Regeling vervallen per 30-12-2022

Algemene subsidieverordening 2011

Geldend van 11-05-2011 t/m 29-12-2022

Intitulé

Algemene subsidieverordening 2011

Algemene subsidieverordening 2011

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • 1.

    aanvrager: een rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid, dan wel één of meer natuurlijke personen die een aanvraag heeft of hebben ingediend om subsidie te verkrijgen;

  • 2.

    bijlage: hierin staan financiële regels beschreven over de reserves en voorzieningen;

  • 3.

    college: college van burgemeester en wethouders van de Gemeente Hengelo;

  • 4.

    dekkingsplan: het dekkingsplan bevat een opgave van bij andere bestuursorganen of private organisaties of personen aangevraagde subsidies of vergoedingen ten behoeve van dezelfde activiteiten, onder vermelding van de stand van zaken daarvan.

  • 5.

    eenmalige subsidie: subsidie ten behoeve van bijzondere incidentele projecten of activiteiten die niet behoren tot de reguliere bezigheden van de aanvrager en waarvoor het college slechts voor een van tevoren bepaalde tijd van maximaal vier jaar subsidie wil verstrekken of een éénmalige subsidie als waardering zonder deze naar aard en omvang te willen beïnvloeden;

  • 6.

    jaarlijkse subsidie: subsidie die per (boek)jaar of voor een bepaald aantal boekjaren aan een instelling voor een periode van maximaal vier jaar wordt verstrekt;

  • 7.

    raad: raad van de Gemeente Hengelo;

  • 8.

    subsidie: de aanspraak op financiële middelen, door en bestuursorgaan verstrekt met het oog op bepaalde activiteiten van de aanvrager, anders dan als betaling voor aan het bestuursorgaan geleverde goederen en diensten;

  • 9.

    subsidieplafond: het bedrag dat gedurende een bepaald tijdvak ten hoogste beschikbaar is voor verstrekking van subsidies krachtens een bepaald wettelijk voorschrift;

  • 10.

    uitvoeringsregelingen: in een uitvoeringsregeling wordt op onderdelen nadere regels gesteld aan de subsidie;

  • 11.

    wet: Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 2 Reikwijdte verordening

  • 1. De raad stelt vast dat voor de volgende beleidsterreinen subsidie kan worden verstrekt:

    • a.

      algemeen bestuur;

    • b.

      openbare orde en veiligheid;

    • c.

      verkeer, vervoer en waterstaat;

    • d.

      economische zaken;

    • e.

      onderwijs;

    • f.

      cultuur en recreatie;

    • g.

      sociale voorzieningen en maatschappelijke dienstverlening;

    • h.

      volksgezondheid en milieu;

    • i.

      ruimtelijke ordening en volkshuisvesting; en

    • j.

      financiering en algemene dekkingsmiddelen.

  • 2. Het college kan uitvoeringsregelingen vaststellen over de te subsidiëren activiteiten, de doelgroepen en de verdeling van de subsidie.

Artikel 3 Bevoegdheid college

  • 1. Het college is bevoegd te besluiten over het verstrekken van subsidies met in achtneming van de in de gemeentebegroting opgenomen financiële middelen of het subsidieplafond en – indien de begroting nog niet is vastgesteld, dan wel goedgekeurd – onder de voorwaarde dat voldoende gelden ter beschikking worden gesteld.

  • 2. Het college is bevoegd om voorwaarden en verplichtingen aan de beschikking tot subsidieverlening te verbinden.

  • 3. Afdeling 4.2.8 van de wet is van toepassing op subsidies die per boekjaar worden verleend en meer bedragen dan € 50.000, tenzij het college anders besluit.

Hoofdstuk 2 Subsidieplafond en begrotingsvoorbehoud.

Artikel 4 Subsidieplafond en begrotingsvoorbehoud

  • 1. De raad kan jaarlijks bij de vaststelling van de begroting besluiten tot het instellen van subsidieplafonds.

  • 2. Het college kan, met inachtneming van de ingevolge artikel 2, door de raad vastgestelde beleidsterreinen en regels, uitvoeringsregelingen vaststellen omtrent de verdeling van het beschikbare bedrag.

  • 3. Bij de bekendmaking van de subsidieplafonds wordt gewezen op de mogelijkheid van verlaging en de gevolgen daarvan voor reeds ingediende aanvragen.

  • 4. Een subsidie ten laste van een begroting, die nog niet is vastgesteld, wordt verleend onder de voorwaarde dat voldoende middelen op de begroting beschikbaar zullen worden gesteld.

Hoofdstuk 3 Aanvraag van de subsidie

Artikel 5 Bij aanvraag in te dienen gegevens

  • 1. De aanvraag voor een subsidie wordt schriftelijk ingediend bij het college met behulp van een door het college vastgesteld aanvraagformulier.

  • 2. Bij een aanvraag om subsidie overlegt de aanvrager de volgende gegevens:

    • a.

      een beschrijving van de activiteiten waar subsidie voor wordt aangevraagd;

    • b.

      de doelstellingen en resultaten, die daarmee worden nagestreefd, en hoe de activiteiten aan dat doel bijdragen en in het bijzonder ook in welk mate de activiteiten gericht zijn op de gemeente of haar ingezetenen en op door de gemeente vastgestelde doelen of beleidsterreinen;

    • c.

      een begroting en dekkingsplan van de kosten van de activiteiten, waar de subsidie voor wordt aangevraagd;

    • d.

      indien van toepassing bij een jaarlijkse subsidie, de stand van de egalisatiereserve op het moment van de aanvraag.

