkeervakken zijn gelegen, zoals bijvoorbeeld vergunningparkeren of betaald parkeren.

APV

Het is verboden om zonder vergunning van de gemeente de weg of een weggedeelte anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan (APV art. 2.1.5.1). Uitgezonderd zijn door de gemeente aangewezen gevallen, mits de algemene regel worden nageleefd (APV art. 2.1.5.1.lid 2 onder h). Het besluit waarmee dit uitvoeringsplan wordt vastgesteld behelst tevens het besluit dat dit plan fungeert als de door de gemeente aangewezen gevallen. Daarmee wordt voorkomen dat voor iedere aanvraag een afzonderlijke vergunning in het kader van de APV moet worden verleend. Tevens worden de voorwaarden voor het realiseren van een laadpaal ook in de overeenkomst opgenomen, conform dit uitvoeringsplan. Ook daarmee is geborgd dat dit gebeurt met oog voor de veiligheid en gemeentelijke eisen voor de openbare ruimte.

Precariobelasting

Het gebruik van de grond zal worden geregeld in de overeenkomst. De grond van de oplaadlocatie (laadpaal) wordt (om niet) in gebruik gegeven aan de infraprovider (de aanbieder en beheerder) van laadpalen. Omdat de grond daarmee niet openbaar is, is precarioheffing niet aan de orde.

Omgevingsvergunning

In artikel 2.2 van het Besluit Omgevingsrecht wordt verwezen naar een bijlage waarin zaken staan opgenomen waarvoor geen vergunning nodig is. Bijlage 2, artikel 18 is hierbij relevant. Hierin is voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde een uitzondering gemaakt voor het opladen van accu’s van voertuigen. Op basis van dit artikel is dus geen omgevingsvergunning nodig.

Verlengde private aansluiting (VPA)

In een landelijke pilot is de mogelijkheid onderzocht van een laadsituatie waarbij in de openbare ruimte wordt geparkeerd en de laadpaal in de openbare ruimte is geplaatst, maar waarbij de stroomvoorziening is aangesloten op de meterkast van de particulier. Dit is een situatie die wenselijk zou kunnen zijn indien eigen terrein (erf of oprit) ontbreekt of te klein is. Bijkomend voordeel is de lage stroomprijs voor de gebruiker.

Echter er zijn nog een aantal nadelen en onzekerheden aan verbonden.

Belangrijkste onzekerheid is dat laadpunten in de publieke ruimte door

natrekking eigendom van de gemeente zijn, tenzij dit geregeld wordt door middel van opstal

of erfpacht. De gemeente blijft in het geval van een VPA echter de ogenschijnlijke

‘bezitter’, en daarmee ook de aansprakelijke partij. De gevolgen van die

aansprakelijkheid kan een gemeente middels een private overeenkomst (modelcontract)

grotendeels bij de aanvrager van het VPA neerleggen, maar niet geheel.

Het heeft derhalve onze voorkeur dat de laadpaal altijd wordt aangesloten op het elektriciteitsnet in de openbare ruimte. Voor de gebruiker betekent dit dat weliswaar een hoger stroomtarief aan de orde is, hoewel door de Europese aanbesteding binnen het kader van de Green deal een scherp tarief kan worden gehanteerd. Bovendien vervallen voor de gebruiker de investeringskosten in de laadpaal zelf. Voor deze gebruikers bestaat de mogelijkheid om gewoon een laadpaal in de openbare ruimte aan te vragen. Waarbij de keuze van de locatie bij de gemeente komt te liggen, zodat meer sturing op de kwaliteit van de openbare ruimte mogelijk is en meer rekening met andere gebruikers kan worden gehouden.

Derhalve zullen wij geen APV vergunning verlenen voor het realiseren van verlengde private aansluitingen.

Kabels over trottoir

Het zelfde geldt voor situaties waarbij vanuit huis of bedrijfsvestiging wordt geladen, maar dan zonder laadpaal in de openbare ruimte. Hierbij lopen dan de kabels over de openbare weg of trottoir. Om risico’s uit te sluiten, zal de gemeente deze oplossing niet toestaan op basis van de APV.

Bovendien bestaat er geen noodzaak meer voor dergelijke oplossingen omdat dit uitvoeringsplan een goede en betaalbare laadpaal kan bieden via een aanvraagprocedure bij de infraprovider, waarmee de gemeente een overeenkomst heeft.

Bijlage 1 Omschrijving laadprofielen volgens de laadladder

Laadinfrastructuur  op privé terrein

  • 1.

    Een aanvrager die kan parkeren en laden op eigen terrein zal geen aanvraag kunnen doen voor een laadpaal in de openbare ruimte. Deze zal dus een  

  • 2.

    De eigenaar van de laadinfrastructuur is vrij om te bepalen of deze ook ter beschikking wordt gesteld aan andere EV-rijders. Alleen door erkende installateurs geïnstalleerde officiële laadpunten komen in aanmerking voor openbaar beschikbaar stellen en zijn zichtbaar op de strategische kaart.  

  • 3.

    De gemeente zal aangeven dat opladen op privé terrein de enige mogelijkheid is. Hierdoor is het niet nodig om een laadpaal te plaatsen in de publieke ruimte of aan te sluiten op het openbare elektriciteits netwerk. 

  • 4.

    De gemeente beveelt het gebruik van groene stroom aan voor

Laadinfrastructuur op publiek toegankelijke ruimte

 

Afhankelijk van de gegevens van de aanvraag , kan de keuze worden gemaakt voor een laadpaal op publiek openbaar terrein.

 

Zijn er meerdere aanvragen in de nabije omgeving, of is er een verwachting dat er in het desbetreffende gebied meerdere aanvragen kunnen komen, dan zal de mogelijkheid tot clustering van de laadpunten worden onderzocht om te komen tot een geschikte centrale locatie. Daarbij valt te denken aan een strategische locatie waarbij uitbreiding van laadpunten gemakkelijk te realiseren is. Dit kan zowel op publiek terrein alsmede op privaat terrein van een stakeholder.

 

Er zijn twee scenario’s voor laadinfrastructuur in publiek toegankelijk terrein. Een publiek toegankelijk privaat terrein en een publiek toegankelijke openbaar terrein. Bij de aanvraag van EV-rijder(s) voor een laadpaal in de publieke ruimte, worden beide mogelijkheden onderzocht. Deze twee scenario’s worden in de onderstaande artikelen toegelicht.

1. Een publiek toegankelijke parkeerplek op privaat terrein met laadpunt

Eigenaren en beheerders van publiek toegankelijke parkeerplekken, zoals horeca- en recreatieondernemers, parkeerterreinen en -garages en bedrijventerreinen, kunnen laadpunten plaatsen die publiek toegankelijk zijn. Deze partijen worden gezien als potentiële stakeholders voor laadinfrastructuur. De grote stakeholders zijn aangegeven op de strategische kaart.

Aanvraag stakeholder

Wanneer een stakeholder overweegt een laadpunt te realiseren moedigt de gemeente het aan dat het desbetreffende laadpunt openbaar wordt gesteld. De gemeente zal in dat geval een ondersteunende rol vervullen.

Aanvraag EV-rijder(s) / strategische locaties

Bij een of meerdere aanvragen van EV-rijders of door de gemeente geïdentificeerde strategische locaties worden de mogelijkheden tot het realiseren van een laadpunt op privaat terrein van stakeholders onderzocht. De gemeente zal contact opnemen met de stakeholder en de mogelijkheden tot het realiseren van een laadpunt bespreken. Wanneer de stakeholder besluit een laadpaal te installeren en openbaar te stellen, zal de gemeente een ondersteunende rol vervullen.

Ondersteunende rol vanuit gemeente

De gemeente heeft een ondersteunende rol in het scenario van publiek toegankelijke laadpunten op privaat terrein bij een stakeholder.

De ondersteuning zal in de praktijk plaatsvinden door de realisatie van de laadpaal te laten plaatsvinden door de infraprovider met wie de gemeente een overeenkomst heeft afgesloten. Hierbij kan gebruik worden gemaakt van de aanvraagprocedure via de infraprovider.

Aansprakelijkheid

De infraprovider van de laadinfrastructuur is aansprakelijk voor alle schade die door het gebruik van de laadpaal en/of andere oplaadinfrastructuur of anderszins aan derden wordt veroorzaakt. De gemeente is op geen enkele manier aansprakelijk voor eventuele schade die door de laadpaal en/of andere infrastructuur is veroorzaakt. De beheerder vrijwaart hiervoor de gemeente.

Openbaarheid laadpaal/infrastructuur

De laadpaal en/of andere oplaadinfrastructuur is 24 uur per dag en 7 dagen per week openbaar toegankelijk, in die zin dat deze voor iedereen te gebruiken is voor het opladen van zijn / haar elektrische voertuig. De beheerder zorgt voor zoveel mogelijk actuele informatie richting het publiek over de aanwezigheid en beschikbaarheid van het oplaadpunt.

Marktconform tarief

De stakeholder mag de laadpaal financieel exploiteren door deze tegen een financiële vergoeding aan te bieden aan derden. Echter de gemeente stelt de eis dat dit maximaal tegen een marktconform tarief wordt aangeboden.

2. Een openbare parkeerplek en publiektoegankelijk laadpunt in de openbare ruimte

EV-rijders die geen mogelijkheid hebben om te laden met één van de hiervoor beschreven oplossingsrichtingen zijn aangewezen op de publiektoegankelijke laadpunten in de openbare ruimte. Het plaatsen, beheer en onderhoud van de laadpalen is in handen van infraproviders. Deze infraproviders sluiten een overeenkomst af met de gemeente, waarbij aanvragen aan dit plan worden getoetst..

Rol infraprovider

Wanneer een strategische locatie in de openbare ruimte wordt geïdentificeerd, en door de gemeente is geaccordeerd, dan zal de infraprovider het initiatief nemen om laadinfrastructuur te realiseren waarbij de infraprovider de betreffende laadinfrastructuur zal plaatsen, exploiteren, beheren en onderhouden.

De gemeente zal dan een verkeersbesluit nemen tot het aanwijzen van parkeerplaatsen voor het opladen van elektrische voertuigen.

Financiële bijdrage gemeente:

De gemeente zal financiële ondersteuning bieden aan de laadpaal wanneer er een combinatie gemaakt zal worden met de Green Deal ‘Openbaar Toegankelijke Elektrische Laadinfrastructuur’, waarbij het Rijk, de provincie Limburg en Enexis tevens een financiële bijdrage zal leveren.

In de periode waarin geen sprake is van een Green Deal draagt de gemeente de kosten voor de inrichting van de parkeervakken door het plaatsen van een verkeersbord en een stempel in het parkeervak.

Bereikbaarheid

De infraprovider van laadinfrastructuur van de laadpaal en/of andere oplaadinfrastructuur is 24 uur per dag en 7 dagen per week bereikbaar voor EV-rijders, hulpdiensten en gemeenten in het geval van vragen, storingen en calamiteiten. De telefoonnummers van de storingsdienst en de helpdesk zijn vermeld op de laadpaal/-infrastructuur.

Handhaving

De gemeente zal , binnen de grenzen van haar competentie, zorgdragen voor toezicht en parkeerbeheer volgens het op de betreffende oplaadlocatie geldende fiscale regime. Daarnaast zal de gemeente bevorderen dat andere toezichthoudende, beherende en handhavende instanties op een constructieve wijze reageren indien er op een niet correcte wijze gebruik gemaakt wordt van een oplaadlocatie.

Openbaarheid laadpaal/infrastructuur

De laadpaal en/of andere oplaadinfrastructuur is 24 uur per dag en 7 dagen per week openbaar toegankelijk, in die zin dat deze voor iedereen te gebruiken is voor het opladen van zijn / haar elektrische voertuig. De beheerder zorgt voor zoveel mogelijk actuele informatie richting het publiek over de aanwezigheid en beschikbaarheid van het oplaadpunt.

Betaald parkeren/vergunninghouders/blauwe zone

In gebieden waar betaald parkeren of vergunninghouders parkeren is ingevoerd of waar een maximale parkeerduur (blauwe zone) of enige andere restrictie geldt, geldt deze restrictie onverminderd ook voor de oplaadvakken, tenzij anders vermeld.

Intrekken/wijzigen van vergunning en verkeersbesluit

Indien de infraprovider van de laadpaal en/of andere oplaadinfrastructuur zich niet houdt aan de regels uit het uitvoeringsplan, wordt daarmee niet voldoen aan de regels die zijn verbonden aan de APV, deze situatie geldt dan als niet vergund. De gemeente kan in dat geval ook het verkeersbesluit, waarbij de parkeerplaatsen voor het opladen van elektrische voertuigen zijn aangewezen, intrekken.

De gemeente kan de vergunning en/of het verkeersbesluit tevens intrekken, wanneer er in de praktijk niet of nauwelijks gebruik wordt gemaakt van de laadpaal en/of oplaadinfrastructuur. Het is niet gewenst dat daardoor een of meerdere parkeerplaatsen (nagenoeg) geheel onbenut blijven. In deze gevallen heeft de aanbieder het recht en de plicht de laadpaal en/of andere oplaadinfrastructuur binnen een door de gemeente aan te geven termijn te verwijderen. De hiermee samenhangende kosten zijn voor de rekening van de gemeente.

De gemeente kan de vergunning ook wijzigen of intrekken, indien er een wegreconstructie plaatsvindt als gevolg waarvan de aangewezen parkeerplaatsen zullen verdwijnen. In dat geval zal de gemeente samen met de beheerder bezien of er een alternatieve locatie voor een laadpaal en/of andere oplaadinfrastructuur met bijbehorende parkeerplaats(en) in de directe nabijheid mogelijk is. Verplaatsingskosten hiervoor zijn voor rekening van de gemeente.

Informatie over gebruik oplaadinfrastructuur

De infraprovider van een laadpaal en/of oplaadinfrastructuur geeft op verzoek van de gemeente inzicht in het feitelijke gebruik hiervan op kwartaal niveau.

Bijzondere omstandigheden

De gemeente beseft dat de ontwikkelingen op het gebied van elektrisch rijden en laadinfrastructuur nieuw en nog volop in ontwikkeling zijn. Met dit uitvoeringsplan wil de gemeente duidelijkheid verschaffen over de voorwaarden, criteria en condities die van toepassing zijn op het realiseren van laadpalen en/of andere oplaadinfrastructuur in de gemeente. In specifieke, bijzondere of onvoorziene omstandigheden kan de gemeente besluiten van deze regels af te wijken.

Aansprakelijkheid

De infraprovider van de laadinfrastructuur is aansprakelijk voor alle schade die door het gebruik van de laadpaal en/of andere oplaadinfrastructuur of anderszins aan derden wordt veroorzaakt. De gemeente is op geen enkele manier aansprakelijk voor eventuele schade die aan en door de laadpaal en/of andere infrastructuur is veroorzaakt. De beheerder vrijwaart hiervoor de gemeente.

Bijlage 2

Begripsbepalingen en definities

In dit uitvoeringsplan wordt verstaan onder:

  • a.

    elektrisch motorvoertuig: een motorvoertuig als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel c, van de Wegenverkeerswet 1994, dat bij de RDW staat geregistreerd als auto en geheel of gedeeltelijk door een elektromotor wordt aangedreven waarvoor de elektrische energie geleverd wordt door een batterij en waarvan de batterij (mede) kan worden opgeladen door middel van een voorziening buiten het voertuig;

  • b.

    oplaadinfrastructuur: het geheel van oplaadsystemen op basis van stekker aansluitingen, palen, aansluitingen op het elektriciteitsnet en andere voorzieningen in de openbare ruimte op of aan de weg, bestemd voor het opladen van elektrische voertuigen;

  • c.

    laadpaal: een oplaadobject met een aansluiting voor het opladen van elektrische voertuigen. De term laadpaal wordt gebruikt als verzamelnaam voor alle vormen van oplaadunits, en kan betreffen een laadpaal, een laadunit die aan muur en/of paal gehangen kan worden (wallbox) en eventuele andere vormen;

  • d.

    oplaadpunt: een aansluiting voor een stekker waar een elektrische auto opgeladen kan worden. Een laadpaal kan meerdere oplaadpunten hebben;

  • e.

    laadkabel: een kabel, in gebruik of in eigendom bij de EV-rijder, benodigd om de EV op te laden door deze aan te sluiten op een oplaadpunt;

     

  • f.

    strategische kaart: een geografisch overzicht met daarop zichtbaar de verschillende factoren die van invloed zijn op de keuze per locatie voor het soort oplaadinfrastructuur dat op die specifieke plek het meest aan te bevelen is. In de strategische kaart worden onder andere als factoren meegenomen: de socio-economische huishoudens klasse, huishouddichtheid, (succes van) huidige openbaar beschikbare laadinfrastructuur en (potentiële) stakeholders;

  • g.

    aanvrager: Een aanvrager kan een particulier of een (publieke of private) stakeholder zijn, met interesse in een laadpaal. Een aanvrager dient een aanvraag in voor een laadpaal bij de gemeente;

  • h.

    VPA: Verlengde Privé Aansluiting. Een oplaadpunt op openbaar terrein waarbij de aanschaf, installatie, bekostiging en beheer vallen onder de verantwoording van een privé persoon.

  • i.

    stakeholder:

  • 1.

    een bedrijf en/of organisatie, gevestigd in de gemeente, met publiektoegankelijke parkeerplaatsen op privé terrein. Hierbij valt te denken aan bedrijven/organisaties in de recreatie sector (woonboulevard, winkelcentra, autoboulevard, pretparken, horeca, etc.), parkeergarages/terreinen en werkgevers (ziekenhuizen, scholen/universiteiten, etc.)

  • 2.

    een overheidsinstantie zoals de gemeente die openbare laadpunten wil realiseren in de openbare ruimte of op eigen locaties (zoals bij gemeentehuis)

  • j.

    EV-rijder: een particulier die eigenaar en/of bezitter is van een elektrisch voertuig en een laadpas die op een oplaadlocatie zijn of haar elektrische auto wil opladen en woonachtig en/of werkzaam is in de gemeente of bezoeker is van deze gemeente;

  • k.

    netbeheerder: de partij die is berust met de wettelijke taak voor het beheer en onderhoud van het elektriciteitsnet, evenals het verzorgen van nieuwe aansluitingen op het elektriciteitsnet;

  • l.

    serviceprovider: aanbieder van laaddiensten aan gebruikers (zoals de uitgifte van laadpassen);

  • m.

    infraprovider: de infraprovider is exploitant en eigenaar van laadpalen die verantwoordelijk is voor beheer en onderhoud en het oplossen van storingen en klachten.

 

Bijlage 3 Strategische kaart - laadinfrastructuur

Bekend gemaaktin 1Maastricht: d.d. 28 juli 2016

Inwerkinggetreden: d.d. 29 juli 2016

Algemene regels voor vergunningvrij tijdelijk plaatsen van containers en steigers buiten het centrum op, aan of boven de weg

Op grond van artikel 2.1.5.1, lid 1 van de Algemene Plaatselijke Verordening Maastricht 2006 (APV) is het verboden voorwerpen of stoffen op, aan of boven de openbare weg te plaatsen zonder een vergunning van het college. Hiertoe behoort onder meer het plaatsen van een container of steiger.

Op basis van artikel 2.1.5.1, lid 2 sub h APV heeft het college van burgemeester en wethouders de bevoegdheid om in een beleidsregel gevallen aan te wijzen waarvoor het bovenbedoelde verbod niet geldt, en de algemene regels vast te stellen waaraan in dat geval dient te worden voldaan.

Dit past in het streven van de overheid om te dereguleren en daar waar mogelijk een vergunningplicht om te zetten in algemene regels. Concreet betekent dit dat er geen vergunning meer nodig is wanneer de voorwerpen of stoffen die op, aan of boven de openbare weg worden geplaatst passen binnen de hieronder opgenomen algemene regels. Uiteraard is een ieder zelf verantwoordelijk voor het correct en veilig plaatsen van die voorwerpen of stoffen. Eventuele schade die uit de plaatsing daarvan zou voortvloeien is dan ook voor eigen rekening en risico.

Gelet op het voorgaande besluit het college:

door vaststelling van deze algemene regels het plaatsen van een container en steiger buiten het centrum aan te wijzen als geval waarvoor de vergunplicht als bedoeld in artikel 2.1.5.1, lid 1 APV niet geldt.

Aanwijzing

Hierbij wijst het college op grond van het bepaalde in artikel 2.1.5.1, lid 2 sub h APV, het plaatsen van een container en steiger buiten het centrum[1] aan als gevallen waarvoor de vergunningplicht als bedoeld in artikel 2.1.5.1, lid 1 APV niet geldt. In dat geval dient wel te worden voldaan aan de volgende algemene regels:

Artikel 1: Voorwaarden voor melding tijdelijk plaatsen container buiten het centrum

Een melding mag gedaan worden als voldaan wordt aan alle voorwaarden die vermeld staan op het digitale meldingsformulier. De aanvrager dient tenminste 6 werkdagen voorafgaand aan de plaatsing van de container daarvan melding te hebben gedaan door middel van een volledig naar waarheid ingevuld en ondertekend digitaal meldingsformulier. De melding kan enkel via de digitale weg. Dit digitale formulier staat op www.maastricht.nl, op de websitepagina ‘Obstakel op de openbare weg plaatsen’.

Artikel 2: Algemene regels tijdelijk plaatsen van een container buiten het centrum

  • a.

    Voorschriften wijze van plaatsen van container in openbare ruimte

    • 1.

