Beleidsregels intrekken omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen.

Geldend van 14-04-2011 t/m heden

Intitulé

“Beleidsregels intrekken omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen”.

Gelet op het bepaalde in artikel 1:3, lid 4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), artikel 4:81 tot en met 4:84 Awb, artikel 1.2 van de Invoeringswet Wabo, artikel 2.33 lid 2 onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) hebben wij beleidsregels vastgesteld voor het intrekken van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen.

Artikel 1 Begripsbepaling

In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

 

  • a.

    Omgevingsvergunning: vergunning voor een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.1, lid 1 onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

  • b.

    Bouwen: het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten van een bouwwerk;

  • c.

    Intrekken: het geheel of gedeeltelijk intrekken van een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen.

Artikel 2 Intrekkingsregeling bij uitblijven aanvang bouw

  • a.

    Volgens artikel 2.33, lid 2 onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is het college van burgemeester en wethouders bevoegd om een omgevingsvergunning geheel of gedeeltelijk in te trekken als niet binnen 26 weken na het onherroepelijk worden van de vergunning een begin is gemaakt met het bouwen.

  • b.

    Alleen als er urgente en zwaarwegende planologische belangen zijn wordt van deze bevoegdheid na 26 weken actief gebruik gemaakt. Doen zich geen urgente en zwaarwegende planologische belangen voor dan wordt na 104 weken na het onherroepelijk worden van de verleende vergunning gebruik gemaakt van deze bevoegdheid.

  • c.

    Er zijn ‘urgente en zwaarwegende planologische belangen’ als voor het gebied waarbinnen het vergunde object is gesitueerd een bestemmingsplan in voorbereiding is en het vergunde object het toekomstig planologisch kader frustreert. Hierbij moet ten minste sprake zijn van het nemen van een voorbereidingsbesluit op grond van artikel 3.7 van de Wet op de ruimtelijke ordening (Wro) of van een ontwerpbestemmingsplan dat op grond van artikel 3.8 van de Wro ter inzage is gelegd en is gepubliceerd.

  • d.

    Als niet tijdig met de uitvoering van het werk is begonnen wordt aan de vergunninghouder een voornemen van het intrekken van de omgevingsvergunning  bekend gemaakt volgens artikel 6 van deze beleidsregels.

  • e.

    Als een zienswijze is ingediend wordt bekeken of de ingediende zienswijze aanleiding geeft tot het gunnen van een ruimere termijn waarbinnen met het bouwen een begin moet zijn gemaakt.

  • f.

    De termijn bedoeld onder e wordt naar redelijkheid en in het licht van het concrete geval bepaald, maar bedraagt nooit meer dan 156 weken na het onherroepelijk worden van de verleende omgevingsvergunning.

Artikel 3 Intrekkingsregeling bij stilliggen bouwwerkzaamheden

  • a.

    Volgens artikel 2.33, lid 2 onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is het college van burgemeester en wethouders bevoegd om een omgevingsvergunning in te trekken als het bouwen langer dan 26 weken heeft stilgelegen.

  • b.

    Van deze bevoegdheid wordt actief gebruik gemaakt. Dat betekent dat als het bouwen 26 weken stilligt de omgevingsvergunning wordt ingetrokken.

  • c.

    Als het werk 26 weken heeft stilgelegen wordt aan de vergunninghouder het voornemen van het intrekken van de vergunning bekendgemaakt volgens artikel 6 van deze beleidsregels.

  • d.

    Als een zienswijze is ingediend wordt bekeken of de ingediende zienswijze aanleiding geeft tot het gunnen van een ruimere termijn waarbinnen weer gestart moet worden met het bouwen. De termijn bedoeld onder d wordt naar redelijkheid en in het licht van het concrete geval bepaald, maar bedraagt nooit meer dan 52 weken na het onherroepelijk worden van de omgevingsvergunning.

Artikel 4 Gunnen ruimere termijn voor start of herstart bouwwerkzaamheden

In de volgende situaties is sprake van een concreet geval waarvoor een ruimere termijn kan worden gegund zoals bedoeld in artikel 2, onder f en artikel 3, onder e van deze beleidsregels.

 

  • a.

    De vergunninghouder kan met concrete documenten (geaccepteerde offerte van een bouwondernemer, facturen van bestelde bouwmaterialen en/of hiermee gelijk te stellen documenten) zijn intentie tot het starten met het bouwen aantonen.

  • b.

    De vergunninghouder kan persoonlijke omstandigheden opvoeren. Bijvoorbeeld een sterfgeval of ziekte in de familie, die aantoonbaar tot uitstel van het bouwen hebben geleid. Een ruimere termijn wordt alleen gegund als de persoonlijke omstandigheid zich niet meer dan 26 weken voor de start van de intrekkingprocedure heeft voorgedaan of deze op dat moment nog voortduurt.

 

Artikel 5 Intrekken na toekenning ruimere termijn

Als binnen de in artikel 2, onder f en artikel 3, onder e van deze beleidsregels gestelde ruimere termijn geen begin is gemaakt met het bouwen wordt de verleende omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen zonder voorafgaande aankondiging ingetrokken.

Artikel 6 Procedure tot intrekking van de omgevingsvergunning

Als  de omgevingsvergunning tot stand is gekomen met de reguliere voorbereidingsprocedure:

 

  • a.

    krijgen belanghebbenden voordat een omgevingsvergunning wordt ingetrokken de gelegenheid om hierover binnen een termijn van vier weken een zienswijze naar voren te brengen (artikel 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht).

  • b.

    de gemeente neemt binnen 8 weken na de ontvangst van de zienswijze een besluit over het intrekken van de omgevingsvergunning volgens deze beleidsregels.

  • c.

    het besluit om de omgevingsvergunning in te trekken wordt bekendgemaakt aan vergunninghouder en eventuele derdebelanghebbenden en wordt gepubliceerd in het Hofweekblad.

 

Als  de omgevingsvergunning tot stand is gekomen met de uitgebreide voorbereidingsprocedure:

 

  • a.

    wordt voordat een omgevingsvergunning wordt ingetrokken het ontwerp van het te nemen besluit zes weken ter inzage gelegd. Hiervoor wordt een kennisgeving van het ontwerpbesluit gepubliceerd in het Hofweekblad.

  • b.

    belanghebbenden kunnen zowel schriftelijk als mondeling hun zienswijze over het ontwerp naar voren brengen.

  • c.

    Als er geen zienswijzen naar voren zijn gebracht neemt de gemeente binnen 4 weken nadat de termijn voor het naar voren brengen van zienswijzen is verstreken het besluit.

  • d.

    Als er wel zienswijzen naar voren zijn gebracht neemt de gemeente het besluit uiterlijk 12 weken na de terinzagelegging (artikel 3:18 Awb).

  • e.

    het besluit om de omgevingsvergunning in te trekken wordt bekendgemaakt aan vergunninghouder en eventueel derdebelanghebbenden en wordt gepubliceerd in het Hofweekblad.

Artikel 7 Uitsluiting overige intrekkingsgronden

Deze beleidsregels sluiten beslissingen over de overige in artikel 2.33 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht opgenomen intrekkingsgronden niet uit.

 

Artikel 8 Hardheidsclausule

Er wordt volgens deze beleidsregels gehandeld tenzij dat voor één of meer belanghebbenden gevolgen heeft die door bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregels te dienen doelen.

Artikel 9 Citeertitel

Deze beleidsregels kunnen worden aangehaald als “Beleidsregels intrekken omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen”.

Artikel 10 Inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden in werking op 14 april 2011.

Ondertekening

Vastgesteld in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders van Hof van Twente van 5 april 2011.
 
 
Goor,
 
burgemeester en wethouders van Hof van Twente, de secretaris a.i.,                        de burgemeester,
 
G. van Hofwegen     drs. J.H.A. Goudt
 
 
 

Nota-toelichting

In artikel 2.33 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is voor het college van burgemeester en wethouders de bevoegdheid vastgelegd om een omgevingsvergunning geheel of gedeeltelijk in te trekken. Dit kan voor de activiteit bouwen onder meer wanneer er 26 weken geen handelingen zijn verricht. Op de andere in artikel 2.33 Wabo genoemde situaties zijn deze beleidsregels niet van toepassing.

 

Het is wenselijk om deze bevoegdheid concreet uit te werken in een beleidsregel en een actief intrekkingsbeleid te hanteren. In deze beleidsregels zijn richtlijnen opgenomen over de procedure die wordt doorlopen en moet leiden tot het intrekken van omgevingsvergunningen voor de activiteit bouwen. Hieronder worden ook bouwvergunningen verstaan die verleend zijn onder de Woningwet en onherroepelijk zijn. Hiermee voorkomen wij dat aan ‘verouderde’ bouwplannen, uitvoering wordt gegeven die mogelijk niet meer voldoen aan de op dat moment geldende voorschriften van het Bouwbesluit en de bouwverordening. Het gaat bijvoorbeeld om eisen voor brandveiligheid, energiezuinigheid en constructieve veiligheid die in de loop van de jaren zijn aangescherpt.

 

Het vaststellen van beleidsregels zorgt er voor dat er beter gehandeld wordt in overeenstemming met de Algemene beginselen van behoorlijk bestuur voor wat betreft rechtsgelijkheid, rechtszekerheid, evenwichtigheid en evenredigheid. Betrokken partijen en belanghebbenden weten wanneer een niet uitgevoerde omgevingsvergunning door het college wordt ingetrokken. Beleidsregels kunnen ze bijdragen aan een goede ruimtelijke ordening, met name bij veranderde planologische inzichten.