  • 3. Indien een aanvrager voor de eerste maal een jaarlijkse subsidie aanvraagt, voegt hij een exemplaar van de oprichtingsakte, de statuten, het jaarverslag, de jaarrekening en de balans van het voorgaande jaar als bijlagen toe aan het aanvraagformulier.

  • 4. Het college is bevoegd ook andere dan, of slechts enkele van, de in het tweede en derde lid genoemde gegevens te verlangen, indien die voor het nemen van een beslissing op de aanvraag noodzakelijk, respectievelijke voldoende zijn.

Artikel 6 Aanvraagtermijn

  • 1. Een aanvraag voor een jaarlijkse subsidie onder € 5.000 wordt gedaan uiterlijk 1 september in het jaar voorafgaand aan het jaar, of de jaren waarop de subsidieaanvraag betrekking heeft, tenzij in de uitvoeringsregelingen ter zake een andere regeling is getroffen.

  • 2. Een aanvraag voor een jaarlijkse subsidie vanaf € 5.000 tot € 50.000 wordt gedaan uiterlijk 1 september in het jaar voorafgaand aan het jaar, of de jaren waarop de subsidieaanvraag betrekking heeft.

  • 3. Een aanvraag voor een jaarlijkse subsidie vanaf € 50.000 wordt gedaan uiterlijk 1 juni in het jaar voorafgaand aan het jaar, of de jaren waarop de subsidieaanvraag betrekking heeft.

  • 4. Een aanvraag voor een eenmalige subsidie wordt uiterlijk dertien weken gedaan voordat met de activiteit een begin wordt gemaakt.

  • 5. Het college kan andere termijnen stellen voor het indienen van een aanvraag voor daarbij aan te wijzen subsidies.

Artikel 7 Beslistermijn

  • 1. Het college beslist op een aanvraag om een eenmalige subsidie binnen 13 weken na ontvangst van de volledige aanvraag, dan wel, indien het college hiertoe regels heeft opgesteld, 13 weken gerekend vanaf de uiterste indieningtermijn voor het aanvragen van de subsidie.

  • 2. Het college beslist op een aanvraag voor een jaarlijkse subsidie uiterlijk voor 31 december van het jaar waarop de aanvraag is ingediend.

  • 3. Het college kan andere beslistermijnen stellen voor daarbij aan te wijzen subsidies.

Hoofdstuk 4 Weigering van de subsidie

Artikel 8 Weigeringgronden

Het college kan naast de in de wet genoemde weigeringgronden een aanvraag voor subsidie weigeren indien:

  • a.

    de nodige gelden niet op de door de gemeenteraad vastgestelde gemeentebegroting beschikbaar zijn gesteld en/of het vastgestelde subsidieplafond bij verlening zou worden overschreden;

  • b.

    de instelling zelf in de kosten van de activiteiten kan voorzien, hetzij uit eigen middelen hetzij uit middelen van derden;

  • c.

    de activiteiten van de aanvrager niet of niet in overwegende mate gericht zijn op de gemeente of haar ingezetenen of niet of nauwelijks ten goede komen aan de gemeente of haar ingezetenen;

Artikel 9 Wet BIBOB

Het college kan voor subsidies binnen door de raad vast te stellen beleidsterreinen of onderdelen daarvan bepalen dat de gevraagde subsidie kan worden geweigerd of de verleende subsidie kan worden ingetrokken in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitbeoordelingen door het openbaar bestuur.

Hoofdstuk 5 Verlening van de subsidie

Artikel 10 Verlening subsidie

  • 1. Bij het besluit tot verlenen van de subsidie geeft het college aan op welke wijze de verantwoording van de te ontvangen subsidie plaats vindt.

  • 2. Het college is bevoegd om verplichtingen aan de beschikking tot subsidieverlening te verbinden met betrekking tot het beheer en gebruik van de subsidie.

Artikel 11 Betaling en bevoorschotting

  • 1. Indien een beschikking tot subsidieverlening als bedoeld in artikel 15 wordt gegeven, vindt de betaling van de gehele subsidie in één bedrag plaats.

  • 2. Indien een beschikking tot subsidieverlening als bedoeld in artikel 16 en 17 wordt gegeven, kan het college besluiten om een deel van de gehele subsidie te bevoorschotten.

  • 3. Indien besloten wordt tot bevoorschotting van de subsidie wordt in het besluit tot subsidieverlening, de hoogte en de termijnen van de voorschotten bepaald.

Hoofdstuk 6 Verplichtingen van de subsidieontvanger

Artikel 12 Tussentijdse rapportage

Bij subsidies, vanaf € 50.000, welke verleend worden voor activiteiten die meer dan een jaar in beslag nemen, kan het college de verplichting opleggen tot het tussentijds afleggen van rekening en verantwoording omtrent de verrichte activiteiten en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten. Een dergelijke tussentijdse verantwoording wordt niet vaker dan één keer per jaar gevraagd.

Artikel 13 Meldingsplicht

De subsidieontvanger doet onverwijld melding aan het college, zodra aannemelijk is dat de activiteiten, waarvoor de subsidie is verleend, niet of geheel niet zullen worden verricht of dat niet of geheel niet aan de aan de beschikking tot subsidieverlening verbonden verplichtingen zal worden voldaan.

Artikel 14 Overige verplichtingen van de subsidieontvanger

  • 1. De subsidieontvanger verricht de activiteiten, waarvoor de subsidie is verleend.

  • 2. De subsidieontvanger informeert het college zo spoedig mogelijk schriftelijk over:

    • a.

      besluiten of procedures die zijn gericht op de beëindiging van de activiteiten, waarvoor subsidie is verleend, dan wel ontbinding van de rechtspersoon;

    • b.

      relevante wijzigingen in de financiële en organisatorische verhoudingen met derden;

    • c.

      ontwikkelingen die er toe kunnen leiden dat aan de beschikking tot subsidieverlening verbonden voorwaarden geheel of gedeeltelijk niet kunnen worden nagekomen;

    • d.

      wijziging van de statuten voor zover het betreft de vorm van de rechtspersoon, de persoon van de bestuurder(s) en het doel van de rechtspersoon.

  • 3. De subsidieontvanger behoeft de toestemming van het college voor handelingen als vermeld in artikel 4:71 Algemene wet bestuursrecht.

Hoofdstuk 7 Verantwoording en vaststelling van de subsidie

Artikel 15 Verantwoording subsidies tot € 5.000

  • 1. Subsidies tot € 5.000 worden door het college:

    • a.

      direct vastgesteld of;

    • b.

      na verlening van subsidie ambtshalve vastgesteld binnen 13 weken, nadat de activiteiten uiterlijk moeten zijn verricht.

  • 2. Bij een ambtshalve vaststelling als bedoeld in eerste lid, onderdeel b, kan het college de aanvrager verplichten om op de door het college aangegeven wijze aan te tonen dat de activiteiten, waarvoor de subsidie wordt verstrekt, zijn verricht en dat is voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen.

Artikel 16 Verantwoording subsidies vanaf € 5.000 tot € 50.000

  • 1. Indien de subsidieverlening meer bedraagt dan € 5.000, maar minder dan € 50.000, dient de subsidieontvanger uiterlijk 13 weken na het verrichten van de activiteiten een aanvraag tot vaststelling in bij het college

  • 2. De aanvraag tot vaststelling bevat een inhoudelijk en financieel verslag, waaruit blijkt dat de activiteiten, waarvoor de subsidie is verleend, zijn verricht.

  • 3. Het college kan bepalen dat ook andere of minder dan, de in dit artikel bedoelde gegevens en bescheiden die voor de vaststelling van belang zijn, worden overlegd.

Artikel 17 Verantwoording subsidies vanaf € 50.000

  • 1. Indien de totale som van de subsidieverlening € 50.000 of meer bedraagt, dient de subsidieontvanger een aanvraag tot vaststelling in bij het college:

    • a.

      bij een eenmalige subsidie, uiterlijk 13 weken na het verrichtten van de activiteiten;

    • b.

      bij een jaarlijks verstrekte subsidie, uiterlijk voor 1 mei in het jaar na afloop van het kalenderjaar, respectievelijk 4 maanden na het subsidietijdvak, waarvoor subsidie is verleend.

  • 2. De aanvraag tot vaststelling bevat:

    • a.

      een inhoudelijk verslag, waaruit blijkt dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend, zijn verricht;

    • b.

      een overzicht van de activiteiten en de hieraan verbonden uitgaven en inkomsten (financieel verslag of jaarrekening);

    • c.

      een balans van het afgelopen subsidietijdvak met een toelichting daarop;

    • d.

      een accountantsverklaring.

  • 3. Het college kan bepalen dat ook andere, of minder dan, de in dit artikel bedoelde gegevens en bescheiden die voor de vaststelling van belang zijn, worden overlegd.

Artikel 18 Vaststelling subsidie

  • 1. het college stelt binnen 13 weken na ontvangst van de aanvraag tot subsidievaststelling de subsidie vast.

  • 2. Indien uit de aard van de subsidie, dan wel de verantwoording daarvan, volgt dat voor de beslissing op de vaststelling van de subsidie een langer termijn nodig is dan de in het eerste lid genoemde termijn, dan bericht het college de subsidieontvanger daarvan zo spoedig mogelijk na ontvangst van de aanvraag tot subsidievaststelling. Dit kan eenmalig met maximaal 6 weken verlengt worden.

  • 3. Het college kan categorieën van subsidies of subsidieontvangers aanwijzen, waarvoor de subsidie direct wordt vastgesteld zonder dat de subsidieontvanger een aanvraag voor subsidie vaststelling hoeft in te dienen.

  • 4. Indien de aanvraag tot subsidievaststelling niet binnen de in de artikelen 16 en 17 genoemde termijnen is ontvangen, gaat het college zes weken na een eenmalig rappel over tot ambtshalve vaststelling.

Hoofdstuk 8 Overige bepalingen

Artikel 19 Hardheidsclausule

Het college kan, in bijzondere gevallen, een artikel of artikelen van deze verordening buiten toepassing laten of daarvan afwijken, met uitzondering van de artikelen 1, 2, 3 en 8 voor zover toepassing op het belang van de aanvrager of subsidieontvanger leidt tot onbillijkheid van overwegende aard. Het van toepassing verklaren van dit artikel wordt gemotiveerd in het besluit en hiervan wordt periodiek verslag gedaan aan de raad.

Artikel 20 Intrekking

De Algemene subsidieverordening Hengelo 2006 wordt ingetrokken.

Artikel 21 Overgangsbepalingen

  • 1. Deze verordening is niet van toepassing op subsidieaanvragen en subsidieverleningen die voor inwerkingtreding van deze verordening zijn ingediend of genomen. Hierop is de Algemene subsidieverordening Hengelo 2006 van toepassing.

  • 2. Alle aanvragen die betrekking hebben op subsidiejaar 2012 worden afgedaan volgens de deze verordening.

Artikel 22 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van de dag volgend op haar bekendmaking.

Artikel 23 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als Algemene subsidieverordening.

Ondertekening

Aldus vastgesteld door de raad van de gemeente Hengelo in zijn vergadering van 25 april 2011.
De voorzitter, De griffier,

Bijlage: Financiële regels

Artikel 1 Begripsbepaling

  • 1.

    Algemene reserve: onder algemene reserves vallen de vrije uitkeerbare reserves. Voor deze reserves bestaat dus geen verplichting op grond van wet of statuten om deze aan te houden. Ze worden ook wel de overige reserves genoemd.

  • 2.

    Bestemmingsreserves: een onderdeel van het eigen vermogen, afgezonderd voor een bepaalde bestemming.

  • 3.

    Egalisatie reserve: dat deel van het eigen vermogen, dat beschikbaar is voor het opvangen van eventuele nadelige exploitatieresultaten.

  • 4.

    Voorziening: een passiefpost op de balans die een schatting geeft van voorzienbare last in verband met risico’s en verplichtingen, waarvan de omvang en het tijdstip van optreden per balansdatum min of meer onzeker zijn, en die oorzakelijk samenhangen met de periode voorafgaande aan die datum.

Artikel 2 Reserves (algemeen, bestemming en egalisatie)

  • 1.

    Een instelling die structurele gemeentelijke subsidie ontvangt kan, (mede) met de ontvangen subsidiegelden, onder voorwaarden, reserves vormen of doteren aan bestaande reserves.

  • 2.

    Een instelling die egalisatieserves en/of bestemmingsreserves wil gaan vormen of hieraan wil gaan doteren, dient voorafgaand hieraan een schriftelijk verzoek in te dienen bij het college en kan deze reserves pas gaan vormen of er aan doteren nadat het college hiervoor schriftelijke toestemming heeft verleend.

  • 3.

    De maximale toevoeging aan algemene reserves en egalisatiereserves is 10% van de structurele subsidiegelden die de betreffende instelling in het betreffende boekjaar van de gemeente heeft ontvangen.

  • 4.

    Met gemeentelijke subsidiegelden een reserve vormen, dan wel toevoegingen doen aan een bestaande reserve is slechts mogelijk, wanneer er bij de subsidie ontvangende instelling sprake is van een positief jaarresultaat, voor zover dit niet wordt veroorzaakt door het niet of slechts gedeeltelijk uitvoeren van activiteiten waarvoor de subsidie is verleend.

  • 5.

    Het college kan met betrekking tot de maximale hoogte van reserves, voor zover opgebouwd uit subsidiegelden, nadere regels vaststellen.

  • 6.

    Over het aangaan van structurele verplichtingen, die zich uitstrekken over een langere periode dan het begrotingsjaar en die gedekt worden uit opgebouwde reserves, zal subsidieontvanger met subsidieverstrekker in overleg treden. Als minimale voorwaarde voor het aangaan van dat soort verplichtingen geldt dat geen ongedekte structurele lasten mogen ontstaan nadat de reserve is uitgeput.

  • 7.

    Het verzoek om toestemming voor het vormen van een in lid 1 genoemde reserve bevat in ieder geval de volgende gegevens:

    • a.

      Het doel van de reserve.

    • b.

      Een onderbouwing van de noodzakelijke maximale hoogte van de reserve.

    • c.

      Een motivatie van het tijdstip waarop de organisatie de middelen nodig heeft.

    • d.

      Het college kan daarnaast aanvullende gegevens verlangen.

  • 8.

    Voor het toevoegen van subsidiegelden aan reserves of de onttrekking van subsidiegelden uit reserves, anders dan voor het doel waarvoor de reserve is bestemd, is voorafgaande schriftelijk toestemming nodig van het college.

  • 9.

    Indien en voor zover de jaarlijkse subsidie over een periode van drie jaren gemiddeld niet hoger is dan € 5.000 is dit artikel niet van toepassing.

  • 10.

    Het college kan toestaan, dat van het bepaalde in de vorige leden wordt afgeweken.

Artikel 3 Voorziening

  • 1.

    Een instelling die in structurele zin subsidie ontvangt kan, wanneer het college daarvoor voorafgaande schriftelijke toestemming heeft verleend, onder voorwaarden een voorziening vormen die (mede) is opgebouwd uit gemeentelijke subsidiegelden.

  • 2.

    Een voorziening kan gevormd worden voor toekomstige kosten die een periode van tenminste twee boekjaren omvatten en:

    • a.

      niet binnen de jaarlijkse exploitatie of via de egalisatiereserve opgevangen kunnen worden, en

    • b.

      nu reeds te voorzien zijn, en

    • c.

      onvermijdelijk zijn, en

    • d.

      hun oorzaak in het verleden hebben, en

    • e.

      kwantificeerbaar/berekenbaar zijn.

  • 3.

    Een voorziening kan in ieder geval niet worden gevormd door:

    • a.

      de kosten samenhangend met vervanging van inventaris;

    • b.

      de kosten samenhangend met ziekte van werknemers.

  • 4.

    Het verzoek om toestemming voor het vormen van een voorziening bevat een plan waarin in ieder geval de volgende gegevens zijn opgenomen:

    • a.

      het doel van de voorziening;

    • b.

      een onderbouwing van de noodzakelijke maximale hoogte van de voorziening;

    • c.

      een planmatige onderbouwing van de meerjarige opbouw van en onttrekkingen uit de voorziening.

Het college kan daarnaast aanvullende gegevens verlangen.

  • 5.

    Het toestaan van het vormen van een voorziening, die (mede) is opgebouwd uit gemeentelijke subsidiemiddelen, gebeurt onder de voorwaarde dat het onderliggende plan, zoals bedoeld in lid 4, is goedgekeurd.

  • 6.

    Voor het in afwijking van het goedgekeurde plan toevoegen van subsidiegelden of in afwijking van het goedgekeurde plan onttrekken van subsidiegelden aan de voorziening, is voorafgaande schriftelijke toestemming nodig van het college.

TOELICHTING ALGEMENE SUBSIDIEVERORDENING

Algemene toelichting

In de Algemene wet bestuursrecht (Awb) staat dat de subsidieverstrekking moet zijn gebaseerd op een wettelijk voorschrift. Deze eis komt voort uit de wens van de wetgever, dat de rechtszekerheid van de subsidieaanvrager en subsidieontvanger voldoende is gewaarborgd. Hiermee wordt tevens een doelmatige besteding van overheidsuitgaven nagestreefd. Mogelijk onzorgvuldig of willekeurig handelen van het overheidsorgaan of nalatigheid van de subsidieontvanger is immers beter te toetsen aan de hand van een wettelijke regeling dan aan de hand van een op zichzelf staand besluit van een bestuursorgaan.

Voor gemeenten betekent dit, dat de subsidieverstrekking moet zijn gebaseerd op een verordening van de raad (artikel 4:23, lid 1 Awb). Deze verordening moet de essentiële elementen van het proces van subsidieverstrekking bevatten, zoals een omschrijving of aanduiding van de te subsidiëren activiteiten, de bevoegdheid voor het vaststellen van een subsidieplafond en de bijbehorende verdelingsmaatstaf

Deze Algemene subsidieverordening vervangt de Algemene subsidieverordening Hengelo 2006. Bij de ontwikkeling van deze nieuwe verordening is rekening gehouden met de volgende uitgangspunten:

  • a.

    Deregulering, oftewel de vereenvoudiging, versoepeling of afschaffing van regelingen of restricties waaraan subsidieontvangers gebonden zijn.

  • b.

    Vermindering van de administratieve lasten voor zowel de subsidieontvanger als het bestuur.

  • c.

    Uitgaan van vertrouwen, hetgeen betekent dat er meer nadruk komt te liggen op de eigen verantwoordelijkheid van de subsidieontvanger.

  • d.

    Verduidelijken van het toetsingskader en het verscherpen van de verantwoordelijkheden van zowel de subsidieontvanger als de subsidieverstrekker en het in toenemende mate sturen op resultaat.

  • e.

    Verwerken van recente wetswijzigingen, waaronder de vierde tranche Algemene wet bestuursrecht.

In de afgelopen jaren heeft deregulering en het daardoor verminderen van de administratieve en bestuurlijke lastendruk hoog in het vaandel gestaan, zowel op rijks- als op decentraal niveau. Bij de ontwikkeling van de onderhavige, nieuwe verordening is nadrukkelijk ook gekeken naar deze dereguleringsaspecten. Met name is gekeken naar hetverminderen van de indieningsvereisten, maar ook naar de mogelijkheden van een andere verantwoordingswijze en beter financieel beheer van subsidies.

De Awb kent in titel 4.2 een uitgebreide regeling voor subsidieverstrekking door bestuursorganen. Bij het opstellen van de nieuwe verordening is nadrukkelijk gekeken wat al in de Awb is geregeld en is getracht dubbelingen zoveel mogelijk te voorkomen.

Artikelgewijze toelichting

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

In dit artikel wordt een aantal begrippen verduidelijkt, dat in de verordening wordt gehanteerd. Er is in de definities een onderscheid gemaakt tussen verschillende vormen van subsidie.

De jaarlijkse subsidie, die bij voorkeur voor meerdere jaren wordt verleend en veelal op voortdurende activiteiten van een instelling betrekking heeft. In de verordening is bepaald dat deze voor een periode van ten hoogste vier jaren worden verstrekt. Na het verstrijken van die periode kan uiteraard opnieuw worden besloten een jaarlijkse subsidie te verstrekken.

Eenmalige subsidies zijn subsidies die voor een eenmalige activiteit of een activiteit, waarvoor het college slechts voor een van te voren bepaalde tijd van maximaal 4 jaar subsidie wil verlenen. Eenmalige subsidies hebben een looptijd, afhankelijk van de duur van het project en kunnen onder omstandigheden dus een looptijd hebben van langer dan een jaar.

Artikel 2. Reikwijdte verordening

In het eerste lid wordt aangegeven voor welke beleidsterreinen subsidies kunnen worden verstrekt. De opsomming van de beleidsterreinen sluit aan bij de productbegroting.

Door de veelheid en verscheidenheid van subsidiemogelijkheden is uiteraard niet te vermijden, dat op onderdelen uitvoeringsregelingen noodzakelijk zullen blijken. Die verscheidenheid onderbrengen in een algemene verordening is mogelijk, maar komt de met een algemene verordening nagestreefde overzichtelijkheid niet ten goede. Daarbij komt dat beleidsdoelen en prioriteiten wijzigen en dit, naar aangenomen mag worden, in een hoger tempo zullen doen dan de Algemene subsidieverordening aan wijziging toe is.

Wijziging van een alsdan complexe en uitgebreide verordening, die veel beleidsterreinen bestrijkt, gaat gepaard met aanzienlijke bestuurlijke en administratieve lasten. Met deze algemene verordening, die de kaders geeft voor uitvoeringsregelingen, worden deze lasten beperkt in aantal en kwaliteit.

Artikel 3. Bevoegdheid college

Het college besluit ingevolge het eerste lid binnen de daarvoor door de raad vastgestelde kaders, zoals neergelegd in de gemeentebegroting en deze Algemene subsidieverordening. Dit betekent dat het college geen subsidies kan verlenen, die niet stroken met de door de raad vastgestelde algemene regels. Met besluiten over het verstrekken van subsidies in plaats van verlenen van subsidies wordt beoogd de bevoegdheid te besluiten over het gehele subsidieproces, dus ook het bevoorschotten, lager vaststellen, terugvorderen en dergelijke.

In het eerste lid is bepaald dat het college daarbij de gemeentebegroting en subsidieplafonds in acht neemt. Als de gemeentebegroting nog niet is vastgesteld en er formeel dus nog geen financiële ruimte door de raad beschikbaar is gesteld, wordt subsidie slechts verleend onder de voorwaarde dat de raad daarvoor geld beschikbaar zal stellen, het zogenoemde begrotingsvoorbehoud.

In het tweede lid is de bevoegdheid van het college geregeld om voorwaarden aan de subsidie te verbinden.

In het derde lid is de bevoegdheid van het college geregeld om afdeling 4.2.8 van de Awb van toepassing te kunnen verklaren op de jaarlijkse subsidie van 50.000 euro of meer. Afdeling 4.2.8 biedt een regeling voor subsidies waarbij het bestuursorgaan financieel en beleidsmatig sterk betrokken is, hetgeen zeker niet bij iedere door gemeenten verstrekte jaarlijkse subsidie het geval is. Bij per jaarlijks verstrekte subsidies is de aard en grote van de instelling en de hoogte van de subsidie bepalend voor de omvang van aanvullende afspraken.

Artikel 4. Subsidieplafond en begrotingsvoorbehoud

In de Awb zijn in de artikelen 4:25 tot en met 4:28 de belangrijkste bepalingen rondom het werken met een ‘subsidieplafond’ gegeven. Ingevolge het eerste lid van artikel 4 kan de raad subsidieplafonds per beleidsterrein vaststellen. In de regel valt dit qua tijdstip samen met de vaststelling van de begroting. De raad stelt subsidieplafonds vast en maakt daarbij de wijze van verdeling van de beschikbare middelen bekend. Eventueel kan het college nadere regels opstellen omtrent de wijze van verdeling van de beschikbare middelen.

Met het oog op de rechtszekerheid verlangt de Awb, dat het subsidieplafond bekend wordt gemaakt, vóórdat de periode waarop het betrekking heeft, ingaat. Zo kunnen potentiële aanvragers tijdig weten hoeveel geld beschikbaar is. Maar vooral van belang is, dat subsidieaanvragen zonder nadere motivering worden afgewezen op het moment dat het subsidieplafond bereikt is.

Artikel 5. Bij aanvraag in te dienen gegevens

In het eerste lid is bepaald dat een aanvraag voor subsidie schriftelijk dient te worden gedaan met behulp van een door het college vastgesteld aanvraagformulier. Met ‘schriftelijk’ is meer bedoeld dan ‘op papier geschreven’. Zo kan een aanvraag ook digitaal worden gedaan, mits het college het door hem vastgestelde formulier ook in digitale vorm beschikbaar heeft gesteld.

Ingevolge artikel 4:29 Awb begint het subsidieproces met een aanvraag. Wat een aanvraag is en aan welke eisen deze moet voldoen staat in afdeling 4.1.1. van de Awb. In het tweede lid is bepaald welke gegevens de aanvrager dient te overleggen bij zijn subsidieaanvraag. De bevoegdheid van het college ter zake nadere regels te stellen, is geregeld in lid 4. Het college kan zo desnoods per geval regelen welke gegevens dienen te worden verstrekt, waarbij het uitgangspunt is dat het college dit doet om de administratieve en bestuurlijke lasten voor alle betrokkenen zo beperkt mogelijk te houden. In artikel 5, lid 2, sub d, wordt verwezen naar de systematiek van subsidieverlening en verrekening bij jaarlijks (per boekjaar) verstrekte subsidies conform artikel 4:72 Awb. Een dergelijke verplichting dient in de beschikking tot subsidieverlening te worden opgenomen. Inzage in de financiële reserve van een instelling is slechts aan de orde voor de beoordeling van een jaarlijkse subsidieaanvraag van een grote instelling met overeenkomstige subsidiebehoefte. In artikel 5, lid 3, worden meer formele eisen gesteld aan instellingen, die voor de eerste maal subsidie aanvragen.

Artikel 6. Aanvraagtermijn

Hier worden de termijnen genoemd, waarbinnen aanvragen voor subsidie dienen te zijn ingediend bij het college. In dit artikel wordt slechts een uiterste indiendatum genoemd voor (meer)jaarlijkse subsidies. Overigens worden aan grote instellingen bij voorkeur meerjarige subsidies verleend.

Artikel 7. Beslistermijn

Hier worden de termijnen gegeven, waarbinnen het college gehouden is te beslissen op een aanvraag voor subsidie. In de Awb staan geen strikte beslistermijnen op een aanvraag om subsidie. In de verordening is ervoor gekozen termijnen op te nemen, waarbij onderscheid gemaakt wordt tussen de eenmalige en jaarlijkse subsidie.

De termijnen lijken redelijk royaal. Uitgangspunt is dat de aanvraag zo servicegericht en dus zo snel mogelijk afgehandeld wordt.

Artikel 8. Weigeringsgronden

De algemeen geldende weigeringsgronden, opgenomen in artikel 4:35 Awb, worden hier met een nadere, op de gemeentelijke praktijk toegesneden grond aangevuld. In dit artikel worden enkele aanvullende weigeringsgronden vermeld om het college meer handvatten te bieden om de subsidieaanvraag te kunnen weigeren.

Artikel 9. Wet Bibob

De Wet Bibob is bedoeld als aanvulling op bestaande instrumenten, die het college reeds ter beschikking heeft. Het college zal bij ieder beleidsdoel, dat het wil subsidiëren, zich de vraag moeten stellen of er enig risico is van het faciliteren van strafbare feiten en of die risico’s niet voldoende worden ondervangen met de bestaande toetsing van aanvragen. Het college heeft hier de bevoegdheid gekregen die goedkeuring te vragen. De bepaling strekt ertoe inzichtelijk te maken voor zowel bestuur als aanvrager van een subsidie in welke gevallen en voor welke (onderdelen van) beleidsdoelen een toetsing aan de Wet Bibob kan plaatsvinden.

Artikel 10. Verlening van de subsidie

Ingevolge het eerste lid geeft het college al in het besluit tot verlening van de subsidie aan op welke wijze de verantwoording van de ontvangen subsidies dient plaats te vinden. Hiermee wordt bereikt dat degene, aan wie de subsidie is toegekend, van meet af aan duidelijk is aan welke voorwaarden en administratieve eisen hij dient te voldoen. In het tweede lid is geregeld dat het college de ontvanger verplichtingen kan opleggen.

In artikel 4:37 Awb staan de standaardverplichtingen vermeld welke het college bij de beschikking tot subsidieverlening aan de subsidieontvanger kan opleggen. Er kan maatwerk worden gevonden door een differentiatie te maken tussen verplichtingen, die worden gesteld aan eenmalige subsidies, en jaarlijkse (boekjaar)subsidies.

Artikel 11. Betaling en bevoorschotting

Voorschotten worden automatisch (ambtshalve) verstrekt volgens het in de subsidieregeling of de verleningsbeschikking opgenomen bevoorschottingsritme. De bevoorschottingsbeschikking wordt ambtshalve gegeven op het moment van de verleningsbeschikking.

Omdat de bevoorschotting mede afhankelijk is van de aard van de te subsidiëren activiteit is er voor gekozen om de termijnen, waarop de (automatische) bevoorschotting plaats vindt, niet in de verordening te noemen. Het bevoorschottingsritme en de hoogte van de voorschotten worden in verleningsbeschikking vermeld.

Artikel 12. Tussentijdse rapportage

In het kader van het terugdringen van de administratieve lasten is ervoor gekozen aan meerjarig verstrekte subsidies, hoger dan 50.000 euro, de mogelijkheid te verbinden om jaarlijks een tussentijdse verantwoording te vragen. Het college moet vooraf bepalen welke vereisten worden gesteld aan de tussentijdse, inhoudelijke en financiële verantwoording.

Artikel 13. Meldingsplicht

De meldingsplicht is bedoeld als tegenhanger van het geven van meer vertrouwen in de vorm van onder andere: het niet standaard verantwoording afleggen bij subsidies tot 5.000 euro, het vragen van minder tussenrapportages en automatische bevoorschotting.

De subsidieontvanger is verplicht tijdig (zonder nodeloos tijdsverloop) te melden bij de gemeente als het aannemelijk is dat de gesubsidieerde activiteit niet, niet tijdig, niet geheel of niet volgens alle daaraan verbonden verplichtingen zal worden verricht. In dat geval zal de subsidie lager of op nihil worden vastgesteld of zullen nadere afspraken worden gemaakt over het aanpassen van de verplichtingen, bijvoorbeeld het geven van meer tijd voor de uitvoering van de activiteiten. Bij het niet voldoen aan deze meldingsplicht kan, indien dat achteraf mocht blijken, met toepassing van artikel 4:49 Awb alsnog de subsidievaststelling worden ingetrokken, omdat de ontvanger wist en behoorde te weten dat de vaststelling onjuist was. Terugvordering van de subsidie, inclusief wettelijke rente van het hele subsidiebedrag, kan in zo'n geval proportioneel worden geacht, omdat de ontvanger dan misbruik maakte van het gegeven vertrouwen, dat ten grondslag ligt aan de onderhavige subsidieverordening.

Artikel 14. Overige verplichtingen van de subsidieontvanger

In artikel 14 zijn de overige verplichtingen van de ontvanger van de subsidie opgenomen, als ook de plicht belangrijke wijzigingen te melden aan het college. Overigens moet “schriftelijk” hier niet al te letterlijk worden opgevat; een melding per e-mail kan ook voldoende zijn. Niets belet de gemeente om bij twijfel direct contact op te nemen met de subsidieontvanger en om nadere stukken te vragen.

Artikel 15. Verantwoording subsidies tot 5.000 euro

Kenmerkend voor subsidies tot 5.000 euro is dat een vast bedrag (lump sum) wordt verstrekt en dat de subsidieontvanger achteraf niet standaard verantwoording hoeft af te leggen aan de subsidieverstrekker. De subsidieontvanger hoeft geen aanvraag voor subsidievaststelling (verantwoording) in te dienen. Hierdoor kunnen de lasten voor zowel de subsidieaanvrager als de subsidieverstrekker worden bespaard.

In het geval van directe vaststelling (eerste lid, onderdeel a) worden de bewijsstukken van de prestatie direct met de aanvraag meegestuurd. Ook indien de activiteiten nog niet hebben plaatsgevonden, kan onderdeel a worden toegepast. De toepassing is dan onder meer afhankelijk van de aard van de subsidie en risicoafweging van de subsidieverstrekker. Steekproefsgewijze controle na de vaststelling is mogelijk, maar leidt alleen in bijzondere gevallen, zoals fraude, tot terugvordering.

In het geval van verlening, gevolgd door ambtshalve vaststelling (eerste lid, onderdeel b), wordt in de subsidiebeschikking vermeld wanneer de gesubsidieerde activiteiten moeten zijn verricht. De subsidie wordt vervolgens, binnen 13 weken na de datum waarop de activiteiten uiterlijk moeten zijn verricht, ambtshalve vastgesteld door de subsidieverstrekker. De ambtshalve vaststelling zal in de praktijk veelal al vóór het verstrijken van de termijn gebeuren, namelijk als het vanuit oogpunt van een efficiënte werkwijze wenselijk wordt geacht, dat dergelijke vaststellingsbeschikkingen op een vaste datum worden genomen. Wel dient de gemeente binnen een beperkte termijn, hier is gekozen voor 13 weken na afloop van de activiteit, te reageren.

