Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Assen

Geldend van 20-05-2014 t/m 05-10-2016

Begripsbepalingen

Deze verordening verstaat onder:

a.

openbare plaats

:

een voor het publiek toegankelijke plaats, waaronder begrepen de weg als bedoeld onder b.;

b.

weg

:

weg, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994;

c.

openbaar water

:

wateren die voor het publiek bevaarbaar of op andere wijze toegankelijk zijn;

d.

bebouwde kom

:

de bebouwde kom of kommen waarvan gedeputeerde staten de grenzen hebben vastgesteld overeenkomstig artikel 27, tweede lid, van de Wegenwet;

e.

rechthebbende

:

degene die over een zaak zeggenschap heeft krachtens een zakelijk of persoonlijk recht;

f.

bouwwerk

:

bouwwerk als bedoeld in artikel 1 van de Bouwverordening Assen 1993;

g.

gebouw

:

gebouw als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder c, van de Woningwet;

h.

handelsreclame

:

iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen;

i.

inrichting

bevoegd gezag

:

:

regels voor inrichtingen milieubeheer;

bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Artikel 1:2

Beslistermijn

  • 1.

    Het bevoegde bestuursorgaan beslist op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag.

  • 2.

    Het bestuursorgaan kan de termijn voor ten hoogste acht weken verlengen.

  • 3.

    In afwijking van het tweede lid is artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing indien beslist wordt op een aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 2:10, tweede lid, artikel 2:11, eerste lid, artikel 2:12, eerste lid, artikel 4:11, eerste lid, artikel 4:12:7, tweede lid, artikel 4:12:10, eerste lid of artikel 4:15, eerste lid.

Artikel 1:3

Indiening aanvraag

  • 1.

    Indien een aanvraag voor een vergunning of ontheffing wordt ingediend minder dan drie weken vóór het tijdstip waarop de aanvrager de vergunning of ontheffing nodig heeft, kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen.

  • 2.

    Voor bepaalde, door het bestuursorgaan aan te wijzen, vergunningen of ontheffingen kan de in het eerste lid genoemde termijn worden verlengd tot ten hoogste acht weken.

Artikel 1:4

Voorschriften en beperkingen

  • 1.

    Aan een vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen strekken slechts tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.

  • 2.

    Degene aan wie een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.

Artikel 1:5

Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing is persoonsgebonden, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald of de aard van de vergunning zich daartegen verzet.

Artikel 1:6

Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd:

  • a.

    indien ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;

  • b.

    indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de ontheffing of vergunning, intrekking of wijziging noodzakelijk is vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;

  • c.

    indien de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;

  • d.

    indien van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen een daarin gestelde termijn dan wel, bij het ontbreken van een gestelde termijn, binnen een redelijke termijn;

  • e.

    indien de houder dit verzoekt.

Artikel 1:7

Termijnen

De vergunning of ontheffing geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij de vergunning of ontheffing anders is bepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.

Artikel 1:8

Weigeringsgronden

De vergunning of ontheffing kan door het bevoegd gezag of het bevoegde bestuursorgaan worden geweigerd in het belang van:

  • a.

    de openbare orde;

  • b.

    de openbare veiligheid;

  • c.

    de volksgezondheid;

  • d.

    de bescherming van het milieu.

Artikel 1:9

Lex Silencio

Paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing op de artikelen 2:25, 2:28, 2:39, 3:4 en 4:18.

Hoofdstuk 2. Openbare orde

Afdeling 1. Bestrijding van ongeregeldheden

Artikel 2:1

Samenscholing en ongeregeldheden

  • 1.

    Het is verboden op een openbare plaats deel te nemen aan een samenscholing, onnodig op te dringen of door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot ongeregeldheden.

  • 2.

    Een ieder, die op een openbare plaats aanwezig is bij een voorval, waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan, of bij een tot toeloop van publiek aanleiding gevende gebeurtenis waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan, dan wel zich bevindt of aanwezig is bij een samenscholing, is verplicht op bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.

  • 3.

    Het is verboden zich te begeven of te bevinden op openbare plaatsen die door of vanwege het bevoegde bestuursorgaan in het belang van de openbare veiligheid of ter voorkoming van ongeregeldheden zijn afgezet.

  • 4.

    De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het derde lid gestelde verbod.

  • 5.

    Het bepaalde in de voorgaande leden geldt niet voor betogingen, vergaderingen en godsdienstige en levensbeschouwelijke samenkomsten als bedoeld in de Wet openbare manifestaties.

Afdeling 2. Betoging

Artikel 2:2

Optochten

[gereserveerd]

Artikel 2:3

Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen

  • 1.

    Degene die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging te houden, geeft daarvan voor de openbare aankondiging en tenminste 48 uur voordat de betoging wordt gehouden, schriftelijk kennis aan de burgemeester.

  • 2.

    De kennisgeving bevat:

    • a.

      de naam en adres van degene die de betoging houdt;

    • b.

      naam en telefoonnummer van de aanwezige contactpersoon vanuit de organisatie bij de betoging;

    • c.

      het doel van de betoging;

    • d.

      de datum waarop de betoging wordt gehouden en het tijdstip van aanvang en van beëindiging;

    • e.

      de plaats en, voor zover van toepassing, de route en de plaats van beëindiging;

    • f.

      voor zover van toepassing, de wijze van samenstelling;

    • g.

      maatregelen die degene die de betoging houdt zal treffen om een regelmatig verloop te bevorderen.

  • 3.

    Degene die de kennisgeving doet, ontvangt daarvan een bewijs waarin het tijdstip van de kennisgeving is vermeld.

  • 4.

    De burgemeester kan in bijzondere omstandigheden de in het eerste lid genoemde termijn verkorten en een mondelinge kennisgeving in behandeling nemen.

Artikel 2:4

Afwijking termijn

(Vervallen; opgenomen in artikel 2:3)

Artikel 2:5

Te verstrekken gegevens

(Vervallen; opgenomen in artikel 2:3)

Afdeling 3. Verspreiden van gedrukte stukken

Artikel 2:6

vervallen

Afdeling 4. Vertoningen e.d. op de weg

Artikel 2:7

Feest, muziek en wedstrijd e.d.

[gereserveerd]

Artikel 2:8

Dienstverlening

[gereserveerd]

Artikel 2:9

Straatartiest

  • 1.

    Het is verboden ten behoeve van publiek als straatartiest, straatfotograaf, tekenaar, filmoperateur of gids op te treden op door de burgemeester in het belang van openbare orde, openbare veiligheid en milieu aangewezen openbare plaatsen.

  • 2.

    De burgemeester kan de werking van het verbod beperken tot bepaalde dagen en uren.

  • 3.

    De burgemeester kan ontheffing verlenen van het verbod.

Afdeling 5. Bruikbaarheid en aanzien van de weg

Artikel 2:10

Omgevingsvergunning voor het plaatsen van voorwerpen op of aan de weg in strijd met de publieke functie ervan.

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag de weg of een weggedeelte anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan.

  • 2.

    Een vergunning als bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd als:

    • a.

      het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg, gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg;

    • b.

      het beoogde gebruik hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;

    • c.

      in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van de in de nabijheid gelegen onroerende zaak.

  • 3.

    Het verbod in het eerste lid geldt niet voor:

    • a.

      evenementen als bedoeld in artikel 2:24;

    • b.

      standplaatsen als bedoeld in artikel 5:17;

    • c.

      terrassen als bedoeld in artikel 2:27;

    • d.

      uitstallingen.

  • 4.

    Het college kan nadere regels stellen ten aanzien van uitstallingen waaronder reclame- en stoepborden en zaken ter verfraaiing van de entree.

5. De burgemeester kan nadere regels stellen ten aanzien van het gebruik van terrassen.

  • 6.

    Het verbod in het eerste lid van dit artikel geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door rijksregelingen of provinciale verordeningen.

Artikel 2:11

(Omgevings)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg.

  • 1.

    Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.

  • 2.

    De vergunning wordt verleend:

    • a.

      Als omgevingsvergunning door het bevoegd gezag, indien de activiteiten zijn verboden bij een bestemmingsplan, beheersverordening of voorbereidingsbesluit;

    • b.

      Door het college in de overige gevallen.

  • 3.

    Het verbod in het eerste lid geldt niet in geval van storingen met lasgaten tot 5 m² oppervlakte of 25 strekkende meter lengte waarbij een melding is gedaan aan het college, met daarin vermeld contactgegevens en de datum van de werkzaamheden.

  • 4.

    Het verbod geldt voorts niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door rijksregelingen of provinciale verordeningen of de Telecommunicatieverordening.

Artikel 2:12

Omgevingsvergunning voor het maken en veranderen van een uitweg.

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag een uitweg te maken naar een weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.

  • 2.

    Een vergunning als bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd:

    • a.

      indien daardoor het verkeer op de weg in gevaar wordt gebracht;

    • b.

      indien dat zonder noodzaak ten koste gaat van een openbare parkeerplaats;

    • c.

      indien het openbaar groen daardoor op onaanvaardbare wijze wordt aangetast;

    • d.

      indien er sprake is van een uitweg van een perceel dat al door een andere uitweg wordt ontsloten en de aanleg van deze tweede uitweg ten koste gaat van een openbare parkeerplaats of het openbaar groen;

    • e.

      indien de inrit onder de kroonprojectie van een boom komt en of de groeiplaats van de boom een oppervlakte heeft van minder dan 25 m².

  • 3.

    Het verbod in het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door rijksregelingen of provinciale verordeningen of regelingen van het waterschap.

Afdeling 6. Veiligheid op de weg

Artikel 2:13

Veroorzaken van gladheid

[gereserveerd]

Artikel 2:14

Winkelwagentjes

[gereserveerd]

Artikel 2:15

Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp

[gereserveerd]

Artikel 2:16

vervallen

Artikel 2:17

Kelderingangen e.d.

[gereserveerd]

Artikel 2:18

Rookverbod in bossen en natuurterreinen

  • 1.

    Het is verboden te roken in bossen, op heide of veengronden dan wel in duingebieden of binnen een afstand van dertig meter daarvan gedurende een door het college aangewezen periode.

  • 2.

    Het is verboden in bossen, op heide of veengronden dan wel in duingebieden of binnen een afstand van honderd meter daarvan, voor zover het de open lucht betreft, brandende of smeulende voorwerpen te laten vallen, weg te werpen of te laten liggen.

  • 3.

    Het in het eerste en tweede lid gestelde verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 3, van het Wetboek van Strafrecht.

  • 4.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet voor zover het roken plaatsvindt in gebouwen en aangrenzende erven.

Artikel 2:19

Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp

[gereserveerd]

Artikel 2:20

Vallende voorwerpen

[gereserveerd]

Artikel 2:21

Voorzieningen voor verkeer en verlichting

  • 1.

    De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het verkeer of de openbare verlichting worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.

  • 2.

    Het bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door rijksregelingen.

Artikel 2:22

Objecten onder hoogspanningslijn

  • 1.

    Het is verboden binnen een afstand van zes meter aan weerszijden van voor stroomgeleiding bestemde draden van bovengrondse hoogspanningslijnen voorwerpen, opgaand houtgewas of andere objecten, die niet zijn aan te merken als bouwwerken, hoger dan twee meter te plaatsen of te hebben.

  • 2.

    Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen indien de elektrische spanning van de bovengrondse hoogspanningslijn dat toelaat.

  • 3.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor objecten die deel uitmaken van de hoogspanningslijn.

Artikel 2:23

vervallen

Afdeling 7. Evenementen

Artikel 2:24

Begripsbepaling

  • 1.

    In deze afdeling wordt onder evenement verstaan elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van:

    • a.

      bioscoopvoorstellingen;

    • b.

      markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet en artikel 5:22 van deze verordening;

    • c.

      kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen;

    • d.

      het in een inrichting in de zin van de Drank- en Horecawet gelegenheid geven tot dansen;

    • e.

      betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;

    • f.

      activiteiten als bedoeld in artikel 2:9 en 2:39 van deze verordening.

  • 2.

    Onder evenement wordt mede verstaan:

    • a.

      een herdenkingsplechtigheid;

    • b.

      een braderie;

    • c.

      een optocht, niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel 2:3, op de weg;

    • d.

      een feest, muziekvoorstelling of wedstrijd op of aan de weg.

Artikel 2:25

Evenement

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een evenement te organiseren.

    2. De burgemeester kan bij nadere regels categorieën van evenementen aanwijzen warvoor geen vergunning is vereist.

  • 3.

    De burgemeester kan bij nadere regels categorieën van evenementen aanwijzen waarvoor slechts een meldingsplicht is vereist.

  • 4.

    De burgemeester kan bij nadere regels categorieën van evenementen aanwijzen waarvoor een vereenvoudigd vergunningsregime van toepassing is.

  • 5.

    Het verbod van het eerste lid geldt niet voor een wedstrijd op of aan de weg, voor zover in het geregeld onderwerp wordt voorzien door artikel 10 juncto 148, van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 2:26

Ordeverstoring

Het is verboden bij een evenement de orde te verstoren.

Afdeling 8. Toezicht op horecabedrijven in het kader van bescherming openbare orde

Artikel 2:27

Begripsbepalingen

Deze afdeling verstaat onder:

a.

horecabedrijf

:

de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was logies wordt verstrekt of dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie worden bereid of verstrekt. Onder een openbare inrichting wordt in ieder geval verstaan: een hotel, restaurant, pension, café, cafetaria, snackbar, discotheek, buurthuis of clubhuis. Onder openbare inrichting wordt tevens verstaan een bij dit bedrijf behorend terras en andere aanhorigheden;

b.

terras

:

een buiten de besloten ruimte van de inrichting liggend deel daarvan waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar dranken of spijzen voor directe consumptie kunnen worden verstrekt;

c.

tijdelijk terras ten behoeve van raamverkoop

:

een buiten de besloten ruimte van het horecabedrijf liggend deel waarvan de ramen tijdelijk worden verwijderd ten behoeve van het verstrekken van alcoholhoudende dranken.

Artikel 2:28

Exploitatievergunning horecabedrijf

  • 1.

    Het is verboden een openbare inrichting te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester.

  • 2.

    Het in het vorige lid bedoelde verbod geldt niet voor:

    a. een winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet voor zover de activiteiten van de openbare inrichting een nevenactiviteit vormen van de winkelactiviteit;

    b. een zorginsteling;

    c. een museum;

    d. een school;

    e. een bedrijfskantine/restaurant;

    f. tankshops;

    g. een paracommerciële rechtspersoon als bedoeld in artikel 1 van de Drank- en Horecawet.

Artikel 2:28:1

Weigeringsgronden exploitatievergunning

  • 1.

    De burgemeester weigert de vergunning indien de vestiging of exploitatie van het openbare inrichting in strijd is met een geldend bestemmingsplan.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de burgemeester de vergunning geheel of gedeeltelijk weigeren, indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van het openbare inrichting of openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed.

  • 3.

    Bij de toepassing van de in het vorige lid genoemde weigeringsgrond houdt de burgemeester rekening met het karakter van de straat en de wijk, waarin het horecabedrijf is gelegen of zal zijn gelegen, de aard van het openbare inrichtingen de spanning, waaraan het woonmilieu ter plaatse reeds blootstaat of bloot zal komen te staan door de exploitatie.

  • 4.

    De burgemeester weigert de vergunning als bedoeld in het eerste lid indien de aanvrager niet voldoet aan de eisen die de leden 1 en 2 van artikel 8 van de Drank- en Horecawet stellen.

Artikel 2:2

Sluitingstijd

1. De openbare inrichting mag van maandag tot en met zondag, dagelijks van 06.00 uur tot 05.00 uur, in exploitatie zijn. Na 04.00 uur mogen geen nieuwe bezoekers meer worden binnengelaten.

2. Het gestelde in het eerste lid geldt niet voor paracommerciele rechtspersonen;

3. De burgemeester kan bepalen dat voor het terras van de openbare inrichting afwijkende sluitingstijden gelden.

4. De burgemeester kan door middel van een vergunningvoorschrift andere sluitingstijden vaststellen voor een afzonderlijke openbare inrichting.

5. Voor een openbare inrichting als bedoeld in artikel 2:28, lid 2 onder a, gelden dezelfde sluitingstijden als voor de winkel.

6. Het in het eerste en tweede lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften.

Artikel 2:29:1

RAAMVERKOOP

Een tijdelijk terras ten behoeve van raamverkoop kan uitsluitend worden toegestaan van maandag tot en met zaterdag tijdens de laatste volledige kalenderweek van juni. De burgemeester stelt nadere regels omtrent de dagen, tijdstippen en omvang.

Artikel 2:30

Intrekkings- en wijzigingsgronden voor verleende vergunning

  • 1.

    De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid of in geval van bijzondere omstandigheden voor één of meer openbare inrichtingen tijdelijk andere dan de krachtens artikel 2:29 geldende sluitingstijden vaststellen of tijdelijk sluiting bevelen.

  • 2.

    Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 13b van de Opiumwet.

Artikel 2:30:1

Glas of blik

  • 1.

    Het is de leidinggevende van een openbare inrichting dat is gelegen in een door de burgemeester bij openbare kennisgeving aangewezen gebied, verboden consumpties in glas of blik te verstrekken gedurende een door de burgemeester in die openbare kennisgeving aangegeven periode.

  • 2.

    De burgemeester kan van het in het eerste lid genoemde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 2:31

Aanwezigheid in gesloten horecabedrijf

Het is bezoekers verboden zich in een horecabedrijf te bevinden gedurende de tijd dat het bedrijf krachtens artikel 2:29 of ingevolge een op grond van artikel 2:30 genomen besluit gesloten dient te zijn.

Artikel 2:32

Handel in horecabedrijven

  • 1.

    In dit artikel wordt onder handelaar verstaan: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.

  • 2.

    De leidinggevende van een openbare inrichting laat niet toe dat een handelaar of een voor hem handelend persoon in dat bedrijf enig voorwerp verwerft, verkoopt of op enig andere wijze overdraagt.

Artikel 2:33

Ordeverstoring

  • 1.

    Het is verboden in een openbare inrichting de orde te verstoren.

  • 2.

    Het is de leidinggevende van een openbare inrichting, als bedoeld in artikel 2:27, verboden in dat bedrijf toe te laten of te laten verblijven niet tot zijn gezin behorende personen, die naar het oordeel van de burgemeester misbruik van alcoholhoudende drank plegen te maken en van wie de namen als zodanig schriftelijk door de burgemeester aan de leidinggevende zijn opgegeven.

  • 3.

    Het is aan een persoon wiens naam ingevolge het vorige lid door de burgemeester aan de leidinggevenden van openbare inrichting als bedoeld in artikel 2:27 is opgegeven, verboden zich in een dergelijk openbare inrichting te bevinden nadat hij schriftelijk door de burgemeester van dit verbod in kennis is gesteld.

  • 4.

    Het verbod in het derde lid geldt voor een periode die niet langer is dan een jaar.

Artikel 2:34

Het college als bevoegd bestuursorgaan

Indien een openbare inrichting geen inrichting is in de zin van artikel 174 van de Gemeentewet, treedt het college op als bevoegd bestuursorgaan voor de toepassing van artikel 2:28 tot en met 2:31.

AFDELING 8A. : Bijzondere bepalingen paracommerciële rechtspersonen.

Artikel 2:34:1

SCHENKTIJDEN PARACOMMERCIELE RECHTSPERSONEN

Paracommerciële rechtspersonen verstrekken uitsluitend alcoholhoudende drank gedurende de periode beginnende met een uur voor aanvang en eindigende met een uur na beëindiging van de activiteiten die passen binnen de statutaire doelstelling van de desbetreffende paracommerciële rechtspersoon, waarbij de maximale eindtijd op 24.00 uur ligt.

Artikel 2:34:2

BIJEENKOMSTEN BIJ PARACOMMERCIELE RECHTSPERSONEN

Paracommerciële rechtspersonen verstrekken geen alcoholhoudende drank tijdens bijeenkomsten van persoonlijke aard en tijdens bijeenkomsten die gericht zijn op personen die niet of niet rechtstreeks bij activiteiten van de rechtspersoon betrokken zijn.

Afdeling 9. Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf

Artikel 2:35

Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder inrichting: elke al dan niet besloten ruimte waarin, in de uitoefening van beroep of bedrijf, aan personen de mogelijkheid van nachtverblijf of gelegenheid tot kamperen wordt verschaft.

Artikel 2:36

Kennisgeving exploitatie

Degene die een inrichting opricht, overneemt, verplaatst of de exploitatie of feitelijke leiding van een inrichting staakt, is verplicht binnen drie dagen daarna daarvan schriftelijk kennis te geven aan de burgemeester.

Artikel 2:37

Nachtregister

  • 1.

    De exploitant van een inrichting of een voor hem handelend persoon is verplicht een register, als bedoeld in artikel 438 van het Wetboek van Strafrecht, bij te houden.

  • 2.

    De exploitant van een inrichting of een voor hem handelend persoon is verplicht het in het eerste lid bedoelde register op diens verzoek aan de burgemeester of aan een door hem aangewezen ambtenaar over te leggen.

Artikel 2:38

Verschaffing gegevens nachtregister

Degene die in een inrichting nachtverblijf houdt of de kampeerder is verplicht de exploitant of feitelijk leidinggevende van die inrichting volledig en naar waarheid naam, adres, woonplaats, geboortedatum, geboorteplaats, betrekking, dag van aankomst en de dag van vertrek te verstrekken.

Afdeling 10. Toezicht op speelgelegenheden

Artikel 2:39

Speelgelegenheden

  • 1.

    Dit artikel verstaat onder speelgelegenheid: een voor het publiek toegankelijke gelegenheid waar het bedrijfsmatig of in een omvang alsof deze bedrijfsmatig is de mogelijkheid wordt geboden enig spel te beoefenen, waarbij geld of in geld inwisselbare voorwerpen kunnen worden gewonnen of verloren.

  • 2.

    Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een speelgelegenheid te exploiteren of te doen exploiteren. Het verbod is niet van toepassing op:

    • a.

      speelautomatenhallen waarvoor op grond van artikel 30c, eerste lid, onder c, van de Wet op de Kansspelen vergunning is verleend;

    • b.

      speelgelegenheden waarvoor de Minister van Justitie of de Kamer van Koophandel bevoegd is vergunning te verlenen;

    • c.

      speelgelegenheden waar de mogelijkheid wordt geboden om het kleine kansspel als bedoeld in artikel 7c van de Wet op de kansspelen te beoefenen, of te spelen op speelautomaten als bedoeld in artikel 30 van de Wet op de kansspelen, of de handeling als bedoeld in artikel 1, onder a, van de Wet op de kansspelen te verrichten.

  • 3.

    De burgemeester weigert de vergunning:

    • a.

      indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van de speelgelegenheid of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig worden beïnvloed door de exploitatie van de speelgelegenheid;

    • b.

      indien de exploitatie van de speelgelegenheid in strijd is met een geldend bestemmingsplan.

  • 4.

    In afwijking van artikel 1:2 beslist de burgemeester binnen 26 weken na de datum waarop de burgemeester de aanvraag heeft ontvangen.

Artikel 2:40

Speelautomaten

  • 1.

    1.Dit artikel verstaat onder:

a.

Wet

:

de Wet op de kansspelen;

b.

speelautomaat

:

automaat als bedoeld in artikel 30, onder a, van de Wet;

c.

kansspelautomaat

:

automaat als bedoeld in artikel 30, onder c, van de Wet;

d.

hoogdrempelige inrichting

:

inrichting als bedoeld in artikel 30, onder d, van de Wet;

e.

laagdrempelige inrichting

:

inrichting als bedoeld in artikel 30, onder e, van de Wet.

  • 2.

    In hoogdrempelige inrichtingen zijn maximaal twee speelautomaten toegestaan.

  • 3.

    In laagdrempelige inrichtingen zijn twee behendigheidsautomaten toegestaan, met dien verstande dat kansspelautomaten in het geheel niet zijn toegestaan.

Afdeling 11. Maatregelen tegen overlast en baldadigheid

Artikel 2:41

Betreden gesloten woning of lokaal

  • 1.

    Het is verboden een krachtens artikel 174a van de Gemeentewet gesloten woning, een niet voor publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 2.

    Het is verboden een krachtens artikel 13b van de Opiumwet gesloten woning, een niet voor het publiek toegankelijk lokaal, een bij die woning of dat lokaal behorend erf, een voor het publiek toegankelijk lokaal of bij dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 3.

