Gemeenschappelijke regeling Werkvoorzieningschap Fryslân-West 2023

Geldend van 01-01-2023 t/m heden

Intitulé

Gemeenschappelijke regeling Werkvoorzieningschap Fryslân-West 2023

De colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten De Fryske Marren, Harlingen, Súdwest-Fryslân en Waadhoeke, ieder voor zover hun eigen gemeente bevoegd;

Overwegende dat:

  • met het oog op een adequate uitvoering van gesubsidieerde arbeid in het kader van de Wet sociale werkvoorziening en Beschut Werk in Fryslân-West, samenwerking en coördinatie noodzakelijk is;

  • de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten De Fryske Marren, Harlingen, Súdwest-Fryslân en Waadhoeke hun taken en bevoegdheden als genoemd in de Wet sociale werkvoorziening overdragen aan de gemeenschappelijke regeling;

  • de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten De Fryske Marren, Harlingen, Súdwest-Fryslân en Waadhoeke een gezamenlijke organisatie in stand wensen te houden in het kader van het werkgeverschap voor dienstbetrekkingen in het kader van Beschut Werk zoals opgenomen in de Participatiewet;

  • daartoe een gemeenschappelijke regeling wordt aangegaan.

Gelet op:

  • Hoofdstuk 1 van de Wet gemeenschappelijke regelingen;

  • de goedkeuring van de raden van de gemeenten De Fryske Marren, Harlingen, Súdwest-Fryslân en Waadhoeke;

Besluiten vast te stellen:

De Gemeenschappelijke regeling Werkvoorzieningschap Fryslân-West 2023

Artikel 1 Begrippen

In Ideze gemeenschappelijke regeling wordt verstaan onder:

  • a.

    Wgr: Wet gemeenschappelijke regelingen;

  • b.

    WSW: Wet sociale werkvoorziening;

  • c.

    werkvoorzieningschap: het openbaar lichaam als bedoeld in artikel 3 van deze regeling;

  • d.

    personeel: zij die op de arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht werkzaam zijn voor het werkvoorzieningschap, met uitzondering van de werknemers in het kader van de Wsw;

  • e.

    gemeenten: de gemeenten De Fryske Marren, Harlingen, Súdwest-Fryslân en Waadhoeke;

  • f.

    regeling: de gemeenschappelijke regeling van het werkvoorzieningschap Fryslân­West;

  • g.

    colleges: de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten;

  • h.

    raden: de gemeenteraden van de gemeenten;

  • i.

    standaardeenheid: de standaardeenheid als bedoeld in artikel 1 van het Besluit financieel verdeelmodel sociale werkvoorziening op tienden nauwkeurig omgerekend naar een werkweek van 36 uur, waarbij vijfhonderdste wordt afgerond op een tiende, en

  • j.

    aanvullende gemeentelijke bijdrage: aanvullende bijdrage van de gemeenten wanneer de financiering vanuit de rijksgelden niet toereikend is in een boekjaar.

Artikel 2 Gemeentewet

Waar in deze regeling artikelen van de Gemeentewet van overeenkomstige toepassing worden verklaard, treedt in de plaats van de gemeente het werkvoorzieningschap en in plaats van het college het algemeen bestuur.

Artikel 3 Openbaar lichaam

Er is een openbaar lichaam, genaamd: het werkvoorzieningschap Fryslân-West. Het openbaar lichaam is gevestigd in Sneek.

Artikel 4 Doelstelling, taken en bevoegdheden

  • 1.

    Het werkvoorzieningschap heeft ten doel het op een bedrijfsmatig verantwoorde wijze doen uitvoeren van taken van en voor gemeenten op het terrein van de gesubsidieerde arbeid en het adviseren van de gemeenten op het terrein van de gesubsidieerde arbeid.

  • 2.

    Ter aanvulling van het lid 1 genoemde doel voert het bestuur van het werkvoorzieningschap in ieder geval de taken en bevoegdheden uit van de colleges genoemd in de WSW binnen het werkgebied, met uitzondering van de taken en bevoegdheden genoemd in artikel 14, eerste lid WSW.

  • 3.

    Overeenkomstig het bepaalde in het eerste en tweede lid van dit artikel, dragen de colleges al hun bevoegdheden uit de WSW over aan het algemeen bestuur.

  • 4.

    Het werkvoorzieningschap houdt een werkomgeving in stand waarin personen als bedoeld in artikel 10b, eerste lid, van de Participatiewet in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden werkzaamheden kunnen verrichten.

  • 5.

    De colleges kunnen in mandaat andere bevoegdheden aan het bestuur of het personeel van het werkvoorzieningschap opdragen. De betreffende gemeenten en het werkvoorzieningschap sluiten een dienstverleningsovereenkomst af over de voorwaarden waaronder het mandaat wordt uitgeoefend.

  • 6.

    Het algemeen bestuur is bevoegd, ten behoeve van de in dit artikel genoemde doelstellingen, een of meer rechtspersonen op te richten of deel te nemen in een of meer bestaande dan wel te vormen rechtspersonen.

Artikel 5 Bestuursorganen

De bestuursorganen van het werkvoorzieningschap zijn:

  • a.

    het algemeen bestuur;

  • b.

    het dagelijks bestuur, en

  • c.

    de voorzitter.

Artikel 6 Bevoegdheden

  • 1.

    De verdeling van de bevoegdheden tussen de bestuursorganen is gelijk aan die welke in de Gemeentewet ten aanzien van de gemeentelijke bestuursorganen is neergelegd, tenzij uit deze regeling anders blijkt.

  • 2.

    Het algemeen bestuur kan zijn bevoegdheden met inachtneming van artikel 33a, eerste lid, van de Wgr geheel of gedeeltelijk overdragen aan het dagelijks bestuur. Het dagelijks bestuur oefent die bevoegdheid uit overeenkomstig de eventueel door het algemeen bestuur te stellen beleidsregels.

Artikel 7 Algemeen bestuur

  • 1.

    De colleges wijzen elk twee leden en twee plaatsvervangende leden uit hun midden aan tot lid van het algemeen bestuur.

  • 2.

    Het lidmaatschap van het algemeen bestuur eindigt op de dag waarop de zittingsperiode van de colleges afloopt. De leden van het algemeen bestuur blijven hun functie waarnemen tot het tijdstip waarop de colleges de nieuwe leden hebben aangewezen.

  • 3.

    De colleges beslissen zo mogelijk in de eerste vergadering van elke zittingsperiode over de aanwijzing van de nieuwe leden en de plaatsvervangende leden van het algemeen bestuur.

  • 4.

    De voorziening in een tussentijdse vacature geschiedt binnen twee maanden na het ontstaan ervan.

  • 5.

    Een lid van het algemeen bestuur kan te allen tijde ontslag nemen. Van dit ontslag stelt hij de voorzitter, alsmede het college dat hem heeft aangewezen, in kennis.

Artikel 8 Werkwijze algemeen bestuur

Het algemeen bestuur vergadert jaarlijks tenminste tweemaal en voorts zo dikwijls als de voorzitter of het dagelijks bestuur dit nodig oordeelt of tenminste een vijfde van het aantal leden van het algemeen bestuur dit onder opgaaf van redenen, schriftelijk aan de voorzitter verzoekt.

Artikel 9 Stemverhoudingen algemeen bestuur

In het algemeen bestuur hebben:

  • a.

    de leden aangewezen door het college van De Fryske Marren ieder 2 stemmen;

  • b.

    de leden aangewezen door het college van Harlingen ieder 1 stem;

  • c.

    de leden aangewezen door het college van Súdwest-Fryslân ieder 4 stemmen, en

  • d.

    de leden aangewezen door het college van Waadhoeke ieder 2 stemmen.

Artikel 10 Reglement van orde

  • 1.

    Het algemeen bestuur stelt een reglement van orde vast. Dit reglement mag geen bepalingen bevatten welke in strijd zijn met deze regeling.

  • 2.

    Het algemeen bestuur brengt dit reglement en eventueel daarin aan te brengen wijzigingen zo spoedig mogelijk ter kennis van de colleges.

  • 3.

    Het algemeen bestuur maakt de vergaderstukken en verslagen van zijn vergaderingen uit eigen beweging openbaar, behoudens voor zover de artikelen 5.1, eerste, tweede en vijfde lid, en 5.2 van de Wet open overheid daaraan in de weg staan.

Artikel 11 Dagelijks bestuur

  • 1.

    Het dagelijks bestuur bestaat uit de voorzitter en drie overige leden, aan te wijzen door en uit het algemeen bestuur. Er mogen geen twee leden afkomstig zijn van dezelfde gemeente.

  • 2.

    De leden van het dagelijks bestuur worden aangewezen in de eerste vergadering van het algemeen bestuur in nieuwe samenstelling.

  • 3.

    Indien tussentijds een plaats in het dagelijks bestuur beschikbaar komt, wijst het algemeen bestuur binnen twee maanden een nieuw lid aan. Gaat het openvallen van een plaats in het dagelijks bestuur gepaard met het openvallen van een plaats in het algemeen bestuur dan vindt aanwijzing eerst plaats nadat de plaats in het algemeen bestuur opnieuw is bezet, tenzij deze benoeming meer dan drie maanden zou uitblijven.

  • 4.

    Indien langdurige verhindering of ontstentenis van een lid van het dagelijks bestuur verwacht wordt, kan het algemeen bestuur op voorstel van het dagelijks bestuur in diens tijdelijke vervanging voorzien.

  • 5.

    Het tijdelijk benoemd lid treedt als zodanig af, zodra degene die hij vervangt de uitoefening van zijn taak hervat.

  • 6.

    De leden van het dagelijks bestuur treden af op de dag van aftreden van het algemeen bestuur.

  • 7.

    Het dagelijks bestuur stelt een reglement van orde vast voor zijn werkzaamheden. Het dagelijks bestuur brengt dit reglement van orde zo spoedig mogelijk ter kennis van het algemeen bestuur.

  • 8.

    Het dagelijks bestuur maakt de agenda’s en besluitenlijsten van zijn vergaderingen uit eigen beweging openbaar, behoudens voor zover de artikelen 5.1, eerste, tweede en vijfde lid, en 5.2 van de Wet open overheid daaraan in de weg staan.

Artikel 12 De voorzitter

  • 1.

    De voorzitter wordt in de eerste vergadering van het algemeen bestuur door en uit zijn midden aangewezen voor de zittingsperiode.

  • 2.

    Bij verhindering of ontstentenis wordt hij vervangen door een lid van het dagelijks bestuur, door het algemeen bestuur daartoe aangewezen.

  • 3.

    Indien en voor zover het algemeen bestuur nog niet in de vervanging heeft voorzien, is het dagelijks bestuur bevoegd uit zijn midden een lid aan te wijzen dat tijdelijk in de vervanging voorziet.

  • 4.

    Het voorzitterschap eindigt indien betrokkene ophoudt lid van het algemeen bestuur te zijn. Het algemeen bestuur voorziet dan onmiddellijk in de vervanging.

Artikel 13 Taken voorzitter

  • 1.

    De voorzitter is belast met de leiding van de vergaderingen van het algemeen en dagelijks bestuur.

  • 2.

    De voorzitter en de secretaris, als bedoeld in artikel 16, ondertekenen de stukken die van het algemeen en dagelijks bestuur uitgaan.

  • 3.

    De voorzitter vertegenwoordigt het werkvoorzieningschap in en buiten rechte.

Artikel 14 Interne verantwoording

  • 1.

    De leden van het dagelijks bestuur zijn, tezamen en ieder afzonderlijk, aan het algemeen bestuur verantwoording verschuldigd over het door hen gevoerde beleid.

  • 2.

    Het algemeen bestuur kan een door hem aangewezen lid van het dagelijks bestuur ontslag verlenen indien deze zijn vertrouwen niet meer geniet.

Artikel 15 Externe verantwoording

  • 1.

    Een lid van het algemeen bestuur is jegens het college dat hem heeft aangewezen verantwoording verschuldigd voor het door hem in het algemeen bestuur gevoerde beleid overeenkomstig de in de desbetreffende gemeente daartoe geldende regeling.

  • 2.

    Het college kan een door hem aangewezen lid ontslag verlenen indien deze het vertrouwen van het college niet meer bezit.

  • 3.

    Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de gemeenteraad van de betreffende gemeente.

  • 4.

    Het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur en de voorzitter geven, tezamen en ieder afzonderlijk, aan de raden alle informatie die voor een juiste beoordeling van het door het bestuur gevoerde en te voeren beleid nodig is.

  • 5.

    Ieder afzonderlijk lid van een van de raden kan bij het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur of de voorzitter een verzoek tot inlichtingen indienen. Het verzoek wordt, door tussenkomst van de griffier van de betreffende gemeente, aan het bestuur verzonden. De verlangde inlichtingen worden binnen tien werkdagen na ontvangst door het dagelijks bestuur verschaft aan raden, tenzij het verzoek zich expliciet tot het algemeen bestuur of de voorzitter richt. In het geval van een informatieverzoek aan het algemeen bestuur, doet het dagelijks bestuur binnen tien werkdagen na ontvangst een voorstel aan het algemeen bestuur.

  • 6.

    Het algemeen bestuur kan regels stellen omtrent de wijze waarop het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur en de voorzitter informatie verstrekken aan de raden en colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten.

Artikel 15a Zienswijzen

  • 1.

    Behoudens verplichtingen voortvloeiend uit de wet of deze regeling worden besluiten van het bestuur niet aan zienswijzen van de raden onderworpen.

  • 2.

    Het algemeen bestuur beslist bij een voorstel dat voor de gemeenten ingrijpende gevolgen kan hebben niet alvorens de raden door het dagelijks bestuur om zienswijzen zijn gevraagd. In spoedeisende gevallen kan het dagelijks bestuur afzien van het vragen van zienswijzen. Het dagelijks bestuur stelt de raden hiervan schriftelijk en gemotiveerd op de hoogte.

  • 3.

    Het algemeen bestuur beslist niet over een voorstel alvorens de raden om zienswijzen zijn gevraagd, wanneer ten minste twee gemeenteraden het dagelijks bestuur hierom verzoeken. In spoedeisende gevallen kan het dagelijks bestuur afzien van het vragen van zienswijzen. Het dagelijks bestuur stelt de raden hiervan schriftelijk en gemotiveerd op de hoogte.

  • 4.

    Indien het tweede of derde lid wordt toegepast, dan hebben de raden acht weken de tijd hun zienswijzen bij het dagelijks bestuur bekend te maken. Voorafgaande aan het nemen van het besluit waarover de zienswijzen gegeven is stelt het dagelijks bestuur de raden en het algemeen bestuur schriftelijk en gemotiveerd in kennis van het oordeel over de zienswijzen, alsmede van de eventuele conclusies die het daaraan verbindt.

Artikel 15b Participatie

  • 1.

    Ingezetenen en belanghebbenden kunnen via de normale procedure bij de gemeenteraden respectievelijk de colleges inspreken omtrent besluiten van het werkvoorzieningsschap.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid, kan het dagelijks bestuur beslissen dat bij ingrijpende besluiten een apart traject voor inspraak wordt doorlopen, waarbij zowel belanghebbenden als ingezetenen de kans krijgen inspraak te doen. In deze procedure worden in elk geval door de colleges of raden ingestelde adviescommissies in het kader van het sociaal domein actief betrokken.

  • 3.

    Het dagelijks bestuur informeert de colleges en het algemeen bestuur zo spoedig mogelijk omtrent zijn voornemen tot het mogelijk maken van inspraak.

  • 4.

    De colleges én het dagelijks bestuur maken ieder in het eigen publicatieblad bekend dat de mogelijkheid tot inspraak wordt geboden.

Artikel 15c Adviescommissies

  • 1.

    Het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur en de voorzitter kunnen overeenkomstig artikel 24 van de Wgr commissies van advies instellen.

  • 2.

    Het algemeen bestuur stelt, wanneer de raden hiertoe overeenkomstig artikel 24a van de Wgr verzoeken, een gemeenschappelijke adviescommissie in als bedoeld in artikel 24a van de Wgr.

Artikel 16 Secretaris

  • 1.

    De bestuursorganen van het werkvoorzieningschap worden in de uitvoering van hun taken bijgestaan door een secretaris.

  • 2.

    De secretaris wordt door het dagelijks bestuur aangesteld, geschorst en ontslagen.

  • 3.

    Het dagelijks bestuur regelt de vervanging van de secretaris.

  • 4.

    De secretaris heeft in de vergadering van het algemeen en dagelijks bestuur een adviserende stem.

  • 5.

    De secretaris tekent met de voorzitter alle stukken die van het algemeen en het dagelijks bestuur uitgaan.

  • 6.

    Het algemeen bestuur kan regels stellen omtrent de vereisten van aanstelling van de secretaris.

Artikel 17 Overig personeel

Het dagelijks bestuur kan personeel aannemen, schorsen en ontslaan. Het dagelijks bestuur draagt zorg voor een lidmaatschap van de werkgeversvereniging voor gemeenschappelijke regelingen en volgt voor het personeel de cao-afspraken die voor deze vereniging worden gemaakt.

Artikel 18 Financiën

  • 1.

    Met betrekking tot de organisatie van de financiële administratie, het kasbeheer en de controle zijn de artikelen 186 tot en met 213 van de Gemeentewet van overeenkomstige toepassing, voor zover daarvan bij of krachtens de Wgr niet is afgeweken.

  • 2.

    Het algemeen bestuur kan regels stellen omtrent de wijze waarop het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur financiële informatie verstrekken aan de raden en colleges.

Artikel 19 Begroting

  • 1.

    Het dagelijks bestuur zendt vóór 30 april van het jaar voorafgaande aan dat waarvoor de begroting dient, de algemene financiële en beleidsmatige kaders aan de raden.

  • 2.

    Het dagelijks bestuur stelt jaarlijks voor 30 april een conceptbegroting op voor het volgende kalenderjaar en zendt deze, voorzien van een toelichting, toe aan de raden van de gemeenten.

  • 3.

    De conceptbegroting wordt door de zorg van de besturen van de deelnemende gemeenten voor een ieder ter inzage gelegd en, tegen betaling van kosten, algemeen verkrijgbaar gesteld.

  • 4.

    De raden kunnen het dagelijks bestuur binnen de wettelijke termijn van twaalf weken na de verzenddatum van hun gevoelen omtrent de conceptbegroting doen blijken.

  • 5.

    Het dagelijks bestuur zendt zo spoedig mogelijk de opmerkingen van de raden en eventueel een nota van wijzigingen aan het algemeen bestuur.

  • 6.

    Het algemeen bestuur stelt de begroting vóór 15 september vast. Het dagelijks bestuur zendt terstond afschriften aan de gemeenten.

  • 7.

    Het dagelijks bestuur zendt de begroting binnen twee weken na vaststelling, doch in ieder geval vóór 15 september aan gedeputeerde staten.

Artikel 20 Begrotingswijziging

  • 1.

    Alvorens een begrotingswijziging wordt vastgesteld, zendt het dagelijks bestuur het concept daarvan, voorzien van een toelichting en een raming van de verschuldigde bijdragen, toe aan de raden.

  • 2.

    De raden kunnen het dagelijks bestuur binnen een periode van twaalf weken na de verzenddatum van hun gevoelen doen blijken.

  • 3.

    Het dagelijks bestuur zendt zo spoedig mogelijk na sluiting van de in het tweede lid bedoelde periode de opmerkingen van de raden en de begrotingswijziging, eventueel voorzien van een nota van wijzigingen, ter vaststelling toe aan het algemeen bestuur.

  • 4.

    Het dagelijks bestuur zendt de begrotingswijziging terstond na vaststelling toe aan de raden.

  • 5.

    Het dagelijks bestuur zendt de begrotingswijziging binnen twee weken aan gedeputeerde staten.

Artikel 21 Financiële uitgangspunten

  • 1.

    In de begroting wordt aangegeven de naar raming door elke gemeente verschuldigde aanvullende gemeentelijke bijdrage. Er zal naar worden gestreefd de begrote aanvullende gemeentelijke bijdrage per standaardeenheid van jaar tot jaar zoveel mogelijk gelijk te laten zijn.

  • 2.

    De begrote aanvullende gemeentelijke bijdrage als bedoeld in het eerste lid wordt berekend naar rato van het aantal standaardeenheden afkomstig uit de gemeenten naar de stand van 1 januari van het voorafgaande jaar waarover de bijdrage verschuldigd is.

  • 3.

    De gemeenten betalen bij wijze van voorschot per kwartaal één vierde deel van de totale bijdrage die zij op basis van de begroting moeten betalen.

  • 4.

    De gemeenten zullen er steeds voor zorg dragen dat het werkvoorzieningschap te allen tijde over voldoende middelen beschikt om aan al zijn verplichtingen jegens derden te kunnen voldoen.

  • 5.

    Indien het algemeen bestuur ermee bekend is dat een gemeente weigert deze uitgaven op de begroting te brengen, doet het algemeen bestuur onverwijld aan gedeputeerde staten het verzoek over te gaan tot toepassing van de artikelen 194 en 195 Gemeentewet.

Artikel 22 Jaarrekening

  • 1.

    Het dagelijks bestuur stelt jaarlijks voor 30 april een voorlopige jaarrekening van het afgelopen kalenderjaar op en zendt deze, voorzien van een toelichting, toe aan de raden.

  • 2.

    Van de inkomsten en uitgaven wordt door het dagelijks bestuur over elk kalenderjaar verantwoording gedaan aan het algemeen bestuur onder overlegging van de daarbij behorende bescheiden.

  • 3.

    Het dagelijks bestuur voegt daarbij een verslag van een onderzoek naar de deugdelijkheid van de rekening, ingesteld door de overeenkomstig artikel 213 Gemeentewet aangewezen deskundige.

  • 4.

    Het algemeen bestuur stelt de rekening van het voorafgaande jaar vast en zendt deze binnen twee weken na de vaststelling, doch in ieder geval vóór 15 juli aan gedeputeerde staten. Van de vaststelling doet het dagelijks bestuur mededeling aan de raden.

  • 5.

    De vaststelling van de jaarrekening stelt het dagelijks bestuur tot décharge, behoudens later in rechte gebleken onregelmatigheden.

Artikel 23 Verdeling baten en lasten

  • 1.

    Mocht enig exploitatiejaar een batig saldo opleveren, dan zal dit saldo worden toegevoegd aan de algemene reserve.

  • 2.

    Mocht enig exploitatiejaar een nadelig saldo opleveren, dan zal het exploitatietekort in beginsel worden gedekt uit de algemene reserve.

  • 3.

    Het algemeen bestuur kan beslissen uitkeringen uit de algemene reserve te doen ten gunste van de gemeenten, overeenkomstig de verdeelsleutel die ten grondslag lag aan de begroting, zoals opgenomen in artikel 21, eerste lid. Uitkeringen kunnen alleen plaatsvinden indien en voor zover de algemene reserve hoger is dan de kapitaalverstrekking aan de deelnemingen vermeerderd met de aan deelnemingen uit eigen middelen verstrekte financieringen, blijkend uit de laatst en niet meer dan één jaar geleden vastgestelde jaarrekening.

  • 4.

    Structurele tekorten in de algemene reserve zullen door de gemeenten worden aangevuld overeenkomstig de verdeelsleutel die ten grondslag ligt aan de begroting, zoals opgenomen in artikel 21, eerste lid. Het algemeen bestuur bepaalt wanneer sprake is van een structureel tekort, mede gehoord gedeputeerde staten en de accountant als bedoeld in artikel 213, tweede lid, van de Gemeentewet.

Artikel 24 Archief

  • 1.

    Het dagelijks bestuur draagt zorg voor de archiefbescheiden van de organen van deze ge-meenschappelijke regeling. Het algemeen bestuur stelt hiertoe een regeling vast, welke aan gedeputeerde staten moet worden medegedeeld.

  • 2.

    De secretaris is belast met de bewaring en het beheer van de archiefbescheiden voor zover die niet zijn overgebracht naar de archiefbewaarplaats van de gemeente Súdwest-Fryslân.

  • 3.

    Na opheffing van de gemeenschappelijke regeling worden alle archiefbescheiden overgebracht naar de archiefbewaarplaats van de gemeente Súdwest-Fryslân.

Artikel 25 Toetreding

  • 1.

    Een college van burgemeester en wethouders van een andere gemeente kan toetreden tot de regeling, indien tenminste twee derde van de colleges hiermee instemmen, onverminderd het bepaalde in artikel 1 van de Wgr.

  • 2.

    In een besluit als bedoeld in het vorige lid kan de toetreding afhankelijk worden gesteld van bepaalde door het algemeen bestuur te stellen voorwaarden.

  • 3.

    De toetreding gaat in op 1 januari van het jaar volgende op de datum waarop de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten de regeling hebben vastgesteld en op de voorgeschreven wijze bekend hebben gemaakt.

Artikel 26 Uittreding

  • 1.

    Een college van burgemeester en wethouders van een van de gemeenten kan besluiten tot uittreding, onverminderd het bepaalde in artikel 1 van de Wgr.

  • 2.

    Een college zendt, na toestemming van zijn raad, het besluit tot uittreding aan het algemeen bestuur. De procedure voor uittreding vangt aan de dag nadat het algemeen bestuur het besluit heeft ontvangen.

  • 3.

    Het dagelijks bestuur inventariseert de gevolgen van de uittreding, de wijze waarop met deze gevolgen kan of moet worden omgegaan en de voorwaarden voor uittreding en legt deze vast in het concept-uittredingsplan met inachtneming van de artikelen 26a en 26b.

  • 4.

    Onder de gevolgen van de uittreding worden verstaan de financiële, juridische, personele en organisatorische consequenties die het directe gevolg zijn van de uittreding.

  • 5.

    De uittreding gaat in op 1 januari van het jaar volgende op het verstrijken van een termijn van drie jaren na het nemen van het besluit tot uittreding, tenzij de colleges unaniem een andere opzegtermijn overeenkomen.

Artikel 26a Procedure voor vaststelling uittredingsplan

  • 1.

    Het uittredingsplan bepaalt de berekening van de financiële gevolgen van de uittreding.

  • 2.

    Het uittredingsplan bevat een voorlopige berekening van de financiële gevolgen van de uittreding te betalen door de uittredende deelnemer, hierna te noemen de voorlopige uittreedsom.

  • 3.

    Met het oog op het bepalen van de inhoud van het uittredingsplan wijst het algemeen bestuur een onafhankelijke externe deskundige aan die in opdracht van het dagelijks bestuur het concept-uittredingsplan voorbereidt. De kosten voor het inschakelen van een onafhankelijke externe deskundige komen voor rekening van de uittredende deelnemer.

  • 4.

    Het algemeen bestuur wijst de onafhankelijke externe deskundige aan op basis van een gezamenlijke voordracht van de uittredende deelnemer en het dagelijks bestuur.

  • 5.

    Ten minste twaalf maanden voorafgaand aan het moment van uittreding stelt het algemeen bestuur het uittredingsplan en de voorlopige uittreedsom vast. Het algemeen bestuur baseert de berekening van de voorlopige uittreedsom op de jaarrekening van het meest recent verstreken begrotingsjaar en neemt daarbij de bepalingen uit deze regeling in acht.

  • 6.

    Uiterlijk zes maanden na het moment van uittreding stelt het algemeen bestuur de definitieve uittreedsom vast. Het algemeen bestuur baseert de berekening van de definitieve uittreedsom op de jaarrekening van het begrotingsjaar direct voorafgaand aan het moment van uittreding en neemt daarbij deze regeling in acht.

  • 7.

    De definitieve uittreedsom zoals bedoeld in het zesde lid wordt vermeerderd met een risico-opslag van 10% om eventueel onvoorziene toekomstige kosten te ondervangen. Deze opslag vrijwaart de uittredende deelnemer van alle toekomstige onvoorzienbare kosten.

  • 8.

    Bij de voorbereiding van het concept uittredingsplan biedt het dagelijks bestuur de uittredende deelnemer de keuze tussen een betaling van de uittreedsom in een aantal termijnen of voor betaling van de uittreedsom in een keer. In het uittredingsplan bepaalt het algemeen bestuur conform de voorkeur van de uittredende deelnemer of de uittredende deelnemer de uittreedsom in een daarbij te bepalen aantal termijnen of in een keer dient te betalen.

Artikel 26b Te vergoeden kosten

  • 1.

    De voorlopige respectievelijk de definitieve uittreedsom bestaat uitsluitend uit een vergoeding ter compensatie van frictiekosten en desintegratiekosten, onder aftrek van eventuele baten. Bij de baten wordt het vermogen van de vennootschappen waarin het werkvoorzieningschap middellijk of onmiddellijk participeert meegerekend. Daarbij wordt naar rato van de financiële inbreng van de uittredende gemeente een deel in het vermogen van de vennootschappen vastgesteld.

  • 2.

    Onder frictiekosten worden verstaan alle incidentele kosten te maken door het werkvoorzieningschap die het directe gevolg van de beslissing tot uittreding van een deelnemer zijn. Onder de kosten te maken door het werkvoorzieningschap worden tevens verstaan de kosten te maken door de vennootschappen waarin het werkvoorzieningschap middellijk of onmiddellijk participeert, voor zover die het directe gevolg van de beslissing tot uittreding zijn.

  • 3.

    Onder desintegratiekosten worden verstaan alle kosten direct dan wel toekomstig te maken dan wel te dragen door het werkvoorzieningschap die samenhangen met de afbouw van overcapaciteit in personele en materiële sfeer en andere verplichtingen, de afbouw van risico’s daarbij inbegrepen, ontstaan als direct gevolg van de uittreding. Onder de kosten te dragen door het werkvoorzieningschap worden tevens verstaan de kosten te dragen door de vennootschappen waarin het werkvoorzieningschap middellijk of onmiddellijk participeert, voor zover die het directe gevolg van de beslissing tot uittreding zijn.

  • 4.

    Het werkvoorzieningschap brengt alle frictiekosten en desintegratiekosten, onder aftrek van eventuele baten, in rekening bij de uittredende deelnemer. De uittredende deelnemer is verplicht tot betaling van de definitieve uittreedsom, binnen drie maanden nadat het algemeen bestuur de definitieve uittreedsom, als bedoeld in artikel 26a, zesde lid, heeft vastgesteld, tenzij in het uittredingsplan overeenkomstig artikel 26a, achtste lid, anders is vastgelegd.

  • 5.

    Indien het werkvoorzieningschap betalingen moet doen aan de uittredende deelnemer in verband met het vermogen van de vennootschappen als bedoeld in het eerste lid, dan worden deze betalingen over maximaal vijf jaren gespreid om te voorkomen dat de vennootschappen niet langer aan hun verplichtingen kunnen voldoen of in hun directe voortbestaan worden bedreigd.

  • 6.

    Kosten die de uittredende deelnemer maakt ter voorbereiding op of als gevolg van de beslissing tot uittreding komen voor rekening van de uittredende deelnemer.

  • 7.

    De raming en berekening van de kosten voor uittreding worden gebaseerd op de feiten en omstandigheden die bekend waren op het moment van de daadwerkelijke uittreding, bedoeld in artikel 26, vijfde lid.

  • 8.

    Het werkvoorzieningschap is gehouden redelijkerwijs al het mogelijke te doen om de uittredingskosten zo laag mogelijk te houden. Het voorgaande behoeft niet te leiden tot wijziging van overeenkomsten met en verplichtingen jegens derden die zijn aangegaan respectievelijk bepaald voorafgaand aan het tijdstip van ontvangst door het algemeen bestuur van het besluit tot uittreding van de deelnemer.

Artikel 26c Verplichtingen uittreder

De uittredende partij is gehouden zich in te spannen om de formatie van het werkvoorzieningschap die als gevolg van de uittreding boventallig is geworden met behoud van arbeidsvoorwaarden in dienst te nemen of anderszins in stand te doen houden. De waarde van de formatie die de uittredende partij overneemt van het werkvoorzieningschap wordt gekapitaliseerd en in mindering gebracht op de uittreedsom.

Artikel 27 Wijziging

  • 1.

    De regeling kan gewijzigd worden bij besluit van ten minste twee derde van de colleges, onverminderd het bepaalde in artikel 1 van de Wgr.

  • 2.

    Een voorstel tot wijziging kan worden gedaan door het algemeen bestuur of door een college van een van de gemeenten.

  • 3.

    Het wijzigingsbesluit regelt de datum van inwerkingtreding, onverminderd het bepaalde in artikel 26 van de Wgr.

  • 4.

    Op een verandering van de taken, als bedoeld in artikel 4 is artikel 26 van overeenkomstige toepassing, tenzij de colleges unaniem anders overeenkomen.

Artikel 28 Opheffing

  • 1.

    De regeling wordt opgeheven wanneer twee derde van de colleges daartoe besluiten. Artikel 1, tweede en derde lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen zijn van overeenkomstige toepassing op de besluiten tot opheffing.

  • 2.

    Het algemeen bestuur stelt unaniem een liquidatieplan vast dat voorziet in de verplichtingen van gemeenten alle rechten en verplichtingen van het schap over de gemeenten te verdelen op een in het plan te bepalen wijze.

  • 3.

    Het besluit tot opheffing bepaalt wanneer de opheffing ingaat, onverminderd het bepaalde in artikel 9, derde lid, en artikel 26 van de Wgr.

  • 4.

    Het dagelijks bestuur is belast met de uitvoering van de liquidatie.

  • 5.

    Het dagelijks bestuur blijft ook na het tijdstip van opheffing in functie, totdat de liquidatie is voltooid.

Artikel 29 Evaluatie

  • 1.

    Het dagelijks bestuur evalueert in het jaar voorafgaande aan reguliere gemeenteraadsverkiezingen de samenwerking en gaat daarbij in elk geval in op het bereiken van de doelstellingen als bedoeld in artikel 4 en het functioneren van het schap.

  • 2.

    De resultaten van de evaluatie, bedoeld in het eerste lid, worden uiterlijk in januari van het jaar van de gemeenteraadsverkiezing aangeboden aan de colleges en de raden.

Artikel 30 Geschillen

Geschillen omtrent de toepassing, in de ruimste zin, van de regeling tussen colleges onderling of tussen colleges en het bestuur van het werkvoorzieningschap worden overeenkomstig artikel 28 van de Wgr behandeld.

Artikel 31 Duur

De regeling wordt aangegaan voor onbepaalde tijd.

Artikel 31a Evaluatie

  • 1.

    Het dagelijks bestuur evalueert in het eerste en tweede kwartaal van het kalenderjaar voorafgaande aan reguliere gemeenteraadsverkiezingen de samenwerking en gaat daarbij in elk geval in op het bereiken van de doelstellingen als bedoeld in artikel 4 en het functioneren van het werkvoorzieningschap en de vennootschappen waarin het werkvoorzieningschap middellijk of onmiddellijk deelneemt.

  • 2.

    De resultaten van de evaluatie, bedoeld in het eerste lid, worden uiterlijk in juni van het jaar voorafgaande aan de gemeenteraadsverkiezing aangeboden aan de colleges en de raden van de gemeenten.

Artikel 32 Bekendmaking en inwerkingtreding

  • 1.

    Deze gewijzigde regeling treedt in werking op 1 januari 2023.

  • 2.

    Het college van de gemeente van de plaats van vestiging maakt de regeling bekend op de in artikel 26 van de Wgr voorgeschreven wijze.

  • 3.

    Het dagelijks bestuur is belast met de registratie als bedoeld in artikel 26, tweede lid, en artikel 136 van de Wgr.

Artikel 33 Slotbepaling

In alle gevallen waarin de regeling niet voorziet, treden de colleges met elkaar in overleg.

Artikel 34 Citeerwijze

Deze regeling wordt aangehaald als Gemeenschappelijke regeling Werkvoorzieningschap Fryslân-West 2023.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente De Fryske Marren d.d. 11 oktober 2022,

F. Veenstra, burgemeester

D. Cazemier, gemeentesecretaris

Aldus vastgesteld in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Harlingen d.d. 11 oktober 2022,

C.M. Sjerps, burgemeester

S.C. van Gent, gemeentesecretaris

Aldus vastgesteld in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Súdwest-Fryslân d.d. 6 december 2022,

mr. drs. J.A. de Vries, burgemeester

drs. E.K. Strijker, gemeentesecretaris

Aldus vastgesteld in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Waadhoeke d.d. 11 oktober 2022,

M.C.M. Waanders, burgemeester

J. Ykema, gemeentesecretaris