Subsidieregeling plattelandsontwikkelingsprogramma 3 Noord-Brabant 2014-2020

Geldend van 09-11-2023 t/m heden

Intitulé

Subsidieregeling plattelandsontwikkelingsprogramma 3 Noord-Brabant 2014-2020

Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant,

Gelet op artikel 2 van de Algemene subsidieverordening Noord-Brabant;

 

Overwegende dat de Europese Commissie op 16 februari 2015 het derde Plattelandsontwikkelingsprogramma voor Nederland 2014-2020 (POP3) heeft goedgekeurd;

Overwegende dat naar aanleiding daarvan Nederland een Europese subsidie uit het Europees Fonds voor Plattelandsontwikkeling ontvangt en Nederland een eigen bijdrage aan het Plattelandsontwikkelingsprogramma levert van minimaal eenzelfde bedrag;

Overwegende dat het Rijk en de provincies op 18 december 2014 het Convenant Uitvoering POP3 hebben gesloten over de hoofdlijnen van de invulling en werkwijze van de uitvoering van de plattelandsontwikkeling in het POP3;

Overwegende dat de Minister van Economische Zaken het beheer en de uitvoering van het Plattelandsontwikkelingsprogramma op grond van artikel 3 van de Regeling uitvoering ELFPO programmaperiode 2014-2020 heeft gedelegeerd aan de provinciebesturen;

Overwegende dat Gedeputeerde Staten met deze subsidieregeling beogen de gestelde doelen in het Plattelandsontwikkelingsprogramma, zoals verdere verduurzaming en innovatie van de agrarische sector en verbetering van de waterkwaliteit, te behalen;

 

Besluiten vast te stellen de volgende regeling:

Hoofdstuk 1 Algemeen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • a.

    Adviescommissie POP3: adviescommissie ingesteld op grond van artikel 82 van de Provinciewet;

  • b.

    bruto jaarloon: in enig jaar aan een werknemer betaalde salaris, inclusief een niet-prestatie gebonden eindejaarsuitkering of een beloning in de vorm van een dertiende maand, zijnde een vast bedrag of vastgesteld percentage van het salaris, dat werknemers als extra loon ontvangen, voor zover dit is geregeld in de geldende cao of arbeidsovereenkomst, exclusief vakantiegeld, exclusief overige vergoedingen, bijzondere beloningen, winst- of prestatieafhankelijke uitkeringen en aanvullende werkgeverslasten;

  • c.

    ELFPO: Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling als bedoeld in VO (EU) 1305/2013;

  • d.

    grondgebruiker: gebruiksgerechtigde van de grond;

  • e.

    Kaderbesluit nationale EZ-subsidies: Regeling van 1 januari 2009, Stb. 2008, 499, gewijzigd per 1 juli 2016, Stb. 2016, 56;

  • f.

    Kringlooplandbouw: een vorm van duurzame landbouw waarbij de kringloop van stoffen is gesloten, ofwel dat alle stoffen zoals nutriënten die door de landbouw uit een gebied verdwijnen ook weer terugkomen in het gebied waardoor deze stoffen efficiënter worden gebruikt.

  • g.

    landbouwer: natuurlijk persoon of rechtspersoon dan wel een groep natuurlijke personen of rechtspersonen, ongeacht de rechtspositie van de groep en haar leden volgens het nationale recht, van wie het bedrijf zich bevindt binnen het territoriale toepassingsgebied van de verdragen als omschreven in artikel 52 van het Verdrag betreffende Europese Unie in samenhang met de artikelen 349 en 355 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie, en die een landbouwactiviteit uitoefent;

  • h.

    landbouwbedrijf: alle eenheden op het grondgebied van eenzelfde lidstaat die voor landbouwactiviteiten worden gebruikt en door een landbouwer worden beheerd;

  • i.

     landbouwactiviteit: activiteit als bedoeld in artikel 4, onder c, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van voorschriften voor rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 637/2008 van de Raad en Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad;

  • j.

    Natuurnetwerk Brabant: netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden binnen de provincie Noord-Brabant zoals afgebakend op de kaart van het Natuurbeheerplan Noord-Brabant 2016, weergegeven in de ArcGIS-Kaartviewer van de provincie Noord-Brabant, http://kaartbank.brabant.nl/viewer/app/natuurbeheerplan;

  • k.

    netto inkomsten: instroom van kasmiddelen als bedoeld in artikel 61, eerste lid, van VO (EU) 1303/2013;

  • l.

    niet-productieve investering: investering die niet leidt tot een aanzienlijke stijging van de waarde of de rentabiliteit van het landbouwbedrijf of een andere onderneming;

  • m.

    PAS: Programma Aanpak Stikstof 2015-2020;

  • n.

    platteland: gehele grondgebied van het in de Europese Unie gelegen deel van het Koninkrijk der Nederlanden met uitzondering van aaneengesloten woonkernen met meer dan 30.000 inwoners;

  • o.

    Sociale innovatie: vernieuwingen op het gebied van gedragsverandering van mens en organisatie die zijn gericht op maatschappelijke vraagstukken rond de landbouw en agrofood en die leiden tot nieuwe sociale relaties, samenwerkingsverbanden, producten of diensten;

  • p.

    VO (EU) 1303/2013: Verordening (EU) Nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad;

  • q.

    VO (EU) 1305/2013: Verordening (EU) Nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad 17 december 2013 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (ELFPO) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad;

  • r.

    Verordening Natuurbeschermingswet Noord-Brabant: Verordening van 16 december 2016, Provinciaal Blad van 23 december 2016, nummer 6933, laatst gewijzigd per 25 september 2017, Provinciaal Blad van 26 september 2017, nummer 4283.

  • s.

    VO (EU) 702/2014: Verordening (EU) Nr. 702/2014 van de Commissie van 25 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun in de landbouw- en de bosbouwsector in plattelandsgebieden op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie met de interne markt verenigbaar worden verklaard;

  • t.

    voorbereidingskosten: kosten gemaakt voorafgaand aan het indienen van de aanvraag om subsidie, die zijn gemaakt ten behoeve van het projectplan en die bestaan uit:

    • 1°.

      kosten van architecten, ingenieurs en adviseurs;

    • 2°.

      kosten van adviezen over duurzaamheid op milieu- en economisch gebied;

    • 3°.

      kosten van haalbaarheidsstudies;

    • 4°.

      personeelskosten of inbreng eigen arbeid, voor zover deze kosten betrekking hebben op werkzaamheden als bedoeld onder 1° tot en met 3°.

Artikel 1.2 Subsidievorm

  • 1 Gedeputeerde Staten verstrekken op grond van deze regeling projectsubsidies.

  • 2 Subsidies als bedoeld in het eerste lid worden verstrekt in de vorm van een geldbedrag.

 Artikel 1.3 Samenwerkingsverbanden

  • 1 Indien in deze regeling is bepaald dat een subsidie kan worden verstrekt aan een samenwerkingsverband, komen slechts voor subsidie in aanmerking, samenwerkingsverbanden:

    • a.

      waarvan de deelnemers natuurlijke of rechtspersonen zijn, ieder met een andere eigenaar en niet in eigendom van een deelnemende natuurlijke persoon;

    • b.

      die bestaan uit ten minste twee partijen;

    • c.

      die voldoen aan de concurrentieregels als bedoeld in de artikelen 206 tot en met 210 van Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad.

  • 2 Indien een aanvraag namens de deelnemers van een samenwerkingsverband wordt ingediend:

    • a.

      bevat de aanvraag om subsidie gegevens waaruit blijkt dat:

      • 1°.

        de penvoerder is aangewezen door de deelnemende partijen aan het samenwerkingsverband om de aanvraag om subsidie in te dienen;

      • 2°.

        bezit de penvoerder rechtspersoonlijkheid;

    • b.

      draagt het project de instemming van alle deelnemers van het samenwerkingsverband door middel van het overleggen van een samenwerkingsovereenkomst;

    • c.

      bevat de aanvraag om subsidie de verdeling van de verantwoordelijkheden, bevoegdheden en financiële verplichtingen betreffende de baten en lasten van de deelnemende partijen.

Artikel 1.4 Weigeringsgronden algemeen

Onverminderd artikel 8 van de Algemene subsidieverordening Noord-Brabant wordt de subsidie in ieder geval geweigerd indien:

  • a.

    voor dezelfde activiteit reeds subsidie is aangevraagd in dezelfde tenderperiode;

  • b.

    voor dezelfde activiteiten en subsidiabele kosten op grond van enige regeling reeds subsidie van € 1,- of meer is verstrekt tot het op grond van Europese verordeningen toegestane maximale subsidiepercentage of-bedrag;

  • c.

    met de uitvoering van de activiteit, niet zijnde de uitvoering van de voorbereidingshandelingen voor de uitvoering van de activiteit, is gestart voordat de aanvraag om subsidie is ingediend;

  • d.

    de aanvrager een onderneming in moeilijkheden is als bedoeld in artikel 2, veertiende lid, van Verordening (EU) Nr. 702/2014;

  • e.

    ten aanzien van de subsidieaanvrager een uitstaand bevel tot terugvordering bestaat, volgend op een eerdere beschikking van de Commissie van de Europese Gemeenschappen waarin steun onrechtmatig en onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt is verklaard;

  • f.

    de aanvrager een landbouwonderneming is die niet voldoet aan de definitie van kleine, middelgrote of micro-ondernemingen als opgenomen in bijlage 1 bij verordening 651/2014.

Artikel 1.5 Subsidiabele kosten

  • 1. Subsidiabele kosten kunnen slechts bestaan uit de volgende kostentypen:

    • a.

      personeelskosten;

    • b.

      kosten derden;

    • c.

      bijdragen in natura;

    • d.

      onbetaalde eigen arbeid;

    • e.

      afschrijvingskosten.

  • 2. In afwijking van artikel 10 van de Algemene subsidieverordening Noord-Brabant wordt, indien de aanvrager gebruik maakt van het kostentype personeelskosten als bedoeld in het eerste lid onder a, een van de volgende berekeningswijzen gehanteerd:

    • a.

      personeelskosten worden per uur berekend door het meest recente bruto jaarloon te delen door 1.720 uren op basis van een 40-urige werkweek, vermeerderd met de volgende opslagen:

      • 1°.

        een opslag van 43,5% voor de werkgeverslasten;

      • 2°.

        een opslag van 15% voor overheadkosten;

    • b.

      een door de Minister goedgekeurde integrale kostensystematiek, als bedoeld in artikel 12, eerste lid, van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies.

  • 3. Personeelskosten als bedoeld in het eerste lid onder a, zijn subsidiabel tot maximaal 1.720 uur per persoon per jaar.

  • 4. Personeelskosten als bedoeld in het eerste lid onder a, worden in geval van een parttime dienstverband, berekend na rato van de personeelskosten per uur en het maximaal aantal uren per persoon per jaar.

  • 5. Kosten uit onbetaalde eigen arbeid als bedoeld in het eerste lid onder d, worden gewaardeerd op € 35 per uur.

  • 6. Kosten uit onbetaalde eigen arbeid als bedoeld in het eerste lid onder d, zijn slechts subsidiabel indien de werkelijke arbeidstijd voor de uitvoering van de activiteit gecontroleerd kan worden.

  • 7. Bijdragen in natura als bedoeld in het eerste lid, onder c, en onbetaalde eigen arbeid als bedoeld in het eerste lid, onder d, zijn subsidiabel tot de waarde die gewoonlijk op de desbetreffende markt wordt aanvaard en voor zover de te verlenen subsidie niet meer bedraagt dan de totale subsidiabele kosten in het project exclusief bijdragen in natura overeenkomstig artikel 69, eerste lid, van VO (EU) 1303/2013.

Artikel 1.5a Vereenvoudigde kostenoptie personeelskosten

In afwijking van het bepaalde in artikel 1.5, tweede tot en met vierde lid, kunnen personeelskosten als bedoeld in artikel 1.5, eerste lid onder a, worden berekend door de kosten, bedoeld in artikel 1.5, eerste lid, onder b tot en met e, voor zover de kosten geen verband houden met de uitvoering van overheidsopdrachten voor werken met een waarde boven het drempelbedrag, genoemd in artikel 4, onderdeel a, van Richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten en tot intrekking van Richtlijn 2004/18/EG (PbEU 2014, L94), te vermenigvuldigen met 20%, waarna dat bedrag wordt vermeerderd met de opslag van 15% aan overheadkosten.

Artikel 1.5b Vereenvoudigde kostenoptie totale overige kosten als percentage van de directe personeelskosten

  • 1. In afwijking van het bepaalde in artikel 1.5, vijfde tot en met zevende lid, kan het totaal aan kosten als bedoeld in artikel 1.5, eerste lid onder b tot en met e, worden berekend door de totale directe personeelskosten te vermenigvuldigen met 40%.

  • 2. De totale directe personeelskosten als bedoeld in het eerste lid worden berekend door de som van de voor iedere medewerker te berekenen directe personeelskosten.

  • 3. De directe personeelskosten per medewerker als bedoeld in het tweede lid, worden berekend conform artikel 1.5, tweede lid, onderdeel a, zonder de opslag van de overheadkosten.

  • 4. Artikel 1.5, leden 3 en 4 zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 1.6 Niet subsidiabele kosten

  • 1 Onverminderd artikel 11 van de Algemene subsidieverordening Noord-Brabant komen de volgende kosten in ieder geval niet voor subsidie in aanmerking:

    • a.

      kosten die niet aantoonbaar rechtstreeks aan de activiteit waarop de subsidie betrekking heeft zijn toe te rekenen;

    • b.

      kosten die reeds uit andere hoofde zijn gesubsidieerd tot het op grond van Europese verordeningen toegestane maximale subsidiepercentage of -bedrag;

    • c.

      kosten van rente, debetrente, bankdiensten, financieringen, gerechtelijke procedures, kosten van juridische advisering of bijstand ten behoeve van gerechtelijke procedures, boetes en sancties;

    • d.

      vervangingsinvesteringen;

    • e.

      legeskosten, tenzij deze kosten expliciet subsidiabel gesteld worden;

    • f.

      reguliere investeringen in de onderneming van de subsidieontvanger;

    • g.

      [vervallen]

    • h.

      kosten om te voldoen aan wettelijke verplichtingen of aan gangbare minimumkwaliteitseisen;

    • i.

      kosten die niet noodzakelijk voor de uitvoering van het project of bovenmatig zijn.

  • 2 Onverminderd het eerste lid komen, indien de activiteit betrekking heeft op een investering in de landbouw, de volgende kosten niet voor subsidie in aanmerking:

    • a.

      de aankoop van landbouwproductierechten;

    • b.

      de aankoop van betalingsrechten;

    • c.

      de aankoop van dieren;

    • d.

      de aankoop van zaai- en pootgoed van eenjarige gewassen alsmede het planten daarvan.

Artikel 1.7 Samenstelling subsidieplafond

[vervallen]

Artikel 1.8 Externe adviescommissie

  • 1 Gedeputeerde Staten stellen een Adviescommissie POP3 in.

  • 2 Gedeputeerde Staten kunnen bepalen dat aanvragen, die voor subsidie in aanmerking komen, worden voorgelegd aan de Adviescommissie POP3.

Artikel 1.9 Verplichtingen algemeen

  • 1 Onverminderd artikel 17 van de Algemene subsidieverordening Noord-Brabant heeft de subsidieontvanger in ieder geval de volgende verplichtingen:

    • a.

      indien de subsidieontvanger een aanbestedende dienst is worden bij het plaatsen van opdrachten, de voorschriften uit Richtlijn 2004/18/EG, de Aanbestedingswet 2012 en de gids Proportionaliteit, in acht genomen;

    • b.

      het voldoen aan de communicatieverplichtingen zoals omschreven in Uitvoeringsverordening (EU) nr. 808/2014 van de Commissie van 17 juli 2014 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EU) nr. 1305/2013;

    • c.

      indien er sprake is van een investering, deze gebruiksklaar te hebben, op het moment van indiening van de aanvraag tot subsidievaststelling;

    • d.

      indien er sprake is van een investering in infrastructuur of een productieve investering, voldoet deze aan de voorwaarden voor de instandhoudingsplicht, bedoeld in artikel 71 van VO (EU) 1303/2013;

    • e.

      binnen twee maanden na de datum van de beschikking tot subsidieverlening wordt gestart met de uitvoering van de activiteit, tenzij in de beschikking tot subsidieverlening anders is bepaald;

    • f.

      de activiteiten worden binnen drie jaar na de datum van de beschikking tot subsidieverlening voltooid, tenzij in de beschikking tot subsidieverlening anders is bepaald;

    • g.

      het voeren van een administratie die te allen tijde de informatie bevat die nodig is voor een juist inzicht in de realisatie van de gesubsidieerde activiteiten en voor een juiste subsidieverstrekking, hetgeen inhoudt dat alle inkomsten en uitgaven in de administratie zijn vastgelegd met ten minste de onderliggende bewijsstukken:

      • 1°.

        indien van toepassing, een sluitende urenadministratie;

      • 2°.

        een deugdelijk en volledig inkoopdossier;

      • 3°.

        bewijsstukken, die als onderdeel van de administratie aanwezig zijn ten name van de subsidieontvanger en waaruit de aard van de geleverde goederen en diensten duidelijk blijkt;

    • h.

      het bewaren van de administratie en de daartoe behorende bescheiden tot 5 jaar na de datum waarop de vaststellingsbeschikking voor de betreffende subsidie is bekendgemaakt;

    • i.

      het jaarlijks overleggen van een tussentijds voortgangsverslag, met gebruikmaking van een daartoe door Gedeputeerde Staten vastgesteld formulier, tenzij in de beschikking tot subsidieverlening anders is bepaald;

    • j.

      het verlenen van medewerking aan met het toezicht op deze regeling belaste toezichthouders.

  • 2 Indien subsidie is verstrekt aan een samenwerkingsverband:

    • a.

      berusten de verplichtingen, bedoeld in het eerste lid, hoofdelijk op iedere deelnemer aan het samenwerkingsverband, met uitzondering van het eerste lid, onder g;

    • b.

      is de penvoerder verplicht de administratie, bedoeld in het eerste lid, onder g, te voeren.

Artikel 1.10 Subsidievaststelling

  • 1 Gelet op VO (EU) 1303/2013 ter rechtvaardiging van staatssteun, worden de verleende subsidies vastgesteld op basis van prestaties en gerealiseerde kosten.

  • 2 De aanvraag tot vaststelling bevat ten minste:

    • a.

      een inhoudelijk en financieel verslag;

    • b.

      facturen en betaalbewijzen.

  • 3 Bij de rekening en verantwoording, bedoeld in artikel 4:45, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, maakt de subsidieontvanger een onderverdeling naar de onderscheiden subsidiabele kosten.

  • 4 Bij de aanvraag tot vaststelling wordt mededeling gedaan van alle aan het project toe te rekenen inkomsten, waaronder mede begrepen eventueel verleende andere subsidies die op de gesubsidieerde activiteit of activiteiten betrekking hebben.

  • 5 Het inhoudelijk verslag bevat ten minste:

    • a.

      een beschrijving van de activiteiten die in het kader van het project zijn verricht;

    • b.

      een evaluatie van de mate waarin de activiteiten hebben bijgedragen aan de doelstellingen, omschreven in het projectplan dat onderdeel vormt van de beschikking tot subsidieverlening;

    • c.

      de kennis en informatie die met het project zijn opgedaan;

    • d.

      de wijze waarop de kennis en informatie, bedoeld onder c, openbaar is of zal worden gemaakt, ingeval is bepaald dat openbaarmaking plaatsvindt.

  • 6 Indien de aanvraag tot vaststelling tevens een verzoek om uitbetaling van subsidie bevat, is artikel 1.17 tevens van toepassing.

  • 7 Gedeputeerde Staten beslissen binnen dertien weken op een aanvraag tot vaststelling.

Artikel 1.11 Verrekening netto inkomsten gedurende uitvoering

Indien de subsidie betrekking heeft op paragraaf 1, 3 of 5 van hoofdstuk 2 of op het onderdeel LEADER worden netto inkomsten die tijdens de uitvoering van de activiteit gegenereerd worden, overeenkomstig artikel 65 van VO (EU) 1303/2013 in mindering gebracht op de subsidiabele kosten.

Artikel 1.12 Verrekening netto inkomsten na uitvoering

Indien de subsidie betrekking heeft op paragraaf 1, 3 of 5 van hoofdstuk 2 of op het onderdeel LEADER worden netto inkomsten die na de uitvoering van de activiteit gegenereerd worden overeenkomstig artikel 61 van VO (EU) 1303/2013 in mindering gebracht op de subsidiabele kosten.

Artikel 1.13 Intrekking of wijziging subsidieverlening of subsidievaststelling

Onverminderd de artikelen 4:48 en 4:49 van de Algemene wet bestuursrecht trekken Gedeputeerde Staten de subsidieverlening of subsidievaststelling in of wijzigen deze, indien de Europese Commissie dat op grond van de van toepassing zijnde Europese regelgeving vordert.

Artikel 1.14 Terugvordering

  • 1 Indien toepassing wordt gegeven aan artikel 4:57 van de Algemene wet bestuursrecht, worden terug te vorderen bedragen vermeerderd met de wettelijke rente.

  • 2 De rente wordt berekend over de periode die verstrijkt tussen de in het besluit tot terugvordering vastgestelde betalingstermijn en de datum van de terugbetaling dan wel de verrekening.

  • 3 De betalingstermijn, bedoeld in het tweede lid, bedraagt niet meer dan zestig dagen.

  • 4 Onverminderd de voorgaande leden kunnen onverschuldigd betaalde subsidiebedragen overeenkomstig artikel 4:57 van de Algemene wet bestuursrecht, hoofdelijk worden teruggevorderd bij iedere deelnemer van het samenwerkingsverband.

  • 5 In afwijking van het vierde lid, kunnen, indien een deelnemer aan het samenwerkingsverband minder dan 20% bijdraagt aan de kosten van het project, onverschuldigd betaalde subsidiebedragen, bij die deelnemer worden teruggevorderd naar rato van de bijdrage aan het project.

Artikel 1.15 Bevoorschotting en betaling

  • 1 Gedeputeerde Staten kunnen op basis van een daartoe door de subsidieontvanger ingediend verzoek om een voorschot, voorschotten verstrekken, op het verleende subsidiebedrag van ten hoogste 80% van het verleende subsidiebedrag.

  • 2 Het voorschot wordt verleend op basis van gerealiseerde kosten en betalingen.

  • 3 Het verzoek om een voorschot bevat ten minste facturen en betaalbewijzen en voor zover van toepassing:

    • a.

      bewijsstukken inzake de gemaakte personeelskosten;

    • b.

      bewijsstukken inzake geleverde inbreng kosten uit onbetaalde eigen arbeid;

    • c.

      bewijsstukken inzake afschrijvingskosten;

    • d.

      bewijsstukken inzake geleverde inbreng in natura;

    • e.

      bewijsstukken ten aanzien van de realisatie van de activiteit;

    • f.

      een voortgangsrapportage als bedoeld in artikel 1.9, eerste lid, onder i.

  • 4 Het verzoek om een voorschot bedraagt minimaal 25% van het verleende subsidiebedrag of minimaal € 50.000.

  • 5 Gedeputeerde Staten beslissen binnen dertien weken op een verzoek om een voorschot.

Artikel 1.16 Verlaging voorschot

  • 1 Gedeputeerde Staten stellen bij een verzoek om een voorschot als bedoeld in artikel 1.15, vast welk bedrag op grond van deze regeling of de beschikking tot subsidieverlening kan worden verstrekt.

  • 2 Indien het gevraagde bedrag aan voorschot meer dan 10% hoger is dan het onder het eerste lid berekende bedrag, wordt het onder het eerste lid berekende bedrag verlaagd overeenkomstig artikel 63 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 809/2014 van de Commissie van 17 juli 2014 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft het geïntegreerd beheers- en controlesysteem, plattelandsontwikkelingsmaatregelen en de randvoorwaarden..

  • 3 De verlaging is gelijk aan het verschil tussen het gevraagde bedrag aan voorschot en het onder het eerste lid berekende bedrag.

  • 4 Het voorschot kan maximaal worden verlaagd tot nihil.

  • 5 Het voorschot wordt niet verlaagd indien de subsidieontvanger aantoont dat het verzoek om een voorschot buiten zijn schuld facturen, betaalbewijzen of bewijsstukken bevat van kosten die niet subsidiabel zijn of indien Gedeputeerde Staten anderszins van oordeel zijn dat de betreffende subsidieontvanger geen schuld treft.

Artikel 1.17 Sanctiebeleid

  • 1 Gedeputeerde Staten verlagen de verleende of vastgestelde subsidie, indien er onregelmatigheden zijn geconstateerd bij de uitvoering van controles als bedoeld in de artikelen 48 en 49 van de Uitvoeringsverordening (EU) nr. 809/2014 van de Commissie van 17 juli 2014 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het geïntegreerd beheers- en controlesysteem, plattelandsontwikkelingsmaatregelen en de randvoorwaarden.

  • 2 Onder onregelmatigheid wordt elke inbreuk op het Gemeenschapsrecht verstaan die bestaat uit een handeling of nalaten van een subsidieontvanger waardoor de algemene begroting van de Gemeenschappen of de door de Gemeenschappen beheerde begrotingen worden of zouden kunnen worden benadeeld, hetzij door de vermindering of het achterwege blijven van ontvangsten uit de eigen middelen, die rechtstreeks voor rekening van de Gemeenschappen worden geïnd, hetzij door een onverschuldigde uitgave.

  • 3 Onverminderd het eerste en tweede lid, stelt de Minister van Economische Zaken het sanctiebeleid betreffende het plattelandsontwikkelingsprogramma 3 vast in de vorm van een beleidsregel.

  • 4 Gedeputeerde Staten sluiten zich aan bij de beleidsregel, bedoeld in het derde lid, en passen deze toe.

  • 5 In de beleidsregel, bedoeld in het derde lid, worden overeenkomstig Verordening (EU) nr. 809/2014 van de commissie van 17 juli 2014 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft het geïntegreerd beheers- en controlesysteem, plattelandsontwikkelingsmaatregelen en de randvoorwaarden, bepalingen opgenomen met betrekking tot de gevolgen van het niet voldoen door de subsidieontvanger aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen.

Hoofdstuk 2 Maatregelen

§ 1 Trainingen, workshops, ondernemerscoaching en demonstraties ten behoeve van waterkwaliteit

Artikel 2.1.1 Doelgroep

Subsidie op grond van deze paragraaf kan worden aangevraagd door:

  • a.

    rechtspersonen en ondernemingen zonder rechtspersoonlijkheid die de opleiding of andere vorm van kennisoverdracht of voorlichting leveren;

  • b.

    samenwerkingsverbanden van partijen als bedoeld onder a.

Artikel 2.1.2 Subsidiabele activiteiten

Subsidie kan worden verstrekt voor:

  • a.

    het verzorgen van trainingen, workshops of coaching aan een groep van landbouwondernemers;

  • b.

    demonstratieactiviteiten, waarbij landbouwers kennis nemen van innovaties en de toepassing ervan.