    Deze verboden gelden niet voor personen wier aanwezigheid in de woning of het lokaal wegens dringende reden noodzakelijk is.

Artikel 2:42

Plakken en kladden

  • 1.

    Het is verboden een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is te bekrassen of te bekladden.

  • 2.

    Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende op een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is:

    • a.

      een aanplakbiljet of ander geschrift, afbeelding of aanduiding aan te plakken, te doen aanplakken, op andere wijze aan te brengen of te doen aanbrengen;

    • b.

      met kalk, krijt, teer of een kleur of verfstof een afbeelding, letter, cijfer of teken aan te brengen of te doen aanbrengen.

  • 3.

    Het in het tweede lid gestelde verbod is niet van toepassing indien gehandeld wordt krachtens wettelijk voorschrift.

  • 4.

    Het college kan aanplakborden aanwijzen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen.

  • 5.

    Het is verboden de in het vierde lid bedoelde aanplakborden te gebruiken voor het aanbrengen van handelsreclame.

  • 6.

    Het college kan nadere regels stellen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen, die geen betrekking mogen hebben op de inhoud van de meningsuitingen en bekendmakingen.

  • 7.

    De houder van de in het tweede lid bedoelde schriftelijke toestemming is verplicht die aan een opsporingsambtenaar op diens eerste vordering direct ter inzage af te geven.

Artikel 2:43

Vervoer plakgereedschap e.d.

  • 1.

    Het is verboden op de weg of openbaar water te vervoeren of bij zich te hebben enig aanplakbiljet, aanplakdoek, kalk, teer, kleur of verfstof of verfgereedschap.

  • 2.

    Dit verbod is niet van toepassing, indien de genoemde materialen of gereedschappen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd voor handelingen als verboden in artikel 2:42.

Artikel 2:44

Vervoer inbrekerswerktuigen

(Dit artikel is verplaatst naar afdeling 12 (Bepalingen ter voorkoming en bestrijding van diefstal en heling van goederen) onder artikel 2:66:1).

Artikel 2:45

vervallen

Artikel 2:46

vervallen

Artikel 2:47

Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen

  • 1.

    Het is verboden:

    • a.

      op een openbare plaats te klimmen of zich te bevinden op een beeld, monument, overkapping, constructie, openbare toiletgelegenheid, voertuig, hekheining of andere afsluiting, verkeersmeubilair en daarvoor niet bestemd straatmeubilair;

    • b.

      zich op een openbare plaats zodanig op te houden dat aan weggebruikers of bewoners van nabij de weg gelegen woningen onnodig overlast of hinder wordt veroorzaakt.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 424, 426bis of 431 van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

  • 3.

    Het bepaalde in artikel 2:1 lid 2 is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 2:48

Verboden gedrag bij of in gebouwen

  • 1.

    Het is verboden:

    • a.

      zich zonder redelijk doel in een portiek of poort op te houden;

    • b.

      zonder redelijk doel in, op of tegen een raamkozijn of een drempel van een gebouw te zitten of te liggen.

  • 2.

    Het is aan anderen dan bewoners of gebruikers van flatgebouwen, appartementsgebouwen en soortgelijke meergezinshuizen en van gebouwen die voor publiek toegankelijk zijn, verboden zich zonder redelijk doel te bevinden in een voor gemeenschappelijk gebruik bestemde ruimte van zo'n gebouw.

  • 3.

    Het bepaalde in artikel 2:1 lid 2 is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 2:49

Hinderlijk gedrag in voor het publiek toegankelijke ruimten

  • 1.

    Het is verboden zich zonder redelijk doel op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek toegankelijk portaal, wachtlokaal voor een openbaar vervoermiddel, parkeergarage, rijwielstalling of een andere soortgelijke, voor het publiek toegankelijke ruimte dan wel deze te verontreinigen of te bezigen voor een ander doel dan waarvoor de desbetreffende ruimte is bestemd.

  • 2.

    Het bepaalde in artikel 2:1 lid 2 is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 2:50

Bespieden van personen

  • 1.

    Het is verboden zich in de nabijheid van een persoon dan wel een gebouw, woonwagen of woonschip op te houden met de kennelijke bedoeling deze persoon dan wel een zich in dit gebouw, deze woonwagen of dit woonschip bevindende persoon, te bespieden.

  • 2.

    Het is verboden door middel van een verrekijker of enig ander optisch instrument een zich in een gebouw, woonwagen of woonschip bevindende persoon te bespieden.

Artikel 2:50:1

Natuurlijke behoefte doen

Het is verboden binnen de bebouwde kom op een openbare plaats zijn natuurlijke behoefte te doen buiten daarvoor bestemde plaatsen.

Artikel 2:51

Bedelarij

Het is verboden in door het college aangewezen gebieden op of aan de weg of in een voor het publiek toegankelijk gebouw te bedelen om geld of andere zaken.

Artikel 2:52

Verboden drankgebruik

  • 1.

    Het is verboden op een openbare plaats, die deel uitmaakt van een door het college aangewezen gebied, alcoholhoudende drank te gebruiken of aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben.

  • 2.

    Het is verboden op de openbare plaats die deel uitmaakt van een door het college aangewezen gebied, onaangebroken alcoholhoudende drank in flessen, blikjes en dergelijke bij zich te hebben.

  • 3.

    Het in het tweede lid gesteld verbod is niet van toepassing indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de alcoholhoudende drank niet ter plaatste wordt genuttigd.

  • 4.

    Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor:

    • a.

      een terras dat behoort bij een openbare inrichting, als bedoeld in artikel 1 van de Drank- en Horecawet;

    • b.

      de plaats, niet zijnde een openbare inrichting, als bedoeld onder a., waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35 van de Drank- en Horecawet.

Afdeling 12. Drugsoverlast

Artikel 2:53

Drugshandel op straat

Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden op of aan de weg post te vatten of zich daar heen en weer te bewegen en zich op of aan wegen in of op een voertuig te bevinden of daarmee heen en weer te rijden, met het kennelijke doel om middelen als bedoeld in artikel 2 en 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar, al dan niet tegen betaling af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.

AFDELING 13. OVERLAST DOOR (BROM)FIETSEN

Artikel 2:53:1

Neerzetten van fietsen e.d.

  • 1.

    Het is verboden op een openbare plaats een fiets of een bromfiets te plaatsen of te laten staan tegen een raam, een raamkozijn, een deur, de gevel van een gebouw dan wel in de ingang van een portiek indien:

    • a.

      dit in strijd is met de uitdrukkelijk verklaarde wil van de gebruiker van dat gebouw of dat portiek;

    • b.

      daardoor die ingang versperd wordt.

  • 2.

    Het college kan op de weg gelegen plaatsen aanwijzen waar het in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast, of ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, verboden is fietsen of bromfietsen onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimte of plaatsen te laten staan.

  • 3.

    Het is verboden fietsen of bromfietsen, die rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en in een verwaarloosde toestand verkeren, te laten staan in de daarvoor bestemde ruimten of op de daarvoor bestemde plaatsen.

  • 4.

    Het college kan openbare (brom)fietsstallingsgebieden aanwijzen waar het, in het belang van het beheer van de openbare ruimte, verboden is om een (brom)fiets langer dan vier weken onafgebroken te stallen (zogenaamde wees (brom)fietsen).

Artikel 2:53:2

Overlast van fiets of bromfiets op markt en kermisterrein e.d.

Het is verboden op de door het college of de burgemeester aangewezen uren en plaatsen zich met een fiets of bromfiets te bevinden op een door het college of de burgemeester aangewezen terrein waar een markt, kermis, uitvoering, bijeenkomst of plechtigheid gehouden wordt die publiek trekt, mits dit verbod kenbaar is gemaakt aan de bezoekers van het terrein.

Artikel 2:54

Bewakingsapparatuur

[gereserveerd]

Artikel 2:55

Nodeloos alarmeren

[gereserveerd]

Artikel 2:56

Alarminstallaties

[gereserveerd]

Afdeling 14. overlast door dieren

Artikel 2:57

Loslopende honden

  • 1.

    Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen:

    • a.

      binnen de bebouwde kom op de weg zonder dat die hond aangelijnd is;

    • b.

      op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak, begraafplaats of speelweide of op een andere door het college aangewezen plaats;

    • c.

      op de weg zonder voorzien te zijn van een halsband of een ander identificatiemerk dat de eigenaar of houder duidelijk doet kennen.

  • 2.

    Het college kan plaatsen aanwijzen waar het verbod genoemd in het eerst lid onder a. niet geldt.

  • 3.

    De verboden genoemd in het eerste lid onder a. en b. gelden niet voor zover de eigenaar of houder van een hond zich vanwege zijn handicap door een geleidehond laat begeleiden of als een eigenaar of houder van een hond deze aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot geleidehond.

Artikel 2:58

Verontreiniging door honden

  • 1.

    De eigenaar of houder van een hond is verplicht ervoor te zorgen dat die hond zich niet van uitwerpselen ontdoet.

  • 2.

    Het in het eerste lid bepaalde is niet van toepassing:

    • a.

      op door het college van burgemeester en wethouders aangewezen plaatsen;

    • b.

      indien de eigenaar of houder van een hond ervoor zorgt, dat de uitwerpselen onmiddellijk worden verwijderd.

  • 3.

    De eigenaar of houder van een hond is verplicht, indien hij zich met een hond op of aan de weg bevindt, een hulpmiddel in de vorm van een schep of zakje bij zich te hebben dat geschikt is voor het verwijderen van uitwerpselen.

  • 4.

    De eigenaar of houder van een hond die zich met de hond op of aan de weg bevindt, is verplicht de schep of het zakje op eerste vordering te laten zien aan de toezichthoudend ambtenaar.

  • 5.

    De geboden genoemd onder lid 1, 3 en 4 gelden niet voor zover de eigenaar of houder van een hond zich vanwege zijn handicap door een geleidehond laat begeleiden of indien de eigenaar of houder van een hond deze aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot een geleidehond.

Artikel 2:59

Gevaarlijke honden

  • 1.

    Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen op een openbare plaats of op het terrein van een ander:

    • a.

      anders dan kort aangelijnd nadat het college aan de eigenaar of de houder heeft bekendgemaakt dat het die hond gevaarlijk of hinderlijk acht en een aanlijngebod in verband met het gedrag van die hond noodzakelijk vindt;

    • b.

      anders dan kort aangelijnd en voorzien van een muilkorf nadat het college aan de eigenaar of de houder heeft bekendgemaakt dat het die hond gevaarlijk of hinderlijk acht en een aanlijn- en muilkorfgebod in verband met het gedrag van die hond noodzakelijk vindt.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 2:57, eerste lid onder c, geldt voor het bepaalde in het eerste lid bovendien dat de hond voorzien moet zijn van een optisch leesbaar, niet-verwijderbaar identificatiekenmerk in het oor of de buikwand.

  • 3.

    In het eerste lid verstaat onder kort aanlijnen: aanlijnen van een hond met een lijn met een lengte, gemeten van hand tot halsband, die niet langer is dan 1,50 meter.

Artikel 2:60

Houden van hinderlijke of schadelijke dieren

  • 1.

    Het is verboden om in door het college aangewezen plaatsen buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer ter voorkoming of opheffing van overlast of schade aan de openbare gezondheid verboden is daarbij aangeduide dieren:

  • a. aanwezig te hebben of

  • b. aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door hen gestelde regels of

  • c. aanwezig te hebben tot een groter aantal dan in die aanwijzing is aangegeven.

  • 2.

    Het is verboden op een krachtens het eerste lid aangewezen plaats daarbij aangeduide dieren aanwezig te hebben, dan wel aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door het college gestelde regels, dan wel aanwezig te hebben in een groter aantal dan door het college is aangegeven.

  • 3.

    Het college kan de rechthebbende op een onroerende zaak gelegen binnen een krachtens het eerste lid aangewezen gedeelte van de gemeente ontheffing verlenen van het in het tweede lid gestelde verbod.

Artikel 2:61

Wilde dieren

[gereserveerd]

Artikel 2:62

vervallen

Artikel 2:63

vervallen

  • 4.

    ophokverordening.

Artikel 2:64

vervallen

Artikel 2:65

Bedelarij

(Dit artikel is verplaatst naar artikel 2:51)

Afdeling 15. Bepalingen ter voorkoming en bestrijding van diefstal en heling van goederen

Artikel 2:66

Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder handelaar: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 2:66:1

Vervoer werktuigen voor braak

  • 1.

    Het is verboden op een openbare plaats werktuigen bestemd voor het verbreken van sloten of voor inbraak te vervoeren of bij zich te hebben.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing indien de genoemde gereedschappen, voorwerpen of middelen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd voor de in het eerste lid bedoelde handelingen.

Artikel 2:67

vervallen

Artikel 2:68

vervallen

Artikel 2:69

Vervreemding van door opkoop verkregen goederen

[gereserveerd]

Artikel 2:70

Handel in horecabedrijven

(Dit artikel is verplaatst naar afdeling 8 (Toezicht op horecabedrijven) onder artikel 2:32).

Afdeling 16. Vuurwerk

Artikel 2:71

Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder consumentenvuurwerk: Consumentenvuurwerk waarop het Besluit van 22 januari 2002, houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk (Vuurwerkbesluit) van toepassing is.

Artikel 2:72

Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen

Het is verboden in de uitoefening van een bedrijf of nevenbedrijf consumentenvuurwerk ter beschikking te stellen dan wel voor het ter beschikking stellen aanwezig te houden, zonder een vergunning van het college van de gemeente waar het bedrijf is of zal worden gevestigd.

Artikel 2:73

Bezigen van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling

  • 1.

    Het is verboden consumentenvuurwerk te bezigen op een door het college in het belang van de voorkoming van gevaar, schade of overlast aangewezen plaats.

  • 2.

    Het is verboden consumentenvuurwerk op een openbare plaats te bezigen als dat gevaar, schade of overlast kan veroorzaken.

  • 3.

    De in het eerste en tweede lid gestelde verboden gelden niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1, van het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 2:73:1

Carbidschieten

  • 1.

    Het is verboden acetyleengas afkomstig van een reactie tussen calciumacetylide (carbid) en water of gasmengsels met vergelijkbare eigenschappen op explosieve wijze te ontbranden.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet indien:

    • a.

      hiervan tenminste veertien dagen voorafgaand aan de datum van gebruik melding is gedaan aan het college;

    • b.

      de melding is vergezeld van een schriftelijke toestemming van de eigenaar van het terrein waarvandaan geschoten wordt;

    • c.

      de melding tevens is voorzien van een kaart waarop de betreffende locatie is ingetekend;

    • d.

      de plaats vanwaar geschoten wordt is gelegen:

      • -

        op een afstand van tenminste 75 meter van de woonbebouwing;

      • -

        op een afstand van tenminste 300 meter van een inrichting voor de intramurale zorg;

      • -

        op een afstand van tenminste 300 meter van in gebruik zijnde voorzieningen voor het houden van dieren;

      • -

        wordt geschoten in een richting welke tegengesteld is aan de richting waarin de dichtstbijzijnde woonbebouwing is gelegen;

      • -

        het vrijschootsveld minimaal 75 meter is en hierin geen verharde openbare wegen of paden liggen;

      • -

        niet door het college van burgemeester en wethouders is aangewezen in verband met het belang van de voorkoming van gevaar, schade of overlast;

    • e.

      gebruik wordt gemaakt van melkbussen en/of dergelijke voorwerpen met een maximale omvang van 50 liter, met gebruikmaking van acetyleengas afkomstig van een reactie tussen calciumacetylide (carbid) en water of gasmengsels met vergelijkbare eigenschappen;

    • f.

      het gebruik plaatsvindt op 31 december van 10.00 uur tot 1 januari 02.00 uur.

  • 3.

    Dit artikel is niet van toepassing voor zover de Wet milieubeheer, de Wet wapens en munitie, de Wet milieugevaarlijke stoffen, de Wet vervoer gevaarlijke stoffen of het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.

Artikel 2:74

Drugshandel op straat

(Dit artikel is verplaatst naar Afdeling 12 (Drugsoverlast) onder artikel 2:53)

Afdeling 17. Veiligheidsrisicogebieden en cameratoezicht op openbare plaatsen

Artikel 2:75

Bestuurlijke ophouding

[gereserveerd]

Artikel 2:76

Veiligheidsrisicogebieden

De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151b van de Gemeentewet bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, een gebied, met inbegrip van de daarin gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven, aanwijzen als veiligheidsrisicogebied.

Artikel 2:77

Cameratoezicht op openbare plaatsen

  • 1.

    De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151c van de Gemeentewet besluiten tot plaatsing van vaste camera's voor een bepaalde duur ten behoeve van het toezicht op een openbare plaats.

  • 2.

    De burgemeester heeft de bevoegdheid als bedoeld in het eerste lid eveneens ten aanzien van andere openbare plaatsen.

Artikel 2:77:1

Gebiedsontzegging

  • 1.

    De burgemeester kan, in het kader van de openbare orde of veiligheid, een verbod opleggen aan degene die de openbare orde of veiligheid heeft verstoord om zich gedurende een in dat verbod genoemd tijdvak te bevinden op in dat verbod aangegeven plaatsen. Dit verbod geldt gedurende de in de bekendmaking van het verbod genoemde periode die ten hoogste 12 weken kan bedragen.

  • 2.

    De burgemeester gaat niet over tot aanwijzing van gebieden waarvoor een gebiedsontzegging kan gelden, of tot omschrijving van overtredingen die tot een gebiedsontzegging kunnen leiden, dan na overleg met de Officier van Justitie, bedoeld in artikel 14 van de Politiewet 1993.

Hoofdstuk 3. PROSTITUTIE(BEDRIJVEN) EN ESCORT

Afdeling 1. Begripsbepalingen

Artikel 3:1

Begripsbepalingen

Dit hoofdstuk verstaat onder:

a.

prostitutie

:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

b.

prostituee

:

degene die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

c.

prostitutiebedrijf

:

de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie wordt verricht. Onder een prostitutiebedrijf worden in elk geval verstaan: een erotische massagesalon, sekstheater, bordeel of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

d.

escortbedrijf

:

de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend;

e.

exploitant

:

de natuurlijke persoon of personen of rechtspersoon of rechtspersonen die een prostitutie- of escortbedrijf exploiteert, dan wel exploiteren en de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon of rechtspersonen bevoegde natuurlijke persoon of personen;

f.

beheerder

:

de natuurlijke persoon of personen die onmiddellijke feitelijke leiding uitoefent, dan wel uitoefenen in een prostitutiebedrijf of escortbedrijf;

g.

bezoeker

:

degene die aanwezig is in een prostitutiebedrijf, met uitzondering van:

1) de exploitant;

2) de beheerder;

3) de prostituee;

4) het personeel dat in het prostitutiebedrijf werkzaam is;

5) toezichthouders die zijn aangewezen op grond van artikel 6.2 van deze verordening;

6) andere personen wier aanwezigheid in het prostitutiebedrijf wegens dringende redenen noodzakelijk is.

Artikel 3:2

Bevoegd bestuursorgaan

Dit hoofdstuk verstaat onder bevoegd bestuursorgaan: het college of, voor zover het betreft voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet, de burgemeester.

Artikel 3:3

Nadere regels

Met het oog op de in artikel 3:5:1 genoemde belangen, kan het college over de uitoefening van de bevoegdheden in dit hoofdstuk nadere regels vaststellen.

Afdeling 2. Prostitutiebedrijven en escort

Artikel 3:4

Exploitatievergunning prostitutie- of escortbedrijf

  • 1.

    Het is verboden een prostitutie- of escortbedrijf te exploiteren of te wijzigen zonder vergunning van het bevoegd bestuursorgaan.

  • 2.

    Het aantal prostitutiebedrijven is niet hoger dan twee.

Artikel 3:4:1

Aanvraag vergunning

  • 1.

    In de aanvraag om vergunning en in de vergunning wordt in ieder geval vermeld:

    • a.

      de persoonsgegevens van de exploitant;

    • b.

      de persoonsgegevens van de beheerder;

    • c.

      het aantal werkzame prostituees;

    • d.

      de aard van het prostitutiebedrijf of het escortbedrijf, al dan niet in combinatie met elkaar;

    • e.

      de plaatselijke en kadastrale ligging van het prostitutiebedrijf door middel van een situatietekening met een schaal van tenminste 1:1000;

    • f.

      de plattegrond van het prostitutiebedrijf door middel van een tekening met een schaal van tenminste 1:100;

    • g.

      bewijs van inschrijving in het handelsregister bij de Kamer van koophandel;

    • h.

      bewijs waaruit blijkt dat de exploitant gerechtigd is tot het gebruik van de ruimte bestemd voor het prostitutiebedrijf.

  • 2.

    De gegevens uit het vorige lid worden ook in en bij de vergunning vermeld.

  • 3.

    In afwijking van artikel 1:2 beslist de burgemeester binnen 26 weken na de datum waarop de burgemeester de aanvraag heeft ontvangen.

Artikel 3:5

Gedragseisen exploitant en beheerder

  • 1.

    De exploitant en de beheerder:

    • a.

      staat niet onder curatele en is niet ontzet uit de ouderlijke macht of de voogdij;

    • b.

      is niet in enig opzicht van slecht levensgedrag en

    • c.

      heeft de leeftijd van eenentwintig jaar bereikt.

  • 2.

    Naast de gestelde eisen in het eerste lid, is de exploitant en de beheerder niet:

    • a.

      met toepassing van artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht in een psychiatrisch ziekenhuis geplaatst of met toepassing van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht ter beschikking gesteld;

    • b.

      binnen de laatste vijf jaar onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van zes maanden of meer door de rechter in Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba, dan wel door een andere rechter wegens een misdrijf waarvoor naar Nederlands recht een bevel tot voorlopige hechtenis ingevolge artikel 67, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering is toegelaten;

    • c.

      binnen de laatste vijf jaar bij tenminste twee rechterlijke uitspraken onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke geldboete van € 500 of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a van het Wetboek van Strafrecht, wegens dan wel mede wegens overtreding van:

  • 3.

    Met een veroordeling als bedoeld in het tweede lid wordt gelijk gesteld:

    • a.

      vrijwillige betaling van een geldsom als bedoeld in artikel 74, tweede lid onder a van het Wetboek van Strafrecht of artikel 76, derde lid onder a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, tenzij de geldsom minder dan € 375 bedraagt;

    • b.

      een bevel tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf.

  • 4.

    De periode van vijf jaar, genoemd in het tweede lid, wordt:

    • a.

      bij de weigering van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van beslissing op de aanvraag van de vergunning;

    • b.

      bij de intrekking van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van de intrekking van deze vergunning.

  • 5.

    De exploitant of de beheerder is binnen de laatste vijf jaar geen exploitant of beheerder geweest van een prostitutiebedrijf of escortbedrijf die voor tenminste een maand door het bevoegde bestuursorgaan is gesloten, of waarvan de vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, is ingetrokken, tenzij aannemelijk is dat hem terzake geen verwijt treft.

Artikel 3:5:1

Weigeringsgronden

  • 1.

    De vergunning bedoeld in artikel 3:4 wordt geweigerd indien:

    • a.

      de exploitant of de beheerder niet voldoet aan de in artikel 3:5 gestelde eisen;

    • b.

      de vestiging of de exploitatie van het prostitutiebedrijf of het escortbedrijf in strijd is met het geldend bestemmingsplan, stadsvernieuwingsplan of leefmilieuverordening, of door vergunningverlening het maximum aantal vergunningen dat is toegestaan wordt overschreden;

    • c.

      er aanwijzingen zijn dat in het prostitutiebedrijf of het escortbedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht of met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.

  • 2.

    In afwijking van artikel 1:8 kan de vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de openbare orde;

    • b.

      het voorkomen of beperken van overlast;

    • c.

      het voorkomen of beperken van aantasting van het woon- en leefklimaat;

    • d.

      de veiligheid van personen of goederen;

    • e.

      de verkeersvrijheid of -veiligheid;

    • f.

      de gezondheid of zedelijkheid;

    • g.

      de arbeidsomstandigheden van de prostituee.

Artikel 3:6

Sluitingstijden

  • 1.

    Het is verboden een prostitutiebedrijf voor bezoekers geopend te hebben en daarin bezoekers toe te laten of te laten verblijven op andere tijden dan:

    • a.

      op zondag tot en met donderdag tussen 10.00en01.00 uur;

    • b.

      op vrijdag en zaterdag tussen 10.00en02.00 uur.

  • 2.

    Het bevoegd bestuursorgaan kan door middel van een voorschrift als bedoeld in artikel 1:4 voor een afzonderlijk prostitutiebedrijf andere sluitingstijden vaststellen.

  • 3.

    Het is bezoekers van een prostitutiebedrijf verboden zich daarin te bevinden gedurende de tijd dat het prostitutiebedrijf krachtens het eerste of tweede lid, dan wel krachtens artikel 3.7, eerste lid, gesloten dient te zijn.

  • 4.

    Het in het eerste tot en met derde lid bepaalde geldt niet voor zover in de daarin geregelde onderwerpen wordt voorzien door de op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften.

Artikel 3:7

Tijdelijke afwijking sluitingstijden; (tijdelijke) sluiting

  • 1.

    Met het oog op de in artikel 3:5:1, tweede lid, genoemde belangen of in geval van strijdigheid met de bepalingen in dit hoofdstuk kan het bevoegd bestuursorgaan:

    • a.

      tijdelijk andere dan de krachtens artikel 3:6, eerste of tweede lid, geldende sluitingsuren vaststellen;

    • b.

      van een afzonderlijk prostitutiebedrijf al dan niet tijdelijk de gedeeltelijke of algehele sluiting bevelen.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht, maakt het bevoegd bestuursorgaan het in het eerste lid bedoelde besluit openbaar bekend overeenkomstig artikel 3:42 Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 3:8

Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en beheerder

  • 1.

    Het is verboden een prostitutiebedrijf voor bezoekers geopend te hebben, zonder dat de ingevolge artikel 3:4 op de vergunning vermelde exploitant of beheerder in het prostitutiebedrijf aanwezig is.

  • 2.

    De exploitant en de beheerder zien er voortdurend op toe dat in het prostitutiebedrijf:

    • a.

      geen strafbare feiten plaatsvinden, waaronder in ieder geval de feiten genoemd in de titels XIV (misdrijven tegen de zeden), XVIII (misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid), XX (mishandeling), XXII (diefstal) en XXX (heling) van het Tweede Boek van het Wetboek van Strafrecht, in de Opiumwet en in de Wet wapens en munitie en

    • b.

      geen prostitutie wordt uitgeoefend door personen in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.

Artikel 3.8:1

Toezicht door exploitant en beheerder

De exploitant en de beheerder zijn verplicht er voortdurend op toe te zien dat in de inrichting:

  • a.

    geen strafbare feiten plaatsvinden, waaronder in ieder geval de feiten als genoemd in de titel XIV (misdrijven tegen de zeden), XX (mishandeling), XXIi (diefstal) en XXX (heling) van het Tweede Boek van het Wetboek van Strafrecht, in de Opiumwet en in de Wet wapens en munitie;

  • b.

    geen prostitutie wordt uitgeoefend door personen in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde;

  • c.

    geen prostitutie wordt uitgeoefend door personen beneden de 18 jaar;

  • d.

    een bedrijfsbeleid wordt gevoerd waarin de toepassing van veilige sekstechnieken en het zelfbeschikkingsrecht van de prostituees bevorderd worden;

  • e.

    een bedrijfsbeleid wordt gevoerd waarbij medewerking wordt verleend aan op preventie gerichte gezondheidsprojecten.

Artikel 3:9

Straat- en raamprostitutie

  • 1.

    Het is verboden, door handeling, houding, woord, gebaar of op andere wijze passanten tot prostitutie te bewegen, uit te nodigen dan wel aan te lokken.

  • 2.

    Met het oog op de naleving van het in het eerste lid gestelde verbod, kan door politieambtenaren het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen.

  • 3.

    De burgemeester kan bij besluit aan personen aan wie tenminste eenmaal een bevel op grond van het tweede lid is gegeven, verbieden zich gedurende een bepaalde termijn, anders dan in een openbaar middel van vervoer, te bevinden op of aan de in het besluit aangeduide wegen.

  • 4.

    Het is verboden zich te gedragen in strijd met een door de burgemeester op grond van het derde lid opgelegd verbod.

Artikel 3:10

Sekswinkels

[gereserveerd]

Artikel 3:11

Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke

[gereserveerd]

Artikel 3:12

Beslissingstermijn

(Dit artikel is verplaatst naar artikel 3:4:1 lid 3)

Artikel 3:13

Weigeringsgronden

(Dit artikel is verplaatst naar artikel 3:5:1)

Afdeling 3. Beëindiging exploitatie; wijziging beheer

Artikel 3:14

Beëindiging exploitatie

  • 1.

    De vergunning vervalt zodra de ingevolge artikel 3:4 op de vergunning vermelde exploitant, de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk heeft beëindigd.

  • 2.

    Binnen een week na de feitelijke beëindiging van de exploitatie, geeft de exploitant daarvan schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.

Artikel 3:15

Wijziging beheer

  • 1.

    Indien een beheerder als bedoeld in artikel 3:1, onder f, het beheer in het prostitutiebedrijf of het escortbedrijf feitelijk heeft beëindigd, geeft de exploitant daarvan binnen een week na de feitelijke beëindiging van het beheer schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.

  • 2.

    Het beheer kan worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder, indien het bevoegd bestuursorgaan op aanvraag van de exploitant heeft besloten de verleende vergunning overeenkomstig de wijziging in het beheer te wijzigen. Het bepaalde in artikel 3:5:1, eerste lid, aanhef en onder a, is van overeenkomstige toepassing.

  • 3.

    In afwachting van het besluit bedoeld in het tweede lid, kan het beheer worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder zodra de exploitant een aanvraag als bedoeld in het tweede lid heeft ingediend, totdat over de aanvraag is besloten.

Afdeling 4. Overgangsbepaling

Artikel 3:16

Overgangsbepaling

[gereserveerd]

Hoofdstuk 4. Bescherming van het milieu en het natuurschoon en zorg voor het uiterlijk aanzien van de gemeente

Afdeling 1. Geluidhinder en verlichting

Artikel 4:1

Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

a.

Besluit

:

het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer;

b.

inrichting

:

inrichting type A of type B als bedoeld in het Besluit;

c.

houder van een inrichting

:

degene die als eigenaar, bedrijfsleider, beheerder of anderszins een inrichting drijft;

d.

collectieve festiviteit

:

festiviteit die niet specifiek aan één of een klein aantal inrichtingen is verbonden;

e.

incidentele festiviteit

:

festiviteit of activiteit die gebonden is aan één of een klein aantal inrichtingen;

f.

geluidsgevoelige gebouwen

:

woningen en gebouwen die op grond van artikel 1 van de Wet Geluidhinder worden aangemerkt als geluidsgevoelige gebouwen met uitzondering van gebouwen behorende bij de betreffende inrichting;

g.

geluidsgevoelige terreinen

:

terreinen die op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder worden aangemerkt als geluidsgevoelige terreinen met uitzondering van terreinen behorende bij de betreffende inrichting;

h.

onversterkte muziek

:

muziek die niet elektronisch is versterkt.

i.

gebied

:

gebied als bedoeld in bestemmingsplannen van de gemeente.

Artikel 4:2

Aanwijzing collectieve festiviteiten

  • 1.

    De geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit en artikel 4:5 van deze verordening gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

  • 2.

    Bij de aanwijzing als bedoeld in het eerste lid kan het college bepalen dat collectieve festiviteiten alleen gelden voor horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen.

  • 3.

    Het college maakt de aanwijzing tenminste vier weken voor het begin van een nieuw kalenderjaar bekend.

  • 4.

    Het college kan wanneer een collectieve festiviteit redelijkerwijs niet te voorzien was, een festiviteit direct als collectieve festiviteit als bedoeld in het eerste lid aanwijzen.

  • 5.

    Het college kan nadere regels stellen ten aanzien van het maximale geluidsniveau alsmede voor maatregelen om het geluidsniveau te beperken tijdens een collectieve festiviteit.

Artikel 4:3

Kennisgeving incidentele festiviteiten

  • 1.

    Het is een inrichting toegestaan maximaal 8 incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij de geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit en artikel 4:5 van deze verordening niet van toepassing zijn mits de houder van de inrichting tenminste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.

  • 2.

    Het college stelt een formulier vast voor het doen van een kennisgeving.

  • 3.

    De kennisgeving wordt geacht te zijn gedaan wanneer het formulier, volledig en naar waarheid ingevuld, tijdig is ingeleverd op de plaats op dat formulier vermeld.

  • 4.

    De kennisgeving wordt tevens geacht te zijn gedaan wanneer het college op verzoek van de houder van een inrichting een incidentele festiviteit, die redelijkerwijs niet te voorzien was, direct toestaat.

  • 5.

    Het college kan in nadere regels gebieden aanwijzen waar het gestelde in dit artikel niet van toepassing is;

  • 6.

    Het college kan nadere regels stellen ten aanzien van de volgende onderwerpen:

    - De dagen en de tijdstippen waarop festiviteiten als bedoeld in artikel 4:1 onder e. gehouden mogen worden;

    - het maximale geluidsniveau om overlast te beperken;

    - het aantal festiviteiten als bedoeld in het eerste lid te beperken voor inrichtingen niet-zijnde horeca-inrichtingen.

Artikel 4:4

Verboden incidentele festiviteiten

[gereserveerd]

Artikel 4:5

Onversterkte muziek

  • 1.

    Bij het ten gehore brengen van onversterkte muziek, zoals bedoeld in artikel 2.18 lid f en lid 5 van het Besluit binnen inrichtingen is de onder e. opgenomen tabel van toepassing.

    • a.

      de in de tabel aangegeven waarden binnen in- of aanpandige gevoelige gebouwen gelden niet indien de gebruiker van deze gevoelige gebouwen geen toestemming geeft voor het in redelijkheid uitvoeren of doen uitvoeren van geluidsmetingen;

    • b.

      de in de tabel aangegeven waarden op de gevel gelden ook bij gevoelige terreinen op de grens van het terrein;

    • c.

      de waarden in in- en aanpandige gevoelige gebouwen, voor zover het woningen betreft, gelden in geluidsgevoelige ruimten en verblijfsruimten;

    • d.

      bij het bepalen van de geluidsniveaus zoals vermeld in de tabel wordt geen bedrijfsduurcorrectie toegepast.

    • e.

      Tabel

7.00 - 19.00 uur

19.00 - 23.00 uur

23.00 - 7.00 uur

LAr,LT op de gevel van gevoelige gebouwen

50 dB(A)

45 dB(A)

40 dB(A)

LAr,LT in in- en aanpandige gevoelige gebouwen

35 dB(A)

30 dB(A)

25 dB(A)

LAmax op de gevel van gevoelige gebouwen

70 dB(A)

65 dB(A)

60 dB(A)

LAmax in in- en aanpandige gevoelige gebouwen

55 dB(A)

50 dB(A)

45 dB(A)

  • 2.

    Voor de duur van 5 uur in de week is onversterkte muziek, vanwege het oefenen door muziekgezelschappen zoals orkesten, harmonie- en fanfaregezelschappen, in een inrichting gedurende de dag- en avondperiode uitgezonderd van de genoemde geluidsniveaus in lid 1. Indien versterkte elementen worden gecombineerd met onversterkte elementen, wordt het hele samenspel beschouwd als versterkte muziek en is het Besluit van toepassing.

  • 3.

    Het eerste lid geldt niet indien artikel 4:2 of artikel 4:3 van deze verordening van toepassing zijn.

Artikel 4:6

Overige geluidhinder

Afdeling 2. Bodem-, weg- en milieuverontreiniging

Artikel 4:7

Straatvegen

[gereserveerd]

Artikel 4:8

Natuurlijke behoefte doen

(Dit artikel is verplaatst naar hoofdstuk 2 afdeling 11 Maatregelen tegen overlast en baldadigheid)

Artikel 4:9

Toestand van sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen

Sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen mogen zich niet bevinden in een toestand die gevaar oplevert voor de veiligheid, nadeel voor de gezondheid of hinder voor de gebruikers van de gebouwen of voor anderen.

Afdeling 3. Het bewaren van houtopstanden

Artikel 4:10

Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

a.

boom

:

een houtachtig, opgaand gewas met een dwarsdoorsnede van 45 centimeter, of een omtrek van 140 centimeter op 1,3 meter hoogte boven het maaiveld. In geval van meerstammigheid geldt de dwarsdoorsnede van de dikste stam;

b.

houtopstand

:

één of meer bomen of boomvormers, of andere houtachtige gewassen, mogelijk onderdeel uitmakend van een houtwal, een grotere lintbegroeiing van heesters en struiken, een beplanting van bosplantsoen, een struweel of een heg, ongeacht de dwarsdoorsnede van de aanwezige bomen, struiken of heesters;

c.

houtwal

:

een afscheiding in het landschap, die wordt gevormd door een, al dan niet verhoogde, smalle strook grond met daarop volgroeide beplanting in de vorm van hakhout en struiken;

d.

hakhout

:

één of meer bomen die na te zijn geveld, opnieuw op de stronk uitlopen;

e.

monumentale boom

:

bijzondere beschermwaardige houtopstand;

f.

dunning

:

het vellen van bomen of struiken binnen een houtopstand die elkaar onderling beconcurreren, ter bevordering van het voortbestaan van overblijvende bomen of struiken;

g.

bebouwde kom

:

De bebouwde kom van de gemeente, als bedoeld in artikel 1, lid 5, van de Boswet;

h.

knotten/kandelaberen

:

het tot op de oude snoeiplaats verwijderen van uitgelopen takhout bij knotbomen, gekandelaberde bomen als periodiek onderhoud;

i.

boomwaarde

:

de monetaire waarde van een boom zoals getaxeerd volgens de meest recente richtlijnen van de Nederlandse Vereniging van Taxateurs van bomen;

j.

vellen

:

rooien, kappen, verplanten, het snoeien van meer dan 20 procent van de kroon of het wortelgestel, met inbegrip van kandelaberen. Het verrichten van handelingen, zowel boven als ondergronds, die de dood of ernstige beschadigingen of ernstige ontsiering van de houtopstand ten gevolge kunnen hebben;

k.

bomen effect analyse

:

een standaardbeoordeling van de gevolgen van voorgenomen bouw of aanleg voor houtopstand, op basis van landelijke richtlijnen van de Bomenstichting.

Artikel 4:11

Omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden.

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag houtopstanden te vellen of te doen vellen.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor houtopstand met een oppervlakte van minder dan 100 m², tenzij het houtopstand betreft als bedoeld in artikel 4:10 onder a. of als bedoeld in artikel 4:12.

  • 3.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt tevens niet voor houtwallen met een totale lengte van minder dan 10 m. tenzij het een houtopstand betreft als bedoeld in artikel 4:10 onder a. of als bedoeld in artikel 4:12.

  • 4.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor houtopstand die aantoonbaar op bedrijfseconomische wijze wordt geëxploiteerd als bedoeld in artikel 15, lid 2 en 3 van de Boswet.

  • 5.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt verder niet voor:

    • a.

      houtopstand die moet worden geveld krachtens de Plantenziektenwet of krachtens een aanschrijving van het college van burgemeester en wethouders, zulks onverminderd het bepaalde in artikel 4:12:4 en 4:12:5;

    • b.

      houtopstand die bij wijze van dunning moet worden geveld;

    • c.

      het periodiek knotten of kandelaberen als noodzakelijke beheersmaatregel bij knotbomen, gekandelaberde bomen of leibomen ter uitvoering van het reguliere onderhoud.

Artikel 4:12

Lijst van monumentale bomen

  • 1.

    Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd een lijst met monumentale bomen vast te stellen. Deze lijst bevat monumentale bomen, waardevolle bomen en toekomstbomen.

  • 2.

    De lijst bevat in elk geval de volgende gegevens:

    • -

      soort boom;

    • -

      standplaats of adres;

    • -

      stamdiameter.

  • 3.

    De eigenaar van een houtopstand die vermeld staat op de lijst van monumentale bomen is verplicht het college van burgemeester en wethouders onmiddellijk schriftelijk mededeling te doen van:

    • a.

      eigendomsoverdracht van de houtopstand;

    • b.

      het geheel of gedeeltelijk tenietgaan van de houtopstand, anders dan door velling op grond van een verleende vergunning of

    • c.

      de dreiging dat de houtopstand geheel of gedeeltelijk teniet kan gaan.

Artikel 4:12:1

Aanvraag vergunning

  • 1.

    De vergunning moet worden aangevraagd door of namens dan wel met toestemming van degene, die krachtens zakelijk recht of door degene die krachtens publiekrechtelijke bevoegdheid gerechtigