Permanente link
Naar de actuele versie van de regeling
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR18147
Naar de door u bekeken versie
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR18147/1
Nota antennebeleid
Geldend van 29-11-2007 t/m heden
Intitulé
Nota antennebeleidINHOUD
INHOUD 4
SAMENVATTING 5
- 1.
INLEIDING 6
- 1.
1 Typen antennes 7
- 1.
2 Techniek 7
- 2.
BELEIDSKADER, JURIDISCHE UITGANGSPUNTEN (rijk en provincie) 9
- 2.
1 Rijksbeleid 9
- 2.
2 Nationale Antennebeleid 9
- 2.
3 Telecommunicatiewet 11
- 2.
4 Woningwet 12
- 2.
5 Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) 12
- 2.
6 Wet milieubeheer 13
- 2.
7 Monumentenwet 1988 13
- 2.
8 Artikel 10 EVRM 13
- 2.
9 Provinciaal beleid 13
- 3.
TOETSINGSKADER 15
- 3.
1 Rijks- en provinciaal beleid 15
- 3.
2 Milieu en gezondheid 15
- 3.
3 Ruimtelijke en stedenbouwkundige uitgangspunten 17
- 3.
4 Welstand 17
- 3.
5 Belangenafweging 17
- 4.
GEMEENTELIJK BELEID 19
SAMENVATTING
Door de concrete aanvraag van providers UMTS-masten te plaatsen binnen het grondgebied van de gemeente Gilze en Rijen en door het toenemende aantal gebruikers van telecom-netwerken is het zinvol om beleid ten aanzien van de plaatsingsmogelijkheden voor telecom-zendinstallaties op te stellen.
Voor de plaatsing van dergelijke installaties tot 5 meter op bestaande bouwwerken is (zowel voor de masten als de installaties op gebouwen) geen bouwvergunning vereist. Voor plaatsing van antennes hoger dan 5 meter en op monumenten is wel een bouwvergunning vereist.
Voor de plaatsing van antenne-installaties vormen het bestemmingsplan en de welstandscriteria in de meeste gevallen de belangrijkste toetsingskaders om te komen tot verlening van de bouwvergunning. De vigerende bestemmingsplannen laten in het algemeen het oprichten van zendmasten t.b.v. een telecom-netwerk niet rechtstreeks toe. Binnen een aantal vigerende bestemmingsplannen en de nieuw geactualiseerde bestemmingsplannen is de mogelijkheid tot plaatsing opgenomen middels een binnenplanse vrijstelling.
Daarnaast zal de oprichting van antenne-installaties uit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening dienen te passen binnen onze gemeente. Ook is bij de totstandkoming van het beleid de maatschappelijke onrust, die is ontstaan over vermeende gezondheidsklachten, aanleiding geweest om het beleid zorgvuldig te formuleren en rekening te houden met het bovenstaande. De gemeenteraad heeft in een eerder stadium gevraagd om rekening te houden met een ruime afstandseis, te denken valt aan ongeveer 400 meter uit woonbebouwing. Deze afstand zal in acht worden genomen bij de onderhandelingen met providers over het plaatsen van masten.
Om enerzijds de plaatsing van telecom-zendinstallaties mogelijk te maken en anderzijds dit op een stedenbouwkundig, landschappelijk en maatschappelijk verantwoorde wijze te laten plaatsvinden, zijn algemene toetsingscriteria voor de gehele gemeente voorgesteld.
Daarnaast worden per gebiedstype nadere criteria geformuleerd.
Het in deze nota voorgestelde beleid zal, ondanks de restricties die worden gesteld aan de locatiekeuze en de gestelde voorwaarden aan de verschijningsvorm, geen belemmering vormen voor het gebruik van mobiele netwerken in de gemeente Gilze en Rijen.
1. INLEIDING
Mobiel communiceren en meer in het bijzonder mobiel bellen heeft versnelt zijn intrede gedaan in de samenleving. De Rijksoverheid heeft aan een vijftal operators toestemming gegeven om binnen een aantal jaren een netwerk in werking te hebben dat mobiele communicatie in geheel Nederland mogelijk maakt. Om een draadloos netwerk te maken zijn landelijk duizenden antennes nodig.
Bij het verlenen van de vergunningen aan de operators zijn eisen gesteld aan de kwaliteit en capaciteit. De operators zijn verplicht om 24 uur per dag, 7 dagen per week, landelijke dekking te verzorgen.
Uit deze verplichting voor de operators om te zorgen voor een landelijke dekking vloeit voor de gemeente de verplichting voort om – binnen door de gemeente nader te omlijnen kaders – medewerking te verlenen aan het plaatsen van zend- en/of antenne-installaties.
Antenne-installaties zijn nu en in de toekomst niet alleen nodig voor mobiele telefonie, maar ook voor andere vormen van telecommunicatie. De behoefte aan en het daaruit voortvloeiend aantal aanvragen tot plaatsing voor antenne-installaties, zal hierdoor toenemen.
Het is dan ook onmogelijk op dit moment een eindsituatie te formuleren. Dit kan alleen maar betekenen dat deze ontwikkeling kritisch gevolgd dient te worden in de stedenbouwkundige, landschappelijke en maatschappelijke context van onze gemeente.
Om te komen tot een verantwoorde stedenbouwkundige, landschappelijke en maatschappelijke inpassing van deze antenne-installaties is beleid ten aanzien van de locatiekeuze en vormgeving noodzakelijk. In deze nota wordt een beleidskader aangereikt.
Allereerst zal uitleg worden gegeven over de verschillende soorten antenne-installaties en de diverse technieken. Daarna komt het beleidskader (regelgeving op rijks- en provinciaal niveau) aan bod. Vervolgens wordt het toetsingskader verwoord wat geldig is bij aanvragen tot plaatsing van (vergunningsplichtige) antenne-installaties. Tot slot het gemeentelijk beleid, waarin de uitgangspunten zijn geformuleerd ten aanzien van de locatiekeuze en de inhoudelijke toetsing.