      De container wordt geplaatst buiten het centrum van Maastricht zoals aangeduid op de locatiekaart (bijlage I behorend bij dit besluit);

    • 2.

      De plaatsingsperiode van de container is maximaal 2 maanden (60 kalenderdagen). Het laden en lossen van de container valt binnen de plaatsingsperiode;

    • 3.

      Plaats de container op een parkeervak/rijbaan en niet op het trottoir;

    • 4.

      Afval- en/of materiaalcontainers mogen niet worden geplaatst binnen een afstand van 0,75 m van brandkranen, kolken of putten;

    • 5.

      Het plaatsen van een container mag geen schade veroorzaken in de openbare ruimte. Om schade te voorkomen dient de ondergrond van de te plaatsen container afgeschermd te worden met underlayment-platen of vergelijkbaar materiaal. De openbare weg dient in de oorspronkelijke staat te worden gebracht na beëindiging van de werkzaamheden.

 

  • b.

    Voorschriften gevaar en hinder voor omgeving

    • 1.

      De vrije doorgang op de openbare weg is, na plaatsing van de container, minimaal 3,50 meter breed, waardoor de weggebruikers ongehinderd kunnen passeren;

    • 2.

      Een veilige voetgangersdoorloop van minimaal 1,50 m dient gewaarborgd te worden;

    • 3.

      Zorg ervoor dat het zicht van verkeersdeelnemers op verkeersborden niet belemmerd wordt. Ook mag het gemeentelijk cameratoezicht op geen enkele wijze worden gehinderd;

    • 4.

      De container dient van rood-witte reflecterende markeringstekens voorzien te zijn, zodat deze geen verkeershinder en gevaar oplevert;

    • 5.

      U dient omwonenden te informeren over de plaatsing van de container.

 

  • c.

    Voorschriften gebruik container

    • 1.

      In de container mogen géén stoffen worden gedeponeerd die schadelijk kunnen zijn voor de omgeving of overlast kunnen veroorzaken;

    • 2.

      Voorkom stofoverlast;

    • 3.

      Indien niet gewerkt wordt, dient u de container goed te verzegelen/af te sluiten.

 

 

Artikel 3: Voorwaarden voor melding tijdelijk plaatsen steiger buiten het centrum

Een melding mag gedaan worden als voldaan wordt aan alle voorwaarden die vermeld staan op het digitale meldingsformulier. De aanvrager dient tenminste 6 werkdagen voorafgaand aan de plaatsing van de steiger daarvan melding te hebben gedaan door middel van een volledig naar waarheid ingevuld en ondertekend digitaal meldingsformulier. De melding kan enkel via de digitale weg. Dit digitale formulier staat op www.maastricht.nl, op de websitepagina ‘Obstakel op de openbare weg plaatsen’.

 

Artikel 4: Algemene regels tijdelijk plaatsen van een steiger buiten het centrum

  • a.

    Voorschriften wijze van plaatsen van steiger in openbare ruimte

    • 1.

      De steiger wordt geplaatst buiten het centrum van Maastricht zoals aangeduid op de locatiekaart (bijlage I behorend bij dit besluit);

    • 2.

      De plaatsingsperiode van de steiger is maximaal 2 maanden (60 kalenderdagen);

    • 3.

      De steiger wordt alléén voor de gevel geplaatst van het pand waaraan gewerkt moet worden;

    • 4.

      Plaatst u de steiger in verband met werkzaamheden aan een monument. Dan mag u alleen onderhoud (bijvoorbeeld schilderen in de bestaande kleur) aan het monument plegen. U mag geen nieuwe elementen toevoegen;

    • 5.

      Het plaatsen van een steiger mag geen schade veroorzaken in de openbare ruimte. De voetplaten van een steiger dienen dusdanig op de ondergrond geplaatst te worden dat er geen schade ontstaat aan de bestrating. De openbare weg dient in de oorspronkelijke staat te worden gebracht na beëindiging van de werkzaamheden;

    • 6.

      Een steiger mag niet aan een lichtmast worden bevestigd;

    • 7.

      Zorg voor inklimbeveiliging, zodat het voor onbevoegden niet mogelijk is in de steiger te klimmen en/of aangrenzende gebouwen binnen te dringen;

    • 8.

      U dient ervoor te zorgen dat zich tijdens het op- en afbouwen van de steiger geen situaties voordoen waar weggebruikers gevaar of hinder van ondervinden. Een minimale vrije verkeersdoorgang van 3.50 meter dient altijd gewaarborgd te zijn. Is dit niet het geval dan dient u, afzonderlijk van deze melding, een aanvraag in te dienen voor het gedeeltelijk/geheel afsluiten van de openbare weg. U kunt hiervoor contact opnemen met het Gemeenteloket, telefoonnummer 14-043;

 

  • b.

    Voorschriften gevaar en hinder voor omgeving

    • 1.

      De vrije doorgang op de openbare weg is, na plaatsing van de steiger, minimaal 3,50 meter breed, waardoor de weggebruikers ongehinderd kunnen passeren;

    • 2.

      Een veilige voetgangersdoorgang van minimaal 1,50 m dient gewaarborgd te worden. Indien een ongehinderde voetgangersdoorgang van minimaal 1.50 meter niet is gewaarborgd, dient u te zorgen dat de steiger is voorzien van een voetgangersonderdoorgang zonder obstakels of u dient aan weerszijden van de steiger bordjes op te hangen met de tekst “voetgangers oversteken“;

    • 3.

      Zorg ervoor dat het zicht van verkeersdeelnemers op verkeersborden niet belemmerd wordt. Ook mag het gemeentelijk cameratoezicht op geen enkele wijze worden gehinderd;

    • 4.

      U moet de steiger door middel van veiligheidsnetten afdekken;

    • 5.

      De steiger moet voorzien zijn van rood-witte reflecterende markeringstekens;

    • 6.

      Indien een steiger op een trottoirband wordt geplaatst, dient u op de rijbaan, rood-witte bakens te plaatsen;

    • 7.

      U dient omwonenden te informeren over de plaatsing van de steiger.

 

  • c.

    Voorschriften gevelreiniging

    • 1.

      U dient bij gevelreiniging en stofoverlast de locatie af te dekken en de steiger in te krimpen/sealen;

    • 2.

      U dient bij gevelreiniging toestemming te verkrijgen om deze werkzaamheden te mogen uitvoeren. U kunt hiervoor contact opnemen met het Gemeenteloket, telefoonnummer 14-043.

  

Bijlage I: Overzichtskaart

afbeelding binnen de regeling

    

Deze algemene regels treden in werking op 01-01-2020.

Maastricht, 3 december 2019

 

Burgemeester en Wethouders van Maastricht,

 

De Secretaris, De Burgemeester,

[1] Het centrum is het gebied dat westelijk wordt begrensd door de singels, oostelijk door de spoorlijn en Heugemerweg, noordelijk door het Noorderbrug-tracé en zuidelijk door het Kennedybrugtracé.

 

Algemene regels voor vergunningvrij tijdelijk plaatsen van een foodtruck tijdens een privéfeest buiten het centrum op, aan of boven de weg

Op grond van artikel 2.1.5.1, lid 1 van de Algemene Plaatselijke Verordening Maastricht 2006 (APV) is het verboden voorwerpen of stoffen op, aan of boven de openbare weg te plaatsen zonder een vergunning van het college. Hiertoe behoort onder meer het plaatsen van een foodtruck tijdens een privéfeest.

Op basis van artikel 2.1.5.1, lid 2 sub h APV heeft het college van burgemeester en wethouders de bevoegdheid om in een beleidsregel gevallen aan te wijzen waarvoor het bovenbedoelde verbod niet geldt, en de algemene regels vast te stellen waaraan in dat geval dient te worden voldaan.

Dit past in het streven van de overheid om te dereguleren en daar waar mogelijk een vergunningplicht om te zetten in algemene regels. Concreet betekent dit dat er geen vergunning meer nodig is wanneer de voorwerpen of stoffen die op, aan of boven de openbare weg worden geplaatst passen binnen de hieronder opgenomen algemene regels. Uiteraard is een ieder zelf verantwoordelijk voor het correct en veilig plaatsen van die voorwerpen of stoffen. Eventuele schade die uit de plaatsing daarvan zou voortvloeien is dan ook voor eigen rekening en risico.

Gelet op het voorgaande besluit het college:

door vaststelling van deze algemene regels het plaatsen van een foodtruck tijdens een privéfeest buiten het centrum aan te wijzen als geval waarvoor de vergunplicht als bedoeld in artikel 2.1.5.1, lid 1 APV niet geldt.

Aanwijzing

Hierbij wijst het college op grond van het bepaalde in artikel 2.1.5.1, lid 2 sub h APV, het plaatsen van een foodtruck tijdens een privéfeest buiten het centrum[1] aan als geval waarvoor de vergunningplicht als bedoeld in artikel 2.1.5.1, lid 1 APV niet geldt. In dat geval dient wel te worden voldaan aan de volgende algemene regels:

Plaatsen foodtruck tijdens een privéfeest buiten het centrum

  • 1.

    De foodtruck ten behoeve van een privéfeest mag uitsluitend geplaatst worden op een openbare parkeerplaats buiten het centrum voor maximaal 1 dag. Binnen het gebied centrum (met rode lijn gemarkeerd op de locatiekaart) mag u niet zonder een vergunning een foodtruck plaatsen (bijlage I behorende bij dit besluit);

  • 2.

    Het is niet toegestaan een foodtruck in de openbare ruimte te plaatsen ten behoeve van een privéfeest dat gehouden wordt in een horeca-inrichting met keuken;

  • 3.

    De foodtruck mag maximaal 1 dag op de openbare weg staan in een aaneengesloten periode van 4 uur, gelegen in de periode van 07.00 tot 22.00 uur (tussen 22.00 en 07.00 uur is het verboden een truck te plaatsen);

  • 4.

    Voor het plaatsen van de foodtruck op een openbare parkeerplaats gelden de daaraan verbonden parkeervoorwaarden;

  • 5.

    De foodtruck mag geen gevaar of hinder opleveren voor het verkeer en de omgeving. De vrije doorgang moet na plaatsing van de foodtruck minimaal 3,50 meter breed zijn zodat weggebruikers en hulpverlenende diensten ongehinderd kunnen passeren;

  • 6.

    Kabels over de openbare weg moeten worden afgedekt om gevaar van struikelen te voorkomen. Stroom kan vanuit de betrokken woning worden betrokken;

  • 7.

    De foodtruck moet een geldig keuringscertificaat brandveiligheid hebben;

  • 8.

    Indien de foodtruck een gasgestookte installatie heeft, moet deze zijn opgesteld op een afstand van minimaal 5 meter vanaf elke bebouwing, tenzij de gevel van de bebouwing helemaal dicht is (zonder ramen of andere openingen) en uit onbrandbaar materiaal bestaat;

  • 9.

    De plaatsing en exploitatie van de foodtruck mag geen schade veroorzaken;

  • 10.

    Er mag vanuit de foodtruck geen commerciële verkoop plaatsvinden anders dan aan bezoekers van het privéfeest;

  • 11

    Laat omwonenden weten dat u een foodtruck gaat plaatsen, zodat zij tijdig op de hoogte zijn van de eventueel te verwachten overlast;

  • 12

    Houd de omgeving vrij van papier en afval. Plaats een prullenbak en lever gebruikt frituurvet in bij de daarvoor bestemde inleverpunten;

  • 13

    Behalve prullenbakken mogen geen andere voorwerpen bij de foodtruck in de openbare ruimte geplaatst worden.

 

Bijlage I: Overzichtskaart

afbeelding binnen de regeling

   

Deze algemene regels treden in werking op 01-01-2020.

 

Maastricht, 3 december 2019

 

Burgemeester en Wethouders van Maastricht,

 

De Secretaris, De Burgemeester,

[1] Het centrum is het gebied dat westelijk wordt begrensd door de singels, oostelijk door de spoorlijn en Heugemerweg, noordelijk door het Noorderbrug-tracé en zuidelijk door het Kennedybrugtracé.

 

Algemene regels voor vergunningvrij tijdelijk plaatsen van bewegwijzering bij wandel- en toertochten en oriëntatieroutes op, aan of boven de weg

Op grond van artikel 2.1.5.1, lid 1 van de Algemene Plaatselijke Verordening Maastricht 2006 (APV) is het verboden voorwerpen of stoffen op, aan of boven de openbare weg te plaatsen zonder een vergunning van het college. Hiertoe behoort onder meer het plaatsen van bewegwijzering bij wandel- en toertochten en oriëntatieroutes.

Op basis van artikel 2.1.5.1, lid 2 sub h APV heeft het college van burgemeester en wethouders de bevoegdheid om in een beleidsregel gevallen aan te wijzen waarvoor het bovenbedoelde verbod niet geldt, en de algemene regels vast te stellen waaraan in dat geval dient te worden voldaan.

Dit past in het streven van de overheid om te dereguleren en daar waar mogelijk een vergunningplicht om te zetten in algemene regels. Concreet betekent dit dat er geen vergunning meer nodig is wanneer de voorwerpen of stoffen die op, aan of boven de openbare weg worden geplaatst passen binnen de hieronder opgenomen algemene regels. Uiteraard is een ieder zelf verantwoordelijk voor het correct en veilig plaatsen van die voorwerpen of stoffen. Eventuele schade die uit de plaatsing daarvan zou voortvloeien is dan ook voor eigen rekening en risico.

Gelet op het voorgaande besluit het college:

door vaststelling van deze algemene regels het plaatsen van bewegwijzering bij wandel- en toertochten en oriëntatieroutes aan te wijzen als geval waarvoor de vergunplicht als bedoeld in artikel 2.1.5.1, lid 1 APV niet geldt.

Aanwijzing

Hierbij wijst het college op grond van het bepaalde in artikel 2.1.5.1, lid 2 sub h APV, het plaatsen van bewegwijzering bij wandel- en toertochten en oriëntatieroutes aan als geval waarvoor de vergunningplicht als bedoeld in artikel 2.1.5.1, lid 1 APV niet geldt. In dat geval dient wel te worden voldaan aan de volgende algemene regels:

Bewegwijzering bij wandel- en toertochten en oriëntatieroutes

  • 1.

    De bewegwijzeringsborden geven een wandel-, fiets- of oriëntatieroute aan;

  • 2.

    Het is toegestaan maximaal 15 bewegwijzeringsborden vanaf twee dagen vóór aanvang tot twee dagen na afloop van uw tocht/route te plaatsen, met een maximale termijn van 7 dagen;

  • 3.

    De borden mogen maximaal 20 x 30 cm groot zijn;

  • 4.

    De eigenaar van het object waaraan u de borden bevestigt, dient - indien het object geen eigendom van de gemeente is – vooraf hiervoor toestemming aan u verleend te hebben. De bewegwijzeringsborden mogen niet bevestigd worden aan bomen en ander gemeentelijk groen, ANWB-masten, verkeersborden en/of verkeerslichten;

  • 5.

    Zorg ervoor dat de borden veilig en stevig worden bevestigd. De bevestiging mag geen schade veroorzaken. Er mag bijvoorbeeld geen tape gebruikt worden om de borden te bevestigen;

  • 6.

    Wanneer er paaltjes in de grond worden aangebracht (nooit in bestrating maar in volle grond), dient de ondergrond, -na verwijdering van de paaltjes- in de originele staat te worden hersteld;

  • 7.

    Zorg ervoor dat de borden het zicht van verkeersdeelnemers niet belemmeren;

  • 8.

    Commerciële reclame (zaak-, merk- en/of productreclame) op de bewegwijzeringsborden is niet toegestaan. Dus ook geen sponsoring.

  

Deze algemene regels treden in werking op 01-01-2020.

 

Maastricht, 3 december 2019

 

Burgemeester en Wethouders van Maastricht,

 

De Secretaris, De Burgemeester,

  

Artikel 2.4.8

 

BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN MAASTRICHT,

 

Gelet op het bepaalde in artikel 2.4.8, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Maastricht:

 

 

Overwegende:

 

 

dat er  in de wijken Wittevrouwenveld, Nazareth en Limmel veelvuldig overlast is als gevolg van het nuttigen van alcoholische drank op straat;

 

dat er een aantal wijzigingen zijn bij  winkelcentra zijn waar het noodzakelijk is dit verbod te laten gelden;

 

dat de politie in Maastricht-Oost daarnaast op andere plaatsen veel meldingen krijgt betreffende overlast van jeugd, welke overlast te maken heeft met het nuttigen van alcoholhoudende dranken op straat, met name door jongeren;

 

dat deze overlast bestaat uit het vervuilen van publieke zitgelegenheid en de omgeving daarvan, het versperren van doorgangen, het maken van misplaatste opmerkingen naar voorbijgangers en het urineren in het publieke domein;

 

dat hierdoor de vrees bestaat voor aantasting van de openbare orde;

 

dat de politie binnen de vigerende regelgeving geen mogelijkheden heeft hiertegen op te treden;

 

dat gebleken is dat de opsomming van buurtwinkelcentra hierin niet correct is en derhalve aanpassing behoeft;

 

gelet op het bepaalde in artikel 2.4.8, eerste lid van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Maastricht;

 

 

BESLUITEN:

 

 

I.    In te trekken het aanwijzingsbesluit ex artikel 2.4.8 van 31 maart 2009;

 

 

II.  Aan te wijzen als gebied, waarbinnen het verboden is op de weg alcoholhoudende drank te nuttigen of aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben:

 

a.  het gebied dat begrensd wordt door de volgende wegen, met inbegrip van die wegen en daaraan grenzende trappen, portieken e.d, alsmede de in dit gebied gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven, met inbegrip van het daarin gelegen openbare water:

de Noorderbrug, de Frontensingel, de Statensingel, het Koningin Emmaplein , de Hertogsingel, het Tongerseplein, de Prins Bisschopsingel inclusief de Hubertuslaan richting de Luikerweg tot en met de kruising Aylvalaan-Pater Lemmensstraat, de John F. Kennedybrug, de John F. Kennedysingel, het Europaplein, de Sibemaweg in noordelijke richting ter hoogte van het Europaplein, de Mockstraat, de Bergerstraat, de Oostermaasweg, de Terblijterweg in westelijke richting, de Markies van Ledestraat, de Stadionweg, de Marathonweg in westelijke richting ter hoogte van de A2, de President Rooseveltlaan in zuidelijke richting tot aan de Viaductweg en de Viaductweg en Noorderbrug , Borgharenweg, Ankerkade, Galjoenweg, Fregatweg, Hoekerweg, Limmerderweg, Meerssenerweg, voetpad natuurgebied tot aan A2, dan in zuidelijke richting tot aan de Stadionweg/Marathonweg.

 

 

b.  de navolgende gebieden rond winkelcentra:

-  Stadsdeelcentrum Brusselsepoort: Artsenijstraat/Specerijstraat/ Factorijstraat/Mercatorplein;

-  Brusselsepoort Oost: hoek Orleansstraat/Holsteinbastion/Menno van Coehoornstraat;

-  Mariaberg: Volksplein;

-  Stadsdeelcentrum Heer: De Leim/de Mandel en parkeerplaats winkelcentrum Burgemeester Cortenstraat/Raadhuisplein;

-  Buurtwinkelcentrum Malberg: Malbergplein;

-  Buurtwinkelcentrum Caberg: St.Christoffelplein/Clavecymbelstraat (ged.)/ Prestantstraat (ged.);

-  Buurtwinkelcentrum Pottenberg: Terra Cottaplein;

-  Buurtwinkelcentrum Malpertuis: Malpertuisplein/Cantecleerstraat (ged.);

-  Buurtwinkelcentrum Daalhof: Herculeshof/Minervahof/Aureliushof (ged.);

-  Buurtwinkelcentrum Belfort: Keurmeestersdreef/Peymeestersdreef;

-  Buurtwinkelcentrum St. Pieter: Glacisweg tussen pastoor Kribsweg en Burgemeester Ceulenstraat;

-  Buurtwinkelcentrum Drijversstraat/Bosscherweg;

-  Buurtwinkelcentrum Amby: Ambyerstraat Noord (ged.)/Severenplein;

-  Buurtwinkelcentrum Heugem/Randwijck: De Beente/parkeerplaats Oeslingerbaan;

-  Buurtwinkelcentrum De Heeg: Roserije.

 

 

c.  de navolgende overlastplekken jeugd, bestaande uit het gebied gelegen tussen de genoemde straten (inclusief) de genoemde straten dan wel delen daarvan:

-  Kerkplein Sint Willebrordusstraat: Sint Willebrordusstraat/Sint Maternusstraat/Papenweg;

-  Kerkplein Sint Theresiaplein: Sint Theresiaplein/d`Artagnanlaan;

-  Parkje Jekerdal: Meesenbroekweg/Bieslanderweg;

-  Waldeckpark: Champs Elyseesweg/Prins Bisschopsingel/Tongerseweg/Bieslanderweg;

-  Speelterrein Appiushof: Appiushof/Aventijnhof;

-  JOP/SPOT Aureliushof: Aureliushof/Veliahof/Romeinsebaan;

-  Hazendansplein;

-  Speelterrein Hazendanslaan: Appiushof/Koninksemstraat/Hanzendanslaan;

-  JOP Malbergplein: Malbergplein/Banruwe/Wijsdomsruwe;

-  Dukaatplein: Dukaatplein/Dukaatruwe/Escalijnruwe/Peerdenkensruwe;

-  Sportpark-West: Bunderruwe/Negenputruwe/Pierebolruwe/ Koffiemolenweg/Via Regia;

-  Het Ruweel: Reinaertsingel/Taliënruwe/Malbergsingel;

-  Johan Cruyffcourt: Silexstraat/Roemerstraat;

-  Speelterrein Atlasdonk: Atlasdonk/Pandectendonk/Vezeldonk/Pergamijndonk;

-  JOP Rondostraat: Rondostraat/Widelanken/Reinaartsingel;

-  JOP Carl Smulderssingel: Carl Smuldersssingel/Brusselseweg/Peter Gielenstraat;

-  Speelterrein Voedingskanaal: Voedingskanaalweg;

-  Ravelijn buurt: Halvemaanstraat/Ravelijnstraat/Mariabastion/Dauphinstraat;

-  Orleansplein;

-  JOP Fatimaplein: Fatimaplein/Florasingel;

-  Brandenburgerplein: Brandenburgerplein/Brandenburgerweg/Willem Vliegenstraat/Elisabeth Strouvenlaan;

-  Mariaberg: Beeldsnijdersdreef/Sint Annalaan/Koningin Emmaplein/Hertogsingel/Tongerseplein/Tongerseweg/Javastraat/Borneostraat.

 

 

III.  Te bepalen dat dit besluit in werking treedt op de dag na bekendmaking.

 

 

 

Aldus besloten door burgemeester en wethouders van Maastricht in hun vergadering van 13 september 2011.

 

 

De Secretaris,

W.L. Loonen

 

De Burgemeester,

O. Hoes

 

 

 

 

Datum publicatie De Ster: 23 september 2011

Datum publicatie Gemeenteblad:   26 september onder nummer C52-2011

Inwerkingtreding:  27 september 2011

 

 

 

Artikel 2.4.17, lid 2

AANWIJZEN LOCATIE HENRI DU MONTSTRAAT IN BOSCHPOORT TOT HONDENLOSLOOPGEBIED

Burgemeester en wethouders van Maastricht,

Gezien het voorstel van organisatieonderdeel BO Ruimte, korr.no. 2020- 18312;

Gelet op het bepaalde in artikel 2.4.17, lid 2 van de Algemene Plaatselijke Verordening voor de gemeente Maastricht 2006,

BESLUITEN:

Op grond van artikel 2.4.17, lid 2 van de Algemene Plaatselijke Verordening voor de gemeente Maastricht 2006 de locatie aan de Henri du Montstraat in Boschpoort, zoals aangegeven op bijgaande situatietekening, aan te wijzen tot hondenlosloopgebied.

afbeelding binnen de regeling

Aldus besloten door het College van Burgemeester en Wethouders van Maastricht d.d. 7 juli 2020.

De Secretaris,

R.E.C. Kleijnen.

De Burgemeester,

J.M. Penn-te Strake

Bekendmaking Gemeenteblad:   24 juli 2020, 191190

Inwerkingtreding:  25 juli 2020

Artikel 2.4.25

BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN MAASTRICHT;

Overwegende:

 

dat op 26 juli 2007 een gebiedsaanwijzing in werking is getreden waarin het gebied is aangewezen waarin sprake is van verstoringen van de openbare orde door onder meer de aanwezigheid van drugstoeristen en drugsrunners;

dat uit de Veiligheidsmonitor voor de gemeente Maastricht blijkt dat een groot gedeelte van de burgers zich onveilig voelt en dat deze onveiligheidsgevoelens samenhangen met het grote aantal buitenlandse drugstoeristen dat de stad bezoekt, maar ook met overlastgevende personen die zich in diverse wijken van Maastricht ophouden;

dat in het kader van handhaving van de openbare orde in het verleden diverse maatregelen zijn genomen;

dat de politie desondanks heeft moeten vaststellen dat de overlast en subjectieve onveiligheidsbeleving onder de burgers groot blijft;

dat deze overlast onder meer bestaat uit het rondrijden, rondhangen en aanspreken van passanten door drugsrunners, het stelselmatig (onderling) treffen van drugsrunners, dealers en kopers, het met scooters gevaarlijk rondrijden door woonbuurten waarbij argeloze passanten de schrik van hun leven krijgen, bedreigen van passanten in winkelcentra, het maken van veel geluid, het veelvuldig in groepjes agressief gedrag vertonen en het aanbrengen van vernielingen;

dat de overlast mede bestaat uit het stelselmatig in de stad rondhangen van zwervers en daklozen en de aanwezigheid van recidiverende geweldplegers in het uitgaansmilieu in de binnenstad en andere overlastgevende personen in de wijken;

dat de inzet van de bestaande instrumenten ter handhaving van de openbare orde niet het beoogde effect heeft en derhalve andere maatregelen noodzakelijk zijn;

dat de hierboven beschreven overlast ook nadrukkelijk plaatsvindt in de wijken Wittevrouwenveld, Limmel en Nazareth;

dat Wittevrouwenveld reeds in het gebied is opgenomen, maar de wijken Nazareth en Limmel niet;

dat op 18 september 2011 het gebied uitgebreid is conform bovengenoemde overwegingen;

dat ondanks de invoering van het ingezetenencriterium per 1 mei 2012 de gemeente nog steeds geconfronteerd wordt met een bepaalde mate van drugstoerisme;

dat aan deze drugstoeristen bij illegale verkooppunten door drugsdealers en drugsrunners naast softdrugs veelal ook harddrugs aangeboden wordt;

dat het rondhangen en opereren van groepjes drugsrunners en drugsdealers in tegenstelling tot de periode vóór 1 mei 2012, veel zichtbaarder gewordenis waardoor burgers zich meer dan voorheen onveilig voelen;

dat deze drugsdealers en drugsrunners door de afname van het aantal potentiële klanten hun werkwijze aangepast hebben, in die zin dat zij in tegenstelling tot het verleden niet alleen de buitenlandse drugstoerist benaderen maar nu gewone burgers aanspreken omdat zij meer moeite moeten doen om klanten te vinden;

dat plotselinge daling van de vraag (als gevolg van het weren van coffeeshopbezoekers van buiten Nederland) en het in eerste instantie in stand blijven van het aanbod, maakt dat drugsrunners en drugsdealers agressiever te werk gaan;

dat de drugsrunners en drugsdealers zich door de aanpak van het DOEN-team (in het kader van het project Frontière) in de gaten gehouden en opgejaagd voelen, en op straat opereren in grotere groepjes met een taakverdeling (uitkijkposten, makelaars die de afspraak maken met de klant en “pakezels” die de drugs bewaren en overhandigen aan de klant). De transactie en overdracht van de drugs worden in tijd en plaats ontkoppeld, waardoor runners, dealers en klanten zich door de stad bewegen om een drugsdeal af te ronden, hetgeen betekent dat er meer overlast per drugsdeal is dan in de gemeente Maastricht;

dat er derhalve in de gehele gemeente de mogelijkheid aanwezig moet zijn om deze personen tijdelijk te weren;

dat het niet proportioneel is om een gebiedsontzegging op te leggen voor de gehele gemeente, wordt ervoor gekozen de gemeente te verdelen in 5 gebieden;

dat toepassing plaatsvindt in het gebied waar het strafbare feit is gepleegd;

dat niet uit te sluiten is dat iemand gelijktijdig in 5 gebieden een gebiedsontzegging heeft;

dat de overlast mede bestaat uit het stelselmatig in de stad rondhangen van zwervers en daklozen en de aanwezigheid van recidiverende geweldplegers in het uitgaansmilieu in de binnenstad en andere overlastgevende personen in de wijken;

dat op grond van dit artikel in het belang van de openbare orde, het voorkomen of beperken van overlast, het voorkomen of beperken van aantasting van het woon- en leefklimaat, de veiligheid van personen en goederen, de verkeersvrijheid of -veiligheid en de gezondheid of zedelijkheid door de politie-ambtenaren aan een persoon, die zich bevindt op de weg of plaats, die deel uitmaakt van een door burgemeester en wethouders aangewezen gebied, gedurende de uren daarbij genoemd, het bevel kan worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen;

dat op grond van dit artikel met het oog op de hierboven genoemde belangen de burgemeester aan de persoon aan wie tenminste eenmaal een bevel is gegeven als hierboven genoemd, een verbod kan opleggen om zich gedurende een in dat verbod genoemd tijdvak van ten hoogste veertien dagen, anders dan in een openbaar middel van vervoer, te bevinden op de weg of plaats, die deel uitmaakt van een (als hierboven genoemd) door burgemeester en wethouders aangewezen gebied, gedurende de uren daarbij genoemd;

dat op grond van dit artikel de burgemeester aan de persoon, aan wie eerder een verbod als hierboven bedoeld is opgelegd, een verbod kan opleggen om zich gedurende een in dat verbod genoemd tijdvak van ten hoogste zes maanden, anders dan in een openbaar middel van vervoer, te bevinden op de weg of plaats, die deel uitmaakt van het door burgemeester en wethouders aangewezen gebied, gedurende de uren daarbij genoemd;

gelet op het bepaalde in artikel 2.4.25, eerste en tweede lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening Maastricht 2006:

 

 

BESLUITEN:

  • 1.

     Het bij besluit van 18 september 2011 reeds aangewezen gebied in te trekken.

 

  • 1.

    De in de bijlage 1 tot en met 5 genoemde gebieden aan te wijzen.

 

  • 1.

    en te bepalen dat dit besluit in werking treedt de dag na bekendmaking ervan.

 

 Aldus besloten door Burgemeester en Wethouders van Maastricht in hun vergadering van 25 juni 2013.

 

 

De Secretaris,

Dhr. P. Buijtels.

 

De Burgemeester,

Dhr. O. Hoes.

Tabel APV gebiedsontzeggingen 

 

Datum publicatie De Ster: 28 juni 2013.

Datum publicatie Gemeenteblad: 1 juli 2013 onder nummer C42-2013.

Inwerkingtreding: 29 juni 2013

 

BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN MAASTRICHT,

gelet op het bepaalde in artikel 2.4.28 van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Maastricht;

overwegende:

dat er in met name het stadscentrum sprake is van de hinderlijke aanwezigheid van bedelaars;

dat deze bedelaars zich daarnaast ook steeds meer in de stad verspreiden en met name actief zijn in/rond winkelcentra, gelet op het feit dat hier een groot aantal mensen samenkomen die een makkelijk doelwit zijn voor de bedelaars;

dat deze bedelaars zich volgens informatie van de politie eveneens regelmatig schuldig maken aan zakkenrollerij;

dat de stad hier steeds meer overlast van ondervindt;

dat het derhalve noodzakelijk is hier adequaat tegen op te treden;

BESLUITEN:

  • I.

    aan te wijzen als gebied, waarbinnen het verboden is te bedelen om geld of andere zaken:

  • a.

    het gedeelte van de gemeente Maastricht, begrensd door:

de Noorderburg, de Frontensingel, de Statensingel, het Koningin Emmaplein, de Hertogsingel, het Tongerseplein, de Prins Bisschopsingel, de John F. Kennedybrug, de John F. Kennedysingel, het Europaplein, de Nassaulaan, het Oranjeplein, het Koningsplein, de President Rooseveltlaan en de Viaductweg.

  • b.

    de navolgende gebieden rond winkelcentra:

    • -

      Stadsdeelcentrum Brusselsepoort: Artsenijstraat/Specerijstraat/ Factorijstraat/Mercatorplein;

    • -

      Brusselsepoort Oost: hoek Orleansstraat/Holsteinbastion/Menno van Coehoornstraat;

    • -

      Mariaberg: Volksplein;

    • -

      Stadsdeelcentrum Heer: De Leim/de Mandel en parkeerplaats winkelcentrum Burgemeester Cortenstraat/Raadhuisplein;

    • -

      Buurtwinkelcentrum Malberg: Malbergplein;

    • -

      Buurtwinkelcentrum Caberg: St.Christoffelplein/Clavecymbelstraat (ged.)/ Prestantstraat

  • c.
    • -

      (ged.);

    • -

      Buurtwinkelcentrum Pottenberg: Terra Cottaplein;

    • -

      Buurtwinkelcentrum Malpertuis: Malpertuisplein/Cantecleerstraat (ged.);

    • -

      Buurtwinkelcentrum Daalhof: Herculeshof/Minervahof/Aureliushof (ged.);

    • -

      Buurtwinkelcentrum St. Pieter: Glacisweg tussen pastoor Kribsweg en Burgemeester Ceulenstraat;

    • -

      Buurtwinkelcentrum Wittevrouwenveld: parkeerplaats Albert Heijn Scharnerweg/ Frankenstraat (ged.);

    • -

      Buurtwinkelcentrum Voltastraat;

    • -

      Buurtwinkelcentrum Drijversstraat/Bosscherweg;

    • -

      Buurtwinkelcentrum Nazareth/Limmel: Kasteel Schaloenstraat;

    • -

      Buurtwinkelcentrum Amby: Ambyerstraat Noord (ged.)/Severenplein;

    • -

      Buurtwinkelcentrum Heugem/Randwijck: De Beente/parkeerplaats Oeslingerbaan;

    • -

      Buurtwinkelcentrum De Heeg: Roserije.

II. te bepalen dat dit besluit in werking treedt op de dag na bekendmaking.

Aldus besloten door Burgemeester en Wethouders van Maastricht in hun vergadering van 29 juni 2010.

De Secretaris,

Drs. J.D. Nauta.

De Burgemeester,

Drs. J. Mans.

Datum publicatie De Ster: 2 juli 2010.

Datum publicatie Gemeenteblad: 5 juli 2010 onder nummer C62-2010.

Datum inwerkingtreding: 3 juli 2010.

Aanwijzingsbesluit ingevolge artikel 2.4.29, lid 1

BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN MAASTRICHT,

Gelet op het bepaalde in artikel 2.4.29, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening Maastricht 2006;

BESLUITEN:

  • 1.

    aan te wijzen als gebied waarbinnen het in de hierna onder II genoemde periode verboden is drank in drinkgerei van glas dan wel in flessen van glas bij zich te hebben of met zich mee te voeren met het kennelijke doel dit in de openbare ruimte in dit gebied te nuttigen: het gebied, dat begrensd wordt door (en met inbegrip van) de volgende wegen: Wilhelminasingel, Avenue Ceramique, J.F. Kennedysingel, Hertogsingel, Prins Bisschopsingel, Statensingel, Maagdendries, Boschstraat (incl. Bassin), Van Hasseltkade en Wilhelminabrug:

 

  • 2.

    aan te wijzen als periode waarin het binnen het hiervoor onder I genoemde gebied verboden is drank in drinkgerei van glas dan wel in flessen van glas bij zich te hebben of met zich mee te voeren met het kennelijke doel dit in de openbare ruimte in dit gebied te nuttigen:

    vrijdags voor carnaval vanaf 12:00 uur tot en met woensdag na carnaval om 02:00 uur:

 

  • 3.

    te bepalen dat dit besluit in werking treedt met ingang van de dag, volgende op die van haar bekendmaking.

 

afbeelding binnen de regeling

Aldus besloten door het college van burgemeester en wethouders van Maastricht in zijn vergadering van 10 januari 2017.

 

De secretaris,

P.J. Buijtels

  

De burgemeester,

J.M. Penn-te Strake

Bekend gemaakt in 1Maastricht 26 januari 2017.

In werking getreden 27 januari 2017.

  

Artikel 3.1.3

BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN MAASTRICHT,

Overwegende, dat het in het belang van de openbare orde, het voorkomen of beperken van overlast,

het voorkomen of beperken van aantasting van het woon- en leefklimaat, de veiligheid van personen of goederen, de verkeersvrijheid of -veiligheid, de gezondheid of zedelijkheid en de arbeidsomstandigheden van de prostitué(e), geboden is de exploitatie van seksinrichtingen en

escortbedrijven aan nadere regels te binden;

gelet op het bepaalde in artikel 3.1.3. van de Algemene Plaatselijke Verordening voor de gemeente Maastricht;

BESLUITEN:

vast te stellen: “Nadere regels ter uitvoering van artikel 3.1.3 APV.” (Inrichtingseisen

seksinrichtingen)

Paragraaf 1. Inleidende bepalingen

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze nadere regels wordt verstaan onder:

  • 1.

    Inrichting: een seksinrichting en een escortbedrijf;

  • 2.

    Seksinrichting: de inrichting als bedoeld in artikel 3.1.1., onder c, APV, waaronder begrepen ook

een prostitutiebedrijf;

  • 3.

    Escortbedrijf: het bedrijf als bedoeld in artikel 3.1.1, onder d, APV;

  • 4.

    Exploitant: de exploitant als bedoeld in artikel 3.1.1., onder f, APV;

  • 5.

    Beheerder: de beheerder als bedoeld in artikel 3.1.1., onder g, APV;

  • 6.

    Bouwwerk: een bouwwerk als bedoeld in artikel 1.1 van de Bouwverordening gemeente

Maastricht;

  • 7.

    Werkruimte: de verblijfsruimte waar de feitelijke seksuele dienstverlening plaatsvindt;

  • 8.

    Verblijfsruimte: een besloten ruimte, bestemd voor het verblijven van mensen;

  • 9.

    Bouwbesluit: het Besluit als bedoeld in artikel 2 Woningwet houdende de technische

voorschriften omtrent het bouwen van bouwwerken en de staat van bestaande bouwwerken;

10.Bouwverordening: de Bouwverordening van de gemeente Maastricht, door de gemeenteraad

vastgesteld.

Paragraaf 2 Vestigingseisen

Artikel 2 Vestigingseisen prostitutiebedrijven

1.Voor de vestiging van prostitutiebedrijven wordt onderscheid gemaakt in 2 typen

prostitutiebedrijven, te weten:

  • A.

    Centrum gebonden prostitutiebedrijven, niet opvallend, voor de “toevallige passanten”;

  • B.

    Buiten de aaneengesloten bebouwing gelegen prostitutiebedrijven.

    • 2.

      Voor de in lid 1, onder A, bedoelde prostitutiebedrijven gelden de volgende vestigingseisen:

  • a.

    Geen cumulatie van negatieve uitstraling op woon-werkklimaat;

  • b.

    Niet in kernwinkelgebied, wel binnen de City, een en ander zoals aangegeven op de plattegrond in de bijlage;

  • c.

    Niet in Horecaconcentratiegebied (zoals aangeduid in de Horecanota);

  • d.

    Spreiding maximaal 1 per straat;

  • f.

    Gelegen aan de aan- en uitlooproute van het Kernwinkelgebied;

  • g.

    Geen vestiging in buurt met overwegend woonfunctie;

  • h.

    Ongezien naar binnen kunnen gaan, maar niet achteraf gelegen;

  • i.

    Geen eigen parkeerfaciliteit, maar medegebruik van stadsfaciliteiten;

  • j.

    Uitstraling dient rustig te zijn en te voldoen aan het vigerende reclamebeleid voor de

Binnenstad.

  • 2.

    Voor de in lid 1, onder B, bedoelde prostitutiebedrijven gelden de volgende vestigingseisen:

    • a.

      Gelegen aan een invalsroute van de stad;

    • b.

      Buiten aaneengesloten bebouwing/bebouwde kom;

    • c.

      Geen relatie met de woonbuurt;

    • d.

      Juist wel eigen parkeergelegenheid;

    • e.

      Pand met hoofdfunctie seksinrichting;

    • f.

      Voldoende volume, de uitbreiding moet bedrijfsmatig zijn en recht doen aan de uitbreiding van

de bestaande prostitutiebedrijven-capaciteit in Maastricht (concentratie per locatie);

  • g.

    Niet op bedrijfsterrein;

  • h.

    De uitstraling dient rustig te zijn en te voldoen aan het vigerende reclame beleid.

Paragraaf 3 Inrichtingseisen

Artikel 3. Inrichtingseisen prostitutiebedrijven

  • 1.

    Tot een prostitutiebedrijf moeten tenminste behoren:

    • a.

      een of meer werkruimten;

    • b.

      een keuken;

    • c.

      een kleedkamer met een afsluitbare hang/legkast;

    • d.

      een verblijfsruimte ingericht als dagverblijf met een oppervlakte van ten minste 3,6 m x 3,6 m.

  • 2.

    Samenvoeging van de keuken en het dagverblijf, dan wel de kleedkamer en het dagverblijf, is

toegestaan als daarmee, naar het oordeel van burgemeester en wethouders, een gelijkwaardige

situatie wordt bereikt.

3.Het dagverblijf, de keuken en de kleedkamer mogen niet voor prostitutie - doeleinden worden gebruikt.

4.Elke werkruimte moet voorzien zijn van een wasbak (dan wel andere wasgelegenheid) met warm

en koud stromend water, een afsluitbare hang/leg kast en een vloeroppervlakte hebben van ten

minste 9 m2.

5.In een prostitutiebedrijf moet uitsluitend ten behoeve van de prostitu(e)e en het overige

personeel tenminste één toiletruimte en één badruimte aanwezig zijn.

Artikel 4. Overige voorzieningen prostitutiebedrijven

De werkruimten van een prostitutiebedrijf moeten gedurende de aanwezigheid van de prostitué(e), hetzij door daglicht, hetzij door kunstlicht, hetzij door beide, voldoende en doelmatig zijn verlicht.

Artikel 5. Veiligheidsvoorzieningen prostitué(e)

  • 1.

    Iedere werkruimte dient voorzien te zijn van een zogenaamd stil alarm.

  • 2.

    De toegangsdeur van een werkruimte mag niet van binnen uit afsluitbaar zijn.

  • 3.

    Het bepaalde in het vorige lid is niet van toepassing indien een toegangsdeur van een

werkruimte is gelegen aan de weg.

Paragraaf 4. Brandveiligheidseisen prostitutiebedrijven

Artikel 6. Brandveiligheidsvoorschriften

Een prostitutiebedrijf dient te voldoen aan de desbetreffende eisen gesteld in het Bouwbesluit en de Bouwverordening (gebruiksvergunning).

Paragraaf 5. Gebruiks- gedrags- en gezondheidsvoorschriften

Artikel 7. Algemeen

De exploitant van een seksinrichting of escortbedrijf is verplicht maatregelen te treffen in het belang van de veiligheid, de hygiëne en de bescherming van de gezondheid van de in de inrichting of het

bedrijf werkzame prostitué(e), alsmede de bescherming van de volksgezondheid

Artikel 8. Technische Hygiënezorg

1.De exploitant van een seksinrichting dient er voor zorg te dragen dat de inrichting voldoet aan de

hygiëne - eisen die door de GGD worden gesteld, zoals vermeld in het hygiëne protocol GGD - en

Limburg.

2.De exploitant verleent aan de GGD toegang tot de seksinrichting en werkt mee aan het bezoek

van de medewerker van de GGD die jaarlijks een technische - hygiëne inspectie uitvoert. Van deze

hygiëne - inspectie wordt door de GGD een rapport gemaakt hetgeen wordt toegezonden aan de

exploitant. Een afschrift van dit rapport wordt aan de gemeente gezonden.

Artikel 9. Preventie

1.De exploitant van een inrichting verleent de GGD toegang tot de inrichting en verleent

medewerking aan preventieactiviteiten van de GGD gericht op verbetering van de

gezondheidssituatie van de bij hem werkzame prostitué(e)s.

2.De exploitant van een inrichting voert een “veilig seks beleid”. Hij ziet erop toe dat er geen

onveilige seks wordt aangeboden en dat veilige seks wordt bewerkstelligd.

3.De exploitant van een inrichting draagt zorg voor verspreiding onder de bij hem werkzame

prostitué(e)s van voor hen toegankelijk en in begrijpelijke taal geschreven voorlichtings- en

informatiemateriaal, over gezondheidsrisico’s van hun werk, m.n. seksueel overdraagbare

aandoeningen, en over de aanwezigheid en bereikbaarheid van gezondheidszorg- en

hulpverleningsinstellingen.

4.De exploitant van een prostitutiebedrijf of escortbedrijf dient zorg te dragen voor een lijst van

hulpverleningsinstanties en belangenverenigingen voor prostitué(e)s die voor de werkzame

prostitué(e)s steeds toegankelijk is.

5.De exploitant van een prostitutiebedrijf stelt huisregels op om de klant te informeren over de

toepassing van “veilig sekstechnieken” en het in de huisregels beschreven zelfbeschikkjngsrecht van

de prostitué(e)s. De huisregels dienen op een voor de klant duidelijk zichtbare plaats opgehangen te

worden.

  • 6.

    In de onder lid 5 bedoelde huisregels wordt in ieder geval opgenomen:

    • a.

      de prostitué(e) mag klanten weigeren;

    • b.

      de prostitué(e) is niet verplicht als daarom wordt verzocht met de klant alcoholhoudende dranken

te drinken en andere verdovende middelen te gebruikten;

c.de prostitué(e) is niet verplicht om, als daarom wordt verzocht, zonder gebruik van een

condoom te werken;

  • 7.

    De huisregels genoemd in het vorige lid gelden ten minste ook voor ieder escortbedrijf.

  • 8.

    De exploitant van een seksinrichting draagt er zorg voor dat op een voor de klant duidelijk

zichtbare plaats actueel foldermateriaal ten aanzien van veilige seks en seksueel overdraagbare

aandoeningen (SOA) ter inzage liggen.

9.De exploitant van een seksinrichting draagt er zorg voor dat in de inrichting te allen tijde

voldoende wettelijk goedgekeurde condooms voor gebruik beschikbaar zijn.

Artikel 10. Geneeskundig onderzoek

1.De exploitant van een prostitutiebedrijf en escortbedrijf stelt de bij hem werkzame prostitué(e) in

de gelegenheid zich vier keer per jaar op seksueel overdraagbare aandoeningen en overige aan

het beroep gerelateerde klachten bij de GGD of bij een bij de GGD bekende arts geneeskundig

te laten onderzoeken.

2.Indien het in het vorige lid bedoelde onderzoek door een andere arts wordt verricht meldt de

exploitant de GGD schriftelijk naam en adres van die arts.

Paragraaf 6. Overige verplichtingen van exploitant en beheerder

Artikel 11. Leeftijdsgrens bezoekers

De exploitant mag gedurende de uren dat de inrichting geopend is geen personen jonger dan 16 jaar in zijn inrichting toelaten.

Artikel 12. Bewoningsverbod prostitutiebedrijf

1.Het is verboden om het gedeelte van een gebouw dat door de exploitant bestemd is als prostitutiebedrijf als woonruimte in gebruik te nemen dan wel daarin te overnachten.

2.De exploitant is verplicht op het bepaalde in het vorige lid toezicht uit te oefenen.

Artikel 13. Verboden reclame

Het is verboden voor een prostitutiebedrijf of escortbedrijf reclame te maken waarbij de garantie wordt gegeven of op andere wijze wordt aangegeven dat de in het prostitutiebedrijf of escortbedrijf

werkzame prostitué(e)s vrij zijn van seksueel overdraagbare aandoeningen.

Artikel 14. Escortbedrijf

De exploitant van een escortbedrijf is verplicht aan de gemeente door te geven onder welke telefoonnummers het bedrijf haar diensten aanbiedt.

Artikel 15. Toegang toezichthouders

De exploitant en beheerder zijn verplicht er voor zorg te dragen dat toezichthouders die belast zijn met de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening onmiddellijk en

onbelemmerd toegang krijgen tot de inrichting:

  • a.

    gedurende de tijd dat de inrichting voor bezoekers geopend is dan wel

  • b.

    gedurende de tijd dat de inrichting gesloten dient te zijn, indien de toezichthouders het

vermoeden uiten dat daarin of aldaar bezoekers aanwezig zijn.

Paragraaf 7. Slotbepaling

Artikel 16. Slotbepaling

Deze nadere regels treden in werking met ingang van de eerste dag na die waarop dit besluit bekend is gemaakt.

Aldus vastgesteld op 12 september 2000.

Burgemeester en Wethouders van Maastricht,

De Secretaris,

Drs. W. Rutten.

De Burgemeester,

Mr. Ph. Houben.

Gepubliceerd in de Maaspost d.d. 14 september 2000

Inwerkingtreding: 1 oktober 2000

Artikel 5.1.2a, eerste lid

BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN MAASTRICHT,

Gelet op het bepaalde in artikel 5.1.2a., eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening Maastricht 2006;

BESLUITEN:

I.aan te wijzen als wegen en weggedeelten, waar het in het belang van het tegengaan van parkeerexcessen, verboden is een voertuig te parkeren met het kennelijke doel het te koop aan te bieden of te verhandelen: alle wegen of weggedeelten, gelegen in de wijk Karosseer, alsmede op de toegangsweg en de overige wegen in de directe omgeving van de wijk Karosseer.

II. te bepalen dat dit besluit in werking treedt met ingang van de dag, volgend op die van haar afkondiging.

Aldus besloten door Burgemeester en Wethouders van Maastricht in hun vergadering van 21 juni 2010.

De Secretaris,

Drs. J.D. Nauta.

De Burgemeester,

Drs. J. Mans.

Datum publicatie De Ster: 16 juli 2010.

Datum publicatie Gemeenteblad: 19 juli 2010 onder nummer C71-2010.

Datum inwerkingtreding: 17 juli 2010

Artikel 5.1.5, eerste lid, onder a

BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN MAASTRICHT,

gelet op het bepaalde in artikel 5.1.5, eerste lid, onder a, van de Algemene Plaatselijke Verordening voor de gemeente Maastricht;

BESLUITEN:

I.aan te wijzen als wegen, waar het met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte dan wel

met het oog op het uiterlijk aanzien van de gemeente verboden is een kampeerwagen, caravan,

magazijnwagen, keetwagen of ander dergelijk voertuig dat voor de recreatie dan wel anderszins uitsluitend \of mede voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebezigd langer dan op drie achtereenvolgende dagen te doen of laten staan:

alle wegen of weggedeelten, gelegen binnen de bebouwde kom als bedoeld in artikel 1, aanhef en sub C,

van de Algemene Plaatselijke Verordening voor de gemeente Maastricht;

II. te bepalen dat dit besluit in werking treedt met ingang van de dag, volgende op die van haar afkondiging.

Aldus vastgesteld op 3 oktober 1989.

Burgemeester en Wethouders van Maastricht,

De Secretaris,

Mr. Dr. A. Lutters.

De Burgemeester,

Mr. Ph. Houben.

Openbare kennisgeving : 31 oktober 1989

Inwerkingtreding : 1 november 1989

Artikel 5.1.5, eerste lid, onder b

BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN MAASTRICHT,

Gelet op het bepaalde in artikel 5.1.5., eerste lid, onder b, van de Algemene Plaatselijke Verordening voor de gemeente Maastricht;

BESLUITEN:

I. aan te wijzen als wegen, waar het met het oog op het uiterlijk aanzien van de gemeente verboden is een kampeerwagen, caravan, magazijnwagen, keetwagen of ander dergelijk voertuig dat voor de recreatie dan wel anderszins uitsluitend of mede voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebezigd te doen of laten staan:

alle wegen of weggedeelten, gelegen in de wijk Vinkenslag, alsmede op de toegangsweg ‘Vinkenslag’ en de overige wegen in de directe omgeving van de wijk Vinkenslag.

II. te bepalen dat dit besluit in werking treedt met ingang van de dag, volgend op die van haar afkondiging.

Aldus besloten door Burgemeester en Wethouders van Maastricht in hun vergadering van 3 januari 2006.

De Secretaris,

Dhr. P. Meekels.

De Voorzitter,

Drs. G. Leers.

Openbare kennisgeving: 18 januari 2006

Inwerkingtreding : 19 januari 2006

Artikel 5.1.7

BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN MAASTRICHT,

gelet op het bepaalde in artikel 5.1.7 van de Algemene Plaatselijke Verordening voor de gemeente Maastricht;

BESLUITEN:

I. aan te wijzen als plaatsen, waar het ter bescherming van het uiterlijk aanzien van de gemeente verboden is een voertuig, dat met inbegrip van de lading een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter, te parkeren:

  • 1.

    de wegen of weggedeelten, gelegen binnen het gebied, dat begrensd wordt door: De Maas, de Prins Bisschopsingel (zuidzijde), het Aldenhofpark, het Tongerseplein, de Tongerseweg (tussen Tongerseplein en Tongersestraat), de Polvertorenstraat, het St. Servaasbolwerk, de St. Nicolaasstraat, de Herbenusstraat, de Capucijnenstraat, de Statensingel, de Frontensingel, de Maagdendries, Achter de Barakken, de Boschstraat en de Fransensingel, alsmede genoemde wegen of weggedeelten zelf;

  • 2.

    de Maas, de Maaspuntweg (voor zover gelegen tussen de John F. Kennedybrug en het Wycker Grachtje), het Wycker Grachtje, de Ruiterij, de Hoogbrugstraat (inclusief de Hoge Barakken), de Lage Barakken (zuidzijde), de Stationsstraat, het Stationsplein, de Lage Barakken (noordzijde), de St. Maartenslaan (westzijde) en de Franciscus Romanusweg, alsmede genoemde wegen of weggedeelten zelf;

II. aan te wijzen als wegen, waar het met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte verboden is op zaterdagen, zon- en feestdagen gedurende de gehele dag, alsmede op werkdagen tussen 18.00 uur en 08.00 uur een voertuig, dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter, te parkeren:

alle wegen of weggedeelten, gelegen binnen de bebouwde kom als bedoeld in artikel 1, aanhef en sub C, van de Algemene Plaatselijke Verordening voor de gemeente Maastricht, voor zover deze wegen of weggedeelten niet gelegen zijn binnen het hiervoren onder I sub a en b omschreven gebied;

III. te bepalen, dat van de hiervoren onder II aangewezen wegen of weggedeelten de volgende wegen of weggedeelten zijn uitgezonderd:

1. het weggedeelte van de Sibemaweg, gelegen tussen de Nijverheidsweg en de Demertdwarsstraat;

2. de Ankerkade;

3. de Karveelweg;

4. het weggedeelte van de Galjoenweg, gelegen ten westen van de Willem Alexanderweg, alsmede het weggedeelte van de Galjoenweg, gelegen ten oosten van de Fregatweg;

5. de Korvetweg;

6. de Praamkade;

7. de Punterweg;

8. het weggedeelte van de Cabergerweg, gelegen tussen de Fort Willemweg en de Lage Frontweg;

9. het weggedeelte van de Fort Willemweg, gelegen ten oosten van de Cabergerweg;

10. de lage Frontweg;

11. de Mineursweg;

12. de Sappeursweg;

13. het Rondeel;

14. de Industrieweg;

15. de Sandersweg;

16. de Savelstraat;

17. de Phoenixweg.

IV. te bepalen dat dit besluit in werking treedt met ingang van de dag, volgende op die van haar bekendmaking.

 

Aldus besloten door het College van Burgemeester en Wethouders d.d. 7 juli 2015.

 

De Secretaris, P.J. Buijtels.

 

De Burgemeester, A. Penn-te Strake.

 

Bekendgemaakt : 23 juli 2015

 

Inwerkingtreding : 24 juli 2015

Artikel 5.1.11

BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN MAASTRICHT,

Gelet op het bepaalde in artikel 5.1.11, van de Algemene Plaatselijke Verordening voor de gemeente Maastricht;

BESLUITEN:

I. in te trekken hun besluit van 20 juli 2010;

 

II.  aan te wijzen als gebieden, waar het ter voorkomen van overlast dan wel in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente verboden is op of aan de weg fietsen en/of bromfietsen buiten de daarvoor bestemde ruimtes te plaatsen of laten staan:

1.  Het gebied omsloten door de lijn:

Sint Servaasbrug in noordelijke richting de Kesselskade, Maaspromenade en Maaskade tot en met de Y-splitsing van de Wilhelminabrug, de noorddelijke afrit tot aan de van Hasseltkade de noordzijde van de Gubbelstraat via noordzijde Markt, Boschstraat ter hoogte van pand 77-70, westzijde Boschstraat in zuidelijke richting noordzijde Grote Gracht via de westzijde van de Helmstraat langs noordzijde Vrijthof dan oostzijde Vrijthof langs de zuidzijde van het Vrijthof naar de Bredestraat, via de noordzijde van de Bredestraat tot aan de Hondstraat, via de zuidzijde van de Bredestraat tot aan de Wolfstraat, via de noordzijde van het Onze Lieve Vrouweplein naar de zuidzijde van de Plankstraat en de Eksterstraat naar de oostzijde van Het Bat tot aan de Sint Servaasbrug.

2. het gedeelte van de oostzijde van de parallelweg, Stationsplein en de Spoorweglaan gelegen aan de voorzijde van het Centraal Station;

III.

a.  aan te wijzen als gebied, waar het ter voorkomen van overlast verboden is op of aan de weg snorfietsen en/of bromfietsen te plaatsen of laten staan:

- Plein 1992 inclusief de naar Plein 1992 leidende op- en afritten.

b.  het in lid a. genoemde verbod geldt 24 uur per dag.

IV. De verboden onder II. en III. gelden niet voor van gehandicapten die zich verplaatsen met aangepaste (brom)fiets,

V. Te bepalen dat dit besluit in werking treedt met ingang van de dag, na die waarop dit besluit bekend is gemaakt.

Aldus besloten door het College van Burgemeester en Wethouders in hun vergadering van 9 april 2013.

 

De Secretaris,

Dhr. P. Buijtels.

De Burgemeester,

Dhr. O. Hoes.

Datum publicatie De Ster: 19-4-2013.

Datum publicatie Gemeenteblad: 22-4-2013 onder nummer C23-2013

Inwerkingtreding: 20-4-2013.

Artikel 5.1.11

AANWIJZINGSBESLUIT

BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN MAASTRICHT,

gezien het voorstel van Burgemeester en Wethouders d.d. 22 maart 2016, organisatieonderdeel BO-Ruimte, no. 2016-10023;

Gelet op het bepaalde in artikel 5.1.11, van de Algemene Plaatselijke Verordening voor de gemeente Maastricht;

BESLUITEN:

I. Aan te wijzen als gebieden, waar het ter voorkomen van overlast dan wel in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente verboden is op of aan de weg fietsen en/of bromfietsen buiten de daarvoor bestemde ruimtes te plaatsen of laten staan:

Spoorweglaan/ Parallelweg tussen de St. Maartenslaan en de Akerstraat en de Stationsstraat tot aan de Wilhelminasingel.

II.Aan te wijzen als (brom}fietsstallingsgebieden, waar het in het belang van het beheer van de openbare ruimte verboden is ftetsen of bromfietsen langer dan twee weken onafgebroken te stallen:

De openbare fietsenstallingen aan de oostzijde van het Station, de stalling op het Stationsplein, de verdiepte stallingen bij het streekbusstation en de stallingen in de middenberm van de Stationsstraat.

Aldus besloten door het college van burgemeester en wethouders van Maastricht d.d. 22 maart 2016.

De Secretaris.

P. Buijtels.

De Burgemeester,

J.M. Penn-te Strake

Bekend gemaakt 1Maastricht: d.d. 28 april 2016

Inwerkingtreding: d.d. 29 april 2016

Artikel 5.2.3.

https://www.gemeentemaastricht.nl/forms/public/preview?id=133644&userAgent=Mozilla/5.0%20(Windows%20NT%206.1)%20AppleWebKit/537.36%20(KHTML,%20like%20Gecko)%20Chrome/69.0.3497.92%20Safari/537.36&type=pdf&attach=true

Bekend gemaakt : VIA Maastricht dd 20 december 2018

Inwerkingtreding d.d. 21 december 2018

Artikel 5.3.2.

BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN MAASTRICHT,

Overwegende, dat het ingevolge artikel 5.3.2, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening voor de gemeente Maastricht, verboden is met een vaartuig een ligplaats in te nemen of te hebben dan wel een ligplaats voor een vaartuig beschikbaar te stellen op door burgemeester en wethouders aangewezen gedeelten van openbaar water;

dat zij bij besluit van 27 september 2005 als zodanig hebben aangewezen al het openbare water binnen de gemeente Maastricht behoudens het zogenaamde overlaatgebied ten noorden van Boschpoort en gedeelten van de Zuid-Willemsvaart;

dat burgemeester en wethouders op grond van het tweede lid van artikel 5.3.2 aan het innemen, hebben of beschikbaar stellen van een ligplaats met dan wel voor een vaartuig op niet krachtens het eerste lid aangewezen gedeelten van openbaar water nadere regels kunnen stellen in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, milieuhygiene en het aanzien van de gemeente alsmede beperkingen kunnen stellen naar soort en aantal vaartuigen;

dat alleen woonschepen worden toegestaan in het overlaatgebied ten noorden van Boschpoort en de aangewezen gedeelten van de Zuid-Willemsvaart;

dat door wijziging, bij Raadsbesluit van 17 april 2007, van het derde lid van artikel 5.3.2 van de Algemene Plaatselijke Verordening het verbod in het eerste lid van artikel 5.3.2 niet geldt voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de “Woonschepenverordening Zuid-Willemsvaart 2007’;

dat dientengevolge de tekst van het aanwijzigingsbesluit van 27 september 2005 moet worden aangepast;

gelet op het bepaalde in artikel 5.3.2 van de Algemene Plaatselijke Verordening voor de gemeente Maastricht.

BESLUITEN:

1. In te trekken het besluit van 27 september 2005.

2. Aan te wijzen als gedeelten van openbaar water, waarop het verboden is met een vaartuig een ligplaats in te nemen of te hebben dan wel een ligplaats voor een vaartuig beschikbaar te stellen, al het openbaar water binnen de gemeente Maastricht, behoudens het zogenaamde overlaatgebied ten noorden van de Boschpoort, zoals op de bij dit besluit behorende gewaarmerkte kaart in rood is aangegeven.

3. Te bepalen dat op de onder 2 aangegeven locatie alleen met woonschepen ligplaats mag worden ingenomen.

4. Te bepalen dat dit besluit in werking treedt met ingang van de dag volgende op die van haar bekendmaking.

Aldus vastgesteld op 29 mei 2007.

Burgemeester en Wethouders van Maastricht.

De Secretaris,

Drs. J.D. Nauta

De Burgemeester,

Drs. G.B.M. Leers

Openbare kennisgeving: 30 mei 2007

Inwerkingtreding: 31 mei 2007

Artikel 5.6.1

BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN MAASTRICHT,

Gelet op het bepaalde in artikel 5.6.1 van de Algemene Plaatselijke Verordening Maastricht 2006;

BESLUITEN:

I. aan te wijzen als terrein waarvoor een detectorverbod geldt, het gebied langs de Pasestraat zoals (gearceerd) aangegeven op de van dit besluit deel uitmakende tekening;

II. te bepalen dat dit besluit in werking treedt met ingang van de dag, volgende op die van haar bekendmaking.

Aldus vastgesteld door Burgemeester en Wethouders van Maastricht in hun vergadering van 11 april 2006,

De Secretaris,

Dhr. P. Meekels.

De Burgemeester,

Drs. G. Leers.

Bekendgemaakt: 19 april 2006