 

Ten slotte is dit beleid wenselijk voor de Basis Gebouwen Registratie (BGR). In de BGR worden gegevens en brondocumenten vastgelegd van onder meer panden en verblijfsobjecten. Het verlenen van een omgevingsvergunning kan leiden tot het ontstaan van een nieuw pand of verblijfsobject of uitbreiding daarvan. Vanaf het moment dat de omgevingsvergunning is verleend, worden de (voorlopige) gegevens van een pand of verblijfsobject vastgelegd in de Basisadministratie Adressen en Gebouwen (BAG). Het betreft gegevens als het huisnummer, het bouwjaar, het gebruiksdoel, de gebruiksoppervlakte en de geometrie. In de BGR wordt ook de levensloop van het pand of het verblijfsobject vastgelegd. Deze levensloop start bij het afgeven van de omgevingsvergunning. Om te waarborgen dat de meest actuele gegevens in de BAG worden vastgelegd worden eerder opgenomen voorlopige gegevens in de BAG historisch gemaakt als een omgevingsvergunning wordt ingetrokken. Een adequaat archief is belangrijk voor de WOZ en bij calamiteiten voor onderzoek en schadebepaling. De actualiteit wordt gewaarborgd door het vaststellen van en het actief uitvoeren van het intrekkingsbeleid.

 

Artikelsgewijs

 

Artikel 1

In dit artikel zijn de begripsbepalingen opgenomen.

 

Artikel 2

Dit artikel bepaalt dat, als er geen ‘urgente en zwaarwegende planologische belangen’ zijn, een omgevingsvergunning waarvan geen gebruik is gemaakt na 104 weken na het onherroepelijk worden van de omgevingsvergunning, wordt ingetrokken. Met een termijn van 104 weken is rekening gehouden met diverse aspecten die invloed kunnen hebben op het bouwproces. Hierbij kan worden gedacht aan:

a.      De planning van de bouw (moment vergunningverlening, aanvraag offertes, de keuze van en de planning van de aannemer);

b.      Vertragende omstandigheden als het weer en persoonlijke gebeurtenissen;

c.      Daarnaast leert de ervaring dat bij grote projecten meestal wordt gestart met de bouw na 1 tot 2 jaar en bij kleine projecten na ½ tot 1 jaar. Ook gelet op de snelheid waarmee wijzigingen zich opvolgen in de regelgeving en de overgangstermijnen is een termijn van 104 weken goed werkbaar.

Sub e en f van dit artikel bieden de mogelijkheid om in concrete gevallen een ruimere termijn te bieden met een maximum van 156 weken.

 

Artikel 3

Dit artikel bepaalt dat een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen, waarbij het bouwen 26 weken aaneengesloten heeft stilgelegen, wordt ingetrokken. De termijn start op het moment van de constatering dat het bouwen stilligt. De termijn die hier wordt gehanteerd is aanzienlijk korter dan bij het uitblijven van de aanvang van de bouw omdat op het moment van  constatering dat de bouw stilligt er wellicht al een aanzienlijke periode is verstreken vanaf het onherroepelijk worden van de omgevingsvergunning. Daarnaast zijn niet voltooide gebouwen bouwkundig en ruimtelijk ongewenst. Het komt de bouw en het bouwwerk niet ten goede wanneer de constructie en bouwelementen langdurig in ‘weer en wind’ liggen. Voor het straatbeeld is een gebouw dat lang in aanbouw is niet wenselijk. In een nieuwbouwwijk kan dit tevens ongewenste gevolgen hebben op de fasering en inrichting van het openbaar terrein zoals de straatinrichting. Sub d en e van dit artikel bieden de mogelijkheid om in concrete gevallen een ruimere termijn te bieden met een maximum van 52 weken.

 

Artikel 4

In dit artikel worden concrete situaties omschreven waarvoor een ruimere termijn als bedoeld in artikel 2 en 3 gehanteerd kan worden.

 

Artikel 5

Hierin is opgenomen dat als de toegekende ruimere termijn voor de start of herstart van het bouwen is verstreken en start of herstart van de bouw is uitgebleven de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen alsnog wordt ingetrokken.

 

Artikel 6

In dit artikel staat de procedure voor het intrekken van een omgevingsvergunning. De procedure maakt verschil in omgevingsvergunningen die tot stand zijn gekomen met de reguliere en met de uitgebreide voorbereidingsprocedure. Belanghebbenden worden in de gelegenheid gesteld om hun zienswijzen naar voren te brengen. Deze worden vervolgens meegenomen in de overwegingen om de vergunning in te trekken. Als een omgevingsvergunning is ingetrokken publiceren wij dit in het Hofweekblad.

 

Artikel 7

Met dit artikel wordt aangegeven dat deze beleidsregels de overige in artikel 2.33 Wabo aangegeven situaties waarin een omgevingsvergunning ingetrokken kan worden onbelemmerd laten.

 

Artikel 8

Als het intrekkingsbesluit onevenredige gevolgen heeft voor het doel dat wordt nagestreefd, geeft dit artikel de mogelijkheid daar van af te zien.

 

Artikel 9

Dit artikel geeft de citeertitel van deze beleidsregels weer.

 

Artikel 10

Dit artikel koppelt de inwerkingtreding van deze beleidsregels aan de inwerkingtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.