1.1 Typen antennes
GSM of UMTS
GSM (Gobal System for Mobile Communications) is een digitale techniek die sinds 1994 in Nederland wordt gebruikt voor draadloze mobiele telefonie. Het vereist een netwerk van antenne-installaties ook wel basisstations genoemd. Een antenne bestrijkt een relatief klein verzorgingsgebied met een straal van enkele honderden meters tot maximaal enkele kilometers. De GSM/telefoon kiest steeds het dichtstbijzijnde basisstation. Om in het hele land mobiel te kunnen bellen, zijn daarom veel verzorgingsgebieden nodig en dus veel GSM/basisstations.
De nieuwste techniek is UMTS: Universal Mobile Telecommunications System).
Met deze nieuwe technologie voor mobiele communicatie is het mogelijk om sneller en effectiever grote hoeveelheden data mobiel te verzenden en te ontvangen. UMTS zal een revolutionaire fase inluiden in de mobiele telecommunicatie, waarmee mobiel internetten heel gewoon wordt, met alle mogelijkheden die dat biedt. Dat betekent dat naast spraak (telefoongesprekken) en data (bijvoorbeeld sms- of email-berichten) met UMTS ook signalen kunnen worden verzonden die veel meer gegevensruimte nodig hebben (bijvoorbeeld beeld en geluid). In 2007 moet voor UMTS voldaan worden aan de eisen die de landelijke overheid daaraan stelt. Dit betekent dat de operators nu druk bezig zijn met landelijke dekking te verzorgen betreffende UMTS. Op het gebied van GSM wordt er vooral gewerkt aan het capaciteitsprobleem, de landelijke dekking is reeds aanwezig.
Omroepantenne
Een omroepantenne zorgt voor de verspreiding en uitzending van radio- en televisiesignalen. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van verschillende zendfrequenties of golflengtes: de korte golf en de middengolf. Vooralsnog zijn analoge televisie en radio de meest bekende vorm van omroep, maar digitale radio en televisie zijn sterk in opmars.
C2000-antenne
C2000 is het nieuwe digitale netwerk voor de hulpverleningsdiensten in Nederland. Het is ontworpen om de mobiele communicatie van de brandweer, ambulancediensten, politie en Koninklijke marechaussee maximaal te ondersteunen en te verbeteren. Zeker bij een gezamenlijk optreden, zoals bij een ramp, is goede communicatie van levensbelang. C2000 maakt snelle, beveiligde communicatie op elk moment mogelijk. Het netwerk bestaat uit zo’n 400 masten met zend- en ontvangstinstallaties, schakel centrales en een landelijk alarmeringsnetwerk. Aan het netwerk kunnen vervolgens door de afzonderlijk diensten de bijbehorende meldkamersystemen, portofoons, mobilofoons en mobiele dataterminals worden verbonden.
Deze beleidsnota heeft betrekking op zend- en antenne-installaties in zijn algemeenheid en is niet specifiek gericht op mobiele telefonie. Voor zover er in deze nota gesproken wordt over mobiele telefonie dient gelezen te worden (tele-)communicatie in zijn algemeenheid.
Particuliere zendinstallaties vallen niet binnen de kaders van deze nota.
1.2 Techniek
Om de noodzaak van plaatsing van de vele antennes te kunnen doorgronden is het wenselijk om enig inzicht te geven in de techniek, die aan de mobile telefonie ten grondslag ligt. Een aantal factoren is van invloed op het areaal zend- en antenne-installaties dat geplaatst moet worden om een goede communicatie te kunnen garanderen:
- -
het aantal beschikbare frequenties per antenne / inrichting;
- -
de hoogte van de bebouwing in de omgeving;
- -
het aantal gebruikers van mobiele telefonie;
- -
de maximale sterkte van de zender in de mobile toestellen en
- -
de plaats waar de gebruikers zich bevinden.
In principe is het technisch mogelijk om het hele land vanuit één grote, sterke zendmast te bestrijken. De afstand tot de mast mag echter niet te groot zijn, omdat de mast het zwakke signaal van de mobiele telefoon dan niet kan ontvangen. Daarnaast vormt het beperkte aantal beschikbare radiofrequenties een beperkende factor.
Verder wordt, om te voorkomen dat de gesprekken, die in de verschillende regio’s op dezelfde frequentie gevoerd worden, elkaar storen, het zendvermogen van de apparatuur beperkt. Signalen die in de ene regio verzonden worden, bereiken de andere niet. Gevolg hiervan is, dat iedere antenne slechts een relatief klein gebied bestrijkt. Om ervoor te zorgen dat toch het hele land goed bereikbaar is, moeten daarom relatief veel antenne-installaties (zowel masten als daklocaties) worden geplaatst.
2. BELEIDSKADER, JURIDISCHE UITGANGSPUNTEN (rijk en provincie)
Voor de beantwoording van de vraag of zend- en antenne-installaties (kasten, masten, antennes, kabels en leidingen) bouwvergunningplichtig dan wel bouwvergunningvrij zijn en of de gemeente verplicht is om medewerking te verlenen aan het realiseren ervan, zijn een aantal regelingen (beleid) van belang.
- 1.
Rijksbeleid;
- 2.
Nationale Antennebeleid;
- 3.
Telecommunicatiewet;
- 4.
Woningwet en Besluit Bouwvergunningvrije en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken (Bblb);
- 5.
Wet op de Ruimtelijke Ordening;
- 6.
Wet milieubeheer;
- 7.
Monumentenwet 1988;
- 8.
Artikel 10 EVRM;
- 9.
Provinciaal beleid.
2.1 Rijksbeleid
Vanuit de rijksoverheid worden de ontwikkelingen op het gebied van de Informatie- en communicatietechnologie sterk gestimuleerd, omdat dit als één van de peilers wordt gezien van een gezonde economie. Dit beleid is vastgelegd in de nota ‘De Digitale Delta’. Het rijk wil binnen duidelijke kaders van volksgezondheid, leefmilieu en veiligheid voldoende ruimte stimuleren en bieden voor antenne-opstelpunten. Het rijk heeft de operators zelfs verplicht om een landelijk dekkend netwerk te verzorgen. Dit beleid is vastgelegd in het Nationaal Antennebeleid (bijgevoegd). De uitvoering van dat beleid moet in wet- en regelgeving (Woningwet, WRO) worden vastgelegd.
Het rijk gaat zelf bevorderen dat er antennes worden geplaatst op of bij rijksobjecten, zoals op wegportalen, bruggen en rijksgebouwen. Tevens wordt er onderzocht wat de mogelijkheden zijn van ‘site-sharing’, het gezamenlijk gebruiken van zendmasten van de telecombedrijven onderling of samen met andere bedrijven of met de bestaande zendmasten van de overheid (defensie, politie en brandweer).
2.2 Nationale Antennebeleid
Het doel van het Nationale antennebeleid is het binnen duidelijke kaders van volksgezondheid, leefmilieu en veiligheid stimuleren en faciliteren van voldoende ruimte voor antenne-opstelpunten.
Deze doelstellingen van het rijk (realiseren van een sluitend netwerk), netwerk-operators (commerciële motieven) en de gemeenten (een goed woon- en leefmilieu) kunnen alleen bereikt worden door een nauwe samenwerking.
Het realiseren van antenne-installaties is vergunningplichtig op grond van de Woningwet. Het rijk is van mening dat de gemeenten, door de procedures voor bouwvergunning en vrijstelling, een belemmerende factor zijn om de gewenste hoeveelheid antennes te realiseren.
In het kader van het Nationaal antennebeleid heeft de overheid samen met de VNG en een vijftal operators afspraken en gedragsregels gemaakt omtrent de plaatsing van vergunningsvrije antenne-installaties.
Deze afspraken zijn vastgelegd in een Convenant, dat op 27 juni 2002 door de betrokken partijen is ondertekend. De afspraken hebben betrekking op:
- a.
de optimale samenwerking tussen de operators;
- b.
opstellen van een plaatsingsplan;
- c.
visuele inpasbaarheid van vergunningvrije antenne-installaties;
- d.
instemmingsrecht van bewoners bij plaatsing op een woongebouw;
- e.
blootstellinglimieten.
Daarnaast is het volgende overeengekomen:
- 1.
Het onder voorwaarden opnemen van antenne-installaties - inclusief mast en techniekkast - met een hoogte van 5 meter (gemeten vanaf de voet van de antenne) of minder in de lijst van bouwwerken waarvoor geen vergunning nodig is in de zin van de Woningwet (vaak op hoge gebouwen);
- 2.
Het opnemen van antenne-installaties - inclusief mast en techniekkast - met een hoogte van meer dan 5 meter tot maximaal 40 meter, in de lijst van bouwwerken waarop een licht regime in de zin van de Woningwet van toepassing is (lijst van vrijstelling ex art. 19 lid 3 WRO: wel bouwvergunning, geen provinciale verklaring van geen bezwaar);
- 3.
Handhaven van de reguliere bouwvergunningplicht voor masten hoger dan 40 m.
Gemeenten blijven als gevolg van het convenant geïnformeerd over de huidige locaties van de antenne-installaties of door het overleggen van een plaatsingsplan door de operators. Bovendien heeft de gemeente de mogelijkheid om in beperkte mate aanvullende eisen te stellen.
Hieronder worden kort enkele belangrijke aspecten uit het convenant besproken.
2.1.b. Plaatsingsplan
Operators dienen gezamenlijk een plaatsingsplan op te stellen, waarin alle geplande en bestaande antenne-installaties in een gemeente staan. Ook de hogere antennes, die niet onder de werking van het convenant vallen, zijn daarin opgenomen (totaal overzicht).
Voor geplande antennes kan het zijn dat er een zoekcirkel wordt aangegeven. In dat geval kan de gemeente in de bespreking over het plaatsingsplan meedenken over en zoeken naar een geschikte locatie. Een plaatsingsplan geld voor een jaar, tenzij anders afgesproken.
2.1.c Visuele inpasbaarheid
In het besluit bouwvergunningvrije en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken staan de objectief meetbare criteria waaraan de antenne-installaties moeten voldoen om vergunningsvrij geplaatst te mogen worden. Gemeenten kunnen, voor vergunningsvrije antenne-installaties, op grond van het convenant aanvullende eisen stellen aan de kleur van de techniekkast, de bekabeling en gevelantennes, in aansluiting op het welstandsbeleid/welstandsnota.
2.1.d. Instemmingsrecht bewoners (plaatsing op woongebouwen)
Volgens het convenant is een woongebouw een gebouw waarvan ten minste één woning, niet zijnde een dienstwoning, deel uitmaakt ter zake van welke woning een natuurlijk persoon een huurovereenkomst heeft. Gebouwen met een Vereniging van Eigenaars vallen niet onder deze regeling. Als een operator een antenne op het woongebouw wil plaatsen, moet hij conform artikel 3.3.3 van het Convenant aannemelijk maken dat de locatie noodzakelijk is (bij gebrek aan een andere geschikte locatie of wanneer de plaatsing voorkomt dat er op andere gebouwen meer antennes geplaatst moeten worden).
Voordat de installatie geplaatst wordt dient er allereerst toestemming van de eigenaar te zijn en vervolgens moet de instemmingprocedure gevolgd worden.
Aan alle bewoners van het woongebouw wordt een informatiepakket toegezonden met een instemmingformulier. Wanneer de helft plus 1 van de huurders tegen plaatsing stemt, gaat de plaatsing niet door. De operator krijgt nog wel een kans om de bezwaren weg te nemen en in een tweede ronde toestemming te krijgen.
2.1.e. Blootstellinglimieten
Internationaal zijn op basis van wetenschappelijke informatie blootstellinglimieten voor electro-magnetische velden vastgesteld, welke door de Europese Unie zijn aanbevolen en door het rijk worden gehanteerd. Deze limieten bieden bescherming tegen de wetenschappelijk bewezen negatieve effecten van blootstelling aan EM-velden (opwarming effecten) en geven de maximale waarden waaraan iemand blootgesteld mag worden (gedurende 24 uur per dag, hele leven).
Deze blootstellinglimieten kunnen worden vertaald in afstanden ten opzichte van de antenne-installatie voor mobiele telecommunicatie. Dit betreft afstanden voor, onder en achter de antenne, waarbinnen de referentieniveaus kunnen worden overschreden. Het gebied binnen deze afstanden dient niet voor het publiek toegankelijk te zijn.
In het convenant is afgesproken dat de referentieniveaus niet zullen worden overschreden op vrij toegankelijke plaatsen en ook niet aan de buitenkant van een woning. Tevens wordt in het convenant aangegeven op welke wijze de naleving van de afspraken wordt gewaarborgd. Het is voor de operators niet moeilijk om aan deze eisen te voldoen; men zit ruim onder de normen.
Het Agentschap Telecom heeft een meetprotocol opgesteld. Dit meetprotocol is gebaseerd op artikel 6 van het convenant.
2.3 Telecommunicatiewet
In de Telecommunicatiewet is niets geregeld over het meewerken door gemeenten bij de plaatsing van antenne-installaties. Sterker nog, de wet respecteert de gemeentelijke autonomie volledig en kent de verplichting voor licentiehouders/ telecom-aanbieders om hun zenders/ontvangers, zoveel mogelijk te combineren, zodat gemeenten niet worden geconfronteerd met een “woud” van zendmasten.
Binnen de mobiele telefonie en in deze wet worden de volgende twee termen veel gebruikt:
- a.
site-sharing;
- b.
courtesy
ad. a. Site-sharing
is een afstemming (technisch, constructief, financieel, juridisch) tussen operators indien zij voor de plaatsing van hun antennes gebruik maken van een bouwwerk dat eigendom is van één van de operators. Meestal gaat het dan om een mast die door één operator gebouwd is en waar de andere operators in gaan hangen. Dit wordt ook verplicht gesteld door de Telecomwet. Bij site-sharing zijn de operators over en weer verplicht te voldoen aan redelijke verzoeken tot het medegebruik van antenne-opstelpunten. Een vergunninghouder zal het medegebruik in het algemeen slechts kunnen weigeren wanneer dit op technische bezwaren stuit, zoals storing van de gebruikte frequenties, beschikbare ruimte of draagkracht van de installatie. Operators die over site-sharing geen overeenstemming bereiken, kunnen hun geschil voorleggen aan OPTA (Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit).
ad. b. Courtesy
is een technische afstemming tussen operators indien zij gezamenlijk een bouwwerk gebruiken dat eigendom is van een derde. Meestal gaat het om een daklocatie waarvoor operators afzonderlijk afspraken maken met de eigenaar. Om elkaars antennes niet te storen moeten de operators regels in acht nemen die met elkaar zijn afgesproken.
2.4 Woningwet
De Woningwet onderscheidt drie soorten bouwwerken: bouwwerken waarvoor geen bouwvergunning nodig is, bouwwerken waarvoor een lichte bouwvergunning nodig is en bouwwerken waarvoor een reguliere bouwvergunning nodig is.
Bouwvergunningvrij
Sinds 15 augustus 2002 is voor antenne-installaties met een hoogte tot 5 meter (gemeten vanaf de voet) in principe geen bouwvergunning meer nodig op grond van de Woningwet in combinatie met het Bblb. Dit zijn bijvoorbeeld antennes voor mobiele telecommunicatie (zoals GSM en UMTS). Andere bouwvergunningvrije antenne-installaties zijn kleine schotelantennes, antennemasten voor C2000 en de masten voor elektronische waarschuwing en alarmering bij rampen.
Licht bouwvergunningplichtig
Voor antenne-installaties van 5 tot 40 meter is sinds 1 januari 2003 een lichte bouwvergunning nodig. Deze vergunning onderscheidt zich op verschillende punten van de reguliere bouwvergunning. Allereerst hoeft de aanvraag aan minder regelingen te worden getoetst. Daarnaast is het niet verplicht een dergelijke aanvraag aan de Welstandscommissie voor te leggen. Tot slot is de beslistermijn voor de aanvraag slechts 6 weken, zonder uitstelmogelijkheid. Hierdoor verloopt de procedure een stuk sneller.
Ook voor het bouwen van antenne-installaties kleiner dan 5 meter op monumenten als bedoeld in de Monumentenwet 1988 of in een provinciale of gemeentelijke monumentenverordening, is altijd een lichte bouwvergunning vereist.
Bouwvergunningplichtig
Voor alle antenne-installaties die hoger zijn dan 40 meter is een reguliere bouwvergunning nodig. De enige uitzondering hierop zijn de installaties voor het communicatiesysteem C2000. De Woningwet stelt dat een aanvraag voor een reguliere bouwvergunning getoetst moet worden aan het bouwbesluit, de gemeentelijke bouwverordening, aan redelijke eisen van welstand en aan het bestemmingsplan. Als de aanvraag aan al deze punten voldoet, zal de vergunning (moeten) worden verleend. De beslistermijn bedraagt 12 weken met een uitstelmogelijkheid van 6 weken.
2.5 Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO)
In deze wet is onder meer vastgelegd hoe de lokale overheden met bestemmingsplannen moeten omgaan, hoe deze zo nodig moeten worden aangepast en hoe eventuele vrijstellingen verleend kunnen worden.
Aanvragen voor een bouwvergunning worden getoetst aan het bestemmingsplan. In de recente bestemmingsplannen is rekening gehouden met het plaatsen van antennes. Om de benodigde bouwvergunning te kunnen verlenen, is een vrijstelling nodig van het bestemmingsplan. In tegenstelling tot een normale vergunningprocedure biedt een vrijstellingstoets de mogelijkheid ook andere belangen mee te wegen.
Bij de nieuwe bestemmingsplannen/ actualisering van bestemmingsplannen zal in de algemene vrijstellingsbepalingen een regeling worden opgenomen die de plaatsing van telecommunicatie-installaties mogelijk maakt, waarbij deze nota als beleidskader kan worden gebruikt.
2.6 Wet milieubeheer
Op grond van de Wet milieubeheer is voor zendmasten met een vermogen van meer dan 4 kWatt een milieuvergunning nodig. Met 4 kWatt wordt in dit geval niet het zendvermogen bedoeld, maar het van het elektriciteitsnet opgenomen vermogen. Inzake installaties voor mobiele telecommunicatie is het vermogen van de elektrische energie wat wordt omgezet naar stralingsenergie minder dan 4 kWatt. Hiervoor is dan ook geen milieuvergunning nodig. Antennes van omroepzenders of C2000-systemen hebben vaak wel een vermogen van meer dan die 4 kWatt. Voor de plaatsing van deze zenders moet dus een vergunning worden aangevraagd in het kader van de Wet milieubeheer. De Wet milieubeheer kent overigens ook een algemene zorgplicht. Dit houdt in dat iedereen verplicht is alle denkbare nadelige gevolgen van zijn acties voor het milieu zoveel mogelijk te voorkomen.
2.7 Monumentenwet 1988
Op basis van de Monumentenwet 1988 is te allen tijde het aanbrengen van een telecom- zendinstallatie of “bouwvergunningvrije” onderdelen op, aan of bij een monument vergunningplichtig. Naast de vereiste bouwvergunning is dan tevens een monumentenvergunning vereist.
2.8 Artikel 10 EVRM
In de discussie rondom de plaatsing van antenne-installaties wordt artikel 10 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) genoemd. Dit artikel 10 (recht van vrije meningsuiting) is in zoverre van toepassing op telecommunicatie, dat een algemeen verbod in een bestemmingsplan om antenne-installaties op te richten zich in beginsel niet met dit artikel verdraagt. Beperkingen ten behoeve van de bescherming van de belangen van anderen en in het bijzonder omwonenden zijn toelaatbaar. Artikel 10 tast de verplichting tot het aanvragen van een vergunning krachtens de Woningwet c.a. niet aan.
2.9 Provinciaal beleid
De provincie heeft geen beleidsnota ten aanzien van antenne-installaties. Het streekplan (zorgvuldig ruimtegebruik) is uitgangspunt: dergelijke voorzieningen horen bij voorkeur in het stedelijk gebied. Als een locatie in het buitengebied moet worden gezocht dan dienen de Groene Hoofdstructuur (GHS) en Regionale natuur en LandschapsEenheid (RNLE) (zoveel mogelijk) te worden ontzien. Ook dient bij plaatsing in het buitengebied gekeken te worden naar locaties met een stedelijke functie (tankstation, kernrandzone, grootschalige infra etc.).
Conclusie
In de telecommunicatiewet is geen verplichting opgenomen voor gemeenten om mee te werken aan het plaatsen van antenne-installaties. Deze wet respecteert de gemeentelijke autonomie in die zin dat voor de operators een verplichting is opgenomen om samen te werken zodat gemeenten niet geconfronteerd worden met een “woud” aan zendmasten.
Voor de plaatsing van een telecom-zendinstallatie (mast, antenne en bijbehorende kasten en leidingen) is een bouwvergunning vereist.
- -
Als de antenne kleiner is dan 5 meter is er sprake van een bouwvergunningvrij bouwwerk.
- -
Antennes van 5 tot 40 meter zijn licht- bouwvergunningplichtig.
- -
Voor alle antenne-installaties die hoger zijn dan 40 meter is een reguliere bouwvergunning nodig, met uitzondering van de installaties voor het communicatiesysteem C2000.
Indien plaatsing geschiedt aan, op of bij een monument is naast de bouwvergunning ook een monumentenvergunning vereist.
Bouwaanvragen worden volgend uit de Woningwet getoetst aan het Bouwbesluit, de gemeentelijke bouwverordening, het bestemmingsplan, redelijke eisen van welstand en de monumentenwet.
Als de aanvraag aan al deze eisen voldoet moet de vergunning worden verleend. De aanvraag mag alleen en moet worden geweigerd als de aanvraag niet aan één van deze eisen voldoet en daarvan ook geen vrijstelling mogelijk is.
De meeste aanvragen zullen in strijd zijn met de huidige bestemmingsplanvoorschriften. Middels een vrijstellingsprocedure, waarbij dan alle belangen dienen te worden afgewogen, zou alsnog de realisering van een antenne-installatie mogelijk kunnen zijn. De mogelijkheden hierin dienen nader te worden onderzocht. Artikel 10 EVRM staat de verplichting tot het aanvragen van een bouwvergunning niet in de weg.
- a.
3. TOETSINGSKADER
Vanwege het ontbreken van een beleidsnotitie is tot nu toe ad hoc de aanvraag om plaatsing van een antenne-installatie beoordeeld. Voor een overzicht van de geplaatste antennes wordt verwezen naar bijlage 1 en 2.
Van belang is om beleid te formuleren, zodat alle aanvragen om plaatsing eenduidig kunnen worden beoordeeld.
In de bestuurlijke afwegingen om vrijstelling te verlenen van het geldende bestemmingsplan voor het plaatsen van een antenne-installatie (GSM of UMTS) zullen de volgende afwegingen de revue passeren:
- 1.
Rijks- en provinciaal beleid;
- 2.
Milieu en gezondheid;
- 3.
Ruimtelijke en stedenbouwkundige uitgangspunten;
- 4.
Welstand.
- 5.
Belangenafwegingen
3.1 Rijks- en provinciaal beleid
Het toetsingskader dient rekening te houden met het rijks- en provinciaal beleid (zie hoofdstuk 2). Het is van toepassing op zowel vrijstaande masten met antenne-installaties als op antennes, die op gebouwen geplaatst worden maar niet binnen de vergunningsvrije vorm vallen.
3.2 Milieu en gezondheid
Bij mobiele telefonie wordt gebruik gemaakt van radiofrequente golven; ook wel elektromagnetische velden genoemd. Er bestaat veel onduidelijkheid over de effecten op de volksgezondheid ten gevolge van deze elektromagnetische velden van zendinstallaties.
Uit wetenschappelijk onderzoek in binnen- en buitenland is niet gebleken dat een antenne op korte termijn nadelige gevolgen heeft voor de volksgezondheid (vb. onderzoek Zwitserland).
Dit onderzoek, dat gebundeld is door de Gezondheidsraad, laat zien dat er op een afstand van meer dan 3 meter vóór een antenne en 0,5 meter onder een antenne, geen overschrijding van de adviesnormen optreedt. Dit komt overeen met de internationale norm van het IRPA (International Radiation Protection Association, nu ICNIRP).
Daarnaast wordt nog een ruime veiligheidsmarge in acht genomen.
Er is dus geen reden om aan te nemen dat, bij een grotere verticale afstand tot de zender van 2,5 meter, er gezondheidsrisico’s zijn . In het horizontale vlak zouden slechts binnen een afstand van 5 tot 10 meter de advieswaarden overschreden kunnen worden.
Die afstanden moeten dan ook als minimale afstanden tot gebouwen worden aangehouden, afhankelijk van de sterkte van de installatie. Hierover moet de netwerkoperator een overzicht overleggen.
De rijksoverheid ziet daarom geen aanleiding om regels te stellen voor het weren van antennes van wooncomplexen. Wel is bepaald dat de bewoners moeten instemmen met het plaatsen van antennes op hun appartementen.
In algemene zin mag geconcludeerd worden dat op de voor de bevolking toegankelijke plaatsen de vastgestelde blootstellinglimieten niet worden overschreden.
Hoewel directe schade buiten bovengenoemde afstanden niet aanwezig lijkt te zijn, zijn sommige mensen bang voor de gevolgen van de elektromagnetische straling op lange termijn. Er is geen wetenschappelijk aanleiding die duiden op dat soort gevolgen, maar anderzijds is de tijd waarin de gevolgen zichtbaar worden mogelijk te kort om definitieve uitspraken te doen.
In de VNG-publicatie “Bedrijven en milieuzonering” (uitgave januari 1999) worden handreikingen geboden voor een verantwoord inpassen van bedrijvigheid in de fysieke leefomgeving. De in deze publicatie genoemde afstandsmaten worden in algemene zin als maatgevend beschouwd ten opzichte van milieugevoelige functies, zoals onder andere woningbouw. Op basis van deze richtlijn geldt voor GSM-steunzenders een afstand van 10 meter. Dit impliceert dat binnen deze straal er geen hindergevoelige bestemmingen voor mogen komen. De milieucontour is gebaseerd op het aspect “gevaar” -dat gelijk staat aan het begrip externe veiligheid- en heeft betrekking op de mogelijke gevolgen van brand, explosies en de verspreiding van schadelijke stoffen voor mensen in de omgeving van antenne-installaties.
Een ander aspect betreft de straling. Volgens de Wet Milieubeheer is voor zendmasten met een vermogen van meer dan 4 kilowatt een milieuvergunning nodig. Installaties voor mobile telecommunicatie, zoals de GSM-antennes, hebben over het algemeen een vermogen van minder dan 4 kilowatt. Hiervoor is dan ook geen milieuvergunning nodig.
3.3 Ruimtelijke en stedenbouwkundige uitgangspunten
In de gevallen dat een antenne-installatie niet onder het vergunningsvrije regime valt, betreft het vaak een antenne-installatie die wordt geplaatst aan een vrijstaande mast. Een dergelijke mast past zelden of nooit binnen de bebouwingsvoorschriften van het geldende bestemmingsplan. In de bestuurlijke afwegingen om vrijstelling te verlenen van het geldende bestemmingsplan voor het plaatsen van een antenne-installatie zal de afweging hoofdzakelijk van stedenbouwkundige aard zijn.
Deze stedenbouwkundige aspecten betreffen onder andere horizonvervuiling, ruimtelijke inpassing, woongenot en esthetische randvoorwaarden (welstand).
Vanuit stedenbouwkundig oogpunt is het van belang een wildgroei aan antennemasten te voorkomen. Dat geldt zowel voor de bebouwde kom als het buitengebied. Het is gewenst om visuele belemmeringen door het plaatsen van nieuwe masten zoveel mogelijk tegen te gaan.
Dit leidt dan in bestaand bebouwd gebied (de dorpskernen) tot een verschillend regime voor woongebouwen en voor kantoor- en bedrijfsgebouwen. Op kantoor- en bedrijfsgebouwen zal minder snel een installatie als niet passend worden beoordeeld in relatie tot de uiterlijke verschijningsvorm van het gebouw. Tevens is er in dergelijke situaties geen sprake van aantasting van het woongenot. In het landelijk gebied vindt clustering plaats met bestaande bebouwing en bij markante punten van menselijke activiteiten en infrastructuur.
Bij de beoordeling van de verzoeken om vrijstelling wordt uitdrukkelijk meegenomen of er een alternatieve locatie beschikbaar is of komt.
3.4 Welstand
Binnen de gemeente zijn er 2 gebieden te onderscheiden, namelijk gebieden waarvoor de welstandstoets van kracht is en welstandsvrije gebieden.
ØWelstandsvrije gebieden
In de welstandsvrije gebieden kan de welstandstoets dus niet toegepast worden voor het beoordelen van verzoeken voor het oprichten van een antenne-installatie. Evenmin kunnen welstandsaspecten een aangrijpingspunt vormen om in het kader van de handhaving hiertegen op te treden. In de welstandsvrije gebieden kan op basis van welstandsoverwegingen het oprichten van een antenne niet geweigerd worden. Het bestemmingsplan is het enige instrument dat voor de beoordeling van vergunningplichtige antenne-installaties toegepast moet worden.
ØWelstandsgebieden
Bouwaanvragen voor het oprichten van een antenne-installatie binnen het gebied, waarvoor de welstandsnota van kracht is, moeten getoetst worden aan de in deze nota geformuleerde criteria. Voor antennes van geringe afmeting gelden de zogenaamde “sneltoetscriteria”. Aanvragen voor antennes met een grotere hoogte zullen onderworpen moeten worden aan een welstandstoetsing door de welstandscommissie.
Binnen de huidige welstandsnota wordt niet gesproken over antenne-installaties, anders dan die voor particulier gebruik. Een bouwvergunning aanvraag voor het oprichten van een antenne-installatie zal dus altijd worden voorgelegd aan de welstandscommissie. Het verdient aanbeveling om bij de jaarlijkse herziening van de welstandsnota een paragraaf op te nemen die het welstandbeleid op het gebied van deze installaties verwoord.
3.5 Belangenafweging
Om een gefundeerd oordeel over het verlenen van medewerking aan een vrijstellingsprocedure te kunnen vormen dienen de betrokken belangen te worden afgewogen
Belangen van de aanbieders en gebruikers
De belangen van operators zijn vooral van economische aard. Het netwerk van de operators moet op basis van de aan hen verleende licentie een zodanige kwaliteit hebben dat het enerzijds ten opzichte van de netwerken van andere aanbieders concurrerend is en anderzijds iedereen die dat wenst de mogelijkheid biedt gebruik te maken van het netwerk. Dat houdt in dat het netwerk vooral een grote capaciteit moet hebben en die grote capaciteit wordt bereikt door een zo groot mogelijke zender/ ontvangerdichtheid.
De uitbreiding die ten aanzien van GSM nog nodig is betreft zogenoemde verdichtingsantennes, die niet nodig zijn om landelijke dekking te bereiken (die is er al), maar om de capaciteit van de netwerken gelijk te laten lopen met de toenemende vraag. Antennes ten behoeve van UMTS-netwerken zijn nog niet veel geplaatst. De operators zitten vast aan de contractuele verplichting om voor 2007 een landelijk dekkend netwerk tot stand te brengen.
De operators dienen ook een maatschappelijk belang. Immers steeds meer mensen maken gebruik van de mobiele telefoon, ook in noodsituaties. De gebruikers wensen tegen een zo goedkoop mogelijk tarief storing vrij gebruik te kunnen maken van hun apparatuur middels een goed functionerend netwerk. Het feit dat naast het voeren van een gesprek ook steeds vaker gebruik gemaakt wordt van andere mogelijkheden die het mobiele net biedt zoals emailen, faxen en internetten en het groeiende aantal gebruikers, verklaart de explosieve groei van de behoefte aan goede locaties voor het plaatsen van antenne-installaties. De telecomnetwerken voorzien in deze grote maatschappelijke behoefte.
Maatschappelijke belangen/gezondheidsrisico’s
Er bestaat bij menigeen bezwaar tegen de plaatsing van zenders en antennes. Deze bezwaren komen voort uit bezorgdheid over eventuele gezondheidsrisico’s. Het gaat daarbij niet alleen om bewoners van gebouwen waarop dergelijke installaties zijn geplaatst, maar ook om de inwoners die in het algemeen de sterke groei van het aantal antenne-installaties en vooral de stralingseffecten die daarvan uitgaan, als een bedreiging ervaren. In paragraaf 3.2. is reeds ingegaan op de effecten van antenne-installaties op de volksgezondheid. Geconcludeerd is dat bij inachtname van de afstandseisen er geen reden is om aan te nemen dat er risico’s voor de volksgezondheid is. Om echter tegemoet te komen aan de bezwaren die er bestaan, zal een geruime afstand tot woonbebouwing in acht worden genomen, bij de onderhandelingen met providers over de locatie voor plaatsing van antenne-installaties.
Belangen gemeente
De gemeente heeft er, naast het belang van het bieden van goede communicatiemogelijkheden, zowel welstandshalve als uit stedenbouwkundig en landschappelijk oogpunt belang bij dat er geen wildgroei en horizonvervuiling plaatsvindt. Daarnaast is de gemeenteraad op basis van de Gemeentewet onder meer verantwoordelijk voor de gezondheid binnen het grondgebied van de gemeente. Voorgesteld wordt het standpunt van de ministeries/Gezondheidsraad zoals verwoord in paragraaf 3.2. over te nemen in die zin dat plaatsing van antenne-installaties op geen enkele plaats op voorhand wordt uitgesloten.
Het economisch belang van de gemeente bij het plaatsen van antenne-installaties is beperkt. Het is denkbaar dat de gemeente een rechtstreeks economisch belang zou kunnen hebben, wanneer op gemeente-eigendommen antenne-installaties worden geplaatst; er is dan immers een privaatrechtelijke overeenkomst nodig. Bij een ruime interpretatie van het economisch belang moet vooral gedacht worden aan het feit dat het voor onze gemeente noodzakelijk is dat zij beschikt over de mogelijkheden van modern communicatieverkeer. Bij onvoldoende dekking/capaciteit bestaat de kans dat Gilze en Rijen minder interessant wordt als vestigingsplaats voor bedrijven. Het in deze nota voor te stellen beleid zal ondanks de restricties die worden gesteld aan de locatiekeuze, geen belemmering vormen voor het gebruik van mobiele netwerken.
- 4.
GEMEENTELIJK BELEID
De gemeente Gilze en Rijen wil dat antenne-installaties op een stedenbouwkundig en maatschappelijk verantwoorde wijze ingepast worden in het landschap en de bebouwde omgeving. Daarom is het noodzakelijk dat er regels en richtlijnen vastgesteld worden voor de plaatsing van antennemasten.
De belangrijkste uitgangspunten voor het plaatsingsbeleid zijn:
- ·
medewerking verlenen aan het opbouwen van netwerken voor mobiele telecommunicatie;
- ·
waarborgen dat de antenne-installaties op een veilige wijze zijn opgesteld;
- ·
aantasting van het landschap en horizon zoveel mogelijk beperken door site-sharing te eisen (dit is reeds een verplichting vanuit de telecommunicatiewet);
- ·
aantasting van het woongenot tegengaan door antenne-installaties van woongebouwen te weren en
- ·
er voor zorgen dat antenne-installaties in overeenstemming zijn met het betreffende bestemmingsplan, het welstandsbeleid en de bouwverordening.
De voornaamste kenmerken van de gemeente Gilze en Rijen zijn het landelijk gebied, de bestaande dorpskernen, de nieuwe woongebieden, de bedrijventerreinen, grote infrastructurele voorzieningen en concentratiegebieden van menselijke activiteiten. Voor elk van deze gebieden gelden zowel algemene als bijzondere regels voor de plaatsing.
Algemene regels
Voor het verlenen van een vrijstelling zal het aspect van onderlinge samenwerking worden meegewogen in de advisering. Voor de landelijke gebieden, de infrastructuur, de bedrijventerreinen, de centrumgebieden en de bestaande en nieuwe woongebieden zijn op basis van het voorgaande de volgende richtlijnen geformuleerd
- 1.
?zowel de installaties in masten als die op de daken van woongebouwen, kantoren en overige gebouwen moeten aan de IPRA-normen voldoen. Bij de toetsing zullen deze normen als maximale afstand worden aangehouden.
- 2.
Situering van installaties in een concentratiegebied of knooppunten van menselijke activiteiten en van infrastructuur.
Bijzondere regels
Landelijk gebied
Om voldoende dekking in het landelijk gebied van onze gemeente te hebben kunnen vrijstaande masten in het buitengebied noodzakelijk zijn. In zo’n geval worden deze masten bij voorkeur gesitueerd langs of bij infrastructurele elementen. Indien situering van een mast bij een knooppunt van infrastructuur of menselijke activiteiten (technisch) niet haalbaar is of een dergelijk element ontbreekt, kan de situering van een mast op een andere dan de voorkeurslocaties nodig zijn. Op dat moment dient met extra aandacht naar de inpassing in het landschap te worden gekeken. Bij situering van masten in het buitengebied kan een parallel worden getrokken met de situering van windmolens enz. in het buitengebied.
In beginsel dienen de volgende gebieden te worden ontzien:
- ·
landschappelijk waardevolle gebieden (natuurgebieden en waardevolle cultuurlandschappen);
- ·
open landschappen;
- ·
?waardevolle (historische) bebouwing en
- ·
de invliegfunnels van de vliegbasis Gilze-Rijen.
Plaatsing in deze gebieden kan alleen bij uitzondering onder de volgende voorwaarden plaatsvinden:
- a.
alternatieve locaties moeten goed onderzocht zijn op ruimtelijke (on)aanvaardbaarheid;
- b.
er dient inzicht te bestaan in de functionele inpassing in het technisch netwerk (inzicht in bedekking masten en zoekgebied plaatsing / technisch netwerk).
Pas als uit deze gegevens blijkt dat geen beter alternatief beschikbaar is, kan als uitzondering op de regel, ingestemd worden met plaatsing van een antenne-installatie in één van bovengenoemde gebieden.
Hierbij geldt als voorwaarde dat, gelet op de in het geding zijnde ruimtelijke kwaliteiten, de aantasting beperkt blijft tot een enkele mast van een hoogte, die in verhouding staat tot de hoogte van elementen in de omgeving.
Ten aanzien van de masthoogte dient in de afweging over de aanvaardbaarheid van de hoogte een relatie gelegd te worden met de hoogte en schaal van de aanwezige bebouwing en/of landschap. Site-sharing wordt voor deze gebieden voorgeschreven
Bestaande dorpskernen en nieuwe woongebieden
Plaatsing van antenne-installaties op bestaande verticaal opgaande elementen, zoals hoge (flat) gebouwen. Door het voornamelijk vergunningsvrij karakter van de antenne-installaties op gebouwen, zijn deze toegestaan. In en om woonwijken moet maximale aandacht gegeven worden aan de visuele inpasbaarheid. Vanwege de opdracht om het net van antennes te verdichten is het onwaarschijnlijk om antenne-installaties uit woonwijken te weren. Daarom worden vrijstaande masten niet in de woonwijken toegestaan, maar wel aan de rand op een grote afstand van woonbebouwing/-clusters, waarbij gestreefd wordt naar een afstand van ongeveer 400 meter.
Monumenten: kerktorens en andere cultuurhistorische gebouwen lenen zich qua hoogte uitstekend voor het plaatsen van antennes. Gezien de aard van de monumenten geldt hiervoor een vergunningplicht. De gemeente houdt bij vergunningverlening haar eigen verantwoordelijkheid. In de kernen zijn voldoende alternatieve locaties aanwezig om geen gebruik te hoeven maken van de monumenten. Daarom wenst de gemeente geen antennes op monumenten.
Gemeentelijke gebouwen: in navolging van het rijksbeleid is het goed als de gemeente, waar mogelijk en wenselijk is, ruimte biedt voor het plaatsen van antenne-installaties op gemeentelijke gebouwen of andere objecten. De benodigde ruimte kan verhuurd worden, maar niet worden verkocht.
Bedrijventerreinen
Bij voorkeur worden antenne-installaties op bestaande verticaal hoogopgaande elementen geplaatst. Dit kunnen bijvoorbeeld hoge gebouwen, torens, CAI-masten en dergelijke zijn. Het aantal nieuw op te richten masten (groot en klein) kan dan beperkt blijven tot de hoogst noodzakelijke. Als een dergelijk verticaal element niet voorhanden is, dienen nieuwe solitair geplaatste antennemasten in of bij bebouwd gebied of bedrijventerrein geplaatst te worden. Op deze terreinen kunnen masten tot 40 meter geplaatst worden.
Een concentratiegebied of knooppunt van infrastructuur
Indien voorhanden dienen antenne-installaties bij voorkeur bij aanwezige hoogopgaande infrastructurele elementen zoals wegen, spoorlijnen, viaducten, benzinestations en dergelijke gesitueerd te worden.
Een concentratiegebied of knooppunt van menselijke activiteiten
Plaatsing van zenders op bestaande verticaal opgaande elementen zoals hoge gebouwen, torens, masten van sportveldverlichting, CAI-masten en dergelijke, verdient de voorkeur. Het aantal nieuw op te richten masten (groot en klein) kan dan beperkt blijven. Indien dergelijke elementen niet aanwezig zijn, kan plaatsing van antenne-installaties nabij sportparken, recreatieterreinen en parkeerplaatsen plaatsvinden.
Ziet u een fout in deze regeling?
Bent u van mening dat de inhoud niet juist is? Neem dan contact op met de organisatie die de regelgeving heeft gepubliceerd. Deze organisatie is namelijk zelf verantwoordelijk voor de inhoud van de regelgeving. De naam van de organisatie ziet u bovenaan de regelgeving. De contactgegevens van de organisatie kunt u hier opzoeken: organisaties.overheid.nl.
Werkt de website of een link niet goed? Stuur dan een e-mail naar regelgeving@overheid.nl