Permanente link
Naar de actuele versie van de regeling
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/271785
Naar de door u bekeken versie
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/271785/1
Regeling vervallen per 01-05-2007
Keur Waterschap Vallei & Eem
Geldend van 01-09-2000 t/m 30-04-2007
Keur Waterschap Vallei & Eem
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Begripsomschrijvingen
Artikel 1
-
1. In deze keur wordt verstaan onder:
- a.
Het waterschap: Waterschap Vallei en Eem.
- b.
Het bestuur: het dagelijks bestuur van het waterschap.
- c.
Waterstaatswerken: waterkeringen, watergangen en zuiveringstechnische werken.
- d.
Werken: alle door menselijk toedoen ontstane of te maken constructies of inrichtingen met toebehoren.
- e.
Bouwwerken: alle constructies van enig omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke op de plaats van bestemming direct of indirect steun vinden in of op de grond.
- f.
Rechthebbende: de eigenaar en beperkt zakelijk en persoonlijk gerechtigden.
- g.
Legger: overzicht van waterstaatswerken als bedoeld in artikel 78, tweede lid, van de Waterschapswet, dat strekt tot vaststelling van de daarin vermelde onderhoudsplichtigen en onderhoudsverplichtingen, dan wel de omschrijving waaraan primaire waterkeringen naar richting, vorm, afmeting en constructie moeten voldoen als bedoeld in artikel 13, onder b van de Wet op de waterkering.
- a.
-
2. Voor waterstaatswerken waarvoor het vaststellen van een legger nog niet heeft plaatsgehad, wordt als legger aangemerkt de overzichtskaarten als bedoeld in de artikelen 6 en 18 van de keur van het voormalig waterschap Gelderse Vallei en de overzichtskaarten als bedoeld in artikel 23, tweede lid van de keur van het voormalig waterschap Noord-Veluwe.
Hoofdelijke aansprakelijkheid
Artikel 2
-
1. Wanneer percelen met een beperkt recht zijn bezwaard, dan wel krachtens persoonlijk recht in gebruik zijn gegeven, rusten de in deze keur aan de eigenaar opgelegde verplichtingen op de beperkt gerechtigden en in geval er sprake is van een persoonlijk gebruiksrecht op de gebruikers.
-
2. Indien een perceel is onderworpen aan meer beperkte rechten heeft voor de toepassing van deze keur de vruchtgebruiker voorrang boven zowel de opstaller als de erfpachter en heeft de opstaller voorrang boven de erfpachter.
-
3. Indien in het kader van de uitvoering van een landinrichtingsproject percelen tijdelijk in gebruik zijn gegeven overeenkomstig een plan van tijdelijk gebruik, als bedoeld in artikel 189 van de Landinrichtingswet (Stb. 1985, 299), dan wel aan de toekomstige gerechtigden in gebruik is gegeven, overeenkomstig het plan van toedeling, bedoeld in artikel 196 van genoemde wet, treden voor de toepassing van deze keur de in elk van beide plannen aangegeven gebruikers in de plaats van degenen die krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van die percelen.
-
4. Voor de nakoming van de in deze keur aan de eigenaar opgelegde verplichtingen is ieder van de in het eerste lid genoemde gerechtigden alsmede de eigenaar hoofdelijk aansprakelijk.
Gedoogplichten
Artikel 3
-
1. De eigenaren van waterstaatswerken of van nabij waterstaatswerken gelegen percelen zijn verplicht, voor zover zulks nodig is ten behoeve van werkzaamheden vanwege het waterschap ter behartiging van de opgedragen waterstaatszorg:
- a.
materieel, waaronder machines, op hun percelen toe te laten;
- b.
alle tijdelijke werken en verrichtingen in en op hun percelen, toe te laten;
- c.
degenen, die met het onderhoud van waterstaatswerken en het toezicht daarop zijn belast op hun percelen toe te laten;
- d.
alle beletselen weg te nemen die de uitvoering van het onderhoud of het toezicht in de weg staan.
- a.
-
2. Van de uit te voeren werken en verrichtingen worden, gewoon onderhoud en spoedeisende gevallen uitgezonderd, de eigenaren van de gronden, en de in artikel 2, eerste lid, genoemde gerechtigden tot de desbetreffende gronden tenminste achtenveertig uren van tevoren schriftelijk in kennis gesteld.
Hoofdstuk 2 Waterkeringen
Begripsomschrijvingen
Artikel 4
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
- a.
Waterkeringen: kunstmatige hoogten en die (gedeelten van) natuurlijke hoogten of hooggelegen gronden, met inbegrip van de daarin of daaraan aangebrachte werken, die een waterkerende of mede een waterkerende functie hebben, en als zodanig in de legger zijn aangegeven;
- b.
Talud: het hellende oppervlak van een waterkering;
- c.
Teen: het knikpunt waar het maaiveld overgaat in een talud;
- d.
Kernzones: de centrale gedeelten van waterkeringen, die als zodanig in de legger zijn aangewezen;
- e.
Beschermingszones: de gronden aan weerszijden van de kernzones, die als zodanig in de legger zijn aangegeven;
- f.
Buitenbeschermingszones: de buiten de beschermingszones gelegen gronden aan weerszijden van de kernzones, die zich uitstrekken tot een afstand van 100 meter vanaf de buitengrens van de beschermingszone binnendijks en 150 meter vanaf de buitengrens van de beschermingszone buitendijks.
2.1 Gebodsbepalingen
Onderhoud
Artikel 5
Onderhoudsplichtig zijn degenen die in de legger tot het plegen van onderhoud aan de waterkeringen zijn aangewezen. De onderhoudsplichtige van een waterkering is verplicht deze te onderhouden overeenkomstig het bepaalde in de legger.
Coupures
Artikel 6
-
1. De eigenaren van de in waterkeringen voorkomende coupures dragen zorg dat deze op eerste aanzegging door of namens het bestuur terstond worden gesloten.
-
2. De schotbalken en de sponningen bestemd tot afsluiting van coupures in de waterkeringen dienen door de eigenaren in goede staat te worden gehouden. De schotbalken dienen zo vaak als door het bestuur nodig wordt geoordeeld, te worden getoond.
Afrasteringen
Artikel 7
De eigenaren van percelen, welke worden gebruikt voor het houden van huisdieren en welke zijn gelegen nabij waterkeringen waarop ingevolge artikel 8, eerste lid, onder d, het houden van huisdieren is verboden, zijn, op schriftelijk bevel van het bestuur, verplicht daarlangs een voldoende kerende afrastering aan te brengen, op een zodanige plaats en van een zodanige constructie dat het waterkerend vermogen van de waterkering en het onderhoud van de waterkering niet wordt gehinderd.
2.2. Verbodsbepalingen
Artikel 8
-
1. Het is verboden:
- a.
binnen kernzones te spitten, te graven of op enigerlei andere wijze grondroeringen te verrichten;
- b.
binnen kernzones en beschermingszones beplantingen en aanwezige natuurlijke begroeiing dienende tot verdediging van de waterkering, of andere verdedigingsmaterialen te beschadigen, te vernietigen, te verplaatsen of te verwijderen;
- c.
binnen kernzones, buiten verharde wegen, met rij- of voertuigen dan wel paarden te rijden of vee te drijven;
- d.
binnen kernzones huisdieren te houden;
- e.
binnen kernzones anders dan op de door het bestuur toegestane wijzen te bemesten en daarbij andere meststoffen te gebruiken dan door het bestuur zijn toegestaan;
- f.
binnen kernzones en binnen beschermingszones:
1e. werken te maken, te hebben, te herstellen, te vernieuwen, te wijzigen of op te ruimen;
2e. opgaande houtbeplantingen aan te brengen, te hebben of te rooien;
3e. boringen te verrichten, waaronder boringen benodigd voor het exploreren of winnen van gas, vloei- of delfstoffen;
- g.
binnen beschermingszones:
1e. (ont)gravingen te verrichten;
2e. grond af te graven, te egaliseren of af te voeren;
- h.
binnen kernzones en binnen beschermingszones, anders dan op kennelijk daartoe ingerichte plaatsen:
1e. vaartuigen of vlotten te laten liggen;
2e. voorwerpen of stoffen te deponeren of op te slaan;
3e. zich van afval te ontdoen;
4e. tenten, caravans, woonwagens en dergelijke te plaatsen of te hebben;
5e. evenementen te houden, kramen te plaatsen of met voertuigen, aanhangwagens en dergelijke standplaatsen in te nemen;
- i.
zich anders dan als rechthebbende, binnen kernzones en binnen beschermingszones op te houden, indien dat door of namens het bestuur op een voor het publiek kenbare wijze is aangegeven;
- j.
binnen buitenbeschermingszones:
1e. afgravingen voor het winnen van delfstoffen of specie, alsmede seismische onderzoekingen te verrichten;
2e. leidingen, tanks, drukvaten of andere werken met een overdruk van 10 bar of meer te leggen, op te richten, te hebben, te herstellen, te wijzigen, te vernieuwen of op te ruimen;
3e. explosiegevaarlijk materiaal of explosiegevaarlijke inrichtingen te hebben;
- a.
-
2. Het bestuur kan algemene regels stellen omtrent toegestane wijzen van bemesting van kernzones en daarbij toegestane meststoffen.
-
3. De in het eerste lid genoemde verboden zijn niet van toepassing op handelingen ten behoeve van de uitvoering van herstel en onderhoud als bedoeld in paragraaf 2.1.
Hoofdstuk 3 Watergangen
Begripsomschrijvingen
Artikel 9
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
- a.
Watergangen: de oppervlaktewateren die dienen voor de afvoer of aanvoer of berging van water, de boven water gelegen taluds, alsmede de oeverstroken die geacht worden met het water een eenheid te vormen daaronder begrepen;
zij worden in de legger naar de mate van hun belang onderscheiden in primaire, secundaire en tertiaire watergangen.
- b.
Taluds: de hellende kanten van watergangen.
- c.
Insteek: de lijn waar talud en maaiveld elkaar snijden of geacht worden elkaar te snijden.
- d.
Aangeland: degene die krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot heeft van een aan een watergang grenzend perceel.
- e.
Lozen: het door middel van een werk brengen van water in een oppervlaktewater, zonder dat het water daarbij uit een ander
oppervlaktewater wordt gehaald.
- f.
Onttrekken: het door middel van een werk halen van water uit een oppervlaktewater, zonder dat het daarbij in een ander oppervlaktewater wordt gebracht.
- g.
Specie: al hetgeen dat vrijkomt bij het onderhoud van de watergangen.
3.1 Gebodsbepalingen
Onderhoud
Artikel 10
Onderhoudsplichtig zijn degenen die in de legger tot het plegen van onderhoud aan de watergangen zijn aangewezen. De onderhoudsplichtige van een watergang is verplicht deze te onderhouden overeenkomstig het bepaalde in de legger.
Specieberging
Artikel 11
-
1. Op percelen gelegen aan watergangen, waarvan het onderhoud geschiedt door of onder toezicht van het waterschap moet de specie worden ontvangen, die tot behoorlijk onderhoud ten behoeve van de afvoer, aanvoer of berging van water uit die watergangen wordt verwijderd.
-
2. De aangelanden zijn verplicht de specie, die tot behoorlijk onderhoud ten behoeve van de afvoer, aanvoer of berging van water door of onder toezicht van het waterschap of door henzelf uit die watergangen is verwijderd, van de grondstrook langs de watergang die zich uitstrekt over een breedte van 5 meter, gemeten vanuit de insteek van de watergang, te verwijderen binnen twee maanden of zoveel eerder als het bestuur dat nodig oordeelt.
Afrasteringen
Artikel 12
De eigenaren van percelen, welke worden gebruikt voor het houden van huisdieren en welke zijn gelegen nabij watergangen zijn, op schriftelijk bevel van het bestuur, verplicht daarlangs een voldoende kerende afrastering aan te brengen, op een zodanige plaats en van een zodanige constructie dat de afvoer of aanvoer van water en het onderhoud aan de watergangen door of onder toezicht van het waterschap niet worden gehinderd.
3.2 Verbodsbepalingen
Artikel 13
-
1. Het is verboden:
- a.
watergangen aan te leggen;
- b.
de richting, vorm, afmeting of constructie van watergangen te veranderen;
- c.
watergangen direct of indirect met elkaar in verbinding te brengen of watergangen geheel of gedeeltelijk te dempen;
- d.
in watergangen de waterstand te brengen of te houden op een ander peil dan voor de desbetreffende watergang dan wel het desbetreffende gebied door het waterschap is vastgesteld, onverminderd het bepaalde in artikel 13 van de Verordening waterhuishouding Vallei en Eem;
- e.
de doorstroming van het water op enigerlei wijze te belemmeren of te stremmen;
- f.
in, boven of onder watergangen:
1e. in de bodem te graven;
2e. werken te maken, te hebben, te herstellen, te vernieuwen, te wijzigen of op te ruimen;
3e. opgaande houtbeplantingen aan te brengen, te hebben of te rooien;
- g.
oevers en taluds te beschadigen of te vernielen;
- h.
beplantingen of materialen dienende tot verdediging van oevers, taluds of de waterbodem te beschadigen, te vernietigen, te verplaatsen of te verwijderen;
- i.
zich anders dan als rechthebbende, op of in watergangen, al dan niet met vaar- of voertuigen of vlotten op te houden, indien dat door of namens het bestuur op een voor het publiek kenbare wijze is aangegeven.
- j.
op of in watergangen:
1e. vistuigen, anders dan sportvistuigen, te plaatsen of te hebben;
2e. zich met vaartuigen of vlotten te bevinden of vaartuigen of vlotten onbeheerd te laten drijven;
- k.
in watergangen anders dan op daartoe kennelijk ingerichte plaatsen, vaartuigen of vlotten af te meren, te laden of te lossen, of daarmee ligplaats te nemen of te hebben, tenzij in verband met door het bestuur toegestane recreatieve activiteiten;
- l.
in watergangen, anders dan op daartoe kennelijk ingerichte plaatsen
1e. voorwerpen of stoffen te deponeren, te lozen of op te slaan;
2e. afval, vuilnis of andere dergelijke stoffen, daaronder mede begrepen meststoffen en chemische middelen, te storten, te laten vloeien of te hebben;
- m.
nabij watergangen:
1e. afgravingen voor het winnen van delfstoffen of specie, alsmede seismische onderzoekingen te verrichten;
2e. leidingen, tanks, drukvaten of andere werken met een overdruk van 10 bar of meer te leggen, op te richten, te hebben, te herstellen, te wijzigen, te vernieuwen of op te ruimen;
3e. boringen te verrichten, zoals benodigd voor het exploreren van of winnen van gas, vloei- of delfstoffen.
- a.
-
2. De in het eerste lid genoemde verboden zijn niet van toepassing op handelingen ten behoeve van de uitvoering van herstel en onderhoud als bedoeld in paragraaf 3.1.
Toepassingsgebied
Artikel 14
-
1. Het bepaalde in artikel 13, eerste lid onder f, i, en l, geldt voor:
- a.
primaire en secundaire watergangen, met inbegrip van de grond gelegen binnen een afstand van vijf meter gemeten vanuit de insteek;
- b.
tertiaire watergangen tot de insteek.
- a.
-
2. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid geldt voor de tertiaire watergangen ten aanzien van bouwwerken en andere werken, daaronder mede begrepen kabels en leidingen: de tertiaire watergangen met inbegrip van de grond gelegen binnen een afstand van twee meter gemeten vanuit de insteek.
-
3. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid geldt voor primaire en secundaire watergangen ten aanzien van normale bemesting met drijfmest en het gebruik van chemische middelen: de primaire en secundaire watergangen met inbegrip van de grond gelegen binnen een afstand van 0,5 meter gemeten vanuit de insteek.
-
4. Het bepaalde in artikel 13, eerste lid onder m, geldt voor:
- a.
primaire en secundaire watergangen, met inbegrip van de grond gelegen binnen een afstand van 10 meter gemeten vanuit de insteek;
- b.
tertiaire watergangen, met inbegrip van de grond gelegen binnen een afstand van 5 meter gemeten vanuit de insteek.
Onttrekken en lozen
- a.
Artikel 15
-
1. Het is verboden water afkomstig van een werk, te lozen op watergangen
- a.
zijnde een primaire watergang, indien meer dan 50 m3 per uur kan worden geloosd;
- b.
zijnde een secundaire en tertiaire watergang, indien meer dan 15 m3 water per uur kan worden geloosd.
- a.
-
2. Het is verboden water afkomstig van een uitbreiding van verhard oppervlak te lozen op watergangen, indien de uitbreiding groter of gelijk is aan 0,10 ha en zich bevindt in een woonwijk of bedrijventerrein danwel daarop aansluit..
-
3. Het is verboden water afkomstig uit de bodem te lozen op watergangen, indien de lozing plaatsvindt door middel van drainagebuizen die zijn gelegen op een diepte van meer dan 1.00 m ten opzichte van het plaatselijk maaiveld, met uitzondering van lozingen in geval van bronneringen ten behoeve van bouwactiviteiten die korter duren dan één jaar.
-
4. In afwijking van het bepaalde in het derde lid geldt het verbod in alle gevallen van lozen van water afkomstig uit de bodem op watergangen in de gebieden met de funktie natuur en de functie verweving natuur en landbouw zoals aangegeven op de funktiekaart behorend bij het waterbeheersplan Waterschap Vallei & Eem 2000 – 2004 en in het gebied dat in rood is aangegeven op de tekening behorend bij het gezamenlijk besluit van Gedeputeerde Staten van Utrecht en Gelderland d.d. 21 december 1999 nr. MW 1999.14733 waarbij goedkeuring is onthouden aan dat deel van het waterbeheersplan Waterschap Vallei & Eem dat betrekking heeft op het betreffende gebied.
-
5. Het is verboden water te onttrekken aan oppervlaktewateren indien meer dan 1 m3 water per uur kan worden onttrokken
Hoofdstuk 4 Kunstwerken
Begripsomschrijving
Artikel 16
In deze keur wordt verstaan onder kunstwerken: waterstaatkundige bouwwerken die van belang zijn voor de waterkering of het waterbeheer, dan wel uit andere hoofde behoren tot een waterkering of gelegen zijn in of over een watergang, met inbegrip van zuiveringstechnische werken.
4.1 Gebodsbepalingen
Onderhoud
Artikel 17
Onderhoudsplichtig zijn degenen die in de legger tot het plegen van onderhoud aan de kunstwerken zijn aagewezen. De onderhoudsplichtige van een kunstwerk is verplicht deze te onderhouden overeenkomstig het bepaalde in de legger.
4.2 Verbodsbepalingen
Artikel 18
Het is verboden schade toe te brengen aan of veranderingen aan te brengen in de toestand van bij het waterschap in beheer zijnde waterkerende en peilregelende kunstwerken en kunstwerken die dienen tot aanvoer of afvoer van water en zuiveringstechnische werken, dan wel deze te bedienen of hun geregelde werking te belemmeren of te veranderen.
Artikel 19
Het in artikel 18 bepaalde geldt niet voor zover artikel 350 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Hoofdstuk 5
Vergunningen
Artikel 20
-
1. Het bestuur kan van de in deze keur gestelde gebods- en verbodsbepalingen ontheffing verlenen.
-
2. Aan de ontheffing kunnen beperkingen en voorschriften worden verbonden ter bescherming van de waterstaatkundige verzorging van het beheersgebied.
-
3. De toepassing van het bepaalde in het tweede lid kan mede strekken ter bescherming van de aan de waterstaatkundige verzorging van het beheersgebied verbonden belangen, voor zover daarin niet is voorzien door eenandere wettelijke regeling.
Hoofdstuk 6 Dijkleger
Samenstelling
Artikel 21
-
1. De inwoners van het waterschap zijn, met inachtneming van het bepaalde in de volgende artikelen van dit hoofdstuk, gehouden om op eerste oproep door het bestuur tijdelijk persoonlijke diensten te verrichten, tot bewaking en verdediging van waterkeringen bij dreigend gevaar of tot verlening van hulp, ingeval van dijkdoorbraak.
-
2. De inwoners van het waterschap en de aangelanden, die geen inwoner zijn, zijn gehouden op eerste oproep door het bestuur voer- en vaartuigen, tractoren, grondverzetmachines en andere werktuigen, alsmede last- en trekdieren, materialen en gereedschappen ter beschikking te stellen.
-
Vrijstelling
Artikel 22
Van de oproeping in artikel 21 zijn vrijgesteld:
- a.
personen die blijkens een geneeskundige verklaring niet in staat zijn de diensten te verrichten;
- b.
politieambtenaren;
- c.
brandweerpersoneel;
- d.
in werkelijke dienst zijnde militairen;
- e.
artsen, verloskundigen en verplegend personeel;
- f.
politieke ambtsdragers;
- g.
personeel in overheidsdienst, dat door de uitoefening van zijn functie niet in staat is aan een oproeping gevolg te geven;
- h.
personen die jonger dan 18 jaar dan wel ouder dan 60 jaar zijn.
Verplichtingen opgeroepenen
Artikel 23
-
1. De voorzitter voert het bevel over het dijkleger.
-
2. De opgeroepenen zijn verplicht binnen de bepaalde tijd op de aangewezen plaats te zijn en door of vanwege de voorzitter of diens plaatsvervanger opgedragen taak onmiddellijk en naar behoren te vervullen.
-
3. Alle eigenaren en gebruikers van door de voorzitter of diens plaatsvervanger aangewezen voer- en vaartuigen, tractoren, grondverzetmachines en andere werktuigen, alsmede materialen en gereedschappen zijn verplicht zorg te dragen dat deze onmiddellijk op de in zijn oproeping genoemde tijd en plaats in bruikbare staat aanwezig zijn.
-
4. Bij verstrekkingen van de onder het derde lid bedoelde voer- en vaartuigen, tractoren, grondverzetmachines en andere werktuigen, alsmede materialen en gereedschappen materialen, materieel, gereedschappen, wordt het bedienend personeel geacht tot het verrichten van persoonlijke diensten te zijn aangewezen
-
Beloningen/vergoedingen
Artikel 24
-
1. Voor de verrichte diensten en voor de inzet van de in artikel 23, derde lid, genoemde verstrekkingen, stelt het bestuur beloningen en vergoedingen vast, een en ander aan de hand van de dan geldende loonpeilen en normen.
-
2. Bij deze vaststelling wordt rekening gehouden met de dag en het uur waarop is gewerkt.
Hoofdstuk 7 Schouw
Artikel 25
-
1. Door of namens het bestuur wordt schouw gevoerd over de niet of niet geheel bij het waterschap in onderhoud zijnde waterstaatswerken volgens een door het bestuur vastgesteld schema.
-
2. Het bestuur kan, indien het zulks nodig acht, besluiten een extra schouw te voeren.
-
3. Het bestuur stelt de datum van de schouw vast en maakt die tenminste twee weken tevoren bekend door kennisgeving ervan in een dag-, nieuws- of huisaan-huisblad, danwel op andere geschikte wijze.
-
4. De in het derde lid voorgeschreven bekendmaking kan in spoedeisende gevallen voor de aanvang van een extra schouw worden vervangen door een persoonlijke schriftelijke mededeling. Daarbij kan met een kortere termijn dan genoemd in het derde lid worden volstaan.
-
5. Op de datum van schouwvoering moeten alle onderhoudsplichtigen zonder nadere aanzegging aan hun verplichtingen ingevolge de bepalingen van deze keur hebben voldaan.
-
6. Indien bij een schouwvoering overtredingen zijn geconstateerd, voert het bestuur een herschouw binnen een door hen te bepalen termijn.
Hoofdstuk 8 Schadevergoeding
Artikel 26
De belanghebbende die schade lijdt of zal lijden als gevolg van de toepassing van bepalingen van deze keur, welke schade redelijkerwijze niet of niet geheel ten laste van belanghebbende behoort te blijven, wordt een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding verstrekt, voor zover niet op andere wijze in een geldelijke vergoeding is of kan worden voorzien.
Hoofdstuk 9 Handhaving en toezicht
Artikel 27
Het bestuur wijst ambtenaren aan die zijn belast met de handhaving en het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze keur bepaalde.
Hoofdstuk 10
Strafbepalingen
Artikel 28
-
1. Overtreding van de bepalingen van deze keur wordt gestraft met een hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete tot ten hoogste het bedrag van de tweede categorie als genoemd in artikel 23 van het Wetboek van strafrecht, al dan niet met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.
-
2. Indien ten tijde van het plegen van de in het eerste lid genoemde overtreding nog geen jaar is verlopen, sedert een vroegere veroordeling van de schuldige wegens gelijke overtreding onherroepelijk is geworden, kan hechtenis tot het dubbele van het gestelde maximum worden opgelegd.
Hoofdstuk 11 Overgangs- en slotbepalingen
Vergunningen
Artikel 29
-
1. Een vergunning of ontheffing, verleend vóór de inwerkingtreding van deze keur, waarbij een ingevolge deze keur vergunningplichtig werk of handelen door het bevoegd gezag is toegestaan, wordt geacht ingevolge deze keur te zijn verleend.
-
2. Voor al hetgeen ten tijde van inwerkingtreding van deze keur rechtmatig tot stand is gebracht, wordt geacht vergunning ingevolge deze keur te zijn verleend.
-
Waterkeringen
Artikel 30
Zolang en voor zover er met betrekking tot de waterkeringen in het gebied van het voormalig waterschap Gelderse Vallei geen legger is vastgesteld waarin kernzones, beschermingszones en buitenbeschermingszones als bedoeld in artikel 4 van deze keur, blijven de artikelen 6 tot en met 17 van de keur van het voormalig waterschap Gelderse Vallei van kracht, onverminderd het bepaalde in artikel 2, vierde lid van het Overgangsrecht voor het waterschap Vallei en Eem.
Artikel 31
Zolang en voor zover er met betrekking tot de waterkeringen in het gebied van het voormalig waterschap Noord-Veluwe dat deel uitmaakt van het gebied van het waterschap Vallei en Eem geen legger is vastgesteld waarin kernzones, beschermingszones en buitenbeschermingszones als bedoeld in artikel 4 van de keur, blijven de artikelen 13 tot en met 22 van de keur van het voormalig waterschap Noord-Veluwe van kracht, onverminderd het bepaalde in artikel 67 van het Reglement voor de Gelderse waterschappen.
Artikel 32
Zolang en voor zover er met betrekking tot de Grebbedijk geen legger is vastgesteld waarin kernzones, beschermingszones en buitenbeschermingszones als bedoeld in artikel 4 van de keur, blijven de gebods- en verbodsbepalingen in verband met de waterkering uit hoofdstuk V van het Gelders waterschapsreglement, vastgesteld bij besluit van provinciale staten van 8 mei 1962, nr. F - 88, laatstelijk gewijzigd bij besluit van provinciale staten van 30 juni 1993, nr. F - 373, voor zover deze betrekking hebben op de Grebbedijk van kracht.
Artikel 33
Zolang en voor zover er met betrekking tot de waterkeringen in het gebied van het voormalig waterschap Vallei en Eem geen legger is vastgesteld waarin kernzones, beschermingszones en buitenbeschermingszones als bedoeld in artikel 4 van de keur, blijven de artikelen 26 tot en met 32 van de keur van het voormalig waterschap Vallei en Eem van kracht, met dien verstande dat daar waar in de legger van het voormalig waterschap De Eem wordt gesproken van:
- a.
buitenwaterkeringen, men moet lezen: hoofdwaterkering;
- b.
binnenwaterkering, men moet lezen: secundaire waterkering;
- c.
peilscheidingen, men moet lezen: tertiaire waterkering.
Watergangen
Artikel 34
-
1. Zolang en voor zover er met betrekking tot de watergangen in het gebied van het voormalig waterschap Gelderse Vallei en het gebied van het voormalig waterschap Noord-Veluwe, dat deel uitmaakt van het gebied van het waterschap Vallei en Eem, geen legger is vastgesteld waarin wordt uitgegaan van de indeling in primaire, secundaire en tertiaire watergangen, blijft het bepaalde in artikel 18 van de keur van het voormalig waterschap Gelderse Vallei respectievelijk artikel 23 van de keur van het voormalig waterschap Noord-Veluwe van kracht, met dien verstande dat:
- a.
voor 'A-watergang' moet worden gelezen: primaire watergang;
- b.
voor 'B-watergang' moet worden gelezen: tertiaire watergang;
- c.
de watergangen in het gebied van het voormalig waterschap Gelderse Vallei en het gebied van het waterschap Noord-Veluwe, dat deel uitmaakt van het gebied van het waterschap Vallei en Eem, niet zijnde een Awatergang of een B-watergang worden aangeduid als: tertiaire watergangen.
- a.
-
2. Het onderhoud van de in het eerste lid onder b en c genoemde watergangen geschiedt door de aangelanden.
-
3. De onderhoudsplichtigen van de in het eerste lid onder b en c genoemde watergangen dienen er voor zorg te dragen dat deze voortdurend in een voor de waterbeheersing geschikte toestand verkeren en dat in ieder geval tegen elke schouw
- a.
het gras van de kanten, danwel taluds, is gemaaid en het maaisel is verwijderd;
- b.
de kanten, dan wel taluds, behoorlijk zijn afgehakt dan wel opgezet;
- c.
de watergang is gezuiverd van planten en vuil, waaronder begrepen drijvend vuil.
- a.
Artikel 35
Vervallen
Artikel 36
-
1. Zolang en voor zover er met betrekking tot de watergangen in de gemeente Renkum geen legger is vastgesteld waarin wordt uitgegaan van de indeling in primaire, secundaire en tertiaire watergangen, blijft
- a.
de Bekenverordening van de gemeente Renkum, vastgesteld bij raadsbesluit van 19 februari 1969, van toepassing op de watergangen waarvoor een legger als bedoeld in artikel 6 van de bekenverordening is vastgesteld;
- b.
de Verordening op de beken in de gemeente Renkum, vastgesteld bij raadsbesluit van 19 oktober 1955, van toepassing op de overige watergangen.
- a.
-
2. Daar waar in de in het eerste lid genoemde verordeningen wordt gesproken van de gemeenteraad of burgemeester en wethouder en wethouder moet worden gelezen: algemeen bestuur respectievelijk dagelijks bestuur.
-
Inwerkingtreding
Artikel 37
-
1. Deze keur treedt in werking met ingang van 1 september 1997.
-
2. Met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 31 tot en met 37, worden de keuren van de voormalige waterschappen Gelderse Vallei en Eem en Noord-Veluwe ingetrokken op het in het eerste lid vermelde tijdstip.
-
3. De Verordening van het waterschap Noord-Veluwe op het afvoeren naar, aanvoeren uit, lozen in of onttrekken van water aan oppervlaktewater wordt ingetrokken op het in het eerste lid vermelde tijdstip.
-
Citeertitel
Artikel 38
Dit besluit wordt aangehaald als: Keur van Waterschap Vallei en Eem.
Toelichting
ALGEMEEN DEEL
Formeel-wettelijk kader
Ingevolge artikel 78 van de Waterschapswet dient het algemeen bestuur de verordeningen te maken die het nodig oordeelt voor de behartiging van de taken die het waterschap zijn opgedragen. De keur is zo'n verordening en wordt opgesteld teneinde gebods- en verbodsbepalingen toe te kunnen passen op toestanden en handelingen met betrekking tot waterstaatswerken die van belang zijn voor de taakuitoefening van het waterschap. De taken die het waterschap zijn opgedragen, zijn omschreven in het waterschapsreglement, aangeduid als reglementaire taken. Artikel 2 van het Algemeen reglement voor het waterschap Vallei en Eem bepaalt dat het waterschap Vallei en Eem de zorg voor de waterkeringen, het oppervlaktewaterkwantiteitsbeheer en het oppervlaktewaterkwaliteitsbeheer, bedoeld in de Verordening waterkwaliteitsbeheer voor het waterschap Vallei en Eem tot taak heeft. Hierbij dient als kanttekening te worden geplaatst dat het waterschap slechts bevoegd is tot het stellen van keurbepalingen ter bescherming van de waterkwaliteit voor zover daarin bij hogere regeling niet is voorzien. De werkingssfeer van artikel 4 van het Uitvoeringsbesluit ex artikel 1, derde lid van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren is zodanig breed dat geen ruimte bestaat om bij keur nadere regels te stellen ten aanzien van activiteiten waardoor anders dan met behulp van een werk (resten van) verontreinigende of schadelijke stoffen in oppervlaktewater worden gebracht, Naast uitvoering van de reglementaire taken kan er sprake zijn van opdracht tot uitvoering van taken in medebewind. Ingevolge de Wet op de waterhuishouding en de daarop gebaseerde Verordening waterhuishouding Vallei en Eem heeft het waterschap de bevoegdheid de vergunningplicht voor het lozen en onttrekken nader uit te werken in een verordening. Hieraan wordt in de keur invulling gegeven.
Bij het opstellen van deze keur is uitgegaan van de model-keur van de Unie van waterschappen. Daarnaast is rekening gehouden met de model-keur voor de waterschappen in Gelderland die is opgesteld door de werkgroep Algemene Bestuurlijke Juridische Zaken van de Gelderse Waterschapsbond. De keur is afgestemd op nieuwe wetgeving zoals de Waterschapswet, de Wet op de waterhuishouding, de Algemene wet bestuursrecht en het Algemeen reglement voor het waterschap Vallei en Eem.
Aanleiding
Uit het oogpunt van doelmatigheid, effectiviteit en uniformiteit is het wenselijk dat de keuren van de rechtsvoorgangers van het waterschap Vallei en Eem worden samengevoegd tot één integrale keur.
In dit kader is het van belang dat de keuren van de voormalige waterschappen Gelderse Vallei en Vallei en Eem in 1996 reeds zijn samengevoegd tot de keur van het waterschap Gelderse Vallei en Eem.
Hierbij deed zich het volgende probleem voor. De keur van het voormalig waterschap Gelderse Vallei kende een geheel andere indeling in categorieën van watergangen dan de keur van het voormalig waterschap Vallei en Eem. Naast verschil in de op de waterstaatswerken van toepassing zijnde ge- en verbodsbepalingen had het verschil in indeling ook gevolgen voor de onderhoudsplichtigen en onderhoudsverplichtingen. Deze verschillen konden niet in de nieuwe keur worden gelijkgetrokken zolang er geen nieuwe eenvormige legger was vastgesteld waarin wordt uitgegaan van de indeling in primaire, secundaire en tertiaire watergangen. Door middel van overgangsbepalingen zijn hiervoor voorzieningen getroffen. Omdat er nog steeds geen nieuwe eenvormige legger is, dienen deze overgangsbepalingen ook in deze keur te worden opgenomen.
Hetzelfde probleem doet zich hier nu voor ten aanzien van de keur van het voormalig waterschap Noord-Veluwe. Ook hiervoor is een voorziening opgenomen in het overgangsrecht.
Reikwijdte
De verordenende bevoegdheid van het waterschap en daarmee ook de reikwijdte van de keur, is niet onbegrensd. Het volgende is hiervoor van belang:
1. Hogere regelgeving
Het waterschapsbestuur is op grond van artikel 59 van de Waterschapswet niet bevoegd ten aanzien van onderwerpen waarin door een hogere wettelijke regeling is voorzien, verordeningen te maken die met die hogere regelingen in strijd zijn.
Bovendien mag het waterschapsbestuur geen regels stellen met betrekking tot onderwerpen, waarin door een hogere wettelijke regeling uitputtend wordt voorzien. Hogere wettelijke regelingen, waarin dezelfde materie als in de keur wordt geregeld en waarmee afstemming heeft plaatsgevonden, zijn de Wet op de waterkering, de Waterstaatswet, de Waterschapswet, de Wet milieubeheer, de Wet verontreiniging oppervlaktewateren, de Wet op de waterhuishouding, de Verordening waterhuishouding provincie Utrecht en de Verordening waterhuishouding Gelderland. De genoemde wetten bieden zeer geringe ruimte tot aanvulling. In de keur zijn bijvoorbeeld geen bepalingen over de waterkwaliteit opgenomen aangezien de Wet milieubeheer en de Wet verontreiniging oppervlaktewateren dit onderwerp uitputtend regelen.
2. Vastgesteld beleid
De bepalingen in deze keur dienen te worden toegepast met inachtneming van het voor het betrokken waterstaatkundige zorggebied geldende beleid. Voor de waterhuishoudingszorg is dit beleid op rijksniveau vastgelegd in de Nota waterhuishouding en op provinciaal niveau in waterhuishoudingsplannen. Het in het door het waterschap vastgestelde beheersplan verwoorde beleid is richtinggevend bij de uitvoering van de keur door het waterschap.
3. Specialiteitsbeginsel
Het waterschap mag uitsluitend regels stellen ter behartiging van de taken die aan het waterschap zijn opgedragen. Op grond van het in de artikelen 56 en 78 van de Waterschapswet opgenomen specialiteitsbeginsel kan het waterschap alleen regels stellen ter behartiging van zijn reglementaire taken. Tijdens de parlementaire behandeling van de Waterschapswet is er evenwel op gewezen dat het waterschap bij de besluitvorming naast de waterstaatkundige belangen ook rekening moet houden met andere publieke belangen. Met andere woorden: bij de vervulling van zijn taak moet het waterschap met een brede kijk te werk gaan. Concreet betekent dit dat het waterschap zijn aandacht niet uitsluitend moet richten op het water zelf maar ook op de relevante omgeving daarvan, zoals de waterbodem, de oever, de infrastructuur e.d.. In het licht van de in 1989 verschenen derde Nota waterhuishouding – en in vervolg daarop de vierde Nota waterhuishouding - zijn watersysteembenadering en integraal waterbeheer hierbij de centrale thema's. Ook de relatie met andere beleidsterreinen zoals milieubeheer, ruimtelijke ordening en natuur- en landschapsbeheer moeten tot uitdrukking komen.
Gelet op het bovengenoemde specialiteitsbeginsel mogen de belangen van natuur, landschap en milieu evenwel alleen bij de besluitvorming worden meegenomen voor zover ze betrokkken zijn bij de reglementaire taak van het waterschap. Deze brede kijk ten aanzien van de taakbehartiging van het waterschap dient ook in de keur tot uitdrukking te komen en wel om de volgende redenen.
In diverse beheerswetten, de Wet verontreiniging oppervlaktewateren, de Wet op de waterhuishouding en de Grondwaterwet is deze brede taakopvatting reeds concreet uitgewerkt. Ingevolge de derde en vierde Nota waterhuishouding zal dit ook op het uitvoerende vlak gestalte moeten krijgen. In de provinciale waterhuishoudingsplannen wordt aangegeven dat van het waterschap een verdiepte brede kijk op de taakuitoefening wordt verlangd. In het beheersplan van het waterschap wordt hieraan invulling gegeven en wordt aangegeven hoe het waterschap vanuit het brede perspectief rekening houdt bij de besluitvorming met natuur-, milieu- en landschapsbelangen. In de keur zal deze brede belangenafweging gestalte moeten krijgen. De wenselijkheid van een expliciete regeling van de reikwijdte van het externe belangenkader in de keur wordt tevens ingegeven door de onzekerheid die de jurisprudentie ter zake heeft gewekt.
De verbreding van de reikwijdte van het belangenkader heeft een nadrukkelijk aanvullend karakter. Daar waar andere wettelijke regelingen voorzien in de bescherming van deze belangen zal het waterschap niet mogen optreden.
4. Eigendomsbeperking
Bij de keur wordt het eigendomsrecht beperkt. Artikel 1 van boek 5 van het Burgerlijk Wetboek bepaalt dat het eigendomsrecht kan worden beperkt. De eigendomsrechten mogen, in verband met de waterstaatsbelangen, echter niet op onevenredige wijze worden aangetast. Dit aspect dient ook bij de toepassing van de keur in de belangenafweging te worden meegenomen.
Relatie keur-legger
Voor degenen tot wie de keurbepalingen zich richten is het onderscheid naar typen
waterstaatswerken (de onderscheiden typen waterkeringen en wateren) vaak moeilijk duidelijk te maken, zodat niet duidelijk is welk gebods- en verbodsregime op een bepaalde waterkering of een bepaalde watergang van toepassing is. In het onderhavige systeem is uit de legger af te lezen wie onderhoudsplichtig is, waaruit de onderhoudsverplichting bestaat en - voor zover het de waterkeringen betreft - tot hoever waterstaatswerken zich uitstrekken; ofwel waar het gebods- en verbodsregime van de keur van toepassing is. De legger is in deze te beschouwen als een onderdeel van de keur. Wijziging van de legger betekent dan ook een wijziging in de toepassing van de keur. Voor de vaststelling of wijziging van de keur is in de Waterschapswet een overeenkomstige procedure voorgeschreven zodat de voorbedoelde toepassing van de legger ook uit oogpunt van rechtsbescherming te legitimeren is.
Valt het waterschap onder de werking van de keur ?
De bepalingen in deze keur bevatten uitsluitend geboden en verboden die zich richten tot derden en niet tot het waterschap als lichaam van openbaar bestuur, handelend ter uitvoering van zijn taak. Wanneer het waterschap optreedt als ieder ander privaat persoon, heeft het voor de uitvoering van ingevolge de keur vergunningplichtige werken een keurvergunning nodig (bijvoorbeeld voor de bouw van een waterschapskantoor in de veiligheidszone van een waterkering). Gezien het beperkte uitsluitend waterstaatkundige belangenkader van de keur kan worden gesteld dat het waterschap in het kader van de uitvoering van zijn openbare taak in principe geen keurvergunning nodig heeft.
Uitvoering en handhaving
Het dagelijks bestuur is belast met de zorg voor de uitvoering van de keur. Dit betekent enerzijds dat dit bestuur moet zorgen voor de handhaving van de in de keur gestelde geboden en verboden en anderzijds dat het bestuur belast is met de uitvoering van het in de keur opgenomen vergunningenstelsel. De effectieve werking van de keurbepalingen en het daarop gebaseerde vergunningenbesluit staat of valt met de handhaving daarvan. Ingevolge de Waterschapswet kan de handhaving geschieden met gebruikmaking van strafvervolging en van bestuursrechtelijk optreden. Bij overtreding van de keur kunnen boetes op grond van het Wetboek van Strafrecht worden opgelegd. Artikel 85 van de Waterschapswet bepaalt dat de door de leden van het dagelijks bestuur aangewezen ambtenaren belast zijn met de opsporing van de keurovertredingen, onverminderd de bevoegdheid van de bij artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht aangewezen personen (de reguliere bevoegdheid). Deze opsporingsambtenaren kunnen de overtreder van de keur een schikkingsvoorstel doen om strafvervolging te voorkomen (artikel 85, derde lid van de Waterschapswet). Echter de bevoegdheden zoals opgenomen in artikel 85 van de Waterschapswet bezitten bovengenoemde personen van het waterschap niet zonder meer. Nieuwe wetgeving geeft aan dat de betreffende personen dienen te worden aangewezen en beëdigd door de Minister van Justitie en bovendien aan bepaalde bekwaamheidseisen moeten voldoen (in de vorm van het periodiek afleggen van examens). Daarnaast kan het bestuur gebruik maken van de bevoegdheden tot het toepassen van bestuursdwang en het opleggen van een last onder dwangsom.
Noot
1[Toelichting: Waterstaatswerken
Met het woord “Waterstaatsobject” worden alle objecten bedoeld die onderwerp zijn van de waterstaatszorg. Hierbij kan worden gedacht aan waterkeringen, watergangen, stuwen, gemalen, sluizen, zuiveringstechnische werken en vistrappen (1). In artikel 1 is ervoor gekozen watergangen, waterkeringen en zuiveringstechnische werken expliciet als waterstaatswerk aan te duiden. Andere objecten worden niet expliciet genoemd, omdat deze een functie hebben voor de waterkering of watergangen en daar dus onderdeel van uitmaken.
Legger
Met betrekking tot het bepaalde in lid 2 zijn de overgangsbepalingen zoals opgenomen in hoofdstuk 11 van belang.
(1) Waterbeheerswetgeving. Prof. mr. A. van hall e.a., blz. 19]
Noot
2[Toelichting: Ingevolge het bepaalde in het eerste lid van dit artikel zijn de gebruikers verplicht de krachtens de keur op de eigenaar rustende verplichtingen na te komen ingeval er sprake is van een zakelijk of persoonlijk gebruiksrecht. Het derde lid voorziet erin dat degene die als gevolg van een in het kader van een landinrichtingsproject uitgevoerde herkaveling (tijdelijk) het feitelijk gebruik heeft van een onroerende zaak, voor het onderhoud met een zakelijk gerechtigde wordt gelijkgesteld.
Ingevolge het bepaalde in het vierde lid, zijn de eigenaren, overige zakelijk gerechtigden tot, en gebruikers van de grond hoofdelijk aansprakelijk voor de nakoming van verplichtingen, die ingevolge de keur op de eigenaar van de grond rusten. Veelal is immers niet de eigenaar maar de feitelijke gebruiker van de grond degene die bij machte is aan die verplichtingen te voldoen of die bij de voldoening aan die verplichtingen is gebaat.]
Noot
3[Toelichting: De gedoogplichten voor de eigenaren van waterkeringen en van nabij waterkeringen gelegen gronden als neergelegd in dit artikel zijn gedeeltelijk dezelfde als verwoord in de artikelen 9 en 10 van de Waterstaatswet 1900, maar zijn breder van strekking (met name breder dan het gestelde in artikel 9, eerste lid, onder c). De bepalingen van de Waterstaatswet 1900 staan hier niet aan in de weg. Het derde lid van artikel 9 van deze wet houdt er zelfs uitdrukkelijk rekening mee dat dit soort verdergaande gedoogplichten uit anderen hoofde voortvloeien.
Ingevolge het bepaalde in het tweede lid worden eigenaren en gebruikers ten minste twee dagen van tevoren schriftelijk in kennis gesteld van de werken en/of verrichtingen die op hun gronden worden uitgevoerd. Dit laatste hoeft echter niet indien het de uitvoering van gewoon onderhoud of spoedeisende gevallen betreft.]
Noot
4[Toelichting: Waterkeringen
In de keur wordt niet gedifferentieerd naar typen waterkeringen (primaire, secundaire en tertiaire waterkering of waterkerende objecten) die bij het waterschap in beheer zijn, maar wordt één begrip "waterkering" gehanteerd. De keur gaat uit van één reglementeringssysteem voor al deze typen waterkeringen, waarbij drie zones kunnen worden onderscheiden: de kernzones, de beschermingszones, alsmede de buitenbeschermingszones, waarop bepaalde keurbepalingen van toepassing zijn (zie onder meer artikel 8, tweede lid). De begrenzingen van deze zones worden door de beheerder bepaald en vastgelegd in de legger. Daarbij dient deze steeds voor ogen te houden dat het opleggen van bepaalde restricties aan het gebruik van gronden in de keur slechts ter bescherming van het waterstaatkundig functioneren van de waterkeringen mag plaats hebben.
Kernzone
Als kernzone wordt aangemerkt de kruin, de wederzijdse taluds, de bermen tot aan de bodem van de naastliggende watergangen en de daarin of daaraan aangebrachte werken.
Beschermingszones
Als beschermingszones worden aangemerkt de stroken grond aan weerszijden van een waterkering, welke als zodanig op de legger zijn aangegeven. Voor de dimensionering van de beschermingszones van waterkeringen wordt uitgegaan van de afmetingen van de zogenaamde invloedslijnen, die technisch worden bepaald en niet een direct juridisch relevante betekenis voor de keur hebben. De invloedslijn van de waterkering begrenst de strook grond ter weerszijden van de waterkering welke technisch/fysisch beschouwd de stabiliteit van de waterkering mede waarborgt (onder maatgevende omstandigheden). Aan de binnenzijde van de waterkering begrenst de invloedslijn de strook grond die volgens de grondmechanische berekeningen bijdraagt aan de stabiliteit van de waterkering. De invloedslijn begrenst aan de buitenzijde de eventueel aanwezige ondoorlatende grondlaag die de intreelengte bij piping verlengt. Waar het zogenaamde primaire waterkeringen betreft worden de invloedslijnen opgenomen in het ingevolge de Wet op de waterkering vast te stellen technisch beheersregister. Voor de goede werking van de waterkering is niet alleen het dijklichaam van belang maar ook de stroken grond tussen de invloedslijnen; beide maken deel uit van de constructie waterkering als geheel.
Tegen de hiervoor geschetste achtergrond is het noodzakelijk dat zowel de waterkering zelf als de gebieden binnen de invloedslijnen onder de bescherming van het keurregime vallen. Het technisch/fysische karakter van de invloedslijn brengt evenwel met zich mee dat, afhankelijk van de bodemgesteldheid, deze lijn over het algemeen een grillig verloop heeft langs de waterkering. Een dergelijke lijn
is derhalve niet geschikt om te dienen als begrenzing van de beschermingszone.
Met name ten behoeve van de duidelijkheid naar degenen tot wie de keurbepalingen zich richten is het wenselijk dat voor de beschermingszone zoveel mogelijk een vaste maat wordt gehanteerd gemeten uit een referentielijn in de waterkering. Door deze maat zodanig te kiezen dat de invloedslijn binnen de beschermingszone ligt, wordt het functioneren van de waterkering afdoende beschermd. Een en ander wordt nader uitgewerkt in de op te stellen leggers.
Bij het door het waterschap te voeren vergunningbeleid (binnen de beschermingszones) vormt de ligging van de invloedslijn een toetsingskader bij de beoordeling of, al dan niet onder het stellen van voorschriften, een vergunning kan worden verleend. Heeft bijvoorbeeld een bepaalde vergunningaanvraag betrekking op een activiteit binnen de beschermingszones doch evenwel buiten de invloedslijn dan is dit een indicatie dat een vergunning om reden van stabiliteit niet behoeft te worden geweigerd en waarschijnlijk kan worden verleend.]
Noot
5[Toelichting: Onderhoudsverplichtingen die niet bij een hogere regeling dan de keur of bij overeenkomst in het leven zijn geroepen worden door het waterschapsbestuur bij keur in het leven geroepen. Dit gebeurt in het onderhavige artikel door als onderhoudsplichtigen aan te wijzen degenen die in de legger tot het plegen van onderhoud zijn aangewezen. Over het algemeen zal die aanwijzing niet naar individu geschieden maar een categorie personen betreffen, bijvoorbeeld de aangelanden. In de legger staat omschreven waartoe onderhoudsplichtigen bij de uitvoering van het onderhoud gehouden zijn. Door het bepaalde in dit artikel gaat de legger als het ware deel uitmaken van de keur. Keur en legger doorlopen ingevolge de Waterschapswet een vaststellingsprocedure van overeenkomstige aard zodat ook bij de onderhavige wijze van aanwijzing van onderhoudsplichtigen een voldoende rechtsbescherming van belanghebbenden is verzekerd.
Naar het belang van de functie van het waterstaatswerk wordt het onderhoud toegedeeld aan de instelling of personen die daartoe in de praktijk het meest aangewezen moeten worden geacht.]
Noot
6[Toelichting: Een coupure is een insnijding of doorsnijding van een waterkering. Ingevolge het in het onderhavige artikel bepaalde zijn de eigenaren van sluizen, uitwateringen, doorgangen en dergelijke coupures in waterkeringen gehouden deze op eerste aanzegging door of namens het bestuur te sluiten, ter voorkoming van overstroming van achter de waterkering gelegen gronden.
Het tweede lid van dit artikel is er op gericht dat schotbalken en de sponningen in zodanig goede staat worden onderhouden dat de coupures, in geval dat wordt gevorderd, voldoende waterkerend kunnen worden gesloten.]
Noot
7[Toelichting: Deze bepaling verplicht de eigenaren van percelen, die zijn gelegen nabij waterkeringen, waarop het houden van huisdieren met uitzondering van schapen ingevolge artikel 8, eerste lid, onder f, is verboden, daarlangs afrasteringen te plaatsen, indien zij daartoe een schriftelijk bevel van het bestuur krijgen. Het plaatsen van deze afrasteringen valt niet onder de verbodsbepaling vervat in artikel 8, eerste lid, onder g, ten eerste.]
Noot
8[Toelichting: In dit artikel worden onderscheiden: verboden die gelden voor kernzones; verboden die gelden voor beschermingszones; verboden die gelden voor kernzones en beschermingszones en buitenbeschermingszones.
De verboden aangaande kernzones zijn verdergaand dan die gelden voor de beschermingszones omdat bepaalde handelingen, indien ze in de beschermingszones worden uitgevoerd, het waterkerend vermogen van de waterkering niet aantasten terwijl ze, indien ze op de waterkering plaats zouden hebben, wel degelijk het waterkerend vermogen zouden kunnen aantasten. Voor dit soort handelingen geldt veelal dat ze ook niet kunnen worden toegestaan in de directe nabijheid van kernzones. Voor de buitenbeschermingszone geldt het minst vergaande verbodsregime.
Grondroeringen
Ingevolge het bepaalde in het eerste lid, onder a, is het verboden in kernzones grondroeringen, van welke aard ook, dan ook te verrichten. Voor de beschermingszones en buitenbeschermingszones is een minder vergaand regime van toepassing, dat is verwoord in het eerste lid, onder h, (verbod om binnen de beschermingszones ontgravingen, afgravingen en egalisatiewerkzaamheden te verrichten) respectievelijk onder k, ten eerste (verbod om binnen de buitenbeschermingszones afgravingen voor het winnen van delfstoffen te verrichten). In de kernzone is elke grondroering verboden, terwijl in beschermingszones grondroeringen bijvoorbeeld in de vorm van agrarisch gebruik zoals ploegen of spitten of graven wel zijn toegestaan.
Verdedigingsmaterialen
De bepaling neergelegd in het eerste lid, onder b, beoogt de in de kernzones of in de beschermingszones aangebrachte materialen ter verdediging van de waterkering te beschermen.
Huisdieren
Ingevolge het bepaalde in het eerste lid, onder d, is het verboden in kernzones huisdieren te houden. Onder huisdieren worden verstaan alle gedomesticeerde dieren, zoals vee, pluimvee en knaagdieren. Voor het beweiden van de waterkering met schapen en geiten zal vrijwel altijd vergunning worden verleend. In deze vergunning zullen algemene voorschriften worden opgenomen, welke onder meer met het oog op natuurvriendelijk beheer van waterkeringen beperkingen inhouden ten aanzien van bijvoorbeeld het aantal te houden schapen per hectare, de periode van beweiding, het omscharen e.d. Deze voorschriften zijn opgenomen in het Waterkeringsplan van het waterschap.
Betreding
Ingevolge het bepaalde in het eerste lid, onder i, is het verboden zich op de kernzones, in de beschermingszones of onderdelen daarvan te begeven, indien dat ter plaatse op een voor het publiek kenbare wijze is aangegeven. Daar waar recreatieve waarden aan waterkeringen worden toegekend kunnen deze, indien waterkeringbelangen zich daar niet tegen verzetten, in principe voor recreatief
medegebruik worden opengesteld. De bepaling moet tegengaan dat de waterkerende functie van waterkeringen die daarvoor gevoelig zijn door betreding in gevaar komt. De toegang tot de betrokken kernzones beschermingszones kan aan de eigenaar en beperkt zakelijk of persoonlijk gerechtigden niet worden ontzegd omdat hen hiermee in strijd met het bepaalde in artikel 625 Burgerlijk wetboek praktisch elk genot van de zaak zou worden ontzegd.]
Noot
9[Toelichting: De bepalingen van dit hoofdstuk van de keur hebben uitsluitend tot doel de afvoer en aanvoer of berging van het op de bodem vrij aanwezige oppervlaktewater te bevorderen en de gewenste ontwatering te verkrijgen van de gronden die op dat oppervlaktewater afwateren. Om dit doel te bereiken is nodig dat
a. er voldoende berging is om pieken in de toestroming van water te kunnen opvangen;
b. er voldoende afvoercapaciteit is om het overtollige water snel af te kunnen voeren;
c. er een goede afstroming vanaf het aangrenzende maaiveld plaatsvindt;
d. snel kan worden gesignaleerd of de waterafvoer wordt gestremd.
Bij ontheffingen van het verbod opgenomen in artikel 15 kan ook de
grondwaterstand een rol spelen.]
Noot
10[Toelichting: In de keur wordt niet gedifferentieerd naar typen wateren (bijvoorbeeld rivieren, kanalen, sloten, meren, plassen, bergingsvijvers en overige wateren) maar wordt één begrip "watergang" gehanteerd. De keur gaat uit van één reglementeringssysteem voor alle typen wateren, waarbij de van toepassing zijnde keurzone afhankelijk is van de categorie waartoe de watergang ingevolge legger behoort: primaire, secundaire of tertiaire watergang.
Het waterschap bepaalt zelf op grond van welke criteria de status van een watergang wordt bepaald.]
Noot
11[Toelichting: Onderhoudsverplichtingen die niet bij een hogere regeling dan de keur of bij overeenkomst in het leven zijn geroepen worden door het waterschapsbestuur bij keur in het leven geroepen. Dit gebeurt in het onderhavige artikel door als onderhoudsplichtigen aan te wijzen degenen die in de legger tot het plegen van onderhoud zijn aangewezen. Over het algemeen zal die aanwijzing niet naar individu geschieden maar een categorie personen betreffen, bijvoorbeeld de aangelanden. In de legger staat omschreven waartoe onderhoudsplichtigen bij de uitvoering van het onderhoud gehouden zijn. In dit verband wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 5.]
Noot
12[Toelichting: Artikel 11 van de Waterstaatswet 1900 bepaalt dat bij verordening kan worden bepaald, dat op erven en gronden gelegen aan een watergang, waarvan het onderhoud geschiedt door of onder toezicht van het openbaar gezag, de specie moet worden ontvangen, die tot behoorlijk onderhoud voor de afvoer of aanvoer van water, uit de watergang moet worden verwijderd. Omdat voorgenoemde
duldingsplicht thans niet bij provinciale verordening wordt opgelegd, dient dit bij waterschapsverordeningen zoals de keur te gebeuren. In het onderhavige artikel is de ontvangstplicht van specie vastgelegd. Bedacht dient te worden dat de ontvangstplicht van specie niet onder alle omstandigheden onverkort kan worden gehandhaafd. Fysieke belemmeringen als bebouwing kunnen er aan in de weg staan dat de specie op aan wateren gelegen percelen kan worden ontvangen.
Voorts kunnen de hoeveelheid uitkomende specie en verontreiniging of besmetting van de baggerspecie aanleiding zijn om de specie af te voeren respectievelijk de veroorzaakte schade aan gronden te vergoeden voor zover deze redelijkerwijze niet ten laste van de betrokken aangeland dient te blijven. In dit verband is het Koninklijk Besluit van 10 mei 1989. no. 89.011560, gepubliceerd in Waterschapsbelangen 1989. p. 453 en 454 van belang. Hierin oordeelde de Kroon dat ook in het geval dat de Waterstaatswet 1900, noch het waterschapsreglement, noch de keur van het waterschap voorziet in een regeling van de vergoeding van schade ontstaan door specieberging, de algemene beginselen van behoorlijk bestuur vorderen dat in bepaalde gevallen schade welke redelijkerwijze niet voor rekening van belanghebbende behoort te blijven, voor vergoeding in aanmerking komt.
In het tweede lid is de plicht tot verwijdering van specie opgenomen om te voorkomen dat de bij het onderhoud vrijgekomen specie wederom in de watergangen geraakt, waardoor de afvoer of aanvoer van water wordt gehinderd of door het blijven liggen van de specie op de kant onderhoudsmachines moeilijker kunnen passeren. Deze specie moet uiterlijk binnen twee maanden na de
verwijdering uit de watergang door de aangeland worden verwijderd.
Als het dagelijks bestuur het nodig acht om deze specie eerder van de kant te laten halen, dan wordt de aangeland hiertoe aangeschreven. De redenen hiervoor kunnen ook zijn gelegen in de te behartigen belangen van waterkwalitatieve aard.
Hierbij moet worden gedacht aan watergangen van met name het hoogste ecologische niveau waarbij het zaak is iedere verdere vermesting van die watergang door inwaaiend maaisel of weer afvloeiend materiaal te voorkomen.]
Noot
13[Toelichting: Deze bepaling verplicht de eigenaren van percelen, die worden gebruikt voor het houden van huisdieren en die zijn gelegen nabij watergangen, daarlangs afrasteringen te plaatsen, indien zij daartoe een schriftelijk bevel van het bestuur krijgen. Dit om te voorkomen dat de oevers en taluds door aftrap van bijvoorbeeld runderen, paarden of schapen inzakken en de af- en/of aanvoer van water wordt gehinderd. Het plaatsen van deze afrasteringen valt niet onder de verbodsbepaling vervat in artikel 13, eerste lid, onder f, ten tweede.]
Noot
14[Toelichting: Verandering of demping
Ingevolge het bepaalde in het eerste lid, onder a en b, is het verboden de richting, vorm, afmeting of constructie van watergangen te veranderen respectievelijk watergangen en nieuwe watergangen met elkaar in verbinding te brengen of watergangen te dempen. Voorgenoemde handelingen kunnen de afvoer of aanvoer van water hinderen dan wel het bergend vermogen van het waterhuishoudkundig systeem nadelig beïnvloeden.
Wijzigen van de waterstand
Met betrekking tot het wijzigen van de waterstand is het volgende van belang. Het waterschaps-bestuur is ingevolge artikel 13 van de Verordening Vallei en Eem verplicht voor wateren onder beheer van het waterschap één of meer peilbesluiten vast te stellen en dient er voorts voor te zorgen dat de in het peilbesluit aangegeven waterstanden gedurende een daarbij aangegeven periode zoveel mogelijk worden gehandhaafd (zie artikel 16 van de Wet op de waterhuishouding). Voor de gebieden waar geen water ingelaten kan worden, dienen ingevolge het waterbeheersplan peilenplannen te worden vastgesteld. De betrokken waterstanden worden vastgesteld met het oog op functies, die aan de betrokken watergangen zijn toegekend in de provinciale waterhuishoudingsplannen en aanvullend in het Integraal Waterbeheersplan Veluwe en Vallei. Het is in principe ongewenst dat het in genoemde plannen neergelegde waterhuishoudkundige beleid en beheer wordt doorkruist door particulieren, die de waterstand op een ander peil brengen of houden dan in het peilbesluit of peilenplan voor het betrokken water is vastgesteld. In de Verordeningen waterhuishouding Vallei en Eem is het verbod tot het wijzigen van het peil van de waterstand zoals die is vastgesteld in het peilbesluit, opgenomen. Het is echter wenselijk dat ook afwijkingen van de in de peilenplannen neergelegde peilen vergunningplichtig zijn.
Gravingen
Ingevolge het bepaalde in het eerste lid, onder f, ten eerste, is het ter voorkoming van aantasting van de stabiliteit van het watervoerend profiel en de berijdbaarheid van de oeverstroken voor onderhoudsmachines verboden om in de watergangen te graven.
Werken en beplantingen
Ingevolge het bepaalde in het eerste lid, onder f, ten tweede respectievelijk ten derde, is het verboden om op, in, over of onder watergangen (bouw)werken te maken, te hebben, te wijzigen of op te ruimen respectievelijk opgaande houtbeplantingen aan te brengen, te hebben of te rooien. De betrokken bepalingen beogen te voorkomen dat de stabiliteit van het profiel wordt aangetast, de aanvoer,
afvoer of de berging van water wordt gehinderd, dan wel (de bereikbaarheid van watergangen ten behoeve van) het onderhoud wordt gehinderd.
Het in watergangen aanbrengen van werken is ongewenst vanwege
a. de vermindering van de waterberging;
b. de toenemende kans op opstuwing, met name door in- en uitstromingsverliezen en wrijvingsverliezen door stremmingen, waardoor
zowel vertraging van de afstroming als verhoging van de waterstand optreedt;
c. de toenemende kans van het optreden van verstoppingen;
d. een toename van het onderhoud, bijvoorbeeld door extra werkzaamheden aan buisleidingen.
Deze bepaling beoogt langs de watergangen onderhoudsstroken te creëren. Onderhoudsstroken zijn de gronden grenzend aan watergangen en dienend voor het uitvoeren van onderhoud aan en ter bescherming van het profiel van die watergangen. Het beschikken over een onderhoudsstrook is op zichzelf niet voldoende: die strook dient ook zoveel mogelijk "obstakelvrij" te zijn. Daarom is in deze bepaling een aantal met name genoemde handelingen opgenomen die binnen een bepaalde strook zijn verboden. Aangezien strikte handhaving van deze strook niet altijd mogelijk en/of noodzakelijk is, kan het waterschap ontheffing verlenen van dit verbod.
Verdedigingsmaterialen
De bepaling verwoord in het eerste lid, onder h, beoogt de materialen dienende tot verdediging van oevers, taluds en waterbodems te beschermen.
Betreding
Het bepaalde in heet eerste lid onder i maakt het mogelijk dat watergangen, waarbij het – gelet op de ruime begripsomschrijving van watergang – met name gaat om schouwpaden, worden afgesloten voor publiek. Voorwaarde daarvoor is wel dat er bordjes “Verboden Toegang” worden geplaatst.
Vistuigen en vaartuigen
Ingevolge het bepaalde in het eerste lid, onder j, ten eerste respectievelijk ten tweede, is het verboden op of in watergangen vistuigen, anders dan sportvistuigen, te plaatsen of te hebben, respectievelijk zich met vaartuigen of vlotten in de watergang te bevinden of vaartuigen of vlotten onbeheerd te laten drijven. De bepaling beoogt te voorkomen dat de aanvoer of afvoer van water en het onderhoud door de aanwezigheid van genoemde voorwerpen wordt gehinderd.
Daarnaast moet deze bepaling tegengaan dat kwetsbare oevers en taluds of oeverbegroeiingen worden beschadigd. Daar waar recreatieve waarde aan waterstaatswerken kan worden toegekend kunnen deze werken indien waterstaatkundige belangen zich daar niet tegen verzetten in principe voor recreatief medegebruik worden opengesteld.
Afmeren
Ingevolge het bepaalde in het eerste lid, onder k, is het verboden op watergangen anders dan op daartoe kennelijk ingerichte plaatsen vaartuigen of vlotten af te meren, te laden of te lossen, of daarmee ligplaats in te nemen of te hebben. De bepaling beoogt genoemde handelingen te reguleren door deze alleen toe te staan op plaatsen, die zodanig zijn ingericht dat de oevers en taluds niet worden beschadigd. De betrokken bepaling geldt niet in geval het betreft door het bestuur toegestane recreatieve activiteiten zoals het varen met kano's en bootjes. In dit verband wordt verwezen naar de toelichting bij het bepaalde in het eerste lid, onder j, waar van de mogelijkheid van recreatief medegebruik van watergangen wordt uitgegaan.
Voorwerpen, materialen en stoffen
Ingevolge het bepaalde in het eerste lid, onder l, is het verboden anders dan op daartoe kennelijk ingerichte plaatsen voorwerpen, materialen of stoffen te deponeren, te lozen of op te slaan. De bepaling beoogt te voorkomen dat de aanvoer, afvoer of berging van water, dan wel het onderhoud door genoemde handelingen wordt gehinderd. Het gebruik van bestrijdingsmiddelen en meststoffen kan leiden tot instabiliteit van de taluds.
Afgravingen, seismische onderzoekingen, boringen en werken met een overdruk.
De verboden ingevolge het bepaalde in het eerste lid, onder m, beogen de stabiliteit van het watervoerend profiel te beschermen. Het gebruik van bestrijdingsmiddelen en meststoffen kan leiden tot instabiliteit van de taluds.]
Noot
15[Toelichting: formele basis
Ingevolge het bepaalde in de artikelen 12 en 24 juncto artikel 13 van de Wet op de waterhuishouding is het in daartoe bij verordening van het waterschap aangewezen gevallen verboden zonder vergunning water te lozen op of te onttrekken aan oppervlaktewateren danwel is men verplicht van die lozingen en onttrekkingen hoeveelheden te meten, daarvan aantekening te houden en van de verkregen
gegevens opgave te doen aan het waterschap.
In de Verordening waterhuishouding Vallei en Eem is bepaald dat het algemeen bestuur van het waterschap bevoegd is om gevallen van lozen en onttrekken aan te wijzen waarvoor een vergunning- danwel een meldplicht geldt (gedelegeerde bevoegdheid).
De Wet op de waterhuishouding (artikel 24, tweede lid) beperkt de vergunningplicht tot lozing en onttrekking van waterhoeveelheden die - zelfstandig of in samenhang met andere lozingen of onttrekkingen -
a. van nadelige invloed kunnen zijn op de peilregeling, de grondwaterstand en de waterbeweging;
b. het waterschap kunnen noodzaken tot bijzondere beheersmaatregelen.
Omdat naast de peilregeling en de waterbeweging sinds 1995 ook de grondwaterstand als referentiekader is opgenomen in de Wet op de waterhuishouding, is het thans mogelijk drainage aan de vergunningplicht te onderwerpen. De achterliggende reden van deze wijziging is dat verlaging van de grondwaterstand zeer vergaande gevolgen voor de natuur met zich mee kan brengen. De aanleg van drainage is een ingreep die ligt op het raakvlak van grondwater en oppervlaktewater. Bij drainage wordt grondwater uit percelen
geloosd op oppervlaktewater met het doel de grondwaterstand van één of meer percelen in de omgeving te verlagen. Drainage heeft niet alleen effect op de grondwaterstand en grondwaterstroming van de beoogde percelen, maar ook op die van percelen in de omgeving. Het kan de grondwaterstand en de grondwaterstroming met name in gebieden met natuurwaarden sterk verstoren.
Met name de drainages in stedelijk gebied hebben veel effect op de grondwaterstand. Om deze reden is het (afdwingbaar) kunnen sturen van drainage in stedelijke gebied van groot belang.
Aan een vergunning kunnen voorschriften verbonden worden ter bescherming van het belang van de waterhuishouding voor zover het bij of krachtens de Wet verontreiniging oppervlaktewater of Grondwaterwet bepaalde daarin niet voorziet.
Normering in de keur
In het ontwerp-waterbeheersplan 2000 - 2004 van Waterschap Vallei & Eem wordt niet concreet ingegaan op de normen ten aanzien van de vergunningplicht voor lozing en onttrekking. Wel wordt in dit plan toegezegd dat het waterschap er door middel van handhaving en vergunningverlening erop toeziet dat activiteiten van derden, zoals uitbreiding van stedelijk gebied en aanleg van drainage en onderbemalingen, geen verdroging veroorzaken en bij voorkeur een bijdrage leveren aan bestrijding van verdroging.
Om maatwerk te kunnen leveren is er voor gekozen onderscheid te maken tussen lozingen afkomstig van verhard oppervlak (bijvoorbeeld regenwaterafvoer), lozingen afkomstig uit de bodem (bijvoorbeeld door middel van drainage) en lozingen afkomstig van een werk (proces- en koelwater). De vergunningplicht ontstaat wanneer de in de keur genoemde ondergrens overschreden wordt.
a. Lozingen afkomstig van verhard oppervlak
Lozingen afkomstig van een verhard oppervlak dat groter is dan 0,10 ha zijn vergunningplichtig. In de eerste plaats om piekafvoeren tot een minimum te beperken. In de tweede plaats om te bewerkstelligen dat dit (regen)water - in het kader van de verdrogingsbestrijding - in plaats van te worden geloosd op de riolering zoveel mogelijk wordt hergebruikt dan wel in de bodem wordt geïnfiltreerd. Gekozen is voor de oppervlakte van 0,10 ha omdat dit correspondeert met een strook grond van 10 bij 100 meter (de gemiddelde oppervlakte van een blok huizen of een bedrijfsgebouw met parkeerterrein).
b. lozingen afkomstig uit de bodem
Alle lozingen door middel van drainage die dieper dan 1,00 m zijn gelegen, zijn vergunningplichtig. In gebieden met de functie natuur geldt de vergunningplicht voor alle gevallen van drainage.
c. lozingen afkomstig van een werk
De vergunningplicht voor lozen op primaire watergangen is gesteld op debieten groter dan 50 m3 per uur; de meeste primaire watergangen hebben voldoende capaciteit om deze hoeveelheid zonder al te veel problemen af te voeren. Voor secundaire en tertiaire watergangen is om dezelfde reden gekozen voor debieten groter dan 15 m3 per uur.
Bij onttrekkingen boven 1 m3 per uur geldt - nog meer dan voor lozingen - dat deze, met name bij kleine watergangen, invloed kunnen hebben op het beheer, in het bijzonder de peilregeling. Vooral in droge perioden kan onttrekking uit oppervlaktewateren snel leiden tot een onderschrijding van het peil volgens het peilbesluit of het streefpeilenplan.
Aan onttrekkingsvergunningen ten behoeve van beregening zal daarom in ieder geval het voorschrift worden verbonden dat de onttrekking dient te worden gestaakt zodra het peil volgens het peilbesluit of peilplan onderschreden wordt.
In de artikelen 24 tot en met 33 van de Wet op de waterhuishouding, alsmede in de artikelen 6 tot en met 10, 23 en 24 van de Uitvoeringsregeling waterhuishouding worden specifieke regels gesteld omtrent de vergunning, de aanvraag tot verlening van een vergunning en de beschikking op de aanvraag.]
Noot
16[Toelichting: Het bepaalde in dit artikel richt zich tot onderhoudsplichtigen van kunstwerken die anders dan met vergunning zijn aangebracht. Immers voor met vergunning aangebrachte werken zullen bepalingen met betrekking tot de onderhoudsverplichtingen in de vergunningsvoorschriften behoren te worden opgenomen.]
Noot
17[Toelichting: Het vernielen, beschadigen, onbruikbaar maken en wegmaken van enig goed dat aan een ander toebehoort, is strafbaar gesteld in artikel 350 van het Wetboek van Strafrecht. Onder enig goed kunnen ook de in de artikel 16 van deze keur genoemde kunstwerken verstaan worden. Omdat hier sprake is van een misdrijf zullen opzet en wederrechtelijkheid bewezen moeten worden. Voor overtredingen, waar artikel 18 op duidt, is de bewijslast minder zwaar.]
Noot
18[Toelichting: Van de in de keur gestelde geboden en verboden kan het bestuur bij schriftelijke vergunning ontheffing verlenen.
Op de vergunningverlening zijn de bepalingen van hoofdstuk 3, afdeling 3.6 (bekendmaking en mededeling) en hoofdstuk 4, titel 4.1 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. De Algemene wet bestuursrecht regelt de aanvraag tot het verlenen van een vergunning, de voorbereiding van een beslissing op de aanvraag, de beslistermijn en de motivering van de beslissing. Een uitzondering hierop betreft de vergunningverlening betreffende het lozen of onttrekken van water (artikel 15), waarop de bepalingen inzake vergunningverlening van de Wet op de waterhuishouding van toepassing zijn (artikelen 25 tot en met 33 van de Wet op de waterhuishouding). Tegen een beslissing op een aanvraag tot vergunningverlening staat beroep bij de sector bestuursrecht van de rechtbank open nadat men een bezwaarschrift heeft ingediend bij het bestuursorgaan dat het bestreden besluit heeft genomen. Op de bezwaarschriftprocedure zijn de bepalingen van de hoofdstukken 6 en 7 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. Een uitzondering op het vorenstaande betreft de beslissing op een vergunningaanvraag inzake het onttrekken en lozen van water (artikel 15). Ingevolge het bepaalde in de artikelen 44 en 45 van de Wet op de waterhuishouding staat tegen de betrokken beslissing beroep op gedeputeerde staten open van de provincie waarbinnen het gebied van het waterschap is gelegen. Tegen de in beroep genomen beslissing staat beroep op de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State open.
Aan een keurvergunning kunnen voorschriften worden verbonden. Bij de beslissing omtrent het verlenen van een keurvergunning en het daaraan verbinden van vergunningsvoorschriften is de bescherming van waterstaatkundige belangen de invalshoek. Bij het verlenen van vergunningen die gebaseerd zijn op de Wet op de waterhuishouding moet, naast de peilregeling en de waterbeheersing, ook rekening worden gehouden met de grondwaterstand. Hieruit kan geconcludeerd worden dat de Wet op de waterhuishouding een ruimer belangenkader kent dan de Waterschapswet.
In het algemeen deel van de toelichting is aangegeven dat het waterschap bij zijn taakuitoefening ook rekening moet houden met belangen van onder andere natuur, landschap en milieu. In dit artikel wordt deze brede belangenafweging vastgelegd.]
Noot
19[Toelichting: Ingevolge artikel 93 van de Waterschapswet dient de regeling van het verrichten van persoonlijke diensten en het ter beschikking stellen van materieel voor het dijkleger in de keur nader te worden uitgewerkt. In hoofdstuk 6 is deze nadere regeling opgenomen. De te verrichten persoonlijke diensten dienen tot bewaking en verdediging van wate rkeringen bij dreigend of dringend gevaar of tot verlening van hulp ingeval van dijkdoorbraak. De oproeping door de dijkgraaf geschiedt wanneer de dijkbeveiligingsorganisatie van bestuursleden, waterschapsambtenaren en verschillende aannemers ondersteuning behoeft.
Onder politieke ambtsdragers, zoals genoemd in artikel 22 onder f worden verstaan: de leden van de colleges van burgemeester en wethouders, de leden van de colleges van gedeputeerde staten, de ministers en de staatssecretarissen.
In dit verband is ook het bepaalde in het calamiteitenplan van belang.]
Noot
20[Toelichting: De onderhoudsverplichting is een verplichting die gedurende het gehele jaar op de onderhoudsplichtige rust. De controle vindt echter maar enkele keren per jaar plaats. De schouwvoering als bedoeld in deze bepaling betreft met name de schouw op het onderhoud aan waterkeringen en watergangen. Daarnaast wordt bij de schouw gelet op eventuele overtreding van verbodsbepalingen. In beginsel wordt over de tertiaire watergangen één keer per jaar schouw gevoerd en over primaire en secundaire watergangen twee keer per jaar. Het bepaalde in lid 2 biedt het bestuur de mogelijkheid om bijvoorbeeld in jaren waarin watergangen snel dichtgroeien een extra schouw te voeren danwel over een watergang éénmalig schouw te voeren. In lid 6 is bepaald dat indien bij een schouwvoering overtredingen zijn geconstateerd, het bestuur een herschouw voert binnen een door hen te bepalen termijn. Het voeren van een herschouw doet de strafbaarheid van de bij de schouw geconstateerde overtredingen niet vervallen.]
Noot
21[Toelichting: Ingevolge het bepaalde in dit artikel wordt de belanghebbende die schade lijdt of zal lijden, als gevolg van de toepassing van bepalingen van de keur, welke schade redelijkerwijze niet of niet geheel ten laste van belanghebbende behoort te blijven, een schadevergoeding verstrekt indien de vergoeding niet anderszins is verzekerd.
Ook een wijziging in de functie van een waterstaatswerk of een wijziging van de onderhoudsplichten dan wel -verplichtingen die een onevenredige lastenverzwaring met zich meebrengt, valt onder deze bepaling. De Wet op de waterhuishouding kent een soortgelijke schadevergoedingsbepaling (artikel 40). Voor zover de keur een uitwerking van deze wet is vloeit het recht op schadevergoeding rechtstreeks uit de wet voort (zie artikel 15). De procedure die wordt gevolgd indien het waterschap een aanvraag tot verlening van een schadevergoeding ontvangt, is neergelegd in de Schadevergoedingsregeling waterschap Vallei en Eem.]
Noot
22[Toelichting: Ingevolge artikel 85 van de Waterschapswet zijn de door het dagelijks bestuur aangewezen ambtenaren van het waterschap belast met de opsporing van de overtreding van de keur. Noch in de Waterschapswet noch in een provinciale verordening of reglement is het toezicht op de naleving van het bij of krachtens de keur bepaalde geregeld. Op grond van artikel 56 eerste lid van de Waterschapswet is het waterschapsbestuur bevoegd is tot regeling en bestuur ter behartiging van de taken die het waterschap in het reglement zijn opgedragen. Aangezien het toezicht daar een belangrijk onderdeel van uitmaakt, is het toezicht hier geregeld.]
Noot
23[Toelichting: In het eerste lid van artikel 81 van de Waterschapswet is bepaald welke maximum straf op overtreding van de keur kan worden gesteld. In de onderhavige keur is deze maximum straf opgenomen. In afwijking van het vorenstaande is op het keurverbod tot het zonder vergunning lozen of onttrekken en de verplichting tot melding van lozingen (artikel 15), het bepaalde in artikel 59 inzake strafbedreiging van de Wet op de waterhuishouding rechtstreeks van toepassing. Ingevolge deze bepaling wordt overtreding van het betrokken verbod gestraft met een hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete tot ten hoogste het bedrag van de vierde categorie als genoemd in artikel 23, Wetboek van strafrecht.]
Noot
24[Toelichting: Het eerste lid van dit artikel beoogt werken die voor inwerkingtreding van de keur met vergunning zijn aangebracht en ook ingevolge de geldende keur vergunningplichtig zijn de status te geven van werken die met een vergunning ingevolge de keur zijn aangebracht. Ingevolge het tweede lid worden werken die voor inwerkingtreding van de keur zonder vergunning legaal konden worden aangelegd en ingevolge de geldende keur vergunningplichtig zijn, aangemerkt als met vergunning ingevolge de geldende keur aangebracht.]
Noot
25[Toelichting: Artikel 30 tot en met 32
Voor de waterkeringen in het gebied van het voormalig waterschap Gelderse Vallei en het gebied van het voormalig waterschap Noord-Veluwe dat deel uitmaakt van het gebied van het waterschap Vallei en Eem is er geen legger vastgesteld waarin kernzones, beschermingszones en buitenbeschermingszones worden onderscheiden. Daarom dienen de verboden ten aanzien van de waterkeringen, zoals neergelegd in de artikelen 6 tot en met 17 van de keur van het voormalig waterschap Gelderse Vallei en in de artikelen 13 tot en met 22 van de keur van het voormalig waterschap Noord-Veluwe van kracht te blijven totdat de nieuwe legger voor het betreffend gebied is vastgesteld. Ingevolge artikel 67 van het Reglement voor de Gelderse waterschappen blijven de gebods- en verbodsbepalingen in verband met de waterkering en het kwantitatief oppervlaktewaterbeheer uit de hoofdstukken van 5 en 6 van het (oude) Gelders waterschapsreglement van toepassing tot dat de keur waarin deze onderwerpen zijn geregeld, in werking is getreden. Zolang de legger als hierboven bedoeld niet in werking is getreden zullen deze bepalingen uit het Gelders waterschapsreglement van kracht blijven. In dit verband wordt opgemerkt dat de verboden die in zijn opgenomen in de keur van het voormalig waterschap Gelderse Vallei en in de keur van het voormalig waterschap Noord-Veluwe van toepassing zijn op de zomerkaden en de verbodsbepalingen uit het Gelders waterschapsreglement betrekking hebben op dijken en kwelkaden.]
Noot
28[Toelichting: Voor de waterkeringen in het gebied van het voormalig waterschap Vallei en Eem is er geen legger vastgesteld waarin kernzones, beschermingzones en buitenbeschermingszones worden onderscheiden. Daarom dienen de verboden ten aanzien van de waterkeringen, zoals neergelegd in de artikelen 26 tot en met 32 uit de keur van het voormalig waterschap Vallei en Eem van kracht te blijven totdat de nieuwe legger voor het betreffend gebied is vastgesteld.
Teneinde de koppeling te kunnen maken tussen de legger van het voormalig waterschap De Eem en de artikelen 26 tot en met 32 van de keur van het voormalig waterschap Vallei en Eem is het noodzakelijk dat de waterkeringen anders worden aangeduid. ]
Noot
29[Toelichting: Voor de watergangen in het gebied van het voormalig waterschap Gelderse Vallei en Noord-Veluwe is er geen legger vastgesteld waarin wordt uitgegaan van de indeling in primaire, secundaire en tertiaire watergangen. Daarom dient artikel 18 van de keur van het voormalig waterschap Gelderse Vallei en artikel 23 van de keur van het voormalig waterschap Noord-Veluwe van kracht te blijven totdat de nieuwe legger voor het betreffend gebied is vastgesteld. Op de overzichtskaarten waarvan in artikel 18 respectievelijk artikel 23 melding wordt gemaakt staan de A en B-watergangen aangegeven.
Teneinde de koppeling te kunnen maken tussen de overzichtskaarten en de bepalingen in deze keur is het noodzakelijk dat de A- en B-watergangen anders worden benoemd. Dit gebeurt in het eerste lid van dit artikel. Om te bewerkstelligen dat ook de overige watergangen onder het regime van het gebods- en verbodsstelsel van deze keur vallen, worden de watergangen, niet zijnde A- of Bwatergang als tertiaire watergang benoemd. Zie het eerste lid onder c. In de praktijk betekent dit voor de onderhoudsplicht dat, ofschoon er voor alle watergangen een onderhoudsplicht geldt, deze alleen voor de watergangen die onder schouw vallen, wordt afgedwongen.
Omdat de onderhoudsplichtigen en onderhoudsverplichtingen van de onder lid 1 sub b en c genoemde watergangen niet op de legger (de overzichtskaarten) staan aangegeven, worden deze het tweede en derde lid genoemd.]
Noot
30[Toelichting: De gemeente Renkum was voor 1 januari 1997 ongereglementeerd gebied en had eigen bekenverordeningen. Tot het moment dat de nieuwe legger voor dit gebied wordt vastgesteld, dienen deze verordeningen van kracht te blijven. Omdat dit niet in het Overgangsrecht voor het waterschap Vallei en Eem is geregeld, is dit hier bepaald.]
Ziet u een fout in deze regeling?
Bent u van mening dat de inhoud niet juist is? Neem dan contact op met de organisatie die de regelgeving heeft gepubliceerd. Deze organisatie is namelijk zelf verantwoordelijk voor de inhoud van de regelgeving. De naam van de organisatie ziet u bovenaan de regelgeving. De contactgegevens van de organisatie kunt u hier opzoeken: organisaties.overheid.nl.
Werkt de website of een link niet goed? Stuur dan een e-mail naar regelgeving@overheid.nl