Artikel 2.1.3 Subsidievereisten

  • 1 Om voor subsidie als bedoeld in artikel 2.1.2 in aanmerking te komen wordt voldaan aan de volgende vereisten:

    • a.

      het project wordt uitgevoerd in de provincie Noord-Brabant;

    • b.

      het project komt ten goede aan het platteland of de agrarische sector;

    • c.

      het project heeft als doel de deelnemers te informeren over innovaties of modernisering en de toepassing ervan te bevorderen met betrekking tot een van de onderstaande thema’s:

      • 1°.

        maatregelen die leiden tot een geringer grondstoffengebruik, een meer gesloten kringloop, minder emissie van fosfaat, nitraat, ammonium, ammoniak of lachgas vanuit of vanaf landbouwgrond naar lucht, grond- of oppervlaktewatermilieubelastende stoffen en klimaatmitigatie;

      • 2°.

        maatregelen die leiden tot minder emissie of minder kans op emissie van nutriënten uit voer- of mestresten op erf of verharde koepaden;

    • d.

      indien een project betrekking heeft op het thema genoemd onder c, onderdeel 2°, komt dit project ten goede aan ten minste drie beheergebieden van de waterschappen in de provincie Noord-Brabant;

    • e.

      het project scoort bij de afweging, bedoeld in artikel 2.1.9, eerste tot en met derde lid, 1816 punten of meer.

  • 2 Onverminderd het eerste lid, liggen aan het project ten grondslag:

    • a.

      een projectplan waarin ten minste is opgenomen:

      • 1°.

        de doelstellingen van het project;

      • 2°.

        een probleemanalyse waaruit onder andere de noodzaak van het project en de ter uitvoering van het project te maken kosten blijkt;

      • 3°.

        de wijze van uitvoering van het project;

      • 4°.

        de verwachte planning en realisatietermijn van het project;

      • 5°.

        de verwachte liquiditeitsplanning van het project;

      • 6°.

        de verwachte resultaten van het project;

    • b.

      een begroting van de kosten en inkomsten van het project;

    • c.

      een toelichting op de begroting;

    • d.

      een sluitend financieringsplan van de kosten van het project met inbegrip van een opgave van subsidies of vergoedingen die voor dezelfde activiteiten bij andere bestuursorganen, private organisaties of personen zijn aangevraagd, onder vermelding van de stand van zaken daarvan;

    • e.

      de curricula vitae van het personeel, waaronder minimaal de aanvrager zelf of een medewerker bij de aanvrager in loondienst, diedat de kennisoverdrachtsdiensten en voorlichtingsdiensten aan gaat bieden, waarbij deze voldoen aanminimaal een afgeronde opleiding op ten minste HBO-niveau en drie jaar relevante werkervaring waaronder relevante werkervaring binnen drie jaar van de volgende vereisten:

      • 1°.

        een afgeronde opleiding op ten minste HBO-niveau;

      • 2°.

        ervaring met het trainen of coachen van groepen landbouwers;

      • 3°.

        relevante werkervaring binnen drie jaar voorafgaand aan de datum van de aanvraag.

Artikel 2.1.4 Subsidiabele kosten

  • 1 De volgende kosten komen voor subsidie in aanmerking:

    • a.

      personeelskosten van bij de uitvoering van het project betrokkenen, voor de uren die aantoonbaar ten behoeve van het project zijn gemaakt;

    • b.

      kosten van procesbegeleiders en adviseurs;

    • c.

      materiaalkosten;

    • d.

      huur van ruimten en gebruik bijbehorende faciliteiten;

    • e.

      kosten van drukwerk, mailings en de inrichting van websites gekoppeld aan de activiteit;

    • f.

      kosten van afschrijving, huur of lease voor fysieke investeringen die nodig zijn voor de uitvoering van een demonstratieactiviteit als bedoeld in artikel 2.1.2, onder b;

    • g.

      bijdragen in natura in de vorm van kosten voor onbetaalde eigen arbeid.

Artikel 2.1.5 Niet subsidiabele kosten

Onverminderd artikel 1.6 en in afwijking van artikel 2.1.4 komen de volgende kosten niet voor subsidie in aanmerking:

  • a.

    kosten voor de ontwikkeling van nieuwe kennis;

  • b.

    kosten voor cursussen of stages die deel uitmaken van normale programma's of leergangen van het reguliere onderwijs;

  • c.

    inbreng van eigen uren door landbouwers om aan de activiteit, bedoeld in artikel 2.1.2, deel te nemen.

Artikel 2.1.6 Vereisten subsidieaanvraag

Subsidieaanvragen worden ingediend binnen de tenderperiode van 11 december 2017 om 9.00 uur tot en met 26 februari 2018 om 17.00 uur.

Artikel 2.1.7 Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen het subsidieplafondde subsidieplafonds voor subsidies als bedoeld in artikel 2.1.2:

  • a.

    in samenhang met artikel 2.1.3, eerste lid, onder c, onderdeel 1°, voor de tenderperiode, genoemd in artikel 2.1.6, vast op € 2.300.000;

  • b.

    in samenhang met artikel 2.1.3, eerste lid, onder c, onderdeel 2°, voor de tenderperiode, genoemd in artikel 2.1.6, vast op € 700.000.

Artikel 2.1.8 Subsidiehoogte

  • 1 De hoogte van de subsidie, bedoeld in artikel 2.1.2:

    • a.

      in samenhang met artikel 2.1.3, eerste lid, onder c, onderdeel 1°, bedraagt 80% van de subsidiabele kosten, tot een maximum van € 500.000;

    • b.

      in samenhang met artikel 2.1.3, eerste lid, onder c, onderdeel 2°, bedraagt 80% van de subsidiabele kosten.

  • 2 Het percentage, bedoeld in het eerste lid, wordt gehanteerd onder het voorbehoud dat het totaal van overheidsbijdragen aan de subsidieontvanger niet meer bedraagt dan volgens Europeesrechtelijke bepalingen inzake staatssteun is toegestaan.

  • 3 Geen subsidie wordt verstrekt indien het subsidiebedrag in het eerste lid lager is dan € 100.000.

Artikel 2.1.9 Selectiecriteria

  • 1 Gedeputeerde Staten maken voor het bepalen van de onderlinge rangschikking voor de verdeling van de subsidie, bedoeld in artikel 2.1.2, een afweging tussen de verschillende volledige aanvragen op basis van:

    • a.

      de kosteneffectiviteit van het project hetgeen blijkt uit de totale aangevraagde subsidiabele kosten in relatie tot de geplande prestatie inclusief de bijdrage ervan aan de doelstelling van de openstelling;

    • b.

      de kans op succes van het project hetgeen blijkt uit:

      • 1°.

        de kwaliteit van de aanbieder van de kennis;

      • 2°.

        de kwaliteit van het projectplan;

      • 3°.

        de mate waarin wordt gewerkt aan kennisvragen die voortvloeien uit managementinstrumenten of knelpunten in de bedrijfsvoering van deelnemende bedrijven;

      • 4°.

        de mate waarin deelnemers perspectief krijgen op bedrijfseconomisch voordeel;

    • c.

      de effectiviteit van het project bij het verminderen van de emissie van fosfaat, nitraat, ammonium, ammoniak of lachgas, blijkend uit:

      • 1°.

        de wijze waarop bedrijfsinformatie van de deelnemers wordt gebruikt om de emissie van fosfaat, nitraat, ammonium, ammoniak of lachgas naar bodem, lucht en grond- of oppervlaktewater bij de deelnemende bedrijven in beeld te brengen en de aandacht die wordt besteed aan bruikbare manieren om deze emissie te verminderen;

      • 2°.

        het bereik van het project, blijkend uit het aantal bijeenkomsten, het aantal deelnemers, de focus en het aantal contacturen;

      • 3°.

        de wijze waarop en de mate waarin toepassing van de aangeboden kennis na afloop van het project geborgd blijft, blijkend uit de wijze waarop dit in managementinstrumenten of de bedrijfsvoering kan worden geïntegreerd.

  • 2 Voor de beoordeling van de selectiecriteria, genoemd in het eerste lid, worden de volgende wegingsfactoren gehanteerd:

    • a.

      wegingsfactor 2 voor kosteneffectiviteit;

    • b.

      wegingsfactor 3 voor kans op succes;

    • c.

      wegingsfactor 3 voor effectiviteit;

  • 3 Voor de beoordeling van de selectiecriteria, genoemd in het eerste lid, wordt per onderdeel de volgende puntentoekenning gehanteerd:

    • a.

      1 punt, indien de beoordeling matig is;

    • b.

      2 punten, indien de beoordeling voldoende is;

    • c.

      3 punten, indien de beoordeling goed is;

    • d.

      4 punten, indien de beoordeling zeer goed is.

  • 4 Indien na toepassing van het eerste tot en met derde lid, en artikel 2.1.3, eerste lid, onder e, blijkt dat de binnen de tenderperiode ingediende volledige subsidieaanvragen het vastgestelde subsidieplafond, genoemd in artikel 2.1.7 te boven gaan, worden de gerangschikte aanvragen behandeld op volgorde van puntenaantal beginnend bij de aanvraag met de meeste punten.

  • 5 Indien toepassing van het eerste tot en met derde lid ertoe leidt dat aanvragen op een gelijk puntenaantal eindigen en het subsidieplafond te boven gaan, wordt rangschikking van die aanvragen bepaald door het puntenaantal van het selectiecriterium voor effectiviteit. Indien ook dit puntenaantal gelijk is, wordt rangschikking van die aanvragen bepaald door loting.

Artikel 2.1.10 Adviescommissie POP3

Gedeputeerde Staten leggen aanvragen voor subsidie als bedoeld in artikel 2.1.2, voor advies over de artikelen 2.1.3, eerste lid, onder d en 2.1.9 voor aan de Adviescommissie POP3, bedoeld in artikel 1.8.

Artikel 2.1.11 Verplichtingen specifiek

Onverminderd artikel 1.9 heeft de subsidieontvanger de verplichting om tijdens de uitvoering van het project het aantal gegeven trainingen, de locaties waar de trainingen hebben plaatsgevonden en de deelnemersgegevens bij te houden.

§ 2 Fysieke investeringen voor innovatie en modernisering van agrarische ondernemingen ten behoeve van agrofood

Artikel 2.2.1 Begripsbepalingen specifiek

In deze paragraaf wordt onder BZV-score verstaan:

Brabantse Zorgvuldigheidsscore Veehouderij, die de mate waarin de Brabantse veehouderij bovenwettelijke maatregelen toepast, uitdrukt.

Artikel 2.2.1a Doelgroep

  • 1. Subsidie op grond van deze paragraaf kan worden aangevraagd door:

    • a.

      landbouwers;

    • b.

      samenwerkingsverbanden van landbouwers.

  • 2. In afwijking van artikel 1.3, tweede lid, onder a, kan subsidie namens een samenwerkingsverband worden aangevraagd door een penvoerder zonder rechtspersoonlijkheid.

Artikel 2.2.2 Subsidiabele activiteiten

Subsidie kan worden verstrekt voor fysieke investeringen voor de bredere uitrol van innovaties binnen de agrarische sector.

Artikel 2.2.3 Subsidievereisten

  • 1. Om voor subsidie als bedoeld in artikel 2.2.2 in aanmerking te komen wordt voldaan aan de volgende vereisten:

    • a.

      het project wordt uitgevoerd in de provincie Noord-Brabant;

    • b.

      de investering komt ten goede aan het platteland of de agrarische sector;

    • c.

      Het project heeft als doel bij te dragen aan minimaal vier van de onderstaande thema’s, waaronder in ieder geval de eerste twee thema’s:

      • 1°.

        Verschuiving van de bestaande kostenreductiestrategie naar een meerwaarde strategie door middel van marktconcepten en verdienmodellen waarbij verbeterde duurzaamheidsprestaties op het vlak van ecologie, maatschappij en economie integraal onderdeel vormen van de productie, verwerking en vermarkting;

      • 2°.

        Maatregelen die bijdragen aan kringlooplandbouw ofwel die leiden tot meer gesloten kringlopen en daarmee geringer grondstoffengebruik, minder emissie van milieubelastende stoffen of klimaatmitigatie;

      • 3°.

        Beter beheer van productierisico’s, klimaatadaptatie, versterking van de positie van de primaire producent in de handelsketen of het verminderen van marktfalen;

      • 4°.

        Verbetering van dierenwelzijn, diergezondheid en verminderd risico voor de volksgezondheid bij de interactie tussen mens en dier;

      • 5°.

        Behoud en versterking van de biodiversiteit en de omgevingskwaliteit;

    • d.

      het project scoort bij de afweging, bedoeld in artikel 2.2.9, eerste tot en met derde lid, 27 punten of meer.

  • 2. Onverminderd het eerste lid, liggen aan het project ten grondslag:

    • a.

      een projectplan waarin ten minste is opgenomen:

      • 1°.

        de doelstellingen van het project;

      • 2°.

        een probleemanalyse waaruit onder andere de noodzaak van het project en de ter uitvoering van het project te maken kosten blijkt;

      • 3°.

        de wijze van uitvoering van het project;

      • 4°.

        de verwachte planning en realisatietermijn van het project;

      • 5°.

        de verwachte liquiditeitsplanning van het project;

      • 6°.

        de verwachte resultaten van het project;

    • b.

      een begroting van de kosten en inkomsten van het project;

    • c.

      een toelichting op de begroting;

    • d.

      een sluitend financieringsplan van de kosten van het project, met inbegrip van een opgave van subsidies of vergoedingen die voor dezelfde activiteiten bij andere bestuursorganen, private organisaties of personen zijn aangevraagd, onder vermelding van de stand van zaken daarvan;

    • e.

      indien de investering naar waarschijnlijkheid leidt tot negatieve omgevingseffecten, een verkenning naar de mogelijke negatieve omgevingseffecten van de investering.

Artikel 2.2.4 Subsidiabele kosten

  • 1. De volgende kosten komen voor subsidie in aanmerking:

    • a.

      de kosten van de bouw, verbetering, verwerving of leasing van onroerende zaken;

    • b.

      kosten van koop van nieuwe machines en installaties tot maximaal de marktwaarde van de activa;

    • c.

      kosten van adviseurs, architecten en ingenieurs;

    • d.

      kosten van adviezen duurzaamheid op milieu en economisch gebied;

    • e.

      kosten van verwerving of ontwikkeling van computersoftware;

    • f.

      kosten van verwerving van octrooien, licenties, auteursrechten en merken;

    • g.

      personeelskosten;

    • h.

      bijdragen in natura in de vorm van kosten van onbetaalde eigen arbeid;

    • i.

      kosten voor projectmanagement en projectadministratie

  • 2. Onverminderd het eerste lid, onder a, zijn de kosten voor aankoop van gronden maximaal 10% van de totale subsidiabele kosten van het project.

Artikel 2.2.5 Niet subsidiabele kosten

Onverminderd artikel 1.6 en in afwijking van artikel 2.2.4, komen gebouwen waarvoor in de afgelopen 10 jaar steun is verleend of die op het moment van subsidievaststelling niet aan de nationale vereisten voldoen, niet voor subsidie in aanmerking.

Artikel 2.2.6 Vereisten subsidieaanvraag

Subsidieaanvragen voor subsidies als bedoeld in artikel 2.2.2 worden ingediend binnen de tenderperiode van 7 januari 2019, vanaf 09.00 uur, tot en met 25 februari 2019, tot 17.00 uur.

Artikel 2.2.7 Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen het subsidieplafond voor subsidies als bedoeld in artikel 2.2.2, voor de tenderperiode, genoemd in artikel 2.2.6, vast op € 2.648.000.

Artikel 2.2.8 Subsidiehoogte

  • 1. De hoogte van de subsidie bedraagt 40% van de subsidiabele kosten, tot een maximum van € 250.000.

  • 2. Het percentage, bedoeld in het eerste lid, wordt gehanteerd onder het voorbehoud dat het totaal van overheidsbijdragen aan de subsidieontvanger niet meer bedraagt dan volgens Europeesrechtelijke bepalingen inzake staatssteun is toegestaan.

  • 3. Geen subsidie wordt verstrekt indien het subsidiebedrag lager is dan € 40.000.

Artikel 2.2.9 Selectiecriteria

  • 1. Gedeputeerde Staten maken voor het bepalen van de onderlinge rangschikking voor de verdeling van de subsidie, bedoeld in artikel 2.2.2, een afweging tussen de verschillende volledige aanvragen op basis van:

    • a.

      de effectiviteit van het project hetgeen blijkt uit de bijdrage die wordt geleverd aan verduurzaming van de landbouw en voedselketen, de hoogte van de gevraagde subsidie in ogenschouw nemend, blijkend uit:

      • 1°.

        de mate waarin de innovatieve investering aansluit op de kansen en uitdagingen in de agrofoodketen, de directe en maatschappelijke omgeving van de agrarische productie;

      • 2°.

        de mate waarin een integrale bijdrage wordt geleverd aan de duurzaamheid van de landbouw en agrofoodsector te beoordelen aan de hand van de bijdrage aan elk van de duurzaamheidsthema’s, genoemd in artikel 2.2.3, eerste lid, onder c, waarbij de bijdrage aan het eerste thema het belangrijkste is;

      • 3°.

        er sprake is van een veehouderijbedrijf waarbij wordt bijgedragen aan de verlaging van ammoniakemissie;

      • 4°.

        de BZV-score van het bedrijf waar de investering plaatsvindt, mits deze score voor het betreffende bedrijf van toepassing is;

    • b.

      de kans op succes van het project hetgeen blijkt uit:

      • 1°.

        de mate waarin de innovatie direct inpasbaar en toepasbaar is op het bedrijf van de aanvrager;

      • 2°.

        de mate waarin er behoefte is aan de innovatie in de bedrijfstak waar de aanvrager onderdeel van uitmaakt en de risico’s zijn geïdentificeerd en gereduceerd;

      • 3°.

        de wijze waarop andere landbouwers worden gestimuleerd om kennis te nemen van de innovatie op het bedrijf van de aanvrager;

    • c.

      de innovativiteit van het project hetgeen blijkt uit:

      • 1°.

        de mate waarin de innovatieve investering al bij de doelgroep wordt toegepast in samenhang met de mate waarin de innovatie afwijkt van de gangbare praktijk;

      • 2°.

        de mate waarin wordt bijgedragen aan sociale innovatie.

    • d.

      de efficiëntie van het project hetgeen blijkt uit, gegeven de resultaten van het project, hoe redelijk de opgevoerde kosten zijn en in hoeverre op een goede manier gebruik gemaakt wordt van reeds bestaande bronnen, zoals kennis, kunde en middelen.

  • 2. Voor de beoordeling van de selectiecriteria, genoemd in het eerste lid, worden de volgende wegingsfactoren gehanteerd:

    • a.

      wegingsfactor 3 voor effectiviteit;

    • b.

      wegingsfactor 2 voor kans op succes;

    • c.

      wegingsfactor 2 voor innovativiteit;

    • d.

      wegingsfactor 2 voor efficiëntie.

  • 3. Voor de beoordeling van de selectiecriteria, genoemd in het eerste lid, wordt per onderdeel de volgende puntentoekenning gehanteerd:

    • a.

      0 punten, indien de bijdrage aan het criterium zeer gering is

    • b.

      1 punt, indien de bijdrage aan het criterium gering is;

    • c.

      2 punten, indien de bijdrage aan het criterium matig is;

    • d.

      3 punten, indien de bijdrage aan het criterium voldoende

    • e.

      4 punten, indien de bijdrage aan het criterium goed is;

    • f.

      5 punten, indien de bijdrage aan het criterium zeer goed is.

  • 4. Indien na toepassing van het eerste tot en met derde lid, en artikel 2.2.3, eerste lid, onder d, blijkt dat de binnen de tenderperiode ingediende volledige subsidieaanvragen het vastgestelde subsidieplafond, genoemd in artikel 2.2.7 te boven gaan, worden de gerangschikte aanvragen behandeld op volgorde van puntenaantal beginnend bij de aanvraag met de meeste punten.

  • 5. Indien toepassing van het eerste tot en met derde lid ertoe leidt dat aanvragen op een gelijk puntenaantal eindigen en het subsidieplafond te boven gaan, wordt rangschikking van die aanvragen bepaald door het puntenaantal van het selectiecriterium voor effectiviteit. Indien dit puntenaantal ook gelijk is, wordt rangschikking van die aanvragen bepaald door loting.

Artikel 2.2.10 Adviescommissie POP3

Gedeputeerde Staten leggen aanvragen voor subsidie als bedoeld in artikel 2.2.2, voor advies over de artikelen 2.2.3, eerste lid, onder d en 2.2.9 voor aan de Adviescommissie POP3, bedoeld in artikel 1.8.

Artikel 2.2.11 Verplichtingen specifiek

In afwijking van artikel 1.9, eerste lid, onder f, worden de activiteiten, bedoeld in artikel 2.2.2, binnen twee jaar na de datum van de beschikking tot subsidieverlening voltooid.

§ 3 Samenwerking voor innovaties

Artikel 2.3.1 Begripsbepalingen specifiek

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    innovatieproject: project gericht op het ontwikkelen, valideren of verfijnen van een innovatie;

  • b.

    preparaat: chemische stof, microörganismen, extract uit in de natuur voorkomende stoffen of product uit in de natuur voorkomende stoffen en speciaal bereid om te worden toegevoegd aan bodem, planten, meststoffen of anderszins met als hoofddoel of als nevendoel om benutting van nutriënten te verbeteren, de bodem te verbeteren of emissie van fosfaat, nitraat, ammonium, ammoniak of lachgas te verminderen.

Artikel 2.3.2 Doelgroep

Subsidie op grond van deze paragraaf kan worden aangevraagd door de deelnemers aan een samenwerkingsverband.

Artikel 2.3.3 Subsidiabele activiteiten

bsidie kan worden verstrekt voor het uitvoeren van een innovatieproject.

Artikel 2.3.4 Weigeringsgrond

Onverminderd artikel 1.4 wordt subsidie als bedoeld in artikel 2.3.3 geweigerd indien:

  • a.

    er voor dezelfde activiteit en dezelfde subsidiabele kosten reeds subsidie in het kader van LEADER is verstrekt;

  • b.

    de innovatie gericht is op het toedienen van stoffen of preparaten, niet zijnde meststoffen.

Artikel 2.3.5 Subsidievereisten

  • 1 Om voor subsidie als bedoeld in artikel 2.3.3 in aanmerking te komen wordt voldaan aan de volgende vereisten:

    • a.

      het project wordt geheel of gedeeltelijk uitgevoerd in de provincie Noord-Brabant;

    • b.

      het project komt ten goede aan het platteland of de agrarische sector in de provincie Noord-Brabant;

    • c.

      aan het samenwerkingsverband nemen ten minste twee partijen deel die van belang zijn voor het verwezenlijken van de doelstelling van de projectvraag, waaronder tenminste een landbouwer of een organisatie die landbouwers vertegenwoordigt;

    • d.

      het project betreft een proefproject of de ontwikkeling van nieuwe producten, praktijken, processen of technieken in de landbouw;

    • e.

      het project is gericht op of staat ten dienste van de voortbrenging van landbouwproducten;

    • f.

      het project heeft als doel het ontwikkelen, valideren of verfijnen van innovaties met betrekking tot maatregelen die leiden tot een geringer grondstoffengebruik en een meer gesloten kringloop, met als resultaat een vermindering van de emissie van fosfaat, nitraat, ammonium, ammoniak of lachgas vanuit of vanaf landbouwgrond naar lucht, grond- of oppervlaktewater;

    • g.

      het samenwerkingsverband heeft interne procedures vastgesteld ten behoeve van:

      • 1°.

        het garanderen van transparante werking en besluitvorming van het samenwerkingsverband;

      • 2°.

        het voorkomen van belangenconflicten;

    • h.

      het project scoort bij de afweging, bedoeld in artikel 2.3.11, 18 punten of meer.

  • 2 Onverminderd het eerste lid, liggen aan het project ten grondslag:

    • a.

      een projectplan waarin ten minste is opgenomen:

      • 1°.

        een beschrijving van de wijze waarop wordt voldaan aan de vereisten genoemd in het eerste lid;

      • 2°.

        een beschrijving van het project;

      • 3°.

        de doelstellingen van het project;

      • 4°.

        de wijze van uitvoering van het project;

      • 5°.

        de wijze waarop kennisverspreiding van de resultaten plaatsvindt met gebruik van de hiertoe geëigende netwerken;

      • 6°.

        de verwachte planning en realisatietermijn van het project;

      • 7°.

        de verwachte resultaten van het project inclusief toetsing ervan en de bijdrage aan de doelstelling om duurzaam beheer van hulpbronnen te verbeteren door emissies van fosfaat, nitraat, ammonium, ammoniak of lachgas vanuit of vanaf landbouwgronden naar lucht, grond- of oppervlaktewater te verminderen;

      • 8°.

        een beschrijving van de risico’s bij de uitvoering van het project en de te nemen beheersmaatregelen;

    • b.

      een begroting van de kosten en inkomsten van het project;

    • c.

      een toelichting op de begroting;

    • d.

      een sluitend financieringsplan van de kosten van de activiteit, met inbegrip van een opgave van subsidies of vergoedingen die voor dezelfde activiteiten bij andere bestuursorganen, private organisaties of personen zijn aangevraagd, onder vermelding van de stand van zaken daarvan;

    • e.

      indien de aanvraag betrekking heeft op een investering en de investering leidt naar waarschijnlijkheid tot negatieve omgevingseffecten bevat de aanvraag om subsidie een verkenning naar de mogelijke negatieve omgevingseffecten van de investering.

    • f.

      een door alle deelnemers ondertekende samenwerkingsovereenkomst.

Artikel 2.3.6 Subsidiabele kosten

  • 1 De volgende kosten komen voor subsidie in aanmerking:

    • a.

      kosten, waaronder personeelskosten, voor coördinatie van het samenwerkingsverband, gericht op een goede samenwerking;

    • b.

      kosten, waaronder personeelskosten, voor verspreiding van de resultaten van het project;

    • c.

      kosten van bouw, verbetering, verwerving of leasing van onroerende zaken;

    • d.

      kosten van koop of huurkoop van nieuwe machines en installaties tot maximaal de marktwaarde van de activa;

    • e.

      kosten van tweedehands goederen tot maximaal de marktwaarde van de activa;

    • f.

      kosten van adviseurs, architecten en ingenieurs;

    • g.

      kosten van adviezen duurzaamheid op milieu en economisch gebied;

    • h.

      kosten voor haalbaarheidsstudies;

    • i.

      operationele kosten voor het testen en ontwikkelen van een innovatie in de praktijk;

    • j.

      kosten van verwerving of ontwikkeling van computersoftware;

    • k.

      kosten van verwerving van octrooien, licenties, auteursrecht en merken;

    • l.

      bijdragen in natura in de vorm van kosten van onbetaalde eigen arbeid;

    • m.

      personeelskosten;

    • n.

      afschrijvingskosten.

  • 2 De kosten, bedoeld in het eerste lid onder a en b, bedragen maximaal 25% van de totale subsidiabele kosten van het project.

  • 3 Onverminderd het eerste lid, onder c, zijn de kosten voor aankoop van gronden maximaal 10% van de totale subsidiabele kosten van het project.

Artikel 2.3.7 Niet-subsidiabele kosten

Onverminderd artikel 1.6 en in afwijking van artikel 2.3.6, komen kosten van reguliere bedrijfsvoering van deelnemers en van bestaande reguliere samenwerkingsactiviteiten niet voor subsidie in aanmerking.

Artikel 2.3.8 Vereisten subsidieaanvraag

Subsidieaanvragen worden ingediend binnen de tenderperiode van 11 december 2017, 9.00 uur tot en met 26 februari 2018, 17.00 uur.

Artikel 2.3.9 Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen het subsidieplafond voor subsidies als bedoeld in artikel 2.3.3 voor de tenderperiode, genoemd in artikel 2.3.8, vast op € 3.200.000.

Artikel 2.3.10 Subsidiehoogte

  • 1 De hoogte van de subsidie bedraagt, tot een maximum van € 500.000, de som van:

    • a.

      70% van de kosten van coördinatie van het samenwerkingsverband en verspreiding van de resultaten van het project als bedoeld in artikel 2.3.6, eerste lid, onder a en b;

    • b.

      40% van de kosten als bedoeld in artikel 2.3.6, eerste lid, onder c tot en met n.

  • 2 De percentages, bedoeld in de voorgaande leden, worden gehanteerd onder het voorbehoud dat het totaal van overheidsbijdragen aan de subsidieontvanger niet meer bedraagt dan volgens Europeesrechtelijke bepalingen inzake staatssteun is toegestaan.

  • 3 Geen subsidie wordt verstrekt indien het subsidiebedrag lager is dan € 100.000.

Artikel 2.3.11 Selectiecriteria

  • 1 Gedeputeerde Staten maken voor het bepalen van de onderlinge rangschikking voor de verdeling van de subsidie bedoeld in artikel 2.3.3 een afweging tussen de verschillende volledige aanvragen op basis van:

    • a.

       de kosteneffectiviteit van het project hetgeen blijkt uit:

      • 1°.

        de aangevraagde subsidiabele kosten in relatie tot de geplande prestatie inclusief de bijdrage ervan aan de doelstelling van de openstelling;

      • 2°.

        de relevantie van de kosten; en,

      • 3°.

        de mate waarin bestaande kennis wordt benut;

    • b.

      de kans op succes van het project hetgeen blijkt uit:

      • 1°.

        de mate waarin het probleem, het doel en de weg daar naar toe concreet en realistisch zijn omschreven;

      • 2°.

        de capaciteiten van de deelnemers van het samenwerkingsverband en de mate waarin zij elkaar aanvullen wat betreft kennis, ervaring, netwerk en middelen die vereist zijn om de projectdoelen te realiseren; en,

      • 3°.

        de kwaliteit van de vastgelegde afspraken tussen de deelnemers in een procesplan of samenwerkingsovereenkomst, minimaal bestaand uit een verdeling van de risico's en beheersmaatregelen en commerciële afspraken - op hoofdlijnen - bij eventuele vermarkting;

      • 4°.

         de mate waarin sprake is van een kansrijke business case;

    • c.

      de effectiviteit van het project hetgeen blijkt uit de bijdrage die wordt geleverd aan het verminderen van emissies van fosfaat, nitraat, ammonium, ammoniak of lachgas vanuit of vanaf landbouwgrond naar lucht, grond- of oppervlaktewater, blijkend uit:

      • 1°.

        de mate waarin naar verwachting de gemiddelde aanvoer van stikstofhoudende meststoffen op de deelnemende of beoogde landbouwbedrijven kan worden verminderd of de gemiddelde afvoer van stikstofhoudende landbouwproducten kan worden verhoogd;

      • 2°.

        de mate waarin het project een bijdrage levert aan de vermindering van emissies van fosfaat, nitraat, ammonium, ammoniak of lachgas vanuit of vanaf landbouwgronden naar lucht, grond- en oppervlaktewater; en,

      • 3°.

        de mate waarin het samenwerkingsverband actief communiceert naar potentiele gebruikers over de voortgang en de resultaten van het project;

    • d.

      de innovativiteit van het project, blijkend uit:

      • 1°.

        de mate waarin het project technisch of sociaal grensverleggend is;

      • 2°.

        de mate waarin het project bijdraagt aan transitie naar een duurzame landbouw;

      • 3°.

        de mate waarin nieuwe samenwerkingsverbanden met meerwaarde ontstaan; en,

      • 4°.

        de mate waarin het project gericht is op het wegnemen van belemmeringen.

  • 2 Voor de beoordeling van de selectiecriteria, genoemd in het eerste lid, wordt per onderdeel met een wegingsfactor van twee, de volgende puntentoekenning gehanteerd:

    • a.

      1 punt, indien de beoordeling matig is;

    • b.

      2 punten, indien de beoordeling voldoende is;

    • c.

      3 punten, indien de beoordeling goed is;

    • d.

      4 punten, indien de beoordeling zeer goed is.

  • 3 Indien na toepassing van het eerste en tweede lid en artikel 2.3.5, eerste lid, onder h, blijkt dat de binnen de tenderperiode ingediende volledige subsidieaanvragen het vastgestelde subsidieplafond, genoemd in artikel 2.3.9, te boven gaan, worden de gerangschikte aanvragen behandeld op volgorde van puntenaantal beginnend bij de aanvraag met de meeste punten.

  • 4 Indien toepassing van het eerste en tweede lid ertoe leidt dat aanvragen op een gelijk puntenaantal eindigen en het subsidieplafond te boven gaan, wordt rangschikking van die aanvragen bepaald door het puntenaantal van het selectiecriterium voor effectiviteit. Indien ook dit puntenaantal gelijk is, wordt rangschikking van die aanvragen bepaald door loting.

Artikel 2.3.12 Adviescommissie POP3

Gedeputeerde Staten leggen aanvragen voor subsidie als bedoeld in artikel 2.3.3, voor advies over de artikelen 2.3.6, eerste lid, onder h en 2.3.11 voor aan de Adviescommissie POP3, bedoeld in artikel 1.8.

Artikel 2.3.13 Verplichtingen specifiek

Onverminderd artikel 1.9 heeft de subsidieontvanger de verplichting om de resultaten van het project openbaar te maken en te verspreiden via de geëigende netwerken.

§ 4 Fysieke investeringen in verduurzaming van landbouwbedrijven van jonge landbouwers

Artikel 2.4.1 Doelgroep

Subsidie op grond van deze paragraaf kan worden aangevraagd door jonge landbouwers.

Artikel 2.4.2 Subsidiabele activiteiten

Subsidie kan verstrekt worden voor fysieke investeringen in verduurzaming van een landbouwbedrijf.

Artikel 2.4.3 Weigeringsgronden

Onverminderd artikel 1.4 wordt subsidie als bedoeld in artikel 2.4.2 geweigerd indien ten behoeve van het landbouwbedrijf waar het project op is gericht, reeds subsidie is verstrekt:

  • a.

     op grond van deze paragraaf;

  • b.

     op grond van hoofdstuk 2, titel 6 paragraaf 2 van de Regeling LNV-subsidies;

  • c.

     op grond van de Subsidieregeling jonge agrariërs van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.

Artikel 2.4.4 Subsidievereisten

  • 1  Om als jonge landbouwer als bedoeld in artikel 2.4.1, te worden aangemerkt, voldoet de aanvrager aan de volgende vereisten:

    • a.

       aanvrager is op het moment van het indienen van de aanvraag niet ouder dan 40 jaar;

    • b.

       aanvrager:

      • 1º.

         heeft een erkende landbouwkundige opleiding of een gelijkwaardige opleiding afgerond; of,

      • 2º.

         beschikt over ten minste drie jaar werkervaring op een landbouwbedrijf;

    • c.

       Aanvrager vestigt zich voor het eerst als bedrijfshoofd op een landbouwbedrijf;

    • d.

       aanvrager heeft alleen of gezamenlijk met andere landbouwers daadwerkelijke langdurige zeggenschap over het landbouwbedrijf als bedoeld onder c, met betrekking tot beslissingen op het gebied van:

      • 1º.

         beheer;

      • 2º.

         voordelen; en,

      • 3º.

         financiële risico’s.

  • 2  Onverminderd het eerste lid, is de fysieke investering als bedoeld in artikel 2.4.2, opgenomen op de lijst van fysieke investeringen gericht op verduurzaming van landbouwbedrijven in bijlage 1.

  • 3 Per landbouwbedrijf wordt slechts één aanvraag om subsidie in behandeling genomen.

  • 4 Onverminderd het bepaalde in het eerste lid, heeft de aanvraag om subsidie maximaal betrekking op drie investeringscategorieën.

  • 5  Onverminderd de voorgaande leden, wordt, indien de fysieke investering als bedoeld in artikel 2.4.2, een onroerende zaak betreft, voldaan aan een van de volgende vereisten:

    • a.

       het project wordt uitgevoerd op grond in eigendom bij het landbouwbedrijf; of,

    • b.

       voor het uitvoeren van het project is recht van opstal verleend aan het landbouwbedrijf door de eigenaar van de grond.

  • 6  Onverminderd de voorgaande leden, is aanvrager ten hoogste 24 maanden gevestigd als bedrijfshoofd op het landbouwbedrijf waarop het project, waarvoor subsidie als bedoeld in artikel 2.4.2 is gevraagd, is gericht indien het project wordt verricht om te voldoen aan de normen van de Unie voor landbouwproductie.

  • 7  Van daadwerkelijk langdurige zeggenschap als bedoeld in het eerste lid onder d, is sprake indien:

    • a.

       aanvrager tenminste een blokkerende zeggenschap heeft ter zake van ondernemingsbeslissingen met een financieel belang van meer dan € 25.000;

    • b.

       aanvrager tenminste mede belast is met de dagelijks bedrijfsvoering.

  • 8  De blokkerende zeggenschap als bedoeld in het voorgaande lid, blijkt, afhankelijk van de rechtsvorm van het landbouwbedrijf, uit:

    • a.

       statuten van de rechtspersoon; of,

    • b.

       een schriftelijke door alle partijen ondertekende overeenkomst;

  • 9  Van blokkerende zeggenschap, als bedoeld in het zesde lid, is geen sprake indien:

    • a.

       de schriftelijke overeenkomst als bedoeld in het zesde lid, onder b, eenzijdig kan worden opgezegd door elk van de partijen;

    • b.

       aanvrager commanditaire vennoot is.

  • 10  Onverminderd de voorgaande leden, liggen aan het project ten grondslag:

    • a.

       een begroting van de kosten en inkomsten van het project;

    • b.

       toelichting op de begroting;

    • c.

       sluitend financieringsplan van de kosten van het project;

    • d.

       een projectplan waarin ten minste de investeringen per categorie en onderbouwing waaruit blijkt dat de investering binnen de categorie past, zijn opgenomen;

    • e.

       keuze voor berekeningswijze van subsidiehoogte;

    • f.

       statuten of een schriftelijke en door alle partijen ondertekende overeenkomst waaruit de verdeling van zeggenschap ter zake van ondernemingsbeslissingen blijkt.

    • g.

      de meest recente jaarafrekening van de energieleverancier, indien er sprake is van een investering in de investeringscategorieën 1 tot en met 4;

Artikel 2.4.5 Subsidiabele kosten

  •  Voor zover noodzakelijk en adequaat in relatie tot het doel van de subsidie komen de volgende kosten voor subsidie in aanmerking:

    • a.

       kosten van bouw, verbetering, verwerving of leasing van onroerende zaken;

    • b.

       kosten van koop of huurkoop van nieuwe machines en installaties tot maximaal de marktwaarde van de activa;

    • c.

       kosten van architecten en ingenieurs;

    • d.

       kosten van adviseurs duurzaamheid op milieu en economisch gebied;

    • e.

       kosten van haalbaarheidsstudies.

Artikel 2.4.6. Niet-subsidiabele kosten

Onverminderd artikel 1.6 komen de volgende kosten niet voor subsidie in aanmerking:

  • a.

    Kosten die gemaakt zijn ter voorbereiding van de subsidiabele activiteit voorafgaand aan de aanvraag;

  • b.

    Kosten voor investeringen waardoor aanvrager energieleverancier wordt;

Artikel 2.4.7 Vereisten Subsidieaanvraag

Subsidieaanvragen worden ingediend binnen de tenderperiode van 7 december 2020, vanaf 09.00 uur tot en met 12 februari 2021, tot 17.00 uur.

Artikel 2.4.8 Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen het subsidieplafond voor de tenderperiode, genoemd in artikel 2.4.6, vast op € 560.000.

Artikel 2.4.9 Subsidiehoogte

  • 1  De hoogte van de subsidie bedraagt 30% van de subsidiabele kosten tot een maximum van € 20.000.

  • 2  De subsidie, bedoeld in het eerste lid, wordt, indien op het moment van aanvraag naast jonge landbouwers ook niet-jonge landbouwers bedrijfshoofd zijn, verlaagd met 20% per bedrijfshoofd dat niet-jonge landbouwer is, tot een verlaging van maximaal 80%.

  • 3  In afwijking van het tweede lid, wordt, indien op het moment van aanvraag naast jonge landbouwers ook niet-jonge landbouwers bedrijfshoofd zijn, op verzoek van aanvrager de hoogte van de subsidie berekend op basis van de verdeling van het eigen vermogen van de onderneming op het moment van aanvraag.

  • 4  De subsidie op basis van de verdeling van het eigen vermogen van de onderneming, bedoeld in het vorige lid, bedraagt 30% van het product van de subsidiabele kosten en het percentage eigen vermogen van het landbouwbedrijf dat in eigendom is van jonge landbouwers, tot een maximum van € 20.000.

  • 5  Indien de subsidie wordt berekend op basis van de verdeling van het eigen vermogen in de onderneming, bedoeld in het derde lid, ligt aan de aanvraag tevens een rapport van feitelijke bevindingen ten grondslag waaruit blijkt:

    • a.

      het totale eigen vermogen van het landbouwbedrijf op 31 december 2019, 30 april 2020 of 30 juni 2020; en,

    • b.

      de verdeling van het eigen vermogen door de verschillende bedrijfshoofden.

  • 6  Geen subsidie wordt verleend indien het subsidiebedrag lager is dan € 10.000.

Artikel 2.4.10 Selectiecriteria

  • 1  Gedeputeerde Staten bepalen de onderlinge rangschikking voor de verdeling van de subsidie, bedoeld in artikel 2.4.2, op basis van het gemiddelde aantal punten van de investeringscategorieën in de lijst van fysieke investeringen gericht op verduurzaming van landbouwbedrijven in bijlage 1.

  • 2  Indien na toepassing van het eerste lid blijkt dat de binnen de tenderperiode ingediende volledige subsidieaanvragen het vastgestelde subsidieplafond, bedoeld in artikel 2.4.6 te boven gaan worden de gerangschikte aanvragen behandeld op volgorde van puntenaantal beginnend bij de aanvraag met de meeste punten.

  • 3 Indien toepassing van het eerste en tweede lid ertoe leidt dat aanvragen op een gelijk puntenaantal eindigen en het subsidieplafond te boven gaan, wordt rangschikking van die aanvragen bepaald door loting.

Artikel 2.4.11 Verplichtingen

  • 1. In afwijking van artikel 1.9, eerste lid, onder e, is de subsidieontvanger niet verplicht om binnen twee maanden na ontvangst van de subsidiebeschikking te starten met de uitvoering van de activiteit;

  • 2. In afwijking van artikel 1.9, eerste lid, onder f, worden de activiteiten bedoeld in artikel 2.4.2, binnen twee jaar na de datum van de beschikking tot subsidieverlening voltooid

  • 3. In afwijking van artikel 1.9, eerste lid, onder i, is de subsidieontvanger niet verplicht om eenmaal per jaar een verslag omtrent de voortgang van de activiteiten in te dienen.

  • 4. In aanvulling op artikel 1.10 is de subsidieontvanger verplicht de aanvraag tot vaststelling binnen twee jaar na datum subsidiebeschikking in te dienen.

§ 5 Samenwerking in het kader van EIP ten behoeve van agrofood

Artikel 2.5.1 Begripsbepalingen specifiek

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    algemene groepsvrijstellingsverordening: Verordening (EU) Nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard, Pb L187/1 van 26 juni 2014;

  • b.

    EIP: Europees Partnerschap voor Innovatie, voor de productiviteit en duurzaamheid in de landbouw;

  • c.

    experimentele ontwikkeling: experimentele ontwikkeling als bedoeld in artikel 2, onder 86, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

  • d.

    haalbaarheidsstudie: haalbaarheidsstudie als bedoeld in artikel 2, onder 87, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

  • e.

    innovatieproject: project gericht op het ontwikkelen, valideren en verfijnen van een innovatie;

  • f.

    operationele groep: samenwerkingsverband dat deel uitmaakt van een EIP.

Artikel 2.5.2 Doelgroep

Subsidie op grond van deze paragraaf kan worden aangevraagd door deelnemers aan:

  • a.

    een operationele groep in wording; of,

  • b.

    een operationele groep.

Artikel 2.5.3 Subsidiabele activiteiten

Subsidie kan worden verstrekt voor het uitvoeren van een innovatieproject.

Artikel 2.5.4 Weigeringsgrond

Onverminderd artikel 1.4 wordt subsidie als bedoeld in artikel 2.5.3 geweigerd indien er voor dezelfde activiteit en dezelfde subsidiabele kosten reeds subsidie in het kader van LEADER is verstrekt.

Artikel 2.5.5 Subsidievereisten

  • 1. Om voor subsidie als bedoeld in artikel 2.5.3 in aanmerking te komen, wordt voldaan aan de volgende vereisten:

    • a.

      het project wordt geheel of grotendeels uitgevoerd in de provincie Noord-Brabant, of het project of het resultaat daarvan komt aantoonbaar ten goede aan de ingezetenen van de provincie Noord-Brabant of dient aantoonbaar op enigerlei wijze het belang van de provincie Noord-Brabant;

    • b.

      het project komt ten goede aan het platteland of de agrarische sector;

    • c.

      aan de operationele groep of operationele groep in wording nemen ten minste twee partijen deel die van belang zijn voor het verwezenlijken van de doelstelling van het project, waaronder ten minste één landbouwer;

    • d.

      het project heeft als doel bij te dragen aan de volgende drie thema’s:

      • 1º.

        verschuiving van de bestaande kostenreductiestrategie naar een meerwaardestrategie door middel van marktconcepten en verdienmodellen waarbij verbeterde duurzaamheidsprestaties op het vlak van ecologie, maatschappij en economie integraal onderdeel vormen van de productie, verwerking en vermarkting;

      • 2º.

        het treffen van maatregelen die bijdragen aan kringlooplandbouw ofwel die leiden tot meer gesloten kringlopen en daarmee geringer grondstoffengebruik, minder emissie van milieubelastende stoffen en klimaatmitigatie;

      • 3º.

        behoud en versterking van de biodiversiteit;

    • e.

      het project heeft als doel bij te dragen aan ten minste een van de volgende thema’s:

      • 1º.

        beter beheer van productierisico’s, klimaatadaptie, versterking van de positie van de primaire producent in de handelsketen of het verminderen van marktfalen;

      • 2º.

        verbetering van dierenwelzijn, diergezondheid en verminderd risico voor de volksgezondheid bij de interactie tussen mens en dier, of verbetering van de omgevingskwaliteit;

    • f.

      de operationele groep of operationele groep in wording heeft interne procedures vastgesteld ten behoeve van:

      • 1°.

        het garanderen van transparante werking en besluitvorming van de operationele groep;

      • 2°.

        het voorkomen van belangenconflicten;

    • g.

      het project scoort bij de afweging, bedoeld in artikel 2.5.11, 24 punten of meer.

  • 2. Onverminderd het eerste lid, is het project, indien het project geen betrekking heeft op handel in en voortbrenging van landbouwproducten, om voor subsidie als bedoeld in artikel 2.5.3 in aanmerking te komen grotendeels gericht op experimentele ontwikkeling of haalbaarheidsstudies als bedoeld in artikel 25, tweede lid van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

  • 3. Onverminderd het eerste lid, liggen aan het project ten grondslag:

    • a.

      een projectplan waarin ten minste is opgenomen:

      • 1º.

        een beschrijving van de wijze waarop wordt voldaan aan de vereisten genoemd in het eerste lid;

      • 2º.

        een beschrijving van het project;

      • 3º.

        de doelstellingen van het project;

      • 4º.

        de wijze van uitvoering van het project;

      • 5º.

        de wijze waarop kennisverspreiding van de resultaten plaatsvindt met gebruik van de hiertoe geëigende netwerken;

      • 6º.

        de verwachte planning en realisatietermijn van het project;

      • 7º.

        de verwachte resultaten van het project inclusief toetsing ervan en de bijdrage aan de doelstelling om de productiviteit of het duurzaam beheer van hulpbronnen te verbeteren;

      • 8º.

        een businesscase waarin inzicht wordt gegeven in de wijze waarop de innovatie zich in de praktijk terugverdient;

      • 9º.

        een beschrijving van de risico’s bij de uitvoering van het project en de te nemen beheersmaatregelen;

    • b.

      een begroting van de kosten en inkomsten van het project;

    • c.

      een toelichting op de begroting;

    • d.

      een sluitend financieringsplan van de kosten van de activiteit, met inbegrip van een opgave van subsidies of vergoedingen die voor dezelfde activiteiten bij andere bestuursorganen, private organisaties of personen zijn aangevraagd, onder vermelding van de stand van zaken daarvan;

    • e.

      indien de aanvraag betrekking heeft op een investering en de investering leidt naar waarschijnlijkheid tot negatieve omgevingseffecten bevat de aanvraag om subsidie een verkenning naar de mogelijke negatieve omgevingseffecten van de investering.

Artikel 2.5.6 Subsidiabele kosten

  • 1. De volgende kosten komen voor subsidie in aanmerking:

    • a.

      coördinatiekosten van het samenwerkingsverband;

    • b.

      kosten voor het verspreiden van resultaten van het project;

    • c.

      kosten voor projectmanagement en projectadministratie;

    • d.

      kosten voor bouw of verbetering van onroerende zaken;

    • e.

      kosten voor verwerving of leasing van onroerende zaken;

    • f.

      kosten voor aankoop van grond;

    • g.

      kosten voor de koop van nieuwe machines en installaties tot maximaal de marktwaarde van de activa;

    • h.

      kosten van verwerving of ontwikkeling van computersoftware;

    • i.

      kosten van verwerving van octrooien, licenties, auteursrechten en merken;

    • j.

      kosten van koop van tweedehands machines en installaties tot maximaal de marktwaarde van de activa;

    • k.

      operationele kosten voor het testen en ontwikkelen van een innovatie in de praktijk.

  • 2. De kosten, bedoeld in het eerste lid, onder a en c, bedragen maximaal 15% van de totale subsidiabele kosten van het project.

  • 3. De kosten, bedoeld in het eerste lid onder f, bedragen maximaal 10% van de totale subsidiabele kosten van het project.

Artikel 2.5.7 Niet-subsidiabele kosten

Onverminderd artikel 1.6 en in afwijking van artikel 2.5.6, komen kosten van reguliere bedrijfsvoering van bestaande reguliere samenwerkingsactiviteiten niet voor subsidie in aanmerking.

Artikel 2.5.8 Vereisten subsidieaanvraag

Subsidieaanvragen worden ingediend binnen de tenderperiode van 29 april 2021, vanaf 09.00 uur, tot en met 10 juni 2021, tot 17.00 uur.

Artikel 2.5.9 Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen het subsidieplafond voor subsidies als bedoeld in artikel 2.5.3 voor de tenderperiode, genoemd in artikel 2.5.8, vast op € 2.000.000.

Artikel 2.5.10 Subsidiehoogte

  • 1. Indien de activiteit betrekking heeft op de handel in en de voortbrenging van landbouwproducten bedraagt de hoogte van de subsidie, tot een maximum van € 500.000, de som van:

    • a.

      70% van de kosten van coördinatie van het samenwerkingsverband, verspreiding van de resultaten van het project en projectmanagement en projectadministratie als bedoeld in artikel 2.5.6, eerste lid, onder a tot en met c; en,

    • b.

      40% van de kosten als bedoeld in artikel 2.5.6, eerste lid, onder d tot en met k.

  • 2. Indien de activiteit geen betrekking heeft op de handel in en de voortbrenging van landbouwproducten bedraagt de hoogte van de subsidie, tot een maximum van € 500.000:

    • a.

      25% van de subsidiabele kosten indien de subsidieontvanger een grote onderneming is;

    • b.

      35% van de subsidiabele kosten indien de subsidieontvanger een middelgrote onderneming is;

    • c.

      45% van de subsidiabele kosten indien de subsidieontvanger een kleine onderneming is.

  • 3. De percentages genoemd in het tweede lid, aanheft en onder a tot en met c kunnen worden verhoogd met 15% indien:

    • a.

      het samenwerkingsverband bestaat uit tenminste één kleine- of middelgrote onderneming als omschreven in bijlage 1 bij VO (EU) 651/2014 en geen van de partijen meer dan 70% van de kosten draagt, of

    • b.

      een onderzoeks- of onderwijsinstelling aan het samenwerkingsverband deelneemt en deze instelling minimaal 10% van de kosten draagt.

  • 4. Geen subsidie wordt verstrekt indien het subsidiebedrag lager is dan € 100.000.

Artikel 2.5.11 Selectiecriteria

  • 1. Gedeputeerde Staten maken voor het bepalen van de onderlinge rangschikking voor de verdeling van de subsidie bedoeld in artikel 2.5.3 een afweging tussen de verschillende volledige aanvragen op basis van:

    • a.

      de effectiviteit van het project hetgeen blijkt uit de bijdrage die wordt geleverd aan verduurzaming van de landbouw en voedselketen, de hoogte van de gevraagde subsidie in ogenschouw nemend, blijkend uit:

      • 1°.

        de mate waarin het project aansluit op de kansen en uitdagingen in de agrofoodketen en de directe en maatschappelijke omgeving van de agrarische productie;

      • 2°.

        de mate waarin het project een integrale bijdrage levert aan de duurzaamheid van de landbouw en agrofoodsector te beoordelen aan de hand van de bijdrage aan elk van de thema’s, genoemd in artikel 2.5.5, eerste lid, onder d en e, waarbij de bijdrage aan het eerste thema onder d het belangrijkste is;

      • 3°.

        de mate waarin de operationele groep actief communiceert naar potentiële gebruikers over de voortgang en de resultaten van het project;

      • 4°.

        de mate waarin het project bijdraagt aan de ontwikkeling en uitrol van brongerichte ammoniakemissieverlagende stalmaatregelen zoals opgenomen in de Verordening Natuurbescherming Noord-Brabant;

    • b.

      de kans op succes van het project hetgeen blijkt uit:

      • 1°.

        de mate waarin het doel en de weg daartoe concreet en realistisch zijn omschreven om te komen tot een praktijkrijp projectresultaat;

      • 2°.

        de capaciteiten van de deelnemers van het samenwerkingsverband en hun complementariteit ten opzichte van elkaar wat betreft kennis, ervaring, netwerk en middelen die vereist zijn om de projectdoelen te realiseren;

      • 3°.

        de kwaliteit van de vastgelegde afspraken tussen de deelnemers in een procesplan of samenwerkingsovereenkomst, minimaal bestaand uit een verdeling van de risico's en beheersmaatregelen en commerciële afspraken - op hoofdlijnen - bij eventuele vermarkting, blijkend uit de mate van detail van de afspraken en de logica van de afspraken gelet op de projectdoelen;

    • c.

      de innovativiteit van het project hetgeen blijkt uit:

      • 1°.

        de mate waarin de kennis en innovatie, die praktijkrijp wordt gemaakt verschilt van een bestaand product, dienst, proces, procedé of type samenwerking;

      • 2°.

        de mate waarin wordt bijgedragen aan sociale innovatie.

    • d.

      de efficiëntie van het project hetgeen blijkt uit, gegeven de resultaten van het project, hoe redelijk de opgevoerde kosten zijn en in hoeverre op een goede manier gebruik gemaakt wordt van reeds bestaande bronnen, zoals kennis, kunde en middelen.

  • 2. Voor de beoordeling van de selectiecriteria, genoemd in het eerste lid, wordt per onderdeel met een wegingsfactor van twee, de volgende puntentoekenning gehanteerd:

    • a.

      0 punten, indien de bijdrage aan het criterium zeer gering is;

    • b.

      1 punt, indien de bijdrage aan het criterium gering is;

    • c.

      2 punten, indien de bijdrage aan het criterium matig is;

    • d.

      3 punten, indien de bijdrage aan het criterium voldoende is;

    • e.

      4 punten, indien de bijdrage aan het criterium goed is;

    • f.

      5 punten, indien de bijdrage aan het criterium zeer goed is;

  • 3. Indien na toepassing van het eerste en tweede lid en artikel 2.5.5, eerste lid, onder g, blijkt dat de binnen de tenderperiode ingediende volledige subsidieaanvragen het vastgestelde subsidieplafond, genoemd in artikel 2.5.9, te boven gaan, worden de gerangschikte aanvragen behandeld op volgorde van puntenaantal beginnend bij de aanvraag met de meeste punten.

  • 4. Indien toepassing van het eerste en tweede lid ertoe leidt dat aanvragen op een gelijk puntenaantal eindigen en het subsidieplafond te boven gaan, wordt rangschikking van die aanvragen bepaald door het puntenaantal van het selectiecriterium voor innovativiteit. Indien dit puntenaantal ook gelijk is, wordt rangschikking van die aanvragen bepaald door loting.

Artikel 2.5.12 Adviescommissie POP3

Gedeputeerde Staten leggen aanvragen voor subsidie als bedoeld in artikel 2.5.3, voor advies over de artikelen 2.5.5, eerste lid, onder g, en 2.5.11 voor aan de Adviescommissie POP3, bedoeld in artikel 1.8.

Artikel 2.5.13 Verplichtingen specifiek

Onverminderd artikel 1.9 heeft de subsidieontvanger de verplichting om de resultaten van het project te verspreiden, in het bijzonder via het EIP.

§ 6 Herstel- en inrichtingsmaatregelen water

Artikel 2.6.1 Begripsbepalingen specifiek

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    KRW: Kaderrichtlijn Water die tot doel heeft uiterlijk in 2027 een goede chemische en ecologische waterkwaliteit te bereiken in alle Europese oppervlaktewateren en grondwateren en de lidstaten verplicht de daartoe noodzakelijke maatregelen te nemen;

  • b.

    ecologische kwaliteitsdoelen: gewenste ecologische waterkwaliteit, waarmee een goede leefomgeving voor planten en dieren wordt gecreëerd in een KRW-waterlichaam;

  • c.

    KRW-waterlichaam: oppervlaktewaterlichaam als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de KRW;

  • d.

    probleemgebied: gebied waarbij knelpunten bestaan voor wateroverlast of waar een KRW-opgave ligt.

Artikel 2.6.2 Doelgroep

Subsidie op grond van deze paragraaf kan worden aangevraagd door:

  • a.

    landbouwers;

  • b.

    grondeigenaren;

  • c.

    grondgebruikers;

  • d.

    landbouworganisaties;

  • e.

    natuur- en landschapsorganisaties;

  • f.

    waterschappen;

  • g.

    gemeenten;

  • h.

    samenwerkingsverbanden van bovenstaande partijen.

Artikel 2.6.3 Subsidiabele activiteiten

Subsidie kan worden verstrekt voor projecten gericht op niet-productieve investeringen die betrekking hebben op de (her)inrichting, of transformatie en het beheer van het watersysteem voor landbouw-, water- en klimaatdoelen.

Artikel 2.6.4 Subsidievereisten

  • 1. Om voor subsidie als bedoeld in artikel 2.6.3 in aanmerking te komen wordt voldaan aan de volgende vereisten:

    • a.

      het project wordt uitgevoerd in of komt ten goede aan de provincie Noord-Brabant;

    • b.

      het project komt ten goede aan het platteland of de agrarische sector;

    • c.

      het project heeft een directe link met de landbouw, blijkend uit een van de volgende criteria:

      • 1°.

        het project wordt uitgevoerd op landbouwgrond;

      • 2°.

        het project wordt uitgevoerd op gronden waar jaarlijks een landbouwactiviteit wordt uitgevoerd;

      • 3°.

        het project wordt op andere grond dan landbouwgrond uitgevoerd, maar heeft wel een rechtstreeks verband met een landbouwactiviteit.

  • 2. Onverminderd het eerste lid, wordt om voor subsidie als bedoeld in artikel 2.6.3, in aanmerking te komen, voldaan aan de volgende vereisten:

    • a.

      het project is gericht op een van de volgende doelen:

      • 1°.

        het nemen van maatregelen ten behoeve van het voorkomen van wateroverlast conform de principes van een klimaatbestendig en robuust systeem in probleemgebieden zoals weergeven in bijlage 2;

      • 2°.

        het nemen van beekherstelmaatregelen ten behoeve van de ecologische kwaliteitsdoelen zoals gesteld door de KRW in het in bijlage 3 bedoelde KRW-waterlichaam;

      • 3°.

        het opheffen van knelpunten voor vismigratie zoals opgenomen in de in bijlage 4 bedoelde KRW-waterlichamen;

    • b.

      een ander overheidsorgaan draagt 25% bij aan de te verlenen subsidie.

  • 3. Het doel, bedoeld in het tweede lid, onder a, waarvoor de kosten die subsidiabel zijn, het hoogst zijn, wordt aangemerkt als hoofddoel.

  • 4. Aan het project ligt een projectplan ten grondslag waarin in ieder geval is openomen:

    • a.

      op welke wijze wordt voldaan aan de vereisten uit de regeling;

    • b.

      een begroting van de kosten van de activiteit;

    • c.

      een toelichting op de begroting;

    • d.

      een sluitend financieringsplan van de kosten van de activiteit;

    • e.

      de afbakening van het projectgebied en een toelichting daarop;

    • f.

      indien de investering naar waarschijnlijkheid leidt tot negatieve omgevingseffecten, een verkenning naar de mogelijke negatieve omgevingseffecten van de investering.

Artikel 2.6.5 Subsidiabele kosten

  • 1. Voor zover noodzakelijk en adequaat in relatie tot het doel van de subsidie komen de volgende kosten voor subsidie in aanmerking:

    • a.

      kosten van bouw of verbetering van onroerende zaken;

    • b.

      kosten van verwerving of leasing van bebouwde en onbebouwde grond tot maximaal 10% van de subsidiabele kosten;

    • c.

      kosten van koop of huurkoop van nieuwe machines en installaties tot maximaal de marktwaarde van de activa;

    • d.

      kosten van adviseurs, architecten en ingenieurs;

    • e.

      kosten van adviezen duurzaamheid op milieu en economisch gebied;

    • f.

      kosten van haalbaarheidsstudies;

    • g.

      voorbereidingskosten als bedoeld in artikel 1.1 onder t, gemaakt binnen een jaar voorafgaand aan de aanvraag om subsidie.

    • h.

      de kosten van projectmanagement en projectadministratie.

Artikel 2.6.6 Vereisten subsidieaanvraag

Subsidieaanvragen worden ingediend binnen de tenderperiode van 4 oktober 2021, vanaf 09.00 uur tot en met 15 november 2021, tot 17.00 uur.

Artikel 2.6.7 Subsidieplafond

  • 1. Gedeputeerde Staten stellen het subsidieplafond voor subsidies als bedoeld in artikel 2.6.3, voor de tenderperiode, genoemd in artikel 2.6.6, vast op:

    • a.

      € 4.340.000 voor projecten die worden uitgevoerd in het beheersgebied van waterschap Aa en Maas en die betrekking hebben op het doel zoals genoemd in artikel 2.6.4, tweede lid, onderdeel c, onder 1º;

    • b.

      € 4.340.000 voor projecten die worden uitgevoerd in het beheersgebied van waterschap De Dommel en die betrekking hebben op het doel zoals genoemd in artikel 2.6.4, tweede lid, onderdeel c, onder 2º;

    • c.

      € 4.700.000 voor projecten die worden uitgevoerd in het beheersgebied van waterschap Brabantse Delta en die betrekking hebben op het doel zoals genoemd in artikel 2.6.4, tweede lid, onderdeel c, onder 3º.

  • 2. Het deelplafond, bedoeld in het eerste lid, onder c, bestaat voor 50% uit ELFPO middelen.

  • 3. De deelplafonds, bedoeld in het eerste lid, onder a en b, bestaan voor 100% uit ELFPO middelen.

Artikel 2.6.8 Subsidiehoogte

  • 1. De hoogte van de subsidie bedraagt 100% van de subsidiabele kosten.

  • 2. Het percentage, bedoeld in het eerste lid, wordt gehanteerd onder het voorbehoud dat het totaal van overheidsbijdragen aan de subsidieontvanger niet meer bedraagt dan volgens Europeesrechtelijke bepalingen inzake staatssteun is toegestaan.

  • 3. Geen subsidie wordt verstrekt indien het subsidiebedrag lager is dan € 1.000.000.

Artikel 2.6.9 Selectiecriteria

  • 1. Gedeputeerde Staten bepalen de onderlinge rankschikking voor de verdeling van de subsidie, bedoeld in artikel 2.6.3, op basis van de investeringslijst als bedoeld in bijlage 5.

  • 2. Indien na toepassing van het eerste lid blijkt dat de binnen de tenderperiode ingediende volledige subsidieaanvragen de vastgestelde subsidiedeelplafonds, bedoeld in artikel 2.6.7 te boven gaan worden de gerangschikte aanvragen behandeld op volgorde van puntenaantal beginnend bij de aanvraag met de meeste punten.

  • 3. Indien toepassing van het eerste en tweede lid ertoe leidt dat aanvragen op een gelijk puntenaantal eindigen en het subsidieplafond te boven gaan, wordt rangschikking van die aanvragen bepaald door loting.

Artikel 2.6.10 Specifieke verplichtingen

In afwijking van artikel 1.9, eerste lid, onder f, worden de activiteiten, bedoeld in artikel 2.6.3, uiterlijk 31 december 2024 voltooid.

§ 7 Herstelmaatregelen natuur en biodiversiteit

Artikel 2.7.1 Begripsbepalingen specifiek

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    ambitiekaart: kaart opgenomen bij het Natuurbeheerplan waarop de begrenzing is vastgelegd van alle bestaande en nog te realiseren natuur met daarbij de aanduiding van de kwaliteit per natuurbeheertype of landschapselement, te raadplegen via https://kaartbank.brabant.nl/viewer/app/natuurbeheerplan

  • b.

    bosrevitalisering: beheer gericht op het herstel van bodem en hydrologie en op het bijsturen van de boomsoortensamenstelling en bosstructuur in natuurbossen;

  • c.

    bossen op arme zandgronden: bossen aangeduid als natuurbeheertypen N15.02 en N01.04 op de ambitiekaart;

  • d.

    bossen op rijkere zandgronden: bossen aangeduid als natuurtypen N14.01, N14.02, en N14.03 op de ambitiekaart;

  • e.

    niet-productieve investering: investering die niet leidt tot een aanzienlijke stijging van de waarde of de rentabiliteit van het landbouwbedrijf of een andere onderneming;

  • f.

    extensieve omvorming: in relatief lage aantallen vervangende boomsoorten en struiksoorten aanbrengen;

  • g.

    file geodatabase: specifiek bestand dat geschikt is voor opname in een geografisch informatiesysteem;

  • h.

    intensieve omvorming: in relatief hoge dichtheid vervangende boomsoorten of struiksoorten aanbrengen;

  • i.

    Maatregelenkaart: maatregelenkaart voor biodiversiteit en leefgebieden, opgenomen in bijlage 8 bij deze regeling;

  • j.

    Natuurbeheerplan: provinciaal plandocument waarin de overeengekomen doelen op het gebied van natuur- en landschapsbeheer en agrarisch natuur- en landschapsbeheer zijn vastgelegd;

  • k.

    OAD netwerk: netwerk van oude, aftakelende en dode bomen;

  • l.

    standaard omvorming: in standaard dichtheid vervangende boomsoorten of struiksoorten aanbrengen;

  • m.

    steenmeel: fijngemalen gesteente dat gebruikt wordt als bodemverbeteraar en meststof ineen, waardoor de bodemvruchtbaarheid en de bodemstructuur verbeteren;

  • n.

    Toelichting Maatregelenkaart: toelichting op de Maatregelenkaart, opgenomen in bijlage 9 bij deze regeling.

Artikel 2.7.2 Doelgroep

Subsidie op grond van deze paragraaf kan worden aangevraagd door:

  • a.

    landbouwers;

  • b.

    grondeigenaren;

  • c.

    grondgebruikers;

  • d.

    landbouworganisaties;

  • e.

    natuur- en landschapsorganisaties;

  • f.

    gemeenten;

  • g.

    samenwerkingsverbanden van bovenstaande partijen.

Artikel 2.7.3 Subsidiabele activiteiten

Subsidie kan worden verstrekt voor projecten gericht op niet-productieve investeringen voor herstelmaatregelen voor natuur of biodiversiteit.

Artikel 2.7.4 Weigeringsgronden specifiek

Subsidie wordt geweigerd, indien voor het project reeds provinciale subsidie is verstrekt.

Artikel 2.7.5 Subsidievereisten

  • 1. Om voor subsidie als bedoeld in artikel 2.7.3 in aanmerking te komen wordt voldaan aan de volgende vereisten:

    • a.

      het project wordt uitgevoerd in de provincie Noord-Brabant, blijkend uit een kaart van de projectlocatie of de projectlocaties;

    • b.

      het project wordt uitgevoerd op het platteland;

    • c.

      het project heeft een directe link met de landbouw, blijkend uit een van de volgende criteria:

      • 1°.

        het project wordt uitgevoerd op landbouwgrond;

      • 2°.

        het project wordt uitgevoerd op gronden waar jaarlijks een landbouwactiviteit wordt uitgevoerd;

      • 3°.

        het project wordt op andere grond dan landbouwgrond uitgevoerd, maar heeft wel een rechtstreeks verband met een landbouwactiviteit;

    • d.

      het project is gericht op bosrevitalisering ten behoeve van het behoud en herstel van prioritaire soorten en hun leefgebied die door stikstofdepositie uit de landbouw zijn aangetast;

    • e.

      het project betreft een maatregel gericht op natuurbos op zandgronden als opgenomen op de Maatregelenkaart of in de Toelichting Maatregelenkaart;

    • f.

      voor het te revitaliseren projectgebied is niet eerder subsidie verstrekt ten behoeve van bosrevitalisering;

    • g.

      indien het project gericht is op revitalisering van bossen op arme zandgronden worden de volgende omvormingsmethoden toegepast:

      • 1°.

        5% per hectare voor intensieve omvorming;

      • 2°.

        45% per hectare voor standaard omvorming;

      • 3°.

        40% per hectare voor extensieve omvorming;

      • 4°.

        10% per hectare voor omvorming tot een OAD netwerk;

      • 5°.

        een behandeling van 90% van het projectgebied met steenmeel, uitgaande van 10 ton per volledig te behandelen hectare;

    • h.

      indien het project gericht is op revitalisering van bossen op rijkere zandgronden worden de volgende omvormingsmethoden toegepast:

      • 1°.

        0% per hectare voor intensieve omvorming;

      • 2°.

        50% per hectare voor standaard omvorming;

      • 3°.

        40% per hectare voor extensieve omvorming;

      • 4°.

        10% per hectare voor omvorming tot een OAD netwerk;

  • 2. Aan het project ligt een projectplan ten grondslag waarin in ieder geval is openomen:

    • a.

      op welke wijze wordt voldaan aan de vereisten in deze regeling;

    • b.

      een begroting van de kosten van de activiteit;

    • c.

      een toelichting op de begroting;

    • d.

      een sluitend financieringsplan van de kosten van de activiteit;

    • e.

      de afbakening van het projectgebied en een toelichting daarop;

    • f.

      indien de investering naar waarschijnlijkheid leidt tot negatieve omgevingseffecten, een verkenning naar de mogelijke negatieve omgevingseffecten van de investering.

Artikel 2.7.6 Subsidiabele kosten

  • 1. Voor zover noodzakelijk en adequaat in relatie tot het doel van de subsidie komen de volgende kosten voor subsidie in aanmerking:

    • a.

      kosten van bouw of verbetering van onroerende zaken;

    • b.

      kosten van verwerving of leasing van bebouwde en onbebouwde grond tot maximaal 10% van de subsidiabele kosten;

    • c.

      kosten van koop of huurkoop van nieuwe machines en installaties tot maximaal de marktwaarde van de activa;

    • d.

      kosten van adviseurs, architecten en ingenieurs;

    • e.

      kosten van adviezen duurzaamheid op milieu en economisch gebied;

    • f.

      kosten van haalbaarheidsstudies, tot een maximum van € 30.000 per projectlocatie;

    • g.

      personeelskosten van bij de uitvoering van het project betrokkenen, voor de uren die aantoonbaar ten behoeve van het project zijn gemaakt;

    • h.

      voorbereidingskosten gemaakt binnen een jaar voorafgaand aan de aanvraag om subsidie, tot een maximum van € 5.000.

  • 2. Kosten die betrekking hebben op uitvoeringswerkzaamheden als bedoeld in het eerste lid, onder a tot en met e, exclusief personeelskosten, voor zover deze betrekking hebben op maatregelen opgenomen op de Maatregelenkaart of in de Toelichting Maatregelenkaart zijn subsidiabel:

    • a.

      tot een maximum van € 2.560 per hectare, indien het kosten voor de omvorming van bossen op arme zandgronden betreft;

    • b.

      tot een maximum van € 2.340 per hectare, indien het kosten voor steenmeel betreft;

    • c.

      tot een maximum van € 1.800 per hectare, indien het kosten voor de omvorming van bossen op rijkere zandgronden betreft.

  • 3. Voor kosten als bedoeld in het eerste lid, onder g, kan gebruik worden gemaakt van de rekenmethodieken, genoemd in artikel 1.5, eerste lid, onder a, met dien verstande dat de personeelskosten maximaal 30% van de totale subsidiabele kosten van het project bedragen, of artikel 1.5a.

  • 4. De subsidiabele maximumbedragen per hectare, genoemd in het tweede lid, onder a en c, betreffen een aanplant in bestaand bos van 50% van het projectgebied, waarbij de subsidiabele maximumbedragen per hectare evenredig afnemen, met de afname van het percentage dat de subsidieaanvrager eventueel minder dan 50% aanplant.

Artikel 2.7.7 Vereisten subsidieaanvraag

Subsidieaanvragen worden ingediend van 16 mei 2022, vanaf 09.00 uur tot en met 27 juni 2022, tot 17.00 uur.

Artikel 2.7.8 Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen het subsidieplafond voor subsidies als bedoeld in artikel 2.7.3 voor de periode, genoemd in artikel 2.7.7, vast op € 2.199.288,--.

Artikel 2.7.9 Subsidiehoogte

  • 1. De hoogte van de subsidie bedraagt 100% van de subsidiabele kosten.

  • 2. Het percentage, bedoeld in het eerste lid, wordt gehanteerd onder het voorbehoud dat het totaal van overheidsbijdragen aan de subsidieontvanger niet meer bedraagt dan volgens Europeesrechtelijke bepalingen inzake staatssteun is toegestaan.

  • 3. Indien toepassing van het eerste of tweede lid tot gevolg heeft dat de subsidie minder dan € 500.000 bedraagt, wordt de subsidie niet verstrekt.

Artikel 2.7.10 Selectiecriteria herstelmaatregelen voor natuur of biodiversiteit

  • 1. Gedeputeerde Staten maken voor het bepalen van de onderlinge rangschikking voor de verdeling van de subsidie, bedoeld in artikel 2.7.3, een afweging tussen de verschillende volledige aanvragen op basis van punten, beginnend bij de aanvraag met de meeste punten, toe te kennen op basis van resultaatsverwachtingen te waarderen met:

    • a.

      1 punt indien het project niet alle maatregelen neemt in het projectgebied die nodig zijn om de fysieke gevolgen van stikstofdepositie uit het verleden ongedaan te maken en niet voldoende aannemelijk wordt gemaakt dat dit uiterlijk 1 januari 2030 is gebeurd;

    • b.

      2 punten indien het project niet alle maatregelen neemt in het projectgebied die nodig zijn om de fysieke gevolgen van stikstofdepositie uit het verleden ongedaan te maken, maar wel voldoende aannemelijk wordt gemaakt dat dit uiterlijk op 1 januari 2030 is gebeurd;

    • c.

      3 punten indien het project niet alle maatregelen neemt in het projectgebied die nodig zijn om de fysieke gevolgen van stikstofdepositie uit het verleden ongedaan te maken, maar dit uiterlijk op 1 januari 2030 wel met zekerheid is gebeurd;

    • d.

      4 punten indien het project alle maatregelen neemt in het projectgebied die nodig zijn om de fysieke gevolgen van stikstofdepositie uit het verleden in het projectgebied ongedaan te maken.

  • 2. Indien na toepassing van het eerste lid blijkt dat de binnen de tenderperiode ingediende volledige subsidieaanvragen het vastgestelde subsidieplafond, genoemd in artikel 2.7.8 te boven gaan, worden de gerangschikte aanvragen behandeld op volgorde van puntenaantal beginnend bij de aanvraag met de meeste punten.

  • 3. Indien toepassing van het eerste en tweede lid ertoe leidt dat aanvragen op een gelijke plaats in de rangschikking eindigen en het subsidieplafond te boven gaan, wordt rangschikking van die aanvragen bepaald door loting.

Artikel 2.7.11 Specifieke verplichtingen

  • 1. Onverminderd artikel 1.9 heeft de subsidieontvanger de verplichting om na afloop van het project aan Gedeputeerde Staten een file geodatabase te overleggen met de exacte locatie van de uitgevoerde maatregelen, opgebouwd volgens het daartoe door Gedeputeerde Staten vastgestelde modelregistratieformulier ten behoeve van het vullen van het registratiesysteem GIS subsidies natuur Noord-Brabant.

  • 2. In afwijking van artikel 1.9, eerste lid, onder f, worden de activiteiten, bedoeld in artikel 2.7.3, uiterlijk 31 december 2024 voltooid.

§ 8 Trainingen, workshops, ondernemerscoaching en demonstraties ten behoeve van agrofood

Artikel 2.8.1 Doelgroep

Subsidie op grond van deze paragraaf kan worden aangevraagd door:

  • a.

    rechtspersonen en ondernemingen zonder rechtspersoonlijkheid die de opleiding of andere vorm van kennisoverdracht of voorlichting leveren;

  • b.

    samenwerkingsverbanden van partijen als bedoeld onder a.

Artikel 2.8.2 Subsidiabele activiteiten

Subsidie kan worden verstrekt voor:

  • a.

    het verzorgen van trainingen, workshops of coaching aan een groep van landbouwondernemers;

  • b.

    demonstratieactiviteiten, waarbij landbouwers kennis nemen van innovaties en de toepassing ervan.

Artikel 2.8.3 Subsidievereisten

  • 1. Om voor subsidie als bedoeld in artikel 2.8.2 in aanmerking te komen wordt voldaan aan de volgende vereisten:

    • a.

      het project wordt uitgevoerd in of komt ten goede aan de provincie Noord-Brabant.

    • b.

      het project komt ten goede aan het platteland of de agrarische sector;

    • c.

      Het project heeft als doel bij te dragen aan minimaal drie van de onderstaande thema’s, waaronder in ieder geval de eerste twee thema’s:

      • 1°.

        Verschuiving van de bestaande kostenreductiestrategie naar een meerwaarde strategie door middel van marktconcepten en verdienmodellen waarbij verbeterde duurzaamheidsprestaties op het vlak van ecologie, maatschappij en economie integraal onderdeel vormen van de productie, verwerking en vermarkting;

      • 2°.

        Maatregelen die bijdragen aan kringlooplandbouw ofwel die leiden tot meer gesloten kringlopen en daarmee geringer grondstoffengebruik, minder emissie van milieubelastende stoffen of klimaatmitigatie;

      • 3°.

        Beter beheer van productierisico’s, klimaatadaptatie, versterking van de positie van de primaire producent in de handelsketen of het verminderen van marktfalen;

      • 4°.

        Verbetering van dierenwelzijn, diergezondheid en verminderd risico voor de volksgezondheid bij de interactie tussen mens en dier;

      • 5°.

        Behoud en versterking van de biodiversiteit en de omgevingskwaliteit.

    • d.

      het project scoort bij de afweging, bedoeld in artikel 2.8.9 eerste tot en met derde lid, 21 punten of meer.

  • 2. Onverminderd het eerste lid, liggen aan het project ten grondslag:

    • a.

      een projectplan waarin ten minste is opgenomen:

      • 1°.

        de doelstellingen van het project;

      • 2°.

        een probleemanalyse waaruit onder andere de noodzaak van het project en de ter uitvoering van het project te maken kosten blijkt;

      • 3°.

        de wijze van uitvoering van het project;

      • 4°.

        de verwachte planning en realisatietermijn van het project;

      • 5°.

        de verwachte liquiditeitsplanning van het project;

      • 6°.

        de verwachte resultaten van het project;

    • b.

      een begroting van de kosten en inkomsten van het project;

    • c.

      een toelichting op de begroting;

    • d.

      een sluitend financieringsplan van de kosten van het project met inbegrip van een opgave van subsidies of vergoedingen die voor dezelfde activiteiten bij andere bestuursorganen, private organisaties of personen zijn aangevraagd,

      onder vermelding van de stand van zaken daarvan;

    • e.

      de curricula vitae van het personeel, waaronder minimaal de aanvrager zelf of een medewerker bij de aanvrager in loondienst, dat de kennisoverdrachtsdiensten en voorlichtingsdiensten aan gaat bieden, waarbij deze voldoen aan de volgende vereisten:

      • 1°.

        een afgeronde opleiding op ten minste HBO-niveau;

      • 2°.

        ervaring met het trainen of coachen van groepen landbouwers;

      • 3°.

        relevante werkervaring binnen drie jaar voorafgaand aan de datum van de aanvraag.

Artikel 2.8.4 Subsidiabele kosten

  • 1. De volgende kosten komen voor subsidie in aanmerking:

    • a.

      personeelskosten van bij de uitvoering van het project betrokkenen, voor de uren die aantoonbaar ten behoeve van het project zijn gemaakt;

    • b.

      kosten van procesbegeleiders en adviseurs;

    • c.

      materiaalkosten;

    • d.

      huur van ruimten en gebruik bijbehorende faciliteiten;

    • e.

      kosten van drukwerk, mailings en de inrichting van websites gekoppeld aan de activiteit;

    • f.

      bijdragen in natura in de vorm van kosten voor onbetaalde eigen arbeid;

    • g.

      kosten voor projectmanagement en projectadministratie.

  • 2. Onverminderd het eerste lid komen kosten van afschrijving, huur of lease voor fysieke investeringen die nodig zijn voor de uitvoering van een demonstratieactiviteit als bedoeld in artikel 2.8.2, onder b, voor subsidie in aanmerking.

Artikel 2.8.5 Niet subsidiabele kosten

Onverminderd artikel 1.6 en in afwijking van artikel 2.8.4 komen de volgende kosten niet voor subsidie in aanmerking:

  • a.

    kosten voor de ontwikkeling van nieuwe kennis;

  • b.

    kosten voor cursussen of stages die deel uitmaken van normale programma’s of leergangen van het reguliere onderwijs;

  • c.

    inbreng van eigen uren door landbouwers om aan de activiteit, bedoeld in artikel 2.8.2, deel te nemen.

Artikel 2.8.6 Vereisten subsidieaanvraag

Subsidieaanvragen worden ingediend binnen de tenderperiode van 11 april 2022, vanaf 09.00 uur tot en met 30 mei 2022, tot 17.00 uur.

