Algemene subsidieverordening Bergen 2016

Geldend van 15-04-2021 t/m heden

Intitulé

Algemene subsidieverordening Bergen 2016

De raad van de gemeente Bergen;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 15 maart 2016;

gezien het advies van de algemene raadscommissie van 24 maart 2016;

gelet op artikel 149 van de Gemeentewet en titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht;

besluit vast te stellen de ‘Algemene subsidieverordening Bergen 2016’

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Algemene bepalingen

In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • -

    Awb: Algemene wet bestuursrecht;

  • -

    de-minimissteun: steun die wordt verstrekt op basis van Verordening (EU) nr. 1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag op de-minimissteun (PbEU L 352/1); Verordening (EU) nr. 2019/316 van de Commissie tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1408/2013 van de Commissie van 18 december 2013 inzake de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag op de-minimissteun in de landbouwproductie-sector (PbEU L 51 I/1); Verordening (EU) nr. 717/2014 van de Commissie van 27 juni 2014 inzake de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag op de-minimissteun in de visserij- en aquacultuursector (PbEU L 190/45), of Verordening (EU) 2018/1923 van de Commissie van 7 december 2018 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun verleend aan diensten van algemeen economisch belang verrichtende ondernemingen (PbEU L 313/2);

  • -

    Europees steunkader: een mededeling, richtsnoer, kaderregeling, besluit of vrijstellingsverordening op het gebied van staatssteun die de Europese Commissie of de Raad van de Europese Unie, gelet op de artikelen 106, derde lid, 107, 108 of 109 van het Verdrag heeft vastgesteld, waaronder de Algemene groepsvrijstellings-verordening: Verordening (EU) nr. 2017/1084 van de Commissie tot wijziging van Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU L 156/1); de Landbouw vrijstellingsverordening: Verordening (EU) nr. 702/2014 van de Commissie van 25 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU L 193/1); en de Visserij vrijstellingsverordening: Verordening (EU) nr. 1388/2014 van de Commissie van 16 december 2014 waarbij bepaalde categorieën steun voor ondernemingen die actief zijn in de productie, de verwerking en de afzet van visserij- en aquacultuurproducten, op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU L 369/37);

  • -

    onderneming: iedere eenheid, ongeacht haar rechtsvorm of wijze van financiering, die een economische activiteit uitoefent;

  • -

    Verdrag: Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (PbEU C 326/47).

Artikel 2 Reikwijdte

  • 1. Deze verordening is van toepassing op de verstrekking van subsidies door het college op de volgende programmaonderdelen, met uitzondering van subsidies waarvoor bij afzonderlijke verordening een uitputtende regeling is getroffen, en subsidies als bedoeld in artikel 4:23, derde lid, van de Awb (subsidies waarvoor geen wettelijke grondslag nodig is):

    • 1.

      Een sociale en vitale omgeving

      • 1A

        Inwoners en bestuur

      • 1B

        Samenleven

      • 1C

        Kerngericht en ondersteunend

      • 1D

        Een veilige gemeente

    • 2.

      Een aantrekkelijke gemeente

      • 2A

        Cultuur, recreatie en toerisme

      • 2B

        Economische vitaliteit

      • 2C

        Een bereikbare gemeente

    • 3.

      Een leefbare gemeente

      • 3A

        Wonen en leefomgeving

      • 3B

        Duurzaamheid en milieu

      • 3C

        Beheer en onderhoud.

  • 2. Ten aanzien van subsidies als bedoeld in artikel 4:23, derde lid, van de Awb (subsidies waarvoor geen wettelijke grondslag nodig is) kan het college bepalen dat deze verordening geheel of gedeeltelijk van toepassing is.

Artikel 3 Subsidieregelingen

Het college stelt bij nadere regeling (subsidieregeling) vast welke activiteiten in aanmerking kunnen komen voor subsidie. Voor zover van toepassing, wordt hierin tevens bepaald welke doelgroepen voor subsidie in aanmerking komen, hoe de subsidie wordt berekend en hoe de subsidiebedragen worden uitbetaald.

Artikel 4 Staatssteunregels

  • 1. Voor zover dat ten behoeve van het voldoen aan een Europees steunkader noodzakelijk is, kan het college bij subsidieregeling afwijken van deze verordening en deze aanvullen.

  • 2. Bij subsidieregelingen waarbij is bepaald dat toepassing kan worden gegeven aan een Europees steunkader, verwijst de subsidieregeling naar het desbetreffende steunkader.

  • 3. Bij subsidies waarop een Europees steunkader van toepassing is, verwijst de verleningsbeschikking naar de toepasselijke bepalingen van het steunkader.

  • 4. Bij subsidies waarop een Europees steunkader van toepassing is, komen alleen de activiteiten, doelstellingen, resultaten en kosten voor vergoeding in aanmerking die voldoen aan de eisen van het desbetreffende steunkader.

  • 5. Bij subsidies waarop een Europees steunkader van toepassing is, komen ondernemingen alleen in aanmerking voor zover de subsidieverstrekking voldoet aan de voorwaarden van het desbetreffende steunkader.

Hoofdstuk 2 Subsidieplafond en begrotingsvoorbehoud

Artikel 5 Subsidieplafond en begrotingsvoorbehoud

  • 1. Het college kan subsidieplafonds vaststellen. In dat geval bepalen zij bij subsidieregeling de wijze van verdeling van de betrokken subsidie.

  • 2. Het college kan een subsidieplafond verlagen als:

    • a.

      het plafond wordt vastgesteld voordat de begroting voor het betrokken jaar is vastgesteld of goedgekeurd; en

    • b.

      de subsidieaanvragen waarop het subsidieplafond betrekking heeft, moeten worden ingediend voordat de begroting voor het betrokken jaar is vastgesteld of goedgekeurd.

  • 3. Bij de bekendmaking van een subsidieplafond dat kan worden verlaagd overeenkomstig het vorige lid, wordt gewezen op de mogelijkheid van verlaging en de gevolgen daarvan voor reeds ingediende aanvragen.

  • 4. Een subsidie ten laste van een begroting die nog niet is vastgesteld of goedgekeurd, wordt verleend onder de voorwaarde dat voldoende middelen op de begroting beschikbaar zullen worden gesteld. Bij de verleningsbeschikking wordt daarop gewezen.

Hoofdstuk 3 Aanvraag van de subsidie

Artikel 6 Aanvraag

  • 1. Een aanvraag om subsidie wordt schriftelijk ingediend bij het college. Als hiervoor een aanvraagformulier is vastgesteld, geschiedt dit met gebruikmaking daarvan.

  • 2. Bij de aanvraag legt de aanvrager in ieder geval de volgende gegevens over:

    • a.

      een beschrijving van de activiteiten waarvoor de subsidie wordt aangevraagd;

    • b.

      de doelen en resultaten welke met die activiteiten worden nagestreefd, en hoe de activiteiten daaraan bijdragen;

    • c.

      een begroting van en een dekkingsplan voor de kosten van deze activiteiten. Het dekkingsplan bevat een opgave van bij anderen aangevraagde subsidies of vergoedingen ten behoeve van dezelfde activiteiten, onder vermelding van de stand van zaken daarvan;

    • d.

      als de aanvrager een onderneming is:

      • 1°.

        een opgave van subsidies, vergoedingen of tegemoetkomingen in welke vorm ook met staatsmiddelen bekostigd, die al zijn of zullen worden ontvangen door de activiteiten waarvoor de subsidie wordt aangevraagd;

      • 2°.

        een verklaring als bedoeld in de verordening met betrekking tot de-minimissteun (de-minimisverklaring);

    • e.

      als het een subsidie betreft die per boekjaar aan een rechtspersoon wordt verstrekt, de stand van de egalisatiereserve op het moment van de aanvraag.

  • 3. Een rechtspersoon die voor de eerste keer subsidie aanvraagt, legt tevens over: een exemplaar van de oprichtingsakte of de statuten, alsmede het jaarverslag, de jaarrekening of de balans van het voorgaande jaar, voor zover de aanvrager daarover beschikt.

  • 4. Bij subsidieregeling kan van de voorgaande leden worden afgeweken.

Artikel 7 Aanvraagtermijn

  • 1. Een aanvraag om een subsidie voor één of meer kalenderjaren, wordt ingediend uiterlijk 1 september voorafgaand aan het tijdvak waarop de aanvraag betrekking heeft.

  • 2. Een aanvraag om een subsidie voor één of meer boekjaren die niet gelijk zijn aan een kalenderjaar, wordt ingediend uiterlijk vier maanden voor aanvang van het tijdvak waarop de aanvraag betrekking heeft.

  • 3. Een aanvraag om een subsidie voor een terugkerende activiteit wordt ingediend uiterlijk 1 september voorafgaand aan het jaar waarin de activiteit plaatsvindt.

  • 4. Een aanvraag om een subsidie ‘voor een eenmalige activiteit wordt ingediend uiterlijk vier maanden voordat de aanvrager voornemens is te beginnen met de activiteiten waarvoor de subsidie wordt aangevraagd.

  • 5. Bij subsidieregeling kunnen andere termijnen worden gesteld.

Artikel 8 Beslistermijn

  • 1. Het college beslist op een aanvraag om een subsidie voor één of meer kalenderjaren, uiterlijk op 31 december van het jaar voorafgaand aan het tijdvak waarop de aanvraag betrekking heeft.

  • 2. Het college beslist op een aanvraag om een subsidie voor één of meer boekjaren die niet gelijk zijn aan een kalenderjaar, binnen dertien weken na ontvangst van de volledige aanvraag.

  • 3. Het college beslist op een aanvraag om subsidie voor een terugkerende activiteit uiterlijk 31 december van het jaar voorafgaand aan het jaar waarin de activiteit plaatsvindt.

  • 4. Het college beslist op aanvragen voor een eenmalige activiteit binnen acht weken na ontvangst van de volledige aanvraag.

  • 5. Bij subsidieregeling kunnen andere termijnen worden gesteld.

  • 6. Bij aanvragen om een subsidie die overeenkomstig artikel 108, derde lid, van het Verdrag worden aangemeld bij de Europese Commissie wordt de termijn verdaagd totdat de Europese Commissie een eindbeslissing heeft genomen.

Hoofdstuk 4 Weigering van de subsidie

Artikel 9 Weigerings-, intrekkings- en terugvorderingsgronden

  • 1. Onverminderd de artikelen 4:25, tweede lid, en 4:35 van de Algemene wet bestuursrecht weigert het college de subsidie in ieder geval:

    • a.

      als de Europese Commissie overeenkomstig artikel 108, derde lid, van het Verdrag heeft vastgesteld dat de subsidie onverenigbaar is met de interne markt.

    • b.

      als het betreft een aanvrager tegen wie een bevel tot terugvordering uitstaat ingevolge een eerdere beschikking van de Europese Commissie waarin de steun onrechtmatig en onverenigbaar met de interne markt is verklaard.

  • 2. Onverminderd het vorige lid weigert het college de subsidie in ieder geval als de subsidieverstrekking in strijd zou zijn met een Europees steunkader omdat:

    • a.

      subsidie verstrekt zou worden aan een aanvrager die een onderneming drijft die in moeilijkheden verkeert als bedoeld in het desbetreffende steunkader, of

    • b.

      de subsidie geen stimulerend effect heeft als bedoeld in het desbetreffende steunkader.

  • 3. Onverminderd de vorige leden kan het college de subsidie verder in ieder geval weigeren:

    • a.

      als de te subsidiëren activiteiten niet of niet in overwegende mate gericht zijn op de gemeente of haar ingezetenen of als ze onvoldoende ten goede komen aan de gemeente of haar ingezetenen;

    • b.

      als niet is aangetoond dat de subsidie noodzakelijk is voor het verrichten van de activiteiten waarvoor deze wordt gevraagd;

    • c.

      als de aanvraag niet voldoet aan regels die zijn gesteld om voor subsidie in aanmerking te komen;

    • d.

      als de subsidieverstrekking in strijd zou zijn met een wettelijk voorschrift;

    • e.

      in de bij de betrokken subsidieregeling bepaalde gevallen.

Hoofdstuk 5 Verlening van de subsidie

Artikel 10 Verantwoording

Voor zover dit niet is bepaald bij subsidieregeling, wordt bij de verleningsbeschikking vermeld op welke wijze de subsidieontvanger de besteding van de subsidie dient te verantwoorden.

Hoofdstuk 6 Verplichtingen van de subsidieontvanger

Artikel 11 Algemene verplichtingen van subsidieontvanger

  • 1. Als aannemelijk is dat een of meer van de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend niet, niet tijdig of niet geheel zullen worden verricht of dat niet, niet tijdig of niet geheel aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen zal worden voldaan, meldt de subsidieontvanger dat onverwijld schriftelijk aan het college.

  • 2. Een subsidieontvanger informeert het college onverwijld schriftelijk over:

    • a.

      beslissingen of procedures die zijn gericht op de beëindiging van de activiteiten waarvoor subsidie is verleend, of tot ontbinding van de gesubsidieerde rechtspersoon;

    • b.

      relevante wijzigingen in de financiële en organisatorische verhouding met derden;

    • c.

      wijziging van de statuten voor zover het betreft de vorm van de gesubsidieerde rechtspersoon, de persoon van de bestuurder of bestuurders, en het doel van de rechtspersoon.

Artikel 12 Aan een subsidie te verbinden bijzondere verplichtingen

  • 1. Bij subsidies hoger dan € 50.000, verleend voor activiteiten die meer dan een jaar in beslag nemen, kan de verplichting worden opgelegd tot het tussentijds afleggen van rekening en verantwoording over de tot dan verrichte activiteiten en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten. De verantwoording wordt niet vaker dan één keer per jaar verlangd.

  • 2. Bij subsidieregeling of verleningsbeschikking kunnen aan de subsidieontvanger ook andere verplichtingen dan genoemd in artikel 4:37, eerste lid, van de Awb worden opgelegd, voor zover deze strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie. In de toelichting bij de subsidieregeling wordt uiteengezet waarom daartoe wordt overgegaan.

  • 3. Bij subsidieregeling kunnen verplichtingen die niet strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie aan de subsidie worden verbonden, voor zover deze verplichtingen betrekking hebben op de wijze waarop of de middelen waarmee de gesubsidieerde activiteit wordt verricht. In de toelichting bij de subsidieregeling wordt uiteengezet waarom daartoe wordt overgegaan.

Hoofdstuk 7 Verantwoording en vaststelling van de subsidie

Artikel 13 Wijze van verstrekken en eindverantwoording subsidies tot € 10.000

  • 1. Subsidies tot € 10.000 worden door het college direct vastgesteld of verleend en – tenzij toepassing wordt gegeven aan het volgende lid – binnen acht weken nadat de activiteiten uiterlijk moeten zijn verricht, ambtshalve vastgesteld.

  • 2. Als bij verleningsbeschikking de subsidieontvanger wordt verplicht om op de daarbij aangegeven wijze aan te tonen dat de activiteiten waarvoor de subsidie wordt verstrekt zijn verricht en dat is voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen vindt de vaststelling plaats binnen dertien weken nadat de gevraagde inlichtingen zijn verstrekt.

  • 3. In geval van verlening van een subsidie van ten hoogste € 10.000 wordt een voorschot verstrekt ter hoogte van de verleende subsidie.

Artikel 14 Eindverantwoording subsidies vanaf € 10.000 tot € 100.000

  • 1. Bij subsidies vanaf € 10.000 tot € 100.000 die voor een bepaald tijdvak of voor een terugkerende activiteit worden verleend, dient de subsidieontvanger binnen vier maanden na afloop van het subsidietijdvak of het kalenderjaar waarin de activiteit is verricht, een aanvraag tot vaststelling van de subsidie in.

  • 2. Bij subsidies voor een eenmalige activiteit, dient de subsidieontvanger binnen acht weken na het verrichten van de activiteiten een aanvraag tot vaststelling van de subsidie in.

  • 3. De aanvraag bevat een inhoudelijk en financieel verslag waaruit blijkt in hoeverre de gesubsidieerde activiteiten zijn verricht en aan de verplichtingen is voldaan.

  • 4. Bij subsidieregeling kan worden bepaald dat op een andere manier wordt aangetoond in hoeverre de activiteiten zijn verricht en aan de verplichtingen is voldaan.

Artikel 15 Eindverantwoording subsidies vanaf € 100.000

  • 1. Bij subsidies vanaf € 100.000 die voor een bepaald tijdvak of voor een terugkerende activiteit worden verleend, dient de subsidieontvanger uiterlijk vier maanden na afloop van het subsidietijdvak of het kalenderjaar waarin de activiteit is verricht, een aanvraag tot vaststelling van de subsidie in.

  • 2. Bij subsidies voor een eenmalige activiteit dient de subsidieontvanger binnen acht weken na het verrichten van de activiteiten een aanvraag tot vaststelling van de subsidie in.

  • 3. De aanvraag bevat:

    • a.

      een inhoudelijk verslag waaruit blijkt in hoeverre de gesubsidieerde activiteiten zijn verricht en aan de verplichtingen is voldaan;

    • b.

      een overzicht van de gesubsidieerde activiteiten en de hieraan verbonden uitgaven en inkomsten (financieel verslag of jaarrekening);

    • c.

      een balans van het afgelopen subsidietijdvak met een toelichting daarop; en

    • d.

      een controleverklaring, opgesteld door een onafhankelijk accountant.

  • 4. Bij subsidieregeling kunnen andere termijnen worden vastgesteld of andere gegevens worden verlangd.

Artikel 16 Subsidievaststelling subsidies vanaf € 10.000

  • 1. Het college stelt subsidies vanaf € 10.000 die voor een bepaald tijdvak of voor een terugkerende activiteit zijn verleend, binnen 13 weken na ontvangst van de volledige aanvraag tot vaststelling, vast.

  • 2. Subsidies voor eenmalige activiteiten vanaf €10.000 stelt het college binnen acht weken na ontvangst vn de volledige aanvraag tot vaststelling, vast.

  • 3. De beslistermijnen kunnen eenmaal voor ten hoogste acht weken worden verdaagd.

  • 4. Bij subsidieregeling kunnen categorieën subsidieontvangers worden aangewezen waarvoor de subsidie direct wordt vastgesteld zonder dat een aanvraag tot subsidievaststelling hoeft te worden ingediend.

  • 5. Als een aanvraag tot subsidievaststelling niet tijdig is ingediend, kan het college de subsidieontvanger schriftelijk een nieuwe termijn stellen. Als de aanvraag niet binnen deze termijn wordt ingediend, kan het college overgaan tot ambtshalve vaststelling.

Hoofdstuk 8 Overige bepalingen

Artikel 17 Standaardberekeningswijzen van uurtarieven

  • 1. Indien bij de bepaling van de subsidiabele kosten gebruik wordt gemaakt van uurtarieven, worden deze door de subsidieaanvrager berekend met gebruikmaking van een bij nadere regels of bij de subsidieverlening voorgeschreven berekeningswijze.

  • 2. Bij het hanteren van kostenbegrippen bij de berekening van uurtarieven wordt uitgegaan van de bij nadere regels of bij de subsidieverlening voorgeschreven definities.

  • 3. Bij subsidies waarop een Europees steunkader van toepassing is, komen alleen die tarieven en kostenbegrippen in aanmerking die voldoen aan de eisen van het toepasselijke steunkader.

Artikel 18 Vorming van reserves

Het college kan bij de vaststelling van de subsidie toestemming verlenen aan de subsidieontvanger om het positieve verschil tussen de verleende subsidie en de werkelijke kosten van de activiteiten toe te voegen aan de algemene reserves of bestemmingsreserves of voorzieningen. Dit kan slechts wanneer de subsidieontvanger alle activiteiten waarvoor subsidie is verleend heeft verricht en aan alle verplichtingen opgenomen in de beschikking tot subsidieverlening heeft voldaan.

Artikel 19 Hardheidsclausule

  • 1. Het college kan deze verordening, met uitzondering van de artikelen 1 tot en met 5, in individuele gevallen buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover de toepassing van die bepalingen voor de subsidieaanvrager of – ontvanger gevolgen zou hebben die onevenredig zijn in verhouding tot de met de betrokken bepalingen te dienen doelen.

  • 2. Toepassing van het vorige lid wordt gemotiveerd in het besluit en hiervan wordt periodiek verslag gedaan aan de raad.

Artikel 20 Intrekking

De Algemene Subsidieverordening Bergen 2009 wordt ingetrokken.

Artikel 21 Overgangsbepaling

Aanvragen om subsidie die zijn ingediend voor de datum van inwerkingtreding van deze verordening worden afgedaan volgens de bepalingen van de Algemene Subsidieverordening Bergen 2009.  

Artikel 22 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van een dag volgend op haar bekendmaking.

Artikel 23 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als Algemene subsidieverordening Bergen 2016.

Ondertekening

Aldus vastgesteld door de gemeenteraad van Bergen in de vergadering van 14 april 2016.
de griffier,
de voorzitter,

Toelichting

I Algemene toelichting

Wettelijke grondslag

De hoofdregel van de subsidietitel in de Awb is dat subsidies gebaseerd moeten zijn op een wettelijk voorschrift. Voor gemeenten is dit wettelijk voorschrift een gemeentelijke verordening. In dit geval de Algemene Subsidieverordening Bergen (hierna: ASV).

Sturen op maatschappelijke effecten

De gemeenteraad stelt op hoofdlijnen het beleid en de maatschappelijke effecten voor de komende vier jaar vast. Het college voert dit beleid uit en legt hierover tweejaarlijks verantwoording af aan de raad. Ook wordt via de begrotingscyclus bepaald hoeveel geld de gemeente aan de verschillende beleidsterreinen uitgeeft. Het subsidieproces staat in relatie tot de begrotingscyclus. Om het door de gemeenteraad vastgesteld beleid uit te kunnen voeren, verstrekt het college onder andere subsidies. Het verstrekken van subsidies is daarmee een instrument om maatschappelijke effecten te realiseren. De subsidieontvanger vraagt subsidie aan voor de uitvoering van activiteiten die bijdragen aan de vastgestelde maatschappelijke effecten.

Bij de subsidieverlening maakt het college met de subsidieontvanger afspraken over de te leveren prestaties. Na afloop van de subsidieperiode verantwoordt de subsidieontvanger aan het college de geleverde prestaties en de mate waarin deze prestaties hebben bijgedragen aan de gemeentelijke maatschappelijke effecten. Op basis van de geleverde prestaties stelt het college de subsidie vast. Indien de bij de subsidieverlening afgesproken prestaties niet geheel zijn geleverd, wordt de subsidie naar rato lager vastgesteld.

De voordelen van deze werkwijze zijn dat het subsidie-instrument beter wordt benut en dat er samenhang bestaat tussen beleid, prestaties, effecten en kosten. Het college rapporteert aan de raad over de inzet van de subsidiemiddelen in relatie tot de maatschappelijke effecten. De raad krijgt daarmee beter inzicht in de besteding van de subsidiemiddelen en kan hier op strategisch niveau sturing aan geven.

Administratieve- en bestuurlijke lastenvermindering

Bij de ontwikkeling van de ASV is nadrukkelijk gekeken naar de vermindering van de administratieve en bestuurlijke lastendruk. Bij de vereisten van het indienen van een aanvraag en de verantwoording is het uitgangspunt dat de administratieve lasten in verhouding moeten staan tot de hoogte van het subsidiebedrag.

Indexering

In de ASV is niets terug te vinden over mogelijke indexering bij het verlenen van de subsidie.

De gemeente verwacht van subsidiepartners dat zij reële kosten berekenen voor de activiteit. Indien kosten jaarlijks stijgen moeten aanvragers dit in hun aanvraag meenemen. Volgens de nieuwe ASV kan de gemeente extra gegevens opvragen ten behoeve van de beoordeling van een aanvraag.

BUCH afstemming

Bij het opstellen van de ASV is zo veel als mogelijk afstemming geweest met de gemeenten Uitgeest, Castricum en Heiloo. De gemeenten Uitgeest en Castricum hebben onlangs een nieuwe ASV vastgesteld. Na de ambtelijke fusie in 2017 wordt wellicht onderzoek gedaan naar de mogelijkheid binnen de BUCH het subsidieproces op elkaar af te stemmen.

II Artikelsgewijze toelichting

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1. Algemene bepalingen

In dit artikel wordt een aantal begrippen verduidelijkt die in de verordening worden gehanteerd. Er is in de definities een onderscheid gemaakt tussen twee vormen van subsidies, te weten eenmalige subsidies en jaarlijkse subsidies.

De eenmalige subsidie is een subsidie die eenmalig kan worden verstrekt voor activiteiten waarvoor het college slechts voor een van te voren bepaalde tijd subsidie wil verlenen. Te denken valt bijvoorbeeld aan een subsidie ten behoeve van een evenement. Eenmalige subsidies hebben een looptijd, afhankelijk van de duur van het project en kunnen onder omstandigheden dus een looptijd hebben van korter of langer dan een jaar.

De jaarlijkse subsidie is een subsidie die per boekjaar of voor een bepaald aantal boekjaren aan de subsidieontvanger wordt verstrekt voor veelal dezelfde voortdurende activiteiten. Na het verstrijken van de periode kan uiteraard opnieuw worden besloten een jaarlijkse subsidie te verlenen.

Artikel 2. Reikwijdte verordening

Het college krijgt de bevoegdheid toegewezen om te besluiten over het verstrekken van subsidies waarop de Algemene subsidieverordening (hierna: ASV) van toepassing is. Dit betreft in beginsel alle subsidies op de genoemde beleidsterreinen, met uitzondering van subsidies waarvoor bij afzonderlijke verordening een uitputtende regeling is getroffen en subsidies waar overeenkomstig artikel 4:23, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht geen wettelijke grondslag nodig is.

Door de veelheid en verscheidenheid van subsidiemogelijkheden is niet te vermijden dat op onderdelen van de ASV nadere regels noodzakelijk zullen blijken. Het college kan nadere regels stellen, waarin de te subsidiëren activiteiten, de doelgroepen, de verdeling van de subsidie per beleidsterrein zoals bedoeld in het eerste lid worden omschreven. In de nadere regels kan ook worden vastgelegd dat voor bepaalde subsidies andere aanvraagtermijnen gelden.

Het college bepaalt welke subsidies daadwerkelijk op basis van de verordening worden verleend. Het gemeentelijk belang staat daarbij voorop. Er wordt alleen subsidie verleend voor activiteiten die de gemeente van maatschappelijk belang acht en die bijdragen aan de, voor de betreffende periode, vastgestelde maatschappelijke effecten.

Artikel 3. Bevoegdheid college

Het college besluit ingevolge het eerste lid binnen de daarvoor door de raad vastgestelde kaders, zoals neergelegd in de gemeentebegroting en deze ASV. Dit betekent dat het college pas subsidie kan verstrekken nadat de raad de begroting voor dat jaar heeft vastgesteld. Bij het verstrekken van de subsidie moet het college rekening houden met de door de raad in de begroting vastgestelde (financiële) kaders.

In het tweede lid is de bevoegdheid van het college geregeld om voorwaarden aan subsidie te verbinden. In afdeling 4.2.4. Awb is uitvoerig bepaald welke verplichtingen aan een subsidieverlening kunnen worden opgelegd.

Artikel 4. Europees steunkader

Om subsidies onder een Europees steunkader te brengen moet de subsidie op het toepasselijke steunkader worden toegesneden. Daarbij kan het nodig zijn dat er afgeweken wordt van de ASV, of dat deze aangevuld wordt. Het eerste lid maakt het college daartoe bevoegd.

Het tweede en derde lid zijn een uitvloeisel van de eis van de Europese Commissie dat in subsidieregelingen en -beschikkingen die gebruik maken van het Europees steunkader, het toepasselijke kader expliciet wordt vermeld.

Als sprake is van steun die valt onder een Europees steunkader, kunnen uiteraard alleen de activiteiten, doelstellingen, resultaten en kosten voor subsidie in aanmerking komen voor zover die voldoen aan de eisen en voorwaarden van het betreffende steunkader (lid 4).

Bij subsidies waarop de de-minimisverordening van toepassing is, komen ondernemingen alleen in aanmerking voor subsidies die voldoen aan de voorwaarden van de de-minimisverordening (lid 5). Overheidsfinanciering die aan criteria van artikel 107, lid 1 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna VWEU) voldoet is staatssteun. Dit moet worden gemeld bij de Europese Commissie. De Raad kan bepalen welke soorten van steunmaatregelen van deze aanmeldingsverplichting zijn vrijgesteld. De Europese Commissie stelt hiervoor dan verordeningen vast. De de-minimisverordening is er daar één van. Op basis daarvan wordt de-minimissteun, als één onderneming over een periode van drie jaar een toegekende steun van € 200.000,- niet overschrijdt, geacht niet aan alle criteria van artikel 107 lid 1 van het VWEU te voldoen en valt daardoor niet onder de eerder genoemde aanmeldingsprocedure.

HOOFDSTUK 2. SUBSIDIEPLAFOND EN BEGROTINGSVOORBEHOUD

Artikel 5. Subsidieplafond en begrotingsvoorbehoud

Het college stelt de subsidieplafonds vast (lid 1); bij de bekendmaking daarvan wordt tevens de door hen bepaalde wijze van verdelen vermeld (eerste lid in combinatie met artikel 4:26, tweede lid, van de Awb) en wordt er, indien van toepassing, gewezen om de mogelijkheid het subsidieplafond te verlagen (tweede en derde lid). De raad stelt uiteraard nog steeds de financiële kaders vast in de begroting. Het is binnen die kaders dat het college vervolgens de subsidieplafonds kan vaststellen.

Het college, dat via artikel 2 de bevoegdheid gedelegeerd heeft gekregen om te besluiten over het verstrekken van subsidies, is verder verplicht – in lijn met de mogelijkheid van artikel 4:34, eerste lid, van de Awb – (in bepaalde gevallen) om bij het gebruik maken van deze gedelegeerde bevoegdheid een begrotingsvoorbehoud te maken (vierde lid).

HOOFDSTUK 3. AANVRAAG VAN DE SUBSIDIE

Artikel 6. Bij aanvraag in te dienen gegevens

In het eerste lid is bepaald dat een aanvraag voor subsidie schriftelijk dient te worden gedaan. Met ‘schriftelijk’ is meer bedoeld dan ‘op papier geschreven’. Zo kan een aanvraag ook digitaal worden gedaan, mits het college het door hem vastgestelde formulier ook in digitale vorm beschikbaar heeft gesteld. In het tweede en derde lid is bepaald welke stukken en gegevens bij de aanvraag overlegd dienen te worden.

Bij een subsidie aan een onderneming moet voorkomen worden dat subsidie wordt verleend die niet in overeenstemming is met de artikelen 107 en 108 van het VWEU. Daarom zijn een tweetal aanvraagvereisten opgenomen die specifiek voor ondernemingen gelden. Ten eerste, om ontoelaatbare cumulatie te voorkomen wordt een overzicht gevraagd van subsidies, vergoedingen of tegemoetkomingen in welke vorm ook met staatsmiddelen bekostigd die al zijn of zullen worden ontvangen voor de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd (tweede lid, onderdeel d, onder 1). Het gaat naast subsidie bijvoorbeeld om garanties, leningen, korting op de grondprijs, etc. Ten tweede, om subsidie onder de de-minimisverordening te kunnen verlenen moet de onderneming om een de-minimisverklaring gevraagd worden (tweede lid, onderdeel e, onder 2). Op basis van een ingeleverde de-minimisverklaring dient het college te controleren of verlenen van de subsidie in overeenstemming is met de de-minimisverordening.

Bij subsidieregeling kan het college besluiten per geval te regelen welke gegevens dienen te worden verstrekt, waarbij het uitgangspunt is dat het college dit doet om de administratieve en bestuurlijke lasten voor alle betrokkenen zo beperkt mogelijk te houden. Zo kan het college bijvoorbeeld bepalen dat voor duidelijk bepaalde subsidies met minder dan de standaard te overleggen gegevens bij de aanvraag van een subsidie kan worden volstaan.

Artikel 7. Aanvraagtermijn

De aanvraagtermijnen zijn afhankelijk van het soort subsidie. Er wordt onderscheid gemaakt tussen subsidies die per kalenderjaar of per boekjaar worden verstrekt, en andersoortige subsidies. De jaarlijkse subsidies dienen voor 1 september ingediend te worden en de eenmalige subsidies 13 weken voordat met de activiteiten wordt gestart.

Bij nadere regels kan het college besluiten af te wijken van de aanvraagtermijnen die vastgesteld zijn in het eerste en tweede lid.

Artikel 8. Beslistermijn

Hier worden de termijnen gegeven waarbinnen het college gehouden is te beslissen op een aanvraag voor subsidie. In de Awb staan geen strikte beslistermijnen op een aanvraag om subsidie. Ook hierbij is onderscheid gemaakt tussen subsidies per kalenderjaar of boekjaar, en andere. Op een jaarlijkse subsidie beslist het college uiterlijk 31 december en op eenmalige subsidies binnen minimaal 13 weken na ontvangst van de volledige aanvraag. Met nadruk moet worden vermeld dat de termijn pas een aanvang neemt na ontvangst van de volledige aanvraag. Indien een aanvraag niet volledig is, vangt de termijn aan na ontvangst van de ontbrekende gegevens.

Bij nadere regels kan het college besluiten af te wijken van de beslistermijnen die vastgesteld zijn in het eerste en tweede lid (derde lid).

De beslistermijn bij aanvragen om een subsidie die bij de Europese Commissie aangemeld worden, wordt verdaagd totdat de Europese Commissie een eindbeslissing heeft genomen (vierde lid). Dit om te voorkomen dat subsidie wordt verleend die niet in overeenstemming is met de artikelen 107 en 108 van het VWEU en vervolgens teruggevorderd dient te worden.

HOOFDSTUK 4. WEIGERING VAN DE SUBSIDIE

Artikel 9. Weigerings-, intrekkings- en terugvorderingsgronden

In het eerste lid worden de algemeen geldende weigeringsgronden van artikelen 4:25, tweede lid, en 4:35 van de Awb, met nadere verplichte gronden aangevuld. Ondanks dat er sprake is van staatssteun is het soms mogelijk om steun te verstrekken op basis van een vrijstelling. Als dat niet mogelijk is, kan goedkeuring van de Europese Commissie gevraagd worden via een formele melding. Als de Europese Commissie de steun echter niet goedkeurt, dan moet het college overgaan tot weigering (vandaar de verplichte weigeringsgrond onder a). In aanvulling daarop wordt met onderdeel b bepaald dat ondernemingen waartegen een terugvorderingsactie loopt niet in aanmerking komen voor subsidie.

In het tweede lid zijn nog enkele facultatieve weigeringsgronden opgenomen. Het college kan in deze gevallen weigeren, maar is daartoe niet verplicht.

De meeste onderdelen spreken voor zichzelf. Hieronder worden bijzondere weigeringsgronden nader toegelicht.

Onderdeel b geeft de mogelijkheid de subsidie te weigeren als de aanvrager over voldoende eigen middelen beschikt.

Onderdeel c betreft het geval dat de aanvrager van een subsidie de toets van de Wet bevordering integriteitbeoordelingen door het openbaar bestuur (hierna: Wet Bibob) niet kan doorstaan. Bij deze weigeringsgrond is niet van belang of de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd op zichzelf beoordeeld subsidiabel zijn. Het gaat hierbij louter om de integriteit van de persoon dan wel rechtspersoon van de aanvrager aan wie het college op grond van de Wet Bibob geen subsidie wenst te verlenen. Naast subsidie weigeren, kan het college in dergelijke gevallen ook een reeds verleende en vastgestelde subsidies intrekken (derde lid). Onder f is een weigeringsgrond opgenomen waarmee het college een aanvraag kan weigeren als subsidieverstrekking niet is toegestaan dan nadat deze overeenkomstig artikel 108, derde lid, van het VWEU (de meldingsprocedure) is goedgekeurd door de Europese Commissie. Het gaat hier om subsidieverstrekking die in beginsel niet ongeoorloofd is vanwege strijdigheid met de toepasselijke cumulatieregels of overschrijding van het toegestane bedrag aan de-minimissteun. In deze gevallen kan het college óf weigeren de subsidie te verstrekken óf de subsidie melden bij de Europese Commissie om langs deze weg goedkeuring te verkrijgen. Een subsidie die is of kan worden goedgekeurd kan uiteraard ook op een andere grond worden geweigerd.

Het college heeft de bevoegdheid in nadere regels nog andere weigeringsgronden op te nemen, bijvoorbeeld weigeringsgronden die specifiek met de te subsidiëren activiteiten samenhangen (derde lid).

Het college kan de subsidie intrekken in het geval de aanvrager de toets van de Wet Bibob niet kan doorstaan.

Als de Europese Commissie tot het oordeel is gekomen dat een subsidie niet in overeenstemming is met de artikelen 107 en 108 van het VWEU, dan moet de verleende subsidie ingetrokken en teruggevorderd worden (inclusief rente). Het vijfde lid geeft het college de bevoegdheid om hier uitvoering aan te geven.

HOOFDSTUK 5. VERLENING VAN DE SUBSIDIE

Artikel 10. Verlening subsidie

Ingevolge het eerste lid geeft het college in het besluit tot verlening van de subsidie aan op welke wijze verantwoording moet plaatsvinden. Hiermee wordt bereikt dat voor de ontvanger van begin af aan duidelijk is aan welke voorwaarden en administratieve eisen hij dient te voldoen.

In het tweede lid is geregeld dat het college de ontvanger verplichtingen kan opleggen. Bij kleinere subsidies zal het stellen van verplichtingen bij de toekenning niet noodzakelijk zijn. In die gevallen kan het college daar eenvoudig van afzien. In gevallen, dat het college van oordeel is dat redelijkerwijs nadere verplichtingen dienen te worden gesteld, zal dit veelal op de ontvanger en de door hem te ondernemen activiteiten toegesneden verplichtingen zijn. Een uitputtende opsomming in de verordening van alle mogelijke aan een subsidiant op te leggen verplichtingen komt de overzichtelijkheid noch de doelmatigheid van de verordening niet ten goede. Een bij de beschikking verstrekte bijlage, waarin de verplichtingen zijn opgenomen is overzichtelijk en klantvriendelijk. In artikel 4:37 Awb staan de standaardverplichtingen vermeld welke het college bij de beschikking tot subsidieverlening aan de subsidieontvanger kan opleggen. Er kan maatwerk worden gevonden door een differentiatie te maken tussen verplichtingen die worden gesteld aan eenmalige subsidies en jaarlijkse subsidies.

Bij de in het tweede lid te stellen verplichtingen kan worden gedacht aan het verzekeren van zaken, de arbeidsvoorwaarden voor het personeel, het bestuur, het aanstellen van toezichthouders, de inrichting van de administratie en de benodigde toestemming van het college voor het aangaan van rechtshandelingen als bedoeld in artikel 4:71 Awb.

Artikel 11. Betaling en bevoorschotting

In dit artikel staat vermeld op welke wijze het college de subsidieontvanger bevoorschot. Bij subsidies tot € 10.000,- wordt de subsidieontvanger 100% bevoorschot in één termijn. Bij subsidies vanaf € 10.000,- wordt ook 100% bevoorschot en de termijnen van bevoorschotting opgenomen in de verleningsbeschikking. Indien in de verleningsbeschikking niet anders is bepaald, vindt betaling van het voorschot binnen zes weken na verzending van de verleningsbeschikking plaats. Zie artikel 4:87, lid 1, Awb.

HOOFDSTUK 6. VERPLICHTINGEN VAN DE SUBSIDIEONTVANGER

Artikel 12. Meldingsplicht

Dit artikel bevat een meldingsplicht (eerste lid) en informatieplicht (tweede lid) die voor alle subsidieontvangers geldt.

Artikel 13. Bezoldiging subsidieontvanger

Door de regering is aangegeven dat subsidiërende bestuursorganen aanvullend op de nieuwe Wet Normering Topinkomens voorwaarden kunnen stellen aan de bezoldiging van betrokkenen en dat hierbij ruimte is om maatwerk te leveren (EK 2011/12, 32 600, F, blz. 23).

In de ASV wordt hier inhoud aan gegeven door voorschriften die erop neerkomen dat bij subsidies boven de € 50.000,- de betreffende subsidieontvanger jaarlijks informatie moet verstrekken over de bezoldiging van topfunctionarissen en dat op deze subsidies kan worden gekort indien die inkomens hoger zijn dan de bezoldigingsnorm zoals vastgelegd in de wet of hoger dan het bezoldigingsmaximum dat is afgesproken tussen minister en de betrokken sector. Indien de jaarlijks opgevraagde informatie niet wordt geleverd kan de subsidie door het college worden gekort. Indien de hoogte van de inkomens hoger is dan de geldende inkomensgrenzen kan de subsidie worden gekort tot het bedrag waarmee de inkomensgrens wordt overschreden.

Artikel 14. Overige verplichtingen van de subsidieontvanger

In dit artikel is bepaald dat de subsidieontvanger tijdig informatie aan het college verstrekt over feiten en omstandigheden die voor de subsidieverlening relevant kunnen zijn. Er is aangegeven wat daar in ieder geval onder moet worden verstaan.

Dit artikel bevat een aanvullende bevoegdheidsgrondslag voor het college om aan de subsidie bepaalde ’bijzondere‘ verplichtingen te verbinden, in aanvulling op wat reeds mogelijk is direct op grond van de Awb (zie artikel 4:37 van de Awb).

HOOFDSTUK 7. VERANTWOORDING EN VASTSTELLING VAN DE SUBSIDIE

In dit hoofdstuk zijn bepalingen opgenomen die betrekking hebben op de vaststelling en verantwoording van de subsidie. Daarbij is het uitgangspunt dat de administratieve en bestuurlijke belasting die met de verantwoording gepaard gaat in verhouding staat met de hoogte van het subsidiebedrag.

Artikel 15. Verantwoording subsidies tot € 10.000, -

Kenmerkend voor subsidies tot € 10.000, - is dat een vast bedrag in één termijn (lump sum) wordt verstrekt en dat de subsidieontvanger achteraf geen aanvraag voor subsidievaststelling (verantwoording) hoeft in te dienen. Hierdoor kunnen de lasten voor zowel de subsidieaanvrager als de subsidieverstrekker worden bespaard.

In het geval van directe vaststelling worden de bewijsstukken van de activiteiten direct met de aanvraag meegestuurd. Ook indien de activiteiten nog niet hebben plaatsgevonden kan dit worden toegepast. De toepassing is dan onder meer afhankelijk van de aard van de subsidie en risicoafweging van de subsidieverstrekker. Steekproefsgewijze controle na vaststelling is mogelijk, maar leidt alleen in bijzondere gevallen, zoals bij fraude, tot terugvordering.

In het geval van verlening, gevolgd door ambtshalve vaststelling wordt in de subsidiebeschikking vermeld wanneer de gesubsidieerde activiteiten moeten zijn verricht. De subsidie wordt vervolgens binnen 13 weken na de datum waarop de activiteiten uiterlijk moeten zijn verricht, ambtshalve vastgesteld. De ambtshalve vaststelling zal in de praktijk veelal voor het verstrijken van de termijn gebeuren, namelijk als het vanuit het oogpunt van een efficiënte werkwijze wenselijk wordt geacht dat dergelijke vaststellingsbeschikkingen op een vaste datum worden genomen. Wel dient de gemeente binnen een beperkte termijn van 13 weken te reageren.

Artikel 16. Verantwoording subsidies vanaf € 10.000 tot € 100.000

Bij subsidies vanaf € 10.000,- tot € 100.000,- wordt uitgegaan van de afrekening van subsidies op basis van gerealiseerde kosten en baten. De vaststelling van de subsidie vindt plaats op basis van uitgevoerde activiteiten, de mate waarin wordt bijgedragen aan maatschappelijke effecten en gerealiseerde kosten. De verantwoording bevat een inhoudelijk verslag waaruit blijkt in hoeverre de gesubsidieerde activiteiten zijn verricht en een door het bestuur gewaarmerkte jaarrekening. Er kunnen steekproefsgewijze controles gedaan worden van de uitvoeringsinstanties of door verantwoording in de jaarrekening van de instelling.

Met betrekking tot het inhoudelijk verslag kan vooraf bij de subsidieverlening al zijn aangegeven op welke manieren het aantonen kan plaatsvinden. Er kunnen daarbij verschillende instrumenten worden gebruikt, zoals bestuurs- en activiteitenverslagen, een managementverklaring, een deskundigenverklaring of andere bewijsstukken (bijvoorbeeld een publicatie), enz. Het verslag kan ook bestaan uit een algemeen jaarverslag van een rechtspersoon. Het gaat er om dat duidelijk is dat de verkregen subsidie is aangewend voor het doel waarvoor de subsidie werd verstrekt. Voorts kan het college, overeenkomstig het derde lid, in een subsidieregeling aangeven andere bewijsmiddelen te verlangen dan een inhoudelijk verslag.

Ingevolge het derde lid kan het college bepalen dat het door de verantwoording daarvan andere stukken en bewijzen verlangt dan gebruikelijk en die uit hoofde van de gewone bedrijfsvoering van de subsidieontvanger al worden opgesteld.

Artikel 17 Verantwoording subsidies vanaf € 100.000

Bij subsidies vanaf € 100.000,- wordt uitgegaan van de traditionele afrekening van subsidies; op basis van gerealiseerde kosten en baten. De vaststelling van de subsidie vindt plaats op basis van uitgevoerde activiteiten en gerealiseerde kosten. De verantwoording bevat een inhoudelijk verslag waaruit blijkt in hoeverre de gesubsidieerde activiteiten zijn verricht en een door het bestuur gewaarmerkte jaarrekening of een door het bestuur gewaarmerkt financieel verslag. Bij de financiële verantwoording wordt een door de accountant opgesteld stuk gevraagd. Bij subsidies vanaf € 100.000,- tot € 200.000,- stelt de accountant een beoordelingsverklaring op en bij subsidies vanaf € 200.000,- stelt de accountant een controleverklaring op.

Het derde lid biedt de basis om in een subsidieregeling te bepalen dat er ook andere, waaronder minder, gegevens gevraagd worden.

Artikel 18 Vaststelling subsidie

Het eerste lid bevat – overeenkomstig artikel 4:13 van de Awb – de termijn waarbinnen de beschikking gegeven dient te worden. Het merendeel van de aanvragen zal binnen deze beslistermijn kunnen worden afgehandeld. Meer ingewikkelde aanvragen vergen soms meer tijd. De verdaging van de beslistermijn – voor de duur van ten hoogste de in het tweede lid nader bepaalde termijn – biedt dan uitkomst.

In artikel 4:46 Awb is het volgende over subsidievaststelling bepaald:

  • 1.

    Indien een beschikking tot subsidieverlening is gegeven, stelt het bestuursorgaan de subsidie overeenkomstig de subsidieverlening vast.

  • 2.

    De subsidie kan lager worden vastgesteld, indien:

    • a.

      De activiteiten waarvoor de subsidie is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden;

    • b.

      De subsidieontvanger niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen;

    • c.

      De subsidieontvanger onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot subsidieverlening zou hebben geleid, of

    • d.

      De subsidieverlening anderszins onjuist was en de subsidieontvanger dit wist of behoorde te weten.

  • 3.

    Voor zover het bedrag van de subsidie afhankelijk is van de werkelijke kosten van de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend, worden kosten die in redelijkheid niet noodzakelijk kunnen worden beschouwd bij de vaststelling van de subsidie niet in aanmerking komen.

Uitgangspunt bij de vaststelling is dat de hoogte van de vaststelling overeenkomstig het verleende bedrag is. In de in artikel 4:46, tweede en derde lid Awb genoemde gevallen kan de subsidie lager worden vastgesteld. De subsidie kan niet hoger worden vastgesteld.

Ingevolge het derde lid kan het college naast de ASV categorieën van subsidies of subsidieontvangers aanwijzen voor wie de subsidie wordt vastgesteld zonder dat hiervoor door de subsidieontvanger een aanvraag moet worden ingediend. Hierdoor kunnen de lasten voor zowel de subsidieaanvrager als de subsidieverstrekker worden bespaard.

In het vierde lid is bepaald dat het college de subsidie ambtshalve kan vaststellen indien een aanvraag tot vaststelling niet tijdig, na een eenmalig rappel, is ontvangen. In dat geval stelt het college de subsidie lager vast omdat niet aan de verbonden verplichten bij subsidieverlening is voldaan.

HOOFDSTUK 8. OVERIGE BEPALINGEN

Artikel 19 Standaard berekeningswijzen van uurtarieven

Dit artikel schrijft voor dat als het college bij de bepaling van de subsidiabele kosten gebruik maakt van uurtarieven, de berekeningswijze hiervan en de voorgeschreven definities in nadere regels of bij de subsidieverlening vastgelegd dienen te worden. Bij subsidies waarop een Europees steunkader van toepassing is, is het college hierin beperkt tot tarieven en kostenbegrippen die voldoen aan de eisen van het toepasselijke steunkader.

Artikel 20 Vorming van reserves

Reserves maken deel uit van het eigen vermogen van de instelling. De instelling kan vrij beschikken over de betreffende middelen. Reserves worden gevormd uit exploitatieoverschotten en zijn dus een winstbestemming. Er bestaat onderscheid tussen algemene reserves en bestemmingsreserves. Algemene reserves zijn vrij aanwendbaar door het algemene karakter. Zij zijn onder andere bedoeld om eventuele bedrijfsrisico’s op te vangen. Bestemmingsreserves zijn specifieke reserves, waaraan vooraf een bestemming is gegeven. Voorbeelden zijn; reserve ten behoeve van inventaris, reserve ten behoeve van onderhoud eigen gebouwen, reserve ten behoeve van bepaalde omschreven activiteiten zoals jubilea.

Reserves moeten worden onderscheiden van voorzieningen. Voorzieningen behoren tot het vreemd vermogen van de instelling, gevormd met het oog op toekomstige verplichtingen. De hoogte van de voorziening moet corresponderen met de toekomstige verplichting. Voorzieningen zijn gericht op het kunnen voldoen aan vooraf duidelijk kwantificeerbare verplichtingen. Voorzieningen kunnen louter worden aangewend voor het doel waarvoor zij zijn ingesteld.

Voorzieningen worden gevormd uit de exploitatie in het jaar waarop de verplichting is ontstaan en dienen tot gelijkmatige verdeling van de lasten over een beperkt aantal jaren. Het vormen van voorzieningen is een normaal aspect van de bedrijfsvoering en dient daarom onderdeel uit te maken van de begroting en jaarrekening van de instellingen. Voorbeelden van voorzieningen zijn: personele verplichtingen, belastingverplichtingen, te verwachten schadeclaims van derden, groot onderhoud en renovaties. Het opnemen van bepalingen over vermogensvorming heeft een tweeledig doel. Enerzijds is het belangrijk dat instellingen beschikken over voldoende reserves om tegenvallers op te kunnen vangen. Anderzijds is het niet wenselijk dat instellingen overmatig veel reserves opbouwen met subsidiegelden.

Artikel 21 Hardheidsclausule

In dit artikel wordt de mogelijkheid geboden om in bijzondere gevallen af te wijken van een of meerdere artikelen. Dit is het geval wanneer het toepassen van de verordening zou leiden tot een onbillijke situatie.

Artikel 22 Intrekking

De ASV 2009 wordt ingetrokken.

Artikel 23 Overgangsbepaling

In dit artikel is de overgangsbepaling opgenomen.

Artikel 24 Inwerkingtreding

Dit artikel regelt de inwerkingtreding van de ASV

Artikel 25 Citeertitel

De verordening wordt aangehaald als de Algemene Subsidieverordening Bergen of ASV Bergen.