Brandbeveiligingsverordening 2011

Geldend van 18-11-2013 t/m heden

Intitulé

Brandbeveiligingsverordening 2011

Inhoud

Paragraaf 1 Algemeen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

  • In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      een inrichting: een voor mensen toegankelijke ruimtelijk begrensde plaats voor zover die geen bouwwerk is;

    • b.

      bouwwerk: elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal,op de plaats van bestemming hetzij direct hetzij indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren.

Paragraaf 2 Gebruiksvergunning

Artikel 2 Verbodsbepaling

  • 1. Het is verboden zonder of in afwijking van een door het college verleende gebruiks-vergunning een inrichting in gebruik te hebben of te houden, voor zover daarin:

    • a.

      meer dan 50 personen tegelijk aanwezig zullen zijn;

    • b.

      aan meer dan 4 personen bedrijfsmatig of in het kader van verzorging nachtverblijf zal worden verschaft; of

    • c.

      aan meer dan 10 personen jonger dan 12 jaar, of aan meer dan 10 lichamelijk of verstandelijk gehandicapte personen dagverblijf zal worden verschaft.

  • 2. Het college kan aan de gebruiksvergunning voorschriften verbinden in het belang van het voorkomen, beperken en bestrijden van brand, het beperken van brandgevaar en het voorkomen en beperken van ongevallen bij brand en al hetgeen daarmee verband houdt.

  • 3. Het college kan aan de gebruiksvergunning nieuwe voorschriften verbinden en gestelde voorschriften wijzigen of intrekken als een verandering van inzichten of een verandering van de omstandigheden, gelegen buiten de inrichting en opgetreden na het verlenen van de gebruiksvergunning, dit vereist.

Artikel 3 Weigeringgronden

  • Het college weigert een gebruiksvergunning als de in de aanvraag vermelde wijze van gebruik van de inrichting niet brandveilig is en door het stellen van voorschriften ook niet brandveilig kan worden gemaakt.

Paragraaf 3 Het voorkomen van brand en het beperken van brand en brandgevaar

Artikel 4 Gebruikseisen

De eisen gesteld aan het brandveilig gebruik van bouwwerken in de artikelen 1.16, 1.17 en 6.5 en in de afdelingen 6.5, 6.6, 7.1 en 7.2 van het Bouwbesluit 2012 (Stb. 2011, 416 en 676) zijn van overeenkomstige toepassing op vergunningplichtige en niet vergunningplichtige inrichtingen.

Paragraaf 4 Het bestrijden van brand en het voorkomen en beperken van ongevallen bij brand

Artikel 5 Brandveiligheidsvoorzieningen

De eisen gesteld aan het brandveilig gebruik van bouwwerken in de afdelingen 6.7 en 6.8 van het Bouwbesluit 2012 (Stb. 2011, 416 en 676) zijn, met uitzondering van de artikelen 6.28, 6.29 en 6.39, van overeenkomstige toepassing op vergunningplichtige en niet vergunningplichtige inrichtingen.

Artikel 6 Melden van brand en broei

  • Ieder die brand of broei ontdekt of deze vermoedt, is verplicht dit onmiddellijk aan de brandweer te melden.

Artikel 7 Opvolgen voorschriften

  • De rechthebbende op een aaneengesloten of vrijwel aaneengesloten houtopstand die voor meer dan de helft bestaat uit naaldhout, een heideveld, een veen of een ander erf of terrein, voor zover niet bedoeld in artikel 8, tweede lid onder b van de Woningwet, en dat met brandbare gewassen is begroeid, is verplicht de voorschriften op te volgen die het college geeft ter voorkoming van brand en ter beperking van de gevolgen van brand.

Paragraaf 5 Toezicht, overgangs- en slotbepalingen

Artikel 8 Toezicht op naleving

  • Het toezicht op de naleving van de bepalingen van deze verordening wordt opgedragen aan daartoe door het college aangewezen personen of categorieën van personen.