Artikel 2.8.7 Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen de subsidieplafonds voor subsidies als bedoeld in artikel 2.8.2 voor de tenderperiode, genoemd in artikel 2.8.6 vast op € 2.000.000.

Artikel 2.8.8 Subsidiehoogte

  • 1. De hoogte van de subsidie, bedoeld in artikel 2.8.2, bedraagt 80% van de subsidiabele kosten, tot een maximum van € 500.000.

  • 2. Het percentage, bedoeld in het eerste lid, wordt gehanteerd onder het voorbehoud dat het totaal van overheidsbijdragen aan de subsidieontvanger niet meer bedraagt dan volgens Europeesrechtelijke bepalingen inzake staatssteun is toegestaan.

  • 3. Geen subsidie wordt verstrekt indien het subsidiebedrag lager is dan € 100.000.

Artikel 2.8.9 Selectiecriteria

  • 1. Gedeputeerde Staten maken voor het bepalen van de onderlinge rangschikking voor de verdeling van de subsidie, bedoeld in artikel 2.8.2, een afweging tussen de verschillende volledige aanvragen op basis van:

    • a.

      de effectiviteit van het project hetgeen blijkt uit de bijdrage die wordt geleverd aan verduurzaming van de landbouw en voedselketen, de hoogte van de gevraagde subsidie in ogenschouw nemend, blijkend uit:

      • 1°.

        de mate waarin de kennis aansluit op de kansen en uitdagingen in de agrofoodketen en de directe en maatschappelijke omgeving van de agrarische productie;

      • 2°.

        de mate waarin een integrale bijdrage wordt geleverd aan de duurzaamheid van de landbouw en agrofoodsector te beoordelen aan de hand van de bijdrage aan elk van de duurzaamheidsthema’s, genoemd in artikel 2.8.3, eerste lid, onder c, waarbij de bijdrage aan het eerste thema het belangrijkste is;

      • 3°.

        het bereik van het project in verhouding tot de aangevraagde subsidiabele kosten;

      • 4°.

        de bijdrage aan de uitrol van brongerichte ammoniakemissieverlagende stalmaatregelen in de veehouderij zoals opgenomen in de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant of emissieverlagende maatregelen in de plantaardige sectoren.

    • b.

      de kans op succes van het project hetgeen blijkt uit:

      • 1°.

        de kwaliteit van de aanbieder van de kennis;

      • 2°.

        de kwaliteit van het projectplan;

      • 3°.

        de mate waarin de deelnemers worden uitgedaagd om de geleerde kennis daadwerkelijk in de praktijk toe te gaan en blijven passen;

      • 4°.

        de mate waarin de behoefte van de deelnemers is aangetoond;

      • 5°.

        de mate waarin erfbetreders bij de projectactiviteiten worden betrokken;

    • c.

      de innovativiteit van het project hetgeen blijkt uit:

      • 1°.

        de mate waarin de over te brengen kennis al bij de doelgroep in de praktijk wordt toegepast, in samenhang met de mate waarin de toepassing van de nieuwe kennis leidt tot een grotere verandering ten opzichte van de bestaande gangbare werkwijze;

      • 2°.

        de mate waarin wordt bijgedragen aan sociale innovatie.

    • d.

      de efficiëntie van het project, hetgeen blijkt uit, gegeven de resultaten van het project, hoe redelijk de opgevoerde kosten zijn en in hoeverre op een goede manier gebruik gemaakt wordt van reeds bestaande bronnen, zoals kennis, kunde en middelen;

  • 2. Voor de beoordeling van de selectiecriteria, genoemd in het eerste lid, worden de volgende wegingsfactoren gehanteerd:

    • a.

      wegingsfactor 2 voor effectiviteit;

    • b.

      wegingsfactor 2 voor kans op succes;

    • c.

      wegingsfactor 1 voor innovativiteit;

    • d.

      wegingsfactor 2 voor efficiëntie.

  • 3. Voor de beoordeling van de selectiecriteria, genoemd in het eerste lid, wordt per onderdeel de volgende puntentoekenning gehanteerd:

    • a.

      0 punten, indien de bijdrage aan het criterium zeer gering is;

    • b.

      1 punt, indien de bijdrage aan het criterium gering is;

    • c.

      2 punten, indien de bijdrage aan het criterium matig is;

    • d.

      3 punten, indien de bijdrage aan het criterium voldoende is;

    • e.

      4 punten, indien de bijdrage aan het criterium goed is;

    • f.

      5 punten, indien de bijdrage aan het criterium zeer goed is.

  • 4. Indien na toepassing van het eerste tot en met derde lid, en artikel 2.8.3, eerste lid, onder d, blijkt dat de binnen de tenderperiode ingediende volledige subsidieaanvragen het vastgestelde subsidieplafond, genoemd in artikel 2.8.7 te boven gaan, worden de gerangschikte aanvragen behandeld op volgorde van puntenaantal beginnend bij de aanvraag met de meeste punten.

  • 5. Indien toepassing van het eerste tot en met derde lid ertoe leidt dat aanvragen op een gelijk puntenaantal eindigen en het subsidieplafond te boven gaan, wordt rangschikking van die aanvragen bepaald door het puntenaantal van het selectiecriterium voor effectiviteit. Indien dit puntenaantal ook gelijk is, wordt rangschikking van die aanvragen bepaald door loting.

Artikel 2.8.10 Adviescommissie POP3

Gedeputeerde Staten leggen aanvragen voor subsidie als bedoeld in artikel 2.8.2 voor advies over de artikelen 2.8.3, eerste lid, onder den 2.8.9 voor aan de Adviescommissie POP3, bedoeld in artikel 1.8.

Artikel 2.8.11 Verplichtingen specifiek

  • 1. Onverminderd artikel 1.9 heeft de subsidieontvanger de verplichting om tijdens de uitvoering van het project het aantal gegeven trainingen, de locaties waar de trainingen hebben plaatsgevonden en de deelnemersgegevens bij te houden.

  • 2. In afwijking van artikel 1.9, eerste lid, onder f, worden de activiteiten, bedoeld in artikel 2.8.2, uiterlijk 31 december 2024 voltooid.

§ 9 Verplaatsing van landbouwbedrijven gericht op verbetering van de landbouwinfrastructuur

Artikel 2.9.1 Begripsbepalingen specifiek

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    agrarische bedrijfslocatie: de locatie waarop een landbouwbedrijf als bedoeld in artikel 1.1 onder g is gevestigd, bestaande uit een bouwperceel en overige in gebruik zijnde agrarische gronden;

  • b.

    bouwperceel: perceel als bedoeld in artikel 1.22 van de verordening Ruimte;

  • c.

    kwalitatieve verplichting: clausule in een overeenkomst met betrekking tot een registergoed, waarin wordt bedongen dat de verplichting om iets te dulden of niet te doen ten aanzien van het betreffende registergoed, zal overgaan op volgende eigenaren van het registergoed;

  • d.

    Verordening ruimte Noord-Brabant: Verordening van 17 december 2010, Provinciaal Blad van 18 februari 2011, nummer 46, laatst gewijzigd per 23 januari 2018, Provinciaal Blad van 26 januari 2018, nummer 698.

Artikel 2.9.2 Doelgroep

Subsidie op grond van deze paragraaf kan worden aangevraagd door landbouwers.

Artikel 2.9.3 Subsidiabele activiteiten

Subsidie kan worden verstrekt voor de verplaatsing van landbouwbedrijven gericht op verbetering van de landbouwinfrastructuur, ten behoeve van de volgende activiteiten:

  • a.

    planvorming voor de verplaatsing;

  • b.

    het demonteren, verhuizen en weer opbouwen van bestaande voorzieningen;

  • c.

    investeringen in een nieuw gebouw of nieuwe voorzieningen op de nieuwe bedrijfslocatie;

  • d.

    investeringen om kavels behorend bij de nieuwe bedrijfslocatie beter bereikbaar te maken;

  • e.

    investeringen ten behoeve van inpassingsmaatregelen van de nieuwe bedrijfslocatie.

Artikel 2.9.4 Subsidievereisten

  • 1.

    Om voor subsidie als bedoeld in artikel 2.9.3 in aanmerking te komen wordt voldaan aan de volgende vereisten:

    • a.

      het project wordt uitgevoerd in Nederland, waarbij het te verplaatsen landbouwbedrijf is gelegen in de provincie Noord-Brabant, geheel of gedeeltelijk binnen het Natuurnetwerk Brabant;

    • b.

      het project komt ten goede aan het platteland of de agrarische sector;

    • c.

      het project heeft als doel op een nieuwe agrarische bedrijfslocatie de agrarische activiteiten van het te verplaatsen landbouwbedrijf op een moderne wijze voort te zetten al dan niet met uitbreiding van productiecapaciteit;

    • d.

      in het geval een landbouwbedrijf verplaatst naar een locatie gelegen in de provincie Noord-Brabant, voldoet deze locatie aan de daarvoor geldende criteria voor vestiging of nieuwvestiging zoals opgenomen in de Verordening Ruimte Noord-Brabant;

    • e.

      ten aanzien van het bouwperceel van de oorspronkelijke agrarische bedrijfslocatie vindt een passende herbestemming plaats conform de daarvoor geldende criteria in de Verordening Ruimte Noord-Brabant, waarbij wordt uitgesloten dat zich hier een veehouderij zoals gedefinieerd in de Verordening Ruimte Noord-Brabant kan vestigen;

    • f.

      ten aanzien van de oorspronkelijke agrarische bedrijfslocatie, voor zover daarvan agrarisch in gebruik zijnde gronden zijn gelegen binnen de nog te realiseren nieuwe natuur van het Natuurnetwerk Brabant, vindt een passende herbestemming plaats die aansluit bij de geldende natuurbeheertypen zoals opgenomen op de ambitiekaart behorend bij het Natuurbeheerplan;

    • g.

      de onder f bedoelde gronden worden omgezet naar natuurgronden ter realisering van de nog te realiseren nieuwe natuur binnen het Natuurnetwerk Brabant door:

      • 1º.

        ter plaatse van deze gronden zelf natuur te realiseren die overeenkomt met de natuurbeheertypen zoals opgenomen op de ambitiekaart behorend bij het Natuurbeheerplan; of,

      • 2º.

        deze gronden in eigendom over te dragen aan een gecertificeerde natuurbeheerder die ter plaatse van deze gronden natuur realiseert die overeenkomt met de natuurbeheertypen zoals opgenomen op de ambitiekaart behorend bij het Natuurbeheerplan; of,

      • 3º.

        deze gronden in eigendom over te dragen aan het Groen Ontwikkelfonds Brabant BV;

    • h.

      indien de gronden als bedoeld onder f worden omgezet naar natuurgronden door de grondeigenaar of een gecertificeerde natuurbeheerder als genoemd onder g, onderdeel 1º en 2º, wordt tussen de grondeigenaar respectievelijk de gecertificeerde natuurbeheerder en het Groen Ontwikkelfonds Brabant BV bij de notaris een kwalitatieve verplichting gevestigd als bedoeld in artikel 6:256 van het Burgerlijk wetboek, waarin in ieder geval wordt opgenomen dat:

      • 1º.

        de eigenaar van de grond de desbetreffende grond niet mag gebruiken of doen gebruiken als landbouwgrond en overigens datgene nalaat wat de ontwikkeling van het te realiseren natuurbeheertype en de daaropvolgende instandhouding daarvan op de desbetreffende gronden in gevaar brengt of verstoort;

      • 2º.

        de eigenaar van de grond effecten duldt op zijn terrein die ontstaan door hydrologische maatregelen in zijn omgeving ten behoeve van natuurdoelen, Natura 2000 en de Kaderrichtlijn Water;

      • 3º.

        de verplichtingen, bedoeld onder 1º en 2º, zullen overgaan op degene die de grond onder algemene of bijzondere titel zal verkrijgen en eveneens zullen gelden voor degene die van de rechthebbende een recht op het gebruik van de grond krijgt;

    • i.

      binnen het project wordt minimaal 10 hectaren grond als bedoeld onder f omgezet naar natuurgronden ter realisering van de nog te realiseren nieuwe natuur binnen het Natuurnetwerk Brabant;

  • 2.

    Onverminderd het eerste lid, liggen aan het project ten grondslag:

    • a.

      een projectplan waarin tenminste is opgenomen:

      • 1º.

        de doelstellingen van het project;

      • 2º.

        een probleemanalyse waaruit onder andere de noodzaak van het project en de ter uitvoering van het project te maken kosten blijkt;

      • 3º.

        de wijze van uitvoering van het project;

      • 4º.

        de verwachte planning en realisatietermijn van het project;

      • 5°.

        de verwachte liquiditeitsplanning van het project;

      • 6º.

        de verwachte resultaten van het project;

    • b.

      een begroting van de kosten en inkomsten van het project;

    • c.

      een toelichting op de begroting;

    • d.

      een sluitend financieringsplan van de kosten van het project met inbegrip van een opgave van subsidies of vergoedingen die voor dezelfde activiteiten bij andere bestuursorganen, private organisaties of personen zijn aangevraagd, onder vermelding van de stand van zaken daarvan;

    • e.

      bewijsstukken waaruit blijkt dat voldaan wordt aan de vereisten zoals opgenomen in het eerste lid, onder d tot en met h, waaronder in elk geval:

      • 1º.

        een afschrift van de vigerende bestemming ten aanzien van de locatie waar naartoe het landbouwbedrijf verplaatst in het geval van vestiging als bedoeld in het eerste lid onder d en indien hiervoor een bestemmingsplanwijziging noodzakelijk is, bewijsstukken waaruit blijkt dat de bestemmingsplanprocedure is gestart;

      • 2º.

        bewijsstukken waaruit blijkt dat een bestemmingsplanprocedure is gestart ten aanzien van de locatie waar naartoe het landbouwbedrijf verplaatst in het geval van nieuwvestiging als bedoeld in het eerste lid onder d;

      • 3º.

        bewijsstukken waaruit blijkt dat een bestemmingsplanprocedure is gestart voor het leggen van een passende herbestemming als bedoeld in het eerste lid onder e;

      • 4º.

        een schriftelijke verklaring van de desbetreffende gemeente dat met de functiewijziging voor natuur als bedoeld in het eerste lid onder f wordt ingestemd en deze functiewijziging in de eerstvolgende wijziging van het bestemmingsplan wordt meegenomen;

      • 5º.

        een schriftelijke verklaring van het Groen Ontwikkelfonds Brabant BV, waaruit volgt dat het Groen Ontwikkelfonds Brabant BV bereid is om, gebaseerd op de getaxeerde waarde, tot onderhandeling over te gaan over de aankoop van de betreffende gronden, in het geval als bedoeld in het eerste lid onder g, onderdeel 3º;

      • 6º.

        als bewijs voor het vestigen van een kwalitatieve verplichting als bedoeld in het eerste lid onder h, wordt de subsidieaanvraag overgelegd voor het realiseren van natuur binnen het Natuurnetwerk Brabant, zoals ingediend bij het Groen Ontwikkelfonds Brabant BV op grond het Investeringsreglement van het Groen Ontwikkelfonds Brabant BV 2017, alsmede de ontvangstbevestiging van deze subsidieaanvraag door het Groen Ontwikkelfonds Noord-Brabant;

    • f.

      een kadastrale kaart met een schaal van ten hoogste 1:10.000 waarop het aantal hectaren agrarisch in gebruik zijnde gronden binnen het Natuurnetwerk Brabant wordt aangeduid.

Artikel 2.9.5 Subsidiabele kosten

  • 1.

    Voor zover noodzakelijk en adequaat in relatie tot het doel van de subsidie komen de volgende kosten voor subsidie in aanmerking ten aanzien van de subsidiabele activiteit bedoeld in artikel 2.9.3 onder a:

    • a.

      administratieve kosten;

    • b.

      algemene en juridische kosten;

    • c.

      kosten voor projectmanagement en projectadministratie;

  • 2.

    Voor zover noodzakelijk en adequaat in relatie tot het doel van de subsidie komen de volgende kosten voor subsidie in aanmerking ten aanzien van de subsidiabele activiteiten als bedoeld in artikel 2.9.3 onder b, c, d en e:

    • a.

      kosten van de bouw of verbetering van onroerende zaken;

    • b.

      kosten van de verwerving of leasing van onroerende zaken;

    • c.

      kosten voor aankoop van grond tot een maximum van 10% van de kosten;

    • d.

      kosten van koop of huurkoop van nieuwe machines en installaties tot maximaal de marktwaarde van de activa;

    • e.

      kosten van adviseurs, architecten en ingenieurs;

    • f.

      kosten van adviezen over duurzaamheid op milieu- en economisch gebied;

    • g.

      kosten van haalbaarheidsstudies;

    • h.

      kosten voor projectmanagement en projectadministratie;

    • i.

      kosten van tweede hands machines en installaties, indien noodzakelijk voor het project en de kosten aantoonbaar de marktwaarde niet overstijgen;

    • j.

      kosten van verwerving of ontwikkeling van computersoftware;

    • k.

      kosten van verwerving van octrooien, licenties, auteursrechten en merken;

    • l.

      voorbereidingskosten als bedoeld in artikel 1.1 onder q, onderdelen 1º tot en met 3º.

Artikel 2.9.6 Niet subsidiabele kosten

Onverminderd artikel 1.6 en in afwijking van artikel 2.9.5 komen de volgende kosten niet voor subsidie in aanmerking:

  • a.

    kosten ten aanzien van het bouwperceel van de oorspronkelijke agrarische bedrijfslocatie als gevolg van de bedrijfsverplaatsing;

  • b.

    personeelskosten en inbreng van onbetaalde eigen arbeid.

Artikel 2.9.7 Vereisten subsidieaanvraag

Subsidieaanvragen worden ingediend binnen de tenderperiode van 1 oktober 2018, vanaf 9.00 uur, tot en met 14 januari 2019, tot 17.00 uur.

Artikel 2.9.8 Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen het subsidieplafond voor subsidies als bedoeld in artikel 2.9.3, voor de tenderperiode, genoemd in artikel 2.9.7 vast op € 2.000.000.

Artikel 2.9.9 Subsidiehoogte

  • 1.

    De hoogte van de subsidie, bedoeld in artikel 2.9.3, bedraagt tot een maximum van € 500.000 de som van:

    • a.

      100% van de kosten voor subsidiabele activiteiten bedoeld in artikel 2.9.3, onder a en e;

    • b.

      40% van de subsidiabele kosten als bedoeld in artikel 2.9.3, onder b en c, ongeacht of de bedrijfsverplaatsing leidt tot een verhoging van de productiecapaciteit, de waarde of rentabiliteit van de onderneming;

    • c.

      40% van de subsidiabele kosten als bedoeld in artikel 2.9.3, onder d.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in het eerste lid, bedraagt de hoogte van de subsidie, bedoeld in artikel 2.9.3:

    • a.

      maximaal € 350.000, indien 10 tot 15 ha agrarisch gebruikte grond binnen het Natuurnetwerk Brabant wordt omgezet naar natuur, zoals bedoeld in artikel 2.9.4, eerste lid, onder g;

    • b.

      maximaal € 400.000, indien 15 tot 20 ha agrarisch gebruikte grond binnen het Natuurnetwerk Brabant wordt omgezet naar natuur, zoals bedoeld in artikel 2.9.4, eerste lid, onder g;

    • c.

      maximaal € 450.000, indien 20 tot 25 ha agrarisch gebruikte grond binnen het Natuurnetwerk Brabant wordt omgezet naar natuur, zoals bedoeld in artikel 2.9.4, eerste lid, onder g;

    • d.

      maximaal € 500.000, indien 25 ha of meer agrarisch gebruikte grond binnen het Natuurnetwerk Brabant wordt omgezet naar natuur, zoals bedoeld in artikel 2.9.4, eerste lid, onder g.

  • 3.

    Onder het aantal hectaren agrarisch gebruikte grond bedoeld in het tweede lid, kunnen ook gronden worden meegerekend, die vooruitlopend op de verplaatsing van het landbouwbedrijf maar niet eerder dan de datum van publicatie van deze wijzigingsregeling zijn of worden ingezet voor herstelmaatregelen in het kader van het Programma Aanpak Stikstof 2015-2020.

Artikel 2.9.10 Selectiecriteria

  • 1.

    Gedeputeerde Staten maken voor het bepalen van de onderlinge rangschikking voor de verdeling van de subsidie, bedoeld in artikel 2.9.3, een afweging tussen de verschillende volledige aanvragen op basis van het gebied waarin de in artikel 2.9.4, eerste lid, onder f bedoelde gronden zijn gelegen, op grond van de volgende volgorde, waarbij gronden, onder a, het hoogst gerangschikt worden:

    • a.

      agrarische gronden gelegen in Natura 2000-gebieden;

    • b.

      agrarische gronden gelegen binnen het rijksdeel van het Natuurnetwerk Brabant;

    • c.

      agrarische gronden gelegen binnen natte natuurparels die deel uitmaken van het provinciaal deel van het Natuurnetwerk Brabant;

    • d.

      agrarische gronden gelegen binnen het overige provinciaal deel van het Natuurnetwerk Brabant;

  • 2.

    Voor de beoordeling van de selectiecriteria, genoemd in het eerste lid, wordt per onderdeel de volgende puntentoekenning gehanteerd:

    • a.

      1,75 punten per hectare;

    • b.

      1,5 punten per hectare;

    • c.

      1,25 punten per hectare;

    • d.

      1 punt per hectare;

  • 3.

    Indien na toepassing van het eerste en het tweede lid blijkt dat de binnen de tenderperiode ingediende volledige subsidieaanvragen het vastgestelde subsidieplafond, als bedoeld in artikel 2.9.8 te boven gaan, worden de gerangschikte aanvragen behandeld op volgorde van puntenaantal beginnend bij de aanvraag met de meeste punten.

  • 4.

    Indien toepassing van het eerste tot en met het derde lid er toe leidt dat aanvragen op een gelijke plaats in de rangschikking eindigen en het subsidieplafond te boven gaan, vindt een nadere rangschikking plaats op basis van de efficiëntie van het project, hetgeen blijkt uit de inzet van kennis, kunde en middelen en meer specifiek uit de hoogte van de opgevoerde proceskosten in relatie tot de in totaal aangevraagde subsidiabele projectkosten.

  • 5.

    Voor de beoordeling van het selectiecriterium, genoemd in het vierde lid, wordt de volgende puntentoekenning gehanteerd:

    • a.

      0 punten, indien de opgevoerde proceskosten 50% of meer van de totale subsidiabele kosten bedragen;

    • b.

      1 punt, indien de opgevoerde proceskosten meer dan 30%, maar minder dan 50% van de totale subsidiabele kosten bedragen;

    • c.

      2 punten, indien de opgevoerde proceskosten 15 tot 30 procent van de totale subsidiabele kosten bedragen;

    • d.

      3 punten, indien de opgevoerde proceskosten tussen de 5 en 15% van de totale subsidiabele kosten bedragen;

    • e.

      4 punten, indien de opgevoerde proceskosten minder dan 5% van de totale subsidiabele kosten bedragen;

    • f.

      5 punten, indien er geen proceskosten worden opgevoerd.

  • 6.

    Indien na toepassing van het vierde en vijfde lid blijkt dat aanvragen op een gelijk puntenaantal eindigen, wordt rangschikking van die aanvragen bepaald door loting.

Artikel 2.9.11 Verplichtingen specifiek

Onverminderd artikel 1.9 heeft de subsidieontvanger de volgende verplichtingen:

  • a.

    voorafgaand aan de aanvraag tot vaststelling van de subsidie wordt de milieuvergunning ten aanzien van de oorspronkelijke agrarische bedrijfslocatie ingetrokken;

  • b.

    voorafgaand aan de aanvraag tot vaststelling van de subsidie wordt de vergunning ten aanzien van de oorspronkelijke agrarische bedrijfslocatie op basis van de Wet Natuurbescherming ingetrokken;

  • c.

    voorafgaand aan de aanvraag tot vaststelling van de subsidie wordt de overeenkomst gesloten tot verkoop van de gronden aan het Groen Ontwikkelfonds Brabant BV als bedoeld in artikel 2.9.4, eerste lid, onder g, onderdeel 3º;

  • d.

    voorafgaand aan de aanvraag tot vaststelling van de subsidie wordt de kwalitatieve verplichting gevestigd als bedoeld in artikel 2.9.4, eerste lid, onder h.  

Artikel 2.9.12 Subsidievaststelling specifiek

Onverminderd artikel 1.10, tweede lid, bevat de aanvraag tot vaststelling bewijsstukken van de verplichtingen bedoeld in artikel 2.9.11.

§ 10 Fysieke investeringen voor innovatie en modernisering van agrarische ondernemingen ten behoeve van de verbetering van de waterkwaliteit

Artikel 2.10.1 Doelgroep

  • 1.

    Subsidie op grond van deze paragraaf kan worden aangevraagd door:

    • a.

       landbouwers;

    • b.

       samenwerkingsverbanden van landbouwers.

  • 2.

    In afwijking van artikel 1.3, tweede lid, onder a, kan subsidie namens een samenwerkingsverband worden aangevraagd door een penvoerder zonder rechtspersoonlijkheid.

Artikel 2.10.2 Subsidiabele activiteiten

Subsidie kan worden verstrekt voor fysieke investeringen voor de bredere uitrol van innovaties binnen de agrarische sector die betrekking hebben op verbetering van de waterkwaliteit.

Artikel 2.10.3 Subsidievereisten

  • 1.

    Om voor subsidie als bedoeld in artikel 2.10.2 in aanmerking te komen, wordt het project uitgevoerd in de provincie Noord-Brabant;

  • 2.

    Onverminderd het eerste lid, is de fysieke investering als bedoeld in artikel 2.10.2, opgenomen op de lijst van fysieke investeringen voor de bredere uitrol van innovaties binnen de agrarische sector die betrekking hebben op verbetering van de waterkwaliteit in bijlage 11.

  • 3.

    Onverminderd de voorgaande leden wordt, indien de fysieke investering als bedoeld in artikel 2.10.2, een onroerende zaak betreft, voldaan aan een van de volgende vereisten:

    • a.

      het project wordt uitgevoerd op grond in eigendom van het landbouwbedrijf;

    • b.

      voor het uitvoeren van het project is recht van opstal verleend aan het landbouwbedrijf door de eigenaar van de grond;

  • 4.

    Onverminderd de voorgaande leden, liggen aan het project ten grondslag:

    • a.

      een volledig ingevuld aanvraagformulier;

    • b.

      een begroting van de kosten en inkomsten van het project;

    • c.

      een toelichting op de begroting;

    • d.

      offertes voor de geplande investeringen;

    • e.

      een sluitend financieringsplan van de kosten van het project.

 

Artikel 2.10.4 Subsidiabele kosten

De volgende kosten komen voor subsidie in aanmerking:

  • a.

    kosten van de bouw, verbetering, verwerving of leasing van onroerende zaken;

  • b.

    kosten van koop van nieuwe machines en installaties tot maximaal de marktwaarde van de activa;

  • c.

    kosten van adviseurs, architecten en ingenieurs;

  • d.

    kosten van verwerving of ontwikkeling van computersoftware;

  • e.

    kosten van verwerving van octrooien, licenties, auteursrechten en merken;

Artikel 2.10.5 Vereisten subsidieaanvraag

Subsidieaanvragen voor subsidies als bedoeld in artikel 2.10.2 worden ingediend binnen de tenderperiode van 17 december 2018, vanaf 09.00 uur tot en met 11 februari 2019, tot 17.00 uur.

Artikel 2.10.6 Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen het subsidieplafond voor subsidies als bedoeld in artikel 2.10.2, voor de tenderperiode, genoemd in artikel 2.10.5, vast op € € 2.698.595.

Artikel 2.10.7 Subsidiehoogte

  • 1.

    De hoogte van de subsidie bedraagt 40% van de subsidiabele kosten, tot een maximum van € 50.000.

  • 2.

    Het percentage, bedoeld in het eerste lid, wordt gehanteerd onder het voorbehoud dat het totaal van overheidsbijdragen aan de subsidieontvanger niet meer bedraagt dan volgens Europeesrechtelijke bepalingen inzake staatssteun is toegestaan.

  • 3.

    Geen subsidie wordt verstrekt indien het subsidiebedrag lager is dan € 10.000.

Artikel 2.10.8 Selectiecriteria

  • 1.

    Gedeputeerde Staten bepalen de onderlinge rangschikking voor de verdeling van de subsidie, bedoeld in artikel 2.10.2, op basis van het gemiddelde aantal punten van de investeringen in de lijst van fysieke investeringen voor de bredere uitrol van innovaties binnen de agrarische sector die betrekking hebben op verbetering van de waterkwaliteit in bijlage 11.

  • 2.

    Indien na toepassing van het eerste lid blijkt dat binnen de tenderperiode ingediende volledige subsidieaanvragen het vastgestelde subsidieplafond, bedoeld in artikel 2.10.6 te boven gaan worden de gerangschikte aanvragen behandeld op volgorde van puntenaantal beginnend bij de aanvraag met de meeste punten.

  • 3.

    Indien toepassing van het eerste en tweede lid ertoe leidt dat aanvragen op een gelijk puntenaantal eindigen en het subsidieplafond te boven gaan, wordt rangschikking van die aanvragen bepaald door loting.

Artikel 2.10.9 Verplichtingen specifiek

In afwijking van artikel 1.9, eerste lid, onder f, worden de activiteiten, bedoeld in artikel 2.10.2, binnen twee jaar na de datum van de beschikking tot subsidieverlening voltooid.

Hoofdstuk 3 Uitvoering van LEADER-projecten

Artikel 3.1 Begripsbepalingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    de-minimissteun: steun die voldoet aan de voorwaarden voor vrijstelling van aanmelding als opgenomen in de van toepassing zijnde de-minimisverordening, de de-minimisverordening landbouw of de de-minimisverordening visserij;

  • b.

    de-minimisverordening: Verordening (EU) Nr. 1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun, Pb EU L 352 van 24 december 2013;

  • c.

    LAG: lokale actiegroep als bedoeld in artikel 34 van Vo (EG) nr. 1303/2013;

  • d.

    LEADER: Liaison Entre Actions de Développement de l’Economique Rurale;

  • e.

    Liaison Entre Actions de Développement de l’Économique Rurale: vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling in het kader van het Plattelandsontwikkelingsprogramma voor Nederland 2014-2020 (POP3) in het kader van het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling;

  • f.

    Lokale ontwikkelingsstrategie: vanuit de gemeenschap geleide plaatselijke ontwikkelingsstrategie als bedoeld in artikel 33 van Vo (EG) nr. 1303/2013;

  • g.

    LOS: Lokale Ontwikkelingsstrategie, Grenscorridor N69, Leader gebied Noord-Brabant 2015-2020;

  • h.

    natuur netwerk Brabant: samenhangend netwerk van provinciaal, nationaal en internationaal belang met als doel de veiligstelling van ecosystemen met de daarbij behorende soorten bestaande uit de meest waardevolle natuur- en bosgebieden en andere gebieden met belangrijke aanwezige en te ontwikkelen natuurwaarden.

Artikel 3.2 Doelgroep

Subsidie op grond van deze paragraaf kan worden aangevraagd door:

  • a.

    publiekrechtelijke rechtspersonen;

  • b.

    privaatrechtelijke rechtspersonen;

  • c.

    ondernemingen zonder rechtspersoonlijkheid.

  • d.

    samenwerkingsverbanden van partijen onder a, b en c.

Artikel 3.3 Subsidiabele activiteiten

Subsidie kan worden verstrekt voor de uitvoering van projecten die passen binnen de LOS.

Artikel 3.4 Weigeringsgronden

Onverminderd artikel 1.4 wordt subsidie als bedoeld in artikel 3.3 geweigerd indien voor het project reeds subsidie is verstrekt op grond van een paragraaf uit hoofdstuk 2.

Artikel 3.5 Subsidievereisten

  • 1.

    Om voor subsidie als bedoeld in artikel 3.3 in aanmerking te komen, wordt voldaan aan de minimale scores op basis van de criteria zoals opgenomen in bijlage 10.

  • 2.

    Onverminderd het eerste lid, liggen aan het project ten grondslag:

    • a.

      een projectplan waarin ten minste is opgenomen:

      • 1°.

        de doelstellingen van het project, gerelateerd aan de doelstellingen van de LOS;

      • 2°.

        een probleemanalyse waaruit onder andere de noodzaak van het project en de ter uitvoering van het project te maken kosten blijkt;

      • 3°.

        de wijze van uitvoering van het project;

      • 4°.

        de verwachte planning en realisatietermijn van het project;

      • 5°.

        de verwachte liquiditeitsplanning van het project;

      • 6°.

        de verwachte resultaten van het project;

    • b.

      een begroting van de kosten en inkomsten van het project;

    • c.

      een toelichting op de begroting;

    • d.

      een sluitend financieringsplan van de kosten van het project, met inbegrip van een opgave van subsidies of vergoedingen die voor dezelfde activiteiten bij andere bestuursorganen, private organisaties of personen zijn aangevraagd, onder vermelding van de stand van zaken daarvan, waarbij minimaal 40% van het financieringsplan uit private financiering bestaat;

    • e.

      bewijsstukken, niet zijnde leningovereenkomsten of andersoortige terugvorderbare financiering, waaruit blijkt dat minimaal 40% van de kosten van het project door private partijen3wordt gefinancierd, indien deze private partijen geen deelnemer zijn in het project.

  • 3.

    Indien de aanvraag betrekking heeft op een investering en de investering leidt naar waarschijnlijkheid tot negatieve omgevingseffecten bevat de aanvraag om subsidie een verkenning naar de mogelijke negatieve omgevings-effecten van de investering.

Artikel 3.6 Subsidiabele kosten

Voor zover noodzakelijk en adequaat in relatie tot het doel van de subsidie, komen in elk geval de volgende kosten voor subsidie in aanmerking:

  • a.

    de kosten voor verwerving van grond tot een maximum van 10% van de subsidiabele kosten van de aanvraag;

  • b.

    de kosten van de bouw, verbetering, verwerving of leasing van onroerende zaken, anders dan bedoeld in sub a;

  • c.

    de kosten van de koop of huurkoop van nieuwe machines en installaties tot maximaal de marktwaarde van de activa;

  • d.

    personeelskosten;

  • e.

    de kosten van externe adviseurs;

  • f.

    de kosten van haalbaarheidsstudies;

  • g.

    de kosten van verwerving of ontwikkeling van computersoftware;

  • h.

    de kosten van verwerving van octrooien, licenties, auteursrechten en merken;

  • i.

    bijdragen in natura, in de vorm van kosten van onbetaalde eigen arbeid, voor zover de te verlenen subsidie niet meer bedraagt dan de totale subsidiabele kosten in het project exclusief de bijdragen in natura;

  • j.

    reis- en verblijfskosten;

  • k.

    de kosten voor promotie en publiciteit.

Artikel 3.7 Niet subsidiabele kosten

In afwijking van artikel 3.6 komen de volgende kosten niet voor subsidie in aanmerking:

  • a.

    kosten voor beheer en onderhoud;

  • b.

    kosten voor uitvoering van wettelijke taken, een bestaand convenant of een bestaande regeling;

  • c.

    kosten voor verwerving en inrichting van gronden binnen het natuur netwerk Brabant;

  • d.

    kosten voor aansprakelijkheid en verhaal;

  • e.

    kosten voor afwateringswerkzaamheden;

  • f.

    kosten voor investeringen om aan de geldende Unienormen te voldoen;

Artikel 3.8 Vereisten subsidieaanvraag

Subsidieaanvragen worden ingediend binnen de periode van 17 juli 2017 tot en met 16 december 2019.

Artikel 3.9 Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen het subsidieplafond voor subsidies als bedoeld in artikel 3.3, voor de periode genoemd in artikel 3.8, vast op € 2.720.000.

Artikel 3.10 Subsidiehoogte

  • 1.

    De hoogte van de subsidie, bedoeld in artikel 3.3, bedraagt 60% van de subsidiabele kosten, tot een maximum van € 400.000 indien:

    • a.

      het project betrekking heeft op landbouw, waardoor de staatssteunuitzondering van artikel 81, tweede lid,ELFPO verordening van toepassing is; of,

    • b.

      de subsidie wordt aangewend voor niet-economische activiteiten, waarbij een duidelijke administratieve scheiding borgt dat er geen subsidie naar economische activiteiten vloeit.

  • 2.

    Indien het eerste lid, onder a of b, niet van toepassing is, wordt onverminderd het in het eerste lid genoemde maximale bedrag en percentage, maximaal slechts een zodanig bedrag aan subsidie verstrekt dat over een periode van drie belastingjaren het plafond voor de-minimissteun niet wordt overschreden.

  • 3.

    Geen subsidie wordt verstrekt indien het subsidiebedrag lager is dan € 125.000;

Artikel 3.11 Selectiecriteria

  • 1.

    Het subsidieplafond als bedoeld in artikel 3.9, wordt verdeeld op volgorde van binnenkomst van de subsidieaanvragen, die voldoen aan de minimale scores op basis van de criteria zoals opgenomen in bijlage 10.

  • 2.

    Indien een subsidieaanvraag nog niet volledig is, geldt voor het bepalen van de onderlinge rangschikking voor de verdeling van de subsidie de dag waarop de subsidieaanvraag volledig is als datum van binnenkomst.

  • 3.

    Dreigt het subsidieplafond op enige dag te worden overschreden, dan vindt rangschikking van de op die dag binnengekomen volledige subsidieaanvragen plaats, op grond van de behaalde scores op basis van de criteria zoals opgenomen in bijlage 10, beginnend bij de aanvraag met de hoogste score.

  • 4.

    Indien toepassing van het derde lid ertoe leidt dat aanvragen een gelijke score behalen, wordt rangschikking van die aanvragen bepaald door loting.

Artikel 3.12 Advies LAG

Gedeputeerde Staten leggen aanvragen voor subsidie als bedoeld in artikel 3.3, voor advies over artikel 3.5, eerste lid, en artikel 3.11, eerste lid, voor aan de LAG.

Hoofdstuk 4 Nieuwe Lokale Actiegroepen en Lokale Ontwikkelingsstrategieën

Artikel 4.1 Begripsbepalingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

LAG: lokale actiegroep als bedoeld in artikel 33 van Verordening (EU) 2021/1060;

LEADER: vanuit de gemeenschap aangestuurde lokale ontwikkeling als bedoeld in artikel 31 van Verordening (EU) 2021/1060;

LOS: strategie voor vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdeel c, en artikel 32 van Verordening (EU] 2021/1060;

NSP: Nationaal Strategisch Plan GLB 2023-2027;

woonkern: aaneengesloten woonkern van ten hoogste 30.000 inwoners.

Artikel 4.2 Doelgroep

  • 1. Subsidie op grond van dit hoofdstuk kan worden aangevraagd door:

    • a.

      privaatrechtelijke rechtspersonen;

    • b.

      publiekrechtelijke rechtspersonen;

    • c.

      ondernemingen zonder rechtspersoonlijkheid;

    • d.

      samenwerkingsverbanden van partijen onder a, b en c.

  • 2. In afwijking van artikel 1.3 wordt indien een samenwerkingsverband als bedoeld in het eerste lid geen rechtspersoonlijkheid bezit:

    • a.

      subsidie aangevraagd door een deelnemer van het samenwerkingsverband, waarbij dit, indien aanwezig, een deelnemer met rechtspersoonlijkheid is; en

    • b.

      draagt het project de instemming van alle deelnemers van het samenwerkingsverband, blijkend uit een samenwerkingsverklaring.

Artikel 4.3 Subsidiabele activiteiten

Subsidie kan worden verstrekt voor activiteiten die gericht zijn op:

  • a.

    het vormen van een LAG in het kader van LEADER voor de periode 2023 tot en met 2027; en

  • b.

    het opstellen van een LOS in het kader van LEADER voor de periode 2023 tot en met 2027.

Artikel 4.4 Weigeringsgronden

In afwijking van artikel 1.4, onder c, wordt subsidie als bedoeld in artikel 4.3 niet geweigerd indien met de uitvoering van de activiteit is gestart voordat de aanvraag om subsidie is ingediend.

Artikel 4.5 Subsidievereisten

  • 1. Om voor subsidie als bedoeld in artikel 4.3 in aanmerking te komen, geldt dat de te vormen LAG en de op te stellen LOS betrekking hebben op tenminste vijf woonkernen in één of meer van de volgende gebieden, waarbij aangrenzende gebieden kunnen aansluiten:

    • a.

      Regio West-Brabant;

    • b.

      Regio Hart van Brabant;

    • c.

      Regio Zuidoost Brabant;

    • d.

      Regio Noordoost Brabant. 

  • 2. Het voor subsidiëring van de activiteit totaal aantal benodigde punten, als bedoeld in artikel 4.10, tweede lid, bedraagt minimaal zeven.

  • 3. De aanvraag voor subsidie, bedoeld in artikel 4.3, gaat vergezeld van een projectplan dat het volgende bevat:

    • a.

      een korte beschrijving van het beoogde gebied inclusief geografische afbakening en een beknopte SWOT-analyse;

    • b.

      de verwachte bijdrage van LEADER aan:

      • 1°.

        de doelen genoemd in artikel 6, eerste lid, onder d, e, f en h, van Verordening [EU] 2021/2115, en

      • 2°.

        de doelen van de provincie, waterschappen en gemeenten in het gebied;

    • c.

      een beschrijving, inclusief cv’s van de personen die de activiteiten als bedoeld in artikel 4.3 gaan uitvoeren, waaruit blijkt dat de aanvrager in staat is:

      • 1°.

        een LAG met een groot maatschappelijk netwerk te vormen, en

      • 2°.

        een LOS op te stellen;

    • d.

      een beschrijving van de aanpak om binnen de projectperiode te komen tot een LAG en tot een LOS met draagvlak in het gebied die kansrijk is voor steun ten behoeve van de uitvoering ervan, inclusief activiteiten en realistische begroting.

Artikel 4.6 Subsidiabele kosten

In afwijking van artikel 1.5 gelden voor de subsidie lumpsum bedragen.

Artikel 4.7 Aanvraagtijdvak

Subsidieaanvragen worden ingediend in de periode van 10 oktober 2022 tot en met 7 november 2022.

Artikel 4.8 Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen het subsidieplafond voor subsidies als bedoeld in artikel 4.3, voor de periode genoemd in artikel 4.7, vast op € 150.000,-.

Artikel 4.9 Subsidiehoogte

De hoogte van de subsidie voor activiteiten als bedoeld in artikel 4.3 bedraagt € 24.999,-

Artikel 4.10 Verdelingswijze

  • 1. Gedeputeerde Staten maken voor het bepalen van de onderlinge rangschikking voor de verdeling van de subsidie een afweging tussen de verschillende volledige aanvragen op basis van de volgende criteria voor de beoordeling van het projectplan:

    • a.

      de mate waarin de aanvrager in staat wordt geacht om binnen de projectperiode een LAG te vormen en een LOS op te stellen;

    • b.

      de mate waarin het projectplan aantoont:

      • 1°.

        dat de te vormen LAG een groot maatschappelijk netwerk zal hebben; en

      • 2°.

        dat de inwoners en organisaties van het gebied betrokken zullen worden bij het opstellen van de LOS.

  • 2. Voor de beoordeling van de criteria, genoemd in het eerste lid, wordt de volgende puntentoekenning gehanteerd:

    • a.

      1 punt, indien de bijdrage aan het criterium slecht is;

    • b.

      2 punten, indien de bijdrage aan het criterium onvoldoende is;

    • c.

      3 punten, indien de bijdrage aan het criterium voldoende is;

    • d.

      4 punten, indien de bijdrage aan het criterium goed is;

    • e.

      5 punten, indien de bijdrage aan het criterium zeer goed is.

  • 3. Indien toepassing van het eerste lid ertoe leidt dat aanvragen op een gelijk puntenaantal eindigen, wordt rangschikking van die aanvragen bepaald door loting, in aanwezigheid van een notaris en ten minste twee onafhankelijke waarnemers.

  • 4. De trekking wordt schriftelijk vastgelegd door de notaris, waarbij de aanvragen van hoog naar laag worden gerangschikt in volgorde van trekking.

  • 5. De subsidie wordt overeenkomstig de rangschikking verdeeld over opeenvolgende aanvragen die volledig gehonoreerd kunnen worden.

Artikel 4.11 Verplichtingen

In afwijking van artikel 1.9 heeft de subsidieontvanger de volgende verplichtingen:

  • a.

    de activiteiten worden gerealiseerd uiterlijk 31 maart 2023;

  • b.

    de subsidieontvanger vormt een LAG waarbij ten minste 51% van de leden met een besluitvormende stem niet tot een overheidsorganisatie behoort;

  • c.

    de LOS wordt ingediend bij de openstelling voor nieuwe LEADER-gebieden in het NSP ten behoeve van de selectie van de LEADER-gebieden voor de periode 2023-2027.

Artikel 4.12 Verantwoording

De subsidieontvanger toont desgevraagd aan dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend, zijn verricht en dat aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen is voldaan door middel van het indienen van documenten waaruit blijkt dat de LAG is gevormd en dat de opgestelde LOS is ingediend.

Artikel 4.13 Vaststelling

In afwijking van artikel 1.10 wordt de subsidie door Gedeputeerde Staten ambtshalve vastgesteld.

Hoofdstuk 5 Slotbepalingen

Artikel 5.1 Evaluatie

Gedeputeerde Staten zenden in 2017 en vervolgens telkens na twee jaar aan Provinciale Staten een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze regeling in de praktijk

Artikel 5.2 Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Provinciaal Blad waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 5.3 Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling plattelandsontwikkelingsprogramma 3 Noord-Brabant 2014-2020.

Ondertekening

 s-Hertogenbosch, 7 september 2015
Gedeputeerde Staten voornoemd,
De Voorzitter prof. dr. W.B.H.J. van de Donk
De Secretaris mw. ir. A.M. Burger

Bijlage 1 Lijst van fysieke investeringen gericht op verduurzaming van landbouwbedrijven

 

Investeringscategorie

Specificatie

Score

1

Zonnepanelen en zonnecollectoren

Subsidiabel:

  • -

    Zonnepanelen, geplaatst op daken.

  • -

    Zonnecollectoren, evt. inclusief zonneboiler. De kosten van de boiler zijn niet subsidiabel zonder daadwerkelijke aanschaf van zonnecollectoren.

  • -

    Bijbehorende installatiekosten.

Niet subsidiabel:

  • -

    Kosten met betrekking tot het warmtenet (bijvoorbeeld de radiatoren of vloerverwarming).

De opgewekte energie moet gebruikt worden door de eigen landbouwonderneming. Het worden van (netto) energieleverancier door deze investering is niet subsidiabel.

6

2

Windmolen

Subsidiabel:

  • -

    Windmolen.

  • -

    Bijbehorende installatiekosten.

De opgewekte energie moet gebruikt worden door de eigen landbouwonderneming. Het worden van (netto) energieleverancier door deze investering is niet subsidiabel.

4

3

Kleine windturbine

Subsidiabel:

  • -

    Windturbine met een ashoogte van 15 meter of lager.

  • -

    Bijbehorende installatiekosten.

De opgewekte energie moet gebruikt worden door de eigen landbouwonderneming. Het worden van (netto) energieleverancier door deze investering is niet subsidiabel.

6

4

Systemen om plaatsspecifiek te kunnen werken in het kader van precisielandbouw

Subsidiabel:

  • -

    Systemen die plaatsspecifiek kunnen bemesten. De bedoelde systemen precisiebemesting zijn onder andere:

    • Systemen voor het gericht emissiearm, in de juiste dosering, zonder overlapping in de bodem toedienen van vloeibare stikstofhoudende kunstmeststoffen bij het planten, zaaien, aanaarden of het moment dat het gewas er aantoonbaar om vraagt;

    • Systemen om vloeibare meststoffen via druppelslangen in de juiste dosering en op het juiste moment toe te dienen aan het gewas;

    • Systemen voor het meten van het stikstofgehalte van de toegediende mest met NIRS indien dit meteen wordt door vertaald in het doseren;

    • Systemen voor rijenbemesting met dierlijke mest;

    • Systemen voor het digitaal meten van opbrengsten voor opbrengstkaarten ten behoeve van plaats-specifieke teeltoptimalisatie;

  • -

    Systemen die plaatsspecifiek gewasbeschermingsmiddelen en/of water kunnen toedienen.

  • -

    Systemen om plaatsspecifiek opbrengsten te kunnen meten.

  • -

    Systemen om plaatsspecifiek te kunnen poten, zaaien en/of planten.

  • -

    Systemen om plaats- en/of plantspecifiek onkruid te verwijderen.

  • -

    GPS/GIS apparatuur, inclusief bodemkaart voor bovenstaande systemen. De GPS/GIS apparatuur voor deze systemen is alleen subsidiabel in combinatie met aanschaf van bovenstaande systemen.

  • -

    Bijbehorende installatiekosten

Niet subsidiabel:

  • -

    De tractor waaraan wordt gekoppeld.

  • -

    Abonnementen op software updates en servicecontracten.

  • -

    Zodebemester en rugspuit.

9

5

Mechanische mestscheidingsinstallatie

Subsidiabel:

  • -

    Mechanische mestscheidingsapparatuur zodat de ruwe mest door de mechanische bewerking wordt gescheiden in een dikke fractie en een dunne fractie.

  • -

    Bijbehorende installatiekosten.

6

6

Machines voor niet kerende grondbewerking en mechanische onkruidbestrijding

Systemen/werktuigen die gericht zijn op ondiepe bodembewerking en gewasresten oppervlakkig te vermengen al dan niet in combinatie met direct zaaien, poten of planten en kunstmest toedienen of mechanische onkruidbestrijdingsmachines. Te denken valt aan rotoreggen, schoffels, grondwoelers, woelers, schijveneggen, cultivatoren die eventueel in dezelfde werkgang gebruikt worden als met zaai-, plantenpootmachines.

Subsidiabel:

  • -

    Machines ten behoeve van niet kerende grondbewerking.

  • -

    Machines ten behoeve van mechanische onkruidbestrijding.

  • -

    GPS/GIS apparatuur in combinatie met een investering in een machine voor niet-kerende grondbewerking.

  • -

    Bijbehorende installatiekosten.

Niet subsidiabel:

  • -

    (Eco)ploegen en spitmachines (kerende grondbewerking).

9

7

Machine om een grondbewerking uit te voeren en zaaien en poten/planten tegelijk.

Subsidiabel

  • -

    Machines voor het uitvoeren van een grondbewerking en dit combineren met zaaien/poten/planten.

  • -

    GPS/GIS apparatuur in combinatie met een investering in een machine grondbewerking gecombineerd met zaaien/poten/planten.

  • -

    Bijbehorende installatiekosten.

  • -

    Bijbehorende installaties die meststoffen en/of gewasbeschermingsmiddelen kunnen toedienen.

8

8

Voorzieningen voor weidegang en bijbehorende systemen gericht op de monitoring van diergerelateerde zaken.

Subsidiabel:

  • -

    Systemen die (verschillende) diergerelateerde zaken kunnen registreren en monitoren, zoals locatie, vruchtbaarheid en gezondheid.

  • -

    Automatische weide-selectiepoorten voor koeien voor toegang richting de weide

  • -

    Aanschaf van software behorend bij een selectiepoort/GPS systemen voor koeien.

  • -

    Aanleg van een oversteekplaats, zoals veeroosters en/of een koetunnel.

  • -

    Bijbehorende aanleg- en installatiekosten.

  • -

    Bijbehorende software voor registratie en monitoring van diergerelateerde zaken.

Niet subsidiabel:

  • -

    Hardware zoals laptops/ computers, tablets etc. voor het ontvangen/ invoeren/sturen van GPS gegevens.

  • -

    Abonnementen op software updates en servicecontracten

  • -

    Kavelpad

7

9

Koematras, waterbed

Subsidiabel:

  • -

    Aanschaf koematrassen voor ligboxen.

  • -

    Aanschaf waterbedden voor koeien voor ligboxen.

  • -

    Bijbehorende aanleg- en installatiekosten.

Niet subsidiabel:

  • -

    Diepstrooisel en/of zandbedden.

  • -

    Alle andere varianten op rustmogelijkheden voor dieren.

  • -

    De stal of plek waar de matrassen of waterbedden in komen.

  • -

    Aanpassingen aan de stalinrichting ten behoeve van de ligboxen.

8

10

Varkensvriendelijke vloeren

Subsidiabel:

  • -

    Verblijfvloer / stalvloer voor guste en dragende zeugen:

    Een dichte vloer met een oppervlak van minimaal 1,50 m2 van per guste of dragende zeug.

  • -

    Vloer voor ligplaats voor kraamzeugen:

    Een dichte vloer van minimaal 1,40 meter Lengte en 0, 60 meter breedte per zeug. (De dichte vloer mag ingestrooid worden, maar dat is niet verplicht).

  • -

    Verblijfvloer / stalvloer voor gespeende biggen:

    Een dichte vloer met een oppervlakte van minimaal 0,20 m2 per gespeende big.

  • -

    Verblijfvloer / stalvloer voor vleesvarkens:

    Een dichte vloer met een oppervlakte van minimaal 0,40 m2 per vleesvarken.

  • -

    Vloeruitvoering mestplaats vleesvarkens roosters:

    Een vloer voor een mestplaats voor vleesvarkens bestaande uit betonroosters of composietroosters. Nadrukkelijk zijn gietijzeren roosters, geprofileerde metaalroosters of kunststof roosters niet subsidiabel.

  • -

    Vloeruitvoering mestplaats vleesvarkens harde dichte vloer:

    Een vloer voor een mestplaats voor vleesvarkens van dichte beton/composietvloer met gierafvoer en dagelijkse mestverwijdering. (De dichte vloer mag ingestrooid worden, maar dat is niet verplicht).

  • -

    Verblijfvloer / stalvloer voor dekberen of ligplaatsen voor dekberen:

    Een dichte vloer met een oppervlakte van minimaal 76 % per dekbeer.

Varkensvriendelijke vloeren definities:

Dichte vloer volgens Besluit Houders van dieren, omschrijving dichte vloer, artikel 2.18.6 :

Een vloer of een gedeelte daarvan, die is voorzien van gierdoorlatende openingen, wordt als dicht beschouwd indien:

  • a.

    het totaal aan gierdoorlatende openingen niet meer bedraagt dan 5% van de totale oppervlakte van het dichte deel van de vloer, en

  • b.

    de breedte van gierdoorlatende spleten ten hoogste 10 mm en de doorsnede van ronde gierdoorlatende openingen ten hoogste 20 mm bedraagt.

Harde dichte vloer is bijvoorbeeld beton/composietvloer of een metalen plaat.

Zachte dichte vloer is bijvoorbeeld geplastificeerd metaal of rubbercoating.

8

11

Open water voorzieningen voor pluimvee

Subsidiabel:

  • -

    Open water voorziening voor pluimvee: een optimaal watersysteem voor een meer natuurgetrouwe vorm van watergebruik door pluimvee. Een natuurgetrouw watersysteem zorgt ervoor dat vogels kunnen poetsen, reinigen en drinken. Voorbeelden van open watersystemen zijn systemen met bijvoorbeeld ronddrinkers, drinkgoten, vogeldouches, vogelpoelen voor (ondiep) badderen.

  • -

    (Aanleg) waterleidingen voor de open water voorziening voor pluimvee.

  • -

    Bijbehorende installatiekosten.

Niet subsidiabel:

  • -

    Zwemvoorzieningen: Zwemwater is geen vereiste voor deze optimale watersystemen en daarmee zijn zwemvoorzieningen niet subsidiabel.

  • -

    Drinknippels en een daarbij horend waterleidingsysteem. Dit is geen optimaal natuurgetrouw watersysteem en daarmee niet subsidiabel.

Een open water voorziening buiten de stal op landbouwgrond is niet toegestaan. De open water voorziening moet zich binnen de stal bevinden. De open water voorziening in de stal moet aan de wettelijke hygiëne voorschriften voldoen, zie de vereisten van de (lokale) overheid.

6

12

Pad cooling in stallen voor veehouderij

Subsidiabel:

  • -

    Pad cooling systeem ten behoeve van stallen dat zorgt voor afkoeling van binnenkomende lucht via het verdampen van water in de binnenkomende lucht.

  • -

    Bijbehorende installatiekosten.

8

13

Energiebesparende maatregelen met behulp van systemen die warmte of koelte hergebruiken om te verwarmen of te koelen

Subsidiabel:

  • -

    Warmte wisselaar inclusief onderdelen van het systeem voor het regelen van de temperatuur op basis van lucht-lucht of medium-lucht zoals water-lucht.

  • -

    Voorbeelden zijn verwarming waarbij gebruik wordt gemaakt van aardwarmte of warme stallucht om nieuwe verse lucht mee te warmen.

  • -

    Bijbehorende installatiekosten.

Niet subsidiabel:

  • -

    Reguliere verwarmingssystemen o.a. waarbij water moet worden opgewarmd met gas of elektriciteit om de lucht te warmen. Het is noodzakelijk om warmte of koelte te hergebruiken (wisselwerking) om te warmen of koelen.

De opgewekte energie of warmte moet gebruikt worden door de eigen landbouwonderneming. Het worden van (netto) energieleverancier door deze investering is niet subsidiabel.

7

14

Waterbeheer voorzieningen ter verlaging van risico’s van verontreiniging door erfafspoeling

Subsidiabel:

  • -

    Aanleg van overdekte verharde, vloeistofdichte vul- en wasplaats voor spuitmachines, inclusief een voorziening voor opvang en opslag van waswater.

  • -

    Chemisch zuiveringssysteem voor was- en spoelwater van spuitmachines (dat wil zeggen de aanschaf en aanleg van een chemisch zuiveringssysteem dat is opgenomen op de BZG-lijst

  • -

    Biologisch zuiveringssysteem voor was- en spoelwater van spuitmachines (dat wil zeggen de aanschaf en aanleg van een vloeistofdicht biologisch zuiveringssysteem).

  • -

    Een waterdichte opslagput voor de opvang van perssap, percolatiewater en afstromend water van kuilplaten, voerplein of koepad, waarmee erfafspoeling gescheiden blijft van regulier rioolsysteem. Inclusief de buizen, goten, richels en kolken voor afvoer van met voer- of mestresten vervuild water naar de daarvoor bestemde opslagput.

  • -

    Een waterdichte opvangput waarmee verontreinigd afvalwater van het bedrijf gescheiden blijft van regulier rioolsysteem. Inclusief de buizen, goten, richels en kolken voor afvoer.

  • -

    Waterveegmachine met opvangbak erfafspoeling of bedrijfsafvalwater.

  • -

    Veegmachine voor het schoonhouden van het erf ter voorkoming van erfafspoeling bij regen.

  • -

    Opvang- en afvoersysteem van perssappen (onder sleufsilo’s).

  • -

    Bijbehorende installatiekosten

Niet subsidiabel:

  • -

    Systemen voor het lozen van drain- of afvalwater vanuit kassen.

  • -

    Overkapping voor een voederopslag.

  • -

    Overkapping voor een mestopslag.

  • -

    Kosten voor herinrichting van het erf.

  • -

    Erfverharding.

  • -

    Hemelwatersysteem waaronder dakgoten, buizen voor afvoer en reguliere riolering.

  • -

    Spoelplaats (voor materieel anders dan een spuitmachine e.d.)

  • -

    Kuilplaten of sleufsilo’s;

  • -

    Installaties of machines voor opvang van perssap of percolaat indien een overloopvoorziening is of wordt aangebracht naar het reguliere riool, de bodem of het oppervlaktewater.

  • -

    Waterzuiveringsinstallatie

6

15

Emissie arme vloeren voor stallen melkveehouderij en vleeskalverhouderij

Emissiearme vloer voor stallen in de rundveehouderij en aanleg daarvan.

Subsidiabel: De vloerdelen van de volgende typen:

  • -

    Rundveevloer MDV type A1.10: BWL 2010.31.V5, ligboxenstal met roostervloer voorzien van een bolle rubber toplaag, met mestschuif.

  • -

    Rundveevloer MDV type A1.13: BWL 2010.34.V7, ligboxenstal met roostervloer voorzien van cassettes in de roosterspleten en mestschuif .

  • -

    Rundveevloer MDV type A1.14: BWL 2010.35.V7, ligboxenstal met geprofileerde vlakke vloer met hellende sleuven, regelmatige mest afstorten voorzien van afdichtflappen, met mestschuif.

  • -

    Rundveevloer MDV type A1.21: BWL2013.01.V3, ligboxenstal met vlakke vloerplaten met tegelprofiel, hellende sleuven en regelmatige mest afstorten voorzien van afdichtflappen of -kleppen en mestschuif.

  • -

    Rundveevloer MDV type A1.23: BWL2013.04.V4, ligboxenstal met geprofileerde vloerplaten met sterk hellende langssleuven met urineafvoergat en hellende dwarsgroeven, aaneengesloten gelegd of gescheiden door mest afstorten voorzien van emissiereductiekleppen, met mestschuif.

  • -

    Rundveevloer MDV type A1.28: BWL2015.05, ligboxenstal met roostervloer, voorzien van rubber matten en composiet nokken met een hellend profiel, kunststofcassettes met kleppen in de roosterspleten en met mestschuif.

  • -

    Rundveevloer MDV type A.133, ligboxenstal met vlakke vloer, voorzien van rubberen sleufvloer met 3% hellende langssleuven en geprofileerd rubber (hellende V-vorm) met groeven en nopjes tussen de langssleuven, met mestschuif (BWL 2018.06).

  • -

    Vleeskalveren MDV type A 4.8 stal met roostervloer voorzien van een bolle rubber toplaag en afdichtflappen in de roosterspleten (BWL 2018.04).

  • -

    (Robot) Mestschuifsysteem en robot mestcollectors voor genoemde typen vloeren waarbij een mestschuif/robot verplicht is.

  • -

    Bijbehorende aanleg- en installatiekosten.

Niet subsidiabel:

  • -

    Fundering waarop vloer ligt.

  • -

    Mestkelder.

  • -

    Muren en dak stal.

  • -

    Mestkanaal.

  • -

    Sloopkosten oude vloer.

6

16

Biobed of biofilter

Een biobed of een biofilter is een filterinstallatie voor luchtuitstoot vermindering door filterend materiaal wat uit de natuur komt, zoals houtsnippers of kokosschalen in combinatie met micro-organismen en schimmels.

Subsidiabel:

  • -

    Alle onderdelen van het biofilter of biobed voor luchtuitstoot vermindering door natuurlijk filtermateriaal zoals houtsnippers of kokosschalen in combinatie met micro organismen en schimmels.

  • -

    De bijhorende installatie die de te reinigen luchtstroom door het biobed of biofilter blaast of afzuigt.

  • -

    Bijbehorende aanleg- en installatiekosten

Niet subsidiabel:

Een (biologische) luchtwasser waarin het bio filter kan worden gebruikt. Enkel het bio filter zelf is subsidiabel.

5

17

Fijnstof reducerende maatregelen pluimveestallen

Subsidiabel:

  • -

    Oliefilmsysteem met drukleidingen; 54% emissiereductie fijn stof (BWL 2009.17)

  • -

    Ionisatiesysteem met negatieve coronadraden; 49% emissiereductie fijn stof (BWL 2009.18)

  • -

    Ionisatiefilter; 57% emissiereductie fijn stof (BWL 2011.01)

Niet subsidiabel:

Olie.

8

18

Geautomatiseerd systeem voor afvoer van bovenmatig strooisel van de vloeren van pluimveestallen

Subsidiabel:

  • -

    Aanbrengen oliefilm in stallen met gedeeltelijk rooster door middel van een olierobot; 30% emissiereductie fijn stof (BWL 2015.02)

  • -

    Strooiselschuif bij volièrehuisvesting; 20% emissiereductie fijn stof (BWL 2017.02)

Niet subsidiabel:

Olie.

6

19

Luchtwassystemen in de veehouderij

Dit zijn gecombineerde luchtwassers die naast ammoniak ook fijnstof en geur reduceren en vallen in de RAV-lijst.

Subsidiabel:

  • -

    Gecombineerd luchtwassysteem 85% emissiereductie met chemische wasser (lamellenfilter) en waterwasser (BWL 2006.14.V7), luchtwassysteem zoals omschreven bij MDV type A.4.5.1.

  • -

    Gecombineerd luchtwassysteem 85% emissiereductie met waterwasser, chemische wasser en biofilter (BWL 2007.01.V8), luchtwassysteem zoals omschreven bij MDV type A.4.5.3.

  • -

    Gecombineerd luchtwassysteem 85% emissiereductie met watergordijn en biologische wasser (BWL 2007.02.V6; BWL 2009.12.V4; BWL 2010.02.V6), luchtwassysteem zoals omschreven bij MDV type A.4.5.4.

  • -

    Gecombineerd luchtwassysteem 85% emissiereductie met waterwasser, biologische wasser en geurverwijderingssectie (BWL 2011.07.V5), luchtwassysteem zoals omschreven bij MDV type A.4.5.5.

  • -

    Gecombineerd luchtwassysteem 90% emissiereductie met een biologische en een chemische wasser en een biofilter (BWL 2011.08.V5), luchtwassysteem zoals omschreven bij MDV type A.4.5.6.

5

20

Omgekeerde osmose

bestemd voor: het verminderen van het waterverbruik van biologische luchtwassers met ten minste 60%, door met omgekeerde osmose het spuiwater te zuiveren, waarna het gezuiverde spuiwater opnieuw wordt gebruikt in de biologische luchtwasser en het resterende concentraat nuttig wordt toegepast.

Subsidiabel:

  • -

    Een omgekeerde osmose-eenheid .

  • -

    Een opslagvoorziening voor het concentraat.

  • -

    Een opslagvoorziening voor het te recirculeren waswater.

  • -

    Voorzieningen om het behandelde spuiwater geschikt te maken voor hergebruik.

Niet subsidiabel:

- Luchtwasser (deze is subsidiabel in categorie 19)

- Spuiwateropslag en waswateropslag

6

21

Potafdekinstallatie boom-, vaste planten- of sierteelt

Bestemd voor: het in de boom-, vaste planten- of sierteelt tegengaan van de groei van onkruid in de potten, door het machinaal strooien van een afdeklaag bestaande uit los organisch materiaal op de bovenzijde van het substraat

Subsidiabel:

  • -

    Een elevator.

  • -

    Een doseersysteem.

  • -

    Transportbanden en een trilsysteem.

5

22

Elektrische machines/werktuigen, gericht op het uitoefenen van landbouwgerichte activiteiten.

  • a.

    Elektrische of hybride aangedreven mobiele machine bestemd voor het verrichten van werkzaamheden in de land- en tuinbouw, waarbij de aandrijving is voorzien van een elektromotor, waarbij voor de opslag van energie een of meerdere accu’s worden toegepast.

  • b.

    Oplaadpunt voor elektrische of hybride aangedreven mobiele machine, bestemd voor het verrichten van werkzaamheden in de land- en tuinbouw, bestemd voor het elektrisch laden van accu’s van eigen elektrische of hybride aangedreven mobiele machine, bestemd voor het verrichten van werkzaamheden in de land- en tuinbouw, die zijn voorzien van een geheel of gedeeltelijke elektrische hoofdaandrijving, waarbij het oplaadpunt is opgesteld op het eigen bedrijfsterrein

Subsidiabel:

  • -

    Elektrische machines/werktuigen gericht op het uitoefenen van landbouwgerichte activiteiten.

  • -

    Een oplaadsysteem en al dan niet de volgende onderdelen: een ontlaadsysteem, een meet- en regelsysteem, een lockerkast met een stroomafnamepunt per locker en een stekkerherkenningssysteem.

  • -

    Bijbehorende aanleg en installatiekosten.

Niet subsidiabel:

  • -

    Elektrische auto’s, fietsen of andere vervoersmiddelen voor personen.

7

23

Automatisch ruwvoermengsysteem

Automatisch ruwvoermengsysteem voor herkauwers, voor meerdere keren per dag automatisch en gemengd voeren van ruwvoeders.

Subsidiabel:

  • -

    Voerkeuken

  • -

    Bijbehorende laadinstallatie voor vullen voerrobot.

  • -

    Zelfstandig voortbewegende voerrobot

  • -

    Bijbehorende mineraal en brokdoseersysteem

  • -

    bijbehorende besturingssysteem

  • -

    Sensoren/rails voor routebepaling

  • -

    Oplaadstation

  • -

    Bijbehorende installatiekosten.

Met bijbehorend worden de onderdelen van de fabrikant bedoelt die (standaard) bij de installatie horen.

Niet subsidiabel:

  • -

    Krachtvoerautomaten.

  • -

    Krachtvoerinstallaties.

  • -

    Machines voor vullen voerkeuken, zoals kuilsnijders, kuilhappers, shovel/verreiker en tractoren.

  • -

    (Extra) Aanvullende voorraadbunkers/silo’s welke geen deel uitmaken van het geautomatiseerde systeem.

7

24

Technieken om bodemverdichting tegen te gaan

Investeringen in subsidiabel gestelde systemen die het risico op (structuur) schade van de bodem verminderen.

Subsidiabel:

  • -

    Aanpassingskosten aan tractoren en werktuigen die bedoeld zijn voor het overschakelen op een teeltsysteem met vaste rijpaden en een spoorbreedte van minimaal 280 cm.

  • -

    GPS/GIS apparatuur i.c.m. een investering t.b.v. het rijpadensysteem.

  • -

    Bodemdrukverlagend bandensysteem in de open teelt

    • a.

      bestemd voor: het verlagen van de bodemdruk in de open teelt, ter behoud van de bodemstructuur, door: 1. rupsbanden voor tractoren, of 2. brede banden voor tractoren en (zelfrijdende) machines, in combinatie met een luchtdrukwisselsysteem,

    • b.

      bestaande uit: rupsbanden of brede banden voor tractoren of (zelfrijdende) machines en een luchtdrukwisselsysteem.

8

25

Systemen om productierisico’s te verkleinen

Subsidiabel:

  • -

    Aanschaf en installatie nachtvorst propeller;

  • -

    Anti hagelgeneratiesystemen;

  • -

    Constructie en aanschaf hagelnetten;

  • -

    Constructie en aanschaf regenkappen;

  • -

    Meerkosten van aanschaf van gehard glas voor gebruik in bestaande of nieuwe kassen;

Niet subsidiabel:

  • -

    (Nieuw)Bouw van een kas.

  • -

    Overige investeringen om productierisico’s te verkleinen Anders dan omschreven onder subsidiabel.

  • -

    Sloop en afvoerkosten.

6

26

Emissie arme stalsystemen voor de varkenshouderij

Het aanleggen van emissiearme stalsystemen voor de varkenshouderij.

Subsidiabel:

  • -

    Voor kraamzeugen: MDV Type D 1.2.20: BWL 2018.01, Mestpan met mestkanaal met koelsysteem en waterkanaal onder het kraamhok.

Niet subsidiabel:

  • -

    Sloopkosten bestaande systemen

9

27

Duurzame opslag/bewaartechnieken en koeling

  • 1.

    Energie-efficiënte melkkoeling. Bestemd voor het koelen van melk en terugwinnen van warmte uit melk waarbij de onttrokken warmte wordt benut en bestaande uit: warmtewisselaar die is gemonteerd in de leiding tussen de melkmachine en de melkkoeltank (melkvoorkoeler), warmtewisselaar tussen de compressor en condensor van de koelmachine, (eventueel) frequentieregelaar op de melkpomp, (eventueel) buffervat, (eventueel) warmtepomp, (eventueel) elektrische boiler die gevoed wordt met het voorverwarmde water.

  • 2.

    Aanschaf en installatie van condensdroogsysteem.

Niet-subsidiabel:

  • -

    De koelmachine en de melkpomp zelf;

  • -

    In de woning geplaatste installatieonderdelen.

8

28

Verwerking en opslag enkelvoudige grondstoffen

  • -

    Machine voor reinigen gewassen, zoals een bietenreiniger

  • -

    Machine/installatie om producten mee te bewerken, zoals malen, pletten of snijden

  • -

    Installatie/opbouwkosten van bovenstaande investeringen

Niet subsidiabel:

  • -

    Voermengwagen of machines voor het uitkuilen en verwerken van ruwvoer

  • -

    Opslag van ruwvoer, zoals sleufsilo's en kuilplaten

7

Bijlage 2 Probleemgebieden wateroverlast

afbeelding binnen de regeling

Bijlage 3 KRW waterlichaam Dommel tussen Nijnsel en Olland

afbeelding binnen de regeling

Bijlage 4a KRW waterlichaam Dongekanalen

afbeelding binnen de regeling

Bijlage 4b KRW waterlichaam Tonnekreekcomplex

afbeelding binnen de regeling

Bijlage 4c KRW waterlichaam Donge

afbeelding binnen de regeling

Bijlage 4d KRW waterlichaam Agger

afbeelding binnen de regeling

Bijlage 5 Investeringslijst: maatregelen en puntenscore

Maatregelen Wateroverlast

punten

Maatregelen sectoraal gericht op het voorkomen van wateroverlast via een klimaatbestendig en waterrobuust systeem.

1 punt

Maatregelen gericht op het voorkomen van wateroverlast via een klimaatbestendig en waterrobuust systeem, in combinatie met maatregelen gericht op maximaal één van de volgende doelen: beek en kreekherstel, opheffen vismigratieknelpunten, het voorkomen van droogte, hydrologisch herstel natte natuurparel, het verbeteren van de waterkwaliteit , realisatie Natuurnetwerk Brabant.

2 punten

Maatregelen gericht op het voorkomen van wateroverlast via een klimaatbestendig en waterrobuust systeem, in combinatie met maatregelen gericht op twee of meer van de volgende doelen: beek en kreekherstel, opheffen vismigratieknelpunten, het voorkomen van droogte, hydrologisch herstel natte natuurparel, het verbeteren van de waterkwaliteit , realisatie Natuurnetwerk Brabant.

3 punten

Maatregelen beekherstel

punten

Maatregelen sectoraal gericht op beekherstel.

1 punt

Maatregelen gericht op beekherstel, in combinatie met maatregelen gericht op maximaal één van de volgende doelen: opheffen vismigratieknelpunten, het voorkomen van droogte, het voorkomen van wateroverlast, hydrologisch herstel natte natuurparel, het verbeteren van de waterkwaliteit, realisatie Natuurnetwerk Brabant.

2 punten

Maatregelen gericht op beekherstel, in combinatie met maatregelen gericht op twee of meer van de volgende doelen: opheffen vismigratieknelpunten, het voorkomen van droogte, het voorkomen van wateroverlast, hydrologisch herstel natte natuurparel, het verbeteren van de waterkwaliteit, realisatie Natuurnetwerk Brabant.

3 punten

Een extra punt als een project boven de 4 doelen komt.

Maatregelen vismigratie

punten

Eenheid

Opheffen van vismigratieknelpunten in één van de aangewezen gebieden

1

Per vispassage

Opheffen van vismigratieknelpunten in twee van de aangewezen gebieden

2

Per vispassage

Opheffen van vismigratieknelpunten in 3 of meer van de aangewezen gebieden

3

Per vispassage

Extra punt voor elk waterlichaam dat volledig vispasseerbaar wordt door de maatregelen.

Bijlage 6 bij de Subsidieregeling plattelandsontwikkelingsprogramma 3 Noord-Brabant 2014-2020

Ecologische toestand per KRW-waterlichaam in 2015

Toelichting: Deze tabel is gebaseerd op de factsheets die in december 2015 zijn gepubliceerd op: www.waterkwaliteitsportaal.nl

naam waterlichaam

Fytoplankton (EKR)

Overige waterflora (EKR)

Vis (EKR)

Macrofauna (EKR)

Totaal stikstof (mg/l)3

Totaal fosfaat (mg/l) 3

Stroomgebied Rijn

 

 

 

 

 

 

Alm

 

matig

slecht

matig

goed

goed

Kanalen L v Heusden en Altena

matig

ontoereikend

goed

matig

goed

goed

Kreekrestanten Alm en Biesbosch

 

goed

goed

goed

goed

goed

Stroomgebied Schelde

 

 

 

 

 

 

Zoom en Bleekloop

 

matig

 

ontoereikend

ontoereikend

matig

Agger

goed

ontoereikend

ontoereikend

ontoereikend

ontoereikend

matig

Rietkreek - Lange Water

matig

ontoereikend

matig

ontoereikend

ontoereikend

ontoereikend

Stroomgebied Maas

 

 

 

 

 

 

Boven Mark

 

matig

slecht

ontoereikend

ontoereikend

ontoereikend

Mark en Vliet

 

goed

matig

matig

matig

matig

Roode Vaart

goed

slecht

goed

matig

goed

goed

Beneden Donge

 

goed

ontoereikend

ontoereikend

goed

matig

Tonnekreek complex

matig

ontoereikend

ontoereikend

matig

ontoereikend

matig

Aa of Weerijs

 

goed

ontoereikend

ontoereikend

matig

matig

Bovenloop Donge

 

matig

matig

ontoereikend

goed

goed

Molenkreek complex

ontoereikend

slecht

matig

ontoereikend

ontoereikend

slecht

Kruislandse kreken

matig

matig

matig

ontoereikend

slecht

matig

Bavelse Leij

 

matig

ontoereikend

ontoereikend

goed

goed

Chaamse beken

 

matig

ontoereikend

ontoereikend

matig

matig

Strijbeekse beek

 

matig

matig

ontoereikend

slecht

matig

Galdersche beek

 

goed

goed

ontoereikend

slecht

matig

Bijloop - Turfvaart

 

matig

ontoereikend

ontoereikend

ontoereikend

matig

Molenbeek

 

matig

ontoereikend

ontoereikend

matig

matig

Ligne

matig

matig

matig

matig

slecht

matig

Merkske

 

matig

ontoereikend

ontoereikend

matig

matig

Gat van den Ham

matig

slecht

matig

matig

ontoereikend

matig

Groote Beerze

 

matig

ontoereikend

matig

matig

goed

Kleine Beerze

 

matig

ontoereikend

ontoereikend

matig

goed

Rosep

 

matig

ontoereikend

ontoereikend

goed

matig

Beekse waterloop

 

matig

goed

matig

matig

goed

Groote waterloop

 

matig

goed

ontoereikend

goed

goed

Boven Dommel

 

matig

ontoereikend

matig

matig

ontoereikend

Run

 

matig

slecht

ontoereikend

matig

goed

Keersop/ Beekloop

 

matig

matig

matig

matig

goed

Groote Aa/ Buulder Aa

 

ontoereikend

matig

ontoereikend

goed

matig

Witte loop/ Peelrijt

 

ontoereikend

slecht

ontoereikend

ontoereikend

slecht

Nieuwe Leij-Pop.L-Rov.L-Voortsestroom

 

matig

matig

matig

matig

matig

Essche Stroom

 

matig

ontoereikend

ontoereikend

matig

matig

Reusel/Raamsloop/Achterste Stroom

 

matig

ontoereikend

matig

matig

matig

Spruitenstroompje/ Roodloop

 

matig

ontoereikend

ontoereikend

matig

goed

Gender

 

matig

 

matig

goed

goed

Ekkersrijt

 

matig

ontoereikend

matig

goed

matig

Hooidonkse beek

 

ontoereikend

goed

slecht

matig

matig

Tongelreep

 

matig

ontoereikend

goed

goed

matig

Zandleij

 

matig

 

ontoereikend

ontoereikend

ontoereikend

Broekleij

 

matig

matig

ontoereikend

goed

goed

Wambergsche Beek

 

matig

ontoereikend

ontoereikend

goed

matig

Dungense Loop

 

ontoereikend

goed

matig

goed

goed

Aa van Gemert tot Den Bosch

 

matig

ontoereikend

matig

matig

slecht

Goorloop, Boerdonkse Aa en Aa van Helmond

 

matig

matig

ontoereikend

matig

slecht

Biezenloop

 

ontoereikend

matig

ontoereikend

matig

goed

Kleine Wetering

 

ontoereikend

matig

matig

goed

goed

Landmeersche Loop

 

goed

slecht

ontoereikend

matig

ontoereikend

Leijgraaf

 

goed

ontoereikend

ontoereikend

matig

matig

Groote Wetering

goed

matig

goed

matig

matig

matig

naam waterlichaam

Fytoplankton (EKR)

Macrofyten – soorten (EKR)

Vis (EKR)

Macrofauna (EKR)

Totaal stikstof (mg/l)3

Totaal fosfaat (mg/l)3

Beekgraaf

 

ontoereikend

goed

matig

matig

ontoereikend

Peelse Loop

 

goed

ontoereikend

ontoereikend

matig

matig

Esperloop en Snelle Loop

 

goed

matig

ontoereikend

matig

matig

Aa vanaf Eeuwselse Loop tot Helmond

 

goed

matig

ontoereikend

ontoereikend

slecht

Beekerloop

 

goed

ontoereikend

ontoereikend

matig

matig

Kleine Aa

 

goed

ontoereikend

ontoereikend

matig

matig

Voordeldonkse Broekloop

 

matig

ontoereikend

ontoereikend

slecht

slecht

Aa bij Helmond

 

matig

slecht

ontoereikend

ontoereikend

slecht

Goorloop tot aan Wilhelminakanaal

 

matig

ontoereikend

ontoereikend

matig

matig

Bakelse Aa, Oude Aa en Kaweise Loop

 

goed

ontoereikend

ontoereikend

matig

matig

Astense Aa en Soeloop

 

matig

ontoereikend

ontoereikend

matig

ontoereikend

Nieuwe Loonse Vaart

 

ontoereikend

goed

matig

ontoereikend

ontoereikend

Koningsvliet en Koppelsloot

goed

matig

matig

goed

goed

matig

Drongelens Kanaal

matig

goed

matig

matig

matig

matig

Dieze

 

goed

matig

matig

matig

matig

Luisbroeksche Wetering en Hedikhuizensche Maas

 

slecht

matig

matig

goed

goed

Bossche Sloot en Vlijmensch Vensche Hoofdloop

 

ontoereikend

goed

ontoereikend

matig

matig

Hertogswetering, Hoefgraaf e.a.

goed

ontoereikend

matig

matig

matig

ontoereikend

Lorregraaf en andere M1 waterlopen

 

goed

matig

goed

goed

goed

Munsche Wetering

 

matig

goed

slecht

matig

goed

Halsche Beek en Hooge Raam

 

matig

slecht

matig

ontoereikend

matig

Lage Raam gegraven

 

goed

goed

matig

matig

goed

Graafse Raam, Lage Raam, Peelkanaal ea

 

goed

ontoereikend

ontoereikend

matig

matig

naam waterlichaam

Fytoplankton (EKR)

Macrofyten – soorten (EKR)

Vis (EKR)

Macrofauna (EKR)

Totaal stikstof (mg/l)3

Totaal fosfaat (mg/l)3

Tochtsloot

 

goed

matig

ontoereikend

matig

goed

Peelkanaal/Defensiekanaal ea

goed

ontoereikend

goed

matig

matig

goed

Sambeeksche Uitwatering

 

matig

goed

matig

ontoereikend

goed

Oploosche Molenbeek, Oeffeltsche Raam ea

 

goed

slecht

matig

matig

matig

St Jansbeek

 

goed

matig

matig

slecht

goed

Ledeackerse Beek en St Anthonisloop

 

goed

ontoereikend

ontoereikend

matig

goed

Tovensche Beek

 

ontoereikend

 

ontoereikend

slecht

matig

Lactariabeek

 

goed

ontoereikend

ontoereikend

goed

matig

Midden - en Beneden Dommel

 

matig

ontoereikend

matig

matig

ontoereikend

Aa, Eeuwelscheloop en Kievitsloop

 

matig

slecht

ontoereikend

ontoereikend

slecht

Loobeek en Molenbeek

 

matig

ontoereikend

matig

matig

matig

Peelkanaal

goed

matig

goed

matig

matig

matig

Kleine Dommel / Sterkselse Aa

 

matig

ontoereikend

matig

matig

matig

Bijlage 7 bij de Subsidieregeling plattelandsontwikkelingsprogramma 3 Noord-Brabant 2014-2020

Natte natuurparels in de provincie Noord-Brabant

Waterschap Aa en Maas

Aa bij Helmond (De Bundertjes)

Astense Aa (De Berken)

De Bult

 

 

Moerputten

 

 

De Vilt

 

 

Deurnese Peel

 

Groote Peel

 

Het Zinkske / Heitraksche Peel

Hoge Raam

 

Hooibroeken

 

Oude Gooren

 

Sang en Goorkens

 

Sompen en Zooislagen

 

Vlijmensch Ven

 

Wijboschbroek

 

Wijstgronden Uden

 

Strabrechtse Heide

 

Waterschap Brabantse Delta

 

Mattemburgh

 

 

Vloeiweide

 
 

 

Binnenpolder Terheijden

 

 

BovenMarkdal

 

 

Markiezaatsmeer

 

 

Chaamse Beek / Het Broek

 

De Berk / Strijpen / Kelsdonk / Zwermlaken

De Matjens

 
 

 

Den Ham/De Worp

 

 

Distelweg Hooge Zwaluwe (Zonzeel)

 

Galdersche Beek

 

 

Groote en Kleine Meer (Ossendrecht)

Halstersche Laag

 

 

Het Oudland

 

 

Kortenhoef

 
 

 

Kreken Fijnaart - Tonnenkreekstelsel

Krekensysteem De Beek / Roode Weel

Lage Vuchtpolder

 

 

Lange Bunders / De Hartel

 

Lange Water

 

 

Langstraat

 
 

 

Leij / Regte Heide

 

 

Molenkreekstelsel

 

 

Noordpolder Ossendrecht

 

Rietkreek

 
 

 

St. Annabosch / Chaamse Bossen

 

Strijbeeksche Beek

 

 

Strijbeekse Heide

 

 

t Merkske

 
 

 

Pannenhoef

 

 

Turfvaart / Bijloop (Zuid)

 

 

Ulvenhoutsche Bosch

 

 

Weimeren / Rooskensdonk

 

Waterschap De Dommel

Beekloop / Keersop

 

Beleven

 

 

Bossche Broek

 

De Dommeldal (Nederwetten-Breugel)

Buulder Aa / Buulderbroek

Cartierheide / Witrijt / De Goorloop

Landgoed Baest

 

De Geelders / De Dommeldal

Malpie en Plateaux

 

De Scheeken

 

De Utrecht

 

 

Turkaa

 

 

Spruitenstroompje / De Gooren

De Dommel bij Gemonde

De Dommeldal bij De Dommelbeemden

Urkhovense Zeggen

 

 

De Dommeldal bij Waalre

Groote Beerze

 

Helvoirtsche Broek / Brokkenbroek

Het Goor / Reuselse Moeren

Kampina en omgeving

 

Kleine De Dommel bij Heeze

Landschotsche Heide

 

Leemkuilen (Udenhout)

 

Leenderbos / Groote Heide

Mispeleindsche / Neterselsche Heide

Moergestels Broek / De Gement

Molenbroek / Spekdonken

Nuenensch Broek

 

Oisterwijksche bossen en vennen

Poppelsche Leij

 

Gorp en Roovert

 

Rovertsche Leij / Nieuwe Leij

Grootgoor

 

 

Sterkelse Aa

 

Strijper Aa / Het Goor

 

Tongelreep

 

 

Waalre/Valkenswaardse bossen

De Mortelen / Velderbosch

Vennen Budel

 

De Brand

 

 

Grootmeer (bij Vessem)

Strabrechtse Heide

 

Waterschap Rivierenland

Kornsche Boezem

 

Kreken Biesbosch (Oostwaard)

Kreken Biesbosch (Steurgat)

Kreken Biesbosch (Noordwaard)

Pompveld

 

Bijlage 8 behorende bij artikel 2.7.1 van de Subsidieregeling plattelandsontwikkelingsprogramma 3 Noord-Brabant 2014-2020 Maatregelenkaart voor biodiversiteit en leefgebieden

Maatregelenkaart voor biodiversiteit en leefgebieden

De Maatregelenkaart voor biodiversiteit en leefgebieden in Noord-Brabant is tevens digitaal, https://noord-brabant.maps.arcgis.com/apps/webappviewer/index.html?id=d7fed2c300484f74b458b42ed1bb5b07 raadpleegbaar, bestaat uit de onderstaande kaartlagen:

afbeelding binnen de regeling

Maatregelen landschaps- en systeemniveau

afbeelding binnen de regeling

Maatregelen ecotoopniveau

afbeelding binnen de regeling

Maatregelen soortniveau

afbeelding binnen de regeling

Maatregelkaart – Maatregelen overige

afbeelding binnen de regeling

Maatregelkaart – Maatregelen binnen PAS-gebieden

afbeelding binnen de regeling

Maatregelkaart - gebiedsindeling

Bijlage 9 behorende bij artikel 2.7.1 van de Subsidieregeling plattelandsontwikkelingsprogramma 3 Noord-Brabant 2014-2020 

Toelichting Maatregelenkaart voor biodiversiteit en leefgebieden in Noord-Brabant

De Toelichting Maatregelenkaart voor biodiversiteit en leefgebieden ligt overeenkomstig artikel 136 Provinciewet ter inzage op het Provinciehuis Noord-Brabant.

https://repository.officiele-overheidspublicaties.nl/externebijlagen/exb-2019-8522/1/bijlage/exb-2019-8522.pdf

Bijlage 10 Selectiecriteria behorende bij hoofdstuk 3 Leader

Selectiecriteria

weging

score

maximale score per selectiecriterium

minimale score per selectiecriterium anders afwijzen

1 Mate van effectiviteit

2

1-4

8

4

 

 

 

 

 

2 Leader aanpak

 

 

48

28

  • -

    Bottum-up waarde

3

1-4

 

 

  • -

    Innovatief

3

1-4

 

 

  • -

    Samenwerking

3

1-4

 

 

  • -

    Overdraagbaarheid

3

1-4

 

 

 

 

 

 

 

3 Kans op succes

2

1-4

8

4

 

 

 

 

 

4 Kosteneffectiviteit

 

 

16

8

  • -

    kosteneffectiviteit

2

1-4

 

 

  • -

    meerwaarde door Leader

2

1-4

 

 

Totaal

 

 

80

44 = 55% van 80

Tabel 1: overzicht selectiecriteria, weging, maximale score en minimaal vereiste score

Criterium 1. Mate van effectiviteit van de activiteit

De mate waarin het project bijdraagt aan de doelstellingen of doelen zoals deze in paragraaf 3.1 van deze LOS zijn geformuleerd.

Pijler

Score

Weging

Beoordeling o.b.v. doelen

Max/Min score

Relatie Stad-land: toekomstgericht wonen en werken nabij en in de Brainport

1 punt: de mate waarin de activiteit bijdraagt aan het thema is onvoldoende

 

2 punten: de mate waarin de activiteit bijdraagt aan het thema is voldoende

 

3 punten: de mate waarin de activiteit bijdraagt aan het thema is goed

 

4 punten: de mate waarin de activiteit bijdraagt aan het thema is zeer goed

   

Bij de beoordeling van de score wordt gekeken naar de mate waarin wordt bijgedragen aan de streefwaarde van de output indicatoren op programmaniveau vermeld in tabel 3 van deze bijlage

   

2

O.b.v. doel 1.1: De mate waarin het project bijdraagt aan het laten functioneren van het gebied als proeftuin voor Brainport, te beoordelen aan het aantal initiatieven, betrokken deelnemers en aanleg van innovatieve voorzieningen

 

O.b.v. doel 1.2: De mate waarin het project bijdraagt om betere verbindingen te leggen tussen stad en platteland, te beoordelen aan de uitbreiding van het aantal vrij liggende kilometers naar Eindhoven

 

O.b.v. doel 1.3: De mate waarin het project bijdraagt aan het mogelijk maken van “wonen en werken in het groen”, te beoordelen aan het opzetten van het aantal vernieuwende woonlocaties in het groen.

 

O.b.v. doel 1.4: De mate waarin het project bijdraagt aan de ondersteuning van het verenigingsleven en het behoud van het voorzieningenniveau, te beoordelen aan het aantal acties en de daarbij betrokken verenigingen

     

De maximale score bij dit selectiecriterium is 8 punten en wordt beoordeeld op doelniveau. Enkel de punten van het hoogst scorende doel (van alle 13 doelen) worden meegeteld.

Minimaal 4 punten vereist

 

(Indien er voor dit selectiecriterium minder dan 4 punten doel wordt gehaald zal de aanvraag worden afgewezen)

Relatie Stad-land: ontwikkeling innovatieve agrarische sector

1 punt: de mate waarin de activiteit bijdraagt aan het thema is onvoldoende

 

2 punten: de mate waarin de activiteit bijdraagt aan het thema is voldoende

 

3 punten: de mate waarin de activiteit bijdraagt aan het thema is goed

 

4 punten: de mate waarin de activiteit bijdraagt aan het thema is zeer goed

 

Bij de beoordeling van de score wordt gekeken naar de mate waarin wordt bijgedragen aan de streefwaarde van de output indicatoren op programmaniveau vermeld in tabel 3 van deze bijlage

     

2

O.b.v. doel 2.1: De mate waarin het project bijdraagt om de dialoog tussen boer en burger te verbeteren, te beoordelen aan het aantal initiatieven die ondersteund worden tbv de dialoog boer en burger en het aantal deelnemende agrariërs en burgers aan deze initiatieven

 

O.b.v. doel 2.2: De mate waarin het project bijdraagt om inzet van technologische innovatie te stimuleren, te beoordelen aan het aantal unieke innovaties in de agrarische sector en het aantal betrokken agrariërs bij deze initiatieven”

 

O.b.v. doel 2.3: De mate waarin het project bijdraagt aan de ontwikkeling van agrarische nevenactiviteiten, te beoordelen aan het aantal initiatieven die agrariërs ondersteunen tbv nevenactiviteiten, het aantal nieuwe nevenactiviteiten en aantal betrokken agrariërs.

   

Uitbreiden vernieuwen toeristische-recreatieve voorzieningen

1 punt: de mate waarin de activiteit bijdraagt aan het thema is onvoldoende

 

2 punten: de mate waarin de activiteit bijdraagt aan het thema is voldoende

 

3 punten: de mate waarin de activiteit bijdraagt aan het thema is goed

 

4 punten: de mate waarin de activiteit bijdraagt aan het thema is zeer goed

 

Bij de beoordeling van de score wordt gekeken naar de mate waarin wordt bijgedragen aan de streefwaarde van de output indicatoren op programmaniveau vermeld in tabel 3 van deze bijlage

 

2

O.b.v. doel 3.1: De mate waarin het project bijdraagt aan stimulering van innovaties die bijdragen aan de beleving van het buitengebied, te beoordelen aan het aantal initiatieven, het aantal nieuwe producten en het aantal betrokken organisaties die zich inzetten tbv de beleving van het buitengebied.

 

O.b.v. doel 3.2: De mate waarin het project bijdraagt bij de ontwikkeling van het gebied als uitloopgebied voor werknemers, te beoordelen aan het aantal recreatieve uitloopgebieden en participerende bedrijven.

 

O.b.v. doel 3.3: De mate waarin het project bijdraagt aan het complementeren van het bestaande fiets,- wandel,- en ruiterpaden, te beoordelen aan het aantal te complementeren ontbrekende schakels.

   

Ontwikkeling duurzaam en bloeiend landschap

1 punt: de mate waarin de activiteit bijdraagt aan het thema is onvoldoende

 

2 punten: de mate waarin de activiteit bijdraagt aan het thema is voldoende

 

3 punten: de mate waarin de activiteit bijdraagt aan het thema is goed

 

4 punten: de mate waarin de activiteit bijdraagt aan het thema is zeer goed

 

Bij de beoordeling van de score wordt gekeken naar de mate waarin wordt bijgedragen aan de streefwaarde van de output indicatoren op programmaniveau vermeld in tabel 3 van deze bijlage

 

2

O.b.v. doel 4.1: De mate waarin het project bijdraagt aan het aantrekkelijker maken aan het landschap, te beoordelen aan het aantal initiatieven die agrariërs en beheersgroepen ondersteunen bij de realisatie erfbeplanting, de aanleg van houtwallen en aanleg laanbeplanting, het aantal betrokken agrariërs en het aantal locaties waar bovengenoemde plaatsvindt

 

O.b.v. doel 4.2: De mate waarin het project bijdraagt aan het verhogen van de waterkwaliteit, te beoordelen aan het aantal vispassages dat wordt aangelegd.

 

O.b.v. doel 4.3: De mate waarin het project bijdraagt aan de stimulatie van “natuurlijk boeren”, te beoordelen aan het aantal informatieavonden, de deelnemende agrariërs aan de informatieavonden en het aantal startende agrariërs dat door initiatieven wordt ondersteund.

Criterium 2. De mate waarin het project past bij de werkwijze van LEADER, hetgeen blijkt uit de omschrijving van de wijze waarop het project voldoet aan de volgende kenmerken:

Hoofddoelstelling

Score

Weging

Beoordelingaspecten

Max/Min score

Bottom-up waarde

1 punt: de bottom-up benadering is gelet op genoemde aspecten onvoldoende

 

2 punten de bottom-up benadering is gelet op genoemde aspecten voldoende

 

3 punten de bottom-up benadering is gelet op genoemde aspecten goed

 

4 punten de bottom-up benadering is gelet op genoemde aspecten zeer goed

   

3

De mate waarin het project bijdraagt aan de bottom-up-waarde, te beoordelen aan de mate waarin het project gedragen wordt door de gemeenschap waarin het project plaatsvindt.

 

De mate waarin het project een initiatief is van voor en door ondernemende inwoners, overheden, onderwijs, ondernemers en maatschappelijke organisaties, waarbij draagvlak, eigenaarschap en reikwijdte voor het gebied wordt beoogd.

De maximale score bij dit selectiecriterium is 48

De minimale score is 28

- Per hoofddoelstelling kunnen maximaal 12 punten worden behaald.

- De behaalde punten per hoofddoelstellingen worden bij elkaar opgeteld.

 

(Indien er voor dit selectiecriterium minder dan 28 punten worden gehaald zal de aanvraag worden afgewezen)

Innovatief

1 punt: de mate van innovativiteit is gelet op genoemde aspecten onvoldoende

2 punten: de mate van innovativiteit is gelet op genoemde aspecten voldoende

3 punten: de mate van innovativiteit is gelet op genoemde aspecten goed

4 punten: de mate van innovativiteit is gelet op genoemde aspecten zeer goed

3

Om de mate van innovativiteit te beoordelen wordt in samenhang gekeken naar:

 

- de aard van de innovatie

 

- het vernieuwende karakter van de innovatie in het LEADER gebied

   

Samenwerking

1 punt: de mate van het bijdragen aan het leggen van nieuwe verbindingen is onvoldoende

2 punten: de mate van het bijdragen aan het leggen van nieuwe verbindingen is voldoende

3 punten: de mate van het bijdrage aan het leggen van nieuwe verbindingen is goed

4 punten: de mate van het bijdragen aan het leggen van nieuwe verbindingen is zeer goed

3

Om de mate van samenwerking te beoordelen wordt gekeken naar:

 

-de mate waarin het project bijdraagt aan het leggen van nieuwe verbindingen tussen ondernemende inwoners, overheden, onderwijs, ondernemers en maatschappelijke organisaties

Overdraagbaarheid

1 punt: de mate van overdraagbaarheid is gelet op genoemde aspecten onvoldoende

2 punten: de mate van overdraagbaarheid is gelet op genoemde aspecten voldoende

3 punten: de mate van overdraagbaarheid is gelet op genoemde aspecten goed

4 punten: de mate van overdraagbaarheid is gelet op genoemde aspecten zeer goed

3

Om de mate van overdraagbaarheid van kennis en ervaring te beoordelen wordt gekeken:

 

-de mate waarin de aanvrager aannemelijk kan maken dat andere partijen die geen onderdeel van het project uitmaken van het project kunnen leren

 

-De mate waarin de aanvrager bereid is hun kennis en ervaringen te delen

 

-de mate waarin de wijze waarop een wordt geleverd aan het verspreiden van de door hen opgedane kennis en ervaring binnen het LEADER gebied.

     

 

Criterium 3. Kans op succes / haalbaarheid

De mate waarin het project haalbaar is vanuit financieel en organisatorisch oogpunt hetgeen blijkt uit

Thema’s / kenmerken

Score

Weging

Beoordelingsaspecten

Max/Min score

De kwaliteit van het projectplan

       

1 punt, indien een of meer onderdelen onvoldoende of niet zijn uitgewerkt;

 

2 punten, indien alle onderdelen voldoende zijn uitgewerkt;

 

3 punten, indien twee van de onderdelen goed zijn uitgewerkt en een onderdeel voldoende is uitgewerkt;

 

4 punten, indien alle genoemde onderdelen goed zijn uitgewerkt.

 

2

Om het succes van de haalbaarheid van de uitvoering van het project te beoordelen worden de volgende aspecten bezien:

 

De kwaliteit van het projectplan, te beoordelen aan de hand van de volgende onderdelen:

-De organisatiebeschrijving;

-De expertise van de aanvrager;

-De planning;

-De borging van continuïteit na afloop van het project;

-Een sluitende transparante begroting;

-Een financieringsplan en een cofinancieringsverklaring;

-De aanwezigheid van eventueel noodzakelijke vergunningen.

De maximale score bij dit criterium is 8 met een minimum score van 4

 

(Indien er voor dit selectiecriterium minder dan 4 punten worden gehaald zal de aanvraag worden afgewezen)

                           

 

Criterium 4. Kosteneffectiviteit

De mate van efficiency en doelmatigheid van het project hetgeen blijkt uit:

 

Score

Weging

Beoordelingsaspecten

Maximale en minimale score per criterium

Kosteneffectiviteit van het project

       

1 punt: de totale subsidiabele kosten in relatie tot de geplande prestatie zijn zeer hoog

 

2 punten: de totale subsidiabele kosten in relatie tot de geplande prestatie zijn hoog

 

3 punten: de totale subsidiabele kosten in relatie tot de geplande prestatie zijn redelijk

 

4 punten: de totale subsidiabele kosten in relatie tot de geplande prestatie zijn zeer redelijk

     

2

Om de efficiency en doelmatigheid van het project te beoordelen wordt gekeken

 

-de omvang van de totale subsidiabele kosten irt het effect op of de mate waarin de doelstellingen worden behaald (value for money)

               

De maximale score bij dit criterium is 16 met een minimum score van 8

 

-Per beoordelingsaspect zijn maximaal 8 punten te behalen.

 

(Indien er voor dit selectiecriterium minder dan 8 punten worden gehaald zal de aanvraag worden afgewezen)

 

Meerwaarde door gebruik maken LEADER subsidie

 

1 punt: de meerwaarde die het project heeft gekregen door gebruik LEADER is laag

 

2 punten: de meerwaarde die het project heeft gekregen door gebruik LEADER is voldoende

 

3 punten: de meerwaarde die het project heeft gekregen door gebruik LEADER is hoog

 

4 punten: de meerwaarde die het project heeft gekregen door gebruik LEADER is zeer hoog

 

2

-de mate waar uit blijkt dat het project een duidelijke meerwaarde heeft gekregen door gebruikmaking van de LEADER subsidie.

 

Bijlage 11 Lijst van fysieke investeringen voor de bredere uitrol van innovaties binnen de agrarische sector die betrekking hebben op verbetering van de waterkwaliteit

Investering

Toelichting

Score

  • 1.

    Machines en hulpmiddelen voor het overschakelen op een teeltsysteem met vaste rijpaden, waarbij onbereden bedden ontstaan met een breedte van tenminste 280 cm. Inclusief GPS en railsystemen.

 

Bij vaste rijpaden wordt alleen tussen de rijpaden een gewas geteeld. Daar blijft de grond onbereden waardoor een hogere opbrengst en een betere nutriëntenbenutting kan worden gerealiseerd. Voor subsidie komen in aanmerking zelfrijdende of getrokken machines die speciaal voor dit doel zijn ontwikkeld of kunnen worden gebruikt. En daarnaast investeringen in de aanpassing van de rijd- en draagconstructie van nieuwe machines of werktuigen. En verder aanvullende investeringen in hulpmiddelen, zoals GPS of rail-systemen.

8

  • 2.

    Werktuigen voor strokenbewerking van landbouwgrond waarbij maximaal 50% van de werkbreedte wordt bewerkt, inclusief GPS.

Bij strokenbewerking of strip till worden alleen die stroken bewerkt waar het volggewas gezaaid gaat worden. De tussenliggende stroken blijven onbewerkt. Daardoor blijven bodemleven en draagkracht beter behouden en gaat minder organische stof verloren.

8

  • 3.

    Werktuigen voor het snijden of hakselen en gelijkmatig uitstrooien van beheergras, bermmaaisel, slootmaaisel of gewasresten over landbouwgrond.

Voor een positieve organische stofbalans is het soms nodig dat ook organische stof uit de omgeving van het landbouwperceel wordt aangevoerd en gelijkmatig over het perceel wordt verdeeld. Alleen machines die zijn voorzien van een inrichting om het maaisel gelijkmatig over het perceel uit te strooien komen voor subsidie in aanmerking. Kipwagens, silagewagens en opraapwagens. zijn niet subsidiabel.

7,5

  • 4.

     Werktuigen voor het niet-kerend bewerken, inwerken of onderwerken van gewasresten en groenbemesters met behulp van schijven, rollen, flexibele tanden of snijders.

Bij niet-kerende grondbewerking blijft de organische stof bovenin de bouwvoor en wordt het bodemleven gestimuleerd. Frezen, roterende spitmachines en werktuigen die hoofdzakelijk zijn bedoeld voor het bewerken van geploegd land komen niet voor subsidie in aanmerking. Ook werktuigen die uitsluitend zijn bedoeld voor het woelen en vervolgens vlakleggen en weer aandrukken van de grond komen niet voor subsidie in aanmerking. Bij zaaicombinaties komen alleen de meerkosten voor subsidie in aanmerking.

7

  • 5.

    Werktuigen voor het bemesten van landbouwgrond waarbij gebruik wordt gemaakt van een sleepslang of mesthaspel. Inclusief maximaal 500 meter slang, GPS en automatische sectieafsluiting.

Door de mest aan te voeren met een sleepslang of haspel hoeft geen zware mesttank over het land te rijden. Alleen de meerkosten zijn subsidiabel. De bemestingsunit en de tractor dus niet. In voorkomende gevallen is ook de pompinstallatie voor het toevoegen van erf-afspoelwater aan de meststroom subsidiabel, mits op het erf een voorziening aanwezig is om erf-afspoelwater op te vangen. Slangen en buizen voor het transport tussen erf en perceel zijn niet subsidiabel.

7

  • 6.

    Drukwisselsystemen met een zodanige capaciteit dat de banden binnen 1 minuut van 1 op 2 bar kunnen worden gebracht.

Drukwisselsystemen maken het mogelijk dat zowel op het land als op de weg met de optimale bandenspanning kan worden gereden. Het hele drukwisselsysteem is subsidiabel, met uitzondering van de banden.

7

  • 7.

    Banden die geschikt zijn voor zeer lage druk (vf-banden) mits ze worden gebruikt op wielen die zijn of worden uitgerust met een drukwisselsysteem.

Lage druk-banden geven bij gelijke wiellast minder kans op bodemverdichting. Alleen banden met de vermelding vf (very increased flexion) komen voor subsidie in aanmerking. Deze banden zijn geschikt om te werken met een bandenspanning van minder dan 0,8 bar. Voor doelmatig gebruik is het noodzakelijk dat de wielen tevens zijn of worden voorzien van een drukwisselsysteem met hoge capaciteit.

7

  • 8.

    Werktuigen voor het bovenover ploegen van landbouwgrond, inclusief GPS.

Bovenover ploegen heeft als voordeel dat geen trekkerwiel door de ploegvoor rijdt. Daardoor wordt het ontstaan van een verdichte ploegzool voorkomen en kan de trekker gebruik maken van bredere banden of lage druk banden. Ook GPS-sturing is subsidiabel. Alleen werktuigen die uitsluitend geschikt zijn voor bovenover ploegen komen voor subsidie in aanmerking. Ploegen die zowel bovenover als op de gangbare manier (met een wiel door de ploegvoor) kunnen ploegen zijn niet subsidiabel.

6,5

  • 9.

    Graslandwoelers en graslandbeluchters met een werkdiepte van tenminste 8 cm

Door berijden en beweiden kan grasland zodanig verdicht zijn dat natuurlijk herstel uitblijft. Bewerking met een graslandwoeler of graslandbeluchter zorgt dat overtollig regenwater beter infiltreert en graswortels weer dieper in de bodem kunnen doordringen.

6

  • 10.

    Rupsbandsystemen voor landbouwmachines of voor voertuigen voor het afvoeren van oogstproducten.

Rupsbanden geven bij gelijke wiellast minder kans op bodemverdichting. Naast de rupsunits zijn ook de montagekosten en de kosten voor benodigde aanpassingen van bijvoorbeeld het aandrijfsysteem, de stuurinrichting of de wielkasten subsidiabel.

6

  • 11.

    Het maken of laten maken van digitale bodemkaarten om de variatie in organisch stofgehalte, pH, geleidbaarheid, bemestingstoestand, bodemleven of bodemstructuur in beeld te brengen.

Wanneer de variatie in bodemkwaliteit binnen het landbouwperceel in beeld is, kan hier bij de teelt beter op worden ingespeeld. De digitale kaarten kunnen ingekocht worden, maar de apparatuur kan ook worden aangeschaft.

6