Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Den Haag 2015

Geldend van 16-05-2023 t/m heden

Intitulé

Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Den Haag 2015

PARAGRAAF 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsomschrijving

In deze verordening wordt verstaan onder

a.

aanvraag:

verzoek om bekostiging van een voorziening of om bekostiging van bouwvoorbereiding,al dan niet elektronisch via het onderwijsloket ingediend;

b.

aanvrager:

het bevoegd gezag dat een aanvraag voor bekostiging van een voorziening of voor bekostiging van bouwvoorbereiding van een voorziening als bedoeld in artikel 8.1 van deze verordening heeft ingediend;

c.

accountbeheerder:

degene die op grond van een, door het bevoegd gezag conform een door het college vastgesteld model, aan hem verleende volmacht, door het college elektronisch is geautoriseerd om namens het bevoegd gezag via het onderwijsloket elektronische berichten te verzenden;

d.

advies Onderwijsraad:

een advies van de Onderwijsraad over de vaststelling van het programma in relatie tot de vrijheid van richting en inrichting, als bedoeld in artikel 95 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 93 van de Wet op de expertisecentra en artikel 76f van de Wet op het voortgezet onderwijs;

e.

bevoegd gezag:

bevoegd gezag van een volgens de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra en de Wet op het voortgezet onderwijs bekostigde openbare of bijzondere school, die geheel of gedeeltelijk gehuisvest is in een gebouw dat zich bevindt op het grondgebied van de gemeente;

f.

beslissing gedeputeerde staten:

de beslissing van gedeputeerde staten in een geschil als bedoeld in artikel 110, tweede lid van de Wet op het primair onderwijs, artikel 108, tweede lid van de Wet op de expertisecentra en artikel 76u, tweede lid van de Wet op het voortgezet onderwijs;

g.

college:

het college van burgemeester en wethouders;

h.

eigendomsoverdracht:

de eigendomsoverdracht als bedoeld in artikel 110 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 108 van de Wet op de expertisecentra en artikel 76u van de Wet op het voortgezet onderwijs;

i.

elektronische handtekening:

de ondertekening van een elektronisch bericht, welke automatisch plaats vindt zodra namens het bevoegd gezag een bericht via het onderwijsloket wordt verzonden, waarbij geen twijfel bestaat over de authenticiteit van het bericht;

j.

gezamenlijke akte:

de akte als bedoeld in artikel 110 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 108 van de Wet op de expertisecentra en artikel 76u van de Wet op het voortgezet onderwijs;

k.

gymnastiekruimte:

ruimte die geschikt is voor het onderwijs in lichamelijke oefening;

l.

lesgebouw:

een gebouw of gebouwdeel dat door een school wordt aangewend ten behoeve van het geven van onderwijs en dat niet wordt aangewend ten behoeve van lichamelijke oefening;

m.

minister:

de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

n.

monumentaal schoolgebouw:

een schoolgebouw dat is opgenomen op de Rijks- dan wel gemeentelijke monumentenlijst;

o.

onderwijsloket:

daartoe door het college aangewezen of aan te wijzen en verplicht te gebruiken elektronische weg of systeem voor gegevensverwerking, zoals bedoeld in artikel 2:15, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, via welke elektronisch berichten tussen het bevoegd gezag en het college kunnen worden gezonden ter zake de gehele of gedeeltelijke toepassing van deze verordening;

p.

overzicht:

het overzicht van de niet in het kader van de vaststelling van het programma ingewilligde aanvragen als bedoeld in artikel 4.3 van deze verordening;

q.

permanent gebouw:

schoolgebouw dat door de keuze van het ontwerp en de aard van de constructie en materialen ten minste 60 jaren als volwaardige huisvesting voor het onderwijs kan functioneren;

r.

programma:

het programma als bedoeld in artikel 4.2 van deze verordening;

s.

school:

-voor basisonderwijs: een basisschool of een speciale school voor basisonderwijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op het primair onderwijs;

-voor (voortgezet) speciaal onderwijs: een school voor speciaal onderwijs, voortgezet speciaal onderwijs of speciaal en voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de expertisecentra;

-voor voortgezet onderwijs: school of scholengemeenschap voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs (vwo), voor hoger en middelbaar algemeen voortgezet onderwijs (havo en mavo), voor voorbereidend beroepsonderwijs en voor praktijkonderwijs als bedoeld in artikel 1.1. van de Wet voortgezet onderwijs;

t.

tijdelijk lokaal:

verplaatsbare ruimte die door de keuze van het ontwerp en de aard van de constructie en materialen ten hoogste 15 jaren als volwaardige huisvesting voor het onderwijs kan functioneren;

u.

verhuur:

het gebruik van een onderwijsgebouw door derden, niet zijnde onderwijsgebruik of gebruik ten behoeve van culturele, maatschappelijke of recreatieve doeleinden;

v.

voor blijvend gebruik bestemde voorziening:

voorziening in de huisvesting die, volgens de uitkomst van de prognose als bedoeld in bijlage II van deze verordening, 15 jaren of langer noodzakelijk is;

w.

voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening:

voorziening in de huisvesting die, volgens de uitkomst van de prognose als bedoeld in bijlage II van deze verordening, niet langer dan 15 jaren noodzakelijk is;

x.

voorziening:

een van de voorzieningen in de huisvesting als bedoeld in artikel 1.2 van deze verordening;

y.

nevenvestiging:

deel van een school dat door de minister ingevolge de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra of de Wet op het voortgezet onderwijs voor bekostiging in aanmerking is gebracht.

z.

profiel:

profiel van leerwegen als bedoeld in de Wet voortgezet onderwijs.

Artikel 1.2 Omschrijving voorzieningen in de huisvesting

Bij de toepassing van deze verordening worden de volgende voorzieningen onderscheiden:

  • a.

    de voor blijvend of voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen bestaande uit:

    • 1.

      nieuwbouw van een lesgebouw of een voorziening voor lichamelijke oefening als bedoeld in bijlage I, deel B, dan wel nieuwbouw ter gehele of gedeeltelijke vervanging van een lesgebouw of een voorziening voor lichamelijke oefening als bedoeld in bijlage I, deel B, al dan niet op dezelfde locatie. Onder nieuwbouw ter gehele of gedeeltelijke vervanging van een lesgebouw of een voorziening voor lichamelijke oefening wordt tevens verstaan het zoveel mogelijk vernieuwen van een niet-monumentaal gebouw, of een gedeelte daarvan, dat om stedenbouwkundige, architectuur- en/of cultuurhistorische redenen naar het oordeel van het college niet kan worden gesloopt;

    • 2.

      uitbreiding van een lesgebouw of een voorziening voor lichamelijke oefening als bedoeld inbijlage I, deel B;

    • 3.

      gehele of gedeeltelijke ingebruikneming van een bestaand gebouw dan wel huur van een ander gebouw of een deel daarvan ten behoeve van de huisvesting van een school

    • 4.

      terrein voor zover benodigd voor de realisering van een onder a sub 1. tot en met 3. omschreven voorziening;

    • 5.

      inrichting met onderwijsleerpakket of met leer- en hulpmiddelen voor zover deze nog niet eerder voor bekostiging van rijks of gemeentewege in aanmerking is gebracht;

    • 6.

      inrichting met meubilair voor zover deze nog niet eerder voor bekostiging van rijks of gemeentewege in aanmerking is gebracht;

    • 7.

      medegebruik van een ruimte voor het onderwijs in een gebouw dat al bij een andere school in gebruik is, waaronder begrepen een gymnastiekruimte en een bad voor watergewenning of bewegingstherapie;

  • b.

    herstel van een constructiefout bestaande uit schade aan een gebouw en/of terrein veroorzaakt door eigen gebrek of eigen bederf, alsmede uit kosten gemoeid met het voorkomen van nog niet manifest geworden materiële schade onmiddellijk voortvloeiend uit ontwerpfouten, uitvoeringsfouten of wanprestatie;

  • c.

    herstel en vervanging in verband met schade aan een gebouw en/of terrein, onderwijsleerpakket of leer- en hulpmiddelen en meubilair ingeval van bijzondere omstandigheden;

  • d.

    revitalisering monumentale schoolgebouwen, voor zover deze erkend zijn als Rijks- en/of gemeentelijk monument;

  • e.

    huur van een sportterrein, dat niet het eigendom is van een bevoegd gezag, voor een school voor voortgezet onderwijs ten behoeve van het onderwijs in lichamelijke oefening.

    Onder de voorzieningen als vermeld onder a., sub 1, 2 en 3, worden tevens begrepen de toeslagen daarop als vermeld bij de desbetreffende voorzieningen in bijlage IV.

Artikel 1.3 Bouwvoorbereiding voorzieningen

Ten aanzien van voorzieningen als bedoeld in artikel 1.2, onder a sub 1° kan een aanvraag worden ingediend voor bekostiging van bouwvoorbereidingen. In dat geval is het bepaalde in paragraaf 8 van toepassing.

Artikel 1.4 Vaststelling vergoeding voorzieningen

  • 1. Bij toekenning van een van de in artikel 1.2 genoemde voorzieningen wordt bij de wijze van vaststelling van de hoogte van de vergoeding een onderscheid gemaakt tussen vooraf genormeerde bedragen en bedragen gebaseerd op de feitelijk voorziene kosten per geval.

  • 2. De genormeerde vergoedingsbedragen worden vastgesteld met inachtneming van het bepaalde in bijlage IV, deel A.

  • 3. Deel A van bijlage IV is van toepassing op de voor blijvend gebruik bestemde voorzieningen als bedoeld in artikel 1.2, onder a, sub 1, 2, 4, 5 en 6, en onder d en e, alsmede de bouwvoorbereiding als bedoeld in artikel 1.3.

    De niet inde eerste volzin genoemde voorzieningen worden vergoed op basis van feitelijke kosten.

  • 4. Indien er voor de voorzieningen als bedoeld in artikel 1.2 onder a sub 1, sub 2 en onder d aantoonbaar sprake is van extra, locatiegebonden bouwkosten kan het college op verzoek van het bevoegd gezag besluiten een opslag te verstrekken boven de geldende normbedragen. Dit stelt het bevoegd gezag in staat de bouwkosten te voldoen vanwege door het college gestelde randvoorwaarden op het gebied van stedenbouw en welstand, een beperkt beschikbare bouwkavel, buitengewone bouwplaatskosten, het aansluiten van nieuwbouw op de maatvoering van een te handhaven gebouw(deel) en overige kosten die samenhangen met onvermijdelijke locatiegebonden omstandigheden, alle zulks ter goedkeuring van het college.

    Voor het indienen van een dergelijk verzoek is paragraaf 2 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 1.5 Informatieverstrekking

  • 1. Het bevoegd gezag verstrekt aan het college gegevens die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het bepaalde in deze verordening.

    Bij de gegevensverstrekking wordt gebruik gemaakt van het onderwijsloket of, voor zover deelektronische weg daartoe niet is geopend een door het college vastgesteld formulier.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde gegevens worden onderscheiden in:

    • a.

      basisgegevens, zijnde gegevens die eenmalig in hun geheel worden verstrekt en vervolgens alleen in geval van wijzigingen worden gemeld bij het college;

    • b.

      periodieke gegevens, zijnde gegevens die regelmatig door het bevoegd gezag dienen te worden verstrekt indien en voor zover deze niet regulier vanuit een andere erkende bron aan het college beschikbaar worden gesteld;

    • c.

      overige gegevens die nodig zijn voor de uitvoering van deze verordening.

  • 3. De in het tweede lid onder a genoemde basisgegevens omvatten:

    • 1.

      gegevens over het bevoegd gezag, bestaande uit naam, adres, denominatie en vestigingsplaats, alsmede een opgave van een contactpersoon inzake aangelegenheden aangaande de huisvesting en een per gewone post toe te zenden afschrift van de door het bevoegd gezag aan de accountbeheerder, conform een door het college vastgesteld model, verleende volmacht ten behoeve van het gebruik van het onderwijsloket;

    • 2.

      gegevens over de onder het beheer van het bevoegd gezag staande school of scholen die geheel of gedeeltelijk gehuisvest zijn in een gebouw gelegen in de gemeente, bestaande uit het brinnummer, naam, adres, onderwijssoort en eventuele onderwijsafdelingen en, voor zover van toepassing, de aanduiding of de school bestaat uit een hoofdvestiging met een of meer nevenvestigingen;

    • 3.

      gegevens over de bij de school in gebruik zijnde gebouwen gespecificeerd per gebouw, bestaande uit:

      • -

        het adres;

      • -

        de status van het gebouw zijnde hoofdgebouw of dislocatie dan wel (tijdelijke) nevenvestiging;

      • -

        de bouwaard zijnde permanent of tijdelijk;

      • -

        het bouwjaar zijnde het oorspronkelijk bouwjaar of, ingeval het gebouw bestaat uit in verschillende jaren gebouwde delen, de bouwjaren onderscheiden naar gebouwdeel met de daarbij behorende bruto vloeroppervlakte;

      • -

        de bruto vloeroppervlakte van het gebouw uitgedrukt in m²;

      • -

        de genormeerde en feitelijke capaciteit van het gebouw voor zover bestemd voor een school voor basisonderwijs en een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs, te bepalen aan de hand van het gestelde in bijlage III, deel A en B;

      • -

        een plattegrond van het gebouw;

      • -

        gegevens over het adres, het stichtingsjaar en de oppervlakte van de oefenzaal indien een bevoegd gezag van een niet door de gemeente in stand gehouden school voor basisonderwijs, school voor (voortgezet) speciaal onderwijs of school voor voortgezet onderwijs eigenaar is van een gymnastiekruimte.

  • 4. De in het tweede lid onder b genoemde periodieke gegevens omvatten:

    • 1.

      de jaarlijkse opgave aan de minister van het aantal leerlingen dat op de wettelijke teldatum per locatie staat ingeschreven op de school, die geheel of gedeeltelijk gehuisvest is in een gebouw gelegen op het grondgebied van de gemeente;

    • 2.

      een tussentijdse opgave aan de minister van het aantal leerlingen dat staat ingeschreven op de school in verband met een groei van het aantal leerlingen;

  • 5. Een bevoegd gezag van een school voor basisonderwijs of een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs verstrekt jaarlijks voor 1 april voorafgaande aan het volgende schooljaar een opgave van de voor dat schooljaar voor de school gewenste onderwijsgebruik van een gymnastiekruimte. Deze opgave bevat de volgende gegevens:

    • 1.

      de gewenste omvang van het onderwijsgebruik uitgedrukt in een aantal klokuren;

    • 2.

      de aanduiding van de gymnastiekruimte of –ruimten waarin het gebruik wordt gewenst;

    • 3.

      de tijden waarop het onderwijsgebruik gedurende een schoolweek wordt gewenst.

  • 6. De in het tweede lid onder c genoemde gegevens omvatten in ieder geval:

    • 1.

      inlichtingen die noodzakelijk zijn voor het opmaken van de staat van het onderhoud als bedoeld in paragraaf 12;

    • 2.

      de gereedmelding van een op het programma onderwijshuisvesting in enig jaar toegekende voorziening, dan wel de melding van ingebruikneming of medegebruik van een voorziening. Het bevoegd gezag verstrekt deze gegevens uiterlijk op de datum van oplevering van de voorziening, dan wel de datum van ingebruikneming of medegebruik;

    • 3.

      een door de architect ondertekende verklaring met betrekking tot gebouw- en terreingegevens van de toegekende voorziening. Het bevoegd gezag verstrekt deze gegevens binnen drie maanden na de datum van oplevering van de voorziening.

PARAGRAAF 2 Programma en overzicht: Aanvragen programma

Artikel 2.1 Indiening aanvraag

  • 1. Een aanvraag voor opneming van een voorziening op het programma dient uiterlijk op 31 januari van het jaar van vaststelling van het betreffende programma te zijn ontvangen door het college. Hiervoor kan op grond van artikel 1.1, onder a van deze verordening in de regel uitsluitend gebruik gemaakt worden van het onderwijsloket. Indien géén gebruik van het onderwijsloket gemaakt kan worden, dient per aan te vragen voorziening gebruik te worden gemaakt van een door het college vastgesteld aanvraagformulier.

  • 2. Indien de aanvraag niet uiterlijk op 31 januari is ontvangen, besluit het college de aanvraag niet te behandelen. Het besluit de aanvraag niet te behandelen wordt aan de aanvrager bekendgemaakt binnen vier weken na ontvangst van de ingediende aanvraag.

  • 3. Het bepaalde in de voorgaande leden is van overeenkomstige toepassing op aanvragen of verzoeken tot wijziging of aanvulling van op enig programma reeds toegekende voorzieningen.

Artikel 2.2 Inhoud aanvraag; gelegenheid tot aanvullen aanvraag; niet behandelen onvolledige aanvraag

  • 1. De aanvraag wordt (digitaal) ondertekend en bevat ten minste:

    • a.

      de naam en het adres van de aanvrager;

    • b.

      de dagtekening;

    • c.

      de naam van de school en, voor zover van toepassing, het gebouw ten behoeve waarvan de voorziening is bestemd;

    • d.

      welke voorziening wordt aangevraagd;

    • e.

      de onderbouwing van de noodzaak en de omvang van de gewenste voorziening;

    • f.

      tenzij de aanvrager bij de onderbouwing van de aanvraag anders aangeeft, wordt voor de geplande aanvangsdatum van de voorziening 1 januari van het jaar van uitvoering van het programma genomen;

  • 2. In aanvulling op de in eerste lid vermelde gegevens gaat de aanvraag vergezeld van:

    • a.

      een prognose van het te verwachten aantal leerlingen van de school die voldoet aan de in bijlage II omschreven vereisten, tenzij het een voorziening betreft als bedoeld in artikel 1.2, onder a, sub 5 tot en met 7 en artikel 1.2, onder e. Indien de aard en de omvang van een voorziening als bedoeld in artikel 1.2, onder b en c daartoe aanleiding geeft, kan het college de prognose-eis laten vervallen. Inzending van een prognose blijft achterwege indien het bevoegd gezag zich bij het doen van een aanvraag als bedoeld in artikel 2.1 conformeert aan de gemeentelijke prognose;

    • b.

      de aanduiding van de gewenste plaats waar de voorziening moet worden gerealiseerd, indien het een voorziening betreft als bedoeld in artikel 1.2, onder a, sub 1 tot en met 3, en artikel 1.2, onder e;

    • c.

      een rapportage waaruit de bouwkundige noodzaak blijkt indien het een voorziening betreft bestaande uit nieuwbouw ter gehele of gedeeltelijke vervanging van een gebouw, uit herstel van een constructiefout of uit revitalisering van een monumentaal schoolgebouw. Hiertoe dient een onderbouwde rapportage conform NEN 2767 van een onafhankelijke, ter zake deskundig adviesbureau te worden bijgevoegd. Inzending van een bouwkundige rapportage blijft achterwege indien de gevraagde voorziening in een door het college opgesteld indicatief meerjareninvesteringsplan is opgenomen. Indien het bedrag van het totaal aantal aanvragen voor investeringen in enig jaar het budget daarvoor overschrijdt, bepaalt het college een prioriteitsvolgorde op basis van een daartoe in opdracht van het college op te stellen rapportage;

    • d.

      een begroting van de kosten gemoeid met de uitvoering van de voorziening, indien het een voorziening betreft als bedoeld in artikel 1.2, onder a, sub 1, 3 en artikel 1.2, onder b tot en met d;

    • e.

      een uitgewerkt voorlopig ontwerp (VO+) voor wat betreft plattegronden, gevelbeeld en doorsnedes, zoals omschreven in de DNR 2011 rechtsverhouding opdrachtgever - architect met een stichtingskostenoverzicht conform NEN2631 en een onderbouwde reëel geplande datum van aanbesteding en start bouw, voor wat betreft de voor blijvend gebruik bestemde voorzieningen als vermeld in artikel 1.2, onder a, sub1, en artikel 1.2, onder d. Indien geen VO+ kan worden overgelegd, dient de aanvraag ten minste te duiden op een zodanig stadium van bouwvoorbereiding dat de voorziening naar het oordeel van het college redelijkerwijs in het jaar na vaststelling van het programma uitvoerbaar is;

    • f.

      voor zover de gewenst voorziening betrekking heeft op de voorziening huur van een ander gebouw of een deel daarvan ten behoeve van de huisvesting van een school, een afschrift van het concept-huurcontract met betrekking tot de te huren ruimte;

    • g.

      voor zover de gewenste voorziening betrekking heeft op de voorziening revitalisering monumentale gebouwen tevens:

      1. een verklaring van een onafhankelijk, ter zake deskundig adviesbureau dat het gebouw, na revitalisering op een (zo veel mogelijk) vergelijkbaar technisch niveau zal zijn gebracht met nieuwbouw, en

      2. een verklaring van het schoolbestuur:

      • A.

        dat het gebouw bij uitvoering van het ingediende ontwerp van de revitalisering - met de kennis van nu - ten minste de komende 25 jaren geen revitalisering of nieuwbouw behoeft, waarvoor op grond van de huidige regelgeving aanspraak kan bestaan op vergoeding van gemeentewege, en

      • B.

        dat het gebouw met behulp van de aan het schoolbestuur op grond van de huidige regelgeving door het Rijk verstrekte middelen in normale, gebruikelijke, staat van onderhoud gehouden kan worden, alsmede bedrijfsmatig functioneel.

    • i.

      alle overige gegevens die het college nodig acht voor de beoordeling van de noodzaak van de gevraagde voorziening. Het college kan bepalen dat een nadere toelichting of aanvulling op andere wijze dan uitsluitend via het onderwijsloket kan worden verstrekt.

  • 3. Het geheel of gedeeltelijk ontbreken van de vereiste gegevens kan bij gebruikmaking van het onderwijsloket leiden tot het niet ter behandeling elektronisch kunnen indienen van de aanvraag.

    In alle overige gevallen deelt het college bij het ontbreken van een of meer gegevens als bedoeld in het eerste of tweede lid dit voor 15 februari mee aan de aanvrager. Daarbij wordt de aanvrager in de gelegenheid gesteld voor 15 maart de ontbrekende gegevens aan te vullen. Indien de aanvrager de vereiste ontbrekende gegevens niet heeft verstrekt voor 15 maart, besluit het college alsnog de aanvraag niet te behandelen.

  • 4. Indien een door het college in behandeling genomen aanvraag betrekking heeft op een voorziening voor een school waarvan de beoordeling van de noodzaak mede is gebaseerd op het aantal leerlingen van de betrokken school op de wettelijke teldatum van 1 oktober van het jaar waarin de aanvraag is ingediend, dan zendt de aanvrager onverwijld aan het college een afschrift van de opgave als bedoeld in artikel 1.5, vierde lid onder 1.

    Indien het afschrift niet binnen een week na het tijdstip van de wettelijke teldatum is ontvangen, kan het college besluiten de aanvraag af te wijzen.

  • 5. Het besluit om de aanvraag niet te behandelen wordt aan de aanvrager bekendgemaakt binnen vier weken na het verstrijken van de termijn in het derde of vierde lid.

Artikel 2.3 Opgave ingediende aanvragen

Het college verstrekt ter informatie aan de bevoegde gezagsorganen voor 1 mei een opgave van de ingevolge artikel 2.1 en artikel 8.1 ingediende aanvragen. Voor zover van toepassing geeft het college daarbij aan welke aanvraag of aanvragen niet in behandeling worden genomen.

PARAGRAAF 3 Overleg voorafgaand aan vaststelling programma en overzicht

Artikel 3.1 Toelichting aanvraag

Na het in behandeling nemen van een aanvraag door het college, kan de aanvraag voor 1 mei volgend op de datum als genoemd in artikel 2.1 door de aanvrager nader worden toegelicht. De toelichting kan plaatsvinden op verzoek van de aanvrager of op verzoek van het college.

Artikel 3.2 Overleg programma en overzicht

  • 1. Alvorens het college een besluit neemt met betrekking tot het programma en het overzicht, worden de bevoegde gezagsorganen in een overleg in de gelegenheid gesteld hun zienswijze over de voorgenomen inhoud van dat besluit naar voren te brengen.

  • 2. Het overleg als bedoeld in het eerste lid vindt plaats voor 15 september. De bevoegde gezagsorganen worden ten minste twee weken voor de door het college vastgestelde datum schriftelijk daarvan in kennis gesteld. Zij worden hierbij tevens in kennis gesteld van de voorgenomen inhoud van het besluit.

  • 3. De bevoegde gezagsorganen die niet deelnemen aan het overleg als bedoeld in het eerste lid, kunnen vóór de in het tweede lid bedoelde datum hun zienswijze schriftelijk kenbaar maken aan het college. Het college stelt de deelnemers aan het overleg hiervan in kennis.

  • 4. Van de in het overleg door de bevoegde gezagsorganen naar voren gebrachte zienswijzen, van de tijdig ingediende, schriftelijk kenbaar gemaakte zienswijzen en van de reactie van het college op deze zienswijzen, wordt door het college een verslag gemaakt. Het college zendt het concept van het verslag toe aan alle bevoegde gezagsorganen. Binnen één week na de dag van toezending maken de bevoegde gezagsorganen aan het college schriftelijk hun opmerkingen over het verslag kenbaar. Vervolgens stelt het college, met inachtneming van de opmerkingen, het verslag definitief vast. Het vastgestelde verslag wordt meegewogen bij de besluitvorming als bedoeld in het eerste lid.

PARAGRAAF 4 Vaststelling bekostigingsplafond, programma overzicht

Artikel 4.1 Tijdstip vaststelling

  • 1. Het college stelt het bekostigingsplafond vast dat beschikbaar is voor de vergoeding van de aangevraagde voorzieningen.

    Dit bekostigingsplafond kan worden gesplitst in afzonderlijke bedragen per onderwijssoort en/of per voorziening.

  • 2. Het college stelt zo spoedig mogelijk na de vaststelling van de gemeentebegroting door de raad, doch uiterlijk op 31 december van het jaar, waarin de datum genoemd in artikel 2.1 valt, het bekostigingsplafond, het programma en het overzicht vast.

Artikel 4.2 Inhoud programma

  • 1. De aangevraagde voorzieningen waarmee in het jaar volgend op het jaar van vaststelling van het programma een aanvang kan worden gemaakt, komen, voor zover het college heeft vastgesteld dat geen van de in de Wet op het primair onderwijs, Wet op de expertisecentra en Wet op het voortgezet onderwijs opgenomen weigeringsgronden van toepassing is, in aanmerking voor plaatsing op het programma. Daarbij past het college de regels toe met betrekking tot:

    • a.

      de beoordelingscriteria als bedoeld in bijlage I;

    • b.

      de prognosecriteria als bedoeld in bijlage II;

    • c.

      de oppervlakte en indeling van schoolgebouwen als bedoeld in bijlage III.

    Van de voor plaatsing op het programma in aanmerking komende voorzieningen neemt het college, aan de hand van de urgentiecriteria als bedoeld in bijlage V, uitsluitend voorzieningen op in het programma voor zover het bedrag of de deelbedragen als bedoeld in artikel 4.1, eerste lid, toereikend zijn.

  • 2. Ten aanzien van de in het programma opgenomen voorzieningen wordt, voor zover van toepassing, door het college aangegeven:

    • a.

      het genormeerde bedrag dat ingevolge bijlage IV, deel A voor de betreffende voorziening beschikbaar wordt gesteld;

    • b.

      het geraamde bedrag gemoeid met de uitvoering van de voorziening als bedoeld in artikel 1.4, derde lid, laatste volzin;

    • c.

      de voorwaarden betreffende ingebruikneming of buitengebruikstelling van gebouwen of lokalen.

Artikel 4.3 Inhoud overzicht

  • 1. Het overzicht bevat de aangevraagde voorzieningen die, gelet op het bepaalde in artikel 4.2, eerste lid, niet in het programma zijn opgenomen.

  • 2. Ten aanzien van elk van de in het overzicht opgenomen voorzieningen wordt aangegeven waarom deze niet in het programma zijn opgenomen.

Artikel 4.4 Bekendmaking besluiten vaststelling bekostigingsplafond, programma en overzicht

  • 1. De bekendmaking van de besluiten tot vaststelling van het bekostigingsplafond, het programma en het overzicht geschiedt binnen twee weken na de datum van vaststelling door toezending door het college van de besluiten aan de aanvragers. Tegelijkertijd met de bekendmaking wordt van de besluiten door het college schriftelijk mededeling gedaan aan de overige bevoegde gezagsorganen.

PARAGRAAF 5 Uitvoering programma

Artikel 5.1 Overleg wijze van uitvoering

Binnen twaalf weken nadat het collegebesluit over het programma aan de bevoegde gezagsorganen isbekend gemaakt, treden het college en de aanvrager met elkaar in overleg over de wijze van uitvoering van de op het programma geplaatste voorziening indien hierom door een der partijen schriftelijk wordt verzocht. In dit overleg wordt alle informatie vertrekt die nodig is voor de uitvoering van de voorziening. Daarbij kunnen, voor zover van toepassing, afspraken gemaakt worden over onder meer:

  • a.

    het bouwheerschap als bedoeld in de wet;

  • b.

    het tijdstip van indiening van het bouwplan en de begroting door de aanvrager.

Artikel 5.2 Instemming bouwplannen en begroting: toetsing wettelijke voorschriften en nieuwe feiten en omstandigheden: overlegging offertes

  • 1. Met betrekking tot voorzieningen als bedoel in artikel 5.1 dient de aanvrager met inachtneming van de eventueel hierover op grond van het overleg als bedoeld in artikel 5.1 gemaakte afspraken, voorafgaand aan het verlenen van een bouwopdracht, de bouwtekeningen bestaande uit de situatietekening, de doorsneden, de gevels, de plattegronden met de functie per ruimte, een opgave van het te realiseren bruto vloeroppervlak, de omgevingsvergunning indien benodigd en de desbetreffende stichtingskostenbegroting conform NEN 2631 ter instemming in bij het college.

    Met betrekking tot de voor blijvend gebruik bestemde voorzieningen als bedoeld in artikel 1.2, onder a sub 1, 2, en onder d omvat het bouwplan in ieder geval de nodige maatregelen die ertoe leiden dat het schoolgebouw rolstoelvriendelijk is, een en ander in lijn met het Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap en de wetgeving inzake passend onderwijs.

    De aanvrager overlegt met inachtneming van de eventueel hierover gemaakte afspraken als bedoeld in artikel 5.1 aan het college tevens minimaal drie aan de aanvrager uitgebrachte offertes of inschrijvingsbiljetten met proces verbaal van aanbesteding, voorzien van de inschrijfbegroting van de geselecteerde partijen voor de uitvoering van de voorziening. Het opvragen van offertes of de inschrijving op het werk vindt niet eerder plaats dan nadat de aanvrager jegens het college op basis van een begroting van de stichtingskosten heeft aangetoond dat realisatie van de bouw gekwalificeerd kan worden als financieel haalbaar. Voor de vaststelling van het bedrag dat definitief beschikbaar wordt gesteld voor de uitvoering van de voorziening is de offerte of het inschrijvingsbiljet met de laagste prijsstelling dan wel de economisch meest voordelige inschrijving (EMVI) bepalend.

  • 2. Binnen vier weken na ontvangst beslist het college over de instemming met het bouwplan en de stichtingskostenbegroting als bedoeld in het eerste lid. Het college kan, onder mededeling daarvan aan de aanvrager, deze termijn verlengen met drie weken. Binnen twee weken na de datum van de beslissing over het bouwplan en de stichtingskostenbegroting deelt het college de beslissing schriftelijk mee aan de aanvrager.

  • 3. Bij de beslissing als bedoeld in het tweede lid stelt het college eveneens vast of de feiten en omstandigheden waarin de school verkeert ten opzichte van de feiten en omstandigheden, waaronder begrepen de ontwikkeling van het leerlingenaantal, ten tijde van de vaststelling van het programma, al dan niet ingrijpend zijn gewijzigd.

    Bij een naar oordeel van het college ingrijpende wijziging van de feiten en omstandigheden komt de voorziening alsnog niet voor bekostiging in aanmerking.

  • 4. Het bepaalde in het eerste, het tweede en het derde lid vindt in ieder geval geen toepassing indien het voorzieningen betreft als bedoeld in artikel 1.2, onder a sub 5 en 6 of voorzieningen, dan wel toeslagen daarop die op het programma zijn opgenomen tot en met een bedrag gelijk aan het drempelbedrag voor onderhandse enkelvoudige aanbesteding van werken als vermeld in bijlage IV. Het college verstrekt hiertoe aan de aanvrager een algemene uitvoeringsbeschikking.

  • 5. Het college kan bij het nemen van een beslissing als bedoeld in het tweede en het vierde lid besluiten een slottermijn vast te stellen en aan de betaalbaarstelling van de slottermijn voorwaarden te verbinden.

Artikel 5.3 Bekostiging

  • 1. Betaalbaarstelling van het per afzonderlijke voorziening toegekende bedrag, of een gedeelte daarvan, vindt op verzoek van de aanvrager plaats. Hiervoor wordt uitsluitend gebruikgemaakt van het onderwijsloket. Het verzoek vermeldt de hoogte van het bedrag waarvan betaling wordt verzocht alsmede het kenmerk van de toekenning. Bij elk verzoek tot betaalbaarstelling worden door de aanvrager de facturen met de bijbehorende betalingsbewijzen, die de uitgaven verantwoorden, meegezonden alsmede voor die gevallen waarop artikel 5.2, vierde lid, van toepassing is, het op grond van bijlage IV, deel B vereiste aantal offertes, open begroting, inschrijvingsbiljetten of overeenkomsten inzake aannemings- en installatiewerkzaamheden en advieskosten, dan wel huurovereenkomsten.

    Ten aanzien van de voorzieningen als bedoel in artikel 1.2, onder a, sub 5 en 6, worden door de aanvrager alleen bescheiden ingezonden die enkel betrekking hebben op één van deze twee voorzieningen.

  • 2. Bij de aanvraag om definitieve vaststelling en betaalbaarstelling van het per voorziening toegekende bedrag dient in aanvulling op de in het eerste lid vermelde gegevens, tevens een verklaring dat ter zake van de betreffende voorziening geen andere financiering van overheidswege wordt genoten.

  • 3. Indien en voor zover bij de definitieve vaststelling en betaalbaarstelling van het per voorziening toegekende genormeerde vergoedingsbedrag een onderschrijding blijkt, kan het college indien de aanvrager hierom heeft verzocht bij de aanvraag om definitieve vaststelling en betaalbaarstelling besluiten het aldus vrijvallende bedrag toe te kennen ter dekking van een overschrijding bij de vaststelling van het genormeerde vergoedingsbedrag ten behoeve van andere aan de aanvrager toegekende voorzieningen.

  • 4. Op verzoek van de aanvrager kan het college besluiten (een) voorschot(ten) te verstrekken. Het college kan bepalen dat betaling van een volgend voorschot eerst plaatsvindt na verantwoording van een eerder verstrekt voorschot op grond van gegevens of bescheiden als vermeld in het eerste lid.

Artikel 5.4 Vervallen aanspraak op bekostiging

  • 1. De aanspraak op bekostiging van een voorziening vervalt, indien niet door de aanvrager vóór 1 oktober van het jaar volgend op het door het college vastgestelde tijdstip waarop de bekostiging daadwerkelijk een aanvang kan nemen een onherroepelijke bouwopdracht is verleend dan wel een koop-, huur- of erfpachtovereenkomst is gesloten. Een afschrift hiervan dient uiterlijk op 15 oktober van het in de eerste volzin genoemde jaar door het college te zijn ontvangen. De in de eerste volzin bedoelde bouwopdracht vermeldt de aanvangsdatum. De in de eerste volzin bedoelde huur- of erfpachtovereenkomst vermelden de datum van inwerkingtreding. In geval van een koopovereenkomst wordt daarin de datum van aankoop vermeld.

  • 2. De aanspraak op bekostiging vervalt niet, indien de overschrijding van de termijn als bedoeld in het eerste lid veroorzaakt wordt door bijzondere omstandigheden die niet aan de aanvrager zijn toe te rekenen en de aanvrager voor 1 september een schriftelijk gemotiveerd verzoek heeft ingediend bij het college tot verlenging van de termijn als bedoeld in het eerste lid.

  • 3. Het college beslist voor 15 september over het verzoek tot verlenging van de termijn. Indien het verzoek wordt ingewilligd, wordt in het besluit aangegeven tot welke datum de termijn als bedoeld in het eerste lid wordt verlengd.

  • 4. De aanspraak op bekostiging van het resterende krediet voor een toegekende voorziening vervalt, indien de voorziening niet uiterlijk op 31 december van het derde jaar, te rekenen vanaf de aanvang van het jaar waarvoor de voorziening is toegekend, is gerealiseerd en de aanvraag tot subsidievaststelling niet uiterlijk op deze datum is ontvangen. Indien door het college op verzoek van de aanvrager uitstel verleend is als bedoeld in het derde lid, dient voor “het jaar waarvoor de voorziening is toegekend” te worden gelezen: het jaar, waarin de termijn als bedoeld in de tweede volzin van het derde lid van dit artikel, verloopt.

  • 5. Het college stelt de subsidie definitief vast uiterlijk op 31 december van het jaar, volgende op het einde van de termijn als bedoeld in het vierde lid.

  • 6. Het college kan de termijn als bedoeld in het vierde lid ambtshalve verlengen, indien de voorziening na opdrachtverstrekking als bedoeld in het eerste lid niet binnen deze termijn kan worden afgerekend, als gevolg van bijzondere omstandigheden die naar het oordeel van het college niet voor rekening van de aanvrager kunnen worden gelaten.

  • 7. In afwijking van de in het vierde lid gestelde termijn dient de aanvraag tot betaalbaarstelling van de voorziening huur als bedoeld in artikel 1.2, onder a, sub 3, over een (deel van een) kalenderjaar uiterlijk binnen zes maanden na het verstrijken van bedoeld kalenderjaar door het college te zijn ontvangen. De aanspraak op bekostiging van het (resterende) krediet voor de toegekende voorziening vervalt, indien niet aan het gestelde in de vorige volzin is voldaan.

PARAGRAAF 6 Aanvragen met spoedeisend karakter

Artikel 6.1 Indiening aanvraag

Een aanvraag om bekostiging van een voorziening in de huisvesting die gelet op de voortgang van hetonderwijs geen uitstel kan lijden, kan worden ingediend bij het college. Hiervoor kan géén gebruik gemaakt worden van het onderwijsloket en dient gebruik te worden gemaakt van een door het college

vastgesteld aanvraagformulier.

Artikel 6.2 Inhoud aanvraag

  • 1. De aanvraag bevat in ieder geval de gegevens zoals vermeld in artikel 2.2, eerste lid. In aanvulling daarop dient de aanvrager de volgende gegevens te verstrekken:

    • a.

      een nadere aanduiding van de omstandigheden die de voorziening in de huisvesting spoedeisend maken;

    • b.

      de reden waarom de voorziening in de huisvesting niet kon worden aangevraagd in het kader van een nog vast te stellen programma;

    • c.

      een prognose van het te verwachten aantal leerlingen van de school die voldoet aan de in bijlage II omschreven vereisten, tenzij het een voorziening betreft als bedoeld in artikel 1.2 onder a, sub 5 tot en met 7 en artikel 1.2, onder e. Indien de aard en omvang van een voorziening als bedoeld in artikel 1.2, onder b en c daartoe aanleiding geeft, kan het college de prognose-eis laten vervallen. Inzending van een prognose blijft achterwege indien het bevoegd gezag zich bij het doen van een aanvraag als bedoeld in artikel 6.1 conformeert aan de gemeentelijke prognose;

    • d.

      een begroting van de kosten gemoeid met de uitvoering.

  • 2. Indien naar het oordeel van het college een of meer gegevens als bedoeld in het eerste lid ontbreken, wordt dit binnen twee weken na datum van indiening van de aanvraag schriftelijk medegedeeld aan de aanvrager.

    De aanvrager heeft de gelegenheid de ontbrekende gegevens binnen twee weken na ontvangst van de mededeling in te dienen bij het college. Indien de aanvrager de vereiste ontbrekende gegevens niet binnen de in de vorige volzin bedoelde termijn heeft verstrekt, besluit het college de aanvraag niet te behandelen.

PARAGRAAF 7 Beoordeling aanvraag met spoedeisend karakter: uitvoering besluit

Artikel 7.1 Tijdstip beslissing

Het college beslist binnen twaalf weken na ontvangst van de aanvraag of binnen twaalf weken nadat de aanvullende gegevens zijn verstrekt. Binnen twee weken na de datum van de beslissing wordt de aanvrager hiervan schriftelijk in kennis gesteld door het college.

Indien een beschikking niet binnen twaalf weken kan worden gegeven, stelt het college de aanvrager daarvan in kennis en noemen daarbij een redelijke termijn waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien.

Artikel 7.2 Inhoud beslissing

  • 1. De aangevraagde voorziening wordt toegewezen, indien het college heeft vastgesteld dat het treffen van de voorziening, gelet op de voortgang van het onderwijs, geen uitstel kan lijden en geen van de in de Wet op het primair onderwijs, Wet op de expertisecentra en Wet op het voortgezet onderwijs opgenomen weigeringsgronden van toepassing is. Bij deze vaststelling past het college de regels toe met betrekking tot:

    • a.

      de beoordelingscriteria als bedoeld in bijlage I;

    • b.

      de prognosecriteria als bedoeld in bijlage II;

    • c.

      de oppervlakte en indeling van gebouwen als bedoeld in bijlage III.

  • 2. De beslissing van het college kan een gedeelte van de gewenste voorziening dan wel een andere dan de gevraagde voorziening omvatten.

  • 3. Indien de aanvraag wordt toegewezen, vermeldt het college welk genormeerd bedrag ingevolge het bepaalde in bijlage IV, deel A voor de toegewezen voorziening beschikbaar wordt gesteld, dan wel wat het geraamde bedrag is indien het een voorziening betreft als bedoeld in artikel 1.4, derde lid, laatste volzin.

Artikel 7.3 Uitvoering beslissing

  • 1. Na bekendmaking van de beslissing als bedoeld in artikel 7.1, eerste lid, waarbij een vergoeding is toegewezen, treedt het college zo spoedig mogelijk in overleg met de aanvrager over de wijze van uitvoering. Het bepaalde in de artikelen 5.1, 5.2 en 5.3 is van toepassing, met uitzondering van het in het derde lid van artikel 5.3 bepaalde en de in het tweede lid van artikel 5.2 genoemde termijn van vier weken. In dat geval beslist het college binnen twee weken.

  • 2. Indien het college een beschikking, als bedoeld in artikel 7.2, tweede lid, heeft afgegeven, dient binnen een termijn van drie maanden na de datum van bekendmaking van de beschikking, waarbij de voorziening met spoedeisend karakter is toegekend, een bouwopdracht te zijn verleend, dan wel een koop-, huur- of erfpachtovereenkomst te zijn gesloten.

Artikel 7.4 Vervallen aanspraak bekostiging

  • 1. Indien niet voor de in artikel 7.3 tweede lid bedoelde tijdstippen een bouwopdracht is verleend, dan wel een koop-, huur- of erfpachterovereenkomst is gesloten en een afschrift daarvan is gezonden aan het college, vervalt de aanspraak op bekostiging. Ten aanzien van de inhoud van een bouwopdracht, dan wel koop-, huur- of erfpachtovereenkomst is het gestelde in artikel 5.4, eerste lid van overeenkomstige toepassing.

  • 2. De aanspraak op bekostiging vervalt niet, indien de overschrijding van de datum veroorzaakt wordt door bijzondere omstandigheden, die niet aan de aanvrager zijn toe te rekenen, en de aanvrager uiterlijk vier weken voor het verstrijken van deze datum een schriftelijk gemotiveerd verzoek heeft ingediend bij het college tot verlenging van de termijn.

  • 3. Het college beslist binnen drie weken na ontvangst van het verzoek. Indien het verzoek wordt ingewilligd, wordt aangegeven tot welke datum de termijn wordt verlengd.

  • 4. De aanspraak op bekostiging van het resterende krediet voor een toegekende voorziening met spoedeisend karakter, als bedoeld in artikel 6.1, vervalt indien de voorziening niet uiterlijk binnen een termijn van 9 maanden, te rekenen vanaf de bekendmaking van de beschikking als bedoeld in artikel 7.2 is gerealiseerd en afgerekend.

PARAGRAAF 8 Bekostiging kosten bouwvoorbereiding

Artikel 8.1 Aanvraag

  • 1. Het bevoegd gezag dat voornemens is een aanvraag in te dienen voor plaatsing op het programma van een voor blijvend gebruik bestemde voorziening als bedoeld in artikel 1.3, kan daaraan voorafgaand een aanvraag indienen bij het college voor een bekostiging van de kosten van de bouwvoorbereiding. Hiervoor kan op grond van artikel 1.1. aanhef, en onder l van deze verordening in de regel uitsluitend gebruik gemaakt worden van het onderwijsloket. Indien géén gebruik van het onderwijsloket gemaakt kan worden dient per aan te vragen bekostiging van de kosten van bouwvoorbereiding gebruik te worden gemaakt van een door het college vastgesteld aanvraagformulier.

  • 2. De aanvraag dient uiterlijk op 31 januari van het jaar voorafgaan aan het jaar waarin de bekostiging gewenst wordt, te zijn ontvangen.

  • 3. De aanvraag gaat vergezeld van de volgende gegevens:

    • a.

      de naam en het adres van de aanvrager;

    • b.

      de dagtekening;

    • c.

      de naam van de school ten behoeve waarvan de vergoeding wordt gewenst;

    • d.

      de reden, de gewenste omvang en de aanduiding van de gewenste locatie van de voorziening;

    • e.

      het gewenste tijdstip van realisering van de voorziening;

    • f.

      een prognose van het te verwachten aantal leerlingen van de school die voldoet aan de in bijlage II omschreven vereisten, tenzij het bevoegd gezag zich bij het doen van een aanvraag als bedoeld in artikel 8.1 conformeert aan de gemeentelijke prognose.

  • 4. Het geheel of gedeeltelijk ontbreken van de vereiste gegevens kan bij gebruikmaking van het onderwijsloket leiden tot het niet ter behandeling elektronisch kunnen indienen van de aanvraag.

    In alle overige gevallen deelt het college bij het ontbreken van een of meer gegevens als bedoeld in het derde lid dit voor 15 februari mee aan de aanvrager. Daarbij wordt de aanvrager in de gelegenheid gesteld voor 15 maart de ontbrekende gegevens aan te vullen. Het gestelde in artikel 2.2, derde en vijfde lid is daarbij van overeenkomstige toepassing.

Artikel 8.2 Toelichting en overleg aanvraag

  • 1. Ten aanzien van het geven van een toelichting op de aanvraag is het gestelde in artikel 3.1 van overeenkomstige toepassing.

  • 2. Alvorens het college een besluit neemt met betrekking tot het besluit over de aanvraag om een vergoeding van de kosten van bouwvoorbereiding, treedt het college in overleg met de aanvrager. Dit overleg over de aanvraag vindt plaats tezamen met het overleg als bedoeld in artikel 3.2, eerste lid. De leden twee, drie en vier van artikel 3.2 zijn daarbij van overeenkomstige toepassing.

Artikel 8.3 Beschikking op aanvraag

  • 1. Het college neemt op het tijdstip als bedoeld in artikel 4.1 een beslissing over de aanvraag.

  • 2. De aanvraag wordt toegewezen indien en voor zover:

    • a.

      er voldoende middelen voor de vergoeding van de kosten van bouwvoorbereiding beschikbaar zijn;

    • b.

      de noodzaak van de gewenste voorziening voldoende vaststaat blijkend uit opneming van de met de bouwvoorbereiding beoogde voorziening in een door het college opgesteld indicatief meerjareninvesteringsplan;

    • c.

      er een reële mogelijkheid is dat de voorziening in het gewenste jaar van uitvoering voor bekostiging in aanmerking kan worden gebracht.

  • 3. Indien de aanvraag wordt toegewezen, wordt in het programma bouwvoorbereiding overeenkomstig het bepaalde in Bijlage IV, deel A, aanhef, vermeld tot welk bedrag de kosten van bouwvoorbereiding worden vergoed. Het bedrag kan in termijnen aan de aanvrager beschikbaar worden gesteld, echter steeds op een zodanig tijdstip dat de aanvrager aan zijn financiële verplichtingen jegens derden die hij heeft ingeschakeld bij de bouwvoorbereiding, kan voldoen. Over de daadwerkelijke beschikbaarstelling van het bedrag worden afspraken gemaakt tussen aanvrager en het college.

  • 4. Betaalbaarstelling van het toegekende bedrag, of een gedeelte daarvan, vindt op verzoek van de aanvrager plaats. Hiervoor wordt uitsluitend gebruikgemaakt van het onderwijsloket. Het verzoek vermeldt de hoogte van het bedrag waarvan betaling wordt verzocht alsmede het kenmerk van de toekenning. Bij het verzoek tot betaalbaarstelling worden door de aanvrager de facturen met de bijbehorende betalingsbewijzen, die de uitgaven verantwoorden, meegezonden alsmede afschriften van de contracten met architect en adviseurs.

  • 5. Op verzoek van de aanvrager kan het college bepalen (een) voorschot(ten) te verstrekken. Het college kan bepalen dat betaling van een volgend voorschot eerst plaatsvindt na verantwoording van een eerder verstrekt voorschot op grond van gegevens en/of bescheiden als vermeld in het vierde lid.

  • 6. Aan een toewijzing als bedoeld in het tweede lid kunnen door de aanvrager geen rechten worden ontleend ten aanzien van de plaatsing van de voorziening op enig toekomstig programma.

  • 7. Het toegekende bouwvoorbereidingskrediet zal in mindering worden gebracht op de in enig toekomstig programma toe te kennen bekostiging ter realisering van de huisvestingsvoorziening, zoals bedoeld in artikel 1.2.

Artikel 8.4 Vervallen aanspraak bekostiging

  • 1. De aanspraak die voortvloeit uit de beschikking tot toekenning van een bekostiging van bouwvoorbereiding vervalt, indien door de aanvrager niet voor 1 oktober van het jaar dat volgt op het jaar waarin de beschikking is genomen, daadwerkelijk gestart is met de bouwvoorbereiding en niet voor 15 oktober daaropvolgend informatie is verstrekt aan het college waaruit dit blijkt.

  • 2. De aanspraak op bekostiging van bouwvoorbereiding vervalt niet, indien de overschrijding van de termijn als bedoeld in het eerste lid veroorzaakt wordt door bijzondere omstandigheden die niet aan de aanvrager zijn toe te rekenen en de aanvrager voor 1 september een schriftelijk gemotiveerd verzoek heeft ingediend bij het college tot verlenging van de termijn als bedoeld in het eerste lid.

  • 3. Het college beslist voor 15 september over het verzoek tot verlenging van de termijn. Indien het verzoek wordt ingewilligd, wordt in het besluit aangegeven tot welke datum de termijn als bedoeld in het eerste lid wordt verlengd.

  • 4. De aanspraak die voortvloeit uit de beschikking tot toekenning van een bekostiging van bouwvoorbereiding vervalt, indien blijkt dat de aanvrager niet (langer) voornemens is een bouwplan volgend op de bouwvoorbereiding te realiseren.

  • 5. De aanspraak die voortvloeit uit de beschikking tot toekenning van een bekostiging van bouwvoorbereiding vervalt niet, indien de aanvrager met instemming van het college tot de conclusie komt dat een bouwplan volgend op de bouwvoorbereiding onhaalbaar is of de noodzaak tot realisatie daarvan is komen te vervallen. Eenzelfde aanspraak heeft de aanvrager aan wie niet eerder een bouwvoorbereiding is toegekend.

  • 6. De aanspraak op bekostiging van het resterende krediet voor een toegekende bouwvoorbereiding vervalt, indien de bouwvoorbereiding niet uiterlijk op 31 december van het derde jaar, te rekenen vanaf de aanvang van het jaar waarvoor de vergoeding bouwvoorbereiding is toegekend, is afgerond en de aanvraag tot subsidievaststelling niet uiterlijk op deze datum is ontvangen. Indien door het college op verzoek van de aanvrager uitstel verleend is als bedoeld in het derde lid, dient voor “het jaar waarvoor de bekostiging van bouwvoorbereiding is toegekend” te worden gelezen: het jaar, waarin de termijn als bedoeld in het derde lid van dit artikel, verloopt.

  • 7. Het college kan de termijn als bedoeld in het zesde lid ambtshalve verlengen, indien de bekostiging van bouwvoorbereiding na de daadwerkelijke start van de bouwvoorbereiding als bedoeld in het eerste lid niet binnen deze termijn kan worden afgerekend, als gevolg van bijzondere omstandigheden die naar het oordeel van het college niet voor rekening van de aanvrager kunnen worden gelaten.

PARAGRAAF 9 Medegebruik ten behoeve van onderwijs of educatie

Artikel 9.1 Aanduiding omstandigheden

  • 1. Het college kan overgaan tot het in medegebruik geven van dan wel vordering van (een gedeelte van) een gebouw of terrein, bestemd voor een school indien:

    • a.

      er sprake is van een tekort aan huisvestingcapaciteit bij een school berekend volgens het gestelde in bijlage III, delen A en B en het bevoegd gezag van die school een aanvraag als bedoeld in artikel 2.1 of artikel 6.1 voor medegebruik of uitbreiding heeft ingediend;

    • b.

      het bevoegd gezag van een school een aanvraag voor een andere huisvestingsvoorziening heeft ingediend en door medegebruik aan de behoefte aan huisvesting kan worden voorzien;

    • c.

      er sprake is van een tekort aan huisvestingscapaciteit bij een andere school of een instelling als bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs, vastgesteld aan de hand van de voor die school of instelling gangbare berekeningswijzen;

    • d.

      er sprake is van leegstand in een lesgebouw van een school;

    • e.

      er sprake is van leegstand in gymnastiekruimte van een school.

  • 2. Het college gaat niet over tot het in medegebruik geven van dan wel vordering, indien de te verwijzen school reeds in twee locaties met tenminste twee groepen per locatie medegebruik toegewezen heeft gekregen.

  • 3. Het college gaat niet over tot in medegebruik geven dan wel vordering, indien het bevoegd gezag van de school, waarvan een gedeelte van het gebouw wordt gevorderd aan de hand van prognose die voldoet aan de vereisten van bijlage II kan aantonen dat binnen een termijn van 4 jaren de te vorderen ruimte weer benodigd zal zijn voor het onderwijs aan de eigen school.

Artikel 9.2 Omschrijving leegstand

  • 1. Er is sprake van leegstand in een lesgebouw:

    • a.

      wanneer het betreft een gebouw van een school voor basisonderwijs of voor (voortgezet) speciaal onderwijs, indien uit de vergelijking van het aantal groepen ruimtebehoefte zoals berekend op basis van bijlage III, deel B en de capaciteit van het gebouw zoals vastgesteld op basis van bijlage III, deel A blijkt dat er ruimte voor ten minste één groep niet nodig is voor de daar gevestigde school of scholen;

    • b.

      wanneer het betreft een gebouw van een school voor voortgezet onderwijs, indien uit de vergelijking van de ruimtebehoefte zoals berekend op basis van bijlage III, deel B en de capaciteit van het gebouw zoals vastgesteld op basis van bijlage III, deel A blijkt dat er onderbenutting van de voor medegebruik benodigde ruimte is.

  • 2. Er is sprake van leegstand in een gymnastiekruimte:

    • a.

      wanneer het betreft een gebouw dat gebruikt wordt door een of meer scholen voor basisonderwijs of voor (voortgezet) speciaal onderwijs, indien de som van het aantal klokuren gebruik dat wordt vergoed op grond van artikel 13.1 minder is dan 26 klokuren;

    • b.

      wanneer het betreft een gebouw van een school voor voortgezet onderwijs, indien uit de berekening op basis van bijlage III, deel B blijkt dat benutting van het gebouw lager is dan 40 lesuren;

    • c.

      wanneer het een gebouw betreft dat gebruikt wordt door een of meer scholen voor basisonderwijs, voor (voortgezet) speciaal onderwijs en voortgezet onderwijs, indien de som van de berekeningswijzen genoemd onder a en b een aantal klokuren lager dan 40 oplevert.

Artikel 9.3 Nalaten vordering: volgorde van vorderen

  • 1. Het college gaat niet over tot vordering ten behoeve van medegebruik indien het bevoegd gezag de leegstand van het gebouw waarin het beoogde medegebruik dient plaats te vinden in gebruik heeft gegeven aan een andere school of scholen ten behoeve van het onderwijs aan die school of scholen.

  • 2. Het gestelde in het eerste lid is niet van toepassing indien het gebruik van die andere school of scholen kan plaatsvinden in de aan die scholen reeds ter beschikking staande huisvestingcapaciteit.

  • 3. Indien er zich in meerdere gebouwen leegstand voordoet wordt:

    • a.

      als eerste de leegstand gevorderd in het gebouw dat het dichtst gelegen is bij het hoofdgebouw van de school ten behoeve waarvan de vordering plaats vindt;

    • b.

      vervolgens de leegstand gevorderd in het gebouw dat in gebruik is bij een school van hetzelfde bevoegd gezag en;

    • c.

      vervolgens de leegstand gevorderd in het gebouw waarin een school van dezelfde richting is gehuisvest.

  • 4. Het college kan, indien de bij de vordering betrokken bevoegde gezagsorganen daarmee instemmen, in een individueel geval van de in het derde lid opgenomen volgorde afwijken.

Artikel 9.4 Overleg en mededeling

  • 1. Indien het college voornemens is om over te gaan tot vordering van leegstand in een lesgebouw of gymnastiekruimte, voert het college daarover overleg met het bevoegd gezag waarvan de leegstand gevorderd wordt en met het bevoegd gezag waarvoor de huisvesting is bestemd. Dit overleg maakt deel uit van het overleg als bedoeld in artikel 3.2.

  • 2. Binnen vier weken na de vaststelling van het programma als bedoeld in artikel 4.1, doet het college schriftelijk mededeling van de vordering aan het bevoegd gezag waarvan gevorderd wordt. Van deze mededeling kan worden afgezien als dat bevoegd gezag in het overleg te kennen heeft gegeven geen bezwaar tegen de vordering te hebben.

  • 3. Indien het college voornemens is om over te gaan tot vordering in het kader van een aanvraag als bedoeld in artikel 6.1 voert het college daarover zo spoedig mogelijk overleg met het bevoegd gezag waarvan gevorderd wordt en met het bevoegd gezag waarvoor de huisvesting is bestemd.

  • 4. Binnen een week na afloop van het overleg als bedoeld in het vorige lid, doet het college schriftelijk mededeling van de vordering aan het bevoegd gezag waarvan gevorderd wordt. Van deze mededeling kan worden afgezien als dat bevoegd gezag in het overleg te kennen heeft gegeven geen bezwaar tegen de vordering te hebben.

  • 5. De schriftelijke mededeling van het college als bedoeld in de tweede en vierde lid, bevat in ieder geval:

    • a.

      de naam van de school en het bevoegd gezag ten behoeve waarvan wordt gevorderd;

    • b.

      voor het basis- en (voortgezet) speciaal onderwijs een aanduiding van het aantal groepen en voor het voorgezet onderwijs het aantal leerlingen ten behoeve waarvan gevorderd wordt of, indien het betreft het onderwijs in lichamelijke oefening, het aantal klokuren dat gevorderd wordt;

    • c.

      een aanduiding van het gebouw waarop de vordering betrekking heeft;

    • d.

      een aanduiding van het aantal en het type ruimten dat gevorderd wordt;

    • e.

      de periode waarvoor gevorderd wordt en de ingangsdatum van het medegebruik.

Artikel 9.5 Vergoeding

De bevoegde gezagsorganen die het betreft stellen in onderling overleg, met inachtneming van de wettelijke bepalingen, een vergoeding voor het medegebruik vast. Indien dit overleg niet tot overeenstemming leidt, geldt in het geval van vordering het bepaalde in bijlage IV, deel C.

PARAGRAAF 10 Medegebruik ten behoeve van culturele, maatschappelijke of recreatieve doeleinden

Artikel 10.1 Aanduiding omstandigheden

Het college kan overgaan tot vordering indien:

  • a.

    er sprake is van leegstand van een lesgebouw of een gymnastiekruimte zoals bepaald in artikel 9.2 en deze ruimte binnen de reguliere lestijden niet in gebruik is;

  • b.

    er sprake is van onderbenutting van een sportveld van een school voor voortgezet onderwijs, blijkend uit het lesrooster van de school of scholen die dat sportveld voor het onderwijs gebruiken.

Artikel 10.2 Overleg en mededeling

  • 1. Alvorens over te gaan tot vordering voert het college overleg met het bevoegd gezag.

  • 2. In dat overleg komt in ieder geval aan de orde:

    • a.

      voor welke activiteit of activiteiten gevorderd wordt;

    • b.

      of die activiteit of activiteiten zich verdragen met het onderwijs aan de in het gebouw gevestigde school;

    • c.

      welke maatregelen eventueel noodzakelijk zijn om te voorkomen dat het onderwijs aan de in het gebouw gevestigde school hinder van het medegebruik ondervindt;

    • d.

      wat naar de mening van het college en het bevoegd gezag een redelijke vergoeding voor het medegebruik is;

    • e.

      de datum waarop het medegebruik redelijkerwijs een aanvang kan nemen.

  • 3. Binnen vier weken na afloop van het overleg doet het college schriftelijk mededeling van de vordering aan het bevoegd gezag. Indien het overleg zoals bedoeld in het eerste lid heeft geleid tot afspraken, bevat de mededeling in ieder geval die afspraken. Voor zover het overleg niet tot overeenstemming heeft geleid, bevat de mededeling de beslissing van het college over de punten waarover geen overeenstemming bestond. Indien het bevoegd gezag in overleg te kennen heeft gegeven geen bezwaar te hebben tegen de vordering, kan van de schriftelijke mededeling als hier bedoeld worden afgezien.

PARAGRAAF 11 Verhuur

Artikel 11.1 Toestemming van het college

  • 1. Alvorens een huurovereenkomst te sluiten, vraagt het bevoegd gezag toestemming voor de verhuur, niet zijnde medegebruik, aan het college.

  • 2. Het verzoek om toestemming wordt schriftelijk gedaan en bevat een aanduiding van de huurder, alsmede van de bestemming van het te verhuren gedeelte van het gebouw of terrein.

  • 3. Het college verleent de toestemming in ieder geval niet indien:

    • a.

      de bestemming van de te verhuren ruimte in strijd is met bepalingen daaromtrent uit de Wet op het primair onderwijs, Wet op de expertisecentra en Wet op het voortgezet onderwijs of regelgeving;

    • b.

      de te verhuren ruimte onmiddellijk nodig is voor een school.

  • 4. Het college neemt binnen vier weken na ontvangst van het verzoek een besluit en zendt dat aan het bevoegd gezag.

PARAGRAAF 12 Einde gebruik gebouwen en terreinen

Artikel 12.1 Tijdstip beëindiging gebruik: staat van onderhoud

  • 1. Nadat een gebouw of terrein niet meer door een bevoegd gezag nodig is voor de huisvesting van een school wordt het gebruik van het gebouw of terrein zo spoedig mogelijk beëindigd, doch uiterlijk op de datum genoemd in de door het college en het bevoegd gezag ondertekende gezamenlijke akte of de datum zoals vastgesteld door gedeputeerde staten bij de beslissing inzake een geschil over de totstandkoming van een gezamenlijke akte.

  • 2. Indien er, naar het oordeel van het college, mogelijk sprake is van achterstallig onderhoud aan het gebouw of terrein bedoeld in het eerste lid wordt, voordat de eigendomsoverdracht heeft plaatsgevonden, een staat van onderhoud gemaakt.

  • 3. De staat van onderhoud wordt opgemaakt in opdracht van het college na overleg met bevoegd gezag.

  • 4. Over de staat van onderhoud wordt overleg gevoerd met het bevoegd gezag. In dat overleg wordt, indien van toepassing, vastgesteld welk deel van het onderhoud alsnog door het bevoegd gezag wordt uitgevoerd of welk bedrag in plaats daarvan aan het college betaald wordt. Indien het overleg niet tot overeenstemming leidt, stellen partijen vast welke handelwijze gevolg wordt.

  • 5. Het opmaken van een staat van onderhoud blijft achterwege indien dit naar het oordeel van het college niet nodig is.

  • 6. Van de beëindiging van het gebruik van een schoolgebouw en/of-terrein wordt door het bevoegd gezag direct nadat het definitieve besluit hierover is genomen, doch minimaal zes maanden voor het tijdstip van beëindiging van het gebruik, schriftelijk mededeling gedaan aan het college.

  • 7. Uiterlijk drie maanden voor de lege oplevering van het schoolgebouw en/of -terrein wordt door het bevoegd gezag schriftelijk mededeling aan het college gedaan van de datum en het tijdstip waarop de oplevering en de feitelijke overdracht zal plaatsvinden, alsmede van de natuurlijke persoon die hierbij namens het bevoegd gezag zal optreden.

  • 8. Uiterlijk twee maanden voor het tijdstip waarop de overdracht zal plaatsvinden, wordt door het bevoegd gezag van de school en het college in gezamenlijk overleg de akte, als bedoeld in het eerste lid, vastgesteld en ondertekend. Indien er sprake is van een situatie als bedoeld in het tweede lid, wordt op hetzelfde moment tevens de staat van onderhoud, als bedoeld in het derde lid, opgemaakt.

  • 9. Het bepaalde in de artikelleden 6 tot en met 8 is niet van toepassing indien vooraf anders is overeengekomen tussen het bevoegd gezag en het college.

PARAGRAAF 13 Gebruik en vergoeding gymnastiekruimte voor basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs

Artikel 13.1 Omvang en bekostiging gebruik

  • 1. De omvang van het door de gemeente bekostigde gebruik van een gymnastiekruimte door een school voor basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs is gebaseerd op het aantal klokuren per week, waarin volgens het activiteitenplan door de school de gymnastiekruimte wordt gebruikt. Voor een school voor basisonderwijs wordt het aantal klokuren dat voor bekostiging in aanmerking komt, vastgesteld volgens het bepaalde in bijlage III, deel B, en bedraagt 1,5 klokuur per bovenbouwgroep (groepen 3 tot en met 8) per week.

    Voor een speciale school voor basisonderwijs en een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs wordt het maximaal aantal klokuren dat voor bekostiging in aanmerking komt, vastgesteld volgens het bepaalde in bijlage III, deel B, en bedraagt ten hoogste 3,75 klokuur per week per groep leerlingen jonger dan zes jaar, indien de school niet de beschikking heeft over voldoende speellokalen, en ten hoogste 2,25 klokuur per groep leerlingen van zes jaar en ouder.

  • 2. Indien een school voor basisonderwijs niet beschikt over voldoende speellokalen kan het college op verzoek van het bevoegd gezag van de school instemming verlenen, dat ten behoeve van het speelonderwijs aan één of meer onderbouwgroepen (groepen 1 en 2) van de school gebruik gemaakt wordt van de gymnastiekruimte van de basisschool. In dat geval komt ten hoogste 2,5 klokuur per week voor bekostiging in aanmerking.

  • 3. Het bevoegd gezag van een niet door de gemeente in stand gehouden school voor basisonderwijs of school voor (voortgezet) speciaal onderwijs dat eigenaar is van een gymnastiekruimte ontvangt jaarlijks een bekostiging. De hoogte van de bekostiging wordt vastgesteld volgens het bepaalde in bijlage IV, deel A, op basis van de door het betreffende bevoegd gezag ingevolge artikel 1.5, vijfde lid, verstrekte gegevens. Het aantal voor bekostiging in aanmerking komende klokuren wordt op grond van het eerste c.q. tweede lid vastgesteld.

    Wanneer er sprake is van medegebruik van de gymnastiekruimte door een of meer andere scholen voor basisonderwijs of (voortgezet) speciaal onderwijs wordt voor de bepaling van de hoogte van de bekostiging het aantal klokuren getotaliseerd.

  • 4. Het college keert de ingevolge het derde lid vastgestelde jaarlijkse bekostiging in halfjaarlijkse termijnen uit aan het bevoegd gezag als bedoeld in het derde lid, waarbij de eerste termijn aanvangt aan het begin van het schooljaar.

Artikel 13.2 Mutaties aantal klokuren binnen beschikbare capaciteit: inroostering gebruik

  • 1. Het college stelt jaarlijks voor 15 mei voorafgaande aan het daaropvolgende schooljaar op basis van de ingediende opgaven een voorstel tot inroostering vast van het onderwijsgebruik door scholen voor basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs van de op het grondgebied van de gemeente gelegen gymnastiekruimten. Hiertoe wordt het gewenste onderwijsgebruik afgezet tegen de beschikbare capaciteit van de gymnastiekruimten, waarbij wordt uitgegaan van een capaciteit van 26 klokuren per week per gymnastiekruimte.

  • 2. Het college neemt bij de vaststelling van het voorstel tot inroostering het volgende in acht:

    • a.

      de afstanden in relatie tot de omvang van het onderwijsgebruik van een gymnastiekruimte, zoals opgenomen in bijlage I;

    • b.

      het bevoegd gezag van een niet door de gemeente in stand gehouden school dat eigenaar is van een gymnastiekruimte wordt voor de betreffende school het eerste ingeroosterd voor die

      gymnastiekruimte;

    • c.

      het gymnastiekonderwijs van een school wordt zoveel mogelijk ingeroosterd in één gymnastiekruimte.

  • 3. Het voorstel tot inroostering vermeldt per school voor basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs de volgende gegevens:

    • a.

      het aantal klokuren waarvoor de school wordt ingeroosterd in een gymnastiekruimte;

    • b.

      de aanduiding van de gymnastiekruimte waarin en de tijden gedurende welke het onderwijsgebruik plaatsvindt;

    • c.

      een nadere onderverdeling van het aantal klokuren per gymnastiekruimte wanneer het gebruik in meer dan één gymnastiekruimte plaatsvindt;

    • d.

      voor zover het gewenste aantal klokuren hoger is dan het aantal klokuren dat ingevolge artikel 13.1, eerste lid voor bekostiging door de gemeente in aanmerking komt, wordt vermeld hoeveel klokuren voor rekening komen van het bevoegd gezag van de school;

    • e.

      Het college neemt het aantal klokuren als bedoel in dit lid onder d slechts op in het voorstel tot inroostering voor zover daarvoor nog capaciteit beschikbaar is, nadat rekening is gehouden met het totale klokuurgebruik dat voor bekostiging door de gemeente in aanmerking komt.

  • 4. Het voorstel tot inroostering wordt door het college binnen twee weken na vaststelling toegezonden aan de bevoegde gezagsorganen voor basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs. De bevoegde gezagsorganen worden daarbij uitgenodigd voor een overleg over het voorstel. Dit overleg vindt plaats binnen twee weken na toezending van het voorstel. In het overleg worden de vertegenwoordigers van de bevoegde gezagsorganen in de gelegenheid gesteld te reageren op het voorstel tot inroostering.

  • 5. Met inachtneming van de reacties van de bevoegde gezagsorganen stelt het college voor 1 juli volgend op de datum in het tweede lid, de definitieve inroostering vast van het gebruik van de gymnastiekruimte voor het volgende schooljaar. Indien het college daarbij afwijkt van een of meer in het overleg als bedoeld in het vierde lid naar voren gebrachte reacties, dan wordt dit gemotiveerd.

  • 6. Binnen twee weken na vaststelling van de inroostering ontvangen de betreffende bevoegde gezagsorganen een schriftelijke mededeling van het college over de inroostering in de beschikbare gymnastiekruimte van de onder hun bevoegd gezag staande school of scholen voor het volgende schooljaar. Deze mededeling is te beschouwen als een beslissing in de zin van artikel 7.2 en, indien van toepassing, een beslissing in de zin van artikel 9.4, vierde lid.

PARAGRAAF 14 Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 14.1 Beslissing van het college in gevallen waarin de verordening niet voorziet

In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffende, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

Artikel 14.2 Indexering

Het college stelt jaarlijks de in het kader van deze verordening gehanteerde normbedragen vast voor de vergoeding van voorzieningen bij op basis van de in bijlage IV, deel A opgenomen prijsindexen en systematiek van prijsbijstelling.

Artikel 14.3 Citeertitel: inwerkingtreding

  • 1. De verordening kan worden aangehaald als: Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Den Haag 2015.

  • 2. Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2015.

  • 3. De Verordening voorzieningen huisvesting Onderwijs gemeente Den Haag 1997 vervalt met ingang van 1 januari 2015.

Ondertekening

Aldus besloten in de openbare raadsvergadering van 22 januari 2015.
De griffier, mr. H.L.G. Seuren en de voorzitter, J.J. van Aartsen

Bijlage 1 CRITERIA VOOR BEOORDELING VAN AANGEVRAAGDE VOORZIENINGEN

Per onderwijssector en per voorziening worden hieronder opgesomd de nadere voorwaarden waaronder – behoudens de financiële toets – de voorziening voor bekostiging in aanmerking komt. De criteria voor beoordeling van aangevraagde voorzieningen vallen uiteen in twee delen:

- deel A: lesgebouwen;

- deel B: voorzieningen voor lichamelijke oefening.

DEEL A Lesgebouwen

 

1. School voor basisonderwijs

De voorzieningen genoemd onder 1.2, 1.3.1, 1.3.2 a, 1.3.2 b en 1.12 worden niet noodzakelijk geacht voor dislocaties. Slechts in bijzondere omstandigheden is dat wel het geval, zulks na overleg met het bevoegd gezag en ter beoordeling van het college.

1.1 Nieuwbouw

De noodzaak van nieuwbouw blijkt uit:

  • a.

    het feit dat de minister de desbetreffende school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt;

  • b.1

    het feit dat de te huisvesten groepen leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor blijvend gebruik bestemde voorziening, de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende tenminste vijftien jaren deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht of;

  • b.2

    het feit dat de te huisvesten groepen leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening, de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende tenminste vier jaren deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht en;

  • c.

    het afwezig zijn van een beschikbaar (komend) en geschikt of geschikt te maken gebouw alsmede van mogelijkheden om door medegebruik binnen 1500 meter via de kortste route over de openbare weg een passende huisvesting voor de school te realiseren.

1.2 Vervangende bouw

De noodzaak van vervangende bouw blijkt uit:

  • a.

    het in zo'n slechte/matige conditie zijn van voldoende en voldoende zwaarwegende gebouwelementen volgens de bouwkundige opname als bedoeld in artikel 2.2, tweede lid onder c, zodat onderhoud en/of aanpassingen geen redelijk resultaat opleveren (in kosten ten opzichte van de levensduurverlenging);

  • b.1

    het feit dat de te huisvesten groepen leerlingen aanwezig zijn (of zullen zijn) en dat voor een voor blijvend gebruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende tenminste vijftien jaren deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht of;

  • b.2

    het feit dat de te huisvesten groepen leerlingen aanwezig zijn en dat voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening, de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende tenminste vier jaren deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht en;

  • c.

    het afwezig zijn van een beschikbaar (komend) en geschikt of geschikt te maken gebouw alsmede van mogelijkheden om door medegebruik binnen 1500 meter via de kortste route over de openbare weg een passende huisvesting voor de school te realiseren.

Daarnaast kan sprake zijn van vervangende bouw als:

  • a.

    vervanging per saldo geen meerkosten voor de gemeente met zich meebrengt, zulks ter beoordeling van het college;

  • b.

    vervanging van een gebouw noodzakelijk is als gevolg van een herschikkingsoperatie;

  • c.

    vervanging in verband met ontwikkelingen in de ruimtelijke ordening noodzakelijk is.

Indien het voor de realisering van de vervangende bouw noodzakelijk is dat het oude gebouw moet worden gesloopt, vindt op aanvraag toekenning van sloopkosten plaats.

1.3 Uitbreiding

 

1.3.1 Uitbreiding met een of meer groepen

De noodzaak voor uitbreiding met een of meer groepen blijkt uit:

  • a.

    het feit dat er tenminste één groep leerlingen extra boven de capaciteit van het gebouw of gebouwen als vastgesteld op grond van bijlage III, deel A, aanwezig is;

  • b.1

    het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende tenminste vijftien jaren voor een voor blijvend gebruik bestemde uitbreiding deze groep(en) leerlingen kan (kunnen) worden verwacht of

  • b.2

    het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende tenminste vier jaren voor een voor tijdelijk gebruik bestemde uitbreiding deze groep(en) leerlingen kan (kunnen) worden verwacht of

  • b.3

    het feit dat de laatste wettelijke teldatum voor het indienen van de aanvraag aantoont, dat er een of meer groepen leerlingen aanwezig zijn die niet voor maximaal vier jaren binnen het gebouw kunnen worden gehuisvest en

  • c.

    het afwezig zijn van een beschikbaar (komend) en geschikt of geschikt te maken gebouw alsmede van mogelijkheden om door medegebruik binnen 1500 meter via de kortste route over de openbare weg een passende extra huisvesting voor de school te realiseren.

 

Wanneer de noodzaak voor permanente uitbreiding van tenminste één groep leerlingen boven de capaciteit van het gebouw of de gebouwen conform de bepalingen als vermeld onder 1.3.1a, 1.3.1b1, 1.3.1b3 en 1.3.1c, is vastgesteld en deze uitbreiding aantoonbaar als gevolg van de locale situatie niet aangrenzend aan het bestaande gebouw kan worden gerealiseerd, kan het college op verzoek van het bevoegd gezag besluiten goed te keuren dat de uitbreiding op een andere locatie dan het bestaande schoolgebouw wordt gerealiseerd, waarbij aan de volgende criteria dient te worden voldaan:

  • -.

    de uitbreiding dient zo dicht mogelijk bij het bestaande hoofdgebouw van de school te worden uitgevoerd met een maximale afstand tot het hoofdgebouw van 500 meter hemelsbreed en

  • -.

    er kan alleen sprake van een zogenaamd instroompunt zijn bij het hoofdgebouw van het instituut.

1.3.2a Uitbreiding met een tweede speellokaal

De noodzaak voor uitbreiding met een tweede speellokaal blijkt uit:

  • a.

    het feit dat de basisschool tenminste zes groepen jongste leerlingen (van vier en vijf jaar oud) telt en dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende tenminste vier jaren voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening en voor tenminste vijftien jaren voor een voor blijvend gebruik bestemde voorziening deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht terwijl;

  • b.

    voor het spelen van (een deel van) de vier en vijfjarigen geen gebruik kan worden gemaakt van een gymnastiekruimte of van een speellokaal van een andere basisschool of school voor speciaal onderwijs binnen 300 meter hemelsbreed.

 

1.3.2b Uitbreiding speciale school voor basisonderwijs met een speellokaal

De noodzaak voor uitbreiding met een speellokaal blijkt uit:

  • a.

    het feit dat tot de school minimaal 14 kinderen jonger dan zes jaar worden toegelaten;

  • b.

    het feit dat de school volgens de prognose die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat de school ten minste vijftien jaren zal blijven bestaan, en;

  • c.

    het feit dat in het gebouw geen speellokaal aanwezig is, terwijl;

  • d.

    medegebruik van een speellokaal of gymnastiekruimte binnen 300 meter hemelsbreed niet mogelijk is.

 

1.4 Ingebruikneming van een bestaand gebouw

De noodzaak van ingebruikneming blijkt uit:

  • a1.

    het feit dat de minister de desbetreffende school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt of;

  • a2.

    het feit dat het huidige gebouw voor vervanging of uitbreiding in aanmerking komt, terwijl;

  • b1.

    het feit dat de te huisvesten groepen leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor blijvend gebruik bestemde voorziening, de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende tenminste vijftien jaren deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht of;

  • b2

    het feit dat de te huisvesten groepen leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening, de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende tenminste vier jaren deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht en;

  • c.

    er binnen 1500 meter via de kortste route over de openbare weg geen mogelijkheden zijn om door medegebruik een passende huisvesting voor de school te realiseren;

  • d.

    er geen ander, beter geschikt of beter geschikt te maken gebouw aanwezig is of op korte termijn beschikbaar komt en;

  • e.

    de kosten van ingebruikneming inclusief aanpassingen in redelijke verhouding staan ten opzichte van de kosten van vervangende bouw of uitbreiding, zulks ter beoordeling van het college.

 

1.5 Verplaatsing of sloop van bestaande tijdelijke lokalen

De noodzaak van verplaatsing van tijdelijke lokalen blijkt uit het feit dat:

  • a.

    er op basis van een prognose die voldoet aan de eisen uit bijlage II een tijdelijke behoefte aan huisvesting voor tenminste vier jaren is, waarin beschikbare lege of leegkomende tijdelijke lokalen op een afstand van meer dan 1500 meter via de kortste route over de openbare weg kunnen voorzien, terwijl;

  • b.

    er binnen 1500 meter via de kortste route over de openbare weg geen mogelijkheden zijn om door medegebruik een passende huisvesting voor de school te realiseren en;

  • c.

    de kosten van verplaatsing redelijk zijn ten opzichte van de kosten van een nieuwe tijdelijke voorziening voor hetzelfde aantal groepen en dezelfde tijdsduur, zulks ter beoordeling van het college.

 

De noodzaak van sloop van een of meer tijdelijke lokalen blijkt uit het feit dat:

  • a.

    er op basis van een prognose die voldoet aan de eisen uit bijlage II geen behoefte aan huisvesting voor tenminste vier jaren is, waarin beschikbare lege of leegkomende tijdelijke lokalen op een afstand van meer dan 1500 meter via de kortste route over de openbare weg kunnen voorzien, terwijl;

  • b.

    herbestemming van de tijdelijke lokalen niet aan de orde is.

 

1.6 Terrein

De noodzaak van verwerving of uitbreiding van (een deel van) een terrein blijkt uit het feit dat voor nieuwbouw, uitbreiding, ingebruikneming of verplaatsing van noodlokalen toestemming wordt gegeven en verwerving of uitbreiding van (een deel van) een terrein noodzakelijk is om deze toestemming te effectueren, zodanig dat de oppervlakte van het terrein voldoet aan de eisen gesteld in bijlage III, deel D.

 

1.7 Eerste inrichting onderwijsleerpakket

De noodzaak voor de eerste aanschaf van onderwijsleerpakket blijkt uit het feit dat de school, op grond van de laatste wettelijke teldatum voorafgaand aan de indiening van de aanvraag, uitgebreid wordt met tenminste één groep leerlingen (gewogen) en voor zo’n uitbreiding in de periode vanaf 1 augustus 1985 nog niet eerder bekostiging heeft plaatsgevonden. Bij fusie van scholen kan er alleen sprake zijn van extra onderwijsleerpakket, indien het aantal groepen gewogen leerlingen van de school na fusie groter is dan dat van de aan de fusie deelnemende scholen tezamen. De noodzaak voor een toeslag tweede speellokaal onderwijsleerpakket blijkt uit het feit dat een basisschool uitgebreid wordt met een tweede speellokaal en hiervoor niet eerder reeds bekostiging is ontvangen.

 

1.8 Eerste inrichting meubilair

De noodzaak voor eerste aanschaf van meubilair blijkt uit het feit dat de school, op grond van de laatste wettelijke teldatum voorafgaand aan de indiening van de aanvraag, uitgebreid wordt met tenminste één groep leerlingen (ongewogen), en voor zo'n uitbreiding in de periode vanaf 1 augustus 1985 nog niet eerder bekostiging heeft plaatsgevonden.

Bij fusie van scholen kan er alleen sprake zijn van extra meubilair, indien het aantal groepen ongewogen leerlingen na fusie groter is dan dat van de aan de fusie deelnemende scholen tezamen.

De noodzaak voor een toeslag tweede speellokaal meubilair blijkt uit het feit dat een basisschool uitgebreid wordt met een tweede speellokaal en hiervoor niet eerder reeds bekostiging is ontvangen.

 

1.9 Medegebruik

De noodzaak van medegebruik blijkt uit het feit dat er tenminste één groep leerlingen extra boven de capaciteit van het gebouw als vastgesteld op grond van bijlage III, deel A, aanwezig zal zijn.

 

1.10 Herstel van constructiefouten

De noodzaak van herstel van constructiefouten blijkt uit een bouwkundige rapportage waarin wordt vastgesteld dat het gaat om (herstel van) een constructiefout.

 

1.11 Vervanging of herstel van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden

De noodzaak van herstel of vervanging blijkt uit het feit dat door de opgetreden bijzondere omstandigheid het onderwijs in het desbetreffende gebouw wordt gehinderd.

 

1.12 Revitalisering van monumentale lesgebouwen basisonderwijs

De noodzaak van revitalisering blijkt uit het feit dat ten aanzien van het bestaande monumentale lesgebouw wordt voldaan aan de criteria genoemd onder 1.2, terwijl vervangende bouw op een andere locatie naar het oordeel van het college niet aan de orde is. Het lesgebouw kan slechts éénmaal per 25 jaren voor de voorziening in aanmerking worden gebracht en komt binnen deze periode niet voor vervangende bouw in aanmerking.

Indien het ter voorbereiding van de revitalisering noodzakelijk is dat in het gebouw asbest moet worden verwijderd, vindt op aanvraag toekenning in de vorm van sloopkosten plaats.

2. School voor (voortgezet) speciaal onderwijs

De voorzieningen genoemd onder 2.2, 2.3.1, 2.3.2 en 2.11 worden niet noodzakelijk geacht voor dislocaties. De voorziening genoemd onder 2.3.2 wordt niet noodzakelijk geacht voor nevenvestigingen. Slechts in bijzondere omstandigheden is dat wel het geval, zulks na overleg met het bevoegd gezag en ter beoordeling van het college.

 

2.1 Nieuwbouw

De noodzaak van nieuwbouw blijkt uit:

  • a.

    het feit dat de minister de desbetreffende school of nevenvestiging voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt;

  • b1.

    het feit dat de te huisvesten groepen leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor blijvend gebruik bestemde voorziening, de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende tenminste vijftien jaren deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht of;

  • b2.

    het feit dat de te huisvesten groepen leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening, de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende tenminste vier jaren deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht en;

  • c.

    het afwezig zijn van een beschikbaar (komend) en geschikt of geschikt te maken gebouw alsmede van mogelijkheden om door medegebruik binnen 1500 meter via de kortste route over de openbare weg een passende huisvesting voor de school te realiseren.

 

2.2 Vervangende bouw

De noodzaak van vervangende bouw blijkt uit:

  • a.

    het in zo'n slechte/matige conditie zijn van voldoende en voldoende zwaarwegende gebouwelementen volgens de bouwkundige opname zoals bedoeld in artikel 7, tweede lid onder c, dat onderhoud en/of aanpassingen geen redelijk resultaat opleveren (in kosten ten opzichte van de verlenging van de levensduur);

  • b1.

    het feit dat de te huisvesten groepen leerlingen aanwezig zijn (of zullen zijn) en dat voor een voor blijvend gebruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende tenminste vijftien jaren deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht of;

  • b2.

    het feit dat de te huisvesten groepen leerlingen aanwezig zijn en dat voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende tenminste vier jaren deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht en;

  • c.

    het afwezig zijn van een beschikbaar (komend) en geschikt of geschikt te maken gebouw alsmede van mogelijkheden om door medegebruik binnen 1500 meter via de kortste route over de openbare weg een passende huisvesting voor de school te realiseren.

 

Daarnaast kan sprake zijn van vervangende bouw als:

  • a.

    vervanging per saldo geen meerkosten voor de gemeente met zich meebrengt, zulks ter beoordeling van het college;

  • b.

    vervanging van een gebouw noodzakelijk is als gevolg van een herschikkingsoperatie;

  • c.

    vervanging in verband met ontwikkelingen in de ruimtelijke ordening noodzakelijk is.

 

Indien het voor de realisering van de vervangende bouw noodzakelijk is dat het oude gebouw moet worden gesloopt, vindt op aanvraag toekenning van sloopkosten plaats.

 

2.3 Uitbreiding

 

2.3.1 Uitbreiding met een of meer groepen

De noodzaak voor uitbreiding met een of meer groepen blijkt uit:

  • a.

    het feit dat er tenminste één groep leerlingen extra boven de capaciteit van het gebouw of de gebouwen als vastgesteld op grond van bijlage III, deel A aanwezig is;

  • b1.

    het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende tenminste vijftien jaren voor een voor blijvend gebruik bestemde uitbreiding deze groep(en) leerlingen kan (kunnen) worden verwacht of;

  • b2.

    het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende tenminste vier jaren voor een voor tijdelijk gebruik bestemde uitbreiding deze groep(en) leerlingen kan (kunnen) worden verwacht of;

  • b3.

    het feit dat de laatste wettelijke teldatum voor het indienen van de aanvraag aantoont dat er een of meer groepen leerlingen aanwezig zijn die niet voor maximaal vier jaren binnen het gebouw kunnen worden gehuisvest;

  • c.

    het afwezig zijn van een beschikbaar (komend) en geschikt of geschikt te maken gebouw alsmede van mogelijkheden om door medegebruik binnen 1500 meter via de kortste route over de openbare weg een passende extra huisvesting voor de school te realiseren.

 

2.3.2 Uitbreiding met een speellokaal

De noodzaak van uitbreiding met een speellokaal blijkt uit:

  • a.

    het feit dat aan de school of afdeling tenminste zes kinderen jonger dan zes jaar worden toegelaten;

  • b.

    het feit dat de school volgens de prognose die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat de school tenminste vijftien jaren zal blijven bestaan en;

  • c.

    het feit dat in het gebouw geen speellokaal aanwezig is, terwijl;

  • d.

    medegebruik van een speellokaal, gymnastiekruimte of lokaal voor motorische therapie binnen 300 meter hemelsbreed niet mogelijk is;

  • e.

    evenmin tegen redelijke kosten, zulks ter beoordeling van het college, de mogelijkheid bestaat door gebruikmaking van een bestaand verschil tussen de feitelijk aanwezige bruto oppervlakte en de genormeerde bruto oppervlakte, zoals is vastgesteld op grond van bijlage III, deel A, geheel of gedeeltelijk inpandig een speellokaal te maken.

 

2.4 Ingebruikneming van een bestaand gebouw

De noodzaak van ingebruikneming blijkt uit:

  • a1.

    het feit dat de minister de desbetreffende school of nevenvestiging voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt of;

  • a2.

    het feit dat het huidige gebouw, voor vervanging of uitbreiding in aanmerking komt, terwijl;

  • b1.

    het feit dat de te huisvesten groepen leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor blijvend gebruik bestemde voorziening, de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende tenminste vijftien jaren deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht of;

  • b2.

    het feit dat de te huisvesten groepen leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende tenminste vier jaren deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht en;

  • c.

    er binnen 1500 meter via de kortste route over de openbare weg geen mogelijkheden zijn om door medegebruik een passende huisvesting voor de school te realiseren;

  • d.

    er geen ander, beter geschikt of beter geschikt te maken gebouw aanwezig is of op korte termijn beschikbaar komt en;

  • e.

    de kosten van ingebruikneming inclusief aanpassingen in redelijke verhouding staan ten opzichte van de kosten van vervangende bouw of uitbreiding, zulks ter beoordeling van het college.

 

2.5 Verplaatsing of sloop van bestaande tijdelijk lokalen

De noodzaak van verplaatsing van tijdelijke lokalen blijkt uit het feit dat:

  • a.

    er op basis van een prognose die voldoet aan de eisen uit bijlage II een tijdelijke behoefte aan huisvesting voor tenminste vier jaren is, waarin beschikbare lege of leegkomende tijdelijke lokalen op een afstand van meer dan 1500 meter via de kortste route over de openbare weg kunnen voorzien, terwijl;

  • b.

    er binnen 1500 meter via de kortste route over de openbare weg geen mogelijkheden zijn om door medegebruik een passende huisvesting voor de school te realiseren en;

  • c.

    de kosten van verplaatsing redelijk zijn ten opzichte van de kosten voor een nieuwe tijdelijke voorziening voor hetzelfde aantal groepen en dezelfde tijdsduur, zulks ter beoordeling van het college.

 

De noodzaak van sloop van een of meer tijdelijke lokalen blijkt uit het feit dat:

  • a.

    er op basis van een prognose die voldoet aan de eisen uit bijlage II geen behoefte aan huisvesting voor tenminste vier jaren is, waarin beschikbare lege of leegkomende tijdelijke lokalen op een afstand van meer dan 1500 meter via de kortste route over de openbare weg kunnen voorzien, terwijl;

  • b.

    herbestemming van de tijdelijke lokalen niet aan de orde is.

 

2.6 Terrein

De noodzaak van verwerving of uitbreiding van (een deel van) een terrein blijkt uit het feit dat voor nieuwbouw, uitbreiding, ingebruikneming of verplaatsing van noodlokalen toestemming wordt gegeven en verwerving of uitbreiding van (een deel van) een terrein noodzakelijk is om deze toestemming te effectueren, zodanig dat de oppervlakte van het terrein voldoet aan de eisen gesteld in bijlage III, deel D.

 

2.7a  Eerste inrichting onderwijsleerpakket

De noodzaak voor de eerste aanschaf van onderwijsleerpakket blijkt uit het feit dat de school of nevenvestiging, op grond van de laatste wettelijke teldatum voorafgaande aan het indienen van de aanvraag, uitgebreid wordt met tenminste één groep leerlingen, en voor zo’n uitbreiding in de periode vanaf 1 januari 1988 nog niet eerder bekostiging heeft plaatsgevonden.

Bij fusie van scholen kan er alleen sprake zijn van extra onderwijsleerpakket, indien het aantal groepen na fusie groter is dan dat van de aan de fusie deelnemende scholen tezamen.

 

2.7b  Eerste inrichting meubilair

De noodzaak voor de eerste aanschaf van meubilair blijkt uit het feit dat de school of nevenvestiging, op grond van de laatste wettelijke teldatum voorafgaande aan het indienen van de aanvraag, uitgebreid wordt met tenminste één groep leerlingen, en voor zo’n uitbreiding in de periode vanaf 1 januari 1988 nog niet eerder bekostiging heeft plaatsgevonden.

Bij fusie van scholen kan er alleen sprake zijn van extra meubilair, indien het aantal groepen na fusie groter is dan dat van de aan de fusie deelnemende scholen tezamen.

 

2.8 Medegebruik

De noodzaak van medegebruik blijkt uit het feit dat er tenminste één groep leerlingen extra boven de capaciteit van het gebouw als vastgesteld op grond van bijlage III, deel A, aanwezig is.

 

2.9 Herstel van constructiefouten

De noodzaak van herstel van constructiefouten blijkt uit een bouwkundige rapportage waarin wordt vastgesteld dat het gaat om (herstel van) een constructiefout.

 

2.10 Vervanging of herstel van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden

De noodzaak van herstel of vervanging blijkt uit het feit dat door de opgetreden bijzondere omstandigheid het onderwijs in het desbetreffende gebouw wordt gehinderd.

 

2.11 Revitalisering van monumentale lesgebouwen (voortgezet) speciaal onderwijs

De noodzaak van revitalisering blijkt uit het feit dat ten aanzien van het bestaande monumentale lesgebouw wordt voldaan aan de criteria genoemd onder 2.2, terwijl vervangende bouw op een andere locatie naar het oordeel van het college niet aan de orde is. Het lesgebouw kan slechts één maal per 25 jaren voor de voorziening in aanmerking worden gebracht en komt binnen deze periode niet voor vervangende bouw in aanmerking.

Indien het ter voorbereiding van de revitalisering noodzakelijk is dat in het gebouw asbest moet worden verwijderd, vindt op aanvraag toekenning in de vorm van sloopkosten plaats.

 

3 School voor voortgezet onderwijs

De voorzieningen genoemd onder 3.2, 3.3 en 3.11 worden niet noodzakelijk geacht voor gebouwen welke voor tijdelijke gebruik bestemd zijn. Slechts in bijzondere omstandigheden is dat wel het geval, zulks na overleg met het bevoegd gezag en ter beoordeling van het college.

 

3.1 Nieuwbouw

De noodzaak van nieuwbouw blijkt uit:

  • a.

    het feit dat de minister de desbetreffende school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt;

  • b1.

    het feit dat de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor blijvend gebruik bestemde voorziening, de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende tenminste vijftien jaren deze leerlingen kunnen worden verwacht of;

  • b2.

    het feit dat de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende tenminste vier jaren deze leerlingen kunnen worden verwacht en;

  • c.

    het afwezig zijn van een beschikbaar (komend) en geschikt of geschikt te maken gebouw alsmede van mogelijkheden om door medegebruik binnen 1500 meter via de kortste route over de openbare weg een passende huisvesting voor de school te realiseren.

 

3.2 Vervangende bouw

De noodzaak van vervangende bouw blijkt uit het feit dat:

  • a.

    a. voldoende en voldoende zwaarwegende gebouwelementen volgens de bouwkundige opname zoals bedoeld in artikel 2.2, tweede lid onder c, in zo'n slechte/matige conditie zijn dat onderhoud en/of aanpassingen geen redelijk resultaat opleveren (in kosten ten opzichte van de levensduurverlenging);

  • b1.

    b1. de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor blijvend gebruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende tenminste vijftien jaren deze leerlingen kunnen worden verwacht of;

  • b2.

    de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn en dat voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende tenminste vier jaren dit aantal leerlingen kan worden verwacht en;

  • c.

    het afwezig zijn van een beschikbaar (komend) en geschikt of geschikt te maken gebouw alsmede van mogelijkheden om door medegebruik binnen 1500 meter via de kortste route over de openbare weg een passende huisvesting voor de school te realiseren.

 

Daarnaast kan sprake zijn van vervangende bouw als:

  • a.

    vervanging per saldo geen meerkosten voor de gemeente met zich meebrengt, zulks ter beoordeling van het college;

  • b.

    vervanging van een gebouw noodzakelijk is als gevolg van een herschikkingsoperatie;

  • c.

    vervanging in verband met ontwikkelingen in de ruimtelijke ordening noodzakelijk is.

 

Indien het voor de realisering van de vervangende bouw noodzakelijk is dat het oude gebouw gesloopt wordt, vindt op aanvraag toekenning van sloopkosten plaats.

 

3.3 Uitbreiding

De noodzaak voor uitbreiding blijkt uit:

  • a.

    het feit dat er meer te huisvesten leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn dan de met tien procent verhoogde capaciteit van het gebouw of de gebouwen, vastgesteld volgens de regels in bijlage III, deel A – voor de aanwezige capaciteit – en bijlage III, deel B – voor de ruimtebehoefte -, aangeeft en de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende tenminste vijftien jaren voor een voor blijvend gebruik bestemde uitbreiding of gedurende tenminste vier jaren voor uitbreiding met een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening deze aantallen leerlingen kunnen worden verwacht en;

  • b.

    het afwezig zijn van een beschikbaar (komend) en geschikt of geschikt te maken gebouw alsmede van mogelijkheden om door medegebruik binnen 1500 meter via de kortste route over de openbare weg een passende huisvesting voor de school te realiseren.

 

3.4 Ingebruikneming van een bestaand gebouw

De noodzaak van ingebruikneming blijkt uit:

  • a1.

    het feit dat de minister de desbetreffende school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt of;

  • a2.

    het feit dat het huidige gebouw, voor vervanging of uitbreiding in aanmerking komt, terwijl;

  • b1.

    het feit dat de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor blijvend gebruik bestemde voorziening, de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende tenminste vijftien jaren deze leerlingen kunnen worden verwacht of;

  • b2.

    het feit dat de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende tenminste vier jaren deze leerlingen kunnen worden verwacht en;

  • c.

    er binnen 1500 meter via de kortste route over de openbare weg geen mogelijkheden zijn om door medegebruik een passende huisvesting voor de school te realiseren;

  • d.

    er geen ander, beter geschikt of beter geschikt te maken gebouw aanwezig is of op korte termijn beschikbaar komt en;

  • e.

    de kosten van ingebruikneming inclusief aanpassingen in redelijke verhouding staan ten opzichte van de kosten van vervangende bouw of uitbreiding, zulks ter beoordeling van het college.

 

3.5 Verplaatsing of sloop van bestaande tijdelijke lokalen

De noodzaak van verplaatsing van tijdelijke lokalen blijkt uit het feit dat:

  • a.

    er op basis van een prognose die voldoet aan de eisen uit bijlage II een tijdelijke behoefte aan huisvesting van tenminste vier jaren is, waarin beschikbare lege of leegkomende tijdelijke lokalen op een afstand van meer dan 1500 meter via de kortste route over de openbare weg kunnen voorzien, terwijl;

  • b.

    er binnen 1500 meter via de kortste route over de openbare weg geen mogelijkheden zijn om door medegebruik een passende huisvesting voor de school te realiseren en;

  • c.

    de kosten van verplaatsing redelijk zijn ten opzichte van de kosten voor een nieuwe tijdelijke voorziening voor hetzelfde aantal leerlingen en dezelfde tijdsduur, zulks ter beoordeling van het college.

 

De noodzaak van sloop van een of meer tijdelijke lokalen blijkt uit het feit dat:

  • a.

    er op basis van een prognose die voldoet aan de eisen uit bijlage II geen behoefte aan huisvesting voor tenminste vier jaren is, waarin beschikbare lege of leegkomende tijdelijke lokalen op een afstand van meer dan 1500 meter via de kortste route over de openbare weg kunnen voorzien, terwijl;

  • b.

    herbestemming van de tijdelijke lokalen niet aan de orde is.

 

3.6 Terrein

De noodzaak van verwerving of uitbreiding van (een deel van) een terrein blijkt uit het feit dat voor nieuwbouw, uitbreiding, ingebruikneming of verplaatsing van noodlokalen toestemming wordt gegeven en verwerving of uitbreiding van (een deel van) een terrein noodzakelijk is om deze toestemming te effectueren, zodanig dat de oppervlakte van het terrein voldoet aan de eisen gesteld in bijlage III, deel D.

 

3.7 Eerste inrichting leer- en hulpmiddelen en meubilair

Aanspraak op eerste inrichting van leer- en hulpmiddelen en meubilair bestaat wanneer er sprake is van toekenning van een voorziening in de huisvesting en daarbij sprake is van uitbreiding van de totale huisvestingscapaciteit van de school.

Bij fusie van scholen kan er alleen sprake zijn van extra leer- en hulpmiddelen en meubilair, indien het aantal leerlingen na de fusie groter is dan het totaal aantal leerlingen van de afzonderlijke aan de fusie deelnemende scholen tezamen en daarbij sprake is van uitbreiding van de totale huisvestingscapaciteit van de bij de fusie betrokken scholen.

 

3.8 Medegebruik

De noodzaak van medegebruik blijkt uit het feit dat de school een aantal leerlingen heeft waarvoor binnen de bestaande huisvesting geen capaciteit is. De capaciteit wordt bepaald op de wijze zoals beschreven is bij 3.3.a.

 

3.9 Herstel van constructiefouten

De noodzaak van herstel van constructiefouten blijkt uit een bouwkundige rapportage waarin wordt vastgesteld dat het gaat om (herstel van) een constructiefout.

 

3.10 Vervanging of herstel van schade aan gebouw, leer- en hulpmiddelen en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden

De noodzaak van herstel of vervanging blijkt uit het feit dat door de opgetreden bijzondere omstandigheid het onderwijs in het desbetreffende gebouw wordt gehinderd.

 

3.11 Revitalisering van monumentale lesgebouwen voortgezet onderwijs

De noodzaak van revitalisering blijkt uit het feit dat ten aanzien van het bestaande monumentale lesgebouw wordt voldaan aan de criteria genoemd onder 3.2, terwijl vervangende bouw op een andere locatie naar het oordeel van het college niet aan de orde is.. Het lesgebouw kan slechts éénmaal per 25 jaren voor de voorziening in aanmerking worden gebracht en komt binnen deze periode niet voor vervangende bouw in aanmerking.

Indien het ter voorbereiding van de revitalisering noodzakelijk is dat in het gebouw asbest moet worden verwijderd, vindt op aanvraag toekenning in de vorm van sloopkosten plaats.

DEEL B Voorzieningen voor lichamelijke oefening

 

1 School voor basisonderwijs

 

1.1 Nieuwbouw

De noodzaak van nieuwbouw blijkt uit:

  • a1.

    het feit dat de minister de desbetreffende school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt of

  • a2.

    het feit dat de desbetreffende school niet over een voorziening voor lichamelijke oefening beschikt en

  • b.

    het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 1 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van tenminste 15 klokuren gebruik te maken van een of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen een redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten en

  • c.

    het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende tenminste vijftien jaren de groepen leerlingen waarvoor het door de gemeente vastgestelde aantal klokuren noodzakelijk is aanwezig (zullen) zijn.

 

1.2 Vervangende bouw

De noodzaak van vervangende bouw blijkt uit:

  • a.

    het in zo'n slechte/matige conditie zijn van voldoende en voldoende zwaarwegende gebouwelementen volgens de bouwkundige opname zoals bedoeld in artikel 7, tweede lid onder c, dat onderhoud en/of aanpassingen geen redelijk resultaat opleveren (in kosten en ten opzichte van de levensduurverlenging) en

  • b.

    het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 1 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van tenminste 15 klokuren gebruik te maken van een of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen een redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten en

  • c.

    het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende tenminste vijftien jaren de groepen leerlingen waarvoor het door de gemeente vastgestelde aantal klokuren noodzakelijk is aanwezig (zullen) zijn.

  • d.

    fusie, waarbij minimaal twee gebouwen (inclusief twee gymlokalen) afgestoten dan wel verlaten worden en na de fusie een gebruik van tenminste 15 klokuren van een gymnastiekaccommodatie noodzakelijk is. Het criterium met betrekking tot de prognose als vermeld onder c blijft hierbij onverminderd van kracht.

 

1.3 Uitbreiding

De noodzaak van uitbreiding blijkt uit:

  • a.

    het feit dat bij de gymnastiekruimte voldoende wasgelegenheid en kleedgelegenheid ontbreekt en dit belemmerend werkt op het effectief gebruik, dan wel de mogelijkheden tot medegebruik, van de gymnastiekruimte en

  • b.

    het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 1 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van tenminste 15 klokuren gebruik te maken van een of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen een redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten en

  • c.

    het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende tenminste vijftien jaren de groepen leerlingen waarvoor het door de gemeente vastgestelde aantal klokuren noodzakelijk is aanwezig (zullen) zijn.

 

1.4 Ingebruikneming van een gymnastiekruimte

De noodzaak van ingebruikneming blijkt uit:

  • a1.

    het feit dat de minister de school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt of

  • a2.

    het feit dat het huidige gebouw voor vervanging, conform het gestelde bij 1.2 onder a, in aanmerking komt en

  • b.

    het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 1 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van tenminste 15 klokuren gebruik te maken van een of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen een redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten en

  • c.

    het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende tenminste vijftien jaren het door de gemeente vastgestelde aantal klokuren aanwezig (zullen) zijn en

  • d.

    de kosten van ingebruikneming inclusief aanpassingen in redelijke verhouding, zulks ter beoordeling van het college, staan ten opzichte van de kosten van vervangende bouw.

 

1.5 Terrein

De noodzaak van verwerving of uitbreiding van (een deel van) een terrein blijkt uit het feit dat voor de realisering van de nieuwbouw of de uitbreiding geen dan wel onvoldoende terrein aanwezig is.

 

1.6 Eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilair

De noodzaak van eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilair blijkt uit:

  • a.

    het feit dat nieuwbouw van een gymnastiekruimte voor de desbetreffende school is of wordt goedgekeurd en

  • b.

    het feit dat nog niet eerder eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilair voor bewegingsonderwijs is verstrekt

 

1.7 Medegebruik

De noodzaak van medegebruik blijkt uit het feit dat het door de gemeente vastgestelde aantal klokuren gymnastiek noodzakelijk is en waarvoor binnen de momenteel in gebruik zijnde gymnastiekruimte(n) geen plaats is.

 

1.8 Herstel constructiefouten

De noodzaak van het herstel van constructiefouten blijkt uit een bouwkundige rapportage waarin wordt vastgesteld dat het gaat om (herstel van) een constructiefout.

 

1.9 Herstel of vervanging van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden

De noodzaak van herstel of vervanging blijkt uit het feit dat door de opgetreden bijzondere omstandigheid het onderwijs in het desbetreffende gebouw wordt gehinderd.

 

1.10 Revitalisering van monumentale gebouwen basisonderwijs

De noodzaak van revitalisering blijkt uit het feit dat ten aanzien van het bestaande monumentale gebouw de criteria genoemd onder 1.2 van toepassing zijn, terwijl vervangende bouw op een andere locatie naar het oordeel van het college niet aan de orde is. Het gebouw kan slechts éénmaal per 25 jaren voor de voorziening in aanmerking worden gebracht en komt binnen deze periode niet voor vervangende bouw in aanmerking.

Indien het ter voorbereiding van de revitalisering noodzakelijk is dat in het gebouw asbest moet worden verwijderd, vindt op aanvraag toekenning in de vorm van sloopkosten plaats.

 

2 School voor (voortgezet) speciaal onderwijs

 

2.1 Nieuwbouw

De noodzaak van nieuwbouw blijkt uit:

  • a1.

    het feit dat de minister de desbetreffende school of nevenvestiging voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt of

  • a2.

    het feit dat de desbetreffende school niet over een voorziening voor lichamelijke oefening beschikt en

  • b.

    het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 1 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door tenminste 10 groepen speciaal onderwijs, 2 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door tenminste 10 groepen voortgezet speciaal onderwijs, 3,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door tenminste 6 groepen speciaal onderwijs of 7,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door tenminste 3 groepen speciaal onderwijs gebruik te maken van een of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen een redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten en

  • c.

    het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende tenminste vijftien jaren de groepen leerlingen waarvoor het door de gemeente vastgestelde aantal klokuren noodzakelijk is aanwezig (zullen) zijn.

 

2.2 Vervangende bouw

De noodzaak van vervangende bouw blijkt uit:

  • a.

    het in zo’n slechte/matige conditie zijn van voldoende en voldoende zwaarwegende gebouwelementen volgens de bouwkundige opname zoals bedoeld in artikel 7, tweede lid onder d, dat onderhoud en/of aanpassingen geen redelijk resultaat opleveren (in kosten en ten opzichte van de levensduurverlenging) en

  • b.

    het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 1 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door tenminste 10 groepen speciaal onderwijs, 2 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door tenminste 10 groepen voortgezet speciaal onderwijs, 3,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door tenminste 6 groepen speciaal onderwijs of 7,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door tenminste 3 groepen speciaal onderwijs gebruik te maken van een of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen een redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten en

  • c.

    het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende tenminste vijftien jaren de groepen leerlingen waarvoor het door de gemeente vastgestelde aantal klokuren noodzakelijk is aanwezig (zullen) zijn.

 

2.3 Uitbreiding

De noodzaak van uitbreiding blijkt uit:

  • a.

    het feit dat bij de gymnastiekruimte voldoende wasgelegenheid en kleedgelegenheid ontbreekt en dit belemmerend werkt op het effectief gebruik, dan wel de mogelijkheden tot medegebruik, van de gymnastiekruimte en

  • b.

    het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 1 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door tenminste 10 groepen speciaal onderwijs, 2 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door tenminste 10 groepen voortgezet speciaal onderwijs, 3,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door tenminste 6 groepen speciaal onderwijs of 7,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door tenminste 3 groepen speciaal onderwijs gebruik te maken van een of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen een redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten en

  • c.

    het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende tenminste vijftien jaren de groepen leerlingen waarvoor het door de gemeente vastgestelde aantal klokuren noodzakelijk is aanwezig (zullen) zijn.

 

2.4 Ingebruikneming van een gymnastiekruimte

De noodzaak van ingebruikneming blijkt uit:

  • a1.

    het feit dat de minister de school of nevenvestiging voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt of

  • a2.

    het feit dat het huidige gebouw voor vervanging, conform het gestelde in 2.2 onder a, in aanmerking komt en

  • b.

    het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 1 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door tenminste 10 groepen speciaal onderwijs, 2 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door tenminste 10 groepen voortgezet speciaal onderwijs, 3,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door tenminste 6 groepen speciaal onderwijs of 7,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door tenminste 3 groepen speciaal onderwijs gebruik te maken van een of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen een redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten en

  • c.

    het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende tenminste vijftien jaren het door de gemeente vastgestelde aantal klokuren aanwezig (zullen) zijn en

  • d.

    de kosten van ingebruikneming inclusief aanpassingen in redelijke verhouding, zulks ter beoordeling van het college, staan ten opzichte van de kosten van vervangende bouw.

 

2.5 Terrein

De noodzaak van verwerving of uitbreiding van (een deel van) een terrein blijkt uit het feit dat voor de realisering van de nieuwbouw of de uitbreiding geen dan wel onvoldoende terrein aanwezig is.

 

2.6 Eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilair

De noodzaak van eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilair blijkt uit:

  • a.

    het feit dat nieuwbouw van een gymnastiekruimte voor de desbetreffende school of nevenvestiging is of wordt goedgekeurd en

  • b.

    het feit dat voor de desbetreffende groepen leerlingen nog niet eerder eerste onderwijsleerpakket en meubilair is verstrekt.

 

De noodzaak van aanvullende eerste inrichting meubilair blijkt uit:

  • a.

    het feit dat uitbreiding of ingebruikneming van een gymnastiekruimte voor de desbetreffende school of nevenvestiging is of wordt goedgekeurd en

  • b.

    het feit dat voor de desbetreffende groepen leerlingen nog niet eerder het specifiek noodzakelijk meubilair is verstrekt.

 

2.8 Medegebruik

De noodzaak van medegebruik blijkt uit het feit dat het door de gemeente getoetste aantal klokuren gymnastiek noodzakelijk is en waarvoor binnen de huidig in gebruik zijnde gymnastiekruimte(n) geen ruimte is.

 

2.9 Herstel constructiefouten

De noodzaak van het herstel van constructiefouten blijkt uit een bouwkundige rapportage waarin wordt vastgesteld dat het gaat om (herstel van) een constructiefout.

 

2.10 Herstel of vervanging van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden

De noodzaak van herstel of vervanging blijkt uit het feit dat door de opgetreden bijzondere omstandigheid het onderwijs in het desbetreffende gebouw wordt gehinderd.

 

2.11 Revitalisering van monumentale gebouwen (voortgezet) speciaal onderwijs

De noodzaak van revitalisering blijkt uit het feit dat ten aanzien van het bestaande monumentale gebouw wordt voldaan aan de criteria genoemd onder 2.2, terwijl vervangende bouw op een andere locatie naar het oordeel van het college niet aan de orde is. Het gebouw kan slechts éénmaal per 25 jaren voor de voorziening in aanmerking worden gebracht en komt binnen deze periode niet voor vervangende bouw in aanmerking.

Indien het ter voorbereiding van de revitalisering noodzakelijk is dat in het gebouw asbest moet worden verwijderd, vindt op aanvraag toekenning in de vorm van sloopkosten plaats.

 

3 School voor voortgezet onderwijs

 

3.1 Nieuwbouw

De noodzaak van nieuwbouw blijkt uit:

  • a1.

    het feit dat de minister de desbetreffende school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt of

  • a2.

    het feit dat de desbetreffende school niet over een voorziening voor lichamelijke oefening beschikt en

  • b.

    het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 2000 meter via de kortste route over de openbare weg gebruik te maken van een of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten en

  • c.

    het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende tenminste vijftien jaren de leerlingen waarvoor het gymnastiekonderwijs noodzakelijk is, aanwezig (zullen) zijn.

 

3.2 Vervangende bouw

De noodzaak van vervangende bouw blijkt uit:

  • a.

    het in zo'n slechte/matige conditie zijn van voldoende en voldoende zwaarwegende gebouwelementen volgens de bouwkundige opname zoals bedoeld in artikel 7, tweede lid onder c, dat onderhoud en/of aanpassingen geen redelijk resultaat opleveren (in kosten en ten opzichte van de levensduurverlenging) en

  • b.

    het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 2000 meter via de kortste route over de openbare weg gebruik te maken van een of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten en

  • c.

    het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende tenminste vijftien jaren de leerlingen waarvoor het gymnastiekonderwijs noodzakelijk is, aanwezig zijn.

 

3.3 Uitbreiding

De noodzaak van uitbreiding blijkt uit:

  • a.

    het feit dat bij de gymnastiekruimte voldoende wasgelegenheid en kleedgelegenheid ontbreekt en dit belemmerend werkt op het effectief gebruik, dan wel de mogelijkheden tot medegebruik, van de gymnastiekruimte, en

  • b.

    het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 2000 meter via de kortste route over de openbare weg gebruik te maken van een of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten en

  • c.

    het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende tenminste vijftien jaren de leerlingen waarvoor het gymnastiekonderwijs noodzakelijk is, aanwezig zijn.

 

3.4 Ingebruikneming van een gymnastiekruimte

De noodzaak van ingebruikneming blijkt uit:

  • a1.

    het feit dat de minister de school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt of

  • a2.

    het feit dat het huidige gebouw voor vervanging, conform het gestelde bij 3.2 onder a, in aanmerking komt en

  • b.

    het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 2000 meter via de kortste route over de openbare weg gebruik te maken van een of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten en

  • c.

    het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende tenminste vijftien jaren de leerlingen waarvoor het gymnastiekonderwijs noodzakelijk is, aanwezig zijn en

  • d.

    het feit dat de kosten van ingebruikneming in redelijke verhouding, zulks ter beoordeling van het college, staan ten opzichte van de kosten van vervangende bouw.

 

3.5 Terrein

De noodzaak van verwerving of uitbreiding van (een deel van) een terrein blijkt uit het feit dat voor de realisering van de nieuwbouw of de uitbreiding geen dan wel onvoldoende terrein aanwezig is.

 

3.6 Eerste inrichting voor bewegingsonderwijs

De noodzaak van eerste inrichting voor bewegingsonderwijs blijkt uit:

  • a.

    het feit dat nieuwbouw van een gymnastiekruimte voor de desbetreffende school is of wordt goedgekeurd en

  • b.

    het feit dat voor de desbetreffende leerlingen nog niet eerder eerste inrichting voor bewegingsonderwijs is verstrekt.

 

3.7 Medegebruik

 

3.7.1 Medegebruik gymnastiekruimte

De noodzaak van medegebruik van een gymnastiekruimte blijkt uit het feit dat lesuren gymnastiek noodzakelijk zijn waarvoor binnen de momenteel in gebruik zijnde gymnastiekruimte(n) geen ruimte is.

 

3.7.2 Huur van een sportterrein

De noodzaak van huur van een sportveld blijkt uit:

  • a.

    het feit dat het lesrooster buitensport vermeldt, terwijl het bevoegd gezag niet beschikt over een eigen sportveld en

  • b.

    er geen mogelijkheden zijn tot gebruik van een sportveld van een ander bevoegd gezag.

 

3.8 Herstel constructiefouten

De noodzaak van het herstel van constructiefouten blijkt uit een bouwkundige rapportage waarin wordt vastgesteld dat het gaat om (herstel van) een constructiefout. Voor constructiefouten aan de binnenzijde geldt dat het bevoegd gezag de aanpassing tot het drempelbedrag zelf moet dragen.

 

3.9 Herstel of vervanging van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden

De noodzaak van herstel of vervanging blijkt uit het feit dat door de opgetreden bijzondere omstandigheid het onderwijs in het desbetreffende gebouw wordt gehinderd.

 

3.10 Revitalisering van monumentale gebouwen voortgezet onderwijs

De noodzaak van revitalisering blijkt uit het feit dat ten aanzien van het bestaande monumentale gebouw wordt voldaan aan de criteria genoemd onder 3.2, terwijl vervangende bouw op een andere locatie naar het oordeel van het college niet aan de orde is. Het gebouw kan slechts éénmaal per 25 jaren voor de voorziening in aanmerking worden gebracht en komt binnen deze periode niet voor vervangende bouw in aanmerking.

Indien het ter voorbereiding van de revitalisering noodzakelijk is dat in het gebouw asbest moet worden verwijderd, vindt op aanvraag toekenning in de vorm van sloopkosten plaats.

Bijlage II CRITERIA VOOR OPSTELLING EN TOETSING VAN LEERLINGPROGSESNO

De prognose van het aantal te verwachten leerlingen van de school als bedoeld in artikel 2.2, tweede lid onder a, artikel 6.2, eerste lid onder c en artikel 8.1, derde lid onder f, wordt gemaakt voor een periode van tenminste vijftien jaren te starten met het gewenste jaar van bekostiging.

De prognose geeft per jaar inzicht in het aantal te verwachten leerlingen van de school of nevenvestiging door in elk geval rekening te houden met:

  • a.

    het voedingsgebied of de voedingsgebieden;

  • b.

    de aanwezige bevolking, verdeeld in relevante leeftijdsgroepen;

  • c.

    de woningvoorraad en wijzigingen daarin inclusief een eventuele uitbreiding van het voedingsgebied;

  • d.

    de veranderingen in de onderscheiden leeftijdsgroepen van de bevolking als gevolg van migratie, sterfte en geboorte;

  • e.

    de veranderingen in de bevolking als gevolg van wijzigingen in de woningvoorraad;

  • f.

    de verdeling van de leerlingen als gevolg van de belangstelling voor de school en

  • g.

    het onderwijs dat wordt gegeven.

 

De prognose is niet meer dan twee jaar oud.

De prognose omvat in elk geval de bovenstaande gegevens a t/m g voor een periode van 6 jaar (de analyseperiode) met als laatste jaar het jaar voorafgaand aan de indiening van de aanvraag.

Het voedingsgebied van de school omvat het gebied waaruit het overgrote deel van de leerlingen afkomstig is (of bij nieuwbouwwijken: zal zijn). Voor een basisschool wordt bij de prognose in ieder geval een beschrijving geleverd van het voedingsgebied op wijkniveau. Voor een speciale school voor basisonderwijs en het voortgezet onderwijs kan, indien het voedingsgebied zich over de gemeentegrens uitstrekt, worden volstaan met een opsomming van de gemeenten die tot het voedingsgebied worden gerekend. Bij de levering van de beschrijving van het voedingsgebied worden in elk geval de gebruikte programmatuur en de -aannames/assumpties met betrekking tot het gestelde onder d tot en met g, waarop de prognose is gebaseerd, aangegeven en onderbouwd. Bevoegde gezagsorganen kunnen zich conformeren aan de gemeentelijke prognose, dan wel kiezen voor een andere prognose. De prognoses moeten voldoen aan de eisen als vermeld in de Regeling modelprognose primair onderwijs 2013 (Staatscourant nr. 34734 d.d. 13 december 2013).

Bijlage III CRITERIA VOOR OPPERVLAKTE EN INDELING

De criteria voor oppervlakte en indeling vallen uiteen in vier delen:

  • -.

    deel A: de bepaling van de capaciteit;

  • -.

    deel B: wijze van bepalen van de ruimtebehoefte;

  • -.

    deel C: de bepaling van de omvang van de toekenning;

  • -.

    deel D: minimumnormen bij realisering van nieuwe voorzieningen.

DEEL A De bepaling van de capaciteit

1 School voor basisonderwijs

De capaciteit van de gebouwen voor het basisonderwijs wordt volgens onderstaande methodiek vastgesteld.

1.1 Gebouwen van hoofd en nevenvestigingen met een permanente of tijdelijke bouwaard

De bruto vloeroppervlakte (verder aan te duiden als bvo) van een gebouw is de bvo zoals bepaald aan de hand van het gestelde in bijlage III, deel D onder III-1 "De meetinstructie voor het vaststellen van de bruto vloeroppervlakte van de schoolgebouwen in het primair onderwijs".

De capaciteit van een gebouw voor een basisschool wordt vastgelegd in het aantal groepen waarvoor het gebouw geschikt is.

Indien een deel van een gebouw is gerealiseerd met andere dan overheidsmiddelen en hiervoor geen (rijks)vergoeding wordt genoten, wordt dit deel niet tot de capaciteit van het gebouw gerekend. Dit deel wordt wel geregistreerd.

Om te kunnen bepalen of een gebouw is overgedimensioneerd dient een relatie te worden gelegd tussen de capaciteitsbepaling van een gebouw op basis van het aantal groepen en de normatieve capaciteitsvaststelling. Het aantal groepen waarvoor een gebouw normatief geschikt is, wordt op basis van de bvo vastgesteld met behulp van de onderstaande tabellen 1, 2 en 3 voor respectievelijk huisvesting met een permanente bouwaard en huisvesting met een tijdelijke bouwaard.

Tabel 1 Nieuwbouw en gebouwen met een permanente bouwaard

• Permanente gebouwen voor een basisschool waarin meer dan 30 leerlingen worden gehuisvest

Minimale bruto vloeroppervlakte

(inclusief eerste speellokaal) (inclusief m² bvo voor onderwijskundige vernieuwingen)

 

Aantal groepen leerlingen

340

2

455

3

570

4

775

5

890

6

1005

7

1120

8

1235

9

1350

10

1465

11

1580

12

1695

13

1810

14

1925

15

2040

16

2245

17

en vervolgens telkens te verhogen met 115 m² ten behoeve van 1 groep leerlingen.

 

Vanaf de zeventiende groep leerlingen is de minimale bvo opgehoogd met 90 m² ten behoeve van een tweede speellokaal (zie deel D, onder 1).

 

• Permanente gebouwen voor een basisschool waarin minder dan 31 leerlingen worden gehuisvest

 

Minimale bvo (inclusief m² bvo voor onderwijskundige vernieuwingen)

Aantal groepen leerlingen

320

2

 

Tabel 2 Gebouwen met een tijdelijke bouwaard, zelfstandige huisvesting

 

Minimale bruto vloeroppervlakte

Aantal groepen leerlingen

295

2

400

3

505

4

700

5

805

6

910

7

1015

8

en vervolgens telkens te verhogen met 105 m² ten behoeve van 1 groep leerlingen

 

Tabel 3 Gebouwen met een tijdelijke bouwaard, aanvullende huisvesting

 

Minimale bruto vloeroppervlakten leerlingen

Aantal groepen leerlingen

90

1

170

2

250

3

330

4

410

5

en vervolgens telkens te verhogen met 80 m² ten behoeve van 1 groep leerlingen.

 

Het college kan besluiten tot vermindering van de met bovenstaande methodiek vastgestelde capaciteit met één of meer groepen, indien deze wordt/worden benut ten behoeve van een voorschoolpeuterspeelzaal, voor zover deze is opgenomen op het huisvestingsprogramma voorschoolpeuterspeelzalen, of ten behoeve van multifunctioneel gebruik, op basis van een daartoe van kracht zijnde subsidieregeling. Door middel van een akte ex artikel 110, vijfde lid, van de Wet op het primair onderwijs wordt een ruimte blijvend aan de onderwijsbestemming onttrokken.

 

Speciale school voor basisonderwijs

De capaciteit van een gebouw voor een speciale school voor basisonderwijs wordt vastgelegd in het aantal groepen waarvoor een gebouw geschikt is.

 

Indien een deel van een gebouw is gerealiseerd met andere dan overheidsmiddelen en hiervoor geen (rijks)vergoeding wordt genoten, wordt dit deel niet tot de capaciteit van het gebouw gerekend. Dit deel wordt wel geregistreerd.

 

Het aantal groepen waarvoor een gebouw normatief geschikt is, wordt, op basis van de bvo, vastgesteld met behulp van tabel 4 voor gebouwen met een permanente bouwaard. Voor huisvesting met een tijdelijke bouwaard wordt gebruikgemaakt van tabel 2 en 3.

 

 

Tabel 4 Gebouwen met een permanente bouwaard

 

Permanente gebouwen voor een speciale school voor basisonderwijs

vaste voet m²

inclusief

m² per groep

toeslag extra ruimte

670

4

105

125

 

De vaste voet aan bvo is inclusief ruimten voor een bepaald aantal groepen. Dit aantal is in de kolom "inclusief" aangegeven. Hierin is geen speellokaal begrepen.

 

De toeslag extra ruimte omvat een aantal extra m² voor het creëren van extra ruimte, niet zijnde een speellokaal (hiervoor geldt een aparte toeslag). De toeslag extra ruimte wordt toegekend bij het vormen van de 12e groep.

 

Basisschool en speciale school voor basisonderwijs

1.2 Dislocaties, gebouwen met een permanente of tijdelijke bouwaard

Voor het bepalen van de capaciteit van dislocaties geldt het gestelde onder 1.1 met uitzondering van de verwijzing naar de tabellen 1, 2 en 3. Voor de bepaling van het aantal te huisvesten groepen leerlingen wordt uitgegaan van 115 m² bvo per groep leerlingen indien sprake is van een gebouw met een permanente bouwaard. Indien sprake is van een gebouw met een tijdelijke bouwaard, wordt uitgegaan van 80 m² bvo per groep leerlingen.

 

1.3 Terrein

Onder terrein dient te worden verstaan het kadastraal perceel of de kadastrale percelen waarop het schoolgebouw met toebehoren zich bevindt. De terreinoppervlakte is gelijk aan de grootte in de kadastrale registratie van het Kadaster. Indien de kadastrale perceelgrenzen niet overeenkomen met de grenzen van het schoolterrein dan wordt het met overheidsmiddelen bekostigde deel van de terreinoppervlakte vastgelegd.

 

1.4 Inventaris

Met de inventarisgegevens worden de gegevens bedoeld, waarmee het aantal groepen van de desbetreffende school wordt vastgesteld, waarvoor het onderwijsleerpakket en meubilair aanwezig is.

 

1.5 Gymnastiekruimten

 

1.5.1 Gymnastiekruimte

De capaciteit van een gymnastiekruimte voor het basisonderwijs bedraagt 40 klokuren. Per gymnastiekruimte worden maximaal 26 klokuren (speciaal) basisonderwijs ingeroosterd.

 

1.5.2 Terrein

De terreinoppervlakte is de oppervlakte zoals vastgelegd bij het Kadaster. Slechts de terreinoppervlakte van de vrijstaande gymnastiekruimten gelegen op eigen terrein, los van het terrein van het lesgebouw, wordt geregistreerd.

 

1.5.3 Inventaris

De inventaris aanwezig op 1 januari 1997 wordt geacht voldoende te zijn.

 

2 (Voortgezet) speciaal onderwijs

De capaciteit van de gebouwen voor een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs wordt volgens onderstaande methodiek vastgesteld.

 

2.1 Hoofdgebouwen met een permanente of tijdelijke bouwaard

De bruto vloeroppervlakte (verder aan te duiden als bvo) van een gebouw is de bvo zoals bepaald aan de hand van het gestelde in bijlage III, deel D onder III-1 "De meetinstructie voor het vaststellen van de bruto vloeroppervlakte van de schoolgebouwen in het primair onderwijs.

 

De capaciteit van een gebouw wordt vastgelegd in het aantal groepen waarvoor een gebouw geschikt is.

Indien het een school betreft voor het (voortgezet) speciaal onderwijs wordt de capaciteit van het gebouw berekend door het aantal mogelijk te huisvesten groepen voor het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs afzonderlijk te bepalen.

 

In het SOVSO-deel van tabel 4 Ruimtenormering (V)SO is hiermee al rekening gehouden.

 

Indien een deel van een gebouw is gerealiseerd met andere dan overheidsmiddelen en hiervoor geen (rijks)vergoeding wordt genoten, wordt dit deel niet tot de capaciteit van het gebouw gerekend. Dit deel wordt wel geregistreerd.

 

Voor de vaststelling van het aantal groepen, waarvoor een gebouw normatief geschikt is voor gebouwen met een tijdelijke bouwaard worden de tabellen 2 "Gebouwen met een tijdelijke bouwaard, zelfstandige huisvesting" en tabel 3 "Gebouwen met een tijdelijke bouwaard, aanvullende huisvesting"

gehanteerd.

 

Tabel 4 Ruimtenormering (V)SO

 

schoolsoort

vaste voet m²

inclusief aantal groepen

m² per groep

correctie m²

VSO (per groep)

Toeslag m² extra ruimte

 

 

SO doven

775

7

75

 

105

 

SO sh/esm

628

4

95

 

130

 

SO visg

727

4

96

 

116

 

SO lg

850

4

134

 

150

 

SO lz

638

4

100

 

105

 

SO zmlk

585

4

95

 

100

 

SO zmok

585

4

95

 

105

 

SO pi

575

4

95

 

92

 

SO mg

733

4

110

 

132

 

 

VSO doven

800

7

84

 

60

 

VSO sh/esm

563

4

84

 

65

 

VSO visg

660

4

88

 

45

 

VSO lg

725

4

110

 

70

 

VSO lz

575

4

80

 

90

 

VSO zmlk

600

4

93

 

80

 

VSO zmok

600

4

80

 

102

 

VSO pi

535

4

80

 

75

 

VSO mg

725

4

113

 

60

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

(SO

VSO)

sg doven

775

6

77

7

105

60

sg sh/esm

628

3

96

-12

115

60

sg visg

727

3

96

-10

116

45

sg lg

850

3

135

-27

135

70

sg lz

638

3

99

-14

120

65

sg zmlk

585

3

997

-2

100

80

sg zmok

585

3

105

-19

55

85

sg pi

575

3

95

-12

92

60

sg mg

733

3

108

5

132

50

 

 

 

De vaste voet aan bruto vloeroppervlakte is inclusief ruimten voor een bepaald aantal groepen. Dit aantal groepen is in de kolom "inclusief" gegeven. De relatie tussen de vaste voet en de minimum opheffingsnorm voor de scholen is hiermee in stand gebleven.

 

In de bruto vloeroppervlakte voor SOVSO scholen is uitgegaan van dezelfde vaste voet als voor de SO component. Het aantal m² per groep, alsmede de extra toe te kennen ruimte kan anders zijn dan bij categoriale SO- of VSO scholen. Tevens wordt op het aantal vierkante meters per groep een correctie toegepast voor het aantal aanwezige VSO groepen.

 

De toeslag voor extra ruimte (ER) omvat een aantal extra m² voor het creëren van extra ruimte, niet zijnde een speellokaal (hiervoor geldt een aparte toeslag). In het speciaal onderwijs wordt de toeslag ER toegekend bij het vormen van de 13e groep, in het voortgezet speciaal onderwijs bij het vormen van de 14e groep.

 

2.2 Nevenvestigingen of dislocaties, gebouwen met een permanente of een tijdelijke bouwaard

De capaciteit van een gebouw wordt vastgelegd in het aantal groepen waarvoor het gebouw geschikt is

 

2.3 Terrein

Onder terrein dient te worden verstaan het kadastraal perceel of de kadastrale percelen waarop het schoolgebouw met toebehoren zich bevindt. De terreinoppervlakte is gelijk aan de grootte in de kadastrale registratie van het Kadaster. Indien de kadastrale perceelgrenzen niet overeenkomen met de grenzen van het schoolterrein dan wordt het met overheidsmiddelen bekostigde deel van de terreinoppervlakte vastgelegd.

 

2.4 Inventaris

De inventarisgegevens betreffen de gegevens ter vaststelling van het aantal groepen van de desbetreffende school waarvoor het onderwijsleerpakket en meubilair aanwezig is. Het aantal groepen waarvoor inventaris aanwezig is, is gelijk aan het aantal groepen waarvoor huisvesting noodzakelijk is bij aanvang van het schooljaar 1996/1997.

De aanwezigheid van het onderwijsleerpakket en de aanwezigheid van het meubilair worden afzonderlijk vastgelegd.

 

2.5 Gymnastiekruimten

 

2.5.1 Gymnastiekruimte

De capaciteit van een gymnastiekruimte voor het (voortgezet) speciaal onderwijs bedraagt 40 klokuren. Per gymnastiekruimte worden maximaal 26 klokuren (voortgezet) speciaal onderwijs ingeroosterd.

 

2.5.2 Terrein

De terreinoppervlakte is de oppervlakte zoals vastgelegd bij het Kadaster. Slechts de terreinoppervlakte van de vrijstaande gymnastiekruimten gelegen op eigen terrein, los van het terrein van het lesgebouw, wordt geregistreerd.

 

2.5.3 Inventaris

De inventaris aanwezig op 1 januari 1997 wordt geacht voldoende te zijn.

 

3 Voortgezet onderwijs

De capaciteit van de gebouwen voor een school voor voortgezet onderwijs wordt vastgelegd in gegevens over:

  • -.

    de bruto vloeroppervlakte van gebouwen;

  • -.

    het aantal gymnastieklokalen.

 

3.1 Hoofdgebouwen, nevenvestigingen en tijdelijke nevenvestigingen met een permanente of een tijdelijke bouwaard

De bruto vloeroppervlakte (verder aan te duiden als bvo) van een gebouw is de bvo zoals bepaald aan de hand van het gestelde in bijlage III, deel D onder III-2 "De meetinstructie voor het vaststellen van de bvo van de schoolgebouwen in het voortgezet onderwijs".

 

Naast de bruto vloeroppervlakte zal het gegeven "aantal gymnastieklokalen" worden vastgelegd. Indien een deel van een gebouw is gerealiseerd met andere dan overheidsmiddelen, wordt dit deel niet tot de capaciteit van het gebouw gerekend. Dit deel wordt wel geregistreerd.

 

3.2 Terrein

Onder terrein dient te worden verstaan het kadastraal perceel of de kadastrale percelen waarop het schoolgebouw met toebehoren zich bevindt.

De terreinoppervlakte is gelijk aan de grootte in de kadastrale registratie van het Kadaster. Indien de kadastrale perceelgrenzen niet overeenkomen met de grenzen van het schoolterrein dan wordt het met overheidsmiddelen bekostigde deel van de terreinoppervlakte vastgelegd

 

3.3 Inventaris

Voor de inventaris is het uitgangspunt dat op 1 januari 1997 alle instellingen voor voortgezet onderwijs zijn voorzien van een inventaris. Het aantal en soort lesruimten is de basis voor de vaststelling van de omvang van de aanwezige inventaris.

 

3.4 Gymnastiekruimten

 

3.4.1 Gymnastiekruimte

De capaciteit van een gymnastiekruimte voor het voortgezet onderwijs bedraagt 40 lesuren.

 

3.4.2 Terrein

De terreinoppervlakte is de oppervlakte zoals vastgelegd bij het Kadaster. Slechts de terreinoppervlakte van de vrijstaande gymnastiekruimten gelegen op eigen terrein, los van het terrein van het lesgebouw, wordt geregistreerd.

 

3.5.3 Inventaris

De inventaris aanwezig op 1 januari 1997 wordt geacht voldoende te zijn.

 

 

DEEL B Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte en inventaris

 

1 School voor basisonderwijs

 

1.1 Lesgebouwen

Voor een basisschool is het aantal groepen bepalend voor de huisvestingsbehoefte. Het bepalen van de huisvestingsbehoefte als gevolg van een aanvraag voor opneming op het programma, is afhankelijk van de vraag of een voor blijvend gebruik bestemde voorziening dan wel een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening wordt toegekend. Ten behoeve van de bepaling van de omvang van een voor blijvend gebruik bestemde voorziening voor een basisschool wordt voor de bepaling van de ruimtebehoefte van de school uitgegaan van de formule onder a. Ten behoeve van de bepaling van de omvang van een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening voor een basisschool wordt voor de bepaling van de ruimtebehoefte van de school uitgegaan van de formule onder b.

Betreft een aanvraag voor opneming op het programma een te handhaven lesgebouw(deel) met een ondoelmatige verhouding tussen bruto en netto vloeroppervlak als onderdeel van een te realiseren voorziening met een permanente bouwaard, dan kan het college op verzoek van het bevoegd gezag besluiten een fictief aantal groepen te hanteren als grondslag voor bekostiging overeenkomstig bijlage IV, deel A.

De formatie die aan basisscholen wordt toegekend, is opgebouwd uit de bestanddelen formatie onderbouw (A), formatie bovenbouw (B) en kleine scholentoeslag (C).

 

  • a.

    Formule ten behoeve van de bepaling van de omvang van een voor blijvend gebruik bestemde voorziening voor een basisschool: G = A + B + C waarbij:

    G = de ruimtebehoefte van de school uitgedrukt in een aantal groepen. Het verkregen getal G wordt rekenkundig afgerond.

    A = het aantal leerlingen van 4 tot en met 7 jaar dat op de laatst bekende teldatum 1 oktober op de school is ingeschreven, vermenigvuldigd met 0,0503. Het verkregen getal A wordt niet afgerond.

    B = het aantal leerlingen van 8 jaar en ouder dat op de laatst bekende teldatum 1 oktober op de school is ingeschreven, vermenigvuldigd met 0,0345. Het verkregen getal B wordt niet afgerond.

    C = (280 minus (het totaal aantal leerlingen dat op de laatst bekende teldatum 1 oktober op de school is ingeschreven, vermenigvuldigd met 2,06)) x 0,0056. Indien de uitkomst van deze berekening negatief is, wordt de factor C op 0 bepaald. Het verkregen getal C wordt niet afgerond.

  • b.

    Formule ten behoeve van de bepaling van de omvang van een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening voor een basisschool: G = A + B + C + D + E + F waarbij:

    G = de ruimtebehoefte van de school uitgedrukt in een aantal groepen. Het  verkregen getal G wordt rekenkundig afgerond.

    A = het aantal leerlingen van 4 tot en met 7 jaar dat op de laatst bekende  teldatum 1 oktober op de school is ingeschreven, vermenigvuldigd met 0,0503. Het verkregen getal A wordt niet afgerond.

    B = het aantal leerlingen van 8 jaar en ouder dat op de laatst bekende teldatum 1 oktober op de school is ingeschreven, vermenigvuldigd met 0,0345. Het verkregen getal B wordt niet afgerond.

    C = (280 minus (het totaal aantal leerlingen dat op de laatst bekende teldatum 1 oktober op de school is ingeschreven, vermenigvuldigd met 2,06)) x 0,0056. Indien de uitkomst van deze berekening negatief is, wordt de factor C op 0 bepaald. Het verkregen getal C wordt niet afgerond.

    D = de achterstandsscore met drempel van de school op de laatst bekende teldatum 1 oktober x 0,0179 x 0,0717 (= 7,17%). Het verkregen getal D wordt niet afgerond.

    E = aanvullende formatie op grond van bijzondere omstandigheden, toegekend op basis van artikel 120, derde lid, van de Wet op het primair onderwijs. Het verkregen getal E wordt afgerond op de wijze als vermeld in de desbetreffende Rijksregeling.

    F = formatie leidend tot aanvullende ruimtebehoefte op grond van de door het college voor vier jaren vastgestelde Haagse Educatieve Agenda (ten behoeve van nieuwkomers, schakelklassen en leerkansenprofiel). Het verkregen getal F wordt niet afgerond.

 

Speciale school voor basisonderwijs

Voor een speciale school voor basisonderwijs is het aantal groepen bepalend voor de omvang van de permanente en voor de omvang van de tijdelijke voorziening. Het aantal groepen wordt bepaald door het aantal leerlingen te delen door de "N factor". De N factor voor een speciale school voor basisonderwijs is 14. Het verkregen getal wordt alleen naar boven afgerond indien het cijfer achter de komma 5 is of hoger. In het andere geval wordt het getal naar beneden afgerond.

 

1.2 Gymnastiekruimten

 

School voor basisonderwijs

Voor een basisschool is het aantal groepen leerlingen 3 t/m 8 bepalend voor het aantal klokuren gymnastiek. Per groep leerlingen 3 t/m 8 wordt maximaal 1,5 klokuur gymnastiek vergoed (conform artikel 13.1 en 13.2). Het aantal groepen is afhankelijk van het aantal formatieplaatsen. Ten behoeve van de bepaling van het aantal formatieplaatsen wordt uitgegaan van de formule

 

G = A+B+C+D

 

De componenten G, A, B, C en D zijn identiek aan de componenten zoals opgenomen in de formule voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen in bijlage III, deel B, onder 1.1.

Voor het bepalen van het aantal groepen leerlingen 3 t/m 8 wordt aangesloten bij het normatieve overzicht "splitsing aantal groepen leerlingen" zoals weergegeven in tabel 5.

 

Tabel 5 “Splitsingstabel aantal groepen leerlingen (G)"

 

Deze tabel geeft inzicht in de genormeerde splitsing van het aantal groepen leerlingen (G) in groepen leerlingen 1 en 2 en groepen leerlingen 3 tot en met 8 ten behoeve van het onderwijs in de lichamelijke oefening.

 

Aantal groepen per school (G)

Aantal groepen leerlingen 1 en 2

Aantal groepen leerlingen 3 t/m 8

2

1

1

3

1

2

4

1

3

5

2

3

6

2

4

7

2

5

8

2

6

9

3

6

10

3

7

11

3

8

12

3

9

13

4

9

14

4

10

15

5

10

16

5

11

17

6

11

18

6

12

19

6

13

20

6

14

21

6

15

22

7

15

23

7

16

24

7

17

25

7

18

26

8

18

27

8

19

28

8

20

29

8

21

30

9

21

31

9

22

32

9

23

33

10

23

34

10

24

35

10

25

36

11

25

37

11

26

38

11

27

39

11

28

40

12

28

41

12

29

42

12

30

43

13

30

44

13

31

45

13

32

46

13

33

47

14

33

48

14

34

49

14

35

50

14

36

 

Voor de vaststelling van de structurele noodzaak van een accommodatie voor een basisschool wordt het aantal groepen bepaald aan de hand van de prognose als bedoeld in bijlage II.

In die gevallen waarin het college goedkeuring heeft verleend om ten behoeve van het speelonderwijs aan één of meer onderbouwgroepen (groepen 1 en 2) gebruik te maken van de gymnastiekruimte van de basisschool, worden voor de bepaling van het maximaal aantal klokuren dat voor vergoeding in aanmerking komt, de onderbouwgroepen beschouwd als bovenbouwgroepen.

 

Speciale school voor basisonderwijs

Voor een speciale school voor basisonderwijs is het aantal groepen bepalend voor het aantal klokuren gymnastiek. Per groep met leerlingen jonger dan 6 jaar wordt, indien de school niet de beschikking heeft over een speellokaal, maximaal 3,75 klokuur gymnastiek vergoed. Per groep met leerlingen van 6 jaar en ouder wordt maximaal 2,25 klokuur gymnastiek vergoed.

Het aantal groepen wordt bepaald door het aantal leerlingen te delen door de "N-factor". De "N-factor" is bepalend voor de groepsgrootte. De "N-factor" voor een speciale school voor basisonderwijs is 14. Het verkregen getal wordt alleen naar boven afgerond indien het cijfer achter de komma 5 is of hoger. In het andere geval wordt het getal naar beneden afgerond.

Voor de vaststelling van de structurele noodzaak van een accommodatie voor een speciale school voor basisonderwijs, wordt het aantal groepen bepaald aan de hand van de prognose als bedoeld in bijlage II.

 

1.3 Inventaris

 

School voor basisonderwijs

De inrichting van een basisschool bestaat uit de volgende componenten:

  • a.

    onderwijsleerpakket

  • b.

    meubilair

 

  • a.

    onderwijsleerpakket

    Ten behoeve van de bepaling van de omvang van de voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel de voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket, dan wel uitbreiding van de eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket, wordt voor de bepaling van het aantal groepen uitgegaan van de onderstaande formule:

    G = A+B+C+D+E.

    De componenten G, A, B, C, D en E zijn identiek aan de componenten zoals opgenomen in de formule voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen in bijlage III, deel B, onder 1.1.

  • b.

     meubilair

    Ten behoeve van de bepaling van de omvang van de voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel de voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening eerste aanschaf van het meubilair, dan wel uitbreiding van de eerste aanschaf van het meubilair, wordt voor de bepaling van het aantal groepen uitgegaan van de onderstaande formule:

    G = A+B+C.

    De componenten G, A, B en C zijn identiek aan de componenten zoals opgenomen in de formule voor permanent gebruik bestemde voorzieningen in bijlage III, deel B, onder 1.1.

 

Speciale school voor basisonderwijs

Het aantal groepen onderwijsleerpakket en meubilair wordt bepaald door het aantal leerlingen

te delen door de "N-factor". De "N-factor" is bepalend voor de groepsgrootte. De "N-factor" voor een speciale school voor basisonderwijs is 14. Het verkregen getal wordt alleen naar boven afgerond indien het cijfer achter de komma 5 is of hoger. In het andere geval wordt het getal naar beneden afgerond.

 

2. School voor (voortgezet) speciaal onderwijs

 

2.1 Lesgebouwen

Voor een school of nevenvestiging voor (voortgezet) speciaal onderwijs is het aantal groepen bepalend voor de omvang van de permanente en voor de omvang van de tijdelijke voorziening. Het aantal groepen wordt bepaald door het aantal leerlingen te delen door de "N factor". De N factor bepaalt de maximale groepsgrootte.

Betreft een aanvraag voor opneming op het programma een te handhaven lesgebouw(deel) met een ondoelmatige verhouding tussen bruto en netto vloeroppervlak als onderdeel van een te realiseren voorziening met een permanente bouwaard, dan kan het college op verzoek van het bevoegd gezag besluiten een fictief aantal groepen te hanteren als grondslag voor bekostiging overeenkomstig bijlage IV, deel A.

In onderstaande tabel 6, "N factor", is de groepsgrootte per onderwijssoort en per schooltype weergegeven. Het getal wordt alleen naar boven afgerond indien het cijfer achter de komma 5 is of hoger. In het andere geval wordt het getal naar beneden afgerond.

 

Tabel 6 "N factor"

]

Onderwijssoort

“N-factor” SO

“N-factor” VSO

 

Dove kinderen (DO)

6

6

Slechthorende kinderen (SH)

12

7

Kinderen met ernstige spraakmoeilijkheden die niet tevens behoren tot dove of slechthorende kinderen (ES)

 

12

 

7

Visueel gehandicapte kinderen (VISG)

12

7

Lichamelijk gehandicapte kinderen (LG)

12

7

Langdurig zieke kinderen (LZ)

13

7

Zeer moeilijk lerende kinderen (ZMLK)

12

12

Zeer moeilijk opvoedbare kinderen (ZMOK)

8

7

Kinderen in scholen verbonden aan pedologische instituten (PI)

10

7

Meervoudig gehandicapte kinderen (MG)

7*

7*

 

* tenzij bij beschikking van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap anders is vastgesteld.

 

De bepaling van het aantal groepen van een SOVSO school of een SO school waaraan een of meer afdelingen zijn verbonden, vindt voor de verschillende schooltypen afzonderlijk plaats, waarna de afzonderlijk vastgestelde ruimtebehoeften worden gesommeerd.

 

2.2 Gymnastiekruimten

Het aantal groepen is bepalend voor het aantal klokuren gymnastiek. Per groep met leerlingen jonger dan 6 jaar wordt, indien de school of nevenvestiging niet de beschikking heeft over een speellokaal, maximaal 3,75 klokuur gymnastiek vergoed. Per groep met leerlingen van 6 jaar en ouder wordt maximaal 2,25 klokuur gymnastiek vergoed.

Het aantal groepen is afhankelijk van het aantal leerlingen. Het aantal groepen wordt bepaald door het aantal leerlingen te delen door de "N factor". De "N factor" is bepalend voor de groepsgrootte. In tabel 6 is de "N factor" weergegeven. Het verkregen getal wordt alleen naar boven afgerond indien het cijfer achter de komma 5 is of hoger. In het andere geval wordt het getal naar beneden afgerond.

 

Voor de vaststelling van de structurele noodzaak van een accommodatie wordt het aantal groepen bepaald aan de hand van de prognose als bedoeld in bijlage II. De bepaling van het aantal groepen van een SOVSO school of een SO school waaraan een of meer afdelingen zijn verbonden, vindt voor de verschillende schooltypen afzonderlijk plaats.

 

3. School voor voortgezet onderwijs

 

3.1 Lesgebouwen

Voor een school voor voortgezet onderwijs wordt met behulp van het Ruimtebehoeftemodel (RBM) de ruimtebehoefte per leerling per onderwijssoort bepaald. De in onderstaande tabel 7.1 "Berekening van de ruimtebehoefte voortgezet onderwijs" vermelde bruto vloeroppervlakten vormen de grondslag voor de bepaling van de omvang van de voorzieningen in de huisvesting.

Vermenigvuldiging van het aantal leerlingen per onderwijssoort met deze oppervlakten en verhoging met de vaste voet per instelling en, indien van toepassing, een vaste voet per sector geeft, uitgedrukt in bruto m² per leerling, de totale ruimtebehoefte van de instelling. Voor een volledige beschrijving van de systematiek van het ruimtebehoeftemodel (RBM) en voor de verdeling van de met behulp van tabel 7.1 berekende bruto vloeroppervlakte per leerling over de ruimtesoorten, wordt verwezen naar III-3 "De toepassing van het ruimtebehoeftemodel". Indien noodzakelijk voor het bepalen van de omvang van de toekenning, wordt op basis van deze systematiek de ruimtebehoefte voor lesruimten bepaald in aantallen lesruimten onderscheiden naar soort en wordt tevens de ruimtebehoefte voor directie- en nevenruimten bepaald in bruto vloeroppervlakte.

Het RBM voorziet in een normering voor praktijkonderwijs.

Betreft een aanvraag voor opneming op het programma een te handhaven lesgebouw(deel) met een ondoelmatige verhouding tussen bruto en netto vloeroppervlak als onderdeel van een te realiseren voorziening met een permanente bouwaard, dan kan het college op verzoek van het bevoegd gezag besluiten een fictief bruto vloeroppervlak te hanteren als grondslag voor bekostiging overeenkomstig bijlage IV, deel A.

 

Tabel 7.1a Berekening van de ruimtebehoefte lesgebouwen voortgezet onderwijs

Voor een nevenvestiging die op grond van een ministeriële beschikking in aanmerking komt voor aanvullende bekostiging in verband met spreidingsnoodzaak, geldt aanvullend een vaste voet van 550 m² bvo en indien van toepassing de vaste voeten behorende bij het voorbereidend beroepsonderwijs dat er wordt aangeboden.

 

Soort onderwijs:

bvo/leerlingen

onderbouw leerwegondersteunend onderwijs/nieuwkomers

7.91

onderbouw

6.18

mavo

6.41

havo

5.82

vwo

5.90

beroepsgerichte leerweg bouwtechniek

16.25

beroepsgerichte leerweg consumptieve techniek

11.65

beroepsgerichte leerweg elektrotechniek

10.79

beroepsgerichte leerweg grafische techniek

12.73

beroepsgerichte leerweg installatietechniek

12.73

beroepsgerichte leerweg mechanische techniek

13.59

beroepsgerichte leerweg voertuigentechniek/transport en logistiek

14.01

beroepsgerichte leerweg verzorging

9.01

beroepsgerichte leerweg uiterlijke verzorging

8.50

beroepsgerichte leerweg mode en commercie

9.43

beroepsgerichte leerweg administratie

6.44

beroepsgerichte leerweg handel en verkoop

6.91

beroepsgerichte leerweg agrarisch

7.71

lwoo mavo/theoretische leerweg

7.07

lwoo bouwtechniek

19.68

lwoo mechanische techniek

16.96

lwoo consumptieve techniek

14.95

lwoo verzorging

10.47

lwoo uiterlijke verzorging

9.78

lwoo mode en commercie

10.90

lwoo verkoop

7.43

lwoo administratie

7.08

lwoo agrarisch

9.72

lwoo elektrotechniek

12.63

lwoo installatietechniek

15.47

lwoo voertuigentechniek/transport en logistiek

17.31

lwoo grafische techniek

15.47

praktijkonderwijs (inclusief onderbouw)

12.13

gemengde leerweg landbouw

6.72

gemengde leerweg afdeling administratie

6.36

gemengde leerweg afdeling verzorging

7.46

gemengde leerweg afdeling mode en commercie

7.44

gemengde leerweg afdeling uiterlijke verzorging

7.29

gemengde leerweg afdeling verkoop

6.68

gemengde leerweg afdeling bouwtechniek

13.23

gemengde leerweg afdeling metaal techniek

11.20

gemengde leerweg afdeling elektrotechniek

9.43

gemengde leerweg afdeling installatietechniek

10.00

gemengde leerweg afdeling voertuigentechniek/transport en logistiek

10.44

gemengde leerweg afdeling consumptief

8.08

gemengde leerweg afdeling grafische techniek

10.00

 

Tabel 7.1b Overzicht vaste voeten per instelling

Onderwijssoort

Ruimtetype

Vaste voet

Hoofdvestiging

Algemeen

980

Nevenvestiging zonder spreidingsnoodzaak

 

0

Praktijkonderwijs

Algemeen

306

Erkende Kopklas

Specifiek (theorie)

115

VMBO-techniek BLW

Specifiek per sector

299

VMBO-economie BLW

Specifiek per sector

181

VMBO-zorg/welzijn BLW

Specifiek per sector

168

VMBO-landbouw BLW

Specifiek per sector

117

(BLW = beroepsgerichte leerweg (basis- of kader-))

 

 

 

De algemene vaste voet voor een hoofdvestiging is niet van toepassing op een zelfstandige school voor praktijkonderwijs.

 

3.2 Gymnastiekruimten

De in onderstaande tabel 7.2 "Berekening van de ruimtebehoefte gymnastiekaccommodatie voortgezet onderwijs" vermelde bruto vloeroppervlakten vormen de grondslag voor de bepaling van de omvang van de voorzieningen in de huisvesting ten behoeve van gymnastiekonderwijs.

 

Tabel 7.2 Berekening van de ruimtebehoefte gymnastiekaccommodatie Voortgezet Onderwijs

Onderwijssoort

m² bvo per leerling

onderbouw

1.66

onderbouw leerwegondersteunend onderwijs/nieuwkomers

1.93

mavo

1.11

havo

0.74

vwo

0.83

beroepsgerichte leerwegen

1.38

leerwegondersteunend onderwijs

1.57

praktijkonderwijs (inclusief onderbouw)

1.99

gemengde leerwegen

1.38

De omvang van de ruimtebehoefte voor gymnastiekonderwijs wordt uitgedrukt in lesuren. Het aantal lestijden gymnastiek wordt bepaald met behulp van het lesrooster met als maximum het met toepassing van tabel 7.2 van het ruimtebehoeftemodel berekende aantal:

 

aantal leerlingen x 32 x m² bvo gym per leerling

455

 

 

Voor het lwoo en het praktijkonderwijs wordt een aangepaste formule gehanteerd:

 

aantal leerlingen x 32 x m² bvo gym per leerling

319

 

 

 

DEEL C De bepaling van de omvang van de toekenning

 

De bepaling van de omvang van een inhoudelijk goedgekeurde voorziening is noodzakelijk om op basis van bijlage IV, de financiële normering, de financiële consequenties vast te stellen.

 

1. School voor basisonderwijs, (voortgezet) speciaal onderwijs en voortgezet onderwijs

 

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend of tijdelijk gebruik bestemde voorziening wordt bepaald aan de hand van het verschil tussen de overeenkomstig deel A van deze bijlage berekende capaciteit en de overeenkomstig deel B van deze bijlage berekende behoefte.

 

Een toeslag voor een tweede afzonderlijk speellokaal wordt toegekend, indien de omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorzieningen nieuwbouw dan wel vervangende bouw de zeventiende groep omvat.

 

De capaciteit voor een tweede afzonderlijk speellokaal wordt toegekend, indien de omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen nieuwbouw dan wel vervangende bouw de zeventiende groep omvat.

 

DEEL D Minimumnormen bij realisering van nieuwe voorzieningen

 

1. School voor basisonderwijs

 

  • -.

    minimum terreinoppervlakte betrekking hebbende op het verharde gedeelte: 3 m² /ll met een minimum van 300 m² netto, vanaf 200 leerlingen kan worden volstaan met 600 m² netto;

  • -.

    één speellokaal per school met een minimum netto oppervlakte van 84 m² (exclusief 6 m² toestellenberging) en vanaf de zeventiende groep een tweede speellokaal met een minimum netto oppervlakte van 84 m² (exclusief 6 m² toestellenberging).

 

2. School voor (voortgezet) speciaal onderwijs

 

  • -.

    minimum terreinoppervlakte betrekking hebbende op het verharde gedeelte: 3 m² /ll met een minimum van 300 m² netto, vanaf 200 leerlingen kan worden volstaan met 600 m² netto;

  • -.

    een speellokaal heeft een minimum netto oppervlakte van 84 m² (exclusief 6 m² toestellenberging);

 

3. Gymnastiekruimten

 

  • -.

    de oefenruimte is minimaal 252 m² netto.

  • -.

    de hoogte van de oefenruimte is minimaal 5 m.

  • -.

    het gymnastiekgebouw bevat tenminste 2 kleedruimten met een was-/douchegelegenheid. Deze zijn tezamen minimaal 90 m².

 

III-1 Overzicht "Meetinstructie voor het vaststellen van de bruto vloeroppervlakte van de

schoolgebouwen in het primair onderwijs en het (voortgezet) speciaal onderwijs "

 

De vaststelling van de bruto vloeroppervlakte van een schoolgebouw:

De bruto vloeroppervlakte van een gebouw is de som van de bruto vloeroppervlakten van alle onderwijsruimten en andere ruimten op alle vloerniveaus.

De bruto vloeroppervlakte van ieder vloerniveau wordt begrensd door de buitenomtrek c.q. het buitenvlak van de begrenzing van het gebouw op vloerhoogte.

De oppervlakte van trappen en liften dient op ieder vloerniveau tot de bruto vloeroppervlakte te worden gerekend.

De oppervlakte van verbindende ruimten tussen in- of aanpandige gymnastieklokalen wordt toegerekend aan het lesgebouw.

Bij scheidingswanden tussen het lesgebouw en in- of aanpandig gelegen gymnastieklokalen wordt de bruto vloeroppervlakte gerekend tot het hart van de scheidingsconstructie.

 

Tot de bruto vloeroppervlakte wordt niet gerekend een schalmgat of een vide, voor zover de oppervlakte daarvan groter is dan 4 m².

 

Uitzonderingen:

In- en aangebouwde fietsenstallingen en bergingen die uitsluitend van buitenaf bereikbaar zijn, worden niet tot de bruto vloeroppervlakte gerekend. Indien de bruto vloeroppervlakte niet of moeilijk te bepalen is, mogen de netto oppervlakten van alle ruimten worden opgeteld. De bruto vloeroppervlakte wordt dan verkregen door de gevonden nettovloeroppervlakte te vermenigvuldigen met de factor 1,1.

 

Bij zolderruimten, kelders of souterrains in gebruik als onderwijsruimte of andere ruimte, wordt de bruto vloeroppervlakte bepaald door de nettovloeroppervlakte van dat deel van de ruimte met een vrije hoogte

> 2,60 m te vermenigvuldigen met de factor 1,1. Voor zover een zolderruimte, kelder of souterrain wordt gebruikt als berging, keuken, stencilruimte of werkkast telt deze niet mee voor de berekening van de bruto vloeroppervlakte.

 

III-2 Overzicht "Meetinstructie voor het vaststellen van de bruto vloeroppervlakte van de schoolgebouwen in het voortgezet onderwijs"

 

Deze meetinstructie is bedoeld voor nieuwe (gedeelten van) gebouwen of voor situaties waar gekozen wordt voor het niet overnemen van gegevens van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

 

De bruto oppervlakte van een gebouw is de som van de bruto vloeroppervlakte van alle tot het gebouw behorende "beloopbare" binnenruimten. De bruto vloeroppervlakte wordt gemeten op vloerniveau langs de buitenomtrek van de opgaande buitenconstructies, die de ruimten omhullen.

 

Tot de bruto oppervlakte behoort eveneens:

  • -.

    de oppervlakte van trapgaten, liftschachten, en leidingschachten op elk vloerniveau;

  • -.

    de oppervlakte van vrijstaande uitwendige kolommen, voor zover groter dan 0,5 m².

 

Uitzonderingen:

  • -.

    de oppervlakten van overdekte niet door vaste buitenbegrenzingen omsloten ruimten worden niet tot de bruto vloeroppervlakte gerekend, ongeacht de vloerconstructie of wijze van verharding. Dit betreft luifels, dakoverstekken, de ruimte onder op kolommen staande verdiepingen, fietsenstallingen (al dan niet overdekt) en dergelijke.

  • -.

    open brand of vluchttrappen aan de buitenzijde van een gebouw worden bij de bepaling van de bruto oppervlakte niet meegerekend.

  • -.

    niet beloopbare kelders en/of zolders worden niet meegerekend.

 

III-3 De toepassing van het Ruimtebehoeftemodel

In het ruimtebehoeftemodel worden onderwijssoorten, c.q. afdelingen onderscheiden. In de daartoe opgenomen tabellen is per onderwijssoort, c.q. afdeling, de ruimtebehoefte af te lezen. Tevens is er een tabel opgenomen waarmee de ruimtebehoefte voor directie- en nevenruimten wordt bepaald. In de tabellen is een berekening gemaakt van:

  • -.

    de ruimtebehoefte per leerling;

  • -.

    de vaste ruimtebehoefte per school en per nevenvestiging met spreidingsnoodzaak;

  • -.

    de vaste ruimtebehoefte per afdeling.

 

Onderstaand wordt de berekeningssystematiek beschreven voor het bepalen van de omvang van de ruimtebehoefte en de toekenning van de voor blijvend gebruik bestemde voorzieningen (vervangende) nieuwbouw en uitbreiding.

 

1. Toepassing bij nieuwbouw

Bij nieuwbouw wordt de totale ruimtebehoefte bepaald op basis van tabel 7.1a en 7.1b in Bijlage III, Deel B. De totale ruimtebehoefte moet vervolgens uitgesplitst worden naar ruimtesoort. Deze uitsplitsing vindt plaats aan de hand van de tabellen voor de ruimtebehoefte per onderwijssoort, c.q. afdeling, en de tabel voor de directie- en nevenruimten.

De ruimtebehoefte per in de kolommen 1 en 2 onderscheiden ruimtesoort wordt berekend door vermenigvuldiging van het betreffende aantal leerlingen met de norm bruto vloeroppervlakte (Bvo) per leerling in kolom 7 en, indien van toepassing, verhoging met de vaste voet in kolom 8. De op deze wijze verkregen bruto vloeroppervlakte worden per ruimtesoort gesommeerd en vormen de grondslag voor de berekening van de investeringskosten op basis van de financiële normering in Bijlage IV.

 

2. Toepassing uitbreiding en eerste inrichting leer- en hulpmiddelen en meubilair

Bij uitbreiding wordt bezien in hoeverre er sprake is van een normatief tekort aan bruto vierkante meters. Dit tekort wordt bepaald door de bvo van het reeds aanwezige ruimtebestand in vierkante meters te vergelijken met de normatieve ruimtebehoefte in bruto vierkante meters volgens tabel 7.1 in Bijlage III, Deel B. Het aanwezige ruimtebestand wordt vastgesteld aan de hand van de in Bijlage III opgenomen meetinstructie voor het vaststellen van de bvo. Indien er een tekort is aan bruto vierkante meters, dan zal met behulp van de tabellen voor de ruimtebehoefte per onderwijssoort, c.q. afdeling, en de tabel voor de directie en nevenruimten ten behoeve van eerste inrichting leer- en hulpmiddelen en meubilair moeten worden vastgesteld voor welke ruimten uitbreiding noodzakelijk is.

Bijlage IV FINANCIËLE NORMERING

De in deze bijlage genoemde normbedragen zijn herleid naar het prijspeil van het jaar waarin het programma wordt vastgesteld, waarbij de werkelijke prijsontwikkeling in het afgelopen jaar is verwerkt. Jaarlijks worden door het college de werkelijke prijsontwikkeling in het afgelopen jaar en de verwachte prijsontwikkeling ten behoeve van het vaststellen van de hoogte van de vergoeding in het jaar van uitvoering van het programma bekendgemaakt. De systematiek van prijsbijstelling en indexering is opgenomen in hoofdstuk 4 van deze bijlage.

Dit hoofdstuk valt uiteen in drie delen:

  • -.

    deel A: vergoeding op basis van normbedragen;

  • -.

    deel B: aanbestedingsregels;

  • -.

    deel C: bepaling medegebruikstarief.

Voor de prijsbijstelling van de in deze bijlage genoemde bedragen wordt verwezen naar artikel 14.2 van de verordening en naar hoofdstuk 4. Indexering.

DEEL A Vergoeding op basis van normbedragen (permanente bouwaard)

Alle in deze bijlage genoemde bedragen zijn inclusief BTW.

In onderstaande normbedragen voor nieuwbouw en vervangende bouw (paragrafen 1.1, 2.1, 3.1 en 3.1a) is tevens een vergoeding voor bouwvoorbereiding opgenomen. Deze vergoeding omvat 8% (bij projecten tot een bruto vloeroppervlakte van 2500 m²) respectievelijk 5% (bij grotere projecten) van het aangegeven normbedrag. Bij de uiteindelijke genormeerde vergoeding van een op het programma geplaatste voorziening voor nieuwbouw en vervangende bouw wordt de toegekende genormeerde vergoeding voor de kosten van de bouwvoorbereiding in mindering gebracht.

1. School voor basisonderwijs

In dit hoofdstuk zijn genormeerde bedragen opgenomen voor:

-

nieuwbouw en vervangende bouw

(paragraaf 1.1)

-

uitbreiding

(paragraaf 1.2)

-

eerste inrichting met onderwijsleerpakket en meubilair

(paragraaf 1.3)

-

gymnastiek

(paragraaf 1.4)

 

1.1 Nieuwbouw en vervangende bouw

De financiële normering voor (vervangende) nieuwbouw valt uiteen in bouwkosten, aangevuld met een of meer toe te kennen toeslagen.

In het geval van vervangende bouw waarbij sprake is van uitbreiding van een gebouw ter vervanging van een ander gebouw, gelden de bedragen zoals opgenomen in de financiële normering voor uitbreiding.

Deze financiële normering is tevens van toepassing op niet-monumentale lesgebouwen welke overeenkomstig het bepaalde in bijlage I in aanmerking komen voor vervangende bouw op dezelfde locatie en waarvoor geldt dat (gedeeltelijke) handhaving om stedenbouwkundige, architectuur- en/of cultuurhistorische redenen naar het oordeel van het college prevaleert boven het slopen daarvan. In dat geval worden zoveel mogelijk gebouwelementen vervangen.

 

Kosten voor terreinen

Er is geen genormeerd bedrag per vierkante meter opgenomen, aangezien de gemeente het terrein om niet beschikbaar (eventueel na aankoop) stelt en het juridisch eigendom overdraagt aan het schoolbestuur.

Voor de bepaling van de kosten voor het terrein wordt aangesloten bij de in de gemeente gangbare wijze van waardevaststelling van terreinen.

 

Bouwkosten

De bouwkosten omvatten de bouwkosten van het gebouw, inclusief fundering op staal, alsmede aanleg en inrichting van het schoolterrein. De bouwkosten van het gebouw bestaan uit de kosten van bouwkundige werken, installaties (werktuigbouwkundige en elektrische installaties) en vaste inrichtingen. De vergoeding bestaat uit een vast bedrag en een bedrag per groep. Met deze vergoedingsbedragen kan de in bijlage III aangegeven bruto vloeroppervlakte worden gerealiseerd.

 

 

De vergoeding voor een basisschool wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

-

vaste voet (inclusief wee groepen)

€ 878.665,00

-

elke volgende groep

€ 173.228,00

 

De vergoeding voor een speciale school voor basisonderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

-

vaste voet (inclusief vier groepen)

€ 1.426.619,00

-

elke volgende groep

€ 166.222,00

-

bedrag toeslag extra ruimte

€ 197.034,00

 

Toeslag voor paalfundering

Bij de hiervoor genoemde bouwkosten is rekening gehouden met fundering van het gebouw op staal. In een aantal gevallen zal fundering op palen nodig zijn. De kosten variëren met de lengte van de paalfundering; er zijn drie categorieën, te weten 1 tot 15 meter, 15 tot 20 meter en 20 meter en langer. De vergoeding is uitgedrukt in een vast bedrag (inclusief twee groepen) en een bedrag per groep.

 

De vergoeding voor een basisschool wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

 

 

 

1 < 15 m

15 < 20 m

≥ 20 m

-

vaste voet (inclusief twee groepen)

€ 12.375,00

€ 18.054,00

€ 28.891,00

-

elke volgende groep

€ 2.525,00

€ 4.272,00

€ 7.644,00

 

De vergoeding voor een speciale school voor basisonderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

 

 

1 < 15 m

15 < 20 m

≥ 20m

-

vaste voet (inclusief vier groepen)

€ 19.376,00

€ 29.886,00

€ 50.054,00

-

elke volgende groep

€ 2.307,00

€ 3.904,00

€ 6.985,00

-

bedrag toeslag extra ruimte

€ 1.976,00

€ 4.628,00

€ 8.280,00

 

Toeslag voor een speellokaal

In de hiervoor genoemde bedragen is geen rekening gehouden met de toewijzing van een speellokaal. De toeslag bestaat uit een vast bedrag per ruimte, afhankelijk van de lengte van de paalfundering, waarmee inclusief toestellenberging 90 m² ruimte gerealiseerd kan worden.

De vergoeding voor zowel een basisschool als een speciale school voor basisonderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

geen paalfundering nodig

 

€ 134.983,00

lengte paalfundering

1 < 15m

€ 136.948,00

lengte paalfundering

15 < 20m

€ 138.310,00

lengte paalfundering

 ≥ 20m

€ 140.937,00

 

Toeslag voor sloopkosten

Alleen in die situaties waarbij het economisch eigendom van het gebouw bij de gemeente berust, kan, indien goedkeuring wordt verleend voor vervangende nieuwbouw op dezelfde locatie waarbij het oude gebouw dient te worden gesloopt, op verzoek van het bevoegd gezag een toeslag op de bouwkosten worden verstrekt voor sloopkosten c.q. bouwrijp maken van de desbetreffende grond. Indien in het kader van deze voorziening het lesgebouw overeenkomstig het gestelde in paragraaf 1.1, derde alinea, niet (geheel) wordt gesloopt, kan op verzoek van het bevoegd gezag een toeslag worden verstrekt voor het verwijderen van asbest in de te handhaven bouw.

De vergoeding hiervoor wordt bepaald aan de hand van de werkelijke kosten (offertetraject).

Toeslag voor verhuiskosten

Indien goedkeuring wordt verleend voor vervangende bouw, of een voorziening als alternatief daarvoor, kan een tegemoetkoming in de verhuiskosten worden verstrekt. Onder verhuiskosten wordt verstaan de kosten die direct te maken hebben met het daadwerkelijk verplaatsen van onderwijsleerpakket en meubilair door een erkend verhuisbedrijf. Als een school tijdens de realisatie van de voorziening gebruik kan blijven maken van het bestaande schoolgebouw, bestaat aanspraak op bekostiging van verhuiskosten voor één verhuizing. Als een school tijdens de realisatie van de voorziening tijdelijk op een andere locatie moet worden gehuisvest, bestaat aanspraak op bekostiging van verhuiskosten voor twee verhuizingen.

De vergoeding wordt bepaald op basis van een bedrag van € 582,00 (inclusief BTW) per te verhuizen groep leerlingen.

 

Toeslag voor aansluiting op glasvezelnet

Indien goedkeuring wordt verleend voor nieuwbouw, vervangende bouw of revitalisering op een andere locatie dan de huidige, dan wel ingebruikneming van een bestaand gebouw, kan op verzoek van het bevoegd gezag een tegemoetkoming worden verstrekt voor een nieuwe aansluiting op een glasvezelnet vanaf het verdeelpunt buiten tot de meterkast in het gebouw. Onder nieuwe aansluiting wordt tevens verstaan het vervangen van de bestaande glasvezelkabel vanaf het verdeelpunt buiten tot de meterkast in het gebouw, indien hergebruik van de bestaande glasvezelkabel vanwege lengtetekort niet mogelijk blijkt. In dat geval kan op verzoek van het bevoegd gezag tevens een tegemoetkoming worden verstrekt indien goedkeuring wordt verleend voor vervangende bouw op de huidige locatie. De vergoeding hiervoor wordt bepaald aan de hand van de werkelijke kosten (offertetraject).

Voor tijdelijk gebruik bestemde gebouwen en tijdelijke huisvesting in afwachting van het gereedkomen van (vervangende) nieuwbouw, komen niet voor bekostiging van een aansluiting op een glasvezelnet in aanmerking. 

Toeslag voor buskosten

Uitsluitend indien ofwel goedkeuring wordt verleend voor vervangende nieuwbouw of revitalisering op dezelfde locatie als de huidige locatie, danwel indien ten gevolge van noodzakelijke uitbreiding van de capaciteit goedkeuring wordt verleend voor de volledige ingebruikname van een naastgelegen schoolgebouw van een andere school, en er ofwel gedurende de sloop en de vervangende nieuwbouw, danwel gedurende de periode dat het naastgelegen schoolgebouw van de andere school nog niet voor de uitbreiding beschikbaar is, noodzakelijkerwijs gebruik moet worden gemaakt van tijdelijke huisvesting op een afstand van meer dan 1500 meter via de kortste route over de openbare weg, kan op verzoek van het bevoegd gezag van de school een toeslag worden verstrekt voor noodzakelijk te maken buskosten. De vergoeding hiervoor wordt bepaald aan de hand van de werkelijke kosten.

 

1.1a Revitalisering van monumentale schoolgebouwen basisonderwijs

De vergoeding voor de voorziening revitalisering monumentale gebouwen basisonderwijs wordt bepaald aan de hand van de werkelijke kosten met een maximum ter grootte van 62½ % van de bouwkosten voor nieuwbouw en vervangende bouw volgens paragraaf 1.1, exclusief kosten voor terreinen en toeslag voor paalfundering.

Toeslag voor sloopkosten

Alleen in die situaties waarbij het economisch eigendom van het gebouw bij de gemeente berust, kan, indien goedkeuring wordt verleend voor revitalisering op verzoek van het bevoegd gezag een toeslag op de bouwkosten worden verstrekt voor het verwijderen van asbest in het monumentale schoolgebouw. De vergoeding hiervoor wordt bepaald aan de hand van de werkelijke kosten (offertetraject).

 

1.2 Uitbreiding

Voor uitbreiding van de huisvesting in permanente bouwaard tot 1.120 m² bruto vloeroppervlakte (maximaal 8 groepen) is onderstaand de financiële normering weergegeven. Bij grotere uitbreidingen dan met 8 groepen dient voor de bepaling van het normbedrag van elke daarop volgende groep verder te worden uitgegaan van het normbedrag voor nieuwbouw van ‘elke volgende groep’ onder het kopje ‘Bouwkosten’ (permanente bouwaard) (paragraaf 1.1).

 

Kosten voor terrein

Er is geen genormeerd bedrag per vierkante meter opgenomen. Indien uitbreiding van het terrein noodzakelijk is, wordt bij de bepaling van de kosten voor het terrein dezelfde systematiek gevolgd als bij nieuwbouw (paragraaf 1.1).

 

Bouwkosten

De bouwkosten omvatten de bouwkosten van het lokaal, inclusief fundering op staal, alsmede extra aanleg en inrichting van een deel van het schoolterrein. De vergoeding bestaat uit een vast bedrag en een bedrag per groep. Met deze vergoedingsbedragen kan de in bijlage III aangegeven bruto vloeroppervlakte worden gerealiseerd.

 

De vergoeding voor een basisschool wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

-

vaste voet

€ 127.293,00

-

bedrag per groep

€ 200.405,00

 

 

De vergoeding voor een speciale school voor basisonderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

-

vaste voet

€ 129.961,00

-

bedrag per groep

€ 186.805,00

-

bedrag toeslag extra ruimte

€ 221.439,00

 

Toeslag voor paalfundering

Bij de hiervoor genoemde bouwkosten is rekening gehouden met fundering van de uitbreiding van het gebouw op staal. In een aantal gevallen zal echter fundering op palen nodig zijn. De kosten variëren met de lengte van de paalfundering; er zijn drie categorieën, te weten 1 tot 15 meter, 15 tot 20 meter en 20 meter en langer. De vergoeding is uitgedrukt in een vast bedrag en een bedrag per groep.

 

De vergoeding voor een basisschool wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

 

 

 

1 < 15 m

15 < 20 m

≥ 20 m

-

vaste voet

€ 5.699,00

€ 7.431,00

€ 11.286,00

-

per groep

€ 886,00

€ 2.296,00

€ 4.638,00

 

De vergoeding voor een speciale school voor basisonderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

 

 

 

1 < 15 m

15 < 20 m

≥ 20 m

-

vaste voet

€ 5.705,00

€ 7.438,00

€ 11.933,00

-

per groep

€ 807,00

€ 2.100,00

€ 4.242,00

-

toeslag extra ruimte

€ 957,00

€ 2.489,00

€ 5.025,00

 

Toeslag voor een speellokaal

In de hiervoor genoemde bedragen is geen rekening gehouden met de toewijzing van een speellokaal. De toeslag bestaat uit een vast bedrag per ruimte, afhankelijk van de lengte van de paalfundering, waarmee inclusief toestellenberging 90 m² ruimte gerealiseerd kan worden. Hierbij wordt ervan uitgegaan dat een afzonderlijk speellokaal steeds in combinatie met een uitbreiding van tenminste één groep (lokaal) plaatsvindt.

De vergoeding voor zowel een basisschool als een speciale school voor basisonderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

-

geen paalfundering nodig

 

€ 156.158,00

-

lengte paalfundering

1 < 15 meter

€ 156.847,00

-

lengte paalfundering

15 < 20 meter

€ 157.949,00

-

lengte paalfundering

≥ 20 meter

€ 159.776,00

 

Toeslag voor sloopkosten etc.

Hiervoor geldt hetzelfde als bij 1.1 Nieuwbouw (permanente bouwaard) - Toeslag voor sloopkosten.

 

1.3 Eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilair

School voor basisonderwijs

De bedragen voor eerste inrichting vallen uiteen in bedragen voor onderwijsleerpakket (OLP) en bedragen voor meubilair. De hierna opgenomen bedragen zijn investeringsbedragen per school met een gegeven aantal groepen.

 

Bij uitbreiding wordt het uit te keren bedrag bepaald aan de hand van het verschil tussen de investeringsbedragen van de school met en zonder uitbreiding.

Voor nieuwe instituten geldt dat op de hierna genoemde bedragen, bij eerste aanschaf van het totale onderwijsleerpakket en meubilair, een korting wordt toegepast van 10%.

 

 

De vergoeding voor een basisschool wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

Aantal groepen

OLP

Meubilair

Totaal

2

€ 47.181,00

€ 28.160,00

€ 75.341,00 inclusief speellokaal

3

€ 53.695,00

€ 37.844,00

€ 91.539,00 inclusief speellokaal

4

€ 66.819,00

€ 47.830,00

€ 114.649,00 inclusief speellokaal

5

€ 73.570,00

€ 57.510,00

€ 131.079,00 inclusief speellokaal

 

Elke volgende groep

€ 7.147,00

€ 6.757,00

€ 13.904,00

exclusief speellokaal

Toeslag tweede speellokaal

€ 932,00

€ 6.461,00

€ 7.394,00

 

Speciale school voor basisonderwijs

Voor een speciale school voor basisonderwijs zijn de bedragen voor eerste inrichting met onderwijsleerpakket en meubilair niet opgenomen in deze verordening. Vergoeding van deze kosten vindt plaats op basis van de bedragen voor so mlk, zoals door het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap gepubliceerd in het bekostigingsstelsel (voortgezet) speciaal onderwijs 1996. In deel B van het programma van eisen 1996 zijn per schoolsoort bedragen voor eerste inrichting gegeven. Deze bedragen gelden als prijspeil per 1 juli 1996 en dienen ten behoeve van het vergoedingsjaar te worden aangepast met behulp van de indexeringssystematiek, zoals beschreven in hoofdstuk 4.

 

1.4 Gymnastiek

 

Bouwkosten nieuwbouw/uitbreiding

 

Nieuwbouw

De vergoeding van de bouwkosten voor nieuwbouw van een gymnastiekgebouw voor zowel een basisschool als een speciale school voor basisonderwijs met een bruto vloeroppervlakte van 455 m² bedraagt € 818.839,00 (op het schoolterrein) respectievelijk € 835.195,00 (op afzonderlijk terrein). Deze vergoeding omvat tevens de kosten van fundering op staal, alsmede de inrichting van het terrein. De grondkosten zijn hierin niet begrepen.

Indien paalfundering noodzakelijk is, wordt een toeslag gegeven afhankelijk van de benodigde paallengte.

De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

-

paallengte

1 < 15 meter

€ 16.471,00

-

paallengte

15 < 20 meter

€ 22.703,00

-

paallengte

≥ 20 meter

€ 31.888,00

Deze financiële normering is tevens van toepassing op niet-monumentale gymnastiekgebouwen welke overeenkomstig het bepaalde in bijlage I in aanmerking komen voor vervangende bouw op dezelfde locatie en waarvoor geldt dat (gedeeltelijke) handhaving om stedenbouwkundige, architectuur- en/of cultuurhistorische redenen naar het oordeel van het college prevaleert boven het slopen daarvan. In dat geval worden zoveel mogelijk gebouwelementen vervangen.

Uitbreiding

Bij uitbreiding van gymnastiekruimte met was- en kleedgelegenheid wordt de vergoeding bepaald aan de hand van de werkelijke kosten.

 

Vergoeding per klokuur

Ingevolge artikel 117 van de Wet op het primair onderwijs worden de volgende vergoedingsbedragen voor het gebruik van een gymnastiekzaal vastgesteld. De bedragen bevatten een vergoeding voor onderhoud van het gebouw, de materiële instandhouding conform de programma’s van eisen voor lesgebouwen alsmede een vergoeding voor vervanging en aanpassing van onderwijsleerpakket en meubilair. De hoogte van de vergoeding is afhankelijk van het stichtingsjaar van de gymnastiekaccommodatie en de oppervlakte van de oefenzaal.

De vergoeding bestaat uit een vast bedrag (per jaar) en een variabel bedrag per vastgesteld klokuur.

 

 

Stichtingsjaar en omvang oefenzaal

 

 

Vast bedrag

Variabel bedrag

Tot 1987:

 

per jaar

per klokuur

-

≤ 90 m²

€ 6.704,00

€ 244,00

-

> 90 -≤130 m²

€ 8.520,00

€ 338,00

-

>130 -≤170 m²

€ 9.309,00

€ 374,00

-

>170 -≤190 m²

€ 9.403,00

€ 416,00

-

>190 -≤230 m²

€ 9.627,00

€ 468,00

-

>230 m²

€ 10.545,00

€ 538,00

Vanaf 1987:

 

 

 

-

≥252 m²

€ 9.521,00

€ 481,00

 

Medegebruik/huur van een niet-eigen voorziening

Naast gymnastiek in een eigen lokaal van de school is er tevens gymnastiek mogelijk in een bestaande gymnastiekaccommodatie door middel van medegebruik of huur (van een andere school/de gemeente/een commerciële exploitant). Afhankelijk van de eigenaar van de accommodatie bestaat recht op de volgende vergoeding:

  • -.

    indien de gymnastiekzaal van een andere school voor primair onderwijs wordt gebruikt, wordt het variabele deel van het klokuurbedrag aan de eigenaar vergoed.

  • -.

    indien de gymnastiekzaal van een school voor voortgezet onderwijs wordt gebruikt, wordt het vaste en het variabele deel van het klokuurbedrag vergoed.

  • -.

    indien een gymnastiekaccommodatie van de gemeente wordt gebruikt, volstaat ingebruikgeving van de accommodatie voor het vastgesteld aantal klokuren onder inhouding van de klokuurvergoeding voor het betreffende aantal uren.

  • -.

    indien een gymnastiekaccommodatie van een commerciële exploitant wordt gebruikt, zal de huurprijs (stichtingskosten + materiële instandhouding) worden vergoed.

 

OLP en meubilair

De vergoeding voor de eerste inrichting met OLP en meubilair voor een gymnastiekzaal voor zowel een basisschool als een speciale school voor basisonderwijs bedraagt € 51.075,00.

 

2. School voor (voortgezet) speciaal onderwijs

 

In dit hoofdstuk zijn genormeerde bedragen opgenomen voor:

-

nieuwbouw en vervangende bouw

(paragraaf 2.1)

-

uitbreiding

(paragraaf 2.2)

-

eerste inrichting met onderwijsleerpakket en meubilair

(paragraaf 2.3)

-

gymnastiek

(paragraaf 2.4)

 

Daar waar in de financiële normering voor het (voortgezet) speciaal onderwijs sprake is van een "bedrag vaste voet" is dit bedrag mede bestemd voor het aantal groepsruimten dat onderdeel is van de vaste voet aan bruto vloeroppervlakte zoals weergegeven in bijlage III, deel A, paragraaf 2.1, tabel 4 ruimtenormering (v)so. Het "bedrag per groep" in de financiële normering is het bedrag dat wordt vergoed voor iedere extra groep boven op het aantal groepen dat onderdeel is van de vaste voet.

 

2.1 Nieuwbouw en vervangende bouw

De financiële normering voor (vervangende) nieuwbouw valt uiteen in bouwkosten, aangevuld met een of meer toe te kennen toeslagen.

In het geval van vervangende bouw waarbij sprake is van uitbreiding van een gebouw ter vervanging van een ander gebouw, gelden de bedragen zoals opgenomen in de financiële normering voor uitbreiding.

Deze financiële normering is tevens van toepassing op niet-monumentale lesgebouwen welke overeenkomstig het bepaalde in bijlage I in aanmerking komen voor vervangende bouw op dezelfde locatie en waarvoor geldt dat (gedeeltelijke) handhaving om stedenbouwkundige, architectuur- en/of cultuurhistorische redenen naar het oordeel van het college prevaleert boven het slopen daarvan. In dat geval worden zoveel mogelijk gebouwelementen vervangen.

 

Kosten voor terreinen

Er is geen genormeerd bedrag per vierkante meter opgenomen, aangezien de gemeente het terrein om niet beschikbaar (eventueel na aankoop) stelt en het juridisch eigendom overdraagt aan het schoolbestuur. Voor de bepaling van de kosten voor het terrein wordt aangesloten bij de in de gemeente gangbare wijze van waardevaststelling van terreinen.

 

Bouwkosten

De bouwkosten omvatten de bouwkosten van het gebouw, inclusief fundering op staal, alsmede aanleg en inrichting van het schoolterrein. De bouwkosten van het gebouw bestaan uit de kosten van bouwkundige werken, installaties (werktuigbouwkundige en elektrische installaties) en vaste inrichtingen. De vergoeding bestaat uit een vast bedrag en een bedrag per groep. Per schoolsoort is er een schoolsoortspecifieke correctiefactor. Met deze vergoedingsbedragen kan de in bijlage III aangegeven bruto vloeroppervlakte worden gerealiseerd.

 

De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

 

Bedrag

Bedrag

Bedrag toeslag

 

vaste voet

per groep

extra ruimte

 

 

 

 

SO doven

€ 1.503.916,00

€ 114.734,00

€ 160.628,00

SO sh/esm

€ 1.291.576,00

€ 146.755,00

€ 200.823,00

SO visg

€ 1.458.535,00

€ 149.739,00

€ 180.937,00

SO lg

€ 1.650.389,00

€ 209.012,00

€ 223.970,00

SO lz

€ 1.307.026,00

€ 154.479,00

€ 162.204,00

SO zmlk

€ 1.248.938,00

€ 149.606,00

€ 157.477.00

SO zmok

€ 1.248.938,00

€ 149.606,00

€ 165.352,00

SO pi

€ 1.209.701,00

€ 146.755,00

€ 142.120,00

SO mg

€ 1.453.779,00

€ 169.929,00

€ 203.911,00

 

VSO doven

€ 1.527.043,00

€ 127.243,00

€ 90.888,00

VSO sh/esm

€ 1.168.035,00

€ 127.243,00

€  98.464,00

VSO visg

€ 1.341.010,00

€ 135.944,00

€ 69.517,00

VSO lg

€ 1.427.428,00

€ 168.279,00

€ 107.088,00

VSO lz

€ 1.186.214,00

€ 121.184,00

€ 136.332,00

VSO zmlk

€ 1.248.322,00

€ 143.665.00

€ 123.584,00

VSO zmok

€ 1.236.202,00

€ 122.383,00

€ 156.039,00

VSO pi

€ 1.125.621,00

€ 121.184,00

€ 113.610,00

VSO mg

€ 1.413.432,00

€ 171.173,00

€ 90.888,00

 

Voor SOVSO-scholen gelden de volgende bedragen:

 

 

Bedrag

Bedrag

Bedrag

Bedrag toeslag Extra ruimte voor

 

vaste voet

per groep

correctie

SO

VSO

 

 

SOVSO

SOVSO

 

 

 

 

 

 

 

 

SOVSO doven

€ 1.489.173,00

€ 116.638,00

€ 10.603,00

€ 159.054,00

€ 90.888,00

SOVSO sh/esm

€ 1.279.035,00

€ 146.862,00

-€ 18.359,00

€ 175.927,00

€ 100.544,00

SOVSO visg

€ 1.472.559,00

€ 151.181,00

-€ 15.748,00

€ 182.675,00

€ 70.867,00

SOVSO lg

€ 1.650.389,00

€ 210.573,00

-€ 42.115,00

€ 210.573,00

€ 109.187,00

SOVSO lz

€ 1.294.335,00

€ 151.449,00

-€ 21.416,00

€ 183.576,00

€ 99.437,00

SOVSO zmlk

€ 1.260.835,00

€ 154.195,00

-€ 3.180,00

€ 158.980,00

€ 127.184,00

SOVSO zmok

€ 1.248.938,00

€ 165.352,00

-€ 29.920,00

€ 86.613,00

€ 133.859,00

SOVSO pi

€ 1.221.446,00

€ 148.178,00

-€ 18.719,00

€ 143.500,00

€ 93.587,00

SOVSO mg

€ 1.439.665,00

€ 165.219,00

€ 7.652,00

€ 201.932,00

€ 76.489,00

 

Toeslag voor paalfundering

Bij de hiervoor genoemde bouwkosten is rekening gehouden met fundering van het gebouw op staal. In veel gevallen zal echter ook fundering op palen nodig zijn. De kosten variëren met de lengte van de paalfundering; er zijn drie categorieën, te weten 1 tot 15 meter, 15 tot 20 meter en 20 meter en langer. De vergoeding is uitgedrukt in een vast bedrag (inclusief het aantal bijbehorende groepen), een bedrag voor elke extra groep alsmede een bedrag voor de toekenning van extra ruimte.

 

De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

 

Bedragen vaste voet

Bedragen per groep

 

1<15

15<20

≥ 20

1<15

15<20

≥ 20

 

 

 

 

 

 

 

SO doven

€ 21.108,00

€ 33.129,00

€ 56.230,00

€ 1.640,00

€ 2.774,00

€ 4.963,00

SO sh/esm

€ 17.893,00

€ 27.693,00

€ 46.505,00

€ 2.076,00

€ 3.511,00

€ 6.288,00

SO visg

€ 20.055,00

€ 31.351,00

€ 53.055,00

€ 2.100,00

€ 3.550,00

€ 6.351,00

SO lg

€ 22.745,00

€ 35.897.00

€ 61.193,00

€ 2.929,00

€ 4.953,00

€ 8.866.00

SO lz

€ 18.112,00

€ 28.062,00

€ 47.166,00

€ 2.186,00

€ 3.696,00

€ 6.617,00

SO zmlk

€ 16.954,00

€ 26.103,00

€ 43.660,00

€ 2.076.00

€ 3.511,00

€ 6.288,00

SO zmok

€ 16.954.00

€ 26.103,00

€ 43.660,00

€ 2.076,00

€ 3.511,00

€ 6.288,00

SO pi

€ 16.735,00

€ 25.735,00

€ 42.999,00

€ 2.076,00

€ 3.511,00

€ 6.288,00

SO mg

€ 20.189,00

€ 31.574,00

€ 53.452,00

€ 2.404,00

€ 4.067,00

€ 7.280,00

 

 

 

 

 

 

 

VSO doven

€ 21.650,00

€ 34.051,00

€ 57.886,00

€ 1.838,00

€ 3.107,00

€ 5.557,00

VSO sh/esm

€ 16.471,00

€ 25.291,00

€ 42.203,00

€ 1.838,00

€ 3.107,00

€ 5.557,00

VSO visg

€ 18.594,00

€ 28.876,00

€ 48.622,00

€ 1.922,00

€ 3.252,00

€ 5.821,00

VSO lg

€ 20.012,00

€ 31.279,00

€ 52.923,00

€ 2.404,00

€ 4.067,00

€ 7.280,00

VSO lz

€ 16.735,00

€ 25.735,00

€ 42.999,00

€ 1.748,00

€ 2.958,00

€ 5.293,00

VSO zmlk

€ 17.280,00

€ 26.657,00

€ 44.653,00

€ 2.033,00

€ 3.438,00

€ 6.154,00

VSO zmok

€ 17.280.00

€ 26.657,00

€ 44.653,00

€ 1.748,00

€ 2.958,00

€ 5.293,00

VSO pi

€ 15.858,00

€ 24.253,00

€ 40.350,00

€ 1.748,00

€ 2.958,00

€ 5.293,00

VSO mg

€ 20.012,00

€ 31.279,00

€ 52.923,00

€ 2.471,00

€ 4.179,00

€ 7.476,00

 

Bedragen toeslag ER

 

1<15

15<20

≥ 20

 

 

 

 

SO doven

€ 2.295,00

€ 3.883,00

€ 6.948,00

SO sh/esm

€ 2.841.00

€ 4.808,00

€ 8.601,00

SO visg

€ 2.535,00

€ 4.290,00

€ 7.676,00

SO lg

€ 3.278,00

€ 5.547,00

€ 9.926,00

SO lz

€ 2.295,00

€ 3.883,00

€ 6.948,00

SO zmlk

€ 2.186,00

€ 3.696,00

€ 6.617,00

SO zmok

€ 2.186,00

€ 3.696,00

€ 6.617,00

SO pi

€ 2.009,00

€ 3.403,00

€ 6.086,00

SO mg

€ 2.886,00

€ 4.881,00

€ 8.733,00

 

 

 

 

VSO doven

€ 1.311,00

€ 2.218,00

€ 3.971,00

VSO sh/esm

€ 1.419,00

€ 2.404,00

€ 4.301,00

VSO visg

€ 982,00

€ 1.663,00

€ 2.978,00

VSO lg

€ 1.532,00

€ 2.588,00

€ 4.630,00

VSO lz

€ 1.967,00

€ 3.325,00

€ 5.955,00

VSO zmlk

€ 1.748,00

€ 2.958,00

€ 5.293,00

VSO zmok

€ 2.228,00

€ 3.772,00

€ 6.750,00

VSO pi

€ 1.640,00

€ 2.774,00

€ 4.963,00

VSO mg

€ 1.311,00

€ 2.218,00

€ 3.971,00

 

De volgende bedragen vormen de toeslag voor de paalfundering voor SOVSO scholen. Naast deze bedragen hebben SOVSO scholen ook recht op een bedrag voor de vaste voet. Dit bedrag is gelijk aan het bedrag voor de vaste voet van de SO component van de SOVSO school.

 

 

Bedragen per groep

Bedragen correctie VSO

 

1<15

15<20

> 20

 1<15

15<20

≥ 20

 

 

 

 

 

 

 

SOVSO doven

€ 1.682,00

€ 2.848,00

€ 5.094,00

 € 154,00

€ 259,00

€ 464,00

SOVSO sh/esm

€ 2.100,00

€ 3.550,00

€ 6.351,00

-€ 263,00

-€  444,00

-€ 793,00

SOVSO visg

€ 2.100,00

€ 3.550,00

€ 6.351,00

-€ 218,00

-€ 371,00

-€ 662,00

SOVSO lg

€ 2.950,00

€ 4.992,00

€ 8.933,00

-€ 590,00

-€ 998,00

-€ 1.789,00

SOVSO lz

€ 2.166,00

€ 3.660,00

€ 6.548,00

-€ 306,00

-€ 519,00

-€ 925,00

SOVSO zmlk

€ 2.119,00

€ 3.589,00

€ 6.417,00

-€ 44,00

-€ 73,00

-€ 132,00

SOVSO zmok

€ 2.295,00

€ 3.883,00

€ 6.948,00

-€ 416,00

-€ 702,00

-€ 1.258,00

SOVSO pi

€ 2.076,00

€ 3.511,00

€ 6.288,00

-€ 263,00

-€ 444,00

-€ 793,00

SOVSO mg

€ 2.360,00

€ 3.993,00

€ 7.146,00

 € 109,00

 € 184,00

 €   331,00

 

Extra ruimte SO

Extra ruimte VSO

1<15

15<20

> 20

1<15

15<20

≥ 20

SOVSO doven

€ 2.295,00

€ 3.883,00

€ 6.948,00

€ 1.311,00

€ 2.218,00

€ 3.969,00

SOVSO sh/esm

€ 2.514,00

€ 4.254,00

€ 7.608,00

€ 1.311,00

€ 2.218,00

€ 3.971,00

SOVSO visg

€ 2.535,00

€ 4.290,00

€ 7.676,00

€ 982,00

€ 1.663,00

€ 2.978,00

SOVSO lg

€ 2.950,00

€ 4.992,00

€ 8.933,00

€ 1.532,00

€ 2.588,00

€ 4.630,00

SOVSO lz

€ 2.622,00

€ 4.439,00

€ 7.941,00

€ 1.419,00

€ 2.404,00

€ 4.301,00

SOVSO zmlk

€ 2.186,00

€ 3.696,00

€ 6.617,00

€ 1.748,00

€ 2.958,00

€ 5.293,00

SOVSO zmok

€ 1.202,00

€ 2.034,00

€ 3.639,00

€ 1.860,00

€ 3.144,00

€ 5.623,00

SOVSO pi

€ 2.009,00

€ 3.403,00

€ 6.086,00

€ 1.311,00

€ 2.218,00

€ 3.971,00

SOVSO mg

€ 2.886,00

€ 4.881,00

€ 8.733,00

€ 1.094,00

€ 1.849,00

€ 3.308,00

 

Toeslag voor een speellokaal

In de hierboven genoemde bedragen is geen rekening gehouden met de toewijzing van een speellokaal. De vergoeding bestaat uit een vast bedrag per ruimte, afhankelijk van de lengte van de paalfundering, waarmee inclusief toestellenberging 90 m² ruimte gerealiseerd kan worden.

De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

-

geen paalfundering nodig

€ 134.983,00

-

lengte paalfundering 1 < 15 meter

€ 136.948,00

-

lengte paalfundering 15 < 20 meter

€ 138.309,00

-

lengte paalfundering ≥ 20 meter

€ 140.937,00

 

Toeslag voor brancardliftinstallatie

Indien bij nieuwbouw van een school een liftinstallatie wordt aangebracht geldt het volgende vergoedingsbedrag:

-

brancardlift, inclusief aanbrengen schacht

€ 111.322,00

 

Toeslag voor sloopkosten

Alleen in die situaties waarbij het economisch eigendom van het gebouw bij de gemeente berust, kan, indien goedkeuring wordt verleend voor vervangende nieuwbouw op dezelfde locatie waarbij het oude gebouw dient te worden gesloopt, op verzoek van het bevoegd gezag een toeslag op de bouwkosten worden verstrekt voor sloopkosten c.q. bouwrijp maken van de desbetreffende grond. Indien in het kader van deze voorziening het lesgebouw overeenkomstig het gestelde in paragraaf 2.1, derde alinea, niet (geheel) wordt gesloopt, kan op verzoek van het bevoegd gezag een toeslag worden verstrekt voor het verwijderen van asbest in de te handhaven bouw.

De vergoeding hiervoor wordt bepaald aan de hand van de werkelijke kosten (offertetraject).

Toeslag voor verhuiskosten

Indien goedkeuring wordt verleend voor vervangende bouw, of een voorziening als alternatief daarvoor, kan een tegemoetkoming in de verhuiskosten worden verstrekt. Onder verhuiskosten wordt verstaan de kosten die direct te maken hebben met het daadwerkelijk verplaatsen van onderwijsleerpakket en meubilair door een erkend verhuisbedrijf. Als een school tijdens de realisatie van de voorziening gebruik kan blijven maken van het bestaande schoolgebouw, bestaat aanspraak op bekostiging van verhuiskosten voor één verhuizing. Als een school tijdens de realisatie van de voorziening tijdelijk op een andere locatie moet worden gehuisvest, bestaat aanspraak op bekostiging van verhuiskosten voor twee verhuizingen.

De vergoeding wordt bepaald op basis van een bedrag van € 582,00 (inclusief BTW) per te verhuizen groep leerlingen.

 

Toeslag voor aansluiting op glasvezelnet

Indien goedkeuring wordt verleend voor nieuwbouw, vervangende bouw of revitalisering op een andere locatie dan de huidige, dan wel ingebruikneming van een bestaand gebouw, kan op verzoek van het bevoegd gezag een tegemoetkoming worden verstrekt voor een nieuwe aansluiting op een glasvezelnet vanaf het verdeelpunt buiten tot de meterkast in het gebouw. Onder nieuwe aansluiting wordt tevens verstaan het vervangen van de bestaande glasvezelkabel vanaf het verdeelpunt buiten tot de meterkast in het gebouw, indien hergebruik van de bestaande glasvezelkabel vanwege lengtetekort niet mogelijk blijkt. In dat geval kan op verzoek van het bevoegd gezag tevens een tegemoetkoming worden verstrekt indien goedkeuring wordt verleend voor vervangende bouw op de huidige locatie. De vergoeding hiervoor wordt bepaald aan de hand van de werkelijke kosten (offertetraject).

Voor tijdelijk gebruik bestemde gebouwen en tijdelijke huisvesting in afwachting van het gereedkomen van (vervangende) nieuwbouw, komen niet voor bekostiging van een aansluiting op een glasvezelnet in aanmerking.

 

2.1a Revitalisering van monumentale schoolgebouwen (voortgezet) speciaal onderwijs

De vergoeding voor de voorziening revitalisering monumentale gebouwen (voortgezet) speciaal onderwijs wordt bepaald aan de hand van de werkelijke kosten met een maximum ter grootte van 62½ % van de bouwkosten voor nieuwbouw en vervangende bouw volgens paragraaf 2.1, exclusief kosten voor terreinen en toeslag voor paalfundering.

Toeslag voor sloopkosten

Alleen in die situaties waarbij het economisch eigendom van het gebouw bij de gemeente berust, kan, indien goedkeuring wordt verleend voor revitalisering op verzoek van het bevoegd gezag een toeslag op de bouwkosten worden verstrekt voor het verwijderen van asbest in het monumentale schoolgebouw. De vergoeding hiervoor wordt bepaald aan de hand van de werkelijke kosten (offertetraject).

2.2 Uitbreiding

Voor uitbreiding van de huisvesting in een permanente bouwaard tot 1000 m² bruto vloeroppervlakte is onderstaand de financiële normering weergegeven. Bij grotere uitbreidingen dient voor de bepaling van het normbedrag van elke daarop volgende groep verder te worden uitgegaan van het normbedrag voor nieuwbouw van het ‘bedrag per groep’ onder het kopje ‘Bouwkosten’ (permanente bouwaard)

(paragraaf 2.1).

 

Kosten voor terreinen

Er is geen genormeerd bedrag per vierkante meter opgenomen. Indien uitbreiding van het terrein noodzakelijk is, wordt bij de bepaling van de kosten voor het terrein dezelfde systematiek gevolgd als bij nieuwbouw (paragraaf 2.1).

 

Bouwkosten

De bouwkosten omvatten de bouwkosten van het lokaal, inclusief fundering op staal, alsmede aanleg en inrichting van een deel van het schoolterrein. De bouwkosten van het lokaal bestaan uit de kosten van bouwkundige werken, installaties (werktuigbouwkundige en elektrische installaties) en vaste inrichtin

gen. De vergoeding bestaat uit een vast bedrag, een bedrag per groep en, indien van toepassing, een toeslag voor extra ruimte. Met deze vergoedingsbedragen kan de in bijlage III aangegeven bruto vloeroppervlakte worden gerealiseerd.

De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

 

Bedrag

Bedrag

Bedrag toeslag

 

vaste voet

per groep

extra ruimte

 

 

 

 

SO doven

€ 113.652,00

€ 130.133,00

€ 182.184,00

SO sh/esm

€ 115.926,00

€ 168.132,00

€ 230.074,00

SO visg

€ 117.063,00

€ 171.568,00

€ 207.312,00

SO lg

€ 115.926,00

€ 176.983,00

€ 185.831,00

SO lz

€ 115.926,00

€ 168.132,00

€ 221.225.00

SO zmlk

€ 115.926,00

€ 168.132,00

€ 176.983,00

SO zmok

€ 115.926,00

€ 168.132,00

€ 185.931,00

SO pi

€ 114.791,00

€ 166.483,00

€ 161.226,00

SO mg

€ 115.926,00

€ 195.681,00

€ 233.616,00

 

 

 

 

VSO doven

€ 113.652,00

€ 145.748,00

€ 104.107,00

VSO sh/esm

€ 113.652,00

€ 145.748,00

€ 112.780,00

VSO visg

€ 114.791,00

€ 154.218,00

€ 78.860,00

VSO lg

€ 114.791,00

€ 192.770,00

€ 122.674,00

VSO lz

€ 112.518,00

€ 137.422,00

€ 154.598,00

VSO zmlk

€ 114.791,00

€ 162.979,00

€ 140.195,00

VSO zmok

€ 114.791,00

€ 140.195,00

€ 178.749,00

VSO pi

€ 112.518,00

€ 137.422,00

€ 128.833,00

VSO mg

€ 114.791,00

€ 198.028,00

€ 105.149,00

 

De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

 

 

Bedrag

 

 

Bedrag

Bedrag

correctie

Toeslagen extra ruimte

 

vaste voet

per groep

SOVSO

  SO

 VSO

SOVSO doven

€ 113.652,00

€ 133.606,00

€ 12.146,00

€ 182.184,00

€ 104.107,00

SOVSO sh/esm

€ 115.926,00

€ 169.902,00

-€ 21.237,00

€ 203.529,00

€ 106.191,00

SOVSO visg

€ 117.063,00

€ 171.568,00

-€ 17.871,00

€ 207.312,00

€ 80.423,00

SOVSO lg

€ 118.199,00

€ 243.609,00

-€ 48.723,00

€ 243.609,00

€ 126.315,00

SOVSO lz

€ 114.791,00

€ 173.495,00

-€ 24.537,00

€ 210.293,00

€ 113.911,00

SOVSO zmlk

€ 115.926,00

€ 171.671,00

-€ 3.540,00

€ 176.983,00

€ 141.585,00

SOVSO zmok

€ 115.926,00

€ 185.831,00

-€ 33.626,00

€ 97.340,00

€ 150.435,00

SOVSO pi

€ 115.926,00

€ 168.132,00

-€ 21.237,00

€ 162.820,00

€ 106.191,00

SOVSO mg

€ 117.063,00

€ 193.011,00

€ 8.935,00

€ 235.906,00

€ 89.360,00

 

Toeslag voor paalfundering

Bij de hiervoor genoemde bouwkosten is rekening gehouden met fundering van het gebouw op staal. In een aantal gevallen zal echter fundering op palen nodig zijn. De kosten variëren met de lengte van de paalfundering; er zijn drie categorieën, te weten 1 tot 15 meter, 15 tot 20 meter en 20 meter en langer. De vergoeding is uitgedrukt in een vast bedrag, een bedrag voor elke groep alsmede een bedrag voor de toekenning van extra ruimte.

 

De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

 

vast bedrag (per uitbreiding):

paallengte 1 < 15 meter

€ 5.088,00

paallengte 15 < 20 meter

€ 6.635,00

paallengte > 20 meter

€ 10.646,00

 

Bedragen per groep

Bedragen toeslag extra ruimte

 

1<15

15<20

≥ 20

1<15

15<20

≥ 20

 

 

 

 

 

 

 

SO doven

€ 574,00

€ 1.491,00

€ 3.015,00

€ 802,00

€ 2.087,00

€ 4.217,00

SO sh/esm

€ 726,00

€ 1.891,00

€ 3.815,00

€ 996,00

€ 2.585,00

€ 5.222,00

SO visg

€ 737,00

€ 1.909,00

€ 3.857,00

€ 968,00

€ 2.305,00

€ 4.660,00

SO lg

€1.028,00

€ 2.662,00

€ 5.383,00

€1.150,00

€ 2.981,00

€ 6.026,00

SO lz

€ 765,00

€ 1.985,00

€ 3.477,00

€ 802,00

€ 2.087,00

€ 4.217,00

SO zmlk

€ 726,00

€ 1.891,00

€ 4.016,00

€ 765,00

€ 1.985,00

€ 4.016,00

SO zmok

€ 726,00

€ 1.891,00

€ 3.815,00

€ 802,00

€ 2.087,00

€ 4.217,00

SO pi

€ 726,00

€ 1.891,00

€ 3.815,00

€ 705,00

€ 1.828,00

€ 3.695,00

SO mg

€ 844,00

€ 2.186,00

€ 4.419,00

€1.009,00

€ 2.623,00

€ 5.304,00

 

 

 

VSO doven

€ 644,00

€ 1.668,00

€ 3.374,00

€ 461,00

€ 1.192,00

€ 2.409,00

VSO sh/esm

€ 644,00

€ 1.668,00

€ 3.374,00

€ 495,00

€ 1.290,00

€ 2.613,00

VSO visg

€ 672,00

€ 1.748,00

€ 3.535,00

€ 347,00

€ 895,00

€ 1.805,00

VSO lg

€ 844,00

€ 2.186,00

€ 4.419,00

€ 536,00

€ 1.393,00

€ 2.810,00

VSO lz

€ 613,00

€ 1.592,00

€ 3.216,00

€ 690,00

€ 1.790,00

€ 3.614,00

VSO zmlk

€ 715,00

€ 1.849,00

€ 3.736,00

€ 613,00

€ 1.592,00

€ 3.216,00

VSO zmok

€ 613,00

€ 1.592,00

€ 3.216,00

€ 781,00

€ 2.027,00

€ 4.099,00

VSO pi

€ 613,00

€ 1.592,00

€ 3.216,00

€ 574,00

€ 1.491,00

€ 3.015,00

VSO mg

€ 865,00

€ 2.244,00

€ 4.538,00

€ 461,00

€ 1.192,00

€ 2.409,00

 

De volgende bedragen vormen de toeslag voor de paalfundering voor SOVSO-scholen. Naast deze bedragen hebben de scholen ook recht op de hiervoor genoemde vaste bedragen.

 

Bedragen per groep

Bedragen correctie

1<15

15<20

≥ 20

1<15

15<20

≥ 20

SOVSO doven

€ 589,00

€ 1.533,00

€ 3.094,00

€ 53,00

 € 140,00

€ 283,00

SOVSO sh/esm

€ 737,00

€ 1.909,00

€ 3.857,00

-€ 91,00

-€ 239,00

-€ 482,00

SOVSO visg

€ 737,00

€ 1.909,00

€ 3.857,00

-€ 75,00

-€ 198,00

-€ 401,00

SOVSO lg

€1.035,00

€ 2.684,00

€ 5.423,00

-€ 206,00

-€ 536,00

-€1.083,00

SOVSO lz

€ 758,00

€ 1.968,00

€ 3.977,00

-€ 106,00

-€ 281,00

-€ 561,00

SOVSO zmlk

€ 742,00

€ 1.927,00

€ 3.897,00

-€ 15,00

-€ 39,00

-€ 77,00

SOVSO zmok

€ 802,00

€ 2.087,00

€ 4.217,00

-€ 143,00

-€ 377,00

-€ 763,00

SOVSO pi

€ 726,00

€ 1.891,00

€ 3.815,00

-€ 91,00

-€ 239,00

-€ 482,00

SOVSO mg

€ 828,00

€ 2.147,00

€ 4.337,00

€ 38,00

€ 98,00

€ 200,00

 

Bedragen toeslag extra ruimte SO

VSO

1<15

15<20

≥ 20

1<15

15<20

≥ 20

SOVSO doven

€ 802,00

€ 2.087,00

€ 4.217,00

€ 461,00

€ 1.192,00

€ 2.409,00

SOVSO sh/esm

€ 881,00

€ 2.286,00

€ 4.620,00

€ 461,00

€ 1.192,00

€ 2.409,00

SOVSO visg

€ 888,00

€ 2.305,00

€ 4.660,00

€ 347,00

€ 895,00

€ 1.805,00

SOVSO lg

€1.035,00

€ 2.684,00

€ 5.423,00

€ 536,00

€ 1.393,00

€ 2.810,00

SOVSO lz

€ 917,00

€ 2.385,00

€ 4.822,00

€ 495,00

€ 1.290,00

€ 2.613,00

SOVSO zmlk

€ 765,00

€ 1.985,00

€ 4.893,00

€ 613,00

€ 1.592,00

€ 3.216,00

SOVSO zmok

€ 419,00

€ 1.094,00

€ 2.211,00

€ 651,00

€ 1.690,00

€ 3.415,00

SOVSO pi

€ 705,00

€ 1.828,00

€ 3.695,00

€ 461,00

€ 1.192,00

€ 2.409,00

SOVSO mg

€1.009,00

€ 2.623,00

€ 5.304,00

€ 382,00

€ 994,00

€ 2.007,00

 

Toeslag voor brancardliftinstallatie

Indien bij uitbreiding van het gebouw tevens een liftinstallatie wordt aangebracht kan aanspraak worden gemaakt op de volgende vergoeding:

-

brancardlift, inclusief aanbrengen schacht

€ 137.486,00

 

Toeslag voor een speellokaal

In de hiervoor genoemde bedragen is geen rekening gehouden met de toewijzing van een speellokaal. De vergoeding voor een speellokaal bestaat uit een vast bedrag per ruimte, afhankelijk van de lengte van de paalfundering, waarmee inclusief toestellenberging 90 m² ruimte gerealiseerd kan worden.

 

Voor een speellokaal in combinatie met een uitbreiding van tenminste een groep (lokaal) geldt de toeslag zoals die is opgenomen in paragraaf 2.1.

 

In geval van uitbreiding met alleen een speellokaal zonder gelijktijdige toekenning van een ander lokaal, wordt de vergoeding op basis van de volgende bedragen bepaald:

 

geen paalfundering nodig

€ 262.827,00

-

lengte paalfundering 1 < 15 meter

€ 270.361,00

-

lengte paalfundering 15 < 20 meter

€ 272.005,00

-

lengte paalfundering ≥ 20 meter

€ 273.341,00

 

Toeslag voor sloopkosten

Hiervoor geldt hetzelfde als bij 2.1 Nieuwbouw (permanente bouwaard) - Toeslag voor sloopkosten.

2.3 Eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilair

De bedragen voor eerste inrichting met onderwijsleerpakket en meubilair zijn vanwege hun omvang niet opgenomen in deze verordening. Vergoeding van deze kosten vindt plaats op basis van de bedragen, zoals door het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap gepubliceerd in het bekostigingsstelsel (voortgezet) speciaal onderwijs 1996. In deel B van het programma van eisen 1996 zijn per schoolsoort bedragen voor eerste inrichting gegeven. Deze bedragen gelden als prijspeil per 1 juli 1996 en dienen ten behoeve van het vergoedingsjaar te worden aangepast met behulp van de indexeringssystematiek, zoals beschreven in hoofdstuk 4.

Bij nieuwbouw of uitbreiding wordt de vergoeding gebaseerd op het bedrag voor een theorielokaal. Indien de toeslag voor extra ruimte wordt gegeven, wordt de inrichting van een vaklokaal vergoed. De keuze van het vaklokaal is afhankelijk van het schoolwerkplan.

 

2.4 Gymnastiek

 

Bouwkosten nieuwbouw/uitbreiding

 

Nieuwbouw

De vergoeding van de bouwkosten voor nieuwbouw van een gymnastiekgebouw met een bruto vloeroppervlakte van 455 m² bedraagt € 818.839,00 (op het schoolterrein) en € 835.195,00 (op afzonderlijk terrein). Deze vergoeding omvat tevens de kosten van fundering op staal, alsmede de inrichting van het terrein.

 

De grondkosten zijn hierin niet begrepen. Voor LG-scholen en MG-scholen met een LG- of MLK/ZMLK-component is er een toeslag van 50 m² (grotere entree en kleed- en doucheruimte). Met deze toeslag is een bedrag gemoeid van € 81.983,00.

 

Indien paalfundering noodzakelijk is, wordt een toeslag gegeven. Indien extra ruimte voor LG en MG-scholen van 50 m² beschikbaar is gesteld, geldt een hogere toeslag (tussen haakjes vermeld). De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

-

paallengte 1 < 15 meter

€ 16.471,00

(€ 20.766,00)

-

paallengte 15 < 20 meter

€ 22.703,00

(€ 28.760,00)

-

paallengte ≥ 20 meter

€ 31.888,00

(€ 41.390,00)

Deze financiële normering is tevens van toepassing op niet-monumentale gymnastiekgebouwen welke overeenkomstig het bepaalde in bijlage I in aanmerking komen voor vervangende bouw op dezelfde locatie en waarvoor geldt dat (gedeeltelijke) handhaving om stedenbouwkundige, architectuur- en/of cultuurhistorische redenen naar het oordeel van het college prevaleert boven het slopen daarvan. In dat geval worden zoveel mogelijk gebouwelementen vervangen.

Uitbreiding

Bij uitbreiding van gymnastiekruimte met was- en kleedgelegenheid wordt in de vergoeding bepaald aan de hand van de werkelijke kosten.

 

Vergoeding per klokuur

Ingevolge artikel 115 van de Wet op de expertisecentra worden de volgende vergoedingsbedragen voor het gebruik van een gymnastiekzaal vastgesteld. De bedragen bevatten een vergoeding voor onderhoud van het gebouw, de materiële instandhouding conform de programma’s van eisen voor lesgebouwen alsmede voor vervanging en aanpassing van onderwijsleerpakket en meubilair. De hoogte van de vergoeding is afhankelijk van het stichtingsjaar van de gymnastiekaccommodatie en de oppervlakte van de oefenzaal.

De vergoeding bestaat uit een vast bedrag en een variabel bedrag per vastgesteld klokuur.

 

 

Stichtingsjaar en omvang oefenzaal

 

 

Vast bedrag

Variabel bedrag

Tot 1987:

 

per jaar

per klokuur

-

≤ 90 m²

€ 6.704,00

€ 244,00

-

> 90 -≤130 m²

€ 8.520,00

€ 338,00

-

>130 -≤170 m²

€ 9.309,00

€ 374,00

-

>170 -≤190 m²

€ 9.403,00

€ 416,00

-

>190 -≤230 m²

€ 9.627,00

€ 468,00

-

>230 m²

€ 10.545,00

€ 538,00

Vanaf 1987:

 

 

 

-

≥252 m²

€ 9.521,00

€ 481,00

 

Medegebruik/huur van een niet-eigen voorziening

Naast gymnastiek in een eigen lokaal van de school is er tevens gymnastiek mogelijk in een bestaande gymnastiekaccommodatie door middel van medegebruik of huur (van een andere school/de gemeente/een commerciële exploitant).

 

Afhankelijk van de eigenaar van de accommodatie bestaat recht op de volgende vergoeding:

  • -.

    indien de gymnastiekzaal van een andere school voor primair onderwijs wordt gebruikt, wordt het variabele deel van het klokuurbedrag aan de eigenaar vergoed;

  • -.

    indien de gymnastiekzaal van een school voor voortgezet onderwijs wordt gebruikt, wordt het vaste en het variabele deel van het klokuurbedrag vergoed;

  • -.

    indien een gymnastiekaccommodatie van de gemeente wordt gebruikt, volstaat ingebruikgeving van de accommodatie voor het vastgesteld aantal klokuren;

  • -.

    indien een gymnastiekaccommodatie van een commerciële exploitant wordt gebruikt, zal de huurprijs (stichtingskosten + materiële instandhouding) worden vergoed.

 

OLP en meubilair

De vergoeding voor de eerste inrichting met OLP en meubilair voor een gymnastiekzaal voor (voortgezet) speciaal onderwijs ziet er als volgt uit:

 

Schoolsoort

Bedrag

SO doven

€ 41.265,00

SO sh/esm

€ 41.022,00

SO visg

€ 49.663,00

SO lg/mg

€ 54.401,00

SO lz/pi

€ 39.020,00

SO zmlk

€ 39.020,00

SO zmok

€ 38.939,00

 

 

VSO doven

€ 48.377,00

VSO sh/esm

€ 49.641,00

VSO visg

€ 59.054,00

VSO lg/mg

€ 60.584,00

VSO lz/pi

€ 47.678,00

VSO zmlk

€ 47.678,00

VSO zmok

€ 42.562,00

 

 

SOVSO doven

€ 50.099,00

SOVSO sh/esm

€ 53.703,00

SOVSO visg

€ 61.284,00

SOVSO lg/mg

€ 62.134,00

SOVSO lz/pi

€ 51.743,00

SOVSO zmlk

€ 51.743,00

SOVSO zmok

€ 43.045,00

 

 

 

3. School voor voortgezet onderwijs

 

De financiële normering voor het voortgezet onderwijs is onderverdeeld in:

-

nieuwbouw, vervangende bouw en uitbreiding

(paragraaf 3.1)

-

eerste inrichting leer- en hulpmiddelen en meubilair

(paragraaf 3.2)

-

gymnastiek

(paragraaf 3.3)

 

De systematiek van prijsbijstelling en indexering is opgenomen in hoofdstuk 4 van deze bijlage.

 

3.1 Nieuwbouw, vervangende bouw en uitbreiding

Er bestaat geen onderscheid in de normbedragen tussen nieuwbouw en uitbreiding. De financiële normering voor nieuwbouw valt uiteen in bouwkosten, aangevuld met een of meer toe te kennen toeslagen.

Daarnaast kan sprake zijn van bijkomende kosten. De vergoeding hiervoor is opgenomen als onderdeel van de bouwkosten.

Deze financiële normering is tevens van toepassing op niet-monumentale lesgebouwen welke overeenkomstig het bepaalde in bijlage I in aanmerking komen voor vervangende bouw op dezelfde locatie en waarvoor geldt dat (gedeeltelijke) handhaving om stedenbouwkundige, architectuur- en/of cultuurhistorische redenen naar het oordeel van het college prevaleert boven het slopen daarvan. In dat geval worden zoveel mogelijk gebouwelementen vervangen.

 

Kosten van terreinen

Er is geen genormeerd bedrag per vierkante meter opgenomen, aangezien de gemeente het terrein om niet beschikbaar (eventueel na aankoop) stelt en het juridisch eigendom overdraagt aan het schoolbestuur. Voor de bepaling van de kosten voor het terrein wordt aangesloten bij de in de gemeente gangbare wijze van waardevaststelling van terreinen.

 

Bouwkosten

De bouwkosten bestaan uit de component "vaste normkosten", waarvoor het bedrag altijd wordt toegekend, en de component "aanvullende normkosten", waarvoor het bedrag afhankelijk van de lokale omstandigheden wordt toegekend.

 

Vaste normkosten

In het bedrag voor de vaste normkosten wordt een tweetal vergoedingen onderscheiden, te weten vergoeding voor ruimteafhankelijke kosten en voor sectie-afhankelijke kosten. De ruimteafhankelijke kosten bestaan uit bedragen per m² bruto vloeroppervlak voor de afzonderlijke ruimtesoorten van een schoolgebouw. De indeling van deze bedragen geschiedt aan de hand van de hoofdindeling van de ruimtelijke normering naar type ruimte zoals opgenomen in Bijlage III onder III-3 "De toepassing van het Ruimtebehoeftemodel".

 

De sectie-afhankelijke kosten bestaan voor projecten vanaf 460 m² bruto vloeroppervlak uit een vast bedrag per huisvestingsvoorziening, alsmede een vast bedrag per sectie. Voor kleinere projecten worden geen sectie-afhankelijke kosten per project toegekend. Deze kosten zijn namelijk opgenomen in de bedragen voor de ruimte-afhankelijke kosten per m² bruto vloeroppervlakte.

 

De bedragen zijn opgenomen in onderstaande tabel met vaste bedragen per m² bruto vloeroppervlakte en vaste bedragen per voorziening. Voor de berekening van de vergoeding voor de ruimte-afhankelijke kosten worden de benodigde aantallen m² per type ruimte van de goedgekeurde huisvestings-voorziening, berekend op basis van bijlage III, deel C, vermenigvuldigd met onderstaande bedragen per ruimtesoort. Berekening van de vergoeding voor de sectie-afhankelijke kosten geschiedt door optelling van de algemene vaste voet en de vaste voet voor de algemene sectie of de werkplaatssectie dan wel beide, afhankelijk van de secties waaruit de op basis van bijlage III goedgekeurde huisvestingsvoorziening bestaat.

 

De vergoeding voor de ruimteafhankelijke kosten en de vergoeding voor de sectie-afhankelijke kosten tezamen vormen de totale vergoeding voor de vaste normkosten.

 

 

Bedragen voor ruimte-afhankelijke kosten per bruto m²

 

 Type ruimte 1)

Bruto vloeroppervlakte van de toegekende goedgekeurde voorziening

 

< 460 m²

≥ 460 m²

≥ 2500 m²

Theorielokalen

€ 2.370,00

€ 1.369,00

€ 1.336,00

Theorie-vaklokalen

 

 

€ 1.378,00

Theorie-vaklokalen algemeen

€ 2.383,00

€ 1.381,00

 

Theorie-vaklokalen bijzonder

€ 2.457,00

€ 1.456,00

 

Vaklokalen

 

 

€ 1.413,00

Vaklokalen algemeen

€ 2.370,00

€ 1.369,00

 

Vaklokalen bijzonder

€ 2.522,00

€ 1.520,00

 

Werkplaats consumpt. techniek

€ 2.922,00

€ 2.460,00

€ 2.460,00

Werkplaatsen overig

€ 2.405,00

€ 1.947,00

€ 1.947,00

Directieruimten

€ 2.453,00

€ 1.451,00

€ 1.420,00

Nevenruimten

€ 2.630,00

€ 1.629,00

€ 1.597,00

 

Bedragen voor de sectie-afhankelijke kosten per voorziening

vaste voet algemeen

€ 155.358,00

€ 155.358,00

vaste voet algemene sectie

€ 304.959,00

€ 425.791,00

vaste voet werkplaatssectie

€ 56.389,00

€ 56.389,00

 

1) Bij voorzieningen met een bruto vloeroppervlakte kleiner dan 2500 m² wordt onderscheid gemaakt tussen algemene en bijzondere theorievaklokalen en (specifieke) vaklokalen. De volgende indeling geldt:

  • -.

    bijzondere theorie-vaklokalen: gezondheidskunde, kennis der natuur, machineschrijven, muziek, natuurkunde;

  • -.

    bijzondere (specifieke) vaklokalen: biologie, huishoudkunde, scheikunde.

De overige theorie-vaklokalen en vaklokalen en de directie- en nevenruimten worden aangemerkt als algemeen.

 

Tot de werkplaatssectie behoren de volgende werkplaatsen: bouwtechniek, machinale houtbewerking, consumptieve techniek, meten, elektrotechniek, grafische techniek, installatietechniek, lasserij, mechanische techniek en motorvoertuigentechniek. De specifieke en algemene ruimten behoren tot de algemene sectie. De overige theorie-, theorievak- en (specifieke) vaklokalen behoren eveneens tot de categorie algemeen.

 

Aanvullende normkosten

Bij de onderbouwing van het bedrag voor de vaste normkosten is uitgegaan van een standaardlocatie. Echter, als gevolg van plaatselijke omstandigheden kunnen extra kosten optreden. Voor een beperkt aantal omstandigheden wordt een aanvullend bedrag beschikbaar gesteld. Dit beperkt zich tot een tweetal aspecten, te weten fundering en bemaling.

In de hiervoor genoemde vergoedingsbedragen is uitgegaan van fundering op staal. In veel gevallen zal echter paalfundering noodzakelijk zijn. Het criterium voor toekenning van een bedrag voor (paal)fundering is het op te stellen sonderingsrapport.

De vergoeding is afhankelijk van de benodigde paallengte en de omvang van de bouw in bruto vloeroppervlakte (A). De vergoeding kan worden berekend aan de hand van de volgende formules:

 

Nieuwbouw en uitbreiding > 1000 m²

-

paallengte 1 < 15 meter

€ 4.532,00 + (€ 22,00 * A)

-

paallengte 15 < 20 meter

€ 4.821,00 + (€ 40,00 * A)

-

paallengte ≥ 20 meter

€ 5.382,00 + (€ 72,00 * A)

 

 

Uitbreiding ≤ 1000 m²

-

paallengte 1 < 15 meter

€  5.531,00 + (€ 7,00 * A)

-

paallengte 15 < 20 meter

€  7.213,00 + (€ 21,00 * A)

-

paallengte ≥ 20 meter

€ 10.954,00 + (€ 42,00 * A)

 

Om in aanmerking te komen voor een aanvullende bedrag voor bemaling is de grondwaterstand maatgevend. Indien deze grondwaterstand minder dan 1 meter onder het maaiveld ligt, is bemaling noodzakelijk en wordt een bedrag per m² goedgekeurde terreinoppervlakte toegekend. De vergoeding bedraagt € 14,00 per m² terrein.

 

Toeslag voor sloopkosten

Alleen in die situaties waarbij het economisch eigendom van het gebouw bij de gemeente berust, kan, indien goedkeuring wordt verleend voor vervangende nieuwbouw op dezelfde locatie waarbij het oude gebouw dient te worden gesloopt, op verzoek van het bevoegd gezag een toeslag op de bouwkosten worden verstrekt voor sloopkosten c.q. bouwrijp maken van de desbetreffende grond. Indien in het kader van deze voorziening het lesgebouw overeenkomstig het gestelde in paragraaf 3.1, derde alinea, niet (geheel) wordt gesloopt, kan op verzoek van het bevoegd gezag een toeslag worden verstrekt voor het verwijderen van asbest in de te handhaven bouw.

De vergoeding hiervoor wordt bepaald aan de hand van de werkelijke kosten (offertetraject).

3.1a. Revitalisering monumentale schoolgebouwen voortgezet onderwijs

De vergoeding voor de voorziening revitalisering monumentale schoolgebouwen voortgezet onderwijs wordt bepaald aan de hand van de werkelijke kosten met een maximum ter grootte van 62½ % van de bouwkosten voor nieuwbouw, vervangende bouw en uitbreiding volgens paragraaf 3.1, exclusief kosten voor terreinen en toeslag voor paalfundering.

Toeslag voor sloopkosten

Alleen in die situaties waarbij het economisch eigendom van het gebouw bij de gemeente berust, kan, indien goedkeuring wordt verleend voor revitalisering op verzoek van het bevoegd gezag een toeslag op de bouwkosten worden verstrekt voor het verwijderen van asbest in het monumentale schoolgebouw. De vergoeding hiervoor wordt bepaald aan de hand van de werkelijke kosten (offertetraject).

 

3.2 Eerste inrichting leer- en hulpmiddelen en meubilair

De toekenning van een vergoeding voor eerste inrichting met inventaris (leer- en hulpmiddelen en meubilair) is gekoppeld aan de huisvestingsvoorziening nieuwbouw (niet zijnde vervangende bouw), uitbreiding en ingebruikneming (niet zijnde ingebruikneming ter vervanging van een bestaand gebouw) waarbij de eerste inrichting nog niet eerder van overheidswege is bekostigd.

De hoogte van de vergoeding is afhankelijk van het type onderwijs, op basis van de volgende bedragen:

 

onderwijssoort

per m² bvo

praktijkonderwijs

€ 386,00

vmbo theoretische leerweg (TLW)

€ 201,00

vmbo theoretisch leerwegondersteunend onderwijs (TLW-LWOO)

€ 201,00

vmbo- profiel Bouwen, Wonen en Interieur (BWI)

€ 494,00

vmbo- profiel Produceren, Installeren en Energie (PIE)

€ 494,00

vmbo- profiel Mobiliteit en Transport (M&T)

€ 494,00

vmbo- profiel Maritiem en Techniek (MaT)

€ 494,00

vmbo- profiel Media, Vormgeving en ICT (MVI)

€ 288,00

vmbo- profiel Economie en Ondernemen (E&O)

€ 288,00

vmbo- profiel Horeca, Bakkerij en Recreatie (HBR)

€ 956,00

vmbo- profiel Zorg-Welzijn (Z&W)

€ 471,00

vmbo- profiel Groen

€ 494,00

vmbo- profiel Dienstverlening en Producten (D&P)

€ 201,00

havo

€ 201,00

vwo

€ 201,00

Het bedrag voor leerlingen in de onderbouw wordt bepaald naar rato van het aantal leerlingen van de betreffende onderwijssoorten in de bovenbouw.

 

3.3 Gymnastiek voortgezet onderwijs

 

Bouwkosten nieuwbouw en vervangende bouw

De vergoeding van de bouwkosten voor nieuwbouw van een gymnastiekgebouw met een bruto vloeroppervlakte van 455 m bedraagt € 818.839,00 (op het schoolterrein) respectievelijk € 835.195,00 (op afzonderlijk terrein).

 

Deze vergoeding omvat alle schaal- en ruimteafhankelijke kosten, alsmede kosten voor de inrichting van het terrein. De kosten voor de aankoop van grond zijn hierin niet begrepen.

 

Indien paalfundering noodzakelijk is, wordt een toeslag gegeven afhankelijk van de benodigde paallengte. De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

-

paallengte 1<15 meter

€ 16.471,00

-

paallengte 15<20 meter

€ 22.703,00

-

paallengte > 20 meter

€ 31.888,00

Deze financiële normering is tevens van toepassing op niet-monumentale gymnastiekgebouwen welke overeenkomstig het bepaalde in bijlage I in aanmerking komen voor vervangende bouw op dezelfde locatie en waarvoor geldt dat (gedeeltelijke) handhaving om stedenbouwkundige, architectuur- en/of cultuurhistorische redenen naar het oordeel van het college prevaleert boven het slopen daarvan. In dat geval worden zoveel mogelijk gebouwelementen vervangen.

Uitbreiding

Bij uitbreiding van gymnastiekruimte met was- en kleedgelegenheid wordt in de vergoeding bepaald aan de hand van de werkelijke kosten.

 

Medegebruik/huur van een niet-eigen lokaal

Naast gymnastiek in een eigen ruimte van de school is er tevens gymnastiek mogelijk in een bestaande gymnastiekaccommodatie door middel van medegebruik of huur (van een andere school/de gemeente/een commerciële exploitant).

 

Afhankelijk van de eigenaar van de accommodatie is de school voor voortgezet onderwijs de volgende vergoeding verschuldigd:

  • a.

    Indien de gymnastiekzaal van een andere school voor voortgezet onderwijs wordt gebruikt, het variabele en het vaste deel van het klokuurbedrag vergoed voor het aantal lesuren medegebruik. Voor de hoogte van de vergoeding wordt aangesloten bij het vaste en variabele deel van de klokuurvergoeding in het primair onderwijs.

  • b.

    Indien de gymnastiekzaal van een school voor primair onderwijs wordt gebruikt, wordt in ieder geval het variabele deel van het klokuurbedrag vergoed voor het aantal lesuren medegebruik. Als de gebruiksduur van de gymnastiekzaal vanwege het medegebruik door de VO- school boven de 26 klokuren uitkomt, dient de VO-school voor het aantal uren dat boven de 26 klokuren ligt ook het vaste deel van het klokuurbedrag te vergoeden.

  • c.

    Indien een gymnastiekaccommodatie van de gemeente wordt gebruikt, is de school voor voortgezet onderwijs de gemeente een bedrag aan exploitatiekosten verschuldigd voor het aantal lesuren gebruik. Voor de hoogte van de vergoeding wordt aangesloten bij het vaste en variabele deel van de klokuurvergoeding in het primair onderwijs.

  • d.

    Indien een gymnastiekaccommodatie van een commerciële exploitant wordt gebruikt, betaalt de school voor voortgezet onderwijs de huurprijs (stichtingskosten en materiële instandhouding). De gemeente vergoedt de school een stichtingskostenvergoeding als onderdeel van de huur. De hoogte van deze stichtingskostenvergoeding bedraagt het verschil tussen huurbedrag en het vaste en variabele deel van de klokuurvergoeding voor het aantal uren gebruik. Voor de hoogte van de klokuurvergoeding wordt aangesloten bij het vaste en variabele deel van de klokuurvergoeding in het primair onderwijs.

 

Voor de hoogte van het vaste deel van het klokuurbedrag onder a, b en c wordt het vaste bedrag zoals genoemd in bijlage IV, deel A, paragraaf 1.6 onderdeel "Vergoeding per klokuur" te delen door 26. Vermenigvuldiging van het op deze wijze verkregen bedrag met het aantal uren resulteert in het totale vaste deel van de klokuurvergoeding dat een school moet vergoeden.

 

Huur sportvelden

Een school kan aanspraak maken op een vergoeding van de huur van een sportveld gedurende maximaal 8 weken per jaar. De vergoeding voor deze kosten bedraagt € 20,91 per lestijd.

 

Eerste inrichting leer- en hulpmiddelen/meubilair

In geval van nieuwbouw (als eerste voorziening) uitbreiding en ingebruikneming waarbij de eerste inrichting nog niet eerder van overheidswege is bekostigd, bestaat aanspraak op vergoeding voor eerste inrichting met leer- en hulpmiddelen / meubilair.

De vergoeding, afhankelijk van het type toegekende gymnastiekaccommodatie wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

 

 

Meubilair

L.h.m.

Totaal

1e lokaal

€ 1.082,00

€ 64.435,00

€ 65.517,00

2e lokaal

€ 1.082.00

€ 50.264,00

€ 51.346,00

3e lokaal

€ 1.082,00

€ 21.855,00

€ 22.937,00

oefenplaats 1

 

€ 14.230,00

€ 14.230,00

oefenplaats 2

 

€ 1.641,00

 € 1.641,00

 

4. Indexering

 

4.1. Bijstelling normbedragen in de Verordening

 

4.1.1. Werkelijke prijsontwikkeling

Jaarlijks worden de normbedragen aangepast aan de werkelijke prijsontwikkeling tot 1 juli van het lopende jaar.

 

Voor de voorzieningen nieuwbouw, aanpassing (in de zin van kapitaaluitgaven) en uitbreiding wordt als prijsbijstellingscijfer het verschil aangehouden tussen het CBS-indexcijfer “Nieuwbouwwoningen; outputindex 2010=100”, gepubliceerd in de “Maandstatistiek bouwnijverheid” van het CBS over het tweede kwartaal van het lopende jaar en het tweede kwartaal van het daaraan voorafgaande jaar.

 

Voor de voorzieningen eerste inrichting onderwijsleerpakket/leer- en hulpmiddelen en meubilair en de klokuurvergoedingen gymnastiek wordt als prijsbijstellingscijfer het verschil aangehouden tussen het CBS-indexcijfer “Prijsindexcijfer van de gezinsconsumptie voor alle huishoudens”(NR-reeks), gepubliceerd in de “Maandstatistiek van de prijzen” van het CBS over de maand juli van het lopende jaar en de maand juli van het daaraan voorafgaande jaar. 

 

Indien de CBS-indexcijfers “Nieuwbouwwoningen; outputindex 2010=100” over het tweede kwartaal van het lopende jaar niet (tijdig) beschikbaar zijn, worden de CBS-indexcijfers over het eerste kwartaal van het lopende én het tweede kwartaal van het daaraan voorafgaande jaar gehanteerd.

 

4.1.2. Verwachte prijsontwikkeling van de normbedragen

Naast de bijstelling van de prijzen tot 1 juli van het lopende jaar is het noodzakelijk om een inschatting te maken van het prijsniveau in het jaar waarvoor de verordening geldt. Voor deze aanpassing van het prijsniveau van de normbedragen wordt gebruik gemaakt van de MEV-prijsindexeringscijfers (Macro-economische verkenningen) van het CPB (Centraal Planbureau).

Voor de voorzieningen nieuwbouw en uitbreiding geldt als prijsindexcijfer het MEV-cijfer "bruto investeringen voor woningen", zoals bekendgemaakt op de derde dinsdag in september van het lopende jaar. Voor het jaar 2014 bedraagt dit MEV-cijfer 2,8%.

 

Voor de voorzieningen eerste inrichting onderwijsleerpakket/leer- en hulpmiddelen en meubilair en de klokuurvergoedingen gymnastiek geldt als prijsindexcijfer het MEV-cijfer "prijsmutatie van de netto-materiële overheidsconsumptie", zoals bekendgemaakt op de derde dinsdag in september van het lopende jaar. Voor het jaar 2014 bedraagt dit MEV-cijfer 1,6%.

 

4.2 Verwachte prijsontwikkeling ten behoeve van het programma

Naast de bijstelling van de prijzen tot 1 juli van het jaar waarin het programma wordt vastgesteld, is het noodzakelijk om een inschatting te maken van het werkelijk prijsniveau in het jaar van uitvoering van het programma. Dit is noodzakelijk om de hoogte van de vergoeding voor het jaar van uitvoering van het programma vast te stellen. De op het programma opgenomen normbedragen komen overeen met de normbedragen die zijn opgenomen in de van toepassing zijnde Verordening op 1 januari van het eerste jaar van uitvoering van dat programma.

 

4.3. Indexering toegekende voorzieningen nieuwbouw en uitbreiding

Indien op basis van artikel 5.4, vierde lid, door het college uitstel is verleend voor de uitvoering van de op het programma onderwijshuisvesting toegekende voorzieningen nieuwbouw en/of uitbreiding kan bijstelling van de vergoedingen voor deze voorzieningen plaatsvinden naar het prijsniveau van het jaar van uitvoering van de voorziening volgens de systematiek als vermeld in paragraaf 4.1.

 

DEEL B Aanbestedingsregels

 

In artikel 1.4 van deze verordening is aangegeven welke voorzieningen worden vergoed op basis van normbedragen en welke voorzieningen worden vergoed op basis van feitelijke kosten. Alle op basis van deze verordening aanbestede opdrachten ter uitvoering van goedkeurde huisvestingsvoorzieningen dienen aan de in dit deel van de bijlage opgenomen aanbestedingsregels te voldoen wil er een aanspraak kunnen bestaan op bekostiging.

 

Europese aanbesteding

Met het Besluit aanbestedingsregels voor overheidsopdrachten 2005 in samenhang met de richtlijn 2004/18/EG zijn drempelbedragen gegeven. Deze drempelbedragen worden eenmaal in de twee jaar opnieuw vastgesteld door de Europese Commissie. Indien de geraamde waarde van de opdracht exclusief BTW tenminste gelijk is aan een vastgesteld drempelbedrag, dient te worden aanbesteed door middel van bekendmaking in het Supplement op het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen. Het bevoegd gezag van een niet door de gemeente in stand gehouden school is “aanbestedende dienst” in de zin van genoemd besluit en de genoemde richtlijnen. Het bevoegd gezag heeft ter zake van Europese aanbesteding derhalve een eigen verantwoordelijkheid.

 

 

Opdrachten onder het Europees drempelbedrag

Ten aanzien van opdrachten waarvan de geraamde waarde exclusief BTW kleiner is dan de Europese drempelbedragen (die derhalve niet Europees dienen te worden aanbesteed), zijn door de Rijksoverheid (met de Aanbestedingswet 2012 en het Aanbestedingsbesluit d.d. 11 februari 2013) en de gemeenteraad (met de onderhavige verordening) eveneens drempelbedragen vastgesteld.

 

Deze drempelbedragen bepalen op welke wijze die desbetreffende opdrachten dienen te worden aanbesteed. De aanbestedende dienst neemt daarbij bovendien de beginselen van een behoorlijke aanbesteding in acht, waartoe in ieder geval behoren: gelijkheid, objectiviteit en transparantie. De genoemde beginselen komen onder meer tot uiting in het Aanbestedingsreglement Werken 2012 (ARW 2012).

 

De wijze van aanbesteding (bijvoorbeeld openbaar of Europees) wordt als voorwaarde en/of verplichting verbonden aan een toe te kennen voorziening in de huisvesting. Dit impliceert dat als niet op de voorgeschreven wijze wordt aanbesteed, het bevoegd gezag in beginsel geen aanspraak kan maken op de toegekende middelen, onverlet zijn eigen verantwoordelijkheid op basis van het Besluit overheidsaanbestedingen 2005 en de genoemde richtlijnen.

 

Tabel met alle drempelbedragen – nationale en Europese aanbestedingsprocedures

In onderstaande tabel wordt per type opdracht (werken, diensten en leveringen) aangegeven met welke drempelbedragen rekening dient te worden gehouden. Bedacht moet worden dat het hier gaat om de minimaal verplicht te voeren aanbestedingsprocedure. Indien een onderhandse (enkelvoudige of meervoudige) aanbesteding is toegestaan mag ook altijd gekozen worden voor een Openbare procedure of een Niet-openbare procedure met voorafgaande selectie. In die laatste twee gevallen dient altijd sprake te zijn van een aankondiging van opdracht in een voor publicatie geschikt medium, zoals het tijdschrift Cobouw of de website .

 

Bij onderhandse meervoudige aanbestedingsprocedures geldt als uitgangspunt dat tenminste drie offertes gevraagd dienen te worden.

Bij aanbestedingen van opdrachten onder het Europese drempelbedrag kan na overleg bij besluit van het college van het bepaalde in de tabel worden afgeweken.

Indien sprake is van huur, dient bovendien de huurovereenkomst met daarin onder meer de overeengekomen huurprijs, vooraf aan het college ter goedkeuring te worden voorgelegd.

 

Tabel

 

Nationaal

 
 

Europees

 

Onderhandse procedures (offertetraject)

 

Openbare procedure òf Niet-openbare procedure met voorafgaande selectie

Europees verplichte procedures

 

enkelvoudig

meervoudig

 
 

Werken

tot € 150.000

vanaf € 150.000 tot € 1.500.000

vanaf € 1.500.000 tot de Europese drempel

vanaf de Europese drempel

Leveringen

tot € 50.000

vanaf € 50.000 tot de Europese drempel

niet van toepassing

vanaf de Europese drempel

Diensten

tot € 50.000

vanaf € 50.000 tot de Europese drempel

niet van toepassing

vanaf de Europese drempel

 

Werken

Onder de definitie ‘werken’ vallen bouwactiviteiten, zoals nieuwbouw, uitbreiding en dergelijke. Bijlage 1 van richtlijn 2004/18/EG is hierbij beslissend.

 

Diensten

Onder de definitie ‘diensten’ vallen de door opdrachtnemers uit te voeren werkzaamheden als onderhoud en reparatie, vervoer, boekhouding en dergelijke, waarbij een eventuele levering van fysieke producten van bijkomende orde is ten opzichte van de omvang van de uit te voeren werkzaamheden. Bijlage 2 van richtlijn 2004/18/EG is hierbij beslissend.

 

Leveringen

Onder de definitie ‘leveringen’ vallen de door leveranciers te leveren prestaties bij de aankoop, leasing, huur of huurkoop, met of zonder koopoptie, van fysieke producten, zoals meubilair of onderwijsleerpakket en dergelijke. Het gaat daarbij per definitie om activiteiten of werkzaamheden die niet zijn opgenomen in Bijlage 1 en/of Bijlage 2 van richtlijn 2004/18/EG.

 

DEEL C Bepaling medegebruikstarieven

 

Een bevoegd gezag van een school voor basisonderwijs, voor (voortgezet) speciaal onderwijs, voor voortgezet onderwijs alsmede van een instelling als bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs dat voor het onderwijs gebruik maakt van ruimte ten behoeve van een groep, niet zijnde een gymnastiekruimte, betaalt een bedrag. Dit bedrag is gelijk aan het "bedrag voor elke groep bij meer dan 6 groepen" dat ter beschikking wordt gesteld binnen de groepsafhankelijke programma's van eisen voor het basisonderwijs, zoals jaarlijks wordt bekend gemaakt door het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

Bijlage V CRITERIA VOOR DE URGENTIE VAN DE AANGEVRAAGDE VOORZIENINGEN

 

1. Volgorde van hoofdprioriteiten

Huisvestingsvoorzieningen aangevraagd voor hetzelfde jaar die voldoen aan de criteria, als bedoeld in artikel 4.2, eerste lid, onderdelen a, b en c worden ter samenstelling van het programma en het overzicht gerangschikt in volgorde van prioriteit.

Ten eerste vindt de rangschikking plaats naar hoofdprioriteit:

  • 1.

    voorzieningen om capaciteitstekorten als bepaald op basis van bijlage III op te heffen;

  • 2.

    voorzieningen noodzakelijk om een adequaat kwaliteitsniveau te handhaven ;

  • 3.

    voorzieningen die wenselijk zijn als gevolg van (overig) lokaal beleid en/of lokale omstandigheden.

Ad 1.

Hieronder vallen nieuwbouw, uitbreiding, eerste inrichting (los van andere voorzieningen aangevraagd), verplaatsing tijdelijke lokalen en medegebruik, inclusief (voor zover van toepassing) het daarbij horende terrein en de eerste inrichting. Ook vergroting van de capaciteit voor onderwijs in de lichamelijke oefening bijvoorbeeld door nieuwbouw van een gymnastiekruimte behoort tot deze hoofdprioriteit. Vervangende bouw en ingebruikneming van een gebouw vallen slechts in deze hoofdprioriteit, indien zij (tevens) dienen om een tekort aan capaciteit op te heffen.

Ad 2.

Vervangende bouw, revitalisering, ingebruikneming van een gebouw ter vervanging van een ander gebouw, herstel van constructiefouten, herstel of vervanging van schade in bijzondere omstandigheden vormen de tweede hoofdprioriteit.

Ad 3.

Invulling van hoofdprioriteit 3 hangt af van overig, niet onderwijskundig, lokaal beleid voor zover dat gevolgen heeft voor schoolgebouwen. Tevens kunnen hieronder begrepen worden voorzieningen die als gevolg van lokale omstandigheden, bijvoorbeeld stadsvernieuwing of sanering van overcapaciteit in onderwijsgebouwen, wenselijk zijn.

 

2. Nadere volgorde binnen de hoofdprioriteit 1

Binnen hoofdprioriteit 1 wordt op basis van de subprioriteit de nadere volgorde bepaald. Indien meerdere voorzieningen voor plaatsing op het programma in aanmerking komen, worden de subprioriteiten steeds per voorziening opnieuw toegepast.

Binnen de hoofdprioriteit "voorzieningen om capaciteitstekorten als bepaald op basis van bijlage III op te heffen" komt voor plaatsing op het programma in aanmerking:

  • a.

    als eerste die voorziening die relatief gezien een zo groot mogelijk kwantitatief tekort opheft in een situatie met herschikking van schoolgebouwen;

  • b.

    vervolgens die voorziening die relatief gezien een zo groot mogelijk kwantitatief tekort opheft in een situatie zonder herschikking van schoolgebouwen;

  • c.

    vervolgens die voorziening die relatief gezien een zo groot mogelijk kwantitatief tekort aan gymnastiekruimten en sportterreinen opheft.