Regeling vervallen per 05-11-2019

Verordening van Provinciale Staten van de provincie Noord-Brabant houdende voorschriften inzake ontgrondingen (Verordening Ontgrondingen provincie Noord-Brabant 2008)

Geldend van 30-11-2018 t/m 04-11-2019

Intitulé

Verordening van Provinciale Staten van de provincie Noord-Brabant houdende voorschriften inzake ontgrondingen (Verordening Ontgrondingen provincie Noord-Brabant 2008)

Provinciale Staten van Noord-Brabant

 

- gelezen het voorstel van Gedeputeerde Staten, d.d. 6 november 2007;

- gelet op artikel 5 en 7 Ontgrondingenwet.

 

Besluiten:

 

vast te stellen de navolgende Verordening ontgrondingen provincie Noord-Brabant 2008:

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    aardkundig waardevol gebied: gebied waar de natuurlijke ontstaanswijze, al dan niet mede teweeggebracht door menselijk handelen, herkenbaar is doordat geologische, geomorfologische, bodemkundige en (geo)hydrologische verschijnselen en processen, zoals dekzandruggen, steilranden, breuklijnen, stuifduinen, rivierduinen, meanderende beeklopen en brede beekdalen, er nog een gave vorm hebben of in onderlinge samenhang voorkomen;

  • b.

    aardkundig waardevolle gebiedenkaart: door Provinciale Staten in het kader van de Verordening Ruimte vastgestelde kaart inzake aardkundig waardevolle gebieden:

  • c.

    archeologisch monument: archeologisch terrein dat op de Cultuurhistorische Waardenkaart staat afgebeeld en waaraan een monumentnummer is toegekend;

  • d.

    Cultuurhistorische Waardenkaart: in het kader van de Verordening Ruimte vastgestelde kaart inzake cultuurhistorische waarden;

  • e.

    functionele ontgronding: ontgronding die volledig gekoppeld is aan het realiseren of versterken van een maatschappelijke functie, zoals natuurontwikkeling, recreatie, wonen aan water en dergelijke, en die voldoet aan de Hoofdlijnen actualisatie van het Brabantse Grondstoffenbeleid, vastgesteld door Provinciale Staten van Noord-Brabant op 15 december 2006;

  • f.

    gebiedsanalyse PAS: gebiedsanalyse die onderdeel is van het programma aanpak stikstof als bedoeld in artikel 2.1 van het besluit natuurbescherming;

  • g.

    gesloten stortplaats: stortplaats als bedoeld in artikel 8.47, eerste lid, onder b, van de Wet milieubeheer;

  • h.

    infrastructurele werken: wegen, spoor- en waterwegen, havens, kunstwerken, vliegvelden, waterkeringen en geleidingsdammen;

  • i.

    natuurbeheerplan: provinciaal plandocument waarin op basis van een afgestemde ambitie de overeengekomen doelen op het gebied van natuur- en landschapsbeheer en agrarisch natuur- en landschapsbeheer zijn vastgelegd, als bedoeld in artikel 1.1, onder s, van de Subsidieregeling natuur- en landschapsbeheer Noord-Brabant 2016;

  • j.

    natuurontwikkelingsproject: project dat tot doel heeft de natuurlijke gesteldheid van een terrein te herstellen, te versterken of te ontwikkelen en dat een omvorming van bestaande natuur of het ontwikkelen van nieuwe, gebiedseigen natuur tot gevolg heeft;

  • k.

    ontgronding: werkzaamheid, gericht op het permanent dan wel tijdelijk verlagen van de hoogteligging van het maaiveld of het verdiepen van de waterbodem;

  • l.

    ontgrondingsactiviteit: activiteit, gericht op het uitvoeren van een ontgronding, daaronder mede begrepen de (her)inrichting en de aanpassing van de omgeving;

  • m.

    . ruimtelijk besluit: een bestemmingsplan dan wel vrijstelling daarvan, voorbereidingsbesluit, omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 3.10 van de Wet ruimtelijke ordening, inpassingsplan of een beheersverordening;

  • n.

    verbetering bodemgesteldheid: verandering van de samenstelling of structuur van de bodem om deze meer geschikt te maken voor de functie van de bodem; 3/5 Nummer 176/12

  • o.

    voormalige stortplaats: stortplaats waar vóór 1 september 1996 het storten van afval is beëindigd;

  • p.

    waterkering: waterkering met aangrenzende gronden, die van belang zijn voor de beveiliging tegen overstroming en als zodanig zijn aangewezen in de Waterwet of de Verordening water Noord-Brabant, alsmede de overige waterkeringen die dienen voor bescherming tegen wateroverlast vanuit het regionale watersysteem overeenkomstig de Keuren van de waterschappen.

  • q.

    wet: Ontgrondingenwet.

Artikel 2 Ontgrondingsactiviteit

Voor de toepassing van deze verordening worden tot één ontgrondingsactiviteit gerekend, die ontgrondingsactiviteiten die in elkaars nabijheid en/of volgtijdelijk worden uitgevoerd en waarbij onderlinge technische, organisatorische en/of functionele bindingen bestaan.

Artikel 3 Vergunningplicht

Indien een ontgrondingsactiviteit die op basis van deze verordening is vrijgesteld van de vergunningplicht, onderdeel uitmaakt of onderdeel zal gaan uitmaken van vergunningplichtige ontgrondingsactiviteiten, blijven de vrijstellingsbepalingen van deze verordening buiten toepassing en geldt het verbod om zonder vergunning te ontgronden van artikel 3, eerste lid, van de wet onverkort.

Hoofdstuk 2 Vergunningen, vrijstellingen, meldingen

Vergunningen

Artikel 4 Indienen aanvraag

Een aanvraag tot verlenen of wijzigen van een vergunning voor een ontgrondingsactiviteit wordt op een door Gedeputeerde Staten vastgestelde wijze ingediend.

Artikel 5 Indienen verzoek tot intrekken

Bij een verzoek tot intrekking van een vergunning worden, onverminderd het bepaalde in artikel 4:2 van de Algemene wet bestuursrecht, in ieder geval de volgende gegevens en bescheiden aangeleverd:

  • a.

    de datum en het kenmerknummer van de verleende vergunning;

  • b.

    de kadastrale sectie- en perceelnummers van de percelen waarvoor vergunning is verleend;

  • c.

    een uitleg omtrent de reden van het verzoek.

Artikel 6 Eigendomssituatie

Indien de aanvrager van de vergunning geen eigenaar is van de te ontgronden, her in te richten dan wel aan te passen percelen, dient de aanvrager aannemelijk te maken dat vanuit de eigendomssituatie bezien geen sprake is van kennelijke niet-uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontgronding, herinrichting of aanpassingsinrichting.

Artikel 7 Advisering

  • 1 Gedeputeerde Staten wijzen bestuursorganen aan, die in de gelegenheid worden gesteld advies uit te brengen met betrekking tot de voorbereiding van een beschikking betreffende verlening, weigering, wijziging of intrekking van een vergunning, of die op een andere wijze bij de voorbereiding worden betrokken.

  • 2 Gedeputeerde Staten wijzen adviseurs aan, niet zijnde bestuursorganen, die in de gelegenheid worden gesteld advies uit te brengen met betrekking tot de voorbereiding van een beschikking betreffende verlening, weigering, wijziging of intrekking van een vergunning.

Vereenvoudigde procedure vergunningen

Artikel 8 Toepassingsbereik

Artikel 10, eerste tot en met vierde lid, van de wet, is niet van toepassing op ontgrondingen van eenvoudige aard, waarbij andere belangen niet of nauwelijks zijn betrokken en die betreffen:

  • a.

    een ondergeschikte wijziging van een reeds verleende vergunning, of;

  • b.

    een wijziging van de tenaamstelling van een reeds verleende vergunning, of;

  • c.

    een intrekking van een verleende vergunning op verzoek van de vergunninghouder. 

Vrijstellingen

Artikel 9 Absolute vrijstellingen

  • 1 Krachtens artikel 7, tweede lid, van de wet is geen vergunning vereist voor de navolgende categorieën van ontgrondingsactiviteiten:

    • a.

      grondwerken voor het maken, wijzigen en verwijderen van bouwwerken en funderingen;

    • b.

      het delven, openen en ruimen van graven;

    • c.

      het doen van archeologische opgravingen met vergunning krachtens de Monumentenwet;

    • d.

      het maken van proefsleuven en het doen van grondboringen en sonderingen;

    • e.

      het plaatsen, vervangen en opruimen van in de grond aan te brengen of aangebrachte voorwerpen;

    • f.

      de normale uitoefening van het landbouw-, tuinbouw- en bosbouwbedrijf;

    • g.

      grondwerken voor het normale onderhoud aan grond, werken en bouwwerken inclusief het reguliere onderhoud van waterlopen en zandvangers;

    • h.

      het aanleggen, wijzigen en opruimen van infrastructurele werken inclusief de retentievoorzieningen met een maximale diepte van 3,00 meter beneden het maaiveld, die in technische en functionele zin onlosmakelijk onderdeel vormen van deze werken, ter uitvoering van een ter plaatse geldend ruimtelijk besluit;

    • i.

      het verbeteren van de bodemgesteldheid en egalisatie, niet zijnde de realisatie van een voorziening voor oppervlaktewater, ten behoeve van het aanleggen, wijzigen en verwijderen van openbaar groen, pleinen, parken, parkeer- en industrieterreinen, sportterreinen – met uitzondering van golfbanen – en speelterreinen, ter uitvoering van een ter plaatse geldend ruimtelijk besluit;

    • j.

      het ontginnen van een voormalige of gesloten stortplaats waarvoor Gedeputeerde Staten een ontheffing als bedoeld in artikel 4.4.4 van de Provinciale milieuverordening Noord-Brabant hebben verleend;

    • k.

      sanering van ernstige gevallen van bodemverontreiniging conform de Wet bodembescherming en de Wet milieubeheer. 

  • 2 Onverminderd het eerste lid, is geen vergunning vereist voor ontgrondingen, niet groter dan 2000 m2, en waarbij niet dieper dan 3,00 m beneden maaiveld wordt ontgrond.

Artikel 9a

[vervallen]

Artikel 10 Relatieve vrijstellingen onder regels

  • 1. Krachtens artikel 7, tweede lid, van de wet is geen vergunning vereist voor:

    • a.

      functionele ontgrondingen, groter dan 2000 m2, mits:

      • 1°.

        niet dieper wordt ontgrond dan 3,00 meter beneden maaiveld;

      • 2°.

        niet meer dan 15.000 m3 grond wordt vergraven;

      • 3°.

        de ontgronding niet in strijd is met een ter plaatse geldend ruimtelijk besluit;

      • 4°.

        de ontgronding niet is gelegen in een gebied dat op de Aardkundige waardevolle gebiedenkaart is aangeduid als aardkundig waardevol gebied;

      • 5°.

        de ontgronding niet is gelegen in een gebied dat op de Cultuurhistorische Waardenkaart is aangeduid als archeologisch monument;

      • 6°.

        door middel van een rapportage conform de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie aangetoond is dat de ontgronding geen afbreuk doet aan archeologische of cultuurhistorische waarden indien de ontgronding gelegen is in een gebied dat op de Cultuurhistorische Waardenkaart is aangeduid met een hoge of middelhoge indicatieve archeologische waarde of in een gebied met een zeer hoge of hoge historisch geografische waarde of historische groenstructuren; en

      • 7°.

        de ontgronding, behoudens indien het betreft de uitvoering van werkzaamheden ten behoeve van de waterhuishouding, zich niet binnen 30 meter van de teen van een waterkering en binnen 200 meter van het aansluitpunt van een primaire waterkering op de hogere gronden bevindt.

    • b.

      ontgrondings- en herinrichtingsactiviteiten in het kader van ecologische verbindingszones, beek- en kreekherstelprojecten en overige natuurontwikkelingsprojecten, die:

      • 1°.

        in overeenstemming zijn met de vigerende gebiedsanalyse PAS of, bij gebreke van een ter plaatse geldende gebiedsanalyse PAS, het vigerend natuurbeheerplan op het moment van de melding; en

      • 2°.

        zijn opgenomen in een plan waarin de betrokken belangen bij de ontgronding zijn afgewogen en dat is voorbereid met toepassing van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2. De ontgrondingen als genoemd in het eerste lid worden gemeld bij Gedeputeerde Staten.

Meldingen

Artikel 11 Toepassingsbereik

Vervallen.

Artikel 12 Melding

  • 1  Een melding als bedoeld in artikel 10, tweede lid wordt uiterlijk acht weken voorafgaand aan de aanvang van de voorgenomen ontgronding op een door Gedeputeerde Staten vastgestelde wijze ingediend.

  • 2  Met de ontgronding mag eerst worden gestart nadat Gedeputeerde Staten de melding hebben geaccepteerd.

  • 3  Aan de acceptatie kunnen voorschriften worden verbonden met betrekking tot:

    • a.

       de geldigheidsduur van de acceptatie;

    • b.

       de melding van de start van de ontgrondingswerkzaamheden;

    • c.

       de beëindiging van de ontgrondingswerkzaamheden.

       

Artikel 13

Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing op vergunningen als bedoeld in de artikelen 5, 7 en 8 van deze verordening.

Hoofdstuk 3 Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 14 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2008.

Artikel 15 Intrekking verordening

Op het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening wordt de Ontgrondingenverordening Provincie Noord-Brabant 1998 ingetrokken.

Artikel 16 Overgangsregeling

  • 1 Op aanvragen tot verlening, wijziging of intrekking van een vergunning of machtiging, ingekomen vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening, blijven de bepalingen van de Ontgrondingenverordening Provincie Noord-Brabant 1998 van toepassing.

  • 2 Op besluiten tot ambtshalve wijziging of intrekking van een vergunning of machtiging, die worden bekendgemaakt binnen drie maanden na inwerkingtreding van deze verordening, blijven de bepalingen van de Ontgrondingenverordening Provincie Noord-Brabant 1998 van toepassing.

  • 3 Indien op het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening een vergunning als bedoeld in artikel 3 van de wet wordt vereist voor een ontgronding die voordien is begonnen met gebruikmaking van een vrijstelling, ingevolge artikel 7 van de wet, kan deze ontgronding na inwerkingtreding van deze verordening worden voortgezet tot één jaar na inwerkingtreding van deze verordening.

Artikel 17 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als “verordening Ontgrondingen provincie Noord-Brabant 2008”.

Ondertekening

’s-Hertogenbosch, 14 december 2007.
Provinciale Staten voornoemd,
de voorzitter J.R.H. Maij-Weggen
de griffier mw. drs. E.M.W.J. Wöltgens