Regeling vervallen per 19-11-2019

LANDSVERORDENING van de 13e december 2012 houdende vaststelling van een nieuw Wetboek van Strafrecht

Geldend van 04-03-2016 t/m 18-11-2019

Intitulé

LANDSVERORDENING van de 13e december 2012 houdende vaststelling van een nieuw Wetboek van Strafrecht

Eerste Boek

Algemene bepalingen

Titel I

Omvang van de werking van de strafwet

Artikel 1:1

  • 1. Geen feit is strafbaar dan uit kracht van een daaraan voorafgegane wettelijke strafbepaling.

  • 2. Bij verandering in de wetgeving na het tijdstip waarop het feit begaan is, worden de voor de verdachte gunstigste bepalingen toegepast.

Artikel 1:2

De strafwet van Sint Maarten is van toepassing op ieder die zich binnen Sint Maarten aan enig strafbaar feit schuldig maakt.

Artikel 1:3

De strafwet van Sint Maarten is van toepassing op ieder die zich buiten

Sint Maarten aan boord van een Nederlands of Sint Maartens vaartuig of luchtvaartuig aan enig strafbaar feit schuldig maakt.

Artikel 1:4

De strafwet van Sint Maarten is van toepassing op ieder die zich buiten

Sint Maarten schuldig maakt:

  • a.

    aan een van de misdrijven, omschreven in de artikelen 2:1 tot en met 2:5, 2:7, 2:8 tot en met 2:11, 2:20 en 2:24 tot en met 2:26;

  • b.

    aan een van de misdrijven, omschreven in de artikelen 2:49 tot en met 2:53 en 2:143, indien het strafbare feit of het misdrijf waarvan in die artikelen wordt gesproken, een misdrijf is als bedoeld in onderdeel a;

  • c.

    aan enig misdrijf ten opzichte van muntspeciën, munt- of bankbiljetten en van op wettelijke grondslag uitgegeven zegels of merken;

  • d.

    aan valsheid in schuldbrieven of certificaten van schuld van Sint Maarten, de talons, dividend- en rentebewijzen tot deze stukken behorende, en de bewijzen, uitgegeven in plaats van deze stukken, inbegrepen, of aan het opzettelijk gebruik maken van zodanig vals of vervalst stuk als ware het echt en onvervalst;

  • e.

    aan een van de misdrijven, omschreven in de artikelen 2:365 tot en met 2:369, 2:388 en 2:389 of aan de overtreding omschreven in artikel 3:41;

  • f.

    aan het misdrijf, omschreven in artikel 2:166;

  • g.

    1º. aan het misdrijf, omschreven in artikel 2:114, begaan tegen een luchtvaartuig in bedrijf, indien dit een Sint Maartens luchtvaartuig is of wanneer de verdachte zich binnen Sint Maarten bevindt;

    2º. aan het misdrijf, omschreven in artikel 2:370, begaan aan boord van een luchtvaartuig in vlucht, wanneer de verdachte zich binnen Sint Maarten bevindt;

    3º. aan het misdrijf, omschreven in artikel 2:371, indien het daar bedoelde luchtvaartuig een Sint Maartens luchtvaartuig is of wanneer de verdachte zich binnen Sint Maarten bevindt;

    4º. aan het misdrijf, omschreven in artikel 2:372, wanneer het is begaan, hetzij tegen een Sint Maartens luchtvaartuig, hetzij aan boord van een luchtvaartuig dat vervolgens op Sint Maarten landt met de verdachte aan boord;

    5º. aan een van de misdrijven, omschreven in de artikelen 2:109, 2:110, 2:112 en 2:373, wanneer de verdachte zich binnen Sint Maarten bevindt;

    6º. aan een van de feiten, strafbaar gesteld in de artikelen 2:83, eerste lid, 2:98, 2:201, 2:226, 2:255, 2:259, 2:262, 2:273 tot en met 2:276, 2:334, 2:371, 3:79 tot en met 3:84, wanneer het feit is begaan aan boord van een luchtvaartuig in vlucht dat vervolgens op Sint Maarten landt met de verdachte aan boord;

  • h.

    1º. aan een van de misdrijven, omschreven in de artikelen 2:112, 2:114, 2:340, 2:370, 2:371 en 2:372, indien het feit is begaan tegen een Sint Maartens zeegaand vaartuig, hetzij tegen of aan boord van enig ander zeegaand vaartuig en de verdachte zich binnen Sint Maarten bevindt;

    2º. aan een van de misdrijven, omschreven in de artikelen 2:340, 2:370 en 2:371, begaan tegen een installatie ter zee, wanneer de verdachte zich binnen Sint Maarten bevindt;

  • i.

    aan een van de misdrijven, omschreven in de artikelen 2:128 en 2:129, voor zover het feit is gepleegd tegen een Nederlander en daarop door de wet van het land waar het begaan is, straf is gesteld;

  • j.

    aan een van de misdrijven, omschreven in de artikelen 2:128, 2:129, 2:184, 2:188 en 2:302, voor zover het feit is gepleegd door een Sint Maartense ambtenaar of door een persoon in de openbare dienst van een in Sint Maarten gevestigde volkenrechtelijke organisatie en daarop door de wet van het land waar het is begaan, straf is gesteld;

  • k.

    aan het misdrijf, omschreven in artikel 2:250, wanneer hetzij het feit is begaan met het oogmerk enige overheid in het Koninkrijk te dwingen een handeling te verrichten of zich te onthouden van het verrichten daarvan, hetzij de verdachte zich binnen Sint Maarten bevindt;

  • l.

    1°. aan een van de misdrijven, omschreven in de artikelen 2:33 tot en met 2:35 en 2:255, voor zover het feit is gepleegd tegen een in Nederlandse of Sint Maartense dienst zijnde, of tot zijn gezin behorende, internationaal beschermd persoon als bedoeld in artikel 1:214, eerste lid, of tegen diens beschermde goederen;

    2°. aan een van de misdrijven, omschreven in de artikelen 2:33 tot en met 2:35, 2:250 en 2:255, voor zover het feit is gepleegd tegen een internationaal beschermd persoon als bedoeld in artikel 1:214, tweede lid, die Nederlander is, of tegen diens beschermde goederen;

    3°. aan een van de misdrijven, omschreven in de artikelen 2:33 tot en met 2:35 en 2:255, voor zover het feit is gepleegd tegen een internationaal beschermd persoon als bedoeld in artikel 1:214, eerste of tweede lid, of tegen diens beschermde goederen, wanneer de verdachte zich binnen Sint Maarten bevindt;

  • m.

    aan een terroristisch misdrijf dan wel een van de misdrijven, omschreven in de artikelen 2:33, 2:35, 2:41 tot en met 2:42, 2:98, 2:102, 2:103, 2:105, 2:107, 2:109, 2:110, 2:112, 2:114, 2:117, 2:119, 2:121, 2:255, 2:259, 2:260, 2:262, 2:334, 2:336, 2:338, 2:340, 2:371 en 2:373, voor zover het feit valt onder de omschrijvingen van artikel 2 van het op 15 december 1997 te New York tot stand gekomen Verdrag inzake de bestrijding van terroristische bomaanslagen (Trb. 1998, 84) en hetzij het feit is gepleegd tegen een Nederlander, hetzij de verdachte zich binnen Sint Maarten bevindt;

  • n.

    aan een terroristisch misdrijf dan wel een van de misdrijven, omschreven in de artikelen 2:33, 2:35, 2:41 tot en met 2:42, 2:55, 2:79, 2:98, 2:102, 2:103, 2:105, 2:107, 2:109, 2:110, 2:112, 2:114, 2:116, 2:117, 2:119, 2:121, 2:255, 2:259, 2:260, 2:262, 2:334, 2:336, 2:338, 2:340, 2:370, 2:371 en 2:373, voor zover het feit valt onder de omschrijvingen van artikel 2 van het op 9 december 1999 te New York tot stand gekomen Internationaal Verdrag ter bestrijding van de financiering van terrorisme (Trb. 2000, 12) en hetzij het feit is gericht tegen een Nederlander, hetzij de verdachte zich binnen Sint Maarten bevindt;

  • o.

    aan een terroristisch misdrijf, indien het misdrijf is gepleegd met het oogmerk de bevolking of een deel van de bevolking van het Koninkrijk vrees aan te jagen of enige overheid in het Koninkrijk wederrechtelijk te dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden, of de fundamentele politieke, constitutionele, economische of sociale structuren in het Koninkrijk ernstig te ontwrichten of te vernietigen;

  • p.

    aan een misdrijf ter voorbereiding of vergemakkelijking van een terroristisch misdrijf, indien het misdrijf is gepleegd met het oogmerk een terroristisch misdrijf als omschreven in onderdeel o voor te bereiden of gemakkelijker te maken;

  • q.

    aan een van de misdrijven, omschreven in de artikelen 2:98, 2:105, 2:254, 2:255, 2:288 tot en met 2:291, 2:294, 2:295, 2:298, 2:299 en 2:305, voor zover het feit valt onder de omschrijvingen van artikel 7 van het op 3 maart 1980 te Wenen/New York tot stand gekomen Verdrag inzake de fysieke beveiliging van kernmateriaal (Trb. 1980, 166), wanneer de verdachte zich binnen Sint Maarten bevindt;

  • r.

    aan een der misdrijven, omschreven in de artikelen 2:105, 2:121, 2:254, 2:255, 2:288 tot en met 2:291, 2:294 en 2:295 voor zover het feit valt onder de omschrijvingen van artikel 2 van het op 13 april 2005 te New York tot stand gekomen Internationaal Verdrag ter bestrijding van daden van nucleair terrorisme (Trb. 2005, 290) en hetzij het feit is gepleegd tegen een Nederlander, hetzij de verdachte zich binnen Sint Maarten bevindt.

Artikel 1:5

  • 1. De strafwet van Sint Maarten is van toepassing op een ieder tegen wie de strafvervolging door Sint Maarten van een vreemde staat is overgenomen op grond van een verdrag waaruit de bevoegdheid tot strafvervolging door Sint Maarten volgt.

  • 2. De strafwet van Sint Maarten is voorts van toepassing op ieder wiens uitlevering ter zake van een terroristisch misdrijf dan wel een misdrijf ter voorbereiding of vergemakkelijking van een terroristisch misdrijf, ontoelaatbaar is verklaard, is afgewezen of geweigerd.

Artikel 1:6

  • 1. De strafwet van Sint Maarten is van toepassing op de Nederlander en op de vreemdeling die in Sint Maarten een vaste woon- of verblijfplaats heeft en die zich buiten Sint Maarten schuldig maakt:

    • a.

      aan een van de misdrijven omschreven in de Titels I en II van het Tweede Boek, en in de artikelen 2:154, 2:155, 2:164, 2:191, 2:232 en 2:233, alsmede, voor zover het betreft een misdrijf, gericht tegen de rechtspleging van het Internationaal Strafhof, als bedoeld in artikel 70, eerste lid, van het op 17 juli 1998 te Rome tot stand gekomen Statuut van Rome inzake het Internationaal Strafhof (Trb. 2000, 120), in de artikelen 2:128 tot en met 2:130, 2:132, 2:133, 2:143, 2:158, 2:166, 2:256 en 2:349;

    • b.

      aan een van de misdrijven omschreven in de artikelen 2:196 tot en met 2:209, 2:239 en 2:246, voor zover het feit is gepleegd ten aanzien van een persoon die de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt, dan wel aan een der misdrijven omschreven in de artikelen 2:273 tot en met 2:276, voor zover het feit oplevert genitale verminking van een persoon van het vrouwelijk geslacht die de leeftijd achttien jaren nog niet heeft bereikt;

    • c.

      aan een feit hetwelk door de strafwet van Sint Maarten als misdrijf wordt beschouwd en waarop door de wet van het land waar het begaan is, straf is gesteld;

    • d.

      aan een van de misdrijven omschreven in de artikelen 2:69, 2:70, 2:73, 2:74, 2:107, 2:184, 2:185, 2:186, 2:195, 2:196, 2:305, 2:308, 2:334, 2:336, 2:338, voor zover het feit valt onder de omschrijving van de artikelen 2 tot en met 10 van het op 23 november 2001 te Boedapest tot stand gekomen Internationaal Verdrag inzake de bestrijding van strafbare feiten verbonden met elektronische netwerken (Trb. 2002, 18 en 2004, 290) en een van de misdrijven, omschreven in de artikelen 2:60 tot en met 2:62, 2:223, 2:224, 2:226, 2:254 en 2:255, voor zover het feit valt onder de omschrijving van de artikelen 3 tot en met 6 van het op 28 januari 2003 te Straatsburg tot stand gekomen Aanvullend Protocol bij het Verdrag inzake de bestrijding van strafbare feiten verbonden met elektronische netwerken, betreffende de strafbaarstelling van handelingen van racistische of xenofobische aard verricht via computersystemen;

    • e.

      aan een terroristisch misdrijf dan wel een misdrijf ter voorbereiding of vergemakkelijking van een terroristisch misdrijf;

    • f.

      aan een van de misdrijven omschreven in de artikelen 2:185, 2:239, 2:298, 2:334 en 2:397 tot en met 2:399, voor zover het feit valt onder de omschrijvingen van artikel 20 van het op 16 mei 2005 te Warschau tot stand gekomen Verdrag inzake bestrijding van mensenhandel (Trb. 2006, 99), indien het feit is gepleegd buiten de rechtsmacht van enige staat.

  • 2. In de gevallen, omschreven in het eerste lid, onderdelen b, c, e en f kan de vervolging ook plaatshebben, als de verdachte eerst na het begaan van het feit Nederlander is geworden dan wel een vaste woon- of verblijfplaats in Sint Maarten heeft verworven.

Artikel 1:7

De strafwet van Sint Maarten is van toepassing op ieder die zich schuldig maakt aan:

  • a.

    een van de misdrijven omschreven in de artikelen 2:185, 2:239, 2:298, 2:334 en 2:397 tot en met 2:399, voor zover het feit valt onder de omschrijvingen van artikel 20 van het op 16 mei 2005 te Warschau tot stand gekomen Verdrag inzake bestrijding van mensenhandel (Trb. 2006, 99), indien het feit is gepleegd tegen een Nederlander;

  • b.

    aan een van de misdrijven omschreven in de artikelen 2:196 tot en met 2:210 en 2:239, indien het feit is gepleegd tegen een Nederlander of een vreemdeling die in Sint Maarten een vaste woon- of verblijfplaats heeft en die de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt.

Artikel 1:8

De strafwet van Sint Maarten is van toepassing op:

  • a.

    de ambtenaar van het Land, die zich buiten Sint Maarten schuldig maakt aan een van de misdrijven omschreven in Titel XXVIII van het Tweede Boek;

  • b.

    de persoon in de openbare dienst van een in Sint Maarten gevestigde volkenrechtelijke organisatie die zich buiten Sint Maarten schuldig maakt aan een van de misdrijven omschreven in de artikelen 2:350 tot en met 2:352.

Artikel 1:9

De strafwet van Sint Maarten is van toepassing op de schipper en de opvarenden van een vaartuig die zich buiten Sint Maarten, ook buiten boord, schuldig maken aan een van de strafbare feiten omschreven in Titel XXIX van het Tweede Boek en Titel IX van het Derde Boek.

Artikel 1:10

De toepasselijkheid van de artikelen 1:2 tot en met 1:9 wordt beperkt door de uitzonderingen in het volkenrecht erkend.

Titel II

Straffen

§ 1 Algemeen

Artikel 1:11

  • 1.

    De straffen zijn:

    • a.

      de hoofdstraffen:

      1°. gevangenisstraf;

      2°. hechtenis;

      3°. taakstraf;

      4°. geldboete.

    • b.

      de bijkomende straffen:

      1°. ontzetting van bepaalde rechten;

      2°. verbeurdverklaring.

  • 2.

    Ten aanzien van misdrijven en ten aanzien van overtredingen die worden bedreigd met een vrijheidsstraf kan de rechter een taakstraf opleggen. Een taakstraf bestaat uit een werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid, of een leerstraf, zijnde het volgen van een leerproject, of een combinatie van beide.

  • 3.

    In geval van veroordeling tot gevangenisstraf, tot hechtenis, vervangende hechtenis daaronder niet begrepen, of tot taakstraf kan de rechter tevens een geldboete opleggen.

  • 4.

    In geval van veroordeling tot gevangenisstraf of tot hechtenis, vervangende hechtenis daaronder niet begrepen, waarvan het onvoorwaardelijk ten uitvoer te leggen deel ten hoogste zes maanden bedraagt, kan de rechter tevens een taakstraf opleggen.

  • 5.

    Naast veroordeling tot levenslange gevangenisstraf kan geen andere straf worden opgelegd dan ontzetting van bepaalde rechten en verbeurdverklaring.

  • 6.

    Een bijkomende straf kan, in de gevallen waarin de wet haar oplegging toelaat, zowel afzonderlijk als tezamen met hoofdstraffen en met andere bijkomende straffen worden opgelegd.

Artikel 1:12

Indien de rechter dit raadzaam acht in verband met de geringe ernst van het feit, de persoonlijkheid van de dader of de omstandigheden waaronder het feit is begaan, dan wel die zich nadien hebben voorgedaan, kan hij in het vonnis bepalen dat geen straf of maatregel zal worden opgelegd.

Artikel 1:13

  • 1. De gevangenisstraf is levenslang of tijdelijk.

  • 2. De duur van de tijdelijke gevangenisstraf is ten minste een dag en ten hoogste vier en twintig achtereenvolgende jaren.

  • 3. Zij kan voor ten hoogste dertig achtereenvolgende jaren worden opgelegd in de gevallen waarin op het misdrijf levenslange en tijdelijke gevangenisstraf ter keuze van de rechter zijn gesteld.

  • 4. De rechter kan ten hoogste dertig achtereenvolgende jaren gevangenisstraf opleggen in die gevallen waarin wegens strafverhoging ter zake van samenloop van misdrijven, herhaling van misdrijf of schending van een bijzondere ambtsplicht de tijd van vier en twintig jaren wordt overschreden.

Artikel 1:14

Bij het opleggen van een straf houdt de rechter rekening met de persoon van de verdachte, met de mate waarin de gedraging aan de verdachte is te verwijten, met de ernst van het feit en met de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd.

Artikel 1:15

  • 1. De tenuitvoerlegging van vrijheidsstraffen en vrijheidsbenemende maatregelen geschiedt overeenkomstig bij of krachtens landsverordening te stellen regels.

  • 2. Deze regels betreffen in elk geval:

    • a.

      de aanwijzing en de bestemming van inrichtingen bestemd voor deze tenuitvoerlegging;

    • b.

      de selectie van de personen ten aanzien van wie de tenuitvoerlegging van de voornoemde straffen en maatregelen plaatsvindt voor de inrichtingen;

    • c.

      het beheer van de inrichtingen en het toezicht daarop;

    • d.

      het regime in de inrichtingen;

    • e.

      gevallen waarin en de wijze waarop beperkingen op de grondrechten van de in onderdeel b omschreven personen plaats kan vinden;

    • f.

      de rechtsgang voor de in onderdeel b omschreven personen aangaande beslissingen die hen raken en het regime van de inrichting betreffen alsmede beslissingen tot hun plaatsing en overplaatsing.

Artikel 1:16

  • 1. In bijzondere gevallen kan de Minister van Justitie, overeenkomstig bij of krachtens landsverordening te stellen nadere regels, bepalen dat de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf gedurende een tijdvak van ten hoogste drie maanden wordt onderbroken.

  • 2. Een gedetineerde kan, overeenkomstig bij of krachtens landsverordening te stellen nadere regels, worden vergund de inrichting tijdelijk te verlaten.

  • 3. De in het eerste en tweede lid bedoelde nadere regels betreffen in elk geval de criteria waaraan een gedetineerde moet voldoen om voor een strafonderbreking dan wel verlof in aanmerking te komen, de bevoegdheid tot en de wijze van verlening, weigering, beperking en intrekking alsmede de duur en frequentie en de voorwaarden die aan de strafonderbreking of het verlof kunnen worden verbonden.

  • 4. Het verlaten van de inrichting bedoeld in het tweede lid, schort de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel niet op.

Artikel 1:17

  • 1. Een veroordeelde tot gevangenisstraf die wegens de gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens daarvoor in aanmerking komt, kan worden geplaatst in een inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden.

  • 2. Indien een veroordeelde tot gevangenisstraf tevens de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege is opgelegd, wordt op regelmatige tijdstippen beoordeeld of de veroordeelde dient te worden geplaatst in een justitiële inrichting voor de verpleging van ter beschikking gestelden. Bij of krachtens landsbesluit, houdende algemene maatregelen, worden nadere regels gesteld over deze beoordeling. Deze regels betreffen in elk geval de frequentie van de beoordelingen, de te volgen procedure, waaronder de advisering door een of meer gedragsdeskundigen, de wijze waarop de beoordeling dient plaats te vinden en de rechtsgang voor de veroordeelden aangaande de in dit artikel bedoelde beslissingen.

Artikel 1:18

Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, wordt een reclasseringsinstelling aangewezen en worden nadere voorschriften gegeven ten aanzien van het verlenen van hulp en steun aan veroordeelden, en het uitoefenen van toezicht op de naleving van bijzondere voorwaarden.

§ 2 Voorwaardelijke straffen

Artikel 1:19

  • 1. In geval van veroordeling tot gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren, tot hechtenis, vervangende hechtenis daaronder niet begrepen, tot werkstraf of tot geldboete, kan de rechter bepalen dat de straf of een gedeelte daarvan niet zal worden ten uitvoer gelegd.

  • 2. In geval van een veroordeling tot gevangenisstraf van meer dan twee jaren en ten hoogste vier jaren kan de rechter bepalen dat een gedeelte van de straf, tot ten hoogste twee jaren, niet zal worden ten uitvoer gelegd.

  • 3. De rechter kan voorts bepalen dat opgelegde bijkomende straffen geheel of gedeeltelijk niet zullen worden ten uitvoer gelegd.

Artikel 1:20

  • 1. De rechter die bepaalt dat een door hem opgelegde straf geheel of gedeeltelijk niet zal worden ten uitvoer gelegd, stelt daarbij een proeftijd vast.

  • 2. De proeftijd bedraagt ten hoogste drie jaren. De proeftijd kan ten hoogste tien jaren bedragen indien er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.

  • 3. De proeftijd gaat in zodra de uitspraak waarbij een bevel als bedoeld in artikel 1:19 is gegeven, onherroepelijk is geworden. De bijzondere voorwaarden gelden echter pas indien de mededeling hiervan door of vanwege het openbaar ministerie aan de veroordeelde in persoon is betekend, tenzij de rechter een bevel als bedoeld in artikel 1:23, eerste lid, heeft gegeven.

  • 4. De proeftijd loopt niet gedurende de tijd dat de veroordeelde rechtens zijn vrijheid is ontnomen.

Artikel 1:21

  • 1.

    Toepassing van artikel 1:19 geschiedt onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.

  • 2.

    Bij toepassing van artikel 1:19 kunnen voorts de volgende bijzondere voorwaarden worden gesteld, waaraan de veroordeelde gedurende de proeftijd, of een bij de veroordeling te bepalen gedeelte daarvan, dan wel binnen een door de rechter te bepalen termijn, ten hoogste gelijk aan de proeftijd, heeft te voldoen:

    • a.

      gehele of gedeeltelijke vergoeding van de door het strafbare feit veroorzaakte schade;

    • b.

      geheel of gedeeltelijk herstel van de door het strafbare feit veroorzaakte schade;

    • c.

      een verbod contact te leggen of te laten leggen met bepaalde personen of instellingen;

    • d.

      een verplichting op bepaalde tijdstippen of gedurende een bepaalde periode op een bepaalde locatie aanwezig te zijn;

    • e.

      een verplichting zich op bepaalde tijdstippen te melden bij een bepaalde instantie;

    • f.

      een verbod op het gebruik van verdovende middelen of alcohol en de verplichting ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan bloedonderzoek of urineonderzoek;

    • g.

      opneming van de veroordeelde in een inrichting ter verpleging;

    • h.

      een verplichting zich onder behandeling te stellen van een deskundige of zorginstelling;

    • i.

      het verblijven in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang;

    • j.

      het voldoen aan de verplichting het Land te verlaten en niet in het Land terug te keren;

    • k.

      andere voorwaarden, het gedrag van de veroordeelde betreffende.

  • 3.

    De bijzondere voorwaarden kunnen tevens beperkingen betreffende het gedrag en de bewegingsvrijheid van de veroordeelde omvatten. Aan een bijzondere voorwaarde kan elektronisch toezicht worden verbonden.

  • 4.

    De bijzondere voorwaarden mogen de vrijheid van de veroordeelde zijn godsdienst of levensovertuiging te belijden en de staatkundige vrijheid niet beperken.

Artikel 1:22

  • 1. Het openbaar ministerie is belast met het toezicht op de naleving van de voorwaarden, bedoeld in artikel 1:21.

  • 2. Zowel de rechter als het openbaar ministerie kunnen aan een in het landsbesluit, bedoeld in artikel 1:18, aangewezen reclasseringsinstelling dan wel aan een bijzondere reclasseringsambtenaar opdracht geven de veroordeelde begeleiding te bieden bij en toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden. Indien een voorwaarde niet wordt nageleefd, maakt de reclasseringsinstelling of reclasseringsambtenaar daarvan terstond melding aan het openbaar ministerie.

Artikel 1:23

  • 1. De rechter kan bij zijn uitspraak bevelen dat de op grond van artikel 1:21 gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 1:22 uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn, indien er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.

  • 2. Het bevel, bedoeld in het eerste lid, kan door het Hof, ambtshalve, op verzoek van de veroordeelde of op vordering van het openbaar ministerie, worden opgeheven.

Artikel 1:24

  • 1. De rechter die de voorwaarde heeft gesteld kan hetzij na de ontvangst van een vordering van het openbaar ministerie, hetzij op verzoek van de veroordeelde de proeftijd verkorten of deze eenmaal verlengen. De verlenging geschiedt met ten hoogste twee jaren.

  • 2. Evenzo kan de in het eerste lid bedoelde rechter gedurende de proeftijd of gedurende de tijd dat deze is geschorst in de gestelde bijzondere voorwaarden of in de termijn waartoe deze voorwaarden in haar werking binnen de proeftijd zijn beperkt, wijziging brengen, deze voorwaarden opheffen, alsnog bijzondere voorwaarden stellen en een opdracht als bedoeld in artikel 1:22 geven, wijzigen of opheffen.

Artikel 1:25

  • 1. In geval van veroordeling tot een vrijheidsstraf waarvan de rechter heeft bepaald dat de straf of een gedeelte daarvan niet ten uitvoer zal worden gelegd, kan het openbaar ministerie de aanhouding van de veroordeelde bevelen, indien er ernstige redenen bestaan voor het vermoeden dat enige gestelde voorwaarde niet wordt nageleefd. Aan de veroordeelde wordt terstond een raadsman toegevoegd.

  • 2. Het openbaar ministerie dient, indien het de aanhouding noodzakelijk blijft vinden, onverwijld een vordering als bedoeld in artikel 1:26, eerste lid, in bij de rechter.

  • 3. Binnen drie dagen na de aanhouding wordt de veroordeelde geleid voor de rechter-commissaris. Artikel 89 Wetboek van Strafvordering is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 1:26

  • 1. Indien enige krachtens artikel 1:21 opgelegde voorwaarde niet wordt nageleefd kan de rechter, indien hij daartoe termen vindt, na ontvangst van een vordering van het openbaar ministerie en onverminderd artikel 1:24:

    • a.

      gelasten dat de niet ten uitvoer gelegde straf alsnog zal worden ten uitvoer gelegd;

    • b.

      al of niet onder instandhouding of wijziging van de voorwaarden gelasten dat een gedeelte van de niet ten uitvoer gelegde straf alsnog zal worden ten uitvoer gelegd.

    • c.

      indien de veroordeelde zijn vrijheid is benomen uit hoofde van artikel 1:25, de veroordeelde in vrijheid stellen.

  • 2. In plaats van een last tot tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf te geven kan de rechter een taakstraf als bedoeld in artikel 1:11, eerste lid, onderdeel a, ten 3°, gelasten. De artikelen 1:45 tot en met 1:53 zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 3. Tot behandeling van de vordering is bevoegd de rechter die de straf heeft opgelegd. Indien de veroordeelde wordt vervolgd wegens een strafbaar feit, begaan voor het einde van de proeftijd, is de rechter in eerste aanleg tot behandeling van de vordering bevoegd. De vordering wordt in dat geval ingediend door het openbaar ministerie en kan slechts bij gelegenheid van een veroordeling ter zake worden toegewezen.

  • 4. Het openbaar ministerie is in zijn vordering niet ontvankelijk wanneer zij later wordt ingediend dan zes maanden na het verstrijken van de proeftijd.

  • 5. Bij toepassing van het eerste of tweede lid, beveelt de rechter dat de vrijheidsbeneming ondergaan uit hoofde van artikel 1:25 geheel in mindering zal worden gebracht bij de tenuitvoerlegging van de straf. Indien hij dit bevel geeft ter zake van een taakstraf, bepaalt hij in zijn uitspraak volgens welke maatstaf de aftrek zal geschieden.

Artikel 1:27

  • 1. In de gevallen in de artikelen 1:23, tweede lid, 1:24, en 1:26 bedoeld dagvaardt het openbaar ministerie de veroordeelde met een met redenen omklede vordering. Is door de veroordeelde een verzoek tot toepassing van artikel 1:23, tweede lid, of van artikel 1:24 tot de rechter gericht, dan dagvaardt het openbaar ministerie de veroordeelde ten spoedigste nadat het verzoekschrift door de griffier in zijn handen is gesteld met een met redenen omklede conclusie.

  • 2. In het geval, bedoeld in artikel 1:26, derde lid, tweede volzin, geschiedt de dagvaarding bij voorkeur gelijktijdig met de behandeling van het feit waarvoor de veroordeelde wordt vervolgd.

  • 3. Het openbaar ministerie doet degene die met het verlenen van hulp en steun was belast tot bijwoning van het onderzoek oproepen.

  • 4. Zowel het openbaar ministerie als de veroordeelde is bevoegd getuigen en deskundigen te doen dagvaarden of schriftelijk te doen oproepen om bij het onderzoek aanwezig te zijn. De artikelen 287 en 289 van het Wetboek van Strafvordering zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 5. De veroordeelde en degene die met het verlenen van hulp en steun is belast kunnen vóór de aanvang van het onderzoek van de stukken kennis nemen. Hetzelfde geldt ten aanzien van de raadsman van de veroordeelde. Artikel 20, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 1:28

  • 1. Het onderzoek vindt plaats ter openbare zitting.

  • 2. Het openbaar ministerie is bij het onderzoek tegenwoordig en wordt ter zake gehoord.

  • 3. De veroordeelde en degene die met het verlenen van hulp en steun is belast kunnen bij het onderzoek tegenwoordig zijn en worden alsdan gehoord. De veroordeelde kan zich door een raadsman doen bijstaan.

  • 4. In gevallen waarin de behandeling van de zaak niet gelijktijdig geschiedt met de behandeling van een feit waarvoor de veroordeelde wordt vervolgd, vindt de behandeling zo veel mogelijk plaats overeenkomstig het Vijfde Boek, Titel IV van het Wetboek van Strafvordering met uitzondering van die artikelen, die betrekking hebben op een getuige wiens identiteit niet of slechts ten dele blijkt.

  • 5. Gedurende het onderzoek kan het openbaar ministerie zijn ingediende vordering of conclusie en de veroordeelde zijn verzoek wijzigen.

Artikel 1:29

  • 1. Rechterlijke beslissingen over de vorderingen van het openbaar ministerie of de verzoeken van de veroordeelde zijn met redenen omkleed en worden in het openbaar uitgesproken. Zij zijn, voor zover zij geen deel uitmaken van uitspraken ter zake van andere strafbare feiten, niet aan enig rechtsmiddel onderworpen.

  • 2. De inhoud van de in het eerste lid bedoelde beslissingen wordt onverwijld vanwege het openbaar ministerie schriftelijk medegedeeld aan de veroordeelde en aan degene die met het verlenen van hulp en steun is belast, zomede aan degene die bij de beslissing daarvan wordt ontheven. Indien de beslissing een wijziging van de bijzondere voorwaarden bevat of daarbij alsnog bijzondere voorwaarden zijn gesteld, wordt de mededeling aan de veroordeelde in persoon betekend.

§ 3 Voorwaardelijke invrijheidstelling

Artikel 1:30

  • 1. De veroordeelde tot levenslange gevangenisstraf wordt nadat de vrijheidsbeneming ten minste vijfentwintig jaren heeft geduurd voorwaardelijk in vrijheid gesteld indien naar het oordeel van het Hof verdere onvoorwaardelijke tenuitvoerlegging geen redelijk doel meer dient.

  • 2. Het Hof neemt daarbij ten minste in zijn beschouwing de positie van het eventuele slachtoffer of directe nabestaanden en het gevaar dat de veroordeelde alsnog zal recidiveren. In het geval dat het Hof niet tot invrijheidstelling overgaat, beoordeelt het de situatie opnieuw na vijf jaren en zo nodig telkens na vijf jaren.

  • 3. Het openbaar ministerie dagvaardt de veroordeelde uiterlijk zes maanden voor verloop van de betrokken periode.

  • 4. De artikelen 1:26, eerste lid, 1:27, derde tot en met vijfde lid, 1:28 en 1:29 zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 5. Met betrekking tot de voorwaarden en de proeftijd zijn voorts de artikelen 1:32, eerste tot en met vierde lid, 1:33 en 1:34 van overeenkomstige toepassing.

  • 6. Tegen de beslissing van het Hof staat geen rechtsmiddel open.

Artikel 1:31

  • 1. De veroordeelde tot vrijheidsstraf waarvan het onvoorwaardelijk ten uitvoer te leggen gedeelte ten hoogste een jaar bedraagt, kan voorwaardelijk in vrijheid worden gesteld wanneer de vrijheidsbeneming ten minste zes maanden heeft geduurd en van het alsdan nog ten uitvoer te leggen gedeelte van de straf een derde gedeelte is ondergaan.

  • 2. De veroordeelde tot tijdelijke vrijheidsstraf waarvan het onvoorwaardelijk ten uitvoer te leggen gedeelte meer dan een jaar bedraagt, kan voorwaardelijk in vrijheid worden gesteld wanneer hij twee derde gedeelte daarvan heeft ondergaan.

  • 3. Voor de toepassing van het eerste en tweede lid wordt de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van de uitspraak in verzekering, in voorlopige hechtenis of in detentie in het buitenland ingevolge een Sint Maartens verzoek om uitlevering is doorgebracht onder de termijn begrepen, tenzij die tijd, met toepassing van artikel 102, eerste lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering, reeds in mindering is gebracht op een andere straf die de veroordeelde heeft ondergaan.

  • 4. Indien de veroordeelde meer dan één vrijheidsstraf geheel of gedeeltelijk heeft te ondergaan, worden deze indien mogelijk aaneensluitend ten uitvoer gelegd. In dat geval worden de ten uitvoer te leggen gedeelten gezamenlijk, met uitzondering van vervangende hechtenis, als één vrijheidsstraf aangemerkt, waarop dit artikel en de artikelen 1:32 tot en met 1:39 van toepassing zijn.

  • 5. De artikelen 625 en 626 van het Wetboek van Strafvordering zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 1:32

  • 1.

    De voorwaardelijke invrijheidstelling geschiedt onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.

  • 2.

    De Minister van Justitie kan aan de voorwaardelijke invrijheidstelling bijzondere voorwaarden betreffende het gedrag van de veroordeelde verbinden met inachtneming van een daartoe strekkend advies van het Centraal College voor de Reclassering.

  • 3.

    De bijzondere voorwaarden, waaraan de veroordeelde gedurende de proeftijd, of een te bepalen gedeelte daarvan, dan wel binnen een te bepalen termijn, ten hoogste gelijk aan de proeftijd, heeft te voldoen, kunnen inhouden:

    • a.

      een verbod contact te leggen of te laten leggen met bepaalde personen of instellingen;

    • b.

      een verbod zich op of in de directe omgeving van een bepaalde locatie te bevinden;

    • c.

      een verplichting op bepaalde tijdstippen of gedurende een bepaalde periode op een bepaalde locatie aanwezig te zijn;

    • d.

      een verplichting zich op bepaalde tijdstippen te melden bij een bepaalde instantie;

    • e.

      een verbod op het gebruik van verdovende middelen of alcohol en de verplichting ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan bloedonderzoek of urineonderzoek;

    • f.

      opneming van de veroordeelde in een inrichting ter verpleging;

    • g.

      een verplichting zich onder behandeling te stellen van een deskundige of zorginstelling;

    • h.

      het verblijven in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang;

    • i.

      het deelnemen aan een of meer cursussen betreffende gedragsinterventie;

    • j.

      andere voorwaarden, het gedrag van de veroordeelde betreffende.

      Aan een bijzondere voorwaarde kan elektronisch toezicht en/of een zekerheidstelling worden verbonden.

  • 4.

    De Minister van Justitie kan de gestelde bijzondere voorwaarden niet dan na daartoe strekkend advies van het Centraal College voor de Reclassering aanvullen, wijzigen of opheffen.

  • 5.

    De bijzondere voorwaarden mogen de vrijheid van de veroordeelde zijn godsdienst of levensovertuiging te belijden en de staatkundige vrijheid niet beperken.

  • 6.

    De Minister van Justitie kan zijn bevoegdheid uitsluitend mandateren aan het openbaar ministerie of het Centraal College voor de Reclassering.

  • 7.

    Bij landbesluit, houdende algemene maatregelen, kunnen nadere regels worden gesteld ten aanzien van de procedure die leidt tot de in dit artikel bedoelde beslissingen.

Artikel 1:33

  • 1. Het openbaar ministerie is belast met het toezicht op de naleving van de voorwaarden.

  • 2. De Minister van Justitie kan aan een in het landsbesluit, bedoeld in artikel 1:18, aangewezen reclasseringsinstelling dan wel aan een bijzondere reclasseringsambtenaar opdracht geven de veroordeelde begeleiding te bieden bij en toezicht te houden op de naleving van de bijzondere voorwaarden. Indien een voorwaarde niet wordt nageleefd, maakt de reclasseringsinstelling of reclasseringsambtenaar daarvan melding aan het openbaar ministerie en aan het Centraal College voor de Reclassering.

Artikel 1:34

  • 1. De proeftijd gaat in op de dag van de invrijheidstelling.

  • 2. De proeftijd van de algemene voorwaarde is gelijk aan de periode waarover voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend, maar bedraagt ten minste een jaar.

  • 3. De proeftijd van een bijzondere voorwaarde wordt door de Minister van Justitie vastgesteld, maar is ten hoogste gelijk aan de periode waarover voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend.

  • 4. De proeftijd loopt niet gedurende de tijd dat de veroordeelde rechtens zijn vrijheid is ontnomen.

  • 5. De proeftijd van een veroordeelde die voorwaardelijk in vrijheid is gesteld loopt wel indien ten aanzien van de veroordeelde tevens een proeftijd ingevolge artikel 1:20 is opgelegd en van kracht is.

Artikel 1:35

  • 1. In afwijking van artikel 1:31, eerste en tweede lid, kan de Minister van Justitie niet dan na daartoe strekkend advies van het Centraal College voor de Reclassering bepalen dat de voorwaardelijke invrijheidstelling wordt uitgesteld of achterwege gelaten indien:

    • a.

      de veroordeelde op grond van de gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens is opgenomen in een inrichting voor ter beschikking gestelden en zijn opname voortzetting behoeft;

    • b.

      de veroordeelde onherroepelijk is veroordeeld terzake van een misdrijf waarvoor ingevolge artikel 100, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering voorlopige hechtenis is toegelaten en dat is begaan na de aanvang van de tenuitvoerlegging van zijn straf;

    • c.

      is gebleken dat de veroordeelde zich anderszins na de aanvang van de tenuitvoerlegging van zijn straf zeer ernstig heeft misdragen;

    • d.

      de veroordeelde na de aanvang van de tenuitvoerlegging van zijn straf zich hieraan onttrekt of heeft onttrokken of hiertoe een poging als bedoeld in artikel 1:119 heeft gedaan;

    • e.

      door het stellen van voorwaarden de veiligheid van anderen of de algemene veiligheid van personen niet kan worden gewaarborgd dan wel indien de veroordeelde zich niet bereid verklaart de voorwaarden na te leven;

    • f.

      de vrijheidsstraf die ten uitvoer wordt gelegd, voortvloeit uit een onherroepelijke veroordeling door een buitenlandse rechter en de tenuitvoerlegging overeenkomstig het toepasselijke verdrag is overgenomen, voor zover de mogelijkheid van uitstel of achterwege blijven van voorwaardelijke invrijheidstelling de instemming van de buitenlandse autoriteit met de overbrenging heeft bevorderd.

  • 2. De voorwaardelijke invrijheidstelling kan telkens opnieuw met een bepaalde termijn worden uitgesteld dan wel, nadat zij is uitgesteld, achterwege blijven. Het eerste lid is van toepassing.

  • 3. Voorwaardelijke invrijheidstelling kan tevens worden uitgesteld of achterwege blijven, indien feiten of omstandigheden als genoemd in het eerste lid, onderdelen b, c of d, zich hebben voorgedaan gedurende de periode die ingevolge artikel 1:62, eerste lid, op de gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.

  • 4. Artikel 1:32, zesde en zevende lid, zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 1:36

  • 1. Voorwaardelijke invrijheidstelling kan door de Minister van Justitie niet dan na daartoe strekkend advies van het Centraal College voor de Reclassering worden herroepen, indien:

    • a.

      er ernstige redenen bestaan voor het vermoeden dat de veroordeelde de algemene voorwaarde niet heeft nageleefd;

    • b.

      de veroordeelde de gestelde bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.

  • 2. De voorwaardelijke invrijheidstelling kan geheel of gedeeltelijk worden herroepen.

  • 3. Indien de Minister van Justitie gebruik maakt van de bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid, kan de officier van justitie de veroordeelde doen aanhouden. Aan hem wordt terstond een raadsman toegevoegd. Binnen drie dagen na die aanhouding wordt de veroordeelde geleid voor de rechter-commissaris. Artikel 89 Wetboek van Strafvordering is van overeenkomstige toepassing.

  • 4. Artikel 1:32, zesde en zevende lid, zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 1:37

  • 1. In afwijking van artikel 1:31, eerste en tweede lid, kan de Minister van Justitie bepalen dat de voorwaardelijke invrijheidstelling op een eerder tijdstip plaatsvindt in verband met een tekort aan plaatsen voor de tenuitvoerlegging van vrijheidsstraffen of vrijheidsbenemende maatregelen in penitentiaire inrichtingen voor diegene, die gelet op zijn totale straftijd, verhoudingsgewijs de datum van zijn wettelijke invrijheidstelling het dichtst is genaderd. Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, kan een maximum worden vastgesteld voor een dergelijke korting.

  • 2. Artikel 1:32, zesde en zevende lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 1:38

  • 1. De beslissing tot invrijheidstelling, met daarin vermeld de duur van de proeftijd alsmede de algemene en bijzondere voorwaarden, wordt voor de invrijheidstelling aan de veroordeelde in persoon betekend. Indien geen beslissing is betekend op de dag dat de veroordeelde op grond van artikel 1:31 in samenhang met artikel 1:37 in vrijheid had moeten worden gesteld, wordt de voorwaardelijke invrijheidstelling geacht te zijn geweigerd.

  • 2. De overige beslissingen, bedoeld in de artikelen 1:32, 1:35 en 1:36, worden zo spoedig mogelijk aan de veroordeelde in persoon betekend.

Artikel 1:39

  • 1. De veroordeelde kan tegen de beslissingen, bedoeld in de artikelen 1:32, 1:35, 1:36 en 1:37 - dit laatste voor zover de invrijheidstelling achterwege zal blijven of is gebleven - binnen veertien dagen nadat hij daarvan kennis heeft gekregen een met redenen omkleed bezwaarschrift indienen bij de rechter die de vrijheidsstraf heeft opgelegd.

  • 2. Hangende de beslissing van het gerecht op het bezwaarschrift wordt de van zijn vrijheid beroofde veroordeelde niet in vrijheid gesteld.

  • 3. Aan de in het tweede lid bedoelde veroordeelde wordt ter gelegenheid van het indienen van een bezwaarschrift en voor de behandeling daarvan een raadsman toegevoegd.

Artikel 1:40

  • 1. Na ontvangst van het bezwaarschrift, bedoeld in artikel 1:39, dagvaardt het openbaar ministerie de veroordeelde zo spoedig mogelijk nadat het bezwaarschrift door de griffier in zijn handen is gesteld.

  • 2. De artikelen 1:27, derde tot en met vijfde lid, 1:28 en 1:29 zijn van overeenkomstige toepassing. De minister van Justitie of zijn vertegenwoordiger dient te worden opgeroepen en gehoord.

§ 4 Hechtenis

Artikel 1:41

  • 1. De duur van de hechtenis is ten minste een dag en ten hoogste een jaar.

  • 2. Zij kan voor ten hoogste een jaar en vier maanden worden opgelegd in de gevallen waarin wegens strafverhoging ter zake van samenloop, herhaling van misdrijf of het bepaalde bij artikel 1:116, de tijd van een jaar wordt overschreden.

  • 3. Zij kan in geen geval de tijd van een jaar en vier maanden te boven gaan.

Artikel 1:42

Artikel 1:17 is op de tot hechtenis of vervangende hechtenis veroordeelde van overeenkomstige toepassing.

§ 5 Duur

Artikel 1:43

De duur van de tijdelijke gevangenisstraf en de hechtenis wordt in de rechterlijke uitspraak aangewezen in dagen, weken, maanden en jaren, niet in gedeelten daarvan.

§ 6 Buitenlandse executie

Artikel 1:44

  • 1. Het openbaar ministerie kan in uitzonderlijke omstandigheden bepalen dat een vrijheidsstraf buiten Sint Maarten ten uitvoer wordt gelegd.

  • 2. Artikel 1:39 is van toepassing, met dien verstande dat hangende de beslissing de veroordeelde niet naar het buitenland wordt overgebracht. Artikel 1:40 is eveneens van toepassing, met dien verstande dat het onderzoek in raadkamer kan plaatsvinden en de beslissing in raadkamer kan worden gegeven.

§ 7 Taakstraf

Artikel 1:45

  • 1. Het vonnis vermeldt of de taakstraf bestaat uit een werkstraf, een leerstraf of een combinatie van beide, alsmede het aantal uren dat de straf zal duren. Het vonnis kan, voor zover een werkstraf wordt opgelegd, tevens de aard van de te verrichten werkzaamheden vermelden. Indien een leerstraf wordt opgelegd vermeldt het vonnis de aard van het te volgen leerproject.

  • 2. Het aantal uren dat de taakstraf duurt bedraagt ten hoogste vierhonderdentachtig, waarvan niet meer dan tweehonderdenveertig uren werkstraf.

  • 3. De termijn binnen welke de taakstraf moet worden voltooid bedraagt een jaar na het onherroepelijk worden van het vonnis. Het openbaar ministerie kan ambtshalve of op verzoek van de veroordeelde deze termijn eenmaal met een jaar verlengen. Het zendt hiervan zo spoedig mogelijk een kennisgeving aan de veroordeelde.

  • 4. De termijn binnen welke de taakstraf moet worden verricht, wordt verlengd met de tijd dat de veroordeelde rechtens zijn vrijheid is ontnomen alsmede met de tijd dat hij ongeoorloofd afwezig is.

Artikel 1:46

  • 1. In het vonnis waarbij taakstraf wordt opgelegd, beveelt de rechter, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast.

  • 2. De duur van de vervangende hechtenis wordt in gehele dagen, weken of maanden vastgesteld.

  • 3. De vervangende hechtenis beloopt ten minste een dag en ten hoogste acht maanden. Voor elke twee uren van de taakstraf wordt niet meer dan een dag opgelegd.

  • 4. Wanneer een gedeelte van de te verrichten taakstraf is voldaan, wordt de duur van de vervangende hechtenis naar evenredigheid verminderd. Heeft deze vermindering tot gevolg dat voor een gedeelte van een dag vervangende hechtenis zou moeten worden ondergaan, dan vindt afronding naar boven plaats tot het naaste aantal gehele dagen.

Artikel 1:47

  • 1. Het openbaar ministerie is belast met het toezicht op de uitvoering van de taakstraf.

  • 2. Zowel de rechter als het openbaar ministerie kunnen aan een in het landsbesluit, bedoeld in artikel 1:18, aangewezen reclasseringsinstelling dan wel aan een bijzondere reclasseringsambtenaar opdracht geven de veroordeelde begeleiding te bieden bij en toezicht te houden op de wijze waarop de taakstraf wordt verricht. Indien een taakstraf niet naar behoren is verricht maakt de reclasseringsinstelling daarvan terstond melding aan het openbaar ministerie.

Artikel 1:48

  • 1. Het openbaar ministerie kan de opgelegde straf wijzigen voor wat betreft de aard van de te verrichten werkzaamheden of het te volgen leerproject, bedoeld in artikel 1:45, eerste lid, tweede volzin, indien het van oordeel is dat de veroordeelde de taakstraf niet geheel overeenkomstig de opgelegde straf kan of heeft kunnen verrichten. Het openbaar ministerie benadert daarbij zo veel mogelijk de opgelegde straf. Het openbaar ministerie geeft hiervan kennis aan de veroordeelde.

  • 2. Het openbaar ministerie doet deze kennisgeving zo spoedig mogelijk aan de veroordeelde betekenen. De kennisgeving behelst het aantal uren taakstraf dat naar het oordeel van het openbaar ministerie is verricht, alsmede de straf zoals deze voor het overige nader is vastgesteld.

  • 3. Tegen de kennisgeving, bedoeld in het tweede lid, kan de veroordeelde binnen veertien dagen na de betekening daarvan een bezwaarschrift indienen bij de rechter die de straf heeft opgelegd. De rechter kan de beslissing van het openbaar ministerie wijzigen. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 1:49

  • 1. Indien de tot een taakstraf veroordeelde niet aanvangt met de taakstraf of het openbaar ministerie van oordeel is dat de veroordeelde de opgelegde taakstraf niet naar behoren verricht of heeft verricht, kan het openbaar ministerie de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis bevelen. Het openbaar ministerie geeft hiervan kennis aan de veroordeelde.

  • 2. Het openbaar ministerie doet deze kennisgeving zo spoedig mogelijk aan de veroordeelde betekenen. De kennisgeving behelst het aantal uren taakstraf dat naar het oordeel van het openbaar ministerie is verricht, alsmede het aantal dagen vervangende hechtenis.

  • 3. Tegen de kennisgeving, bedoeld in het tweede lid, kan de veroordeelde binnen veertien dagen na de betekening daarvan een bezwaarschrift indienen bij de rechter die de straf heeft opgelegd. De rechter kan de beslissing van het openbaar ministerie wijzigen.

  • 4. Op de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis is artikel 1:31 niet van toepassing.

Artikel 1:50

  • 1. Na ontvangst van het bezwaarschrift, bedoeld in artikel 1:48, derde lid, en artikel 1:49, derde lid, dagvaardt het openbaar ministerie de veroordeelde ten spoedigste nadat het bezwaarschrift door de griffier in zijn handen is gesteld.

  • 2. De artikelen 1:27, derde tot en met vijfde lid, 1:28 en 1:29 zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 1:51

Het openbaar ministerie kan een beslissing als bedoeld in artikel 1:48, eerste lid, of artikel 1:49, eerste lid, slechts nemen gedurende de termijn, genoemd in artikel 1:45, derde lid, of binnen drie maanden na afloop van deze termijn.

Artikel 1:52

Indien naar het oordeel van het openbaar ministerie de opgelegde taak naar behoren is verricht, stelt het zo spoedig mogelijk de veroordeelde hiervan in kennis.

Artikel 1:53

Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, worden nadere regels gesteld over de inhoud van de taakstraf, de tenuitvoerlegging van de taakstraf en de rechten en plichten van de tot een taakstraf Veroordeelde.

§ 8 Geldboete

Artikel 1:54

  • 1. Hij die tot een geldboete is veroordeeld betaalt het bij de rechterlijke uitspraak vastgestelde bedrag aan het Land binnen de termijn te stellen door het openbaar ministerie dat met de tenuitvoerlegging van het vonnis of arrest is belast.

  • 2. Het bedrag van de geldboete is ten minste NAF. 5,-.

  • 3. De geldboete die voor een strafbaar feit ten hoogste kan worden opgelegd, is gelijk aan het bedrag van de categorie die voor dat feit is bepaald.

  • 4. Er zijn zes categorieën: de eerste categorie, NAF. 500,-; de tweede categorie, NAF. 5.000,-; de derde categorie, NAF. 10.000,-; de vierde categorie, NAF. 25.000,-; de vijfde categorie, NAF. 100.000,-; de zesde categorie, NAF. 1.000.000,-.

  • 5. Voor een overtreding, onderscheidenlijk een misdrijf, waarop geen geldboete is gesteld, kan de rechter een geldboete opleggen tot ten hoogste het bedrag van de eerste, onderscheidenlijk de derde categorie.

  • 6. Voor een overtreding, onderscheidenlijk een misdrijf, waarop een geldboete is gesteld, maar waarvoor geen boetecategorie is bepaald, kan de rechter een geldboete opleggen tot ten hoogste het bedrag van de categorie, die voorziet in het naast hogere geldbedrag indien dit bedrag hoger is dan het bedrag van de op het betrokken strafbare feit gestelde geldboete.

  • 7. Bij veroordeling van een rechtspersoon kan, indien de voor het feit bepaalde boetecategorie geen passende bestraffing toelaat, een geldboete worden opgelegd tot ten hoogste het bedrag van de naast hogere categorie.

  • 8. Het zevende lid is van overeenkomstige toepassing bij veroordeling van een openbare vennootschap, stille vennootschap, rederij of doelvermogen.

  • 9. Bij veroordeling wegens een schuldmisdrijf kan, indien de voor het feit bepaalde boetecategorie geen passende bestraffing toelaat, een geldboete worden opgelegd tot ten hoogste het bedrag van de naast hogere categorie.

Artikel 1:55

Bij de vaststelling van het bedrag van de geldboete houdt de rechter, onverminderd het bepaalde in artikel 1:14, rekening met de draagkracht van de verdachte, in de mate waarin hij dat nodig acht met het oog op een passende bestraffing van de verdachte, zonder dat deze in zijn inkomen en vermogen onevenredig wordt getroffen.

Artikel 1:56

  • 1. Indien bij het vonnis een of meer geldboeten zijn opgelegd tot een bedrag van ten minste NAF. 250,- is de rechter bevoegd bij de uitspraak te bepalen, dat de veroordeelde het bedrag in gedeelten mag voldoen. Elk van die gedeelten wordt daarbij op ten minste NAF. 50,- bepaald.

  • 2. In geval van toepassing van het eerste lid stelt de rechter bij de uitspraak tevens termijnen vast voor de betaling van het tweede en, indien de geldboete in meer gedeelten mag worden voldaan, de volgende gedeelten.

  • 3. Deze termijnen worden op ten minste één en ten hoogste drie maanden gesteld. Zij mogen tezamen een tijdvak van twee jaren niet overschrijden.

Artikel 1:57

  • 1. Indien een ingevolge een onherroepelijke veroordeling tot geldboete te betalen bedrag binnen de daarvoor gestelde termijn niet in zijn geheel is voldaan, wordt de veroordeelde door het openbaar ministerie schriftelijk tot betaling aangemaand. Het bedrag wordt dan van rechtswege verhoogd met NAF. 25,-. Het openbaar ministerie wijst de veroordeelde op het bepaalde in het tweede lid.

  • 2. Is het overeenkomstig het eerste lid verhoogde bedrag na verloop van de bij de aanmaning gestelde termijn geheel of ten dele onbetaald gebleven, dan wordt het bedrag, dan wel het nog verschuldigde gedeelte daarvan, van rechtswege verder verhoogd met een vijfde, doch ten minste met NAF. 50,-.

  • 3. Een geldboete die krachtens een rechterlijke beslissing overeenkomstig artikel 1:56 in gedeelten mag worden voldaan, of ten aanzien waarvan het openbaar ministerie betaling in termijnen heeft toegestaan, is in haar geheel onmiddellijk verschuldigd, zodra een verhoging krachtens het eerste lid is ingetreden.

  • 4. In gevallen waarin het openbaar ministerie, nadat de veroordeelde reeds in verzuim was, alsnog uitstel van betaling heeft verleend, dan wel afbetaling heeft toegestaan, vinden het eerste tot en met derde lid geen toepassing, zolang de veroordeelde zijn verplichtingen volgens de getroffen nadere regeling nakomt.

  • 5. Betalingen door de veroordeelde gedaan, strekken in de eerste plaats tot voldoening van de krachtens het eerste en tweede lid ingetreden verhogingen.

Artikel 1:58

  • 1. Bij de uitspraak waarbij een geldboete wordt opgelegd, beveelt de rechter voor het geval dat noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast. Indien de veroordeelde een rechtspersoon is, blijft dit bevel achterwege. Artikel 1:127, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.

  • 2. De duur van de vervangende hechtenis wordt in gehele dagen, weken of maanden vastgesteld.

  • 3. De vervangende hechtenis beloopt ten minste een dag en ten hoogste een jaar. Voor elke volle NAF. 50,- van de geldboete wordt niet meer dan een dag opgelegd.

  • 4. Wanneer een gedeelte van het verschuldigde bedrag is voldaan, vermindert de duur van de vervangende hechtenis naar evenredigheid. Heeft deze vermindering tot gevolg dat voor een gedeelte van een dag vervangende hechtenis zou moeten worden ondergaan, dan vindt afronding naar boven plaats tot het naaste aantal gehele dagen.

  • 5. Het vierde lid is ook van toepassing in gevallen waarin de betaling geschiedt nadat reeds een deel van de vervangende hechtenis ten uitvoer is gelegd.

Artikel 1:59

  • 1. Bij de uitspraak waarbij een natuurlijk persoon de verplichting is opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan het Land ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, beveelt de rechter voor het geval dat noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast, met dien verstande dat vervangende hechtenis op grond van dit artikel op te leggen op ten hoogste drie jaren kan worden bepaald.

  • 2. De duur van deze vervangende hechtenis wordt niet verminderd door het voldoen van slechts een gedeelte van het verschuldigde bedrag.

Artikel 1:60

Op de tenuitvoerlegging van vervangende hechtenis is artikel 1:31 niet van toepassing.

§ 9 Ingang en executie vrijheidsstraf

Artikel 1:61

  • 1. De gevangenisstraf, ten aanzien van veroordeelden die zich in voorlopige hechtenis bevinden ter zake van het feit waarvoor zij veroordeeld zijn, gaat in op de dag waarop de rechterlijke uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan.

  • 2. De gevangenisstraf en de hechtenis, ten aanzien van andere veroordeelden, gaan in op de dag van de tenuitvoerlegging van de rechterlijke uitspraak.

  • 3. Wordt bij een vonnis zowel gevangenisstraf als hechtenis opgelegd, dan worden deze straffen aansluitend na elkaar geëxecuteerd.

§ 10 Aftrek voorlopige hechtenis

Artikel 1:62

  • 1. Bij het opleggen van tijdelijke gevangenisstraf, hechtenis of taakstraf beveelt de rechter, dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van de uitspraak in verzekering, in voorlopige hechtenis of in detentie in het buitenland ingevolge een verzoek van Sint Maarten om uitlevering is doorgebracht, bij de uitvoering van die straf geheel in mindering zal worden gebracht. Indien hij dit bevel geeft terzake van een taakstraf, bepaalt hij in zijn uitspraak volgens welke maatstaf de aftrek zal geschieden. Het vorenstaande blijft buiten toepassing voor zover die tijd reeds met toepassing van artikel 102, eerste lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering in mindering is gebracht op een andere vrijheidsstraf die de veroordeelde heeft ondergaan.

  • 2. Bij het berekenen van de in mindering te brengen tijd geldt de eerste dag van de verzekering als een volle dag en blijft de dag waarop zij is geëindigd buiten beschouwing.

  • 3. De rechter kan een bevel als bedoeld in het eerste lid, geven bij het opleggen van geldboete. Indien hij dit bevel geeft, bepaalt hij in zijn uitspraak volgens welke maatstaf de aftrek zal geschieden.

  • 4. Het eerste tot en met het derde lid zijn ook van toepassing in gevallen waarin, bij gelijktijdige vervolging wegens twee of meer feiten, de veroordeling wordt uitgesproken ter zake van een ander feit dan dat waarvoor de verzekering of de voorlopige hechtenis is bevolen.

Artikel 1:63

De tijd die door de tot gevangenisstraf of hechtenis veroordeelde in het buitenland in detentie is doorgebracht ingevolge een verzoek van Sint Maarten om uitlevering ten behoeve van de tenuitvoerlegging of verdere tenuitvoerlegging van deze straf, komt daarop in mindering.

§ 11 Ontzetting van rechten

Artikel 1:64

  • 1. De rechten waarvan de schuldige, in de bij wet bepaalde gevallen, bij

    rechterlijke uitspraak kan worden ontzet, zijn:

    • a.

      het bekleden van ambten of bepaalde ambten;

    • b.

      de uitoefening van bepaalde beroepen;

    • c.

      het recht de leden van algemeen vertegenwoordigende organen te verkiezen of tot lid van deze organen te worden verkozen of beide;

    • d.

      het recht om enig land of openbaar lichaam van het Koninkrijk, waar de schuldige zijn woonplaats heeft, uit te reizen, dan wel het recht tot het inreizen in enig land of openbaar lichaam van het Koninkrijk;

    • e.

      het recht zich vrijelijk in alle delen van Sint Maarten te bevinden.

  • 2. Onverminderd bijzondere bepalingen kan bij veroordeling wegens

    een terroristisch misdrijf de ontzetting van de in het eerste lid vermelde rechten worden uitgesproken.

  • 3. Ontzetting van leden van de rechterlijke macht die, hetzij voor hun

    leven, hetzij voor een bepaalde tijd zijn aangesteld, of van andere voor

    hun leven aangestelde ambtenaren, geschiedt, ten opzichte van het ambt waartoe zij aldus zijn aangesteld, alleen in de gevallen en op de wijze bij de wet bepaald.

  • 4. Ontzetting van het recht, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, kan

    alleen worden uitgesproken bij veroordeling tot gevangenisstraf van ten

    minste een jaar.

  • 5. De rechter kan bij zijn uitspraak bevelen dat de ontzetting als genoemd in het eerste lid, onderdelen d of e dadelijk uitvoerbaar is indien er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit pleegt. Dit bevel kan door het Hof, ambtshalve, of op verzoek van de veroordeelde of op vordering van het openbaar ministerie, worden opgeheven. De artikelen 1:27 tot en met 1:29 zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 6. De rechter, die de ontzetting heeft uitgesproken, kan, gedurende de

    duur daarvan, de in het eerste lid, onderdelen d of e, opgelegde straf op

    verzoek van de veroordeelde wijzigen. De artikelen 1:27 tot en met 1:29 zijn van overeenkomstige toepassing. In spoedeisende gevallen kan het openbaar ministerie hangende de rechterlijke beslissing, de executie van de ontzetting opschorten.

Artikel 1:65

Ontzetting van het recht om ambten of bepaalde ambten te bekleden kan, behalve in de gevallen in het Tweede Boek omschreven, worden uitgesproken bij veroordeling wegens enig ambtsmisdrijf of wegens enig misdrijf waardoor de schuldige een bijzondere ambtsplicht schond of waarbij hij gebruik maakte van macht, gelegenheid of middel hem door zijn ambt geschonken.

Artikel 1:66

  • 1. Wanneer ontzetting van rechten wordt uitgesproken, bepaalt de rechter de duur als volgt:

    • a.

      bij veroordeling tot levenslange gevangenisstraf, voor het leven;

    • b.

      bij veroordeling tot tijdelijke gevangenisstraf of tot hechtenis, voor een tijd die de duur van de hoofdstraf ten minste twee en ten hoogste vijf jaren te boven gaat;

    • c.

      bij veroordeling tot geldboete, voor een tijd van ten minste twee en ten hoogste vijf jaren;

    • d.

      bij afzonderlijke oplegging, voor een tijd van ten minste twee en ten hoogste vijf jaren.

  • 2. De ontzetting van een van de in artikel 1:64, eerste lid, vermelde rechten gaat in op de dag dat de veroordeling daartoe door of vanwege het openbaar ministerie aan de veroordeelde in persoon is betekend en onherroepelijk is geworden.

§ 12 Verbeurdverklaring

Artikel 1:67

  • 1. Verbeurdverklaring kan worden uitgesproken bij veroordeling wegens enig strafbaar feit.

  • 2. Artikel 1:55 is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 1:68

  • 1. Vatbaar voor verbeurdverklaring zijn aan de veroordeelde toebehorende voorwerpen:

    • a.

      die geheel of grotendeels door middel van of uit de baten van het strafbare feit zijn verkregen;

    • b.

      met betrekking tot welke het feit is begaan;

    • c.

      met behulp van welke het feit is begaan of voorbereid;

    • d.

      met behulp van welke de opsporing van het misdrijf is belemmerd;

    • e.

      die tot het begaan van het misdrijf zijn vervaardigd of bestemd, alsmede

    • f.

      zakelijke rechten op of persoonlijke rechten ten aanzien van de in onderdeel a tot en met e bedoelde voorwerpen.

  • 2. Onder aan de veroordeelde toebehorende voorwerpen, bedoeld in het eerste lid, worden tevens verstaan voorwerpen die hij geheel of ten dele ten eigen bate kan aanwenden.

  • 3. Voorwerpen als bedoeld in het eerste lid, onderdelen a tot en met e, die niet aan de veroordeelde toebehoren kunnen alleen verbeurd worden verklaard indien:

    • a.

      degene aan wie zij toebehoren bekend was met hun verkrijging door middel van het strafbare feit of met het gebruik of de bestemming in verband daarmee, dan wel die verkrijging, dat gebruik of die bestemming redelijkerwijs had kunnen vermoeden, of

    • b.

      niet is kunnen worden vastgesteld aan wie zij toebehoren.

  • 4. Rechten als bedoeld in het eerste lid, onderdeel f, die niet aan de veroordeelde toebehoren kunnen alleen verbeurd worden verklaard indien degene aan wie zij toebehoren bekend was met de verkrijging van de voorwerpen waarop of ten aanzien waarvan deze rechten bestaan, door middel van het strafbare feit of met het gebruik of de bestemming in verband daarmee, dan wel die verkrijging, dat gebruik of die bestemming redelijkerwijs had kunnen vermoeden.

  • 5. Onder voorwerpen worden verstaan alle zaken en alle vermogensrechten.

Artikel 1:69

In de verbeurdverklaring van een voorwerp is begrepen die van de verpakking waarin het zich bevindt, tenzij de rechter het tegendeel bepaalt.

Artikel 1:70

  • 1. Bij de verbeurdverklaring van voorwerpen kan de rechter voor het geval waarin de verbeurd verklaarde voorwerpen meer zouden opbrengen dan een in de uitspraak vastgesteld bedrag, bevelen dat het verschil wordt vergoed.

  • 2. De rechter kent een vergoeding, als bedoeld in het eerste lid, of een geldelijke tegemoetkoming toe wanneer dit nodig is om te voorkomen dat de verdachte, of een ander aan wie de verbeurd verklaarde voorwerpen toebehoren, onevenredig zou worden getroffen.

  • 3. De rechter bepaalt aan wie het bedrag van de vergoeding of tegemoetkoming wordt uitbetaald; zulks laat ieders recht op dit bedrag onverlet.

Artikel 1:71

  • 1. Niet in beslag genomen voorwerpen worden, bij verbeurdverklaring, in de uitspraak op een bepaald geldelijk bedrag geschat.

  • 2. De voorwerpen moeten in dit geval worden uitgeleverd of de geschatte waarde moet worden betaald.

  • 3. De artikelen 1:57 en 1:58 zijn van overeenkomstige toepassing.

§ 13 Kosten en opbrengsten

Artikel1:72

  • 1. De kosten van gevangenisstraf en hechtenis komen ten laste van het Land.

  • 2. Al hetgeen wordt verkregen uit geldboeten en verbeurdverklaringen komt ten bate van het Land.

Titel III Maatregelen

§ 1 Onttrekking aan het verkeer, ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel en schadevergoeding

Artikel 1:73

Alle kosten van tenuitvoerlegging van de in deze paragraaf bedoelde maatregelen,met uitzondering van de kosten van het verhaal, de invorderingskosten daaronder begrepen, komen ten laste, al hetgeen door die tenuitvoerlegging wordt verkregen, komt ten bate van het Land, met uitzondering van hetgeen door de tenuitvoerlegging van de maatregel, genoemd in artikel 1:78, wordt verkregen.

Artikel 1:74

  • 1. Onttrekking aan het verkeer van in beslag genomen voorwerpen kan worden uitgesproken:

    • a.

      bij de rechterlijke uitspraak waarbij iemand wegens een strafbaar feit wordt veroordeeld;

    • b.

      bij de rechterlijke uitspraak waarbij overeenkomstig artikel 1:12 wordt bepaald dat geen straf zal worden opgelegd;

    • c.

      bij de rechterlijke uitspraak waarbij, niettegenstaande vrijspraak of ontslag van alle rechtsvervolging, wordt vastgesteld dat een strafbaar feit is begaan;

    • d.

      bij een afzonderlijke rechterlijke beschikking op vordering van het openbaar ministerie.

  • 2. De artikelen 1:69 en 1:70, tweede en derde lid, alsmede de artikelen 442, 443 en 444, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 3. De maatregel kan tezamen met straffen en met andere maatregelen worden opgelegd.

Artikel 1:75

Vatbaar voor onttrekking aan het verkeer zijn alle voorwerpen:

  • a.

    die geheel of grotendeels door middel van of uit de baten van het feit zijn verkregen;

  • b.

    met betrekking tot welke het feit is begaan;

  • c.

    met behulp van welke het feit is begaan of voorbereid;

  • d.

    met behulp van welke de opsporing van het feit is belemmerd;

  • e.

    die tot het begaan van het feit zijn vervaardigd of bestemd;

een en ander voor zover zij van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.

Artikel 1:76

Vatbaar voor onttrekking aan het verkeer zijn bovendien de aan de dader of verdachte toebehorende voorwerpen van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang, welke bij gelegenheid van het onderzoek naar het door hem begane feit, dan wel het feit waarvan hij wordt verdacht, zijn aangetroffen, doch alleen indien de voorwerpen kunnen dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten, dan wel tot de belemmering van de opsporing daarvan.

Artikel 1:77

  • 1. Op vordering van het openbaar ministerie kan bij een afzonderlijke rechterlijke beslissing aan degene die is veroordeeld wegens een strafbaar feit de verplichting worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan het Land ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.

  • 2. De verplichting kan worden opgelegd aan de in het eerste lid bedoelde persoon die voordeel heeft verkregen door middel van of uit de baten van het daar bedoelde feit of andere strafbare feiten, waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door de veroordeelde zijn begaan.

  • 3. Op vordering van het openbaar ministerie kan bij een afzonderlijke rechterlijke beslissing aan degene die is veroordeeld wegens een misdrijf, waarop naar de wettelijke omschrijving gevangenisstraf van ten hoogste vier of meer jaren is gesteld, of een misdrijf, waardoor op geld waardeerbaar voordeel van enig belang kan worden verkregen, de verplichting worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan het Land ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, indien aannemelijk is dat of dat misdrijf of andere strafbare feiten op enigerlei wijze ertoe hebben geleid dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen. In dat geval kan ook worden vermoed dat:

    • a.

      uitgaven die de veroordeelde heeft gedaan in een periode van zes jaren voorafgaand aan het plegen van dat misdrijf, wederrechtelijk verkregen voordeel belichamen, tenzij aannemelijk is dat deze uitgaven zijn gedaan uit een legale bron van inkomsten, of;

    • b.

      voorwerpen die in een periode van zes jaren voorafgaand aan het misdrijf aan de veroordeelde zijn gaan toebehoren voordeel belichamen als bedoeld in het eerste lid, tenzij aannemelijk is dat aan de verkrijging van die voorwerpen een legale bron van herkomst ten grondslag ligt.

  • 4. De rechter kan ambtshalve, op vordering van het openbaar ministerie of op verzoek van de veroordeelde afwijken van de in het derde lid genoemde periode van zes jaren en een kortere periode in aanmerking nemen.

  • 5. De rechter stelt het bedrag vast waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat. Onder voordeel is de besparing van kosten begrepen. De waarde van voorwerpen die door de rechter tot het wederrechtelijk verkregen voordeel worden gerekend, kan worden geschat op de marktwaarde op het tijdstip van de beslissing of door verwijzing naar de bij openbare verkoop te behalen opbrengst, indien verhaal moet worden genomen. De rechter kan het te betalen bedrag lager vaststellen dan het geschatte voordeel. Op het gemotiveerde verzoek van de verdachte of veroordeelde kan de rechter, indien de huidige en de redelijkerwijs te verwachten toekomstige draagkracht van de verdachte of veroordeelde niet toereikend zullen zijn om het te betalen bedrag te voldoen, bij de vaststelling van het te betalen bedrag daarmee rekening houden. Bij het ontbreken van een zodanig verzoek kan de rechter ambtshalve of op vordering van de officier van justitie deze bevoegdheid toepassen.

  • 6. Onder voorwerpen worden verstaan alle zaken en alle vermogensrechten.

  • 7. Bij het vaststellen van het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel op grond van het eerste en tweede lid ter zake van strafbare feiten die door twee of meer personen zijn gepleegd, kan de rechter bepalen dat deze hoofdelijk dan wel voor een door hem te bepalen deel aansprakelijk zijn voor de gezamenlijke betalingsverplichting.

  • 8. Bij de bepaling van de omvang van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, worden aan benadeelde derden in rechte toegekende vorderingen in mindering gebracht.

  • 9. Bij de oplegging van de maatregel wordt rekening gehouden met uit hoofde van eerdere beslissingen opgelegde verplichtingen tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.

Artikel 1:78

  • 1. Bij een rechterlijke uitspraak waarbij iemand wegens een strafbaar feit wordt veroordeeld of waarbij door de rechter bij de strafoplegging rekening is gehouden met een strafbaar feit, waarvan in de dagvaarding is meegedeeld dat het door de verdachte is erkend en ter kennis van het Gerecht wordt gebracht, kan hem de verplichting worden opgelegd tot betaling aan het Land van een som geld ten behoeve van het slachtoffer. Het openbaar ministerie is belast met de tenuitvoerlegging van deze maatregel en keert het ontvangen bedrag onverwijld uit aan het slachtoffer.

  • 2. De rechter kan de maatregel opleggen voor zover de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.

  • 3. De maatregel kan tezamen met straffen en andere maatregelen worden opgelegd.

  • 4. De artikelen 1:56 en 1:57, eerste tot en met vierde lid, zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de verhoging van het ingevolge de maatregel verschuldigde bedrag vervalt aan het Land.

  • 5. Betalingen door de veroordeelde aan het Land verricht, strekken in de eerste plaats tot voldoening van de maatregel en vervolgens tot voldoening van de krachtens het vierde lid ingetreden verhogingen.

  • 6. Indien de veroordeelde voor een misdrijf niet of niet volledig binnen acht maanden na de dag waarop het vonnis of arrest, waarbij de maatregel bedoeld in het eerste lid is opgelegd, onherroepelijk is geworden, aan zijn verplichting heeft voldaan, keert het Land het resterende bedrag uit aan het slachtoffer dat geen rechtspersoon is. Het maximum bedrag dat het Land uitkeert aan het slachtoffer is NAFL 5000,-. Het Land verhaalt het uitgekeerde bedrag, verhoogd met 15% in verband met de kosten van inning, op de veroordeelde. Bij dit verhaal is artikel 1:57 niet van toepassing.

  • 7. De artikelen 1:58 en 1:168, tweede tot en met zesde lid, zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis of vervangende jeugddetentie de verplichting ingevolge de maatregel tot schadevergoeding ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.

§ 2 Plaatsing in een psychiatrische inrichting en terbeschikkingstelling

Artikel 1:79

Indien de verdachte is veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf, kunnen de maatregelen bedoeld in de artikelen 1:80 en 1:81 niet worden opgelegd.

Artikel 1:80

  • 1. De rechter kan gelasten dat degene aan wie een strafbaar feit wegens de gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens niet kan worden toegerekend, in een psychiatrische inrichting zal worden geplaatst voor een termijn van een jaar, doch alleen indien hij gevaarlijk is voor zichzelf, voor anderen, of voor de algemene veiligheid van personen of goederen.

  • 2. De rechter geeft een last als bedoeld in het eerste lid slechts na een daartoe strekkend, met redenen omkleed, gedagtekend en ondertekend advies van een of meer gedragsdeskundigen, in ieder geval een psychiater, die de betrokkene hebben onderzocht.

  • 3. Indien de betrokkene weigert medewerking te verlenen aan het onderzoek dat ten behoeve van het advies, bedoeld in het tweede lid, moet worden verricht, behoeft een dergelijk advies niet te worden afgewacht.

Artikel 1:81

  • 1. De verdachte bij wie tijdens het begaan van het feit gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond, kan op last van de rechter ter beschikking worden gesteld, indien:

    • a.

      het door hem begane feit een misdrijf is waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van zes jaren of meer is gesteld dan wel behoort tot een van de misdrijven omschreven in de artikelen 2:50, 2:103, onderdeel a, 2:107, eerste lid, onderdeel a, 2:255, eerste en tweede lid, 2:257, 2:273, eerste lid, 2:295 en 2:340, en

    • b.

      de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van die maatregel vereist.

  • 2. Bij toepassing van het eerste lid kan de rechter afzien van het opleggen van straf, ook indien hij bevindt dat het feit wel aan de verdachte kan worden toegerekend.

  • 3. De rechter geeft een last als bedoeld in het eerste lid slechts na een daartoe strekkend, met redenen omkleed, gedagtekend en ondertekend advies van een of meer gedragsdeskundigen, in ieder geval een psychiater, die de betrokkene hebben onderzocht.

  • 4. Artikel 1:80, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.

  • 5. Bij het geven van een last als bedoeld in het eerste lid, neemt de rechter de inhoud van de overige adviezen en rapporten die over de persoonlijkheid van de verdachte zijn uitgebracht, alsmede de ernst van het begane feit of de veelvuldigheid van voorafgegane veroordelingen wegens misdrijf in aanmerking.

Artikel 1:82

  • 1. De rechter kan bevelen dat de ter beschikking gestelde van overheidswege wordt verpleegd, indien de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen de verpleging vereist.

  • 2. Indien de rechter naast de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege een gevangenisstraf heeft opgelegd, kan de rechter in zijn uitspraak een advies opnemen over het tijdstip waarop de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege dient aan te vangen.

Artikel 1:83

  • 1. Bij of krachtens landsverordening worden regels gesteld ten aanzien van de verpleging van overheidswege en de rechtspositie van de ter beschikking gestelden.

  • 2. De Minister van Justitie ziet erop toe, dat de ter beschikking gestelde die van overheidswege wordt verpleegd de nodige behandeling krijgt. Hij kan met betrekking tot bepaalde verpleegden aan het hoofd van de inrichting bijzondere aanwijzingen geven in het belang van de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen.

Artikel 1:84

Ter beschikking gestelden kunnen worden verpleegd in een door de Minister van Justitie aangewezen inrichting hier te lande dan wel in een elders in het Koninkrijk aangewezen inrichting.

Artikel 1:85

De kosten van de verpleging en behandeling van ter beschikking gestelden komen ten laste van het Land.

Artikel 1:86

  • 1. Indien de rechter niet een bevel als bedoeld in artikel 1:82 geeft, stelt hij ter bescherming van de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen voorwaarden betreffende het gedrag van de ter beschikking gestelde. De rechter kan tevens aan een in het landsbesluit, bedoeld in artikel 1:18, aangewezen reclasseringsinstelling opdracht geven de ter beschikking gestelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen.

  • 2. Een voorwaarde als bedoeld in het eerste lid kan de rechter slechts stellen, indien de ter beschikking gestelde zich bereid heeft verklaard tot naleving van de voorwaarde.

  • 3. Indien bij de uitspraak tevens een vrijheidsstraf wordt opgelegd, kan deze in het in het eerste lid bedoelde geval ten hoogste op zes jaren worden bepaald.

Artikel 1:87

  • 1. De voorwaarden, bedoeld in artikel 1:86, eerste lid, kunnen inhouden dat de ter beschikking gestelde zich in een door de rechter aangewezen inrichting als bedoeld in artikel 1:84, laat opnemen, zich onder behandeling stelt van een in de uitspraak aangewezen deskundige, of door de behandelend arts voorgeschreven geneesmiddelen inneemt dan wel gedoogt dat deze door de behandelend arts aan hem worden toegediend.

  • 2. De voorwaarden, bedoeld in artikel 1:86, eerste lid, mogen de vrijheid van de ter beschikking gestelde de godsdienst of levensovertuiging te belijden en de staatkundige vrijheid niet beperken.

Artikel 1:88

  • 1. Het openbaar ministerie houdt toezicht op de naleving van de gestelde voorwaarden.

  • 2. De rechter en het openbaar ministerie kunnen aan een in het landsbesluit bedoeld in artikel 1:18 aangewezen reclasseringsinstelling dan wel aan een bijzondere reclasseringsambtenaar, opdracht geven de ter beschikking gestelde begeleiding te bieden bij en toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden. Indien een voorwaarde niet wordt nageleefd, maakt de reclasseringsinstelling of reclasseringsambtenaar daarvan melding aan het openbaar ministerie.

Artikel 1:89

De rechter kan, op vordering van het openbaar ministerie of op verzoek van de ter beschikking gestelde of diens raadsman, met inachtneming van het bepaalde in de voorgaande artikelen van deze paragraaf:

  • a.

    de voorwaarden, bedoeld in artikel 1:86, eerste lid, aanvullen, wijzigen of opheffen;

  • b.

    aan een andere instelling of ambtenaar dan die welke daarmee tevoren was belast het verlenen van hulp en steun bij de naleving van die voorwaarden opdragen.

Artikel 1:90

De rechter kan, op vordering van het openbaar ministerie, indien een gestelde voorwaarde niet wordt nageleefd of anderszins het belang van de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen zulks vereist, bevelen dat de ter beschikking gestelde alsnog van overheidswege zal worden verpleegd.

Artikel 1:91

  • 1. De terbeschikkingstelling geldt voor de tijd van twee jaren, te rekenen van de dag waarop de rechterlijke uitspraak waarbij zij is opgelegd onherroepelijk is geworden.

  • 2. De termijn van de terbeschikkingstelling kan, behoudens artikel 1:92 of artikel 1:97, door de rechter, op vordering van het openbaar ministerie, telkens hetzij met een jaar hetzij met twee jaren worden verlengd, indien de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen die verlenging vereist.

  • 3. Artikel 1:80, tweede en derde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 1:92

  • 1. De totale duur van de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege gaat een periode van vier jaren niet te boven, tenzij de terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege is opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.

  • 2. Behoudens de gevallen waarin een bevel als bedoeld in artikel 1:82 of artikel 1:90 is gegeven, gaat de totale duur van de maatregel van terbeschikkingstelling een periode van negen jaar niet te boven.

  • 3. Indien de totale duur van de terbeschikkingstelling niet in tijd is beperkt, kan de termijn van de terbeschikkingstelling telkens worden verlengd, wanneer de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen die verlenging vereist.

Artikel 1:93

De termijn van de terbeschikkingstelling loopt niet:

  • a.

    gedurende de tijd dat de ter beschikking gestelde uit anderen hoofde rechtens zijn vrijheid is ontnomen en gedurende de tijd dat hij uit zodanige vrijheidsontneming ongeoorloofd afwezig is;

  • b.

    gedurende de tijd dat de ter beschikking gestelde langer dan een week achtereen ongeoorloofd afwezig is uit de inrichting, waar hij krachtens zijn ter beschikkingsteling is opgenomen.

Artikel 1:94

  • 1. De verpleging van overheidswege kan bij de beslissing tot verlenging van de terbeschikkingstelling voor de tijd van een jaar door de rechter ambtshalve, op vordering van het openbaar ministerie of op verzoek van de ter beschikking gestelde of zijn raadsman voorwaardelijk worden beëindigd.

  • 2. De rechter kan ter bescherming van de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen voorwaarden betreffende het gedrag van de ter beschikking gestelde stellen. De artikelen 1:86, eerste lid, tweede volzin en derde lid en 1:87 zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 1:95

  • 1. Buiten de procedure, bedoeld in artikel 1:94, kan de rechter op vordering van het openbaar ministerie of op verzoek van de ter beschikking gestelde of diens raadsman de verpleging van overheidswege voorwaardelijk beëindigen.

  • 2. In zodanig geval beëindigt de rechter de verpleging van overheidswege voorwaardelijk voor de duur van het gegeven bevel tot terbeschikkingstelling.

  • 3. Artikel 1:94, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 1:96

De rechter kan ambtshalve, op vordering van het openbaar ministerie of op verzoek van de ter beschikking gestelde of diens raadsman, met inachtneming van de voorgaande artikelen van deze paragraaf:

  • a.

    de voorwaarden, bedoeld in artikel 1:94, tweede lid, aanvullen, wijzigen of opheffen;

  • b.

    aan een andere instelling of ambtenaar dan die, welke daarmee tevoren was belast, het verlenen van hulp en steun bij de naleving van die voorwaarden opdragen.

Artikel 1:97

  • 1. In geval van voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege kan de terbeschikkingstelling telkens met een jaar worden verlengd.

  • 2. De totale duur van de voorwaardelijke beëindigde verpleging bedraagt ten hoogste zes jaren.

  • 3. Indien de in het tweede lid bedoelde termijn is verstreken, zonder dat een last tot hervatting van de verpleging van overheidswege als bedoeld in artikel 1:98 is gegeven, eindigt de terbeschikkingstelling van rechtswege.

Artikel 1:98

De rechter kan, op vordering van het openbaar ministerie, in geval van voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege, een last tot hervatting van die verpleging van overheidswege geven, indien:

  • a.

    een gestelde voorwaarde niet wordt nageleefd, of

  • b.

    het belang van de veiligheid van anderen dan wel van de algemene veiligheid van personen of goederen zulks vereist, of

  • c.

    wanneer de terbeschikkingstelling na een totale duur van vier jaren nog was verlengd ter zake van een misdrijf dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, het belang van de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen zulks vereist.

Artikel 1:99

  • 1. Een terbeschikkingstelling vervalt bij het onherroepelijk worden van een rechterlijke uitspraak waarbij dezelfde persoon wederom ter beschikking wordt gesteld.

  • 2. Een last tot plaatsing in een psychiatrische inrichting vervalt bij het onherroepelijk worden van een rechterlijke uitspraak waarbij ten aanzien van dezelfde persoon wederom een last tot een zodanige plaatsing is gegeven.

  • 3. Een last tot plaatsing in een psychiatrische inrichting eindigt van rechtswege bij het onherroepelijk worden van een rechterlijke uitspraak waarbij ten aanzien van dezelfde persoon een terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege dan wel een last tot hervatting van zodanig bevel is gegeven.

Artikel 1:100

  • 1. In de gevallen, bedoeld in de artikelen 1:89, 1:90, 1:91, 1:95, 1:96 en 1:98, dagvaardt het openbaar ministerie de ter beschikking gestelde met een met redenen omklede vordering.

  • 2. Is door de ter beschikking gestelde een verzoek tot toepassing van de artikelen 1:89, 1:95 of 1:96 tot de rechter gericht, dan dagvaardt het openbaar ministerie hem ten spoedigste nadat het verzoekschrift door de griffier in zijn handen is gesteld met een met redenen omklede conclusie.

  • 3. Tot behandeling van de vordering of het verzoek is bevoegd de rechter die de maatregel heeft opgelegd.

Artikel 1:101

In het geval de officier van justitie gebruik maakt van de procedure, genoemd in de artikelen 1:90 of 1:98 kan hij daartoe de aanhouding van de ter beschikking gestelde bevelen. Aan hem wordt terstond een raadsman toegevoegd. Binnen drie dagen na die aanhouding wordt de veroordeelde geleid voor de rechter-commissaris. Artikel 89 Wetboek van Strafvordering is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 1:102

  • 1. Op een vordering genoemd in artikel 1:100 beslist de rechter zo spoedig mogelijk. Is de ter beschikking gestelde van zijn vrijheid beroofd op grond van artikel 1:101, dan neemt de rechter uiterlijk een maand na diens aanhouding een beslissing.

  • 2. Op de vordering tot verlenging van de terbeschikkingstelling wordt voor de afloop van de termijn beschikt, doch in ieder geval binnen drie maanden na de afloop van die termijn. Wanneer de vordering tot verlenging eerst na afloop van de wettelijke termijn van de terbeschikkingstelling met het bevel, bedoeld in artikel 1:82, wordt ingediend dan wel er op de dag van die afloop nog niet op die vordering is beslist, wordt gehandeld overeenkomstig artikel 1:101.

  • 3. De artikelen 1:27, derde tot en met vijfde lid, 1:28, alsmede artikel 1:29, tweede lid, zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 1:103

Tegen een beschikking als bedoeld in deze paragraaf en gegeven door het Gerecht in Eerste Aanleg staat, behalve in de gevallen van de artikelen 1:89 en 1:96, hoger beroep open.

§ 3 Onder curatele stelling of strafrechtelijke opvang van verslaafden

Artikel 1:104

De maatregelen bedoeld in de artikelen 1:105 en 1:106 in onvoorwaardelijke vorm kunnen niet worden opgelegd naast een vrijheidsstraf.

Artikel 1:105

  • 1. Op vordering van het openbaar ministerie kan de rechter, indien artikel

    1:106 geen toepassing vindt, gelasten dat de degene die veroordeeld wordt voor een misdrijf en aan wie geen maatregel als bedoeld in de artikelen 1:80 en 1:81 is opgelegd, onder curatele wordt gesteld en uiterlijk voor een jaar ter verpleging in een conform artikel 387, tweede lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek aangewezen inrichting wordt geplaatst:

    • a.

      indien het strafbare feit is gepleegd als gevolg van de gewoonte van drankmisbruik dan wel de gewoonte van misbruik van verdovende of stimulerende middelen, en tevens

    • b.

      indien hij in het openbaar herhaaldelijk aanstoot geeft blijkens in het verleden gepleegde misdrijven en indien er ernstige rekening mede moet worden gehouden dat hij wederom een misdrijf zal begaan samenhangend met dat misbruik of

    • c.

      indien hij de eigen veiligheid of die van anderen in gevaar brengt.

  • 2. De noodzakelijke overige beschikkingen, zoals die van artikel 380 en 383van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek worden zo spoedig mogelijk genomen door de rechter bedoeld in artikel 378, eerste lid, van Boek 1 van dat Wetboek.

  • 3. Titel 16 van Boek I van het Burgerlijk Wetboek is van overeenkomstige

    toepassing.

Artikel 1:106

  • 1. Indien de artikelen 1:80, 1:81 en 1:105 niet zijn toegepast, kan de rechter op vordering van het openbaar ministerie de maatregel opleggen tot plaatsing van een verdachte in een inrichting voor strafrechtelijke opvang van verslaafden, indien:

    • a.

      het door de verdachte begane feit een misdrijf betreft waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, en

    • b.

      de verdachte in de vijf jaren voorafgaand aan het door hem begane feit ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel, een vrijheidsbeperkende maatregel of een taakstraf is veroordeeld en er voorts ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan, en

    • c.

      de verdachte verslaafde is, en het onder b vermelde misdrijf, het door hem begane feit en de omstandigheid dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat hij wederom een misdrijf zal begaan, samenhangen met zijn verslaving, en

    • d.

      de veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel eist.

  • 2. De maatregel strekt er mede toe een bijdrage te leveren aan de oplossing van de verslavingsproblematiek van de verdachte ten behoeve van zijn terugkeer in de maatschappij en de beëindiging van zijn recidive.

  • 3. Onder verslaafde als bedoeld in het eerste lid wordt verstaan een persoon ten aanzien van wie uit feiten en omstandigheden blijkt van lichamelijke of psychische afhankelijkheid van een of meer middelen, vermeld in artikel 3 van de Opiumlandsverordening 1960.

  • 4. De rechter legt de maatregel slechts op, nadat hij een met redenen omkleed, gedagtekend en ondertekend advies van een gedragsdeskundige over de wenselijkheid of noodzakelijkheid van de maatregel heeft doen overleggen. Indien dit advies eerder dan een jaar voor de aanvang van de terechtzitting is gedagtekend, kan de rechter hiervan slechts gebruik maken met instemming van het openbaar ministerie en de verdachte.

  • 5. Het vierde lid blijft buiten toepassing indien de verdachte weigert medewerking te verlenen aan het onderzoek dat ten behoeve van het advies moet worden verricht. Voor zover mogelijk wordt over de reden van de weigering rapport opgemaakt. De rechter doet zich zo veel mogelijk een ander advies of rapport dat hem over de wenselijkheid of noodzakelijkheid van de maatregel kan voorlichten en aan de totstandkoming waarvan de verdachte wel bereid is om medewerking te verlenen, overleggen.

  • 6. Bij het opleggen van de maatregel neemt de rechter de inhoud van de overige adviezen en rapporten die over de verdachte zijn uitgebracht alsmede de veelheid van misdrijven waarvoor deze eerder is veroordeeld, in aanmerking.

Artikel 1:107

  • 1. De maatregel geldt voor de tijd van ten hoogste twee jaren, te rekenen van de dag waarop de rechterlijke uitspraak waarbij hij is opgelegd, onherroepelijk is geworden.

  • 2. Bij het bepalen van de duur van de maatregel kan de rechter rekening houden met de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van de uitspraak in verzekering, in voorlopige hechtenis of in een psychiatrische inrichting is doorgebracht.

Artikel 1:108

  • 1. De plaatsing geschiedt in een door de Minister van Justitie aangewezen inrichting voor de opvang van verslaafden.

  • 2. Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, worden regels gesteld ten aanzien van de tenuitvoerlegging van de maatregel in en buiten de inrichting en de rechtspositie van degene aan wie de maatregel is opgelegd.

  • 3. De kosten van de tenuitvoerlegging van de maatregel komen ten lastevan het Land.

Artikel 1:109

  • 1. De rechter kan bepalen dat de maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd.

  • 2. De rechter die bepaalt dat de door hem opgelegde maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd stelt daarbij een proeftijd vast van ten hoogste drie jaren.

  • 3. Bij de toepassing van het eerste lid geldt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.

  • 4. De rechter stelt ter bescherming van de veiligheid van personen of goederen voorwaarden betreffende het gedrag van de veroordeelde. De rechter kan een krachtens artikel 1:18 aangewezen reclasseringsinstelling dan wel aan een bijzondere reclasseringsambtenaar opdracht geven de veroordeelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen.

  • 5. Een voorwaarde als bedoeld in het vierde lid kan inhouden dat de veroordeelde zich ambulant of intramuraal laat behandelen. Opname in een inrichting vindt in dit verband plaats voor een door de rechter te bepalen duur van ten hoogste twee jaren. Deze voorwaarde wordt slechts gesteld, indien de veroordeelde zich bereid heeft verklaard de behandeling te ondergaan.

  • 6. Bij het landsbesluit bedoeld in artikel 1:108, tweede lid, kunnen regels worden gesteld over de eisen waaraan een inrichting en een behandeling als bedoeld in het vijfde lid moeten voldoen.

  • 7. De in het vierde lid gestelde voorwaarden mogen de vrijheid van de veroordeelde zijn godsdienst of levensovertuiging te belijden en de staatkundige vrijheid niet beperken.

  • 8. Het openbaar ministerie houdt toezicht op de naleving van de gestelde voorwaarden.

Artikel 1:110

De rechter kan, op vordering van het openbaar ministerie, op verzoek van de veroordeelde of diens raadsman dan wel ambtshalve met inachtneming van de artikelen 1:106 tot en met 1:109, de voorwaarden aanvullen, wijzigen of opheffen.

Artikel 1:111

De rechter kan, op vordering van het openbaar ministerie, indien een voorwaarde niet wordt nageleefd, bevelen dat de maatregel alsnog zal worden ten uitvoer gelegd.

Artikel 1:112

  • 1. Indien de rechter op grond van verkregen inlichtingen van oordeel is dat de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel niet langer is vereist, beëindigt hij deze met ingang van een door hem te bepalen tijdstip.

  • 2. Voordat de rechter beslist dat hij overgaat tot de in het eerste lid genoemde beslissing, dagvaardt het openbaar ministerie de veroordeelde ten spoedigste, nadat de griffier dat heeft verzocht, voor een behandeling van deze inlichtingen.

  • 3. De artikelen 1:27, derde tot en met vijfde lid, 1:28 en 1:29 zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 1113

De termijn van de maatregel loopt niet:

  • a.

    gedurende de tijd dat aan degene aan wie deze is opgelegd, uit anderen hoofde zijn vrijheid is ontnomen en gedurende de tijd dat hij ongeoorloofd afwezig is;

  • b.

    zodra degene die in een inrichting geplaatst is, langer dan een dag ongeoorloofd afwezig is.

Titel IV

Uitsluiting en verhoging van strafbaarheid

Artikel 1:114

  • 1. Niet strafbaar is een gedraging:

    • a.

      waartoe de dader door noodtoestand wordt gedwongen;

    • b.

      geboden door de noodzakelijke verdediging tegen de ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van lijf, eerbaarheid of goed van de dader zelf of een ander;

    • c.

      gepleegd ter uitvoering van een wettelijk voorschrift;

    • d.

      gepleegd ter uitvoering van een rechtmatig gegeven ambtelijk bevel;

    • e.

      gepleegd volgens algemeen aanvaarde regels van beroepsuitoefening;

    • f.

      gepleegd als algemeen aanvaard uitvloeisel van vrijwillige deelneming aan sport of spel.

  • 2. De verdediging, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, wordt voorondersteld noodzakelijk te zijn, behoudens voor zover het tegendeel blijkt, indien de aanrander ten tijde van of direct voorafgaand aan de aanranding het misdrijf van artikel 2:65 begaat of heeft begaan, met dien verstande, dat het in dat artikel bedoelde ‘erf’ hier dient te worden begrepen als de onmiddellijke nabijheid van de woning.

Artikel 1:115

Niet strafbaar is hij die een gedraging pleegt:

  • a.

    die hem wegens de gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens niet kan worden toegerekend;

  • b.

    waartoe hij door psychische overmacht wordt gedrongen;

  • c.

    die door het onmiddellijk gevolg van een hevige gemoedsbeweging door een wederrechtelijke aanranding veroorzaakt, de grenzen van de noodzakelijke verdediging tegen de ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van lijf, eerbaarheid of goed van hem of een ander overschrijdt;

  • d.

    indien hij te goeder trouw kan menen dat hij handelt ter uitvoering van een rechtmatig gegeven ambtelijk bevel, waarvan de nakoming binnen zijn kring van zijn ondergeschiktheid is gelegen;

  • e.

    indien hij handelt ten gevolge van verontschuldigbare dwaling met betrekking tot de feiten of het recht;

  • f.

    indien bij hem alle schuld daaraan ontbreekt.

Artikel 1:116

Indien een ambtenaar door het begaan van een strafbaar feit een bijzondere ambtsplicht schendt of bij het begaan van een strafbaar feit gebruik maakt van macht, gelegenheid of middel hem door zijn ambt geschonken, wordt de op het feit gestelde gevangenisstraf met een derde verhoogd en wordt de op het feit gestelde geldboete verhoogd naar de naast hogere categorie.

Artikel 1:117

De op een misdrijf gestelde tijdelijke gevangenisstraf wordt met een derde verhoogd en de op het feit gestelde geldboete wordt verhoogd naar de naasthogere categorie, indien tijdens het plegen van het misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een veroordeling van de schuldige tot gevangenisstraf of geldboete wegens een soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan. De termijn van vijf jaren wordt verlengd met de tijd waarin de veroordeelde rechtens zijn vrijheid is ontnomen.

Artikel 1:118

Als misdrijven welke soortgelijk zijn aan elkaar worden in elk geval aangemerkt:

  • a.

    de misdrijven omschreven in de artikelen 2:20, 2:123, 2:169 tot en met 2:172, 2:175 tot en met 2:182, 2:184 tot en met 2:188, 2:235, tweede lid, 2:288 tot en met 2:291, 2:294, 2:295, 2:298 tot en met 2:302, 2:305 tot en met 2:319, 2:328, 2:329, 2:348, 2:349, 2:355, 2:382, 2:397, 2:398, 2:404 en 2:405;

  • b.

    de misdrijven omschreven in de artikelen 2:1, 2:24 tot en met 2:26, 2:33 tot en met 2:35, 2:82, 2:134, 2:135, 2:259 tot en met 2:265, 2:267, 2:270, 2:273 tot en met 2:276, 2:365, 2:366, 2:377 en 2:378;

  • c.

    de misdrijven omschreven in de artikelen 2:27 tot en met 2:29, 2:36, 2:37, 2:223 tot en met 2:230;

  • d.

    de misdrijven omschreven in de Opiumlandsverordening 1960;

  • e.

    de misdrijven omschreven in de Vuurwapenverordening 1930 en de Wapenverordening 1931.

Titel V

Poging en voorbereiding

Artikel 1:119

  • 1. Poging tot misdrijf is strafbaar, indien het voornemen van de dader zich door een begin van uitvoering heeft geopenbaard.

  • 2. Het maximum van de gevangenisstraffen op het misdrijf gesteld wordt bij poging met een derde verminderd.

  • 3. Betreft het een misdrijf waarop levenslange gevangenisstraf is gesteld, dan wordt gevangenisstraf opgelegd van ten hoogste twintig jaren.

  • 4. De bijkomende straffen zijn voor poging dezelfde als voor het voltooide misdrijf.

Artikel 1:120

  • 1. Voorbereiding van een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld alsmede van het misdrijf omschreven in artikel 2:175 is strafbaar, wanneer de dader opzettelijk voorwerpen, stoffen, informatiedragers, ruimten of vervoermiddelen bestemd tot het begaan van dat misdrijf verwerft, vervaardigt, invoert, doorvoert, uitvoert of voorhanden heeft.

  • 2. Het maximum van de gevangenisstraffen op het misdrijf gesteld wordt bij voorbereiding met de helft verminderd.

  • 3. Betreft het een misdrijf waarop levenslange gevangenisstraf is gesteld, dan wordt gevangenisstraf opgelegd van ten hoogste vijftien jaren.

  • 4. De bijkomende straffen zijn voor voorbereiding dezelfde als voor het voltooide misdrijf.

  • 5. Onder voorwerpen worden verstaan alle zaken en alle vermogensrechten.

Artikel 1:121

Poging om een ander door een van de in artikel 1:123, eerste lid onderdeel b, vermelde middelen te bewegen om een misdrijf te begaan, is strafbaar, met dien verstande dat geen zwaardere straf wordt uitgesproken dan ter zake van poging tot het misdrijf of, indien zodanige poging niet strafbaar is, ter zake van het misdrijf zelf kan worden opgelegd.

Artikel 1:122

Voorbereiding noch poging bestaan indien het misdrijf niet is voltooid tengevolge van omstandigheden van de wil van de dader afhankelijk.

Titel VI

Deelneming aan strafbare feiten

Artikel 1:123

  • 1. Als daders van een strafbaar feit worden gestraft:

    • a.

      zij die het feit plegen of medeplegen;

    • b.

      zij die door giften, beloften, misbruik van gezag, geweld, bedreiging of misleiding of door het verschaffen van gelegenheid, middelen of inlichtingen of door een andere feitelijkheid het feit opzettelijk uitlokken.

  • 2. Ten aanzien van de laatsten komen alleen die handelingen in aanmerking, die zij opzettelijk hebben uitgelokt, benevens hun gevolgen.

Artikel 1:124

Als medeplichtigen aan een misdrijf worden gestraft:

  • a.

    zij die opzettelijk behulpzaam zijn bij het plegen van het misdrijf;

  • b.

    zij die opzettelijk gelegenheid, middelen of inlichtingen verschaffen tot het plegen van het misdrijf.

Artikel 1:125

  • 1. Het maximum van de gevangenisstraffen op het misdrijf gesteld wordt bij medeplichtigheid met een derde verminderd.

  • 2. Betreft het een misdrijf waarop levenslange gevangenisstraf is gesteld, dan wordt gevangenisstraf opgelegd van ten hoogste twintig jaren.

  • 3. De bijkomende straffen zijn voor medeplichtigheid dezelfde als voor het misdrijf zelf.

  • 4. Bij het bepalen van de straf komen alleen die handelingen in aanmerking die de medeplichtige opzettelijk heeft gemakkelijker gemaakt of bevorderd, benevens hun gevolgen.

Artikel 1:126

De persoonlijke omstandigheden waardoor de strafbaarheid uitgesloten, verminderd of verhoogd wordt, komen bij de toepassing van de strafwet alleen in aanmerking ten aanzien van die dader of medeplichtige wie zij persoonlijk betreffen.

Artikel 1:127

  • 1. Strafbare feiten kunnen worden begaan door natuurlijke personen en rechtspersonen.

  • 2. Indien een strafbaar feit wordt begaan door een rechtspersoon, kan de strafvervolging worden ingesteld en kunnen de in de desbetreffende wettelijke regelingen voorziene straffen en maatregelen, indien zij daarvoor in aanmerking komen, worden uitgesproken:

    • a.

      tegen die rechtspersoon, dan wel

    • b.

      tegen hen die tot het feit opdracht hebben gegeven, alsmede tegen hen die feitelijke leiding hebben gegeven aan de verboden gedraging, dan wel

    • c.

      tegen de in de onderdelen a en b genoemden tezamen.

  • 3. Voor de toepassing van het eerste en tweede lid wordt met de rechtspersoon gelijkgesteld: de openbare vennootschap, de stille vennootschap, de rederij en het doelvermogen.

Artikel 1:128

Medeplichtigheid aan overtreding is niet strafbaar.

Artikel 1:129

  • 1. Bij misdrijven door middel van de drukpers gepleegd wordt de uitgever als zodanig niet vervolgd, indien het gedrukte stuk zijn naam en woonplaats vermeldt en de dader bekend is of op de eerste aanmaning nadat tot het instellen van een gerechtelijk vooronderzoek is overgegaan, door de uitgever is bekend gemaakt.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing indien de dader op het tijdstip van de uitgave strafrechtelijk niet vervolgbaar of buiten Sint Maarten gevestigd was.

Artikel 1:130

  • 1. Bij misdrijven door middel van de drukpers gepleegd, wordt de drukker als zodanig niet vervolgd, indien het gedrukte stuk zijn naam en woonplaats vermeldt en de persoon op wiens last het stuk is gedrukt, bekend is of op de eerste aanmaning nadat tot het instellen van een gerechtelijk vooronderzoek is overgegaan, door de drukker is bekend gemaakt.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing, indien de persoon, op wiens last het stuk is gedrukt, op het tijdstip van het drukken strafrechtelijk niet vervolgbaar of buiten Sint Maarten gevestigd was.

Artikel 1:131

Een tussenpersoon die een telecommunicatiedienst verleent bestaande uit de doorgifte of opslag van gegevens die van een ander afkomstig zijn, wordt als zodanig niet vervolgd indien hij voldoet aan een bevel van de officier van justitie, na schriftelijke machtiging op vordering van de officier van justitie te verlenen door de rechter-commissaris, om alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd om de gegevens ontoegankelijk te maken.

Titel VII

Samenloop van strafbare feiten

Artikel 1:132

Indien voor een gedraging die in een algemene strafbepaling valt een bijzondere strafbepaling bestaat, komt alleen deze laatste in aanmerking, zowel bij de toepassing van de wet als bij het bepalen van de straf. De eerste volzin vindt toepassing ongeacht de hoogte van de strafbedreiging ten opzichte van die van de algemene strafbepaling.

Artikel 1:133

Valt een gedraging in meer dan één strafbepaling van gelijke strekking zonder dat sprake is van een bijzondere strafbepaling als bedoeld in artikel 1:132, dan is sprake van eendaadse samenloop. In geval van eendaadse samenloop wordt slechts een van die bepalingen toegepast, bij verschil die waarop de zwaarste hoofdstraf is gesteld.

Artikel 1:134

Staan meerdere feiten, ofschoon elk op zichzelf een misdrijf opleverende, in zodanig verband dat zij moeten worden beschouwd als één voortgezette handeling, dan wordt slechts één strafbepaling toegepast, bij verschil die waarop de zwaarste hoofdstraf is gesteld.

Artikel 1:135

  • 1. De betrekkelijke zwaarte van ongelijksoortige hoofdstraffen wordt bepaald door de volgorde van artikel 1:11.

  • 2. Waar de rechter de keuze tussen twee hoofdstraffen is gelaten, komt bij de vergelijking alleen de zwaarste dier straffen in aanmerking.

  • 3. De betrekkelijke zwaarte van gelijksoortige hoofdstraffen wordt bepaald door het maximum.

  • 4. De betrekkelijke duur zowel van ongelijksoortige als van gelijksoortige hoofdstraffen wordt eveneens bepaald door het maximum.

Artikel 1:136

Bij samenloop van feiten die als op zichzelf staande gedragingen moeten worden beschouwd en meer dan één misdrijf opleveren dan wel in geval een misdrijf in meer dan één strafbepaling valt van onderscheiden strekking, is sprake van meerdaadse samenloop. Ingeval van meerdaadse samenloop van misdrijven gelden voor de strafoplegging naast de regels voor strafoplegging naar aanleiding van één gepleegd strafbaar feit de volgende regels:

  • a.

    de als één straf op te leggen vrijheidsstraf bedraagt maximaal het totaal van de hoogste straffen op de feiten gesteld, doch niet meer dan een derde boven het maximum van de zwaarste strafbedreiging;

  • b.

    de als één straf op te leggen taakstraf bedraagt niet meer dan het maximum genoemd in artikel 1:45, tweede lid;

  • c.

    de als één straf op te leggen geldboete bedraagt maximaal het totaal van de hoogste straffen op de feiten gesteld;

  • d.

    de bijkomende straffen van ontzetting van dezelfde rechten worden uitgesproken als één straf, waarbij voor de duur artikel 1:66 onverkort geldt;

  • e.

    de bijkomende straffen van ontzetting van verschillende rechten worden voor elk misdrijf afzonderlijk opgelegd, waarbij voor de duur eveneens artikel 1:66 geldt;

  • f.

    de bijkomende straffen van verbeurdverklaring van bepaalde voorwerpen worden voor elk misdrijf afzonderlijk opgelegd;

  • g.

    ingeval van levenslange gevangenisstraf geldt artikel 1:11, vijfde lid, onverkort.

  • h.

    met betrekking tot de maatregelen gelden de artikelen 1:77, zevende lid, 1:79 en 1:104 onverkort.

  • i.

    de vervangende hechtenisstraffen mogen gezamenlijk het maximum, bepaald in artikel 1:58, derde lid, niet overschrijden.

Artikel 1:137

Bij samenloop van hetzij een of meer misdrijven met een of meer overtredingen, hetzij van overtredingen onderling, zijn de voorgaande artikelen van deze titel van overeenkomstige toepassing, doch de geldboetes worden voor ieder feit apart opgelegd.

Artikel 1:138

  • 1. Indien iemand, na veroordeling tot straf, opnieuw wordt schuldig verklaard aan misdrijf of overtreding vóór die veroordeling gepleegd, gelden ten aanzien van de op te leggen straffen en maatregelen de bepalingen van deze titel.

  • 2. Het maximum van de op te leggen vrijheidstraf wordt verminderd met de door de eerste rechter opgelegde straf. Bij de tweede opvolgende berechting mag echter het maximum van de vrijheidstraf dat geldt ter zake van het dan bewezen verklaarde feit of de bewezen verklaarde feiten gezamenlijk niet worden overschreden.

  • 3. Betreft de tweede berechting een feit waarop levenslange gevangenisstraf is gesteld, dan kan deze worden opgelegd, welke straf ook door de eerste rechter mocht zijn opgelegd.

  • 4. Indien in dit laatste geval een tijdelijke vrijheidsstraf dan wel een vrijheidsbenemende maatregel was opgelegd, vervalt die tijdelijke straf of maatregel zodra de levenslange gevangenisstraf ten aanzien van dezelfde persoon onherroepelijk is geworden. In geval van herziening van een vonnis, inhoudende een levenslange gevangenisstraf, herleeft de vervallen vrijheidsstraf.

Titel VIII

Indiening en intrekking van de klacht bij misdrijven alleen op klacht vervolgbaar

Artikel 1:139

Inzake een misdrijf dat alleen op klacht wordt vervolgd, is degene tegen wie het feit is begaan, tot de klacht gerechtigd.

Artikel 1:140

  • 1. Indien de persoon, bedoeld in artikel 1:139, de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt of anders dan wegens verkwisting onder curatele is gesteld, dan wel aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens lijdt dat hij niet in staat is te beoordelen of zijn belang gediend is met de klacht, geschiedt de klacht door zijn wettige vertegenwoordiger.

  • 2. Indien de persoon, bedoeld in artikel 1:139, overleden is, zijn tot de klacht gerechtigd: zijn ouders, zijn kinderen en zijn overlevende echtgenoot of levensgezel, tenzij blijkt dat hij een vervolging niet heeft gewild.

  • 3. Indien de klacht tegen de wettige vertegenwoordiger van de persoon, bedoeld in artikel 1:139, moet geschieden, zijn ook tot de klacht gerechtigd: de echtgenoot of levensgezel, een bloedverwant in de rechte linie of, bij het ontbreken van al die personen, een broer en een zuster.

  • 4. Indien de persoon, bedoeld in het tweede of derde lid, de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt of anders dan wegens verkwisting onder curatele is gesteld, dan wel aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens lijdt dat hij niet in staat is te beoordelen of zijn belang gediend is met de klacht, kan vervolging plaatsvinden op klacht van diens wettige vertegenwoordiger.

Artikel 1:141

  • 1. De klacht kan worden ingediend gedurende drie maanden na de dag waarop de tot klacht gerechtigde kennis heeft genomen van het gepleegde feit.

  • 2. Indien degene tegen wie het feit is begaan, nadat de termijn een aanvang heeft genomen, is overleden, dan wel het recht tot het indienen van de klacht heeft verloren, verkregen of herkregen, loopt deze termijn zonder verlenging door.

Artikel 1:142

Hij die de klacht indient, blijft gedurende acht dagen na de dag van de indiening bevoegd deze in te trekken.

Titel IX

Verval van het recht tot strafvordering en van de straf

Artikel 1:143

  • 1. Behoudens de gevallen waarin rechterlijke uitspraken voor herziening vatbaar zijn, kan niemand andermaal worden vervolgd wegens een feit waarover te zijnen aanzien bij gewijsde van een rechter in het Koninkrijk onherroepelijk is beslist.

  • 2. Is het gewijsde afkomstig van een andere rechter, dan heeft tegen dezelfde persoon wegens hetzelfde feit geen vervolging plaats in geval van:

    • a.

      vrijspraak of ontslag van rechtsvervolging;

    • b.

      veroordeling, indien een straf is opgelegd, gevolgd door gehele uitvoering, gratie of verjaring van de straf.

  • 3. Niemand kan worden vervolgd wegens een feit dat te zijnen aanzien in een vreemde staat onherroepelijk is afgedaan door de voldoening aan een voorwaarde, door de bevoegde autoriteit gesteld ter voorkoming van strafvervolging.

Artikel 1:144

Het recht tot strafvordering vervalt door de dood van de verdachte.

Artikel 1:145

  • 1. Het recht tot strafvordering vervalt door verjaring:

    • a.

      in drie jaren voor alle overtredingen;

    • b.

      in zes jaren voor de misdrijven waarop geldboete of gevangenisstraf van niet meer dan drie jaren is gesteld;

    • c.

      in twaalf jaren voor de misdrijven waarop gevangenisstraf van meer dan drie jaren en niet meer dan tien jaren is gesteld;

    • d.

      in twintig jaren voor de misdrijven waarop gevangenisstraf van meer dan tien jaren is gesteld.

  • 2. In afwijking van het eerste lid verjaart het recht tot strafvordering niet voor misdrijven waarop levenslange gevangenisstraf is gesteld.

Artikel 1:146

De termijn van verjaring vangt aan op de dag na die waarop het feit is gepleegd, behoudens in de volgende gevallen:

  • a.

    bij de misdrijven omschreven in de artikelen 2:119, eerste lid, 1:120, eerste lid, 2:121 en 1:122, vangt de termijn aan op de dag na die waarop het misdrijf ter kennis is gekomen van een ambtenaar belast met de opsporing van strafbare feiten;

  • b.

    bij valsheid of muntschennis op de dag na die waarop gebruik is gemaakt van het voorwerp ten opzichte waarvan de valsheid of muntschennis gepleegd is;

  • c.

    bij de misdrijven omschreven in de artikelen 2:196 tot en met 2:209, 2:239 dan wel 2:273 tot en met 2:276, voor zover het feit oplevert genitale verminking van een persoon van het vrouwelijk geslacht, en gepleegd ten aanzien van een persoon die de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt, op de dag na die waarop die persoon achttien jaren is geworden;

  • d.

    bij de misdrijven omschreven in de artikelen 2:245, 2:246, 2:249 en 2:250 op de dag na die van de bevrijding of de dood van hem tegen wie onmiddellijk het misdrijf gepleegd is;

  • e.

    bij de overtredingen omschreven in de artikelen 3:64, 3:65 en 3:66 op de dag na die waarop de overtreding ter kennis is gekomen van een ambtenaar belast met de opsporing van strafbare feiten.

Artikel 1:147

  • 1. Elke daad van vervolging stuit de verjaring, ook ten aanzien van anderen dan de al dan niet bekende vervolgde.

  • 2. Na de stuiting vangt een nieuwe verjaringstermijn aan. Het recht tot strafvordering vervalt evenwel indien vanaf de dag waarop de oorspronkelijke verjaringstermijn is aangevangen een periode is verstreken die gelijk is aan twee maal de voor het feit geldende verjaringstermijn, waarbij de tijd die wordt gebruikt voor de behandeling van een beroep in cassatie niet wordt meegerekend.

Artikel 1:148

De schorsing van de strafvervolging ter zake van een prejudicieel geschil schorst de verjaring.

Artikel 1:149

  • 1. De officier van justitie kan voor de aanvang van de terechtzitting een of meer voorwaarden stellen ter voorkoming van de strafvervolging wegens:

    • a.

      misdrijven met uitzondering van die waarop naar de wettelijke omschrijving gevangenisstraf is gesteld van meer dan zes jaren;

    • b.

      bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, aangewezen misdrijven uit de Opiumlandsverordening 1960;

    • c.

      overtredingen.

    Door voldoening aan die voorwaarden vervalt het recht tot strafvordering.

  • 2. De volgende voorwaarden kunnen worden gesteld:

    • a.

      betaling aan het Land van een geldsom, te bepalen op ten minste NAF. 5,- en ten hoogste het maximum van de geldboete die voor het feit kan worden opgelegd;

    • b.

      afstand van voorwerpen die in beslag zijn genomen en vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer;

    • c.

      uitlevering, of voldoening aan het Land van de geschatte waarde, van voorwerpen die vatbaar zijn voor verbeurdverklaring;

    • d.

      voldoening aan het Land van een geldbedrag of overdracht van in beslag genomen voorwerpen ter gehele of gedeeltelijke ontneming van het ingevolge artikel 1:77 voor ontneming vatbare wederrechtelijk verkregen voordeel;

    • e.

      gehele of gedeeltelijke vergoeding van de door het strafbare feit veroorzaakte schade;

    • f.

      het verrichten van onbetaalde arbeid of het volgen van een leerproject gedurende ten hoogste honderdtwintig uren;

    • g.

      instemming met openbaarmaking van een of meer van de gestelde voorwaarden.

  • 3. De officier van justitie doet in geval van misdrijf aan de rechtstreeks belanghebbende die hem bekend is, onverwijld mededeling van de datum waarop hij die voorwaarden heeft gesteld.

  • 4. Op de in het tweede lid, onderdeel f, bedoelde voorwaarde is het bepaalde bij of krachtens de artikelen 1:45, eerste en vierde lid, 1:47 en 1:53 met betrekking tot taakstraffen, van overeenkomstige toepassing. De onbetaalde arbeid of het leerproject wordt binnen een termijn van zes maanden na instemming met de voorwaarde voltooid. Het openbaar ministerie kan deze termijn eenmaal met zes maanden verlengen. Het zendt hiervan zo spoedig mogelijk een kennisgeving aan de betrokkene.

  • 5. Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, worden voorschriften gegeven over de nakoming van de voorwaarde, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a. Deze voorschriften hebben in ieder geval betrekking op de administratiekosten, de plaats en wijze van betaling van de geldsom, de termijn waarbinnen die betaling moet zijn geschied en de verantwoording van de ontvangen geldbedragen.

  • 6. Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, kunnen voorschriften worden gegeven over de nakoming van de overige in het tweede lid bedoelde voorwaarden.

Artikel 1:150

Is op het strafbare feit naar de wettelijke omschrijving geen andere hoofdstraf gesteld dan geldboete en biedt de verdachte aan, binnen een door de officier van justitie te bepalen termijn, het maximum van de geldboete te betalen en aan alle overige, overeenkomstig artikel 1:149, tweede lid, te stellen voorwaarden te voldoen, dan mag de officier van justitie het stellen van voorwaarden, als bedoeld in artikel 1:149, niet weigeren.

Artikel 1:151

  • 1. Een bevel als bedoeld in artikel 25 van het Wetboek van Strafvordering doet, na voldoening aan de overeenkomstig artikel 1:149 gestelde voorwaarden, het recht tot strafvordering herleven als ware het niet vervallen geweest.

  • 2. Na een bevel, als bedoeld in het eerste lid, worden bedragen, betaald met toepassing van artikel 1:149, tweede lid, onderdelen a, c en d, onverwijld terugbetaald aan degene die ze heeft betaald.

  • 3. Volgt na een bevel als bedoeld in het eerste lid een veroordeling, dan houdt de rechter rekening met de afstand of uitlevering door de veroordeelde van voorwerpen op grond van artikel 1:149, tweede lid, onderdelen b en c, met de vergoeding van schade op grond van artikel 1:149, tweede lid, onderdeel e, en met de onbetaalde arbeid die is verricht of het leerproject dat is gevolgd op grond van artikel 1:149, tweede lid, onderdeel f.

  • 4. Eindigt, na een bevel als bedoeld in het eerste lid, de zaak waarbij een voorwaarde is gesteld als bedoeld in artikel 1:149, tweede lid, onderdeel f, zonder oplegging van straf of maatregel, dan kan de rechter, op verzoek van de gewezen verdachte, deze een vergoeding ten laste van het Land toekennen voor de schade welke hij ten gevolge van de verrichte onbetaalde arbeid of het gevolgde leerproject heeft geleden. Onder schade is begrepen het nadeel dat niet in vermogensschade bestaat. De artikelen 178 tot en met 182 van het Wetboek van Strafvordering zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 1:152

  • 1. Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, kan aan daartoe aan te wijzen opsporingsambtenaren in bij dat besluit aangewezen zaken betreffende overtredingen, begaan door personen die de leeftijd van twaalf jaren hebben bereikt, tot wederopzeggens de bevoegdheid worden verleend die bij artikel 1:149, eerste lid, aan de officier van justitie is toegekend.

  • 2. De te stellen voorwaarde bestaat uit de betaling van een bepaalde geldsom. Bij het in het eerste lid bedoelde landsbesluit worden voorschriften gegeven over de plaats en wijze van betaling en de termijn waarbinnen de betaling moet zijn geschied.

  • 3. Bij het in het eerste lid bedoelde landsbesluit worden voorschriften gegeven met betrekking tot de aanwijzing van de in het eerste lid bedoelde opsporingsambtenaren, het toezicht op de wijze waarop zij van de hun verleende bevoegdheid gebruik maken en de intrekking van de aanwijzing van een opsporingsambtenaar.

  • 4. Bij het in het eerste lid bedoelde landsbesluit worden voorschriften gegeven inzake de verantwoording van ingevolge het tweede lid betaalde geldbedragen.

  • 5. Bij het stellen van voorwaarden door opsporingsambtenaren zijn de artikelen 1:149, derde lid, en 1:151 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 1:153

Het recht tot uitvoering van de straf of maatregel vervalt door de dood van de veroordeelde, met uitzondering van de maatregelen tot onttrekking aan het verkeer van in beslag genomen voorwerpen, tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel en de verplichting tot betaling aan het Land van een som geld ten behoeve van het slachtoffer.

Artikel 1:154

  • 1. Het recht tot uitvoering van de straf of maatregel vervalt door verjaring, met uitzondering van de maatregel tot onttrekking aan het verkeer van in beslag genomen voorwerpen.

  • 2. De termijn van deze verjaring is een derde langer dan de termijn van verjaring van het recht tot strafvordering. In geen geval is de termijn korter dan de duur van de opgelegde straf.

Artikel 1:155

  • 1. De termijn van verjaring vangt aan op de dag na die waarop de rechterlijke uitspraak kan worden ten uitvoer gelegd.

  • 2. Bij ongeoorloofde afwezigheid van een veroordeelde die zijn straf in een inrichting ondergaat, vangt een nieuwe verjaringstermijn aan op de dag na die waarop de ongeoorloofde afwezigheid begon. Bij herroeping van een voorwaardelijke invrijheidstelling vangt een nieuwe verjaringstermijn aan op de dag na die van de herroeping.

  • 3. De termijn loopt niet gedurende de bij de wet bevolen schorsing van de tenuitvoerlegging, noch gedurende de tijd dat de veroordeelde, zij het ook ter zake van een andere veroordeling, in verzekerde bewaring is.

  • 4. Wanneer een geldboete wegens een overtreding is opgelegd en de rechter heeft beslist dat het bedrag daarvan in gedeelten mag worden voldaan, dan wel het openbaar ministerie aan de veroordeelde op diens verzoek uitstel van betaling heeft verleend of betaling in termijnen heeft toegestaan, wordt de verjaringstermijn verlengd met twee jaren.

  • 5. De termijn loopt niet gedurende de tijd dat de tenuitvoerlegging aan een vreemde staat is overgedragen, zolang de Minister van Justitie van de autoriteiten van die staat geen mededeling, houdende een beslissing over de overname van de tenuitvoerlegging, heeft ontvangen.

  • 6. Indien, nadat de tenuitvoerlegging door een vreemde staat is overgenomen, die staat afstand doet van zijn recht tot tenuitvoerlegging ten behoeve van Sint Maarten, vangt een nieuwe verjaringstermijn aan op de dag waarop de Minister van Justitie de mededeling van de autoriteiten van die staat over de afstand heeft ontvangen.

Artikel 1:156

  • 1. Het recht tot strafvordering en het recht tot uitvoering van de straf vervallen door de overdracht van de strafvervolging aan een vreemde staat overeenkomstig de bepalingen van het Wetboek van Strafvordering.

  • 2. In het geval, bedoeld in het eerste lid, herleven het recht tot strafvordering en het recht tot uitvoering van de straf, indien de autoriteiten van de staat die de strafvervolging had overgenomen op die beslissing terugkomen of mededelen dat geen strafvervolging wordt ingesteld dan wel een ingestelde vervolging is gestaakt.

Titel X

Bijzondere bepalingen voor jeugdige personen

§ 1 Algemene bepalingen

Artikel 1:157

Ten aanzien van degene die ten tijde van het begaan van een strafbaar feit de leeftijd van twaalf jaren doch nog niet die van achttien jaren heeft bereikt, zijn de artikelen in de vorige titels van dit boek van toepassing voor zover daarvan niet in deze titel wordt afgeweken.

Artikel 1:158

  • 1. Ten aanzien van degene die ten tijde van het begaan van een strafbaar feit de leeftijd van zestien jaren doch nog niet die van achttien jaren heeft bereikt, kan de rechter de artikelen 1:163 tot en met 1:189 buiten toepassing laten en recht doen overeenkomstig de bepalingen in de voorgaande titels vervat, indien hij daartoe grond vindt in de ernst van het begane feit, de persoonlijkheid van de dader alsmede in de omstandigheden waaronder het feit is begaan.

  • 2. Bij toepassing van het eerste lid kan levenslange gevangenisstraf niet worden opgelegd.

Artikel 1:159

  • 1. Ten aanzien van degene die ten tijde van het begaan van het strafbaar feit de leeftijd van achttien jaren doch nog niet die van eenentwintig jaren heeft bereikt, kan de rechter, indien hij daartoe grond vindt in de persoonlijkheid van de dader of de omstandigheden waaronder het feit is begaan, recht doen overeenkomstig de artikelen 1:163 tot en met 1:189.

  • 2. De uitvoering van de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen kan plaatsvinden overeenkomstig artikel 1:83.

Artikel 1:160

  • 1. De verjaringstermijn van het recht tot strafvordering, genoemd in artikel 1:145, eerste lid, wordt ten aanzien van misdrijven tot de helft van de daar bedoelde duur ingekort.

  • 2. Het recht tot strafvordering voor misdrijven waarop levenslange gevangenisstraf is gesteld, verjaart in twintig jaren.

§ 2 Transactie

Artikel 1:161

  • 1. De opsporingsambtenaar die daartoe door de officier van justitie is aangewezen, kan na verkregen toestemming door de officier van justitie aan de verdachte voorstellen dat deze deelneemt aan een project. De deelneming strekt tot voorkoming van toezending van het opgemaakte proces-verbaal aan de officier van justitie. Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, worden de strafbare feiten aangewezen die op deze wijze kunnen worden afgedaan.

  • 2. Bij een voorstel als bedoeld in het eerste lid, deelt de opsporingsambtenaar de verdachte mede dat hij niet verplicht is aan het project deel te nemen en licht hem in over de mogelijke gevolgen van niet-deelneming. Het voorstel, de mededeling en de inlichtingen over de mogelijke gevolgen worden daarbij de verdachte tevens schriftelijk ter hand gesteld.

  • 3. De officier van justitie geeft algemene aanwijzingen over de wijze van afdoening ingevolge het eerste lid. Deze aanwijzingen betreffen in ieder geval:

    • a.

      de projecten en de categorieën van strafbare feiten die, gelet op de aard van deze projecten, in aanmerking komen voor deze wijze van afdoening;

    • b.

      de duur van de deelneming, afhankelijk van de aard van het strafbare feit en het project en

    • c.

      de wijze waarop de toestemming van de officier van justitie kan worden verkregen.

  • 4. De duur van de deelneming is ten hoogste twintig uren.

  • 5. De opsporingsambtenaar doet aan de rechtstreeks belanghebbende die hem bekend is, onverwijld mededeling van de datum waarop hij die voorstellen heeft gedaan.

  • 6. Indien de opsporingsambtenaar van oordeel is dat de verdachte naar behoren aan een project heeft deelgenomen, stelt hij de officier van justitie en de verdachte hiervan schriftelijk in kennis. Daarmee vervalt het recht tot strafvordering, behalve indien een bevel wordt gegeven als bedoeld in artikel 25 Wetboek van Strafvordering. In dat geval houdt de rechter, indien hij een straf oplegt, rekening met de voltooide deelneming.

Artikel 1:162

  • 1. Bij toepassing van artikel 1:149, eerste lid, kan de officier van justitie tevens als voorwaarde stellen dat de verdachte zich zal richten naar de aanwijzingen van de jeugdreclassering voor een daarbij te bepalen termijn van ten hoogste zes maanden;

  • 2. Bij toepassing van artikel 1:149, tweede lid, onderdeel a, geldt dat het maximum van de geldsom ten hoogste NAF. 5000,- bedraagt.

  • 3. Bij toepassing van artikel 1:149, tweede lid, onderdeel f, geldt dat de voorwaarde kan worden gesteld dat onbetaalde arbeid of arbeid tot herstel van de door het strafbare feit aangerichte schade wordt verricht dan wel een leerproject wordt gevolgd gedurende een door de officier van justitie te bepalen duur van ten hoogste zestig uren binnen een door hem te bepalen termijn van ten hoogste drie maanden.

  • 4. Op de in het derde lid bedoelde voorwaarden zijn de artikelen 1:169, eerste en negende lid, 1:171, eerste lid, en 1:188, vierde lid, met betrekking tot taakstraffen van overeenkomstige toepassing.

§ 3 Straffen en maatregelen

Artikel 1:163

  • 1. In plaats van de op een feit gestelde straffen worden de straffen en maatregelen opgelegd, in deze titel voorzien.

  • 2. Een hoofdstraf kan zowel afzonderlijk als tezamen met andere hoofdstraffen en met bijkomende straffen worden opgelegd.

  • 3. Een maatregel kan zowel afzonderlijk als tezamen met hoofdstraffen, met bijkomende straffen en met andere maatregelen worden opgelegd.

  • 4. In afwijking van het derde lid kan de plaatsing in een inrichting voor jeugdigen noch met jeugddetentie noch met een maatregel betreffende het gedrag van de jeugdige worden gecombineerd.

Artikel 1:164

  • 1. De hoofdstraffen zijn:

    • a.

      in geval van een misdrijf: jeugddetentie, taakstraf of geldboete;

    • b.

      in geval van een overtreding: taakstraf of geldboete.

  • 2. Een taakstraf bestaat uit:

    • a.

      een werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid of het verrichten van arbeid tot herstel van de door het strafbare feit aangerichte schade, of

    • b.

      een leerstraf, zijnde het volgen van een leerproject, of

    • c.

      een combinatie van werkstraf en leerstraf.

  • 3. De bijkomende straffen zijn:

    • a.

      verbeurdverklaring;

    • b.

      ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen;

    • c.

      ontzetting van bepaalde rechten.

  • 4. De maatregelen zijn:

    • a.

      plaatsing in een inrichting voor jeugdigen;

    • b.

      maatregel betreffende het gedrag van de jeugdige;

    • c.

      onttrekking aan het verkeer;

    • d.

      ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel;

    • e.

      schadevergoeding.

§ 4 Jeugddetentie

Artikel 1:165

  • 1. De duur van de jeugddetentie is:

    • a.

      voor degene die ten tijde van het begaan van het misdrijf de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt: ten minste een dag en ten hoogste twaalf maanden, en

    • b.

      overigens ten hoogste vierentwintig maanden, doch voor strafbare feiten waarop een gevangenisstraf van maximaal vier en twintig jaren dan wel een levenslange gevangenisstraf is gesteld: ten hoogste vier jaren.

  • 2. De duur van de jeugddetentie wordt in de rechterlijke uitspraak aangewezen in dagen, weken, maanden of jaren.

  • 3. De artikelen 1:61 en 1:62 zijn bij veroordeling tot jeugddetentie van overeenkomstige toepassing.

Artikel 1:166

  • 1. Indien de straf jeugddetentie is opgelegd, draagt de Minister van Justitie de tenuitvoerlegging op aan een bij landsverordening te regelen inrichting.

  • 2. De rechter die de straf heeft opgelegd kan de jeugdige aan wie een jeugddetentie is opgelegd, ambtshalve voorwaardelijk in vrijheid stellen. In geval van een voorwaardelijke invrijheidstelling wordt een proeftijd bepaald van ten hoogste twee jaren.

  • 3. Bij toepassing van het tweede lid zijn de artikelen 1:181 tot en met 1:187 van overeenkomstige toepassing.

  • 4. De jeugdige aan wie een jeugddetentie is opgelegd wordt voorwaardelijk in vrijheid gesteld wanneer hij twee derde gedeelte daarvan heeft ondergaan. In geval van een voorwaardelijke invrijheidstelling wordt een proeftijd bepaald van ten hoogste twee jaren.

  • 5. Bij toepassing van het vierde lid wordt in de artikelen 1:32 tot en met 1:36 gelezen voor het Centraal College voor de Reclassering: de jeugdreclassering.

Artikel 1:167

Indien de veroordeelde bij aanvang van de tenuitvoerlegging meerderjarig is, wordt de jeugddetentie ten uitvoer gelegd als gevangenisstraf, tenzij de veroordeelde naar het oordeel van de rechter ook in het geval van meerderjarigheid in aanmerking komt voor jeugddetentie.

§ 5 Geldboete

Artikel 1:168

  • 1. Het bedrag van de geldboete is ten minste NAF. 5,- en ten hoogste NAF. 5000,-. Artikel 1:56 is van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat de rechter bij elke geldboete kan bepalen dat het bedrag in gedeelten kan worden voldaan. De rechter stelt daarbij de hoogte van elk van die gedeelten vast.

  • 2. De rechter beveelt bij de uitspraak waarbij geldboete wordt opgelegd, dat voor het geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast. De rechter, die de vervangende jeugddetentie heeft bevolen, kan de duur van de eerder opgelegde vervangende jeugddetentie ook wijzigen.

  • 3. Indien geen of geen volledige betaling van het bedrag van de geldboete heeft plaatsgevonden, kan de rechter die de straf heeft opgelegd op verzoek van de veroordeelde de geldboete vervangen door een taakstraf.

  • 4. De taakstraf, bedoeld in het derde lid, wordt opgelegd in evenredigheid met het nog verschuldigde bedrag. De artikelen 1:169 tot en met 1:173 en 1:188, vierde lid, zijn van overeenkomstige toepassing. De straf kan slechts worden opgelegd zolang de veroordeelde de leeftijd van achttien jaren niet heeft bereikt.

  • 5. Indien de veroordeelde bij aanvang van de tenuitvoerlegging van de vervangende jeugddetentie meerderjarig is, wordt deze ten uitvoer gelegd als vervangende hechtenis, tenzij de veroordeelde naar het oordeel van de rechter ook in het geval van meerderjarigheid in aanmerking komt voor vervangende jeugddetentie.

  • 6. De duur van de vervangende jeugddetentie of vervangende hechtenis is ten minste een dag en ten hoogste drie maanden. Voor elke volle NAF. 50,- van de nog te betalen geldboete wordt niet meer dan een dag opgelegd. Door betaling van het nog te betalen bedrag vervalt de vervangende jeugddetentie of de vervangende hechtenis. Artikel 1:58, vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.

§ 6 Taakstraf

Artikel 1:169

  • 1. Het vonnis vermeldt of de taakstraf bestaat uit een werkstraf, een leerstraf of een combinatie van beide, alsmede het aantal uren dat de straf zal duren. Het vonnis kan de aard en inhoud van de te verrichten werkzaamheden of het te volgen leerproject vermelden.

  • 2. De duur van de onbetaalde arbeid of van de arbeid tot herstel van de door het strafbare feit aangerichte schade, is ten hoogste tweehonderd uren.

  • 3. De termijn waarbinnen de arbeid moet zijn verricht bedraagt ten hoogste zes maanden indien niet meer dan honderd uren is opgelegd en overigens ten hoogste een jaar. Het openbaar ministerie kan evenwel bij toepassing van artikel 1:171, tweede lid, de duur verlengen.

  • 4. De duur van een leerproject is ten hoogste tweehonderd uren.

  • 5. De termijn waarbinnen een leerproject plaatsvindt, bedraagt ten hoogste zes maanden.

  • 6. Indien meer dan één taakstraf wordt opgelegd, bedraagt het totaal aantal uren niet meer dan tweehonderdenveertig.

  • 7. Artikel 1:62, eerste en vierde lid, is bij veroordeling tot een taakstraf van overeenkomstige toepassing.

  • 8. Het openbaar ministerie kan de termijn, genoemd in het derde en vijfde lid, ambtshalve of op verzoek van de veroordeelde, eenmaal met een zelfde periode verlengen. Het openbaar ministerie zendt hiervan zo spoedig mogelijk een kennisgeving aan de veroordeelde.

  • 9. De termijnen, genoemd in het derde en vijfde lid, worden verlengd met de tijd dat de veroordeelde uit anderen hoofde rechtens zijn vrijheid is ontnomen alsmede met de tijd dat hij ongeoorloofd afwezig was.

Artikel 1:170

  • 1. In het vonnis waarbij taakstraf wordt opgelegd, beveelt de rechter voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast.

  • 2. De duur van de vervangende jeugddetentie wordt in gehele dagen, weken of maanden vastgesteld.

  • 3. De vervangende jeugddetentie beloopt ten minste een dag en ten hoogste vier maanden. Voor elke twee uren van de taakstraf wordt niet meer dan een dag opgelegd.

  • 4. Wanneer een gedeelte van de te verrichten taakstraf is voldaan, vermindert de duur van de vervangende jeugddetentie naar evenredigheid. Heeft deze vermindering tot gevolg dat voor een gedeelte van een dag vervangende jeugddetentie zou moeten worden ondergaan, dan vindt afronding naar boven plaats tot het naaste aantal gehele dagen.

Artikel 1:171

  • 1. De jeugdreclassering heeft tot taak de voorbereiding en de ondersteuning van de tenuitvoerlegging van taakstraffen. Over de wijze waarop de veroordeelde de taakstraf uitvoert, kan het openbaar ministerie inlichtingen inwinnen bij de jeugdreclassering. Het openbaar ministerie kan haar medewerking inroepen en aan haar de nodige opdrachten geven.

  • 2. Het openbaar ministerie kan na overleg met de jeugdreclassering en de veroordeelde, de opgelegde straf, behoudens voor wat betreft het aantal opgelegde uren, wijzigen indien het van oordeel is dat de veroordeelde de taakstraf niet geheel overeenkomstig het vonnis kan of heeft kunnen volbrengen. Het benadert daarbij zo veel mogelijk de opgelegde taakstraf. Het openbaar ministerie geeft hiervan kennis aan de veroordeelde en de jeugdreclassering.

  • 3. Het openbaar ministerie doet deze kennisgeving zo spoedig mogelijk aan de veroordeelde betekenen. De kennisgeving behelst het aantal uren dat naar het oordeel van het openbaar ministerie reeds naar behoren is volbracht, alsmede de straf zoals deze voor het overige nader is vastgesteld.

  • 4. Tegen de kennisgeving, bedoeld in het derde lid, kan de veroordeelde binnen veertien dagen na de betekening een bezwaarschrift indienen bij de rechter die de straf oplegde. De rechter kan de beslissing van het openbaar ministerie wijzigen. Het tweede lid is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 1:172

  • 1. Indien de tot een taakstraf veroordeelde niet aanvangt met de taakstraf of het openbaar ministerie van oordeel is dat de veroordeelde de opgelegde taakstraf niet naar behoren verricht of heeft verricht, kan het openbaar ministerie de tenuitvoerlegging van de vervangende jeugddetentie bevelen. Het openbaar ministerie geeft hiervan kennis aan de veroordeelde en de jeugdreclassering.

  • 2. Het openbaar ministerie doet deze kennisgeving zo spoedig mogelijk aan de veroordeelde betekenen. De kennisgeving behelst het aantal uren taakstraf dat naar het oordeel van het openbaar ministerie is verricht, alsmede het aantal dagen vervangende jeugddetentie.

  • 3. Tegen de kennisgeving, bedoeld in het tweede lid, kan de veroordeelde binnen veertien dagen na de betekening daarvan een bezwaarschrift indienen bij de rechter die de straf oplegde. De rechter kan de beslissing van het openbaar ministerie wijzigen.

  • 4. Indien de veroordeelde bij aanvang van de tenuitvoerlegging van de vervangende jeugddetentie meerderjarig is, wordt deze ten uitvoer gelegd als vervangende hechtenis, tenzij de veroordeelde naar het oordeel van de rechter ook in het geval van meerderjarigheid in aanmerking komt voor vervangende jeugddetentie.

Artikel 1:173

  • 1. Het openbaar ministerie kan slechts een beslissing nemen of een bevel geven krachtens artikel 1:171, tweede lid, onderscheidenlijk artikel 1:172, eerste lid, binnen drie maanden na afloop van de termijn waarbinnen de arbeid moet zijn verricht of waarbinnen het leerproject moet zijn gevolgd krachtens artikel 1:169.

  • 2. Indien naar het oordeel van het openbaar ministerie de opgelegde taakstraf naar behoren is uitgevoerd, stelt het zo spoedig mogelijk de veroordeelde hiervan in kennis.

§ 7 Plaatsing in een inrichting voor jeugdigen

Artikel 1:174

  • 1. De maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen kan worden opgelegd, indien:

    • a.

      het een misdrijf betreft waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten;

    • b.

      de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van die maatregel eist, en

    • c.

      de maatregel in het belang is van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de verdachte.

  • 2. De maatregel kan ook worden opgelegd indien de verdachte het feit wegens de gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens niet of niet volledig kan worden toegerekend.

  • 3. De rechter legt de maatregel slechts op na een daartoe strekkend, met redenen omkleed, gedagtekend en ondertekend advies van een of meer gedragsdeskundigen die de betrokkene hebben onderzocht. In het geval, bedoeld in het tweede lid, is een van de gedragsdeskundigen in ieder geval een psychiater. Indien dit advies eerder dan een jaar voor de aanvang van de terechtzitting is gedagtekend kan de rechter hier slechts gebruik van maken met instemming van het openbaar ministerie en de verdachte.

  • 4. Het derde lid blijft buiten toepassing indien de betrokkene weigert medewerking te verlenen aan het onderzoek dat ten behoeve van het advies moet worden verricht. Voor zover mogelijk maken de gedragsdeskundigen gezamenlijk dan wel ieder van hen afzonderlijk over de reden van weigering rapport op. De rechter doet zich zoveel mogelijk een ander advies of rapport, dat hem over de wenselijkheid of noodzakelijkheid van de oplegging van de maatregel kan voorlichten en aan de totstandkoming waarvan de betrokkene wel bereid is om medewerking te verlenen, overleggen.

  • 5. Indien de maatregel is opgelegd draagt de Minister van Justitie de tenuitvoerlegging op aan een bij landsverordening te regelen inrichting.

  • 6. De maatregel geldt voor de tijd van twee jaren. De termijn gaat in nadat de rechterlijke uitspraak onherroepelijk is geworden. De maatregel vervalt bij het onherroepelijk worden van een rechterlijke uitspraak waarbij de betrokkene wederom een dergelijke maatregel wordt opgelegd.

  • 7. De termijn van de maatregel loopt niet:

    • a.

      gedurende de tijd dat aan de veroordeelde uit anderen hoofde rechtens zijn vrijheid is ontnomen en gedurende de tijd dat hij uit zodanige vrijheidsbeneming ongeoorloofd afwezig is;

    • b.

      wanneer de veroordeelde langer dan een week ongeoorloofd afwezig is uit de plaats die voor de tenuitvoerlegging van de maatregel is aangewezen.

  • 8. De rechter, die de maatregel heeft opgelegd, kan de maatregel te allen tijde, na advies te hebben ingewonnen van de jeugdreclassering, voorwaardelijk of onvoorwaardelijk beëindigen. De artikelen 1:181 tot en met 1:187 zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 1:17

  • 1. De rechter die in eerste aanleg heeft kennis genomen van het misdrijf ter zake waarvan de maatregel is opgelegd, kan op vordering van het openbaar ministerie de termijn, bedoeld in artikel 1:174, zesde lid, telkens met ten hoogste twee jaren verlengen. Artikel 1:102, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.

  • 2. Verlenging van de termijn van de maatregel is slechts mogelijk voor zover de maatregel daardoor de duur van vier jaren niet te boven gaat, tenzij de maatregel is opgelegd aan een verdachte als bedoeld in artikel 1:174, tweede lid. In zodanig geval is verlenging mogelijk voor zover de maatregel de duur van zes jaren niet te boven gaat.

  • 3. De verlenging is slechts mogelijk, indien de maatregel is opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Artikel 1:174, eerste lid, onderdelen b en c, is van overeenkomstige toepassing. De verlenging is niet mogelijk indien gebruik is gemaakt van de bevoegdheid, bedoeld in artikel 1:180.

  • 4. Artikel 1:174, derde en vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.

  • 5. Indien de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen dit bepaaldelijk vordert, kan de verlengde plaatsing van de veroordeelde, die meerderjarig is en aan wie de maatregel is opgelegd ingevolge artikel 1:174, tweede lid, worden opgevolgd door een last tot ter beschikking stelling al dan niet met een bevel tot verpleging van overheidswege als bedoeld in de artikelen 1:81 en 1:82. Artikel 1:81, derde en vierde lid, alsmede de artikelen 1:83 tot en met 1:103 zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 1:176

  • 1. Indien jeugddetentie of plaatsing in een inrichting voor jeugdigen wordt opgelegd, kan de rechter in zijn uitspraak een advies opnemen over de plaats waar en de wijze waarop deze straf of maatregel zal moeten worden ten uitvoer gelegd. De rechter kan ook bij een beslissing als bedoeld in artikel 1:175 een zodanig advies opnemen.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing indien met gebruikmaking van artikel 1:180, de straf of maatregel geheel niet ten uitvoer wordt gelegd. Indien ingevolge artikel 1:186 de straf of maatregel alsnog geheel of gedeeltelijk ten uitvoer wordt gelegd, kan de rechter het advies opnemen in de last tot tenuitvoerlegging.

  • 3. Het openbaar ministerie stelt de Minister van Justitie in kennis van rechterlijke uitspraken, zodra deze voor tenuitvoerlegging vatbaar zijn geworden. Het voegt daarbij in voorkomende gevallen het advies van de rechter over de plaatsing.

  • 4. De Minister van Justitie kan het advies van de jeugdreclassering inwinnen over de plaats van de tenuitvoerlegging.

§ 8 Maatregel betreffende het gedrag van de jeugdige

Artikel 1:177

  • 1. De maatregel betreffende het gedrag van de jeugdige kan slechts worden opgelegd, indien:

    • a.

      de aard van het gepleegde misdrijf, de veelheid van de gepleegde misdrijven, of eerdere veroordelingen wegens misdrijf en de problematiek van de verdachte hiertoe aanleiding geven, en

    • b.

      de maatregel in het belang is van de verdere ontwikkeling van de verdachte.

  • 2. De rechter legt de maatregel slechts op, nadat hij zich een met redenen omkleed, gedagtekend en ondertekend advies heeft doen overleggen van een gedragsdeskundige, die de betrokkene heeft onderzocht. Indien dit advies eerder dan een jaar voor de aanvang van de terechtzitting is gedagtekend kan de rechter hier slechts gebruik van maken met instemming van het openbaar ministerie en de verdachte.

  • 3. De rechter geeft in zijn uitspraak aan waar de maatregel uit bestaat. De maatregel kan inhouden dat de veroordeelde aan een door de rechter aan te wijzen programma deelneemt in een daarbij te bepalen inrichting of dat de veroordeelde een door de rechter te bepalen ambulant programma zal volgen onder begeleiding van een in de uitspraak aangewezen organisatie.

  • 4. Bij of krachtens landsbesluit, houdende algemene maatregelen, kunnen regels worden gesteld over de eisen waaraan de programma’s en inrichtingen of organisaties, bedoeld in het derde lid, moeten voldoen.

  • 5. Het programma, bedoeld in het derde lid, mag de vrijheid van de veroordeelde zijn godsdienst of levensovertuiging te belijden en de staatkundige vrijheid niet beperken.

  • 6. De maatregel wordt opgelegd voor de tijd van minimaal zes maanden en maximaal een jaar. De termijn gaat in nadat de rechterlijke uitspraak onherroepelijk is geworden.

  • 7. De termijn van de maatregel loopt niet:

    • a.

      gedurende de tijd dat aan de veroordeelde uit anderen hoofde rechtens zijn vrijheid is ontnomen of gedurende de tijd dat hij uit zodanige vrijheidsontneming ongeoorloofd afwezig is;

    • b.

      gedurende de tijd dat de veroordeelde zich aan de tenuitvoerlegging van de maatregel onttrekt.

  • 8. Artikel 1:174, achtste lid, is van overeenkomstige toepassing. De rechter kan aan de maatregel in het belang van de ontwikkeling van de veroordeelde bovendien een andere invulling geven.

  • 9. Het openbaar ministerie houdt toezicht op de medewerking van de veroordeelde aan de tenuitvoerlegging van het programma.

Artikel 1:178

  • 1. In het vonnis waarbij de maatregel betreffende het gedrag van de jeugdige wordt opgelegd, beveelt de rechter voor het geval dat de veroordeelde niet naar behoren aan de tenuitvoerlegging van de maatregel heeft meegewerkt, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast.

  • 2. De duur van de vervangende jeugddetentie wordt in gehele dagen, weken of maanden vastgesteld. Voor elke maand waarvoor de maatregel is opgelegd beloopt de vervangende jeugddetentie eveneens een maand.

  • 3. Wanneer een gedeelte van de maatregel ten uitvoer is gelegd, vermindert de duur van de vervangende jeugddetentie naar evenredigheid.

  • 4. Artikel 1:172 is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 1:179

  • 1. Indien het gedrag van de veroordeelde daartoe aanleiding geeft en verlenging in het belang is van de ontwikkeling van de veroordeelde, kan de rechter, die in eerste aanleg heeft kennis genomen van het misdrijf ter zake waarvan de maatregel is opgelegd, de termijn van de maatregel, op vordering van het openbaar ministerie, eenmaal verlengen voor dezelfde tijd als waarvoor de maatregel was opgelegd.

  • 2. Artikel 1:177, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.

  • 3. In de beslissing over de verlenging geeft de rechter aan waaruit de verlenging van de maatregel bestaat. De verlenging kan inhouden dat het programma waaraan de veroordeelde deelneemt wordt verlengd. De verlenging kan ook inhouden dat de veroordeelde deelneemt aan een door de rechter te bepalen programma in een daarbij te bepalen inrichting of dat de veroordeelde een door de rechter te bepalen ambulant programma zal volgen onder begeleiding van een in de beslissing aangewezen organisatie.

  • 4. Artikel 1:178 is van overeenkomstige toepassing op de beslissing tot verlenging.

§ 9 Voorwaardelijke oplegging

Artikel 1:180

In geval van veroordeling tot jeugddetentie, vervangende jeugddetentie daaronder niet begrepen, tot werkstraf, tot geldboete en tot enige bijkomende straf, kan de rechter bepalen dat deze of een gedeelte daarvan, niet zal worden ten uitvoer gelegd.

Artikel 1:181

  • 1. De rechter die bepaalt dat een door hem opgelegde straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, stelt daarbij een proeftijd vast van ten hoogste twee jaren.

  • 2. De proeftijd gaat in zodra de uitspraak waarbij een bevel als bedoeld in artikel 1:180 is gegeven, onherroepelijk is geworden. De bijzondere voorwaarden gelden echter pas indien deze door of vanwege het openbaar ministerie aan de veroordeelde in persoon zijn betekend.

  • 3. De proeftijd loopt niet gedurende de tijd dat de veroordeelde rechtens zijn vrijheid is ontnomen of de veroordeelde uit zodanige vrijheidsontneming ongeoorloofd afwezig is.

Artikel 1:182

Met betrekking tot de voorwaarden is artikel 1:21 van toepassing.

Artikel 1:183

  • 1. Met het toezicht op de naleving van de voorwaarden is het openbaar ministerie belast.

  • 2. De rechter kan aan de jeugdreclassering of, in bijzondere gevallen en na overleg met de jeugdreclassering, aan een particulier persoon, opdragen aan de veroordeelde ter zake van de naleving van de bijzondere voorwaarden hulp en steun te verlenen.

  • 3. De rechter kan, indien de veroordeelde ingevolge artikel 254 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek onder toezicht is gesteld, aan de gezinsvoogd opdragen aan de veroordeelde ter zake van de naleving van de bijzondere voorwaarden hulp en steun te verlenen.

  • 4. Is de veroordeelde meerderjarig dan is artikel 1:22, tweede lid, van overeenkomstige toepassing.

Artikel 1:184

  • 1. De rechter die de voorwaarde heeft gesteld, kan na ontvangst van een vordering van het openbaar ministerie of op verzoek van de veroordeelde, de proeftijd verkorten of deze eenmaal verlengen. De verlenging geschiedt met ten hoogste een jaar.

  • 2. Evenzo kan de in het eerste lid bedoelde rechter gedurende de proeftijd of gedurende de tijd dat deze is geschorst, in de gestelde bijzondere voorwaarden of in de termijn waartoe deze voorwaarden in haar werking binnen de proeftijd zijn beperkt, wijziging brengen, deze voorwaarden opheffen, alsnog bijzondere voorwaarden stellen en een opdracht als bedoeld in artikel 1:183, tweede en derde lid, geven, wijzigen of opheffen.

  • 3. De gewijzigde bijzondere voorwaarden gelden zodra deze door of vanwege het openbaar ministerie aan de veroordeelde in persoon zijn betekend.

Artikel 1:185

  • 1. In geval van veroordeling tot jeugddetentie waarvan de rechter heeft bepaald dat deze geheel of gedeeltelijk niet ten uitvoer zal worden gelegd, kan het openbaar ministerie de aanhouding van de veroordeelde bevelen, indien er ernstige redenen bestaan voor het vermoeden dat enige gestelde voorwaarde niet wordt nageleefd. Aan de veroordeelde wordt terstond een raadsman toegevoegd.

  • 2. Artikel 1:25, tweede en derde lid zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 1:186

  • 1. Onverminderd artikel 1:184 kan de rechter, indien enige gestelde voorwaarde niet wordt nageleefd en hij daartoe termen vindt, na ontvangst van de vordering van het openbaar ministerie:

    • a.

      gelasten dat de niet ten uitvoer gelegde straf alsnog zal worden ten uitvoer gelegd;

    • b.

      al of niet onder instandhouding of wijziging van de voorwaarden gelasten dat een gedeelte van de niet ten uitvoer gelegde straf alsnog zal worden ten uitvoer gelegd.

    • c.

      indien de veroordeelde zijn vrijheid is benomen uit hoofde van artikel 1:185, de veroordeelde in vrijheid stellen.

  • 2. Artikel 1:26, tweede tot en met vijfde lid en 1:167 zijn van overeenkomstige toepassing.

§ 10 Procedure

Artikel 1:187

  • 1. Indien in het kader van de tenuitvoerlegging van een sanctie door de rechter een beslissing wordt genomen geldt het volgende:

    indien er sprake is van een vordering van het openbaar ministerie dagvaardt het openbaar ministerie de veroordeelde met een met reden omklede vordering. Is door de veroordeelde enig verzoek aan de rechter gericht, dan dagvaardt het openbaar ministerie ten spoedigste nadat het verzoekschrift door de griffier in zijn handen is gesteld met een met redenen omklede conclusie. Indien de rechter ambtshalve voornemens is zijn beslissing te wijzigen dan dagvaardt het openbaar ministerie de veroordeelde ten spoedigste nadat hij daaromtrent vanwege de griffie heeft vernomen;

    vervolgens zijn de artikelen 1:27, derde tot en met vijfde lid, 1:28, tweede tot en met vijfde lid en 1:29 van overeenkomstige toepassing.

  • 2. Indien de veroordeelde op het tijdstip dat de procedure bedoeld in het eerste lid is ingesteld, de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt, zijn daarenboven de artikelen 488 tot en met 490, 497 en 498 van het Wetboek van Strafvordering van overeenkomstige toepassing.

  • 3. In afwijking van het in het eerste lid van toepassing verklaarde artikel 1:29 geldt dat hoger beroep in de gevallen van beslissingen op grond van de artikelen 1:175 en 1:179, eerste lid, wel is toegelaten.

§ 11 Slotbepalingen

Artikel 1:188

  • 1. De kosten van jeugddetentie en van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen komen ten laste van het Land.

  • 2. De tenuitvoerlegging van vrijheidsstraffen en vrijheidsbenemende maatregelen als bedoeld in artikel 1:164 en de rechtspositie van jeugdigen geschiedt bij of krachtens landsverordening te stellen regels.

  • 3. Tevens kunnen daarbij regels worden gesteld voor de verstrekking van overheidswege van een bijdrage in de bekostiging van de voorbereiding en uitvoering van

    • a.

      projecten als bedoeld in de artikelen 1:161 en 1:162, derde lid, en

    • b.

      taakstraffen als bedoeld in artikel 1:164, tweede lid.

  • 4. Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, worden regels gegeven omtrent de inhoud van de taakstraf, de tenuitvoerlegging van de taakstraf en de rechten en plichten van de tot een taakstraf veroordeelde.

Artikel 1:189

  • 1. De straffen en maatregelen bedoeld in deze titel, zijn voor poging, voorbereiding, deelneming en medeplichtigheid dezelfde als die voor het voltooide misdrijf.

  • 2. Bij meerdaadse samenloop worden meer feiten, voor de toepassing van straffen en maatregelen als één feit aangemerkt. De artikelen 1:163 en 1:165, eerste lid, zijn van toepassing.

Titel XI

Betekenis van sommige in het wetboek voorkomende uitdrukkingen

Artikel 1:190

Waar van misdrijf in het algemeen of van enig misdrijf in het bijzonder gesproken wordt, wordt daaronder medeplichtigheid aan, poging tot en voorbereiding van dat misdrijf begrepen, voor zover niet uit enige bepaling het tegendeel volgt.

Artikel 1:191

  • 1. Waar de bevoegdheid wordt gegeven tot het horen, verhoren of ondervragen van personen, wordt daaronder mede begrepen horen, verhoren of ondervragen per telecommunicatie, waarbij een directe beeld- of geluidsverbinding tot stand komt tussen de betrokken personen.

  • 2. De voorzitter van het college, de rechter, de rechter-commissaris of de ambtenaar die met de leiding over het horen is belast, beslist of van deze communicatie gebruik gemaakt wordt. Alvorens te beslissen wordt de te horen persoon of diens raadsman of advocaat en in voorkomende gevallen de officier van justitie, in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken over de toepassing daarvan.

  • 3. Tegen de beslissing om van deze communicatie gebruik te maken staat geen afzonderlijk rechtsmiddel open.

  • 4. De Minister van Justitie kan bij ministeriële beschikking met algemene werking regels stellen over de technische eisen van die communicatie.

Artikel 1:192

Aanslag tot een feit bestaat, zodra het voornemen van de dader zich door een begin van uitvoering, als bedoeld in artikel 1:119, heeft geopenbaard.

Artikel 1:193

Samenspanning bestaat zodra twee of meer personen overeengekomen zijn om het misdrijf te plegen.

Artikel 1:194

Onder omwenteling wordt verstaan het vernietigen of op onwettige wijze

veranderen van de grondwettige regeringsvorm, de orde van troonopvolging of de wettige regeringsvorm van Sint Maarten.

Artikel 1:195

Onder verboden plaats wordt verstaan iedere plaats die als verboden

plaats is aangewezen krachtens de Landsverordening bescherming staatsgeheimen.

Artikel 1:196

Onder gegevens wordt verstaan iedere weergave van feiten, begrippen of instructies, op een overeengekomen wijze, geschikt voor overdracht, interpretatie of verwerking door personen of geautomatiseerde werken.

Artikel 1:197

Onder geautomatiseerd werk wordt verstaan een inrichting die bestemd is om langs elektronische weg gegevens op te slaan, te verwerken en over te dragen.

Artikel 1:198

  • 1. Onder telecommunicatie wordt verstaan iedere overdracht, uitzending of ontvangst van gegevens van welke aard dan ook, door middel van kabels, langs radio-elektronische weg of door middel van optische of andere elektromagnetische systemen.

  • 2. Onder aftappen wordt verstaan het opnemen met een technisch hulpmiddel van niet voor het publiek bestemde communicatie, die plaatsvindt met gebruikmaking van de diensten van een aanbieder van een communicatiedienst.

Artikel 1:199

Met het plegen van geweld wordt gelijkgesteld het brengen in een staat van bewusteloosheid of onmacht.

Artikel 1:200

Onder zwaar lichamelijk letsel wordt verstaan:

  • a.

    hetgeen naar gewoon spraakgebruik als zodanig wordt genoemd, waarbij wordt gelet op de aard van het letsel, de aard en de noodzaak van het medisch ingrijpen en het uitzicht op volledig herstel;

  • b.

    voortdurende ongeschiktheid tot uitoefening van zijn ambts- of beroepsbezigheden, afdrijving of dood van de vrucht van een vrouw en storing van de verstandelijke vermogens die langer dan vier weken geduurd heeft.

Artikel 1:201

Onder een ander, of een kind bij of kort na de geboorte, van het leven beroven wordt begrepen het doden van een vrucht die naar redelijkerwijs verwacht mag worden in staat is buiten het moederlichaam in leven te blijven.

Artikel 1:202

Onder terroristisch misdrijf wordt verstaan:

  • a.

    elk van de misdrijven omschreven in de artikelen 2:1 tot en met 2:5, 2:24, tweede lid, 2:33, tweede lid, 2:41 tot en met 2:42, 2:98, onderdeel c, 2:105, onderdeel b, 2:112, onderdeel c, 2:114, onderdeel b, 2:117, onderdeel c, 2:123, tweede lid, en 2:262, indien het misdrijf is begaan met een terroristisch oogmerk;

  • b.

    elk van de misdrijven waarop ingevolge de artikelen 2:31, 2:32, 2:39, 2:40, 2:126, 2:127, 2:252, 2:263, 2:278, 2:279, alsmede 2:394 en 2:395 gevangenisstraf is gesteld;

  • c.

    elk van de misdrijven omschreven in de artikelen 2:80, 2:251, 2:255, derde lid, en 2:261.

Artikel 1:203

Onder terroristisch oogmerk wordt verstaan het oogmerk om de bevolking of een deel van de bevolking van een land vrees aan te jagen, dan wel een overheid of internationale organisatie wederrechtelijk te dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden, dan wel de fundamentele politieke, constitutionele, economische of sociale structuren van een land of een internationale organisatie ernstig te ontwrichten of te vernietigen.

Artikel 1:204

Onder misdrijf ter voorbereiding of vergemakkelijking van een terroristisch misdrijf wordt verstaan elk van de misdrijven omschreven in de artikelen 2:49, tweede lid, 2:50, derde lid, 2:54, 2:55, 2:163, derde lid, 2:184, derde lid, 2:255, vierde lid, 2:289, onderdeel d, 2:291, tweede lid, in samenhang met artikel 2:289, onderdeel d, 2:294, derde lid in samenhang met de artikelen 2:291, tweede lid, en 2:289, onderdeel d, 2:295, tweede lid, 2:300, 2:305, tweede lid, en 2:343.

Artikel 1:205

  • 1. Onder ambtenaren worden mede verstaan diegenen die onder toezicht en verantwoording van een overheidsinstelling zijn aangesteld.

  • 2. In dit verband wordt onder overheidsinstelling ook verstaan die onderneming, waarin enige overheid een overwegende invloed kan uitoefenen in de leiding of de bedrijfsvoering van die onderneming.

  • 3. Onder ambtenaren worden tevens begrepen leden van algemeen vertegenwoordigende organen en arbiters.

  • 4. Onder rechters worden tevens begrepen zij die administratieve rechtsmacht uitoefenen,krachtens wettelijk voorschrift optredende tuchtrechters en arbiters.

Artikel 1:206

Onder ondernemer wordt verstaan ieder die een bedrijf uitoefent.

Artikel 1:207

Onder muntspeciën, munt- en bankbiljetten worden begrepen muntspeciën, munt- en bankbiljetten die de hoedanigheid van wettig betaalmiddel nog zullen verkrijgen, alsmede muntspeciën, munt- en bankbiljetten die deze hoedanigheid verloren hebben en ingewisseld kunnen worden tegen wettige betaalmiddelen.

Artikel 1:208

  • 1. Onder schipper wordt verstaan de gezagvoerder van een vaartuig of degene die deze vervangt, alsmede degene die de leiding heeft op een bij landsbesluit aangewezen installatie ter zee.

  • 2. Onder opvarende wordt verstaan degene, niet zijnde de schipper, die zich aan boord van een vaartuig bevindt, alsmede degene, niet zijnde de schipper, die zich op een bij landsbesluit aangewezen installatie ter zee bevindt.

  • 3. Onder schepeling wordt verstaan degene die zich als scheepsofficier of scheepsgezel aan boord bevindt.

  • 4. Vaartuigen in aanbouw worden niet als vaartuigen aangemerkt.

Artikel 1:209

Onder Sint Maartense vaartuigen worden alleen verstaan:

  • a.

    die vaartuigen welke door de Sint Maartense wetgeving als zeeschepen worden aangemerkt;

  • b.

    de vaartuigen van het Land welke buiten de tonnen in zee varen.

Artikel 1:210

Onder Nederlandse vaartuigen worden alleen verstaan die vaartuigen welke door de Nederlandse wetgeving als zeeschepen worden aangemerkt.

Artikel 1:211

  • 1. Onder Nederlandse respectievelijk Sint Maartense luchtvaartuigen worden verstaan:

    • a.

      luchtvaartuigen die zijn ingeschreven in Nederlandse respectievelijk Sint Maartense luchtvaartuig- registers;

    • b.

      luchtvaartuigen die zonder bemanning zijn verhuurd aan een huurder die de hoofdzetel van zijn bedrijf, of, indien de huurder niet een zodanige zetel heeft, zijn vaste verblijfplaats, in Nederland respectievelijk Sint Maarten heeft.

  • 2. Een luchtvaartuig is in vlucht van het moment af waarop alle buitendeuren, na het instappen, zijn gesloten tot het moment waarop een van de deuren wordt geopend voor het uitstappen. In geval van een noodlanding wordt de vlucht geacht voort te duren totdat de bevoegde autoriteiten de verantwoordelijkheid voor het luchtvaartuig en voor de personen en goederen aan boord overnemen.

  • 3. Een luchtvaartuig is in bedrijf van het begin van het gereedmaken van dat luchtvaartuig voor een bepaalde vlucht door het grondpersoneel of door de bemanning tot het moment dat sedert de landing vierentwintig uren zijn verstreken. De periode tijdens welke het luchtvaartuig in bedrijf is strekt zich in elk geval uit tot de gehele periode tijdens welke het luchtvaartuig in vlucht is, zoals omschreven in het tweede lid.

Artikel 1:212

  • 1. Onder vijand worden mede begrepen opstandelingen.

  • 2. Onder oorlog wordt mede begrepen burgeroorlog.

  • 3. Onder tijd van oorlog wordt mede begrepen de tijd waarin oorlog dreigende is alsmede de tijd vanaf het moment dat dienstplichtigen buitengewoon in werkelijke dienst worden opgeroepen en zolang zij buitengewoon in werkelijke dienst worden gehouden.

Artikel 1:213

Onder een bevriende staat wordt verstaan een buitenlandse mogendheid waarmee het Koninkrijk der Nederlanden niet in een gewapend conflict is gewikkeld.

Artikel 1:214

  • 1. Onder internationaal beschermd persoon wordt verstaan een persoon vallende onder de omschrijving van artikel 1, eerste lid, van het Verdrag inzake de voorkoming en bestraffing van misdrijven tegen internationaal beschermde personen, met inbegrip van diplomaten van 14 december 1973 (Trb. 1981, 69);

  • 2. Onder internationaal beschermd persoon wordt tevens verstaan een persoon vallende onder de omschrijving van artikel 1, onderdeel a of b, van het Verdrag inzake de veiligheid van VN-personeel en geassocieerd personeel van 9 december 1994 (Trb. 1996, 62).

  • 3. Onder beschermde goederen worden verstaan de goederen bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel b, van het in het eerste lid genoemde verdrag en artikel 9, eerste lid onderdeel b, van het in het tweede lid genoemde verdrag, zoals aangevuld door het Facultatief Protocol van 8 december 2005 (Trb. 2006, 211).

Artikel 1:215

  • 1. Onder een jaar wordt verstaan een periode van driehonderd en vijfenzestig dagen.

  • 2. Onder maand wordt verstaan een periode van dertig dagen.

  • 3. Onder dag wordt verstaan een periode van vierentwintig uren.

Artikel 1:216

Onder inklimming wordt begrepen ondergraving, alsmede het

overschrijden van water of omheiningen tot afsluiting dienende.

Artikel 1:217

Onder valse sleutels worden begrepen alle tot opening van een mechanisch of elektronisch slot bestemde voorwerpen en middelen tot identificatie, die onbevoegd worden gebruikt, alsmede alle niet tot opening van die sloten bestemde voorwerpen en middelen.

Artikel 1:218

Onder vee wordt verstaan paarden, ezels, muilezels, muildieren, runderen, schapen, bokken, geiten en varkens.

Artikel 1:219

  • 1. Onder opkoper wordt verstaan hij die van opkopen een beroep of gewoonte maakt.

  • 2. Onder opkopen worden begrepen alle handelingen, hoe ook genaamd, waarmee kennelijk hetzelfde wordt beoogd.

Artikel 1:220

  • 1. Onder elektriciteitswerken worden verstaan werken dienende tot voortbrenging, geleiding, transformatie of levering van elektriciteit en daarmee in verband staande beveiligings-, bevestigings-, ondersteunings- en waarschuwingswerken.

  • 2. Onder elektriciteitswerken worden niet begrepen telegraaf- en telefoonwerken.

Artikel 1:221

Onder discriminatie of discrimineren wordt verstaan elke vorm van onderscheid, elke uitsluiting, beperking of voorkeur, die ten doel heeft of ten gevolge kan hebben dat de erkenning, het genot of de uitoefening op voet van gelijkheid van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden op politiek, economisch, sociaal of cultureel terrein of op andere terreinen van het maatschappelijke leven, wordt teniet gedaan of aangetast.

Artikel 1:222

Onder gedragsdeskundige wordt verstaan een persoon die bevoegd is de titel psycholoog te voeren dan wel een arts die bevoegd is de titel psychiater of zenuwarts te voeren.

Artikel 1:223

Onder levensgezel wordt verstaan degene met wie men duurzaam feitelijk samenwoont.

Titel XII

Slotbepaling

Artikel 1:224

De bepalingen van de Titels I tot en met X van dit Boek zijn ook van toepassing op feiten waarop bij andere wettelijke regelingen straf is gesteld, tenzij de desbetreffende regeling anders bepaalt.

Tweede Boek

Misdrijven

Titel I

Misdrijven tegen de veiligheid van het Koninkrijk of Land

Artikel 2:1

De aanslag ondernomen met het oogmerk om de Koning, de Regent respectievelijk de Gouverneur of de waarnemende Gouverneur van het leven of de vrijheid te beroven of tot regeren respectievelijk tot het uitoefenen van zijn taak ongeschikt te maken, wordt gestraft met levenslange gevangenisstraf of tijdelijke van ten hoogste dertig jaren of geldboete van de vijfde categorie.

Artikel 2:2

De aanslag ondernomen met het oogmerk om het Koninkrijk geheel of gedeeltelijk onder vreemde heerschappij te brengen of om een deel daarvan af te scheiden, wordt gestraft met levenslange gevangenisstraf of tijdelijke van ten hoogste dertig jaren of geldboete van de vijfde categorie.

Artikel 2:3

De aanslag ondernomen met het oogmerk om een omwenteling teweeg te brengen, wordt gestraft met levenslange gevangenisstraf of tijdelijke van ten hoogste dertig jaren of geldboete van de vijfde categorie.

Artikel 2:4

Hij die door geweld of bedreiging met geweld een vergadering van de Raad van Ministers uiteenjaagt, tot het nemen of niet nemen van enig besluit dwingt, een lid uit die vergadering verwijdert of opzettelijk een lid verhindert die vergadering bij te wonen of daarin vrij en onbelemmerd zijn plicht te vervullen, wordt gestraft met levenslange gevangenisstraf of tijdelijke van ten hoogste dertig jaren of geldboete van de vijfde categorie.

Artikel 2:5

De samenspanning tot een van de in de artikelen 2:1 tot en met 2:4 omschreven misdrijven wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twaalf jaren of geldboete van de vijfde categorie.

Artikel 2:6

Hij die met een buitenlandse mogendheid in verbinding treedt, met het oogmerk om haar tot het plegen van vijandelijkheden of tot het voeren van oorlog tegen het Koninkrijk te bewegen, haar in het daartoe opgevatte voornemen te versterken, haar hulp daarbij toe te zeggen of bij de voorbereiding hulp te verlenen, wordt gestraft met levenslange gevangenisstraf of tijdelijke van ten hoogste dertig jaren of geldboete van de vijfde categorie.

Artikel 2:7

Hij die met een in het buitenland gevestigd persoon of lichaam in verbinding treedt met het oogmerk om een zodanig persoon of lichaam tot het verschaffen van steun aan het voorbereiden, bevorderen of teweegbrengen van een omwenteling te bewegen, om een zodanig persoon of lichaam in het daartoe opgevatte voornemen te sterken of aan een zodanig persoon of lichaam daarbij hulp toe te zeggen of te verlenen, of om een omwenteling voor te bereiden, te bevorderen of teweeg te brengen, wordt gestraft met levenslange gevangenisstraf of tijdelijke van ten hoogste dertig jaren of geldboete van de vijfde categorie.

Artikel 2:8

  • 1. Hij die inlichtingen waarvan de geheimhouding door het belang van het Koninkrijk of het Land of van zijn bondgenoten wordt geboden, een voorwerp waaraan zodanige inlichtingen kunnen worden ontleend, of zodanige gegevens opzettelijk verstrekt aan of opzettelijk ter beschikking stelt van een tot kennisneming daarvan niet gerechtigd persoon of lichaam, wordt, indien hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat het zodanige inlichtingen, een zodanig voorwerp of zodanige gegevens betreft, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie.

  • 2. Met ten hoogste dezelfde straf wordt gestraft hij die inlichtingen, die van een verboden plaats afkomstig zijn en tot de veiligheid van het Koninkrijk of het Land of van zijn bondgenoten in betrekking staan, een voorwerp waaraan zodanige gegevens kunnen worden ontleend, of zodanige gegevens opzettelijk verstrekt aan of opzettelijk ter beschikking stelt van een tot kennisneming daarvan niet gerechtigd persoon of lichaam, indien hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat het inlichtingen, een zodanig voorwerp of zodanige gegevens betreft.

Artikel 2:9

  • 1. Hij die inlichtingen, een voorwerp of gegevens als bedoeld in artikel 2:8 hetzij opzettelijk openbaar maakt, hetzij zonder daartoe gerechtigd te zijn opzettelijk verstrekt aan of ter beschikking stelt van een buitenlandse mogendheid, een in het buitenland gevestigd persoon of lichaam, dan wel een zodanig persoon of lichaam dat gevaar ontstaat dat de inlichtingen, het voorwerp of de gegevens aan een buitenlandse mogendheid of aan een in het buitenland gevestigd persoon of lichaam bekend wordt, wordt indien hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat het zodanige inlichtingen, een zodanig voorwerp of zodanige gegevens betreft, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vijftien jaren of geldboete van de vijfde categorie.

  • 2. Indien hij heeft gehandeld in tijd van oorlog dan wel in dienst of in opdracht van een buitenlandse mogendheid of van een in het buitenland gevestigd persoon of lichaam, kan levenslange gevangenisstraf of tijdelijke van ten hoogste dertig jaren of geldboete van de vijfde categorie worden opgelegd.

Artikel 2:10

Hij aan wiens schuld te wijten is dat inlichtingen, een voorwerp of gegevens als bedoeld in artikel 2:8, openbaar worden gemaakt of ter beschikking komt van een tot kennisneming daarvan niet gerechtigd persoon of lichaam, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie.

Artikel 2:11

  • 1. Met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie wordt gestraft:

    • a.

      hij die opzettelijk inlichtingen, een voorwerp of gegevens als bedoeld in artikel 2:8, zonder daartoe gerechtigd te zijn, onder zich neemt of houdt;

    • b.

      hij die enige handeling verricht, ondernomen met het oogmerk om, zonder daartoe gerechtigd te zijn, de beschikking te krijgen over inlichtingen, een voorwerp of gegevens als bedoeld in artikel 2:8;

    • c.

      hij die opzettelijk en wederrechtelijk binnen tracht te dringen of binnendringt in een verboden plaats, aldaar aanwezig is, of zich vandaar, wederrechtelijk aanwezig zijnde, tracht te verwijderen of verwijdert.

  • 2. Het eerste lid, onderdeel c, is niet van toepassing, indien de rechter blijkt dat de dader niet heeft gehandeld met het oogmerk, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b.

Artikel 2:12

Hij die een hem van regeringswege opgedragen onderhandeling met een buitenlandse mogendheid opzettelijk ten nadele van het Koninkrijk of het Land voert, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vijftien jaren of geldboete van de vijfde categorie.

Artikel 2:13

Met gevangenisstraf van ten hoogste tien jaren of geldboete van de vijfde categorie wordt gestraft:

  • a.

    hij die, in het geval van een oorlog waarin het Koninkrijk niet betrokken is, opzettelijk enige handeling verricht waardoor het gevaar ontstaat dat het Koninkrijk in een oorlog wordt betrokken, of enig van regeringswege gegeven en bekendgemaakt bijzonder voorschrift tot handhaving van het niet deelnemen aan de oorlog opzettelijk overtreedt;

  • b.

    hij die, in tijd van oorlog, enig voorschrift van regeringswege in het belang van de veiligheid van het Koninkrijk of het Land gegeven en bekendgemaakt, opzettelijk overtreedt.

Artikel 2:1

  • 1. Hij die op enigerlei wijze opzettelijk van het grondgebied van Sint Maarten gebruik maakt bij het voorbereiden, bevorderen, teweegbrengen of uitvoeren van hetzij een gewelddadige omwenteling op het grondgebied van een bevriende mogendheid, hetzij enige andere tegen een dergelijke mogendheid of haar regering gerichte illegale actie, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste tien jaren of geldboete van de vijfde categorie.

  • 2. Hij aan wiens schuld te wijten is dat van het grondgebied van Sint Maarten op enigerlei wijze gebruik wordt gemaakt bij enige handeling als bedoeld in het eerste lid wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vierde categorie.

  • 3. Onder het grondgebied van Sint Maarten wordt voor de toepassing van dit artikel mede verstaan de territoriale zee rond en het luchtruim boven Sint Maarten.

  • 4. Met ten hoogste dezelfde straf en naar de onderscheiding, gemaakt in het eerste en tweede lid, wordt gestraft de persoon met een vaste woon- of verblijfplaats in Sint Maarten, die deelneemt aan een poging tot gewelddadige omwenteling op het grondgebied van een bevriende mogendheid.

Artikel 2:15

De Nederlander die in het vooruitzicht van een oorlog met een buitenlandse mogendheid vrijwillig bij deze mogendheid in krijgsdienst treedt, wordt, indien de oorlog uitbreekt, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vijftien jaren of geldboete van de vijfde categorie.

Artikel 2:16

Met levenslange gevangenisstraf of tijdelijke van ten hoogste dertig jaren of geldboete van de vijfde categorie wordt gestraft hij die opzettelijk, in tijd van oorlog, de vijand hulp verleent of het Koninkrijk of het Land tegenover de vijand benadeelt.

Artikel 2:17

De samenspanning tot het in artikel 2:16 omschreven misdrijf wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twaalf jaren of geldboete van de vijfde categorie.

Artikel 2:18

Niet strafbaar is hij die een van de in de artikelen 2:16 en 2:17 omschreven misdrijven heeft begaan in de redelijke overtuiging het belang van het Koninkrijk of het Land niet te schaden.

Artikel 2:19

Met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie wordt gestraft hij die, in tijd van oorlog, zonder oogmerk om de vijand hulp te verlenen of het Koninkrijk of het Land tegenover de vijand te benadelen, opzettelijk:

  • a.

    een spion van de vijand opneemt, verbergt of voorthelpt;

  • b.

    desertie van een militair, in dienst van het Koninkrijk, teweegbrengt of bevordert.

Artikel 2:20

  • 1. Hij die, in tijd van oorlog, enige bedrieglijke handeling pleegt bij levering van benodigdheden ten dienste van de krijgsmacht, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twaalf jaren of geldboete van de vijfde categorie.

  • 2. Met ten hoogste dezelfde straf wordt gestraft hij die, met het opzicht over de levering van de goederen belast, de bedrieglijke handeling opzettelijk toelaat.

    Artikel 221

    Bij veroordeling wegens een van de in deze titel omschreven misdrijven, kan de ontzetting van de in artikel 1:64, eerste lid, onderdelen a tot en met c, vermelde rechten worden uitgesproken.

Artikel 2:22

De straffen gesteld op de in de artikelen 2:16 tot en met 2:20 omschreven feiten, zijn van toepassing indien een van die feiten wordt gepleegd tegen of met betrekking tot de bondgenoten van het Koninkrijk in een gemeenschappelijke oorlog.

Artikel 2:23

De artikelen 2:13, onderdeel b, en 2:15 tot en met 2:22 vinden overeenkomstige toepassing in geval van een gewapend conflict dat niet als oorlog kan worden aangemerkt en waarbij het Koninkrijk of het Land is betrokken, hetzij ter individuele of collectieve zelfverdediging, hetzij tot herstel van internationale vrede en veiligheid.

Titel II

Misdrijven tegen de Koninklijke waardigheid en tegen de waardigheid van de Gouverneur

Artikel 2:24

  • 1. De aanslag op het leven of de vrijheid van de echtgenoot van de Koning, van de vermoedelijke opvolger van de Koning, of van diens echtgenoot, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste achttien jaren of geldboete van de vijfde categorie.

  • 2. Indien de aanslag op het leven de dood ten gevolge heeft of met voorbedachten rade wordt ondernomen, wordt de schuldige gestraft met levenslange gevangenisstraf of tijdelijke van ten hoogste dertig jaren of geldboete van de vijfde categorie.

Artikel 2:2

Feitelijke aanranding van de persoon van de Koning, die niet valt in een zwaardere strafbepaling, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste negen jaren of geldboete van de vijfde categorie.

Artikel 2:2

Feitelijke aanranding van de persoon van de echtgenoot van de Koning, van de vermoedelijke opvolger van de Koning, van diens echtgenoot, van de Regent of van de Gouverneur of de waarnemende Gouverneur, die niet valt in een zwaardere strafbepaling wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste acht jaren of geldboete van de vijfde categorie.

Artikel 2:27

Opzettelijke belediging van de Koning wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie.

Artikel 2:28

Opzettelijke belediging van de echtgenoot van de Koning, van de vermoedelijke opvolger van de Koning, van diens echtgenoot, van de Regent of van de Gouverneur of de waarnemende Gouverneur, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vierde categorie.

Artikel 2:29

  • 1. Hij die een geschrift of afbeelding of gegevens uit geautomatiseerde werken, waarin een belediging voorkomt voor de Koning, de echtgenoot van de Koning, de vermoedelijke opvolger van de Koning, diens echtgenoot, van de Regent of van de Gouverneur of de waarnemende Gouverneur, verspreidt, openlijk tentoonstelt of aanslaat, of, om verspreid, openlijk tentoongesteld of aangeslagen te worden in voorraad heeft, wordt, indien hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat in het geschrift of de afbeelding of gegevens uit geautomatiseerde werken zodanige belediging voorkomt, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vierde categorie.

  • 2. Met ten hoogste dezelfde straf wordt gestraft hij die, met gelijke wetenschap of een gelijke reden tot vermoeden, de inhoud van een zodanig geschrift openlijk ten gehore brengt.

Artikel 2:30

  • 1. Bij veroordeling wegens een van de in de artikelen 2:24 tot en met 2:28 omschreven misdrijven, kan de ontzetting van de in artikel 1:64, eerste lid, onderdelen a tot en met c, vermelde rechten worden uitgesproken.

  • 2. Bij veroordeling wegens een van de in artikel 2:29 omschreven misdrijven, kan de ontzetting van de in artikel 1:64, eerste lid, onderdelen a en b, vermelde rechten worden uitgesproken.

Artikel 2:31

  • 1. Indien het misdrijf, strafbaar gesteld in het eerste lid van artikel 2:24 is begaan met een terroristisch oogmerk, wordt de schuldige gestraft met levenslange of tijdelijke gevangenisstraf van ten hoogste dertig jaren of geldboete van de vijfde categorie.

  • 2. Indien een misdrijf, strafbaar gesteld in de artikelen 2:25 en 2:26, is begaan met een terroristisch oogmerk, worden de op de feiten gestelde gevangenisstraffen met de helft verhoogd.

Artikel 2:32

De samenspanning tot de in artikel 2:24 omschreven misdrijven, te begaan met een terroristisch oogmerk, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twaalf jaren of geldboete van de vijfde categorie.

Titel III

Misdrijven tegen hoofden van bevriende staten en andere internationaal beschermde personen

Artikel 2:33

  • 1. De aanslag op het leven of de vrijheid van een hoofd van een bevriende staat of van een internationaal beschermd persoon, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste achttien jaren of geldboete van de vijfde categorie.

  • 2. Indien de aanslag op het leven de dood ten gevolge heeft of met voorbedachten rade wordt ondernomen, wordt de schuldige gestraft met levenslange gevangenisstraf of tijdelijke van ten hoogste dertig jaren of geldboete van de vijfde categorie.

Artikel 2:34

Feitelijke aanranding van de persoon van een hoofd van een bevriende staat of van een internationaal beschermd persoon, die niet valt in een zwaardere strafbepaling, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste acht jaren of geldboete van de vijfde categorie.

Artikel 2:35

Hij die opzettelijk geweld pleegt tegen de beschermde goederen van een

internationaal beschermd persoon wordt, indien daardoor gevaar voor de veiligheid of de vrijheid van die persoon te duchten is, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste acht jaren of geldboete van de vijfde categorie.

Artikel 2:36

  • 1. Opzettelijke belediging van het hoofd of lid van de regering van een bevriende staat, in de uitoefening van zijn ambt in Sint Maarten verblijvende, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vierde categorie.

  • 2. Opzettelijke belediging van een vertegenwoordiger van een buitenlandse mogendheid bij de regeringen van het Koninkrijk of Sint Maarten in zijn hoedanigheid aangedaan, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vierde categorie.

Artikel 2:37

Hij die een geschrift of afbeelding of gegevens uit geautomatiseerde

werken, waarin een belediging voorkomt voor een regerend vorst of ander hoofd van een bevriende staat of voor een vertegenwoordiger van een buitenlandse mogendheid bij de regeringen van het Koninkrijk of Sint Maarten in zijn hoedanigheid, met het oogmerk om aan de beledigende inhoud ruchtbaarheid te geven of de ruchtbaarheid daarvan te vermeerderen, verspreidt, openlijk ten toon stelt of aanslaat, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie.

Artikel 2:38

  • 1. Bij veroordeling wegens een van de in de artikelen 2:33 tot en met 2:36 omschreven misdrijven, kan de ontzetting van de in artikel 1:64, eerste lid, onderdelen a tot en met c, vermelde rechten worden uitgesproken.

  • 2. Bij veroordeling wegens het in artikel 2:37 omschreven misdrijf, kan de ontzetting van de in artikel 1:64, eerste lid, onderdelen a en b, vermelde rechten worden uitgesproken.

Artikel 2:39

  • 1. Indien het misdrijf, strafbaar gesteld in artikel 2:33, eerste lid, is begaan met een terroristisch oogmerk, wordt de schuldige gestraft met levenslange gevangenisstraf of tijdelijke van ten hoogste dertig jaren of geldboete van de vijfde categorie.

  • 2. Indien een misdrijf, strafbaar gesteld in de artikelen 2:34 en 2:35, is begaan met een terroristisch oogmerk, wordt de op het feit gestelde gevangenisstraf met de helft verhoogd.

Artikel 2:40

De samenspanning tot de in de artikelen 2:33 tot en met 2:35 omschreven misdrijven, te begaan met een terroristisch oogmerk, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twaalf jaren of geldboete van de vijfde categorie.

Titel IV

Misdrijven betreffende de uitoefening van staatsplichten en staatsrechten

Artikel 2:41

Hij die door geweld of bedreiging met geweld een vergadering van de Staten of van hun krachtens het reglement van orde gevormde of benoemde commissies uiteenjaagt of tot het nemen of niet nemen van enig besluit dwingt of een lid, een minister of een staatssecretaris uit die vergadering verwijdert of opzettelijk verhindert die bij te wonen of daarin vrij en onbelemmerd zijn plicht te vervullen, wordt gestraft met levenslange gevangenisstraf of tijdelijke van ten hoogste dertig jaren of geldboete van de vijfde categorie.

Artikel 2:42

De samenspanning tot het in artikel 2:41 omschreven misdrijf wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twaalf jaren of geldboete van de vijfde categorie.

Artikel 2:43

Hij die bij gelegenheid van een krachtens wettelijk voorschrift uitgeschreven verkiezing door geweld of bedreiging met geweld opzettelijk iemand verhindert zijn of eens anders kiesrecht vrij en onbelemmerd uit te oefenen, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vierde categorie.

Artikel 2:44

  • 1. Hij die bij gelegenheid van een krachtens wettelijk voorschrift uitgeschreven verkiezing door gift of belofte iemand omkoopt om zijn of eens anders kiesrecht hetzij niet, hetzij op bepaalde wijze uit te oefenen, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vierde categorie.

  • 2. Met ten hoogste dezelfde straf wordt gestraft de kiezer of de gemachtigde van een kiezer die zich door gift of belofte tot een of ander laat omkopen.

Artikel 2:45

Hij die bij gelegenheid van een krachtens wettelijk voorschrift uitgeschreven verkiezing, enige bedrieglijke handeling pleegt waardoor een stem van onwaarde wordt of een ander dan de bij het uitbrengen van de stem bedoelde persoon wordt aangewezen, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vierde categorie.

Artikel 2:46

Hij die opzettelijk zich voor een ander uitgevende, aan een krachtens wettelijk voorschrift uitgeschreven verkiezing deelneemt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vierde categorie.

Artikel 2:47

Hij die bij gelegenheid van een krachtens wettelijk voorschrift uitgeschreven verkiezing, opzettelijk een plaats gehad hebbende stemming verijdelt of enige bedrieglijke handeling pleegt waardoor aan de stemming een andere uitslag wordt gegeven dan door de wettig uitgebrachte stemmen zou zijn verkregen, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vierde categorie.

Artikel 2:48

Bij veroordeling wegens een van de in deze titel omschreven misdrijven, kan de ontzetting van de in artikel 1:64, eerste lid, onderdelen a tot en met c, vermelde rechten worden uitgesproken.

Titel V

Misdrijven tegen de openbare orde

Artikel 2:49

  • 1. Hij die in het openbaar, mondeling of bij geschrift of door middel van een afbeelding of van gegevens uit geautomatiseerde werken, tot enig misdrijf of tot gewelddadig optreden tegen het openbaar gezag opruit, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie.

  • 2. Indien het strafbare feit waartoe wordt opgeruid een terroristisch misdrijf dan wel een misdrijf ter voorbereiding of vergemakkelijking van een terroristisch misdrijf inhoudt, wordt de op het feit gestelde gevangenisstraf met een derde verhoogd en wordt de op het feit gestelde geldboete verhoogd naar de naasthogere categorie.

Artikel 2:50

  • 1. Hij die een geschrift of afbeelding of gegevens uit geautomatiseerde werken waarin tot enig misdrijf of tot gewelddadig optreden tegen het openbaar gezag wordt opgeruid, verspreidt, openlijk tentoonstelt of aanslaat of, om verspreid, openlijk tentoongesteld of aangeslagen te worden, in voorraad heeft, wordt, indien hij weet of ernstige reden heeft te vermoeden dat in het geschrift of de afbeelding of de gegevens uit geautomatiseerde werken zodanige opruiing voorkomt, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vierde categorie.

  • 2. Met ten hoogste dezelfde straf wordt gestraft hij die, met gelijke wetenschap of een gelijke reden tot vermoeden, de inhoud van een zodanig geschrift of van zodanige gegevens uit geautomatiseerde werken openlijk ten gehore brengt.

  • 3. Indien het strafbare feit waartoe bij geschrift of afbeelding wordt opgeruid een terroristisch misdrijf dan wel een misdrijf ter voorbereiding of vergemakkelijking van een terroristisch misdrijf inhoudt, wordt de op het feit gestelde gevangenisstraf met een derde verhoogd en wordt de op het feit gestelde geldboete verhoogd naar de naasthogere categorie.

Artikel 2:51

Bij veroordeling wegens een van de in de artikelen 2:49 en 2:50 omschreven misdrijven, kan de ontzetting van de in artikel 1:64, eerste lid, onderdelen a tot en met c, vermelde rechten worden uitgesproken.

Artikel 2:52

Hij die in het openbaar, mondeling of bij geschrift of door middel van een afbeelding of van gegevens uit geautomatiseerde werken, aanbiedt inlichtingen, gelegenheid of middelen te verschaffen om enig misdrijf te plegen, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie.

Artikel 2:53

  • 1. Hij die een geschrift of afbeelding of gegevens uit geautomatiseerde werken waarin wordt aangeboden inlichtingen, gelegenheid of middelen te verschaffen om enig misdrijf te plegen, verspreidt, openlijk tentoonstelt of aanslaat of, om verspreid, openlijk tentoongesteld of aangeslagen te worden, in voorraad heeft, wordt, indien hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat in het geschrift of de afbeelding of de gegevens uit geautomatiseerde werken zodanig aanbod voorkomt, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie.

  • 2. Met ten hoogste dezelfde straf wordt gestraft hij die, met gelijke wetenschap of een gelijke reden tot vermoeden, de inhoud van een zodanig geschrift of van zodanige gegevens uit geautomatiseerde werken openlijk ten gehore brengt.

  • 3. Bij veroordeling wegens een van de in dit artikel omschreven misdrijven, kan de ontzetting van de in artikel 1:64, eerste lid, onderdelen a en b, vermelde rechten worden uitgesproken.

Artikel 2:54

Hij die zich of een ander opzettelijk gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van een terroristisch misdrijf dan wel een misdrijf ter voorbereiding of vergemakkelijking van een terroristisch misdrijf verschaft of tracht te verschaffen, dan wel zich opzettelijk kennis of vaardigheden daartoe verwerft of een ander bijbrengt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste acht jaren of geldboete van de vijfde categorie.

Artikel 2:55

  • 1. Als schuldig aan terrorismefinanciering wordt met gevangenisstraf van ten hoogste acht jaren of geldboete van de vijfde categorie gestraft degene die opzettelijk:

  • a. voor zich of voor een ander middellijk of onmiddellijk fondsen vergaart voor het plegen van een terroristisch misdrijf of voor de ondersteuning van personen of organisaties die terroristische misdrijven plegen of beogen te plegen, dan wel voor het plegen van een misdrijf ter voorbereiding of vergemakkelijking van een terroristisch misdrijf;

  • b. voor zich of voor een ander middellijk of onmiddellijk fondsen vergaart in de wetenschap dat deze fondsen geheel of gedeeltelijk gebruikt zullen worden voor het plegen van een terroristisch misdrijf, of voor de ondersteuning van personen of organisaties die terroristische misdrijven plegen of beogen te plegen, dan wel voor het plegen van een misdrijf ter voorbereiding of vergemakkelijking van een terroristisch misdrijf;

  • c. aan een ander middellijk of onmiddellijk fondsen verstrekt of ter beschikking stelt voor het plegen van een terroristisch misdrijf of voor de ondersteuning van personen of organisaties die terroristische misdrijven plegen of beogen te plegen, dan wel voor het plegen van een misdrijf ter voorbereiding of vergemakkelijking van een terroristisch misdrijf;

  • d. aan een ander middellijk of onmiddellijk fondsen verstrekt of ter beschikking stelt in de wetenschap dat deze fondsen geheel of gedeeltelijk gebruikt zullen worden voor het plegen van een terroristisch misdrijf of voor de ondersteuning van personen of organisaties die terroristische misdrijven plegen of beogen te plegen, dan wel voor het plegen van een misdrijf ter voorbereiding of vergemakkelijking van een terroristisch misdrijf.

  • 2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder een ander verstaan natuurlijke personen, rechtspersonen, groepen van natuurlijke personen of rechtspersonen, en organisaties; onder fondsen wordt verstaan geld, alsmede alle zaken en alle vermogensrechten, hoe dan ook verkregen, en de bescheiden en gegevensdragers, in welke vorm of hoedanigheid dan ook, waaruit de eigendom of gerechtigdheid ten aanzien van het geld, de zaken of vermogensrechten blijken, met inbegrip van, maar niet beperkt tot, bankkredieten, travellers cheques, bankcheques, postwissels, aandelen, waardepapieren, obligaties, wissels en kredietbrieven.

Artikel 2:56

Bij veroordeling wegens een van de in de artikelen 2:54 en 2:55 omschreven misdrijven, kan de ontzetting van de in artikel 1:64, eerste lid, vermelde rechten worden uitgesproken.

Artikel 2:57

Hij die, kennis dragende van een strafbare samenspanning tot enig misdrijf dan wel van het voornemen tot het plegen van een terroristisch misdrijf op een tijdstip waarop het plegen van dit misdrijf nog kan worden voorkomen, opzettelijk nalaat daarvan tijdig voldoende kennis te geven, hetzij aan de ambtenaren van justitie of politie, hetzij aan de bedreigde, wordt, indien het misdrijf is gevolgd, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vierde categorie.

Artikel 2:58

  • 1. Hij die, kennis dragende van een voornemen tot het plegen van een van de in de artikelen 2:1 tot en met 2:26 omschreven misdrijven, tot desertie in tijd van oorlog, tot militair verraad, tot moord, mensenroof of verkrachting of tot een van de in Titel VI van dit Boek omschreven misdrijven, op een tijdstip waarop het plegen van deze misdrijven nog kan worden voorkomen, opzettelijk nalaat daarvan tijdig voldoende kennis te geven, hetzij aan de ambtenaren van justitie of politie, hetzij aan de bedreigde, wordt, indien het misdrijf is gevolgd, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie.

  • 2. Met ten hoogste dezelfde straf wordt gestraft hij die, kennis dragende van enig in het eerste lid vermeld reeds gepleegd misdrijf waardoor levensgevaar is ontstaan, op een tijdstip waarop de gevolgen nog kunnen worden afgewend, opzettelijk nalaat daarvan gelijke kennisgeving te doen.

Artikel 2:59

De artikelen 2:57 en 2:58 zijn niet van toepassing op hem die door de kennisgeving gevaar voor een strafvervolging zou doen ontstaan voor zichzelf, voor een van zijn bloedverwanten of aangehuwden in de rechte linie of in de tweede of derde graad van de zijlinie, voor zijn echtgenoot of levensgezel dan wel zijn gewezen echtgenoot of levensgezel, of voor een ander bij wiens vervolging hij zich, uit hoofde van zijn ambt of beroep, van het afleggen van getuigenis zou kunnen verschonen.

Artikel 2:60

  • 1. Hij die zich in het openbaar, mondeling of bij geschrift of door middel van een afbeelding of van gegevens uit geautomatiseerde werken, opzettelijk beledigend uitlaat over een groep mensen wegens hun godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, kleur, taal, nationale of maatschappelijke afkomst, of lichamelijke, psychische of verstandelijke handicap of geslacht dan wel hetero- of homoseksuele gerichtheid, of het behoren tot een nationale minderheid, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie.

  • 2. Indien het feit wordt gepleegd door een persoon die daarvan een beroep of gewoonte maakt of door twee of meer verenigde personen, wordt de schuldige gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vierde categorie.

Artikel 2:61

  • 1. Hij die in het openbaar, mondeling of bij geschrift of door middel van een afbeelding of van gegevens uit geautomatiseerde werken, aanzet tot discriminatie van of haat of gewelddadig optreden tegen een groep mensen, of tot gewelddadig optreden tegen hun goederen wegens een of meer van de kenmerken, genoemd in artikel 2:60, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie.

  • 2. Indien het feit wordt gepleegd door een persoon die daarvan een beroep of gewoonte maakt of door twee of meer verenigde personen, wordt de schuldige gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vierde categorie.

Artikel 2:62

  • 1. Hij die, anders dan ten behoeve van zakelijke berichtgeving:

    • a.

      een uitlating openbaar maakt die, naar hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden, voor een groep mensen wegens een of meer van de kenmerken genoemd in artikel 2:60 beledigend is, of aanzet tot discriminatie van of haat of gewelddadig optreden tegen een groep mensen, of tot gewelddadig optreden tegen hun goederen wegens een of meer van de kenmerken genoemd in artikel 2:60,

    • b.

      een voorwerp waarin, naar hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden, zulk een uitlating is vervat, aan iemand, anders dan op diens verzoek, doet toekomen, dan wel verspreidt of ter openbaarmaking van die uitlating of verspreiding in voorraad heeft,

      wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie.

  • 2. Indien het feit wordt gepleegd door een persoon die daarvan een beroep of gewoonte maakt of door twee of meer verenigde personen wordt de schuldige gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vierde categorie.

  • 3. Bij veroordeling wegens een van de in dit artikel omschreven misdrijven, kan de ontzetting van de in artikel 1:64, eerste lid, onderdelen a en b, vermelde rechten worden uitgesproken.

Artikel 2:63

Hij die deelneemt of geldelijke of andere stoffelijke steun verleent aan activiteiten gericht op discriminatie van een groep mensen wegens een of meer van de kenmerken, genoemd in artikel 2:60, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of geldboete van de derde categorie.

Artikel 2:64

  • 1. Hij die in de uitoefening van een ambt, beroep of bedrijf een of meer mensen opzettelijk discrimineert wegens hun ras, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie.

  • 2. Indien het feit wordt gepleegd door een persoon die daarvan een beroep of gewoonte maakt of door twee of meer verenigde personen, wordt de schuldige gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vierde categorie.

Artikel 2:65

  • 1. Hij die opzettelijk en wederrechtelijk vertoeft in de woning of het besloten lokaal of op een besloten erf, bij een ander in gebruik, wordt als schuldig aan huisvredebreuk gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie.

  • 2. Indien hij bedreigingen uit of zich bedient van middelen geschikt om vrees aan te jagen, wordt hij gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vierde categorie.

  • 3. Indien twee of meer verenigde personen het misdrijf, bedoeld in het eerste en tweede lid, plegen, worden de op de feiten gestelde gevangenisstraffen met een derde verhoogd en worden de op de feiten gestelde geldboetes verhoogd naar de naasthogere categorie.

Artikel 2:66

  • 1. Hij die in een woning of gebouw, waarvan het gebruik door de rechthebbende is beëindigd, wederrechtelijk binnendringt of wederrechtelijk aldaar vertoeft, wordt, als schuldig aan kraken, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie.

  • 2. Indien hij bedreigingen uit of zich bedient van middelen geschikt om vrees aan te jagen, wordt hij gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vierde categorie.

  • 3. Indien twee of meer verenigde personen het misdrijf, bedoeld in het eerste en tweede lid, plegen, worden de op de feiten gestelde gevangenisstraffen met een derde verhoogd en worden de op de feiten gestelde geldboetes verhoogd naar de naasthogere categorie.

Artikel 2:67

  • 1. Hij die opzettelijk en wederrechtelijk vertoeft in een voor de openbare dienst bestemd lokaal, wordt als schuldig aan lokaalvredebreuk gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of geldboete van de derde categorie.

  • 2. Indien hij bedreigingen uit of zich bedient van middelen geschikt om vrees aan te jagen, wordt hij gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie.

  • 3. Indien twee of meer verenigde personen het misdrijf, bedoeld in het eerste en tweede lid, plegen, worden de op de feiten gestelde gevangenisstraffen met een derde verhoogd en worden de op de feiten gestelde geldboetes verhoogd naar de naasthogere categorie.

Artikel 2:68

Bij veroordeling wegens een van de in de artikelen 2:65 en 2:67 omschreven misdrijven, kan de ontzetting van het in artikel 1:64, eerste lid, onderdeel e, vermelde recht worden uitgesproken.

Artikel 2:69

  • 1. Met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie wordt, als schuldig aan hacking, gestraft hij die zich opzettelijk en wederrechtelijk toegang heeft verschaft tot een geautomatiseerd werk, of tot een deel daarvan. De toegang wordt in ieder geval geacht wederrechtelijk te zijn verschaft indien de toegang tot het werk is verworven:

    • a.

      door het doorbreken van een beveiliging;

    • b.

      door een technische ingreep

    • c.

      met behulp van valse signalen of een valse sleutel, of

    • d.

      door het aannemen van een valse hoedanigheid.

  • 2. Met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vierde categorie wordt gestraft hacking, indien de dader vervolgens gegevens die zijn opgeslagen, worden verwerkt of overgedragen door middel van het geautomatiseerd werk waarin hij zich wederrechtelijk bevindt, voor zichzelf of een ander overneemt, aftapt of opneemt.

  • 3. Met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vierde categorie wordt gestraft hacking gepleegd door tussenkomst van een openbaar telecommunicatienetwerk, indien de dader vervolgens:

    met het oogmerk zichzelf of een ander wederrechtelijk te bevoordelen gebruik maakt van verwerkingscapaciteit van een geautomatiseerd werk;

    door tussenkomst van het geautomatiseerd werk waarin hij is binnengedrongen de toegang verwerft tot het geautomatiseerd werk van een derde.

Artikel 2:70

Met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie wordt gestraft hij die opzettelijk en wederrechtelijk de toegang tot of het gebruik van een geautomatiseerd werk belemmert door daaraan gegevens aan te bieden of toe te zenden.

Artikel 2:71

  • 1. Met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vierde categorie wordt gestraft hij die met een technisch hulpmiddel een gesprek dat in een woning of besloten lokaal of op een besloten erf wordt gevoerd opzettelijk:

  • a. anders dan in opdracht van een deelnemer aan dat gesprek afluistert;

  • b. zonder deelnemer aan dat gesprek te zijn en anders dan in opdracht van zulk een deelnemer opneemt.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op het opnemen:

  • a. van gegevens die worden verwerkt of overgedragen door middel van telecommunicatie of door middel van een geautomatiseerd werk;

  • b. behoudens in geval van kennelijk misbruik, met een technisch hulpmiddel dat op gezag van degene bij wie de woning, het lokaal of het erf in gebruik is, niet heimelijk aanwezig is;

  • c. ten behoeve van de strafvordering of op bijzondere last van de Minister van Algemene Zaken, de Minister van Justitie en de Minister van Verkeer en Vervoer gezamenlijk, telkens voor de duur van ten hoogste drie maanden aan het Hoofd van de Veiligheidsdienst Sint Maarten te geven, in gevallen waarin zulks nodig is in het belang van de veiligheid van het Land.

Artikel 2:72

  • 1. Met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie wordt gestraft hij die, met het oogmerk een gesprek dat elders dan in een woning of besloten lokaal of op een besloten erf wordt gevoerd af te luisteren of op te nemen, dat gesprek met een technisch hulpmiddel heimelijk:

  • a. anders dan in opdracht van een deelnemer aan dat gesprek afluistert;

  • b. zonder deelnemer aan dat gesprek te zijn en anders dan in opdracht van zulk een deelnemer opneemt.

  • 2. Artikel 2:71, tweede lid, onderdelen a en c, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 2:73

  • 1. Met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vierde categorie wordt gestraft hij die opzettelijk en wederrechtelijk met een technisch hulpmiddel gegevens aftapt of opneemt die niet voor hem bestemd zijn en die worden verwerkt of overgedragen door middel van telecommunicatie of door middel van een geautomatiseerd werk.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op het aftappen of opnemen:

  • a. van door middel van een radio-ontvangapparaat ontvangen gegevens, tenzij om de ontvangst mogelijk te maken een bijzondere inspanning is geleverd of een niet toegestane ontvanginrichting is gebruikt;

  • b. door of in opdracht van de gerechtigde tot een voor de telecommunicatie gebezigde aansluiting, behoudens in geval van kennelijk misbruik;

  • c. ten behoeve van een goede werking van een openbaar telecommunicatienetwerk, ten behoeve van de strafvordering of op bijzondere last van de Minister van Algemene Zaken, de Minister van Justitie en de Minister van Verkeer en Vervoer gezamenlijk, telkens voor de duur van ten hoogste drie maanden aan het Hoofd van de Veiligheidsdienst Sint Maarten te geven, in gevallen waarin zulks nodig is in het belang van de veiligheid van het Land.

Artikel 2:74

  • 1. Met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie wordt gestraft hij die met het oogmerk dat daardoor een gesprek, telecommunicatie of andere gegevensoverdracht of andere gegevensverwerking door een geautomatiseerd werk wederrechtelijk wordt afgeluisterd, afgetapt of opgenomen, een technisch hulpmiddel op een bepaalde plaats aanwezig doet zijn.

  • 2. Met ten hoogste dezelfde straf wordt gestraft hij die, met het oogmerk dat daarmee een misdrijf als bedoeld in de artikelen 2:69, eerste lid, 2:70 of 2:73 wordt gepleegd:

  • a. een technisch hulpmiddel dat hoofdzakelijk geschikt gemaakt of ontworpen is tot het plegen van een zodanig misdrijf, vervaardigt, verkoopt, verwerft, invoert, verspreidt of anderszins ter beschikking stelt of voorhanden heeft, of

  • b. een computerwachtwoord, toegangscode of daarmee vergelijkbaar gegeven waardoor toegang kan worden verkregen tot een geautomatiseerd werk of een deel daarvan, verkoopt, verwerft, verspreidt of anderszins ter beschikking stelt of voorhanden heeft.

  • 3. Met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vierde categorie wordt gestraft hij die het in het tweede lid bedoelde feit pleegt terwijl zijn oogmerk is gericht op een misdrijf als bedoeld in artikel 2:69, tweede of derde lid.

Artikel 2:75

Met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie wordt gestraft:

  • a.

    hij die de beschikking heeft over een voorwerp waarop, naar hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden, gegevens zijn vastgelegd die door wederrechtelijk afluisteren, aftappen of opnemen van een gesprek, telecommunicatie of andere gegevensoverdracht of andere gegevensverwerking door een geautomatiseerd werk zijn verkregen;

  • b.

    hij die gegevens die hij door wederrechtelijk afluisteren, aftappen of opnemen van een gesprek, telecommunicatie of andere gegevensoverdracht of andere gegevensverwerking door een geautomatiseerd werk heeft verkregen of die, naar hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden, ten gevolge van zulk afluisteren, aftappen of opnemen te zijner kennis zijn gekomen, opzettelijk aan een ander bekend maakt;

  • c.

    hij die een voorwerp als omschreven in onderdeel a opzettelijk ter beschikking stelt van een ander.

Artikel 2:76

Met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie wordt gestraft:

  • a.

    hij die, gebruik makende van een technisch hulpmiddel waarvan de aanwezigheid niet op duidelijke wijze kenbaar is gemaakt, opzettelijk en wederrechtelijk van een persoon, aanwezig in een woning of op een andere niet voor het publiek toegankelijke plaats, een afbeelding vervaardigt;

  • b.

    hij die de beschikking heeft over een afbeelding welke, naar hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden, door of ten gevolge van een in onderdeel a strafbaar gestelde handeling is verkregen.

Artikel 2:77

Met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie wordt gestraft hij die een afbeelding, als bedoeld in artikel 2:76, onderdeel b, openbaar maakt.

Artikel 2:78

Bij veroordeling wegens een van de in de artikelen 2:69 tot en met 2:77 omschreven misdrijven, kan de ontzetting van de in artikel 1:64, eerste lid, onderdelen a en b, vermelde rechten worden uitgesproken.

Artikel 2:79

  • 1. Deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste acht jaren of geldboete van de vijfde categorie.

  • 2. Deelneming aan de voortzetting van de werkzaamheid van een rechtspersoon die bij onherroepelijke rechterlijke beslissing verboden is verklaard en deswege is ontbonden, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vierde categorie.

  • 3. Ten aanzien van de oprichters, leiders of bestuurders van een organisatie als bedoeld in het eerste lid, worden de op de feiten gestelde gevangenisstraffen met een derde verhoogd.

  • 4. Onder deelneming als omschreven in het eerste lid wordt mede begrepen het verlenen van geldelijke of stoffelijke steun aan alsmede het werven van gelden of personen ten behoeve van de daar omschreven organisatie.

Artikel 2:80

  • 1. Deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van terroristische misdrijven, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste achttien jaren of geldboete van de vijfde categorie.

  • 2. Oprichters, leiders of bestuurders van een organisatie als bedoeld in het eerste lid, worden gestraft met levenslange gevangenisstraf of tijdelijke van ten hoogste dertig jaren of geldboete van de vijfde categorie.

  • 3. Artikel 2:79, vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 2:81

Bij veroordeling wegens een van de in de artikelen 2:79 en 2:80 omschreven misdrijven, kan de ontzetting van de in artikel 1:64, eerste lid, vermelde rechten worden uitgesproken.

Artikel 2:82

  • 1. Hij die openlijk in vereniging geweld pleegt tegen personen of goederen, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie.

  • 2. De schuldige wordt gestraft:

  • a. met gevangenisstraf van ten hoogste acht jaren of geldboete van de vijfde categorie, indien hij opzettelijk goederen vernielt of indien het door hem gepleegde geweld enig lichamelijk letsel ten gevolge heeft;

  • b. met gevangenisstraf van ten hoogste twaalf jaren of geldboete van de vijfde categorie, indien dat geweld zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft;

  • c. met gevangenisstraf van ten hoogste vijftien jaren of geldboete van de vijfde categorie, indien dat geweld de dood ten gevolge heeft.

  • 3. Artikel 1:199 is niet van toepassing.

Artikel 2:83

  • 1. Hij die opzettelijk door valse alarmkreten of signalen de rust verstoort, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie.

  • 2. Hij die opzettelijk wederrechtelijk gebruik maakt van een alarmnummer voor publieke diensten wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of geldboete van de derde categorie.

Artikel 2:84

  • 1. Hij die een voorwerp verzendt of op een al dan niet voor het publiek toegankelijke plaats achterlaat of plaatst, met het oogmerk een ander ten onrechte te doen geloven dat daardoor een ontploffing kan worden teweeggebracht, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vierde categorie.

  • 2. Met ten hoogste dezelfde straf wordt gestraft hij die gegevens doorgeeft met het oogmerk een ander ten onrechte te doen geloven dat op een al dan niet voor publiek toegankelijke plaats een voorwerp aanwezig is waardoor een ontploffing kan worden teweeggebracht.

Artikel 2:85

Hij die door geweld of bedreiging met geweld een geoorloofde openbare vergadering of betoging verhindert, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie.

Artikel 2:86

Hij die door het verwekken van wanorde of het maken van gedruis een geoorloofde openbare vergadering, of door het verwekken van wanorde een geoorloofde betoging opzettelijk verstoort, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of geldboete van de derde categorie.

Artikel 2:87

Hij die door geweld of bedreiging met geweld hetzij een geoorloofde openbare samenkomst tot het belijden van godsdienst of levensovertuiging, hetzij een geoorloofde godsdienstige of levensbeschouwelijke plechtigheid of lijkbezorging verhindert, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie.

Artikel 2:88

Hij die door het verwekken van wanorde of het maken van gedruis hetzij een geoorloofde openbare samenkomst tot het belijden van godsdienst of levensovertuiging, hetzij een geoorloofde godsdienstige of levensbeschouwelijke plechtigheid of lijkbezorging opzettelijk verstoort, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of geldboete van de derde categorie.

Artikel 2:89

Met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie wordt gestraft:

  • a.

    hij die zich in het openbaar, mondeling of bij geschrift of afbeelding of gegevens uit geautomatiseerde werken, door smalende godslastering op voor godsdienstige gevoelens krenkende wijze uitlaat;

  • b.

    hij die een bedienaar van de godsdienst in de geoorloofde waarneming van zijn bediening bespot;

  • c.

    hij die voorwerpen aan een eredienst gewijd, waar en wanneer de uitoefening van die dienst geoorloofd is, beschimpt.

Artikel 2:90

  • 1. Hij die een geschrift of afbeelding of gegevens uit geautomatiseerde werken waarin uitlatingen voorkomen die, als smalende godslastering, voor godsdienstige gevoelens krenkend zijn, verspreidt, openlijk tentoonstelt of aanslaat of, om verspreid, openlijk tentoongesteld of aangeslagen te worden, in voorraad heeft, wordt, indien hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat in het geschrift of de afbeelding zodanige uitlating voorkomt, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of geldboete van de derde categorie.

  • 2. Met ten hoogste dezelfde straf wordt gestraft hij die, met gelijke wetenschap of een gelijke reden tot vermoeden, de inhoud van een zodanig geschrift of gegevens uit geautomatiseerde werken openlijk ten gehore brengt.

  • 3. Bij veroordeling wegens een van de in dit artikel omschreven misdrijven, kan de ontzetting van de in artikel 1:64, eerste lid, onderdelen a en b, vermelde rechten worden uitgesproken.

Artikel 2:91

Hij die opzettelijk de geoorloofde toegang tot een begraafplaats of crematorium of het geoorloofd vervoer van een lijk naar een begraafplaats of crematorium verhindert of belemmert, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of geldboete van de derde categorie.

Artikel 2:92

Hij die opzettelijk een graf schendt of enig op een begraafplaats opgericht gedenkteken opzettelijk en wederrechtelijk vernielt of beschadigt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vierde categorie.

Artikel 2:93

Hij die opzettelijk en wederrechtelijk een lijk opgraaft of wegneemt of een opgegraven of weggenomen lijk verplaatst of vervoert, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vierde categorie.

Artikel 2:94

Hij die een lijk begraaft, verbrandt, vernietigt, verbergt, wegvoert of wegmaakt, met het oogmerk om het feit of de oorzaak van het overlijden, dan wel van het dood ter wereld komen te verhelen, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vierde categorie.

Artikel 2:95

Hij die uit winstbejag opzettelijk bevordert dat een kind beneden de leeftijd van zes maanden hetwelk niet onder voogdij van een rechtspersoon staat, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de voogdijraad, als pleegkind wordt opgenomen, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie.

Artikel 2:96

  • 1. Hij die in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk teweegbrengt of bevordert dat een draagmoeder of een vrouw die draagmoeder wenst te worden, rechtstreeks of middellijk met een ander onderhandelt of een afspraak maakt ten einde het voornemen, bedoeld in het derde lid, uit te voeren, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vierde categorie.

  • 2. Met ten hoogste dezelfde straf wordt gestraft:

  • a. hij die in het openbaar diensten aanbiedt, bestaande uit het teweegbrengen of bevorderen van onderhandelingen of een afspraak als bedoeld in het eerste lid;

  • b. hij die openbaar maakt dat een vrouw draagmoeder wenst te worden of als zodanig beschikbaar is, dan wel dat een vrouw die draagmoeder wenst te worden of als zodanig beschikbaar is, wordt gezocht.

  • 3. Als draagmoeder wordt aangemerkt de vrouw die zwanger is geworden met het voornemen een kind te baren ten behoeve van een ander die het ouderlijk gezag over dat kind wil verwerven, dan wel anderszins duurzaam de verzorging en opvoeding van dat kind op zich wil nemen.

Artikel 2:97

  • 1. Hij die in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk teweegbrengt of bevordert dat een vrouw rechtstreeks of middellijk met een ander onderhandelt of een afspraak maakt in verband met de wens van die vrouw de verzorging en opvoeding van haar kind duurzaam aan een ander over te laten, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie.

  • 2. Onverminderd artikel 2:96, eerste lid, is het eerste lid niet van toepassing

  • a. indien het in het eerste lid bedoelde teweegbrengen of bevorderen geschiedt door de voogdijraad of een door de raad daartoe aangewezen persoon;

  • b. indien het in het eerste lid bedoelde teweegbrengen of bevorderen een verwijzing betreft naar een organisatie als bedoeld in onderdeel a.

Titel VI

Misdrijven waardoor de algemene veiligheid van personen of goederen in gevaar wordt gebracht

Artikel 2:98

Hij die opzettelijk brand sticht, een ontploffing teweegbrengt of een overstroming veroorzaakt, wordt gestraft:

  • a.

    met gevangenisstraf van ten hoogste twaalf jaren of geldboete van de vijfde categorie, indien daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;

  • b.

    met gevangenisstraf van ten hoogste vijftien jaren of geldboete van de vijfde categorie, indien daarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is;

  • c.

    met levenslange gevangenisstraf of tijdelijke van ten hoogste dertig jaren of geldboete van de vijfde categorie, indien daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is en het feit iemands dood ten gevolge heeft.

Artikel 2:99

  • 1. Hij aan wiens schuld brand, ontploffing of overstroming te wijten is, wordt gestraft:

  • a. met gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of geldboete van de derde categorie, indien daardoor gemeen gevaar voor goederen ontstaat;

  • b. met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie, indien daardoor levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander ontstaat;

  • c. met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vierde categorie, indien het feit iemands dood ten gevolge heeft.

  • 2. Indien de schuld, bedoeld in het eerste lid, bestaat uit roekeloosheid, worden de op de feiten gestelde gevangenisstraffen met de helft verhoogd en worden de op de feiten gestelde geldboetes verhoogd naar de naasthogere categorie.

Artikel 2:100

Hij die opzettelijk bij of in het vooruitzicht van brand blusgereedschappen of blusmiddelen wederrechtelijk verbergt of onbruikbaar maakt, of op enige wijze de blussing van brand verhindert of belemmert, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie.

Artikel 2:101

Hij die opzettelijk bij of in het vooruitzicht van watersnood dammaterialen of gereedschappen wederrechtelijk verbergt of onbruikbaar maakt, enige poging tot herstel van waterreservoirs, dammen of andere waterkeringen verijdelt, of de aangewende middelen tot het voorkomen of stuiten van overstroming tegenwerkt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie.

Artikel 2:102

Hij die opzettelijk enig werk dienend tot waterkering, wateropvang, waterlozing, gas- of waterleiding of riolering vernielt, onbruikbaar maakt of beschadigt, wordt gestraft:

  • a.

    met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie, indien daarvan gevaar voor een overstroming of gemeen gevaar voor goederen te duchten is;

  • b.

    met gevangenisstraf van ten hoogste negen jaren of geldboete van de vijfde categorie, indien daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is;

  • c.

    met gevangenisstraf van ten hoogste vijftien jaren of geldboete van de vijfde categorie, indien daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is en het feit iemands dood ten gevolge heeft.

Artikel 2:103

Hij die opzettelijk enig elektriciteitswerk vernielt, beschadigt of onbruikbaar maakt, stoornis in de gang of in de werking van zodanig werk veroorzaakt, of een ten opzichte van zodanig werk genomen veiligheidsmaatregel verijdelt, wordt gestraft:

  • a.

    met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vierde categorie, indien daardoor verhindering of bemoeilijking van stroomlevering ten algemenen nutte ontstaat;

  • b.

    met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie, indien daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;

  • c.

    met gevangenisstraf van ten hoogste negen jaren of geldboete van de vijfde categorie, indien daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is;

  • d.

    met gevangenisstraf van ten hoogste vijftien jaren of geldboete van de vijfde categorie, indien daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is en het feit iemands dood ten gevolge heeft.

Artikel 2:104

  • 1. Hij aan wiens schuld te wijten is, dat enig elektriciteitswerk wordt vernield, beschadigd, of onbruikbaar gemaakt, dat stoornis in de gang of in de werking van zodanig werk ontstaat, of dat een ten opzichte van zodanig werk genomen veiligheidsmaatregel wordt verijdeld, wordt gestraft:

  • a. met gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of geldboete van de derde categorie, indien daardoor verhindering of bemoeilijking van stroomlevering ten algemenen nutte of gemeen gevaar voor goederen ontstaat;

  • b. met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie, indien daardoor levensgevaar voor een ander ontstaat;

  • c. met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vierde categorie, indien het feit iemands dood ten gevolge heeft.

  • 2. Indien de schuld, bedoeld in het eerste lid, bestaat uit roekeloosheid, worden de op de feiten gestelde gevangenisstraffen met de helft verhoogd en worden de op de feiten gestelde geldboetes verhoogd naar de naasthogere categorie.

Artikel 2:105

Hij die opzettelijk mensen, dieren, planten of goederen aan ioniserende stralen blootstelt, dan wel mensen, dieren, planten, goederen, bodem, water of lucht met radioactieve stoffen besmet, wordt gestraft:

  • a.

    met gevangenisstraf van ten hoogste vijftien jaren of geldboete van de vijfde categorie, indien daarvan gevaar voor de openbare gezondheid of levensgevaar voor een ander te duchten is;

  • b.

    met levenslange gevangenisstraf of tijdelijke van ten hoogste dertig jaren of geldboete van de vijfde categorie, indien daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is en het feit iemands dood ten gevolge heeft.

Artikel 2:106

  • 1. Hij aan wiens schuld te wijten is dat mensen, dieren, planten of goederen aan ioniserende stralen worden blootgesteld, dan wel mensen, dieren, planten, goederen, bodem, water of lucht met radioactieve stoffen worden besmet, wordt gestraft:

  • a. met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie, indien daarvan gevaar voor de openbare gezondheid of levensgevaar voor een ander te duchten is;

  • b. met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vierde categorie, indien daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is en het feit iemands dood ten gevolge heeft.

  • 2. Indien de schuld, bedoeld in het eerste lid, bestaat uit roekeloosheid, worden de op de feiten gestelde gevangenisstraffen met de helft verhoogd en worden de op de feiten gestelde geldboetes verhoogd naar de naasthogere categorie.

Artikel 2:107

  • 1. Hij die opzettelijk enig geautomatiseerd werk of enig werk voor telecommunicatie vernielt, beschadigt of onbruikbaar maakt, stoornis in de gang of in de werking van zodanig werk veroorzaakt, of een ten opzichte van zodanig werk genomen veiligheidsmaatregel verijdelt, wordt gestraft:

  • a. met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vierde categorie, indien daardoor wederrechtelijk verhindering of bemoeilijking van de opslag, verwerking of overdracht van gegevens ten algemenen nutte of stoornis in een openbaar telecommunicatienetwerk of in de uitvoering van een openbare telecommunicatiedienst, ontstaat;

  • b. met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie, indien daarvan gemeen gevaar voor goederen of voor de verlening van diensten te duchten is;

  • c. met gevangenisstraf van ten hoogste negen jaren of geldboete van de vijfde categorie, indien daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is;

  • d. met gevangenisstraf van ten hoogste vijftien jaren of geldboete van de vijfde categorie, indien daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is en het feit iemands dood ten gevolge heeft.

  • 2. Met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie wordt gestraft hij die, met het oogmerk dat daarmee een misdrijf als bedoeld in het eerste lid wordt gepleegd:

  • a. een technisch hulpmiddel dat hoofdzakelijk geschikt gemaakt of ontworpen is tot het plegen van een zodanig misdrijf, vervaardigt, verkoopt, verwerft, invoert, verspreidt of anderszins ter beschikking stelt of voorhanden heeft, of

  • b. een computerwachtwoord, toegangscode of daarmee vergelijkbaar gegeven waardoor toegang kan worden verkregen tot een geautomatiseerd werk of een deel daarvan, verkoopt, verwerft, verspreidt of anderszins ter beschikking stelt of voorhanden heeft.

Artikel 2:108

  • 1. Hij aan wiens schuld te wijten is dat enig geautomatiseerd werk of enig werk voor telecommunicatie wordt vernield, beschadigd of onbruikbaar gemaakt, dat stoornis in de gang of in de werking van zodanig werk ontstaat, of dat een ten opzichte van zodanig werk genomen veiligheidsmaatregel wordt verijdeld, wordt gestraft:

  • a. met gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of geldboete van de derde categorie, indien daardoor verhindering of bemoeilijking van de opslag, verwerking of overdracht van gegevens ten algemenen nutte, stoornis in een openbaar telecommunicatienetwerk of in de uitvoering van een openbare telecommunicatiedienst, of gemeen gevaar voor goederen of voor de verlening van diensten ontstaat;

  • b. met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie, indien daardoor levensgevaar voor een ander ontstaat;

  • c. met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vierde categorie, indien het feit iemands dood ten gevolge heeft.

  • 2. Indien de schuld, bedoeld in het eerste lid, bestaat uit roekeloosheid, worden de op de feiten gestelde gevangenisstraffen met de helft verhoogd en worden de op de feiten gestelde geldboetes verhoogd naar de naasthogere categorie.

Artikel 2:109

Hij die opzettelijk enig werk dienende voor het openbaar verkeer of het luchtverkeer vernielt, onbruikbaar maakt of beschadigt, enige openbare land- of waterweg verspert of een ten aanzien van zodanig werk of van zodanige weg genomen veiligheidsmaatregel verijdelt, wordt gestraft:

  • a.

    met gevangenisstraf van ten hoogste negen jaren of geldboete van de vijfde categorie, indien daarvan gevaar voor de veiligheid van het verkeer te duchten is;

  • b.

    met gevangenisstraf van ten hoogste vijftien jaren of geldboete van de vijfde categorie, indien daarvan gevaar voor de veiligheid van het verkeer te duchten is en het feit iemands dood ten gevolge heeft.

Artikel 2:110

Hij die opzettelijk op een luchthaven een luchtvaartuig buiten bedrijf of enige voorziening vernielt, onbruikbaar maakt of beschadigt, dan wel de diensten op een luchthaven verstoort, wordt gestraft:

  • a.

    met gevangenisstraf van ten hoogste negen jaren of geldboete van de vijfde categorie, indien daarvan gevaar voor de veiligheid van de luchtvaart te duchten valt;

  • b.

    met gevangenisstraf van ten hoogste vijftien jaren of geldboete van de vijfde categorie, indien daarvan gevaar voor de veiligheid van de luchtvaart te duchten valt en het feit iemands dood ten gevolge heeft.

Artikel 2:111

  • 1. Hij aan wiens schuld te wijten is dat enig werk dienende voor het openbaar verkeer of het luchtverkeer wordt vernield, onbruikbaar gemaakt of beschadigd, enige openbare land- of waterweg versperd of een ten aanzien van zodanig werk of van zodanige weg genomen veiligheidsmaatregel verijdeld wordt, wordt gestraft:

  • a. met gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of geldboete van de derde categorie, indien daardoor het verkeer onveilig wordt;

  • b. met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vierde categorie, indien het feit iemands dood ten gevolge heeft.

  • 2. Indien de schuld, bedoeld in het eerste lid, bestaat uit roekeloosheid, worden de op de feiten gestelde gevangenisstraffen met de helft verhoogd en worden de op de feiten gestelde geldboetes verhoogd naar de naasthogere categorie.

Artikel 2:112

Hij die opzettelijk een voor de veiligheid van de scheepvaart of luchtvaart gesteld teken of hulpmiddel vernielt, beschadigt, wegneemt of verplaatst, de werking daarvan verijdelt of een verkeerd teken stelt, wordt gestraft:

  • a.

    met gevangenisstraf van ten hoogste twaalf jaren of geldboete van de vijfde categorie, indien daarvan gevaar voor de veiligheid van de scheepvaart of luchtvaart te duchten is;

  • b.

    met gevangenisstraf van ten hoogste vijftien jaren of geldboete van de vijfde categorie, indien daarvan gevaar voor de veiligheid van de scheepvaart of luchtvaart te duchten is en het feit het zinken, stranden of verongelukken van een vaartuig of een luchtvaartuig ten gevolge heeft;

  • c.

    met levenslange gevangenisstraf of tijdelijke van ten hoogste dertig jaren of geldboete van de vijfde categorie, indien daarvan gevaar voor de veiligheid van de scheepvaart of luchtvaart te duchten is en het feit iemands dood ten gevolge heeft.

Artikel 2:113

  • 1. Hij aan wiens schuld vernieling, beschadiging, wegneming of verplaatsing van een voor de veiligheid van de scheepvaart of luchtvaart gesteld teken of hulpmiddel dan wel de verijdeling van de werking daarvan of het stellen van een verkeerd teken te wijten is, wordt gestraft:

  • a. met gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of geldboete van de derde categorie, indien daardoor de scheepvaart of de luchtvaart onveilig wordt;

  • b. met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie, indien het feit het zinken, stranden of verongelukken van een vaartuig of een luchtvaartuig ten gevolge heeft;

  • c. met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vierde categorie, indien het feit iemands dood ten gevolge heeft.

  • 2. Indien de schuld, bedoeld in het eerste lid, bestaat uit roekeloosheid, worden de op de feiten gestelde gevangenisstraffen met de helft verhoogd en worden de op de feiten gestelde geldboetes verhoogd naar de naasthogere categorie.

Artikel 2:114

Hij die enig vaartuig, voertuig of luchtvaartuig opzettelijk en wederrechtelijk doet zinken, stranden of verongelukken, vernielt, onbruikbaar maakt of beschadigt, wordt gestraft:

  • a.

    met gevangenisstraf van ten hoogste vijftien jaren of geldboete van de vijfde categorie, indien daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is;

  • b.

    met levenslange gevangenisstraf of tijdelijke van ten hoogste dertig jaren of geldboete van de vijfde categorie, indien daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is en het feit iemands dood ten gevolge heeft.

Artikel 2:115

  • 1. Hij aan wiens schuld te wijten is dat enig vaartuig, voertuig of luchtvaartuig zinkt, strandt of verongelukt, vernield, onbruikbaar gemaakt of beschadigd wordt, wordt gestraft:

  • a. met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie, indien daardoor levensgevaar voor een ander ontstaat;

  • b. met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vierde categorie, indien het feit iemands dood ten gevolge heeft.

  • 2. Indien de schuld, bedoeld in het eerste lid, bestaat uit roekeloosheid, worden de op de feiten gestelde gevangenisstraffen met de helft verhoogd en worden de op de feiten gestelde geldboetes verhoogd naar de naasthogere categorie.

Artikel 2:116

  • 1. Hij die een middel van openbaar vervoer dan wel een vrachtwagen met een gevaarlijke lading door geweld, bedreiging met geweld of vreesaanjaging in zijn macht brengt of houdt dan wel van zijn route doet afwijken, wordt gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste twaalf jaren of geldboete van de vijfde categorie.

  • 2. Indien twee of meer personen het feit gezamenlijk plegen, of indien het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft, dan wel het feit is gepleegd met het oogmerk iemand wederrechtelijk van zijn vrijheid te beroven of beroofd te houden, wordt de schuldige gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vijftien jaren of geldboete van de vijfde categorie.

  • 3. Indien het feit de dood ten gevolge heeft, wordt de schuldige gestraft met levenslange gevangenisstraf of tijdelijke van ten hoogste dertig jaren of geldboete van de vijfde categorie.

Artikel 2:117

Hij die enig gebouw, getimmerte, installatie ter zee of voor het publiek toegankelijke plaats opzettelijk vernielt of beschadigt, wordt gestraft:

  • a.

    met gevangenisstraf van ten hoogste twaalf jaren of geldboete van de vijfde categorie, indien daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;

  • b.

    met gevangenisstraf van ten hoogste vijftien jaren of geldboete van de vijfde categorie, indien daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is;

  • c.

    met levenslange gevangenisstraf of tijdelijke van ten hoogste dertig jaren of geldboete van de vijfde categorie, indien daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is en het feit iemands dood ten gevolge heeft.

Artikel 2:118

  • 1. Hij aan wiens schuld de vernieling of beschadiging van enig gebouw, getimmerte, installatie ter zee of voor het publiek toegankelijke plaats te wijten is, wordt gestraft:

  • a. met gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of geldboete van de derde categorie, indien daardoor gemeen gevaar voor goederen ontstaat;

  • b. met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie, indien daardoor levensgevaar voor een ander ontstaat;

  • c. met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vierde categorie, indien het feit iemands dood ten gevolge heeft.

  • 2. Indien de schuld, bedoeld in het eerste lid, bestaat uit roekeloosheid, worden de op de feiten gestelde gevangenisstraffen met de helft verhoogd en worden de op de feiten gestelde geldboetes verhoogd naar de naasthogere categorie.

Artikel 2:119

  • 1. Hij die opzettelijk wederrechtelijk een stof in een inrichting ten behoeve van de drinkwatervoorziening of in een tot gezamenlijk gebruik van of met anderen bestemde waterleiding brengt, dan wel de aanmaak van drinkwater in of de toevoer van drinkwater vanuit de openbare drinkwatervoorziening belemmert, wordt gestraft:

  • a. met gevangenisstraf van ten hoogste twaalf jaren of geldboete van de vijfde categorie, indien daarvan gevaar voor een ander te duchten is;

  • b. met gevangenisstraf van ten hoogste vijftien jaren of geldboete van de vijfde categorie, indien daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is en het feit iemands dood ten gevolge heeft.

  • 2. Hij die opzettelijk enig voor de openbare drinkwatervoorziening bestemd werk vernielt, beschadigt of onbruikbaar maakt, stoornis in de gang of in de werking van zodanig werk veroorzaakt, of een ten opzichte van zodanig werk genomen veiligheidsmaatregel verijdelt, wordt, indien daardoor verhindering of bemoeilijking van de openbare drinkwatervoorziening te duchten is, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vierde categorie.

Artikel 2:120

  • 1. Hij aan wiens schuld te wijten is, dat wederrechtelijk een stof in een inrichting ten behoeve van de drinkwatervoorziening of in een tot gezamenlijk gebruik van of met anderen bestemde waterleiding, wordt gebracht, wordt gestraft:

  • a. met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie, indien daarvan gevaar voor de openbare gezondheid of levensgevaar voor een ander te duchten is;

  • b. met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vierde categorie, indien daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is en het feit iemands dood ten gevolge heeft.

  • 2. Hij aan wiens schuld te wijten is, dat enig voor de openbare drinkwatervoorziening bestemd werk wordt vernield, beschadigd, of onbruikbaar gemaakt, dat stoornis in de gang of in de werking van een zodanig werk ontstaat of dat een ten opzichte van zodanig werk genomen veiligheidsmaatregel wordt verijdeld, wordt, indien daardoor verhindering of bemoeilijking van de openbare drinkwatervoorziening te duchten is, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of geldboete van de derde categorie.

  • 3. Indien de schuld, bedoeld in het eerste of tweede lid, bestaat uit roekeloosheid, worden de op de feiten gestelde gevangenisstraffen met de helft verhoogd en worden de op de feiten gestelde geldboetes verhoogd naar de naasthogere categorie.

Artikel 2:121

Hij die opzettelijk en wederrechtelijk een stof op of in de bodem, in de lucht of in het oppervlaktewater brengt, wordt gestraft:

  • a.

    met gevangenisstraf van ten hoogste twaalf jaren of geldboete van de vijfde categorie, indien daarvan gevaar voor de openbare gezondheid of levensgevaar voor een ander te duchten is;

  • b.

    met gevangenisstraf van ten hoogste vijftien jaren of geldboete van de vijfde categorie, indien daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is en het feit iemands dood ten gevolge heeft.

Artikel 2:122

  • 1. Hij aan wiens schuld te wijten is, dat wederrechtelijk een stof op of in de bodem, in de lucht of in het oppervlaktewater wordt gebracht, wordt gestraft:

  • a. met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie, indien daarvan gevaar voor de openbare gezondheid of levensgevaar voor een ander te duchten is;

  • b. met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vierde categorie, indien daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is en het feit iemands dood ten gevolge heeft.

  • 2. Indien de schuld, bedoeld in het eerste lid, bestaat uit roekeloosheid, worden de op de feiten gestelde gevangenisstraffen met de helft verhoogd en worden de op de feiten gestelde geldboetes verhoogd naar de naasthogere categorie.

Artikel 2:123

  • 1. Hij die waren verkoopt, te koop aanbiedt, aflevert of uitdeelt in de wetenschap dat zij voor het leven of de gezondheid schadelijk zijn, en dat schadelijk karakter verzwijgende, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vijftien jaren of geldboete van de vijfde categorie.

  • 2. Indien het feit iemands dood ten gevolge heeft, wordt hij gestraft met levenslange gevangenisstraf of tijdelijke van ten hoogste dertig jaren of geldboete van de vijfde categorie.

Artikel 2:124

  • 1. Hij aan wiens schuld te wijten is dat waren, schadelijk voor het leven of de gezondheid, verkocht, afgeleverd of uitgedeeld worden, zonder dat de koper of verkrijger met dat schadelijk karakter bekend is, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie.

  • 2. Indien het feit iemands dood ten gevolge heeft, wordt hij gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vierde categorie.

  • 3. Indien de schuld, bedoeld in het eerste en tweede lid, bestaat uit roekeloosheid, worden de op de feiten gestelde gevangenisstraffen met de helft verhoogd en worden de op de feiten gestelde geldboetes verhoogd naar de naasthogere categorie.

Artikel 2:125

Bij veroordeling wegens een van de in deze titel omschreven misdrijven, kan de ontzetting van de in artikel 1:64, eerste lid, onderdelen a en b, vermelde rechten worden uitgesproken.

Artikel 2:126

  • 1. Indien op een misdrijf, strafbaar gesteld in de artikelen 2:98, 2:100, 2:101, 2:102, 2:103, 2:105, 2:107, 2:109, 2:110, 2:112, 2:114, 2:116, 2:117, 2:119, 2:121 en 2:123 een gevangenisstraf van minder dan vijftien jaren is gesteld en het is begaan met een terroristisch oogmerk, wordt de op het feit gestelde gevangenisstraf met de helft verhoogd.

  • 2. Indien op een misdrijf, strafbaar gesteld in de artikelen, genoemd in het eerste lid, een gevangenisstraf van vijftien jaren is gesteld en het is begaan met een terroristisch oogmerk, wordt levenslange gevangenisstraf of tijdelijke van ten hoogste dertig jaren of geldboete van de vijfde categorie opgelegd.

Artikel 2:127

De samenspanning tot de in de artikelen 2:98, 2:102, onderdelen b en c, 2:103, onderdelen c en d, 2:105, 2:107, eerste lid, onderdelen c en d, 2:109, 2:112, 2:114, 2:116, 2:117, 2:119, eerste lid, 2:121 en 2:123 omschreven misdrijven, te begaan met een terroristisch oogmerk, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twaalf jaren of geldboete van de vijfde categorie.

Titel VII

Misdrijven tegen het openbaar gezag

Artikel 2:128

  • 1. Met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vierde categorie wordt gestraft:

  • a. hij die een ambtenaar zelf of een ander een gift of belofte doet dan wel een dienst verleent of aanbiedt met het oogmerk om de ambtenaar te bewegen in zijn bediening, in strijd met zijn plicht, iets te doen of na te laten;

  • b. hij die een ambtenaar een gift of belofte doet dan wel een dienst verleent of aanbiedt ten gevolge of naar aanleiding van hetgeen door deze ambtenaar in zijn huidige of vroegere bediening, in strijd met zijn plicht, is gedaan of nagelaten.

  • 2. Met ten hoogste dezelfde straf wordt gestraft hij die een feit als in het eerste lid, onderdeel a, omschreven, begaat jegens een persoon met zicht op een aanstelling als ambtenaar, indien de aanstelling als ambtenaar is gevolgd.

  • 3. Bij veroordeling wegens een van de in dit artikel omschreven misdrijven, kan de ontzetting van de in artikel 1:64, eerste lid, onderdelen a, b en d, vermelde rechten worden uitgesproken.

Artikel 2:129

  • 1. Met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vierde categorie wordt gestraft:

  • a. hij die een ambtenaar zelf of een ander een gift of belofte doet dan wel een dienst verleent of aanbiedt met het oogmerk om de ambtenaar te bewegen in zijn bediening, zonder daardoor in strijd met zijn plicht te handelen, iets te doen of na te laten;

  • b. hij die een ambtenaar een gift of belofte doet dan wel een dienst verleent of aanbiedt ten gevolge of naar aanleiding van hetgeen door deze ambtenaar in zijn huidige of vroegere bediening, zonder daardoor in strijd met zijn plicht te handelen, is gedaan of nagelaten.

  • 2. Met ten hoogste dezelfde straf wordt gestraft hij die een feit als in het eerste lid, onderdeel a, omschreven, begaat jegens een persoon met zicht op een aanstelling als ambtenaar, indien de aanstelling als ambtenaar is gevolgd.

  • 3. Bij veroordeling wegens een van de in dit artikel omschreven misdrijven kan de ontzetting van de in artikel 1:64, eerste lid, onderdelen a, b en d, vermelde rechten worden uitgesproken.

Artikel 2:130

  • 1. Hij die een rechter zelf of een ander een gift of belofte doet dan wel een dienst verleent of aanbiedt met het oogmerk invloed uit te oefenen op de beslissing van een aan het oordeel van die rechter onderworpen zaak, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie.

  • 2. Indien die gift of belofte gedaan wordt dan wel die dienst verleend of aangeboden wordt met het oogmerk om een veroordeling in een strafzaak te verkrijgen, wordt hij gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste negen jaren of geldboete van de vijfde categorie.

  • 3. Bij veroordeling wegens een van de in dit artikel omschreven misdrijven, kan de ontzetting van de in artikel 1:64, eerste lid, onderdelen a, b en d, vermelde rechten worden uitgesproken.

Artikel 2:131

  • 1. Met ambtenaren worden ten aanzien van de artikelen 2:128 en 2:129 gelijkgesteld personen die zijn aangesteld in een functie met een openbaar karakter in een vreemde staat of door een volkenrechtelijke organisatie.

  • 2. Met ambtenaren worden ten aanzien van de artikelen 2:128, eerste lid, onderdeel b, en 2:129, eerste lid, onderdeel b, voormalige ambtenaren gelijkgesteld.

  • 3. Met rechter wordt ten aanzien van artikel 2:130 gelijkgesteld de rechter van een vreemde staat of van een volkenrechtelijke organisatie.

Artikel 2:132

Hij die door geweld of enige andere feitelijkheid of bedreiging met geweld of enige andere feitelijkheid een ambtenaar dwingt tot het volvoeren van een ambtsverrichting of het nalaten van een rechtmatige ambtsverrichting, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vierde categorie.

Artikel 2:133

Hij die zich met geweld of bedreiging met geweld verzet tegen een ambtenaar, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, of tegen personen, die hem daarbij krachtens wettelijke verplichting of op zijn verzoek bijstand verlenen, wordt als schuldig aan wederspannigheid gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vierde categorie.

Artikel 2:134

De dwang en de wederspannigheid in de artikelen 2:132 en 2:133 omschreven worden gestraft:

  • a.

    met gevangenisstraf van ten hoogste vijf jaren of geldboete van de vierde categorie, indien het misdrijf of de daarmee gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel ten gevolge hebben;

  • b.

    met gevangenisstraf van ten hoogste acht jaren of geldboete van de vijfde categorie, indien zij zwaar lichamelijk letsel ten gevolge hebben;

  • c.

    met gevangenisstraf van ten hoogste twaalf jaren of geldboete van de vijfde categorie, indien zij de dood ten gevolge hebben.

Artikel 2:135

  • 1. De dwang en de wederspannigheid in de artikelen 2:132 en 2:133 omschreven, door twee of meer personen in vereniging gepleegd, worden gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie.

  • 2. De schuldige wordt gestraft:

  • a. met gevangenisstraf van ten hoogste acht jaren of geldboete van de vijfde categorie, indien het door hem gepleegde misdrijf of de daarbij door hem gepleegde feitelijkheden enig lichamelijk letsel ten gevolge hebben;

  • b. met gevangenisstraf van ten hoogste twaalf jaren of geldboete van de vijfde categorie, indien zij zwaar lichamelijk letsel ten gevolge hebben;

  • c. met gevangenisstraf van ten hoogste vijftien jaren of geldboete van de vijfde categorie, indien zij de dood ten gevolge hebben.

Artikel 2:136

Met ambtenaren worden ten aanzien van de artikelen 2:132 tot en met 2:135 gelijkgesteld de schipper of gezagvoerder van een luchtvaartuig die een bevoegdheid uitoefent of een verplichting vervult, welke hem als zodanig is toegekend of opgelegd bij een bepaling van het Wetboek van Strafvordering.

Artikel 2:137

  • 1. Hij die opzettelijk niet voldoet aan een bevel of een vordering, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast of door een ambtenaar belast met of bevoegd verklaard tot het opsporen of onderzoeken van strafbare feiten, alsmede hij die opzettelijk enige handeling, door een van die ambtenaren ondernomen ter uitvoering van enig wettelijk voorschrift, belet, belemmert of verijdelt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie.

  • 2. Met een vordering of handeling als bedoeld in het eerste lid wordt gelijkgesteld een vordering of handeling van de schipper of gezagvoerder van een luchtvaartuig die een bevoegdheid uitoefent of een verplichting vervult, welke hem als zodanig is toegekend of opgelegd bij een bepaling van het Wetboek van Strafvordering.

Artikel 2:138

Hij die bij een terechtzitting of ter plaatse waar een ambtenaar in het openbaar in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening werkzaam is, opschudding veroorzaakt en na het door of vanwege het bevoegd gezag gegeven bevel zich niet verwijdert, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie.

Artikel 2:139

Met ambtenaren worden ten aanzien van de artikelen 2:132 tot en met 2:135, 2:137 en 2:138 gelijkgesteld personen in de openbare dienst van een vreemde staat of van een volkenrechtelijke organisatie die in Sint Maarten op door het volkenrecht toegelaten wijze hun bediening uitoefenen.

Artikel 2:140

Hij die opzettelijk bij gelegenheid van een volksoploop zich niet onmiddellijk verwijdert na het derde door of vanwege het bevoegd gezag gegeven bevel, wordt, als schuldig aan deelneming aan samenscholing, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie.

Artikel 2:141

Hij die een bekendmaking, vanwege het bevoegd gezag in het openbaar gedaan, wederrechtelijk afscheurt, onleesbaar maakt of beschadigt, met het oogmerk om de kennisneming daarvan te beletten of te bemoeilijken, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie.

Artikel 2:142

Hij die aangifte doet van of een klacht deponeert wegens een strafbaar feit in de wetenschap dat het niet gepleegd is, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie.

Artikel 2:143

  • 1. Met gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of geldboete van de derde categorie wordt gestraft:

  • a. hij die opzettelijk iemand die als verdachte wordt aangemerkt ter zake van enig misdrijf, verbergt of hem behulpzaam is in het ontkomen aan de nasporing van of aanhouding door de ambtenaren van justitie of politie;

  • b. hij die nadat enig misdrijf is gepleegd, met het oogmerk om het te bedekken of de nasporing of vervolging te beletten of te bemoeilijken, voorwerpen waarop of waarmee het misdrijf gepleegd is of andere sporen van het misdrijf vernietigt, wegmaakt, verbergt of aan het onderzoek van de ambtenaren van justitie of politie onttrekt;

  • c. hij die opzettelijk voorwerpen die kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen of om wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 1:77 aan te tonen, met het oogmerk om de inbeslagneming daarvan te beletten, te belemmeren of te verijdelen, verbergt, vernietigt, wegmaakt of aan het onderzoek van de ambtenaren van justitie of politie onttrekt, dan wel door het opzettelijk verstrekken van gegevens of inlichtingen aan derden die inbeslagneming belet, belemmert of verijdelt.

  • 2. In het geval het misdrijf, bedoeld in het eerste lid, een terroristisch misdrijf betreft, kan gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vierde categorie worden opgelegd.

  • 3. Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op hem die de daarin vermelde handelingen verricht ten einde gevaar van vervolging te ontgaan of af te wenden van hemzelf, van zijn bloedverwanten of aangehuwden in de rechte linie of in de tweede of derde graad van de zijlinie of van zijn echtgenoot of gewezen echtgenoot, dan wel zijn levensgezel of gewezen levensgezel.

  • 4. Met ambtenaren van justitie of politie worden gelijkgesteld personen in de openbare dienst van een internationaal gerecht dat zijn rechtsmacht ontleent aan een verdrag waarbij het Koninkrijk partij is, die belast zijn met de opsporing of vervolging van enig misdrijf.

Artikel 2:144

Hij die opzettelijk een gerechtelijke lijkschouwing belet, belemmert of verijdelt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of geldboete van de derde categorie.

Artikel 2:145

Hij die, na op openbaar gezag of krachtens rechterlijke uitspraak of beschikking van zijn vrijheid te zijn beroofd, zich daaraan, al dan niet met behulp van derden, onttrekt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste negen jaren of geldboete van de vijfde categorie.

Artikel 2:146

Hij die opzettelijk iemand, op openbaar gezag of krachtens rechterlijke uitspraak of beschikking van de vrijheid beroofd, bevrijdt of bij zijn zelfbevrijding behulpzaam is, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vierde categorie.

Artikel 2:147

  • 1. Hij die, wettelijk als getuige, als deskundige of als tolk opgeroepen, opzettelijk niet voldoet aan enige wettelijke verplichting die hij als zodanig te vervullen heeft, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of geldboete van de derde categorie.

  • 2. Met ten hoogste dezelfde straf wordt gestraft hij die opzettelijk en wederrechtelijk weigert de gevraagde medewerking, bedoeld in artikel 142, eerste lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, te verlenen.

  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing op de partij in een burgerlijke procedure die, wanneer zij als getuige wordt gehoord, weigert op de haar gestelde vragen te antwoorden.

Artikel 2:148

Hij die opzettelijk niet voldoet aan de vordering van een parlementaire enquêtecommissie tot het hebben van inzage in of het nemen van afschrift van bescheiden wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of geldboete van de derde categorie.

Artikel 2:149

Hij die opzettelijk niet voldoet aan een wettig bevel tot overlegging van een stuk hetwelk beweerd wordt vals of vervalst te zijn, of hetwelk dienen moet ter vergelijking met een ander waarvan de valsheid of vervalsing beweerd, of de echtheid ontkend of niet erkend wordt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of geldboete van de derde categorie.

Artikel 2:150

  • 1. Hij die, in staat van faillissement verklaard of als echtgenoot van een gefailleerde met wie hij in gemeenschap van goederen is gehuwd, of als bestuurder of commissaris van een in staat van faillissement verklaarde rechtspersoon, wettelijk opgeroepen tot het geven van inlichtingen, hetzij zonder geldige reden opzettelijk wegblijft, hetzij weigert de vereiste inlichtingen te geven, hetzij opzettelijk verkeerde inlichtingen geeft, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie.

  • 2. Bij veroordeling wegens een van de in dit artikel omschreven misdrijven, kan de ontzetting van de in artikel 1:64, eerste lid, onderdelen a en b, vermelde rechten worden uitgesproken.

Artikel 2:151

Hij die opzettelijk een recht uitoefent, waarvan hij bij rechterlijke uitspraak is ontzet, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie.

Artikel 2:152

Hij die opzettelijk onderscheidingstekens draagt of een daad verricht behorende tot een ambt dat hij niet bekleedt of waarin hij geschorst is, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie.

Artikel 2:153

Hij die in strijd met een krachtens wettelijk voorschrift gegeven last binnen Sint Maarten terugkeert, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of geldboete van de derde categorie.

Artikel 2:154

  • 1. Als schuldig aan mensensmokkel wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vierde categorie:

  • a. hij die een ander behulpzaam is bij het zich verschaffen van toegang tot, doorreis door dan wel vertrek uit Sint Maarten of een staat die is toegetreden tot het op 15 november 2000 te New York tot stand gekomen Protocol tegen de smokkel van migranten over land, over zee en in de lucht, tot aanvulling van het op 15 november 2000 te New York tot stand gekomen Verdrag tegen transnationale georganiseerde misdaad, of hem daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen verschaft terwijl hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat de aanwezigheid van die ander daar wederrechtelijk is, of

  • b. hij die uit winstbejag een ander behulpzaam is bij het zich verschaffen van verblijf in Sint Maarten of een staat die is toegetreden tot het in het eerste lid genoemde protocol, of hem daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen verschaft, terwijl hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat dat verblijf wederrechtelijk is.

  • 2. Indien mensensmokkel wordt begaan in de uitoefening van enig ambt of beroep, wordt gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie opgelegd.

  • 3. Indien mensensmokkel de veiligheid van een ander in gevaar brengt dan wel wordt begaan door een persoon die daarvan een beroep of gewoonte maakt of in vereniging wordt begaan door twee of meer personen, wordt gevangenisstraf van ten hoogste acht jaren of geldboete van de vijfde categorie opgelegd.

  • 4. Indien mensensmokkel gepaard gaat met een onmenselijke of vernederende behandeling of zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft dan wel levensgevaar voor een ander teweeg brengt wordt gevangenisstraf van ten hoogste twaalf jaren of geldboete van de vijfde categorie opgelegd.

  • 5. Indien mensensmokkel de dood ten gevolge heeft, wordt gevangenisstraf van ten hoogste vijftien jaren of geldboete van de vijfde categorie opgelegd.

  • 6. Bij veroordeling wegens mensensmokkel, kan de ontzetting van de in artikel 1:64, eerste lid, onderdelen a, b, d en e, vermelde rechten worden uitgesproken.

Artikel 2:155

  • 1. Hij die een ander, die zich wederrechtelijk toegang tot of verblijf in Sint Maarten heeft verschaft, krachtens overeenkomst of aanstelling arbeid doet verrichten, terwijl hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat die toegang of dat verblijf wederrechtelijk is, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie.

  • 2. Hij die van het in het eerste lid omschreven feit een beroep of gewoonte maakt wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren of geldboete van de vierde categorie.

Artikel 2:156

  • 1. Hij die opzettelijk enig goed aan het krachtens een wettelijke regeling daarop gelegd beslag of aan een gerechtelijke bewaring onttrekt of enig goed dat aan zodanig beslag is onttrokken verbergt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vierde categorie.

  • 2. Met ten hoogste dezelfde straf wordt gestraft hij die opzettelijk enig krachtens een wettelijke regeling in beslag genomen goed vernielt, beschadigt of onbruikbaar maakt.

  • 3. Hij aan wiens schuld te wijten is, dat enig goed aan het krachtens een wettelijke regeling daarop gelegd beslag of aan een gerechtelijke bewaring wordt onttrokken of dat enig goed dat aan zodanig beslag is onttrokken, wordt verborgen, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of geldboete van de derde categorie.

Artikel 2:157

  • 1. Hij die opzettelijk een zegel waarmee voorwerpen door of vanwege het bevoegd openbaar gezag verzegeld zijn, verbreekt, opheft of beschadigt, of de door zodanig zegel bewerkte afsluiting op andere wijze verijdelt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vierde categorie.

  • 2. Hij aan wiens schuld te wijten is, dat een zegel waarmee voorwerpen door of vanwege het bevoegd openbaar gezag verzegeld zijn, worden verbroken, opgeheven of beschadigd, of de door zodanig zegel bewerkte afsluiting op andere wijze wordt verijdeld, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of geldboete van de derde categorie.

Artikel 2:158

  • 1. Hij die opzettelijk goederen, bestemd om voor de bevoegde macht tot overtuiging of bewijs te dienen, akten, bescheiden of registers die voortdurend of tijdelijk op openbaar gezag bewaard worden, of hetzij aan een ambtenaar, hetzij aan een ander in het belang van de openbare dienst zijn ter hand gesteld, vernielt, beschadigt, onbruikbaar maakt of wegmaakt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren of geldboete van de vierde categorie.

  • 2. Onder bevoegde macht wordt mede verstaan een internationaal gerecht dat zijn rechtsmacht ontleent aan een verdrag waarbij het Koninkrijk partij is.

Artikel 2:159

Hij die opzettelijk brieven of andere stukken, aan een postkantoor bezorgd of in een postbus gestoken, aan hun bestemming onttrekt, opent of beschadigt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie. Artikel 2160

Indien de schuldige aan een van de in de artikelen 2:156 tot en met 2:159 omschreven misdrijven zich de toegang tot de plaats van het misdrijf verschaft of het goed onder zijn bereik brengt door middel van braak, verbreking of inklimming, van valse sleutels, van een valse order of van een vermomming, worden de op de feiten gestelde gevangenisstraffen met een jaar verhoogd en worden de op de feiten gestelde geldboetes verhoogd naar de naasthogere categorie.

Artikel 2:161

Hij die in tijd van vrede opzettelijk desertie van een militair, in dienst van het Koninkrijk, uitlokt door een van de in artikel 1:123, eerste lid, onderdeel b, vermelde middelen, of bevordert op enige in artikel 1:124 vermelde wijze, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of geldboete van de derde categorie.

Artikel 2:162

Hij die in tijd van vrede opzettelijk oproer of muiterij van militairen, in dienst van het Koninkrijk, uitlokt door een van de in artikel 1:123, eerste lid, onderdeel b, vermelde middelen, of bevordert op enige in artikel 1:124 vermelde wijze, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie.

Artikel 2:163

  • 1. Hij die, zonder toestemming van de Koning of de Gouverneur, iemand voor vreemde krijgsdienst of gewapende strijd werft, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vierde categorie.

  • 2. Bij veroordeling wegens het in het eerste lid omschreven misdrijf, kan de ontzetting van de in artikel 1:64, eerste lid, onderdelen a en b, vermelde rechten worden uitgesproken.

  • 3. Indien de gewapende strijd waarvoor wordt geworven, het plegen van een terroristisch misdrijf inhoudt, wordt de op het feit gestelde gevangenisstraf met een derde verhoogd en wordt de op het feit gestelde geldboete verhoogd naar de naasthogere categorie.

Artikel 2:164

  • 1. Met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vierde categorie wordt gestraft:

  • a. hij die zich opzettelijk voor de dienst bij de krijgsmacht dan wel voor enige werkzaamheid uit hoofde van burgerdienstplicht ongeschikt maakt of laat maken;

  • b. hij die een ander op diens verzoek opzettelijk voor de dienst dan wel voor zodanige werkzaamheid ongeschikt maakt.

  • 2. Indien in het laatste geval het feit de dood ten gevolge heeft, wordt gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie opgelegd.

Titel VIII

Meineed

Artikel 2:165

  • 1. Hij die in de gevallen waarin een wettelijk voorschrift een verklaring onder ede vordert of daaraan rechtsgevolgen verbindt, mondeling of schriftelijk, persoonlijk of door een bijzonder daartoe gemachtigde, opzettelijk een valse verklaring onder ede aflegt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie.

  • 2. Indien de valse verklaring is afgelegd in een strafzaak ten nadele van de beklaagde of verdachte, wordt hij gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste negen jaren of geldboete van de vijfde categorie.

  • 3. Met de eed staat gelijk de belofte of bevestiging die krachtens wettelijke regeling voor de eed in de plaats treedt.

Artikel 2:166

  • 1. Hij die in de gevallen waarin door of krachtens een verdrag waarbij het Koninkrijk partij is, een verklaring onder ede of onder een daarvoor in de plaats tredende bevestiging of belofte wordt gevorderd, voor een internationaal gerecht mondeling of schriftelijk, persoonlijk of door een bijzonder daartoe gemachtigde, opzettelijk een valse verklaring in die vorm aflegt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie.

  • 2. Artikel 2:165, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 2:167

  • 1. Hij die, terwijl hij of op grond van een verdrag of internationaal recht door een rechterlijke autoriteit van een andere staat of door een rechter van een ander deel van het Koninkrijk per telecommunicatie onder ede of onder een daarvoor in de plaats tredende bevestiging of belofte gehoord wordt, mondeling of schriftelijk, persoonlijk of door een bijzonder daartoe gemachtigde, opzettelijk een valse verklaring aflegt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie.

  • 2. Artikel 2:165, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 2:168

Bij veroordeling wegens een van de in deze titel omschreven misdrijven, kan de ontzetting van de in artikel 1:64, eerste lid, onderdelen a en b, vermelde rechten worden uitgesproken.

Titel IX

Valsheid in muntspeciën en munt- en bankbiljetten

Artikel 2:169

Hij die muntspeciën of munt- of bankbiljetten namaakt of vervalst, met het oogmerk om die muntspeciën of munt- of bankbiljetten als echt en onvervalst uit te geven of te doen uitgeven, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste negen jaren of geldboete van de vijfde categorie.

Artikel 2:170

Hij die opzettelijk als echte en onvervalste muntspeciën of munt- of bankbiljetten uitgeeft muntspeciën of munt- of bankbiljetten, die hij zelf heeft nagemaakt of vervalst of waarvan de valsheid of vervalsing hem, toen hij ze ontving, bekend was, of deze, met het oogmerk om ze als echt en onvervalst uit te geven of te doen uitgeven, ontvangt, zich verschaft, in voorraad heeft, vervoert, invoert, doorvoert of uitvoert, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste negen jaren of geldboete van de vijfde categorie.

Artikel 2:171

Hij die opzettelijk en wederrechtelijk muntspeciën of munt- of bankbiljetten welke bestemd zijn om als wettig betaalmiddel in omloop te worden gebracht, in omloop brengt of, teneinde ze in omloop te brengen, ontvangt, zich verschaft, in voorraad heeft, vervoert, invoert, doorvoert of uitvoert, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vierde categorie.

Artikel 2:172

Hij die opzettelijk valse of vervalste muntspeciën of valse of vervalste munt- of bankbiljetten uitgeeft, wordt, behoudens artikel 2:170, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vierde categorie.

Artikel 2:173

Onverminderd de artikelen 1:68, 1:75 en 1:76 worden valse of vervalste muntspeciën en munt- of bankbiljetten verbeurd of onttrokken aan het verkeer verklaard, ongeacht aan wie de voorwerpen toebehoren.

Artikel 2:174

Bij veroordeling wegens een van de in de artikelen 2:169 tot en met 2:171 omschreven misdrijven, kan de ontzetting van de in artikel 1:64, eerste lid, onderdelen a en b, vermelde rechten worden uitgesproken.

Titel X Valsheid in zegels en merken

Artikel 2:175

Met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie wordt gestraft:

  • a.

    hij die op wettelijke grondslag uitgegeven zegels namaakt of vervalst, met het oogmerk om die zegels als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;

  • b.

    hij die, met gelijk oogmerk, zodanige zegels vervaardigt door wederrechtelijk gebruik te maken van echte stempels.

Artikel 2:176

Met gevangenisstraf van ten hoogste vijf jaren of geldboete van de vierde categorie wordt gestraft:

  • a.

    hij die op platina, gouden of zilveren werken valse door de wet vereiste merken of meestertekens plaatst of echte vervalst, met het oogmerk om die werken te gebruiken of door anderen te doen gebruiken alsof de daarop geplaatste merken of tekens echt en onvervalst waren;

  • b.

    hij die, met gelijk oogmerk, op de bedoelde werken merken of tekens plaatst door wederrechtelijk gebruik te maken van echte stempels;

  • c.

    hij die echte door de wet vereiste merken of meestertekens inzet, aanvoegt of overbrengt in, aan of op andere platina, gouden of zilveren werken dan die waaraan zij oorspronkelijk zijn aangebracht met het oogmerk om die werken te gebruiken of door anderen te doen gebruiken alsof de bedoelde merken of tekens oorspronkelijk daarop waren geplaatst.

Artikel 2:177

Met gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren of geldboete van de vierde categorie wordt gestraft:

  • a.

    hij die op voorwerpen aan ijk onderworpen valse ijkmerken plaatst of echte vervalst, met het oogmerk om die voorwerpen te gebruiken of door anderen te doen gebruiken alsof de daarop geplaatste merken echt en onvervalst waren;

  • b.

    hij die, met gelijk oogmerk, op de bedoelde voorwerpen merken plaatst door wederrechtelijk gebruik te maken van echte stempels.

Artikel 2:178

Met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vierde categorie wordt gestraft:

  • a.

    hij die andere dan de in de artikelen 2:176 en 2:177 bedoelde merken, die krachtens wettelijk voorschrift op goederen of hun verpakking moeten of kunnen worden geplaatst, daarop valselijk plaatst of echte vervalst, met het oogmerk om die goederen te gebruiken of door anderen te doen gebruiken alsof de daarop geplaatste merken echt en onvervalst waren dan wel die merken wederrechtelijk uitwist of verwijdert;

  • b.

    hij die, met gelijk oogmerk, op de bedoelde goederen of hun verpakking merken plaatst door wederrechtelijk gebruik te maken van echte stempels;

  • c.

    hij die echte merken gebruikt voor goederen of hun verpakking waarvoor die merken niet bestemd zijn, met het oogmerk om die goederen te gebruiken of door anderen te doen gebruiken alsof de bedoelde merken daarvoor bestemd waren.

Artikel 2:179

Hij die opzettelijk valse, vervalste of wederrechtelijk vervaardigde zegels, tekens of merken, of de voorwerpen waaraan zij wederrechtelijk verbonden zijn, gebruikt, verkoopt, te koop aanbiedt, aflevert, ten verkoop in voorraad heeft of binnen Sint Maarten invoert, als waren die zegels, tekens of merken echt en onvervalst en niet wederrechtelijk vervaardigd of wederrechtelijk aan de voorwerpen verbonden, wordt gestraft met ten hoogste dezelfde straffen als bedoeld in de artikelen 2:175 tot en met 2:178, naar de daar gemaakte onderscheidingen.

Artikel 2:180

  • 1. Hij die voorwerpen aan ijk onderworpen ontdoet van het daarop geplaatste afkeuringsmerk, met het oogmerk om die voorwerpen te gebruiken of door anderen te doen gebruiken als waren zij niet afgekeurd, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie.

  • 2. Met ten hoogste dezelfde straf wordt gestraft hij die opzettelijk deze van het afkeuringsmerk ontdane voorwerpen gebruikt, verkoopt, te koop aanbiedt, aflevert of ten verkoop in voorraad heeft, als waren zij niet afgekeurd.

Artikel 2:181

  • 1. Hij die zegels als bedoeld in artikel 2:175 welke reeds tot gebruik hebben gediend, ontdoet van het merk bestemd om ze voor verder gebruik ongeschikt te maken, met het oogmerk om die zegels te gebruiken of door anderen te doen gebruiken als waren zij nog niet gebruikt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren of geldboete van de vierde categorie.

  • 2. Met ten hoogste dezelfde straffen wordt gestraft hij die opzettelijk deze van dat merk ontdane zegels gebruikt, verkoopt, te koop aanbiedt, aflevert, ten verkoop in voorraad heeft of binnen Sint Maarten invoert, als waren zij nog niet gebruikt.

Artikel 2:182

De artikelen 2:175 tot en met 2:179 en 2:181 zijn naar de daar gemaakte onderscheidingen mede van toepassing, indien de daarin omschreven feiten worden gepleegd met betrekking tot zegels of merken van enig ander deel van het Koninkrijk, een buitenlandse mogendheid of een volkenrechtelijke organisatie.

Artikel 2:183

Bij veroordeling wegens een van de in deze titel omschreven misdrijven, kan de ontzetting van de in artikel 1:64, eerste lid, onderdelen a en b, vermelde rechten worden uitgesproken.

Titel XI

Valsheid in geschrift, opgave van onware gegevens en schending van de verplichting gegevens te verstrekken

Artikel 2:184

  • 1. Hij die een geschrift dat bestemd is om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk opmaakt of vervalst, met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, wordt, als schuldig aan valsheid in geschrift, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie.

  • 2. Met ten hoogste dezelfde straf wordt gestraft hij die opzettelijk gebruik maakt van het valse of vervalste geschrift als ware het echt en onvervalst dan wel opzettelijk zodanig geschrift aflevert of voorhanden heeft, terwijl hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat dit geschrift bestemd is voor zodanig gebruik.

  • 3. Indien een feit, omschreven in het eerste of tweede lid, wordt gepleegd met het oogmerk om een terroristisch misdrijf voor te bereiden of gemakkelijker te maken, wordt de op het feit gestelde gevangenisstraf met een derde verhoogd.

Artikel 2:185

  • 1. De schuldige aan valsheid in geschrift wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste acht jaren of geldboete van de vijfde categorie, indien zij gepleegd is:

  • a. in authentieke akten;

  • b. in schuldbrieven of certificaten van schuld van enige staat of andere openbare instelling;

  • c. in aandelen of schuldbrieven of certificaten van aandeel of schuld van enige vereniging, stichting of vennootschap;

  • d. in talons, dividend- of rentebewijzen behorende tot een van de in onderdelen b en c omschreven stukken, of in de bewijzen in plaats van deze stukken uitgegeven;

  • e. in krediet- of handelspapier;

  • f. in reis- en identiteitsdocumenten;

  • g. in betaalpassen, waardekaarten of enige andere voor het publiek beschikbare kaarten en voor het publiek beschikbare dragers van identiteitsgegevens, bestemd voor het verrichten of verkrijgen van betalingen of andere prestaties langs geautomatiseerde weg.

  • 2. Met ten hoogste dezelfde straf wordt gestraft hij die opzettelijk gebruik maakt van enig in het eerste lid vermeld vals of vervalst geschrift als ware het echt en onvervalst, dan wel opzettelijk zodanig geschrift aflevert of voorhanden heeft, ontvangt, zich verschaft, vervoert, verkoopt of overdraagt, terwijl hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat dit geschrift bestemd is voor zodanig gebruik.

Artikel 2:186

  • 1. Hij die in een authentieke akte een valse opgave doet opnemen aangaande een feit van welks waarheid de akte moet doen blijken, met het oogmerk om die akte te gebruiken of door anderen te doen gebruiken als ware zijn opgave in overeenstemming met de waarheid, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie.

  • 2. Met ten hoogste dezelfde straf wordt gestraft hij die opzettelijk gebruik maakt van de akte als ware de inhoud in overeenstemming met de waarheid dan wel opzettelijk de akte aflevert of voorhanden heeft, terwijl hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat die akte bestemd is voor zodanig gebruik.

Artikel 2:186a

Hij die opzettelijk gebruik maakt van een niet op zijn naam gesteld reis- of identiteitsdocument wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie.

Artikel 2:187

Hij die, anders dan door valsheid in geschrift, opzettelijk niet naar waarheid gegevens verstrekt aan degene door wie of door wiens tussenkomst enige verstrekking of tegemoetkoming wordt verleend, wordt, indien het feit kan strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl hij weet of redelijkerwijze moet vermoeden dat de verstrekte gegevens van belang zijn voor de vaststelling van zijn of eens anders recht op die verstrekking of tegemoetkoming dan wel voor de hoogte of de duur van een dergelijke verstrekking of tegemoetkoming, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vierde categorie.

Artikel 2:188

Hij die, in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, opzettelijk nalaat tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, wordt, indien het feit kan strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl hij weet of redelijkerwijze moet vermoeden dat de gegevens van belang zijn voor de vaststelling van zijn of eens anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming dan wel voor de hoogte of de duur van een dergelijke verstrekking of tegemoetkoming, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vierde categorie.

Artikel 2:189

Bij veroordeling wegens een van de in deze titel omschreven misdrijven, kan de ontzetting van de in artikel 1:64, eerste lid, onderdelen a en b, vermelde rechten worden uitgesproken.

Titel XII

Misdrijven tegen de burgerlijke staat

Artikel 2:190

  • 1. Hij die door enige handeling opzettelijk eens anders afstamming onzeker maakt, wordt, als schuldig aan verduistering van staat, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vijf jaren of geldboete van de vierde categorie.

  • 2. Bij veroordeling wegens het in het eerste lid omschreven misdrijf, kan ontzetting van de in artikel 1:64, eerste lid, onderdelen a, b en d, vermelde rechten worden uitgesproken.

  • 3. Vervolging heeft niet plaats dan nadat een verzoek tot betwisting van staat bij onherroepelijke rechterlijke uitspraak gegrond is verklaard. Indien het verzoek echter door het stilzitten van partijen onvoldoende voortgang vindt, kan vervolging ook plaats hebben nadat de burgerlijke rechter heeft beslist dat er een begin van bewijs is.

Artikel 2:191

  • 1. Met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vierde categorie wordt gestraft:

  • a. hij die opzettelijk een dubbel huwelijk aangaat;

  • b. hij die opzettelijk een huwelijk aangaat, waardoor de wederpartij een dubbel huwelijk aangaat.

  • 2. Indien hij die opzettelijk een dubbel huwelijk aangaat, aan de wederpartij zijn gehuwde staat heeft verzwegen, wordt hij gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie.

  • 3. Bij veroordeling wegens een van de in dit artikel omschreven misdrijven, kan ontzetting van de in artikel 1:64, eerste lid, onderdelen a, b en d, vermelde rechten worden uitgesproken.

Artikel 2:192

De ongehuwde die een huwelijk aangaat, opzettelijk aan de wederpartij verzwijgende dat daartegen enig wettig beletsel bestaat, wordt, indien op grond van dat beletsel het huwelijk bij onherroepelijke uitspraak nietig is verklaard, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vierde categorie.

Titel XIII

Misdrijven tegen de zeden

Artikel 2:193

Met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vierde categorie wordt gestraft schennis van de eerbaarheid:

  • a.

    op of aan een plaats, voor het openbaar verkeer bestemd;

  • b.

    op een andere dan in onderdeel a bedoelde openbare plaats, toegankelijk voor personen beneden de leeftijd van zestien jaren;

  • c.

    op een niet openbare plaats, indien een ander daarbij zijns ondanks tegenwoordig is.

Artikel 2:194

Met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie wordt gestraft hij die weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat een afbeelding of voorwerp aanstotelijk voor de eerbaarheid is en die afbeelding of dat voorwerp:

  • a.

    op of aan een plaats, voor het openbaar verkeer bestemd, openlijk tentoonstelt of aanbiedt;

  • b.

    aan iemand, anders dan op diens verzoek, toezendt.

Artikel 2:195

Met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vierde categorie wordt gestraft hij die een afbeelding, een voorwerp of een gegevensdrager, bevattende een afbeelding waarvan de vertoning schadelijk is te achten voor personen beneden de leeftijd van zestien jaren, verstrekt, aanbiedt of vertoont aan een minderjarige van wie hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden, dat deze jonger is dan zestien jaren.

Artikel 2:196

  • 1. Met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vierde categorie wordt gestraft hij die een afbeelding of een gegevensdrager, bevattende een afbeelding van een seksuele gedraging, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt, is betrokken of schijnbaar is betrokken, opzettelijk verspreidt, aanbiedt, openlijk tentoonstelt, vervaardigt, invoert, doorvoert, uitvoert, verwerft, in bezit heeft of zich door middel van een geautomatiseerd werk of met gebruikmaking van een communicatiedienst de toegang daartoe verschaft.

  • 2. Met gevangenisstraf van ten hoogste acht jaren of geldboete van de vijfde categorie wordt gestraft hij die van het plegen van een van de misdrijven, omschreven in het eerste lid, een beroep of gewoonte maakt.

Artikel 2:197

Hij die door geweld of een andere feitelijkheid of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid iemand dwingt tot het ondergaan van handelingen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, wordt als schuldig aan verkrachting gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vijftien jaren of geldboete van de vijfde categorie.

Artikel 2:198

Hij die opzettelijk met iemand die in staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeert, dan wel aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens lijdt dat hij niet of onvolkomen in staat is zijn wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden, handelingen pleegt die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twaalf jaren of geldboete van de vijfde categorie.

Artikel 2:199

Hij die met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen pleegt die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vijftien jaren of geldboete van de vijfde categorie.

Artikel 2:200

  • 1. Hij die met iemand, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen pleegt die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twaalf jaren of geldboete van de vijfde categorie.

  • 2. Het openbaar ministerie stelt alvorens tot vervolging over te gaan de minderjarige, zo dit mogelijk is, in de gelegenheid zijn mening over de wenselijkheid van een vervolging voor het gepleegde feit kenbaar te maken.

Artikel 2:201

Hij die door geweld of een andere feitelijkheid of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid iemand dwingt tot het plegen of dulden van ontuchtige handelingen, wordt, als schuldig aan feitelijke aanranding van de eerbaarheid, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twaalf jaren of geldboete van de vijfde categorie.

Artikel 2:202

  • 1. Hij die opzettelijk met iemand die in staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeert, dan wel aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens lijdt dat hij niet of onvolkomen in staat is zijn wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden of met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen pleegt of laatstgemelde tot het plegen of dulden van zodanige handelingen buiten echt met een derde verleidt, wordt gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste acht jaren of geldboete van de vijfde categorie.

  • 2. Indien het misdrijf, bedoeld in het eerste lid, gepleegd is ten aanzien van een minderjarige die twaalf jaren of ouder is, stelt het openbaar ministerie alvorens tot vervolging over te gaan de minderjarige, zo dit mogelijk is, in de gelegenheid zijn mening over de wenselijkheid van een vervolging voor het gepleegde feit kenbaar te maken.

Artikel 2:203

Hij die door giften of beloften van geld of goed, misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht of misleiding een persoon waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat deze de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt, opzettelijk beweegt ontuchtige handelingen te plegen of zodanige handelingen te dulden, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie.

Artikel 2:204

Hij die ontucht pleegt met iemand die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling en die de leeftijd van zestien jaren maar nog niet de leeftijd van achttien jaren heeft bereikt, wordt gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie.

Artikel 2:205

Hij die opzettelijk aanwezig is bij het plegen van ontuchtige handelingen door een persoon waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat deze de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt dan wel bij het vertonen van afbeeldingen van dergelijke handelingen in een daarvoor bestemde gelegenheid, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie.

Artikel 2:206

Hij die een persoon waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat deze de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt, met ontuchtig oogmerk ertoe beweegt getuige te zijn van seksuele handelingen, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vierde categorie.

Artikel 2:207

Hij die door middel van een geautomatiseerd werk of met gebruikmaking van een communicatiedienst een persoon waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat deze de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt, een ontmoeting voorstelt met het oogmerk ontuchtige handelingen met die persoon te plegen of een afbeelding van een seksuele gedraging waarbij die persoon is betrokken, te vervaardigen wordt, indien hij enige handeling onderneemt gericht op het verwezenlijken van die ontmoeting, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vierde categorie.

Artikel 2:208

  • 1. Hij die ontucht pleegt met zijn minderjarig kind, stiefkind of pleegkind, zijn pupil, een aan zijn zorg, opleiding of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige of zijn minderjarige werknemer of ondergeschikte, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste acht jaren of geldboete van de vijfde categorie.

  • 2. Met ten hoogste dezelfde straf wordt gestraft:

  • a. de ambtenaar die ontucht pleegt met een persoon aan zijn gezag onderworpen of aan zijn waakzaamheid toevertrouwd of aanbevolen;

  • b. hij die, werkzaam in of ten behoeve van enige inrichting, waarin hij niet is opgenomen, ontucht pleegt met een persoon, die daarin wel is opgenomen; onder inrichting wordt mede verstaan een gevangenis, kindertehuis, weeshuis, ziekenhuis, psychiatrische inrichting of instelling van weldadigheid;

  • c. hij die, werkzaam in de gezondheidszorg of maatschappelijke zorg, ontucht pleegt met iemand die zich als patiënt of cliënt aan zijn hulp of zorg heeft toevertrouwd.

Artikel 2:209

  • 1. Hij die het plegen van ontucht door zijn minderjarig kind, stiefkind of pleegkind, zijn pupil, een aan zijn zorg, opleiding of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige of zijn minderjarige werknemer of ondergeschikte met een derde opzettelijk teweegbrengt of bevordert, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vierde categorie.

  • 2. Hij die, buiten de gevallen, genoemd in het eerste lid, het plegen van ontucht door een persoon waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat deze de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt, met een derde opzettelijk teweegbrengt of bevordert, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren of geldboete van de vierde categorie.

  • 3. Indien hij van het plegen van een misdrijf als bedoeld in het eerste of tweede lid een gewoonte maakt, worden de op de feiten gestelde gevangenisstraffen met een derde verhoogd en worden de op de feiten gestelde geldboetes verhoogd naar de naasthogere categorie.

Artikel 2:210

  • 1. De in de artikelen 2:196 tot en met 2:209 bepaalde gevangenisstraffen worden met ten hoogste een derde verhoogd en de op de feiten gestelde geldboetes worden verhoogd naar de naasthogere categorie, indien het feit wordt gepleegd door twee of meerdere verenigde personen.

  • 2. De in de artikelen 2:196 tot en met 2:207 bepaalde gevangenisstraffen worden met ten hoogste een derde verhoogd en de op de feiten gestelde geldboetes worden verhoogd naar de naasthogere categorie, indien de schuldige het feit begaat tegen zijn kind, een kind over wie hij het gezag uitoefent, een kind dat hij verzorgt of opvoedt als behorend tot zijn gezin, zijn pupil, een aan zijn zorg, opleiding of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige of zijn minderjarige bediende of ondergeschikte.

  • 3. Indien een van de in de artikelen 2:197 tot en met 2:204 en 2:208 omschreven misdrijven zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft of daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is, wordt de op het feit gestelde gevangenisstraf met de helft verhoogd en wordt de op het feit gestelde geldboete verhoogd naar de naasthogere categorie.

  • 4. Indien van een van de in het eerste lid omschreven misdrijven levensgevaar voor een ander te duchten is en het feit iemands dood ten gevolge heeft, wordt levenslange gevangenisstraf of tijdelijke van ten hoogste dertig jaren of geldboete van de vijfde categorie opgelegd.

Artikel 2:211

Bij veroordeling wegens een van de in de artikelen 2:196 tot en met 2:209 omschreven misdrijven, kan de ontzetting van de in artikel 1:64, eerste lid, onderdelen a, b en d, vermelde rechten worden uitgesproken.

Artikel 2:212

Hij die, zonder vergunning van de Minister van Justitie, van het opzettelijk teweegbrengen of bevorderen van seksuele omgang tegen betaling door anderen met derden een beroep of een gewoonte maakt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vijfde categorie.

Artikel 2:213

  • 1. Met gevangenisstraf van ten hoogste negen maanden of geldboete van de derde categorie wordt gestraft:

  • a. hij die aan iemand die in kennelijke staat van dronkenschap verkeert of die kennelijk onder invloed van geestverruimende middelen is, bedwelmende drank verkoopt of toedient;

  • b. hij die een kind beneden de leeftijd van zestien jaren dronken maakt;

  • c. hij die iemand door geweld of bedreiging met geweld dwingt tot het gebruik van bedwelmende drank.

  • 2. Indien het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft, wordt hij gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie.

  • 3. Indien het feit de dood ten gevolge heeft, wordt hij gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste negen jaren of geldboete van de vijfde categorie.

  • 4. Bij veroordeling wegens een van de in dit artikel omschreven misdrijven, kan de ontzetting van de in artikel 1:64, eerste lid, onderdelen a en b, vermelde rechten worden uitgesproken.

Artikel 2:214

Hij die opzettelijk een onder zijn wettig gezag staand kind beneden de leeftijd van twaalf jaren, dat tot of bij het uitoefenen van bedelarij, van gevaarlijke kunstverrichtingen of van gevaarlijke of de gezondheid ondermijnende arbeid zal worden gebruikt, aan een ander afstaat of overlaat, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren of geldboete van de vierde categorie.

Artikel 2:215

  • 1. Met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vierde categorie wordt gestraft hij, die anders dan krachtens op wettelijke grondslag verleende vergunning:

  • a. het opzettelijk aanbieden of geven van gelegenheid tot hazardspel als bedrijf uitoefent of opzettelijk in een onderneming daartoe deelneemt;

  • b. opzettelijk het publiek gelegenheid tot hazardspel aanbiedt of geeft, of opzettelijk in een onderneming daartoe deelneemt, onverschillig of het gebruik maken van die gelegenheid al dan niet van enige voorwaarde of van de inachtneming van enige vorm afhankelijk is gesteld;

  • c. het deelnemen aan hazardspel als bedrijf uitoefent.

  • 2. Met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vijfde categorie wordt gestraft:

  • a. hij die gelegenheid geeft deel te nemen aan een piramidespel;

  • b. hij die derden ertoe beweegt aan een piramidespel deel te nemen.

  • 3. Onder hazardspel wordt verstaan elk spel, waarbij in het algemeen de kans op winst van het toeval afhangt, ook wanneer de kans toeneemt met betere geoefendheid of de grotere behendigheid van de speler. Daaronder worden begrepen alle kansovereenkomsten over de uitslag van wedstrijden of verdere spelen, welke niet tussen hen die daaraan deelnemen zijn gesloten, zomede alle weddenschappen. Daaronder worden niet begrepen loterijen naar de daarvan bij het eerste lid van artikel 1 van de Loterijverordening 1909 gegeven omschrijving.

  • 4. Van een piramidespel is sprake indien deelnemers een zaak afgeven of een verplichting aangaan teneinde een voordeel te verwerven dat geheel of gedeeltelijk afhankelijk is van de afgifte van een zaak of het aangaan van een verplichting door latere deelnemers.

  • 5. Bij veroordeling wegens een van de in dit artikel omschreven misdrijven, kan de ontzetting van de in artikel 1:64, eerste lid, onderdelen a en b, vermelde rechten worden uitgesproken.

Titel XIV

Verlating van hulpbehoevenden

Artikel 2:216

Hij die opzettelijk iemand tot wiens onderhoud, verpleging of verzorging hij krachtens wettelijke regeling of overeenkomst verplicht is, in een hulpeloze toestand brengt of laat, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vierde categorie.

Artikel 2:217

Hij die een kind beneden de leeftijd van zeven jaren te vondeling legt of, met het oogmerk om zich ervan te ontdoen, verlaat, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie.

Artikel 2:218

  • 1. Indien een van de in de artikelen 2:216 en 2:217 omschreven feiten zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft, wordt de schuldige gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste negen jaren of geldboete van de vijfde categorie.

  • 2. Indien een van deze feiten de dood ten gevolge heeft, wordt hij gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twaalf jaren of geldboete van de vijfde categorie.

Artikel 2:219

Indien de schuldige aan het in artikel 2:217 omschreven misdrijf de vader of de moeder is, worden te zijnen aanzien de in de artikelen 2:217 en 2:218 genoemde gevangenisstraffen met een derde verhoogd.

Artikel 2:220

Indien de moeder onder de werking van vrees voor de ontdekking van haar bevalling haar kind kort na de geboorte te vondeling legt of, met het oogmerk om er zich van te ontdoen, verlaat, wordt het maximum van de in de artikelen 2:217 en 2:218 vermelde gevangenisstraffen tot de helft verminderd en de geldboete teruggebracht tot de vierde categorie voor zover het maximum van de vrijheidsstraf minder dan zes jaren is.

Artikel 2:221

Hij, die bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak veroordeeld zijnde om aan iemand levensonderhoud te verschaffen of om een bepaald bedrag te betalen voor de verzorging en de opvoeding van een minderjarig kind, hiermee opzettelijk geheel of gedeeltelijk in gebreke is gebleven gedurende een tijdsverloop van twee maanden, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie.

Artikel 2:222

Hij, aan wiens schuld te wijten is, dat hij, bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak veroordeeld zijnde om aan iemand levensonderhoud te verschaffen of om een bepaald bedrag te betalen voor de verzorging en de opvoeding van een minderjarig kind, hiermee geheel of gedeeltelijk in gebreke is gebleven gedurende een tijdsverloop van twee maanden, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of geldboete van de derde categorie.

Titel XV

Belediging

Artikel 2:223

  • 1. Hij die opzettelijk iemands eer of goede naam aanrandt, door beschuldiging van een bepaald feit, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, wordt, als schuldig aan smaad, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of geldboete van de derde categorie.

  • 2. Indien dit geschiedt door middel van geschriften, afbeeldingen of gegevens uit geautomatiseerde werken, verspreid, openlijk tentoongesteld of aangeslagen, of door geschriften of gegevens waarvan de inhoud openlijk ten gehore wordt gebracht, wordt de dader, als schuldig aan smaadschrift, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie.

  • 3. Noch smaad, noch smaadschrift bestaat voor zover de dader klaarblijkelijk heeft gehandeld in het algemeen belang of tot noodzakelijke verdediging.

Artikel 2:224

  • 1. Hij die het misdrijf van smaad of smaadschrift pleegt in de wetenschap dat de beschuldiging in strijd met de waarheid is, wordt, als schuldig aan laster, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren of geldboete van de vierde categorie.

  • 2. Bij veroordeling wegens het in het eerste lid omschreven misdrijf, kan de ontzetting van de in artikel 1:64, eerste lid, onderdelen a en b, vermelde rechten worden uitgesproken.

Artikel 2:225

  • 1. Indien de beledigde aan het feit, waarvan hij werd beschuldigd, bij rechterlijk gewijsde onherroepelijk is schuldig verklaard, is veroordeling wegens laster uitgesloten.

  • 2. Indien tegen de beledigde wegens het feit, waarvan hij wordt beschuldigd, een strafvervolging is aangevangen, wordt de vervolging wegens laster geschorst totdat bij gewijsde onherroepelijk over dat feit is beslist.

Artikel 2:226

Elke opzettelijke belediging die niet het karakter van smaad of smaadschrift draagt, hetzij in het openbaar mondeling of bij geschrift of afbeelding of in gegevens uit geautomatiseerde werken, hetzij iemand, in zijn tegenwoordigheid mondeling of door feitelijkheden, hetzij door een toegezonden of aangeboden geschrift of afbeelding of door toezending van gegevens uit geautomatiseerde werken, aangedaan, wordt, als eenvoudige belediging, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie.

Artikel 2:227

Indien de belediging wordt aangedaan aan:

  • a.

    het openbaar gezag, een openbaar lichaam of een openbare instelling;

  • b.

    een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening;

  • c.

    het hoofd of een lid van de regering van een bevriende staat of een internationaal beschermd persoon,

worden de in de artikelen 2:223, 2:224 en 2:226, genoemde gevangenisstraffen met een derde verhoogd en worden de op die feiten gestelde geldboetes verhoogd naar de naasthogere categorie.

Artikel 2:228

  • 1. Hij die opzettelijk tegen een bepaald persoon bij de overheid een valse klacht of aangifte schriftelijk, al dan niet met behulp van geautomatiseerde werken, inlevert of in schrift doet brengen, waardoor de eer of goede naam van die persoon wordt aangerand, wordt, als schuldig aan lasterlijke aanklacht, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren of geldboete van de vierde categorie.

  • 2. Met ten hoogste dezelfde straf wordt gestraft als schuldig aan lasterlijke verdachtmaking hij die opzettelijk door enige handeling een ander valselijk onder verdenking brengt enig strafbaar feit te hebben gepleegd.

  • 3. Bij veroordeling wegens een van de in dit artikel omschreven misdrijven, kan de ontzetting van de in artikel 1:64, eerste lid, onderdelen a en b, vermelde rechten worden uitgesproken.

Artikel 2:229

Hij die ten aanzien van een overledene een feit pleegt dat, ware deze nog in leven, als smaadschrift of smaad zou zijn gekenmerkt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie.

Artikel 2:230

  • 1. Hij die een geschrift, afbeelding of gegevens uit geautomatiseerde werken van beledigende of voor een overledene smadelijke inhoud verspreidt, openlijk tentoonstelt of aanslaat of, om verspreid, openlijk tentoongesteld of aangeslagen te worden, in voorraad heeft, wordt, indien hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat de inhoud van het geschrift, de afbeelding of de gegevens van zodanige aard is, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie.

  • 2. Met ten hoogste dezelfde straf wordt gestraft hij die, met gelijke wetenschap of een gelijke reden tot vermoeden, de inhoud van een zodanig geschrift of gegevens openlijk ten gehore brengt.

  • 3. Bij veroordeling wegens een van de in dit artikel omschreven misdrijven, kan de ontzetting van de in artikel 1:64, eerste lid, onderdelen a en b, vermelde rechten worden uitgesproken.

Artikel 2:231

Enige vorm van belediging, strafbaar krachtens deze titel, wordt niet vervolgd dan op klacht, behalve in de gevallen voorzien in artikel 2:227.

Titel XVI

Schending van geheimen

Artikel 2:232

  • 1. Hij die enig geheim waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat hij uit hoofde van ambt, beroep of wettelijk voorschrift dan wel van vroeger ambt of beroep verplicht is het te bewaren, opzettelijk schendt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie.

  • 2. Indien dit misdrijf tegen een bepaald persoon gepleegd is, wordt het slechts vervolgd op klacht.

Artikel 2:233

  • 1. Met gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of geldboete van de derde categorie wordt gestraft hij die opzettelijk:

  • a. aangaande een onderneming van handel, nijverheid of dienstverlening bij welke hij werkzaam is of is geweest, bijzonderheden waarvan hem geheimhouding is opgelegd, bekend maakt, of

  • b. gegevens die door misdrijf zijn verkregen uit een geautomatiseerd werk van een onderneming van handel, nijverheid of dienstverlening en die betrekking hebben op deze onderneming, bekend maakt of uit winstbejag gebruikt, indien deze gegevens ten tijde van de bekendmaking of het gebruik niet algemeen bekend waren en daaruit enig nadeel kan ontstaan.

  • 2. Niet strafbaar is hij die te goeder trouw heeft kunnen aannemen dat het algemeen belang de bekendmaking vereiste.

  • 3. Geen vervolging heeft plaats dan op klacht van het bestuur van de onderneming.

Artikel 2:234

De persoon werkzaam bij enige instelling van vervoer, die een aan zodanige instelling toevertrouwde brief, gesloten stuk of pakket opzettelijk en wederrechtelijk opent, daarvan inzage neemt of de inhoud aan een ander bekendmaakt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vierde categorie.

Artikel 2:235

  • 1. De persoon werkzaam bij enige instelling van vervoer, die een aan zodanige instelling toevertrouwde brief, briefkaart, stuk, pakket dan wel enig daarin gesloten voorwerp opzettelijk aan een ander dan de rechthebbende afgeeft, vernietigt, wegmaakt, zich toe-eigent of de inhoud wijzigt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vierde categorie.

  • 2. Indien zodanig stuk of voorwerp geldswaarde heeft, wordt de toe-eigening gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie.

Artikel 2:236

De persoon belast met de dienst van een ten algemenen nutte gebezigde telegraafinrichting wordt gestraft:

  • a.

    met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vierde categorie, indien hij de inhoud van een aan zodanige inrichting toevertrouwd bericht opzettelijk en wederrechtelijk aan een ander bekendmaakt of een telegram opzettelijk en wederrechtelijk opent, daarvan inzage neemt of de inhoud aan een ander bekendmaakt;

  • b.

    met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vierde categorie, indien hij een aan zodanige inrichting toevertrouwd bericht of een telegram opzettelijk aan een ander dan de rechthebbende afgeeft, vernietigt, wegmaakt, zich toe-eigent of de inhoud wijzigt.

Artikel 2:237

Met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vierde categorie wordt gestraft hij die werkzaam bij een aanbieder van een telecommunicatienetwerk of een telecommunicatiedienst:

  • a.

    opzettelijk en wederrechtelijk van gegevens kennisneemt die door tussenkomst van zodanig netwerk of zodanige dienst zijn opgeslagen, worden verwerkt of overgedragen en die niet voor hem zijn bestemd, zodanige gegevens voor zichzelf of een ander overneemt, aftapt of opneemt;

  • b.

    de beschikking heeft over een voorwerp waaraan naar hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden een gegeven kan worden ontleend, dat door wederrechtelijk overnemen, aftappen of opnemen van zodanige gegevens is verkregen;

  • c.

    opzettelijk en wederrechtelijk de inhoud van zodanige gegevens aan een ander bekendmaakt;

  • d.

    opzettelijk en wederrechtelijk een voorwerp waaraan een gegeven over de inhoud van zodanige gegevens kan worden ontleend, ter beschikking stelt van een ander.

Artikel 2:238

Bij veroordeling wegens een van de in deze titel omschreven misdrijven, kan de ontzetting van de in artikel 1:64, eerste lid, onderdelen a en b, vermelde rechten worden uitgesproken.

Titel XVII

Misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid

Artikel 2:239

  • 1. Als schuldig aan mensenhandel wordt met gevangenisstraf van ten hoogste negen jaren of geldboete van de vijfde categorie gestraft:

    • a.

      hij die een ander door dwang, geweld of een andere feitelijkheid of door dreiging met geweld of een andere feitelijkheid, door afpersing, fraude, misleiding dan wel door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht, door misbruik van een kwetsbare positie of door het geven of ontvangen van betalingen of voordelen om de instemming van een persoon te verkrijgen, die zeggenschap over die ander heeft, werft, vervoert, overbrengt, huisvest of opneemt, met het oogmerk van uitbuiting van die ander of de verwijdering van diens organen;

    • b.

      hij die een ander werft, vervoert, overbrengt, huisvest of opneemt, met het oogmerk van uitbuiting van die ander of de verwijdering van diens organen, terwijl die ander de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt;

    • c.

      hij die een ander aanwerft, meeneemt of ontvoert met het oogmerk die ander in een ander land ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling;

    • d.

      hij die een ander met een van de in onderdeel a genoemde middelen dwingt of beweegt zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten of zijn organen beschikbaar te stellen dan wel onder de in onderdeel a genoemde omstandigheden enige handeling onderneemt waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat die ander zich daardoor beschikbaar stelt tot het verrichten van arbeid of diensten of zijn organen beschikbaar stelt;

    • e.

      hij die een ander ertoe brengt zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling of zijn organen tegen betaling beschikbaar te stellen, dan wel ten aanzien van een ander enige handeling onderneemt, waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat die ander zich daardoor beschikbaar stelt tot het verrichten van die handelingen of zijn organen tegen betaling beschikbaar stelt, terwijl die ander de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt;

    • f.

      hij die opzettelijk voordeel trekt uit de uitbuiting van een ander;

    • g.

      hij die opzettelijk voordeel trekt uit de verwijdering van organen van een ander, terwijl hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat diens organen onder de in onderdeel a bedoelde omstandigheden zijn verwijderd;

    • h.

      hij die opzettelijk voordeel trekt uit seksuele handelingen van een ander met of voor een derde tegen betaling of de verwijdering van diens organen tegen betaling, terwijl die ander de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt;

    • i.

      hij die een ander met een van de in onderdeel a genoemde middelen dwingt dan wel beweegt hem te bevoordelen uit de opbrengst van diens seksuele handelingen met of voor een derde of van de verwijdering van diens organen.

  • 2. Uitbuiting omvat ten minste uitbuiting van een ander in de prostitutie, andere vormen van seksuele uitbuiting, gedwongen of verplichte arbeid of diensten, slavernij en met slavernij of dienstbaarheid te vergelijken praktijken.

  • 3. De schuldige wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twaalf jaren of geldboete van de vijfde categorie, indien:

    • a.

      de feiten, omschreven in het eerste lid, worden gepleegd door twee of meer verenigde personen;

    • b.

      de persoon ten aanzien van wie de in het eerste lid omschreven feiten worden gepleegd, de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt.

  • 4. De feiten, omschreven in het eerste lid, gepleegd door twee of meer verenigde personen onder de omstandigheid, bedoeld in het derde lid, onderdeel b, worden gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vijftien jaren of geldboete van de vijfde categorie.

  • 5. Indien een van de in het eerste lid omschreven feiten zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft of daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is, kan gevangenisstraf van ten hoogste achttien jaren of geldboete van de vijfde categorie worden opgelegd.

  • 6. Indien een van de in het eerste lid omschreven feiten de dood ten gevolge heeft, kan gevangenisstraf van ten hoogste vier en twintig jaren of geldboete van de vijfde categorie worden opgelegd.

Artikel 2:240

Hij die zich schuldig maakt aan het gebruik maken van diensten van een slachtoffer van een feit als bedoeld in artikel 2:239, eerste lid, in de wetenschap dat die persoon gedwongen of bewogen wordt zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van die diensten met een van de in artikel 2:239, eerste lid, onderdeel a, bedoelde middelen, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vierde categorie.

Artikel 2:241

Hij die voor eigen of vreemde rekening slavenhandel drijft of opzettelijk daaraan middellijk of onmiddellijk deelneemt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vijftien jaren of geldboete van de vijfde categorie.

Artikel 2:242

  • 1. Hij die opzettelijk als schipper dienst neemt of dienst doet op een vaartuig, dat tot het drijven van slavenhandel bestemd is, of het daartoe gebruikt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vijftien jaren of geldboete van de vijfde categorie.

  • 2. Indien het vervoer de dood van een of meer slaven ten gevolge heeft, wordt de schipper gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier en twintig jaren of geldboete van de vijfde categorie.

Artikel 2:243

Hij die opzettelijk als schepeling dienst neemt op een vaartuig, dat tot het drijven van slavenhandel bestemd is of gebruikt wordt, of vrijwillig in dienst blijft, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twaalf jaren of geldboete van de vijfde categorie.

Artikel 2:244

Hij die opzettelijk voor eigen of vreemde rekening middellijk of onmiddellijk meewerkt tot het verhuren, vervrachten of verzekeren van een vaartuig, dat tot het drijven van slavenhandel bestemd is, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twaalf jaren of geldboete van de vijfde categorie.

Artikel 2:245

Hij die iemand over de grenzen van Sint Maarten voert, met het oogmerk om hem wederrechtelijk onder de macht van een ander te brengen of om hem in hulpeloze toestand te verplaatsen, wordt, als schuldig aan mensenroof, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vijftien jaren of geldboete van de vijfde categorie.

Artikel 2:246

  • 1. Hij die opzettelijk een minderjarige onttrekt aan het wettig over hem gesteld gezag of aan het opzicht van degene die dit desbevoegd over hem uitoefent, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie.

  • 2. Gevangenisstraf van ten hoogste negen jaren of geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd indien list, geweld of bedreiging met geweld is gebezigd, of indien de minderjarige beneden de twaalf jaren oud is.

Artikel 2:247

Hij die opzettelijk en wederrechtelijk een minderjarige die onttrokken is of zich onttrokken heeft aan het wettig over hem gesteld gezag of aan het opzicht van degene die dit desbevoegd over hem uitoefent, verbergt of aan de nasporing van de ambtenaren van justitie of politie onttrekt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren of geldboete van de vierde categorie of, indien de minderjarige beneden de twaalf jaren oud is, met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete