Verordening op de heffing en de invordering van rioolheffing 2024

Geldend van 15-12-2023 t/m heden

Intitulé

Verordening op de heffing en de invordering van rioolheffing 2024

De raad van de gemeente Apeldoorn;

Gelezen het voorstel van het college;

gelet op de artikel 228a van de Gemeentewet;

BESLUIT:

vast te stellen de navolgende Verordening op de heffing en de invordering van rioolheffing 2024.

Artikel 1 Definities

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • -

    gemeentelijke riolering: een voorziening of combinatie van voorzieningen voor inzameling, verwerking, zuivering of transport van afvalwater, hemelwater of grondwater, in eigendom, in beheer of in onderhoud bij de gemeente;

  • -

    verbruiksperiode: de periode waarop de afrekening van het waterbedrijf betrekking heeft;

  • -

    water: huishoudelijk afvalwater, bedrijfsafvalwater, hemelwater, grondwater of oppervlaktewater.

Artikel 2 Aard van de belasting

Onder de naam rioolheffing wordt een directe belasting geheven ter bestrijding van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan:

  • a.

    de inzameling en het transport van huishoudelijk afvalwater en bedrijfsafvalwater, alsmede de zuivering van huishoudelijk afvalwater; en

  • b.

    de inzameling van afvloeiend hemelwater en de verwerking van het ingezamelde hemelwater, alsmede het treffen van maatregelen teneinde structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken.

Artikel 3 Belastbaar feit en belastingplicht

  • 1. De belasting wordt geheven van de gebruiker van een perceel van waaruit water direct of indirect op de gemeentelijke riolering wordt afgevoerd al dan niet krachtens eigendom, bezit of beperkt recht of persoonlijk recht gebruikt.

  • 2. Met betrekking tot de belasting wordt:

    • a.

      gebruik van een perceel door de leden van een huishouden aangemerkt als gebruik door het door de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet bedoelde gemeenteambtenaar aangewezen lid van dat huishouden;

    • b.

      gebruik door degene aan wie een deel van een perceel in gebruik is gegeven, aangemerkt als gebruik door degene die dat deel in gebruik heeft gegeven;

    • c.

      het ter beschikking stellen van een perceel voor volgtijdig gebruik aangemerkt als gebruik door degene die dat perceel ter beschikking heeft gesteld.

Artikel 4 Voorwerp van de belasting

  • 1. Voorwerp van de belasting is een perceel.

  • 2. Als perceel wordt aangemerkt:

    • a.

      de onroerende zaak, bedoeld in hoofdstuk III van de Wet waardering onroerende zaken;

    • b.

      de roerende zaak, welke duurzaam aan een plaats gebonden is;

    • c.

      een gedeelte van een in onderdeel b bedoelde roerende zaak dat blijkens zijn indeling is bestemd om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt;

    • d.

      een samenstel van twee of meer in onderdeel b bedoelde roerende zaken of in onderdeel c bedoelde gedeelten daarvan die bij dezelfde persoon in gebruik zijn en die, naar de omstandigheden beoordeeld, bij elkaar behoren;

    • e.

      het binnen de gemeente gelegen deel van de in onderdeel b bedoelde roerende zaak, van een in onderdeel c bedoeld gedeelte daarvan of van een in onderdeel d bedoeld samenstel.

Artikel 5 Maatstaf van heffing

  • 1. De belasting wordt geheven naar de waarde in het economische verkeer van het perceel.

  • 2. Als het perceel een onroerende zaak is, is de waarde in het economische verkeer de op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken voor de onroerende zaak vastgestelde waarde zoals deze voor het in artikel 7 bedoelde kalenderjaar geldt.

  • 3. Als voor het perceel geen waarde op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken is vastgesteld, wordt de heffingsmaatstaf van dat perceel bepaald met overeenkomstige toepassing van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 17, 18 en 20, tweede lid, van de Wet waardering onroerende zaken .

Artikel 6 Belastingtarieven

Voor de toepassing van dit artikel dient een perceel in hoofdzaak tot woning als de heffingsmaatstaf voor dat perceel in hoofdzaak kan worden toegerekend aan delen die dienen tot woning dan wel volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden.

Het tarief van de belasting bedraagt een percentage van de heffingsmaatstaf. Het percentage bedraagt 0,0446 %.

Artikel 7 Belastingjaar

Het belastingjaar is gelijk aan het kalenderjaar.

Artikel 8 Wijze van heffing

De belasting wordt bij wege van aanslag geheven.

Artikel 9 Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang

  • 1. De belasting is verschuldigd bij het begin van het belastingjaar of, zo dit later is, bij de aanvang van de belastingplicht.

  • 2.

    • a.

      Indien de belastingplicht met betrekking tot het perceel in de loop van het belastingjaar aanvangt, is de belasting verschuldigd over zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde belasting als er in dat jaar, na de aanvang van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven, met inachtneming van het hierna onder b bepaalde.

    • b.

      Vangt de belastingplicht voor de 16e van de maand aan, dan is de belasting over die maand ten volle verschuldigd; vangt de belastingplicht op of na de 16e van de maand aan, dan is over die maand geen belasting verschuldigd.

  • 3.

    • a.

      Indien de belastingplicht met betrekking tot het perceel in de loop van het belastingjaar eindigt, bestaat aanspraak op ontheffing voor zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde belasting als er in dat jaar, na het einde van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven, met inachtneming van het hierna onder b bepaalde, tenzij het bedrag van de ontheffing minder bedraagt dan € 5,--.

    • b.

      Eindigt de belastingplicht voor de 16e van de maand, dan wordt over die volle maand ontheffing verleend; eindigt de belastingplicht op of na de 16e van de maand, dan wordt over die maand geen ontheffing verleend.

  • 4. Het tweede en derde lid zijn niet van toepassing indien de belastingplichtige binnen de gemeente verhuist en aldaar een ander perceel in gebruik neemt.

  • 5. Belastingbedragen van minder dan € 10,= worden niet geheven.

Artikel 10 Termijnen van betaling

  • 1. In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 moeten de aanslagen worden betaald uiterlijk op de laatste dag van de eerste maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld.

  • 2. In afwijking in zoverre van het eerste lid geldt, ingeval het totaalbedrag van de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen, of als het aanslagbiljet maar één aanslag bevat het bedrag daarvan, meer is dan € 50,= maar minder dan € 10.000,= en zolang de verschuldigde bedragen door middel van automatische betalingsincasso kunnen worden afgeschreven, dat de aanslagen moeten wor-den betaald in zoveel gelijke termijnen als er na de maand van dagtekening van het aanslagbiljet nog maanden in het belastingjaar waarin de aanslagen worden opgelegd overblijven, met dien verstande dat het aantal termijnen ten minste drie en ten hoogste tien bedraagt. De eerste termijn vervalt op de laatste dag van de maand volgend op die welke in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en elk van de volgende termijnen telkens een maand later.

  • 3. De Algemene Termijnenwet is niet van toepassing op de in de voorgaande leden gestelde termijnen.

Artikel 11 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. De Verordening rioolheffing 2023, vastgesteld op 10 november 2022 wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.

  • 2. Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag na die van de bekendmaking.

  • 3. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2024.

  • 4. Deze verordening wordt aangehaald als 'Verordening rioolheffing 2024’.

Ondertekening

Aldus besloten in de openbare vergadering van 9 november 2023.

De raad voornoemd,

S.M. Stam

waarnemend raadsgriffier

A.J.M. Heerts

voorzitter

TOELICHTING

Toelichting op de Verordening rioolheffing 2024

De verordening rioolheffing is gebaseerd op de tekst van artikel 228a van de Gemeentewet. De rioolheffing heeft het karakter van een bestemmingsheffing waarmee kosten kunnen worden verhaald om maatregelen te treffen die de gemeente noodzakelijk acht voor een doelmatig werkende riolering en overige maatregelen ten aanzien van hemelwater en grondwater. Dit betekent dat het individuele profijt van de heffing door de gemeente niet meer hoeft te worden aangetoond. De gemeente kan de kosten verhalen die ze maakt voor het nakomen van de zorgplichten uit de Wet milieubeheer en de Waterwet.

De voorzieningen waarvan de kosten kunnen worden verhaald sluiten aan bij de maatregelen die de gemeente in het kader van het gemeentelijke rioleringsplan (GRP) onderneemt. Dit kunnen maatregelen met een collectief of individueel karakter zijn. Van belang is dat de gemeente aannemelijk kan maken dat de maatregelen van belang zijn voor het nakomen van de zorgplichten.

Zorgplichten

In artikel 228a van de Gemeentewet worden de verschillende zorgplichten van de gemeente op het terrein van water opgesomd. Het betreft de zorgplicht voor afvalwater en de zorgplicht voor hemel- en grondwater. Het resultaat en de doelmatigheid van de maatregelen staat voorop, niet meer de wijze waarop de gemeente haar zorgplicht nakomt. De opbrengsten van de rioolheffing dienen te worden aangewend voor de nakoming van deze zorgplichten.

Begrip aansluiting

Het belastbare feit is het hebben van een directe of indirecte aansluiting op de riolering. Met het begrip aansluiting wordt echter niet hetzelfde bedoeld zoals in het verleden bij het rioolrecht. Nu de zorgplichten zijn verbreed naar het hemel- en grondwater, kunnen de kosten van de gemeentelijke voorzieningen voor deze zorgplichten met de rioolheffing worden verhaald. Deze voorzieningen liggen in het stedelijk gebied waar de gemeente het waterbeheer verzorgd of wel binnen de bouwde kom.

Artikelsgewijze toelichting

Algemeen

De aanhef van de modelverordening rioolheffing geeft aan dat de rioolheffing is gebaseerd op artikel 228a van de Gemeentewet, zowel voor de heffing wegens het hebben van een aansluiting op de gemeentelijke riolering als voor de heffing wegens het afvoeren van water.

Artikel 1 Definities

In de verordening worden verschillende termen gebruikt die een betekenis hebben voor deze verordening. De betekenis wordt in dit artikel gegeven.

Artikel 2 Aard van de belasting

Dit artikel is opgenomen om er geen misverstand over te laten bestaan dat de heffing bedoeld is om de kosten van de zorgplichten te verhalen die zijn opgesomd in artikel 228a van de Gemeentewet.

Artikel 3 Belastbaar feit en belastingplicht

De rioolheffing wordt geheven van de gebruikers van percelen. Bij de keuze voor deze groep belastingplichtigen speelt het kostenveroorzakingsbeginsel een rol. De gebruiker voert hemel-, grondwater af en/of loost afvalwater, zodat deze gebruik maakt van de gemeentelijke voorzieningen voor waterbeheer. In onderdeel b gaat het om de belasting die wordt geheven van de gebruiker van een perceel wegens het afvoeren van water vanuit dat perceel op de gemeentelijke riolering. In dit onderdeel gaat het om een perceel van waaruit direct of indirect wordt afgevoerd op de gemeentelijke riolering. De toevoeging direct of indirect is opgenomen om de rioolheffing te beperken tot het (stedelijk) gebied waar de gemeente voorzieningen heeft gerealiseerd en onderhoudt, gericht op de zorgplicht voor hemel-, grond- en afvalwater.

Tweede lid

In het tweede lid is geregeld wie als genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht moet worden aangemerkt indien het perceel een onroerende zaak is. De vaststelling van de genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht geschiedt indien het perceel een onroerende zaak is, op grond van de basisregistratie kadaster.

Artikel 4 Voorwerp van belasting

Voorwerp van de belasting (belastingobject) is het perceel. Onder perceel wordt verstaan een roerende of een onroerende zaak. De reden voor de keuze van de term perceel is gelegen in het feit dat deze term ook wordt gebruikt in artikel 10.33 Wet milieubeheer In dit artikel wordt de opdracht aan gemeenteraad of burgemeester en wethouders gegeven voor het inzamelen en transporteren van stedelijk afvalwater bij percelen binnen de gemeente.

In de meerderheid van de gevallen zal onder het begrip perceel een onroerende zaak vallen. Voor de objectafbakening van het perceel is voor onroerende zaken aangesloten bij de objectafbakening van de Wet WOZ. Deze verordening beoogt ook roerende percelen die op de gemeentelijke riolering zijn aangesloten of profijt hebben van het gemeentelijk beheer van hemel- en grondwater in de heffing te betrekken. Voor het afbakenen van roerende zaken zijn de voorschriften opgenomen in dit tweede lid van deze verordening onder de letters b. tot en met e. Bij roerende percelen die op de gemeentelijke riolering zijn aangesloten kan bijvoorbeeld worden gedacht aan caravans, woonboten en roerende zomerhuisjes. Er is geen peildatum opgenomen om het perceel af te bakenen.

Artikel 5. Maatstaf van heffing

De belasting wordt geheven naar de waarde in het economische verkeer van het perceel. Dit model is expliciet toegestaan voor de rioolrechten (Kamerstukken II 1989/90, 21591, nr. 3, pag. 66; Kamerstukken II 2005/06, Aanhangsel, nr. 1172) en daarmee volgens vaste jurisprudentie ook voor de rioolheffing. De waarde in het economisch verkeer is een maatstaf voor de rioolheffing die meerdere aspecten combineert. De zorgplichten voor afvalwater en zorgplichten voor hemel- en grondwater maken investeringen in het publieke gebied noodzakelijk. De effecten van deze maatregelen strekken zich uit naar alle percelen die op een of andere wijze profijt trekken. Voor duurdere percelen heeft (het uitblijven van) een voorziening een meer dan evenredig effect op de benuttingswaarde van het perceel. Ook zijn duurdere percelen gemiddeld groter en zijn er meer strekkende meters van een voorziening nodig om bij het perceel van een volgende belastingplichtige te komen. In een straat met 20 villa’s ligt een net zo lang hoofdriool als in een straat van dezelfde lengte waar 40 rijtjeswoningen staan. Tot slot is de gemiddelde waarde in de kern gemiddeld hoger dan in de randen van de gemeente. Juist in de intensief bebouwde delen zijn voorzieningen lastiger en meer kostbaar om aan te leggen.

Verder is vastgelegd dat voor het vaststellen van de waarde in het economische verkeer de bepalingen van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) van toepassing zijn. Voor die percelen waar een WOZ-beschikking is vastgesteld kan die waarde worden genomen. Indien geen WOZ-beschikking is genomen dient de waarde te worden vastgesteld aan de hand van de criteria in de Wet WOZ. Als de gemeente de WOZ-waarde gebruikt voor de gebruikers is dat een reden om een WOZ-beschikking aan deze gebruikers toe te sturen.

Artikel 6 Belastingtarieven

Het tarief is een percentage van de WOZ-waarde.

Artikel 7 Belastingjaar

Het belastingjaar loopt gelijk met het kalenderjaar. Voor de gebruiker is het belastingjaar het kalenderjaar of het begin van de belastingplicht als die in de loop van het belastingjaar aanvangt. De gegevens die de gemeente heeft ten behoeve van de heffing van de afvalstoffenheffing en de onroerendezaakbelasting van de gebruiker van een niet- woning, kunnen voor het gebruikersdeel van de rioolheffing worden gebruikt.

Artikel 8 Wijze van heffing

Gekozen is voor de heffing bij wege van aanslag. Dit is al jarenlang in alle gemeenten de praktijk voor de aanslagen die samen met de rioolheffing op de gecombineerde aanslag zijn opgenomen, zoals de onroerendezaakbelastingen en de afvalstoffenheffing.

Artikel 9 Ontstaan van de belastingschuld

Op grond van het eerste lid is de belasting verschuldigd bij het begin van het belastingjaar of voor het gebruikersdeel, zo dit later is, bij het begin van de belastingplicht. Verder zijn er regels gegeven met betrekking tot de gebruikersheffing. Indien de belastingplicht in de loop van het belastingjaar aanvangt of eindigt dient een tijdsevenredige verrekening plaats te vinden.

Artikel 10 Termijnen van betaling

De aanslag kan in een keer of in meerdere termijnen worden voldaan.

Artikel 11 Inwerkingtreding en citeertitel

Als een verordening wordt gewijzigd of een vervangende verordening wordt vastgesteld, wordt eerbiedigende werking aan de oude verordening gegeven. Dit houdt in dat de verordening die wordt ingetrokken, van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich vóór de datum van ingang van de heffing van de nieuwe verordening hebben voorgedaan. Voor die belastbare feiten blijft heffing dus mogelijk op basis van de oude verordening, ook al is die verordening ingetrokken. Zonder dit overgangsrecht is het opleggen van belastingaanslagen met toepassing van de ingetrokken verordening niet meer mogelijk (Hoge Raad 24 februari 2017).

Op grond van artikel 139 van de Gemeentewet moeten alle bij Tribuut belastingsamenwerking aangesloten gemeenten zelf de belastingverordeningen vaststellen en bekend maken. Het niet voldoen aan de bekendmakingsplicht leidt tot onverbindendheid van de belastingverordening.

Artikel 217 van de Gemeentewet bepaalt dat een belastingverordening een datum van ingang van de heffing moet vermelden.

Een citeertitel vereenvoudigt de verwijzing naar een bepaalde verordening. Wij hebben in de titel een jaartal genoemd. Het is namelijk verstandig om als jaartal op te nemen het eerste jaar waarin de gemeente de rioolheffing op basis van deze verordening heft.