Artikel 9 Overgangsrecht

  • 1. Een vergunning die is verleend op grond van de Brandbeveiligingsverordening Amsterdam 1995 (Gemeenteblad 1995, afd. 3, nr. 56) en die van kracht is op het moment dat deze verordening in werking treedt wordt aangemerkt als een vergunning die op grond van deze verordening is verleend.

  • 2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op een vergunning die is verleend op grond van de brandbeveiligingsverordening van een stadsdeel als bedoeld in de Verordening op de stadsdelen (Gemeenteblad 2006, afd. 3A, nr 7/4, laatstelijk gewijzigd bij raadsbesluit van 8 september 2010 (Gemeenteblad 2010, afd. 3A, nr. 169/352).

  • 3. Op een aanvraag om vergunning op grond van de Brandbeveiligingsverordening 1995 waarop bij de inwerkingtreding van deze verordening nog niet is beslist, wordt met toepassing van deze verordening beslist.

  • 4. Op een bezwaarschrift gericht tegen een beschikking op een aanvraag om vergunning krachtens de Brandbeveiligingsverordening 1995 wordt beslist met toepassing van deze verordening.

Artikel 10 Citeertitel

  • Deze verordening wordt aangehaald als Brandbeveiligingsverordening 2011.

Toelichting

Toelichting

Algemeen

De wetgever geeft in artikel 3 lid 2 van de onlangs in werking getreden Wet veiligheidsregio's de raad de opdracht om bij verordening regels vast te stellen over het voorkomen, beperken en bestrijden van brand, het beperken van brandgevaar en het voorkomen en beperken van ongevallen bij brand en al hetgeen daarmee verband houdt, voor zover daarin niet bij of krachtens de Woningwet of enige andere wet is voorzien.

De wetgever heeft ook de titel van de verordening bepaald: brandbeveiligingsverordening.

De rechtsvoorganger van de Wet veiligheidsregio's, de Brandweerwet 1985, bevatte een vergelijkbare verplichting. In Amsterdam is met het oog hierop de Brandbeveiligingsverordening 1995 vastgesteld.

Op 1 april 2012 is het landelijk geldende Bouwbesluit 2012 (Stb. 2011, nr. 416) in werking getreden. Met dit besluit zijn voor een groot aantal onderwerpen op het gebied van brandveiligheid algemeen geldende regels vastgesteld. In verband hiermee is aanpassing van de gemeentelijke verordening nodig omdat deze onderwerpen bevat die nu exclusief in het besluit worden geregeld en verwijst naar artikelnummers en benamingen die zijn komen te vervallen.

Het besluit regelt echter alleen het brandveilig gebruik van bouwwerken. Hierdoor is een leemte in de regelgeving ontstaan voor het gebruik van voor mensen toegankelijke, ruimtelijk begrensde plaatsen die geen bouwwerken zijn in de zin van het besluit.

Het is van groot belang dat een bestuursorgaan de beschikking heeft over een instrument, i.c. een vergunningstelsel, waarmee voorschriften kunnen worden gesteld in geval van potentieel risicovolle situaties waarin grote groepen mensen bij elkaar komen op plaatsen die niet onder het besluit vallen.

De Brandbeveiligingsverordening vervult deze rol en kan worden gezien als een vangnetregeling: zij regelt de brandveiligheid die niet op een andere manier wettelijk is geregeld.

De verordening volgt de modelverordening van de VNG die een sobere regeling bevat met dit doel en goed toepasbaar is. Het model is ook overgenomen door de andere grote steden.

Het vaststellen van de Brandbeveiligingsverordening is op de A-lijst behorende bij de Veror-dening op de stadsdelen geplaatst.

Het Gebruiksbesluit is landelijk vastgesteld om te voorkomen dat in lokale bouwverordeningen overal andere regels kunnen worden opgenomen over het brandveilig gebruik van gebouwen.

Het is logisch om dit uitgangspunt ook te hanteren voor de Brandbeveiligingsverordening en door plaatsing op de A-lijst te zorgen dat het vergunninginstrument in de hele stad eenduidig van toepassing is.

De uitvoering van de verordening wordt gedelegeerd zodat stadsdelen de bevoegdheid hebben om het vergunningvereiste toe te passen in daarvoor in aanmerking komende gevallen.

Op overtreding van de regels van deze verordening wordt op grond van artikel 64 van de Wet veiligheidsregio's als straf gesteld hechtenis van ten hoogste een jaar of een geldboete van de derde categorie. In de verordening is daarom geen eigen strafbepaling opgenomen.

De verordening bevat niet langer een bepaling op grond waarvan ontheffing kan worden gevraagd voor het stoken van een vuur.

De landelijke regelgeving voorziet in voldoende mate in regels om het stoken van vuur aan banden te leggen. Zo bevat artikel 429 onder 1° van het Wetboek van Strafrecht een verbod om een vuur aan te leggen op zo korte afstand van gebouwen dat daardoor brandgevaar kan ontstaan. Onder 3° van hetzelfde artikel wordt degene strafbaar gesteld die door gebrek aan omzichtigheid gevaar voor bos,- heide-, gras- of veenbrand doet ontstaan.

Daarnaast bevat artikel 10.2 Wet milieubeheer een algemeen verbod om zich van afvalstoffen te ontdoen door deze buiten een inrichting te storten, anderszins op of in de bodem te brengen of te verbranden. Artikel 10.63 van deze wet geeft burgemeester en wethouders de bevoegdheid om ontheffing te verlenen voor het verbranden van afvalstoffen buiten een inrichting.

In gevallen waarin een vuur wordt gestookt in het kader van een evenement worden de hieraan te verbinden voorschriften bestreken door de evenementenvergunning als bedoeld in artikel 2.40 van de Algemene Plaatselijke Verordening.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 begripsomschrijvingen

De Woningwet is van grote invloed op de reikwijdte van de brandbeveiligingsverordening.

Deze wet bevat de wettelijke grondslag voor voorschriften over het oprichten en veranderen van bouwwerken, de technische staat van bestaande bouwwerken en standplaatsen en het gebruik van bouwwerken. Zodra het gaat over de brandveiligheid in bouwwerken, is het Bouwbesluit leidend.

De begrenzing van de verordening laat zich dan ook het best omschrijven in de definities van de begrippen zoals die onder andere in de Woningwet zijn opgenomen.

1. bouwen: het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een standplaats;

2. gebouw: elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke overdekte geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

3. standplaats: een kavel, bestemd voor het plaatsen van een woonwagen, waarop voorzieningen aanwezig zijn die op het leidingnet van de openbare nutsbedrijven, andere instellingen of van gemeenten kunnen worden aangesloten.

Een definitie van het begrip bouwwerk geeft de Woningwet niet, de VNG houdt in de model bouwverordening de in de jurisprudentie aanvaarde en algemeen gebruikte definitie aan.

Aan de hand van de vier elementen van de definitie van het begrip bouwwerk (een constructie, van enige omvang, met de grond verbonden en bedoeld om ter plaatse te functioneren) wordt vastgesteld of het in een bepaalde situatie om een bouwwerk gaat of niet.

Omdat het om zeer verschillende situaties kan gaan waarin sprake is van een niet-bouwwerk is in de verordening gekozen voor het algemene begrip ‘inrichting'. Voor het kunnen stellen van eisen aan een vergunning om een inrichting in gebruik te hebben is het nodig dat de situatie waarop de vergunning of de eisen van toepassing zijn is af te bakenen.

Dit wordt duidelijk aan de hand van een aantal voorbeelden die in de praktijk spelen zoals een kortstondig geplaatste feesttent, een omheind weiland of een boot waarop festiviteiten plaatsvinden et cetera.

Artikel 2 Verbodsbepaling

De Brandbeveiligingsverordening kent een gebruiksvergunningenstelsel voor die situaties die uit een oogpunt van brandveiligheid meer dan de gebruikelijke aandacht behoeven.

Gezien de grote verscheidenheid aan situaties is niet gekozen voor een meldingsplicht omdat dan duidelijk moet worden aangegeven in welke situaties gemeld moet worden.

Om dezelfde reden is het aanvragen van een vergunning vormvrij gelaten.

Het zal er in veel gevallen op neer komen dat het bestuursorgaan -in overleg met de brandweer- bepaalt of er sprake is van een situatie waarin de verordening van toepassing is en vergunning aangevraagd moet worden.

Bij de aanwijzing van de categorieën waarvoor de vergunningplicht geldt is de modelverordening van de VNG gevolgd. Een uitzondering hierop vormt het in artikel 2, eerste lid onder b aange-geven aantal van 4 personen waaraan bedrijfsmatig nachtverblijf wordt gegeven. Aansluiting is gezocht bij het vergelijkbare artikel 7.3.1 van de Bouwverordening waarin eveneens een aantal van 4 personen wordt genoemd als het om bouwwerken gaat.

Artikel 3 Weigeringsgronden

Het is duidelijk dat het voor een grote verscheidenheid aan situaties niet goed mogelijk is om concreet aan te geven in welke gevallen het gebruik van een inrichting niet brandveilig is en dat een voldoende mate van brandveiligheid ook niet kan worden bereikt door het stellen van voorschriften. Dit zal per geval moeten worden beoordeeld.

Het Bouwbesluit en het Gebruiksbesluit bevatten regels voor bouwwerken.

Veel inrichtingen in de zin van de verordening zullen lijken op de situaties die in deze besluiten worden gereguleerd. Via de lijnen van analoge toepassing moet dan met logica en verstand worden gehandeld.

Artikelen 4 en 5 Gebruikseisen en brandveiligheidsvoorzieningen

In deze bepalingen wordt voor de inrichtingen in de zin van de verordening een duidelijk verband gelegd met het Bouwbesluit, dat analoog dient te worden toegepast. De artikelen waarnaar wordt verwezen regelen verschillende onderwerpen op het gebied van brandveiligheid in gebouwen zoals het gebruik van toestellen en installaties, een verbod op roken en open vuur, de aanwezigheid van rookmelders, het toepassen van brandwerende aankleding, de aanwezigheid van vluchtroutes en noodverlichting, blusmiddelen, bereikbaarheid voor de brandweer, een blusleiding et cetera.

Artikel 6 Melden van brand en broei

Deze verplichting spreekt voor zich en behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 7 Opvolgen voorschriften

Het college kan op basis van dit artikel de rechthebbende op een perceel verplichten de voorschriften op te volgen die worden gegeven ter voorkoming van brand of om de gevolgen van brand te beperken. Deze bepaling zal in Amsterdam waarschijnlijk alleen incidenteel toegepast worden in buitengebied waar het verbranden van snoeiafval, maaisel etc. niet ongebruikelijk is.

Het geen gehoor geven aan deze voorschriften is strafbaar overeenkomstig de strafbepaling in de Wet veiligheidsregio's.

Artikel 8 Toezicht op naleving

Op basis van deze bepaling kan het college toezichthouders aanwijzen. Een persoon die in een aanwijzingsbesluit wordt belast met het toezicht op de naleving van de verordening krijgt daar-door verschillende bevoegdheden. Deze bevoegdheden worden geregeld in hoofdstuk 5 van de Algemene wet bestuursrecht.

De aanwijzing kan individueel zijn (personen), bijvoorbeeld door de toezichthouder bij naam te noemen of door de functie aan te duiden. De aanwijzing kan ook categoraal zijn (categorieën van personen), bijvoorbeeld door het organisatieonderdeel te noemen waar de met het toezicht belaste personen werkzaam zijn.

Artikel 9 Overgangsrecht

De redactie van de overgangsbepaling sluit aan bij de tekst die ook bij nadere gemeentelijke verordeningen wordt gebezigd.

Het tweede lid bevat een overgangsbepaling voor de vergunningen die eerder door de stadsdelen zijn afgegeven op basis van hun eigen brandbeveiligingsverordeningen.

Deze bepaling is noodzakelijk nu het vaststellen van de Brandbeveiligingsverordening op lijst A van de Verordening op de stadsdelen is geplaatst.

Artikel 10 Citeertitel

Dit artikel spreekt voor zich en behoeft geen nadere toelichting.