Door te kiezen voor het systeem van ambtshalve vaststelling is er juridisch meer mogelijkheid om op te treden, indien de gemeente bemerkt dat de activiteit niet (geheel) is gerealiseerd. De subsidie is immers niet bij verstrekking reeds vastgesteld. De subsidieontvanger dient, desgevraagd, op een door het college in de beschikking aangegeven wijze, aan te tonen dat de activiteiten, waarvoor de subsidie is verleend, zijn verricht en dat is voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen. De subsidieverstrekker zal steekproefsgewijs van deze bevoegdheid gebruik maken.

Artikel 16. Verantwoording subsidies vanaf 5.000 tot 50.000 euro

In dit artikel is aangegeven op welke wijze de subsidiënt de aan hem verleende subsidie aan het college dient te verantwoorden. Ingevolge artikel 10, eerste lid, wordt de wijze van verantwoording al bij het besluit tot verlening van de subsidie aan de ontvanger bekend gemaakt.

Het tweede lid bepaalt, dat de subsidieontvanger moet aantonen dat de activiteiten, waarvoor de subsidie is verleend, zijn uitgevoerd. Daarbij zal vooraf door de subsidieverstrekker al moeten zijn aangegeven op welke manieren het aantonen kan plaatsvinden.

Ingevolge het derde lid kan het college bepalen dat het voor de verantwoording daarvan andere stukken en bewijzen verlangt dan gebruikelijk en uit hoofde van de gewone bedrijfsvoering van de subsidieontvanger al worden opgesteld.

Voor kleinere subsidies is de mogelijkheid geopend in het derde lid voor het college om andere bewijsmiddelen te verlangen dan de gebruikelijke.

Artikel 17. Verantwoording subsidies vanaf 50.000 euro

Bij subsidies van 50.000 euro of meer wordt uitgegaan van de traditionele afrekening van subsidies, namelijk op basis van gerealiseerde kosten en baten. De vaststelling van de subsidie vindt plaats op basis van uitgevoerde activiteiten en gerealiseerde kosten. Bij de financiële verantwoording wordt een accountantverklaring gevraagd.

De term "accountantverklaring" wordt vaak gebruikt zonder dat men zich ervan bewust is dat deze term slechts één van de soorten verklaringen betreft die accountants en accountant-administratieconsulent kunnen verstrekken bij jaarrekeningen en financiële verantwoordingen.

De volgende soorten verklaringen worden onderkend:

  • 1.

    Accountantsverklaring

  • 2.

    Beoordelingsverklaring

  • 3.

    Samenstellingverklaring

ad. 1 Accountantsverklaring Dit betreft een verklaring waaraan een diepgaand onderzoek naar juistheid van de samenstelling van het vermogen en het jaarresultaat ten grondslag ligt en een stellige uitspraak wordt gedaan omtrent de getrouwheid van de jaarrekening. Accountantsverklaringen kennen 5 mogelijke uitkomsten: goedkeurende accountantsverklaring, accountantsverklaring met toelichtende paragraaf, accountantsverklaring met beperking, accountantsverklaring van oordeelonthouding, afkeurende accountantsverklaring.

ad 2. Beoordelingsverklaring Deze verklaring is gebaseerd op een beperkt onderzoek en op de resultaten van cijferanalyses op gegevens die gepresenteerd worden in de jaarrekening. Op basis van deze werkzaamheden wordt een uitspraak gedaan over het feit of er aanwijzingen zijn dat de door de onderneming geleverde informatie niet getrouw is. Beoordelingsverklaringen kennen 4 mogelijke uitkomsten: goedkeurende beoordelingsverklaring, beoordelingsverklaring met toelichtende paragraaf, beoordelingsverklaring met beperking, afkeurende beoordelingsverklaring.

ad 3. Samenstellingsverklaring De accountant stelt op basis van de aan hem aangeleverde gegevens een jaarrekening samen die voldoet aan de wettelijke voorschiften. Er wordt slechts een beperkt aantal toetsende werkzaamheden verricht. In een Samenstellingverklaring wordt geen uitspraak gedaan over de getrouwheid van de jaarrekening.

In het geval van subsidies van 50.000 euro of meer wordt dus een accountsverklaring gevraagd zoals onder ad. 1 beschreven staat.

Vanuit het oogpunt van lastenverlichting wordt in lid 3 van de artikelen 16 en 17 geregeld dat ook alternatieve verantwoordingsbewijzen kunnen worden gevraagd. Daarmee geven wij invulling aan het uitgangspunt, dat de verantwoordingslasten in verhouding moeten zijn met de hoogte van het subsidiebedrag.

Artikel 18. Vaststelling subsidie

In dit artikel is geregeld binnen welke termijn het college besluit ter zake van de vaststelling van de subsidie.

Ingevolge het derde lid kan het college, naast deze Algemene subsidieregeling, categorieën van subsidies of subsidieontvangers aanwijzen voor wie de subsidie wordt vastgesteld zonder dat hiervoor door de subsidieontvanger een aanvraag moet worden ingediend. Hierdoor kunnen de lasten voor zowel de subsidieaanvrager als de subsidieverstrekker worden bespaard.

Artikel 19 tot en met 23. Slotbepalingen

Deze artikelen behoeven geen nadere toelichting.