Maatschappelijke Participatieverordening Wet werk en bijstand 2012

Geldend van 10-02-2012 t/m heden met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2012

Intitulé

Maatschappelijke Participatieverordening Wet werk en bijstand 2012

DE VERORDENING

De raad van de gemeente Zandvoort:

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 10 januari 2012, nr. 2011/12/001033;

gelet op artikel 147 van de Gemeentewet, artikel 8, lid 1, sub g, en lid 2, sub d, juncto artikel 35, lid 5, alsmede artikel 48, lid 4, van de Wet werk en bijstand;

besluit de volgende verordening, inclusief toelichting, vast te stellen:

MAATSCHAPPELIJKE PARTICIPATIEVERORDENING Wet werk en bijstand 2012.

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

  • 1. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader zijn omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand en de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2. In deze verordening wordt verstaan onder:

    a. het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zandvoort;

    b. de wet: de Wet werk en bijstand;

    c.

    1º alleenstaande ouder: een alleenstaande ouder als bedoeld in artikel 4, lid 1, sub b, van de wet;

    2º gezin: een gezin als bedoeld in artikel 4, lid 1, sub c, van de wet;

    3º kind: een ten laste komend kind in de leeftijd van 4 jaar tot en met 17 jaar en dat onderwijs of een beroepsopleiding volgt;

    d. bijstandsnorm: de bijstandsnorm als bedoeld in artikel 5, sub c, van de wet;

    e. inkomen:het inkomen als bedoeld in artikel 32 van de wet waarbij een eventuele bijstandsuitkering in afwijking van artikel 32 van de wet, voor de beoordeling van het recht op categoriale bijstand als inkomen wordt gezien;

    f. vermogen: het vermogen als bedoeld in artikel 34 van de wet op de aanvraagdatum;

    g. bijdrage: de categoriale bijzondere bijstand als bedoeld in artikel 35, lid 5, van de wet.

Artikel 2. Doel en strekking

  • Degenen die tot de doelgroep behoren alsmede aan de voorwaarden voldoen, hebben om vergroting van deelneming aan de samenleving van ten laste komende schoolgaande kinderen te bevorderen, recht op een bijdrage in de kosten hiervan.

Artikel 3. Maatschappelijke participatie

  • Onder maatschappelijke participatie wordt verstaan:

    lidmaatschap van een sportvereniging;

    deelneming aan muziek en/of culturele activiteiten;

    tegemoetkoming in de schoolkosten voor 12 tot 18 jarigen.

Hoofdstuk 2. Voorwaarden

Artikel 4. Doelgroep

  • De alleenstaande ouder of het gezin met een of meer kinderen, die/dat gedurende de periode van minstens één jaar is aangewezen op een inkomen wat gemiddeld per maand niet uitkomt boven 110 % van de geldende bijstandsnorm, alsmede niet beschikt over in aanmerking te nemen vermogen.

    Als periode onder a wordt in aanmerking genomen het kalenderjaar voorafgaande aan de datum waarop de aanvraag is ingediend.

    Het kind waarvoor de bijdrage wordt aangevraagd, dient op de aanvraagdatum aan het leeftijdscriterium als bedoeld in artikel 1, lid 2, sub c, onder 3º, van de verordening te voldoen.

Artikel 5. Bedrag

  • De hoogte van de tegemoetkoming in de schoolkosten bedraagt € 150 per kind per schooljaar.

    De hoogte van de tegemoetkoming voor een lidmaatschap van een sportvereniging bedraagt € 225 per kind per schooljaar.

    De hoogte van de tegemoetkoming voor muziek- en culturele activiteiten bedraagt € 450 per kind per schooljaar.

Hoofdstuk 3. Slotbepalingen

Artikel 6.

  • Door of namens het college van burgemeester en wethouders kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende worden afgeweken van de bepalingen van deze verordening, indien toepassing hiervan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 7.

  • Deze verordening kan worden aangehaald als ”Verordening bevordering van maatschappelijke participatie schoolgaande kinderen 2012”.

Artikel 8.

  • Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2012.

    Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 25 januari 2012.

    De griffier, De voorzitter,

4. Algemene toelichting

In de motie Blanksma-Spekman c.s. heeft de Tweede Kamer de regering gevraagd om gemeenten financieel af te rekenen door een korting op de algemene uitkering uit het gemeentefonds, als die onvoldoende bijdragen aan de rijksdoelstelling om het aantal kinderen uit arme gezinnen dat vanwege financiële redenen maatschap-pelijk niet meedoet, met de helft terug te dringen. Bij de uitvoering van deze motie heeft de regering gekozen voor een uitwerking die recht doet aan het uiteindelijke doel van de motie, namelijk in de Wet werk en bijstand gemeenteraden voor te schrijven dat zij gehouden zijn een verordening op te stellen met betrekking tot het verlenen van categoriale bijzondere bijstand voor de kosten in verband met maatschappelijke participatie van ten laste komende kinderen die onderwijs of een beroepsopleiding volgen. Voorts dient invulling te worden gegeven aan het begrip maatschappelijke participatie.

Deze vorm van categoriale bijzondere bijstand wordt alleen verstrekt aan personen met een inkomen van maximaal 110% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm.

Kinderen moeten in hun kansen en mogelijkheden op ontwikkeling niet worden belemmerd door de slechte financiële positie van hun ouders. Maatschappelijke participatie van een kind is van groot belang met het oog op zijn of haar kansen op een zelfredzame toekomst. Alhoewel de regering er vanuit gaat dat de meeste ouders zich inzetten voor een goede toekomst voor hun kind, wil de regering voorkomen dat deze specifieke ondersteuning voor andere zaken kan worden aangewend. Om die reden acht de regering het wenselijk om de categoriale bijzondere bijstand aan deze groep in natura en niet als geldbedrag uit te keren. Als verstrekking in natura naar het oordeel van het college leidt tot een ondoelmatige uitvoering hiervan, kan gekozen worden voor een andere vorm.

De regering realiseert zich dat gezien de aard van hetgeen geregeld wordt een verstrekking in natura in een aantal gevallen ondoelmatig of ondoeltreffend kan zijn, nog afgezien van het feit dat er discussie kan ontstaan over wat nu wel of niet als in natura is te duiden. Daarom is in de wet de mogelijkheid opgenomen,dat wanneer verstrekking in natura ondoelmatig is, het college mag afwijken van deze verplichting.

Door deze mogelijkheid te bieden om op andere wijze te bewerkstelligen dat een kind deel kan nemen aan noodzakelijke activiteiten, wil de regering tot uitdrukking brengen dat gemeenten de doeltreffendheid de doorslag kunnen laten geven. De regering voorziet dat gemeenten aldus geen belemmeringen zouden moeten ervaren om voorzieningen te treffen gericht op maatschappelijke participatie en ontwikkeling van kinderen.

Gelet op de vele soorten van activiteiten die in de verordening onder het begrip van maatschappelijke participatie worden geschaard, de waarde van de verstrekking in natura uitgedrukt in geld, stigmatisering van de doelgroep, alsmede de uitvoeringskosten in ogenschouw genomen, leidt verstrekking in natura tot een ondoelmatige uitvoering van de regeling. Gekozen is dan ook voor een geldelijke bijdrage.

Een categoriale voorziening impliceert niet dat ambtshalve de bijdrage wordt verstrekt. Er moet nog steeds een aanvraag ingediend worden, maar de beoordeling hiervan is veel eenvoudiger. Er behoeft alleen getoetst te worden of de persoon behoort tot de categorie die in de wet is omschreven, dus zonder na te gaan of de kosten waarvoor die bijstand wordt verleend in het geval van aanvrager daadwerkelijk noodzakelijk en gemaakt zijn.

De verordening krijgt op voorhand geen structureel karakter. De effecten van de verordeningsplicht op de participatie van de betreffende doelgroep worden na twee jaar door het rijk geëvalueerd. Vervolgens vindt een beoordeling plaats of het wel of niet wenselijk is om structureel te blijven verplichten om op het beleidsterrein van participatie van kinderen, regels in een verordening vast te leggen en is er een afwegingsmoment om te bezien hoe hiermee verder moet worden omgegaan.

5. Artikelgewijze toelichting

Artikel 1.

In dit artikel worden definities gegeven van begrippen die in de verordening voorkomen en waarvan het van belang is dat er telkens hetzelfde onder wordt verstaan. In een aantal gevallen wordt verwezen naar definities in de wet om ervoor te zorgen, dat er zoveel mogelijk aansluiting blijft bij de wetgeving die van toepassing is.

Artikel 2.

Hiermee is doel en strekking van de regeling verwoord.

Artikel 3.

Gekozen is voor die activiteiten waarbij actief aan de samenleving wordt deelgenomen.

Artikel 4.

Benadrukt wordt, dat het hierbij gaat om personen met een hen ten laste komend kind. Dus een kind waarvoor de alleenstaande ouder of de gehuwde aanspraak kan maken op kinderbijslag. Voorts dient onderwijs te worden gevolgd.

Artikel 5.

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 6.

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 7.

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 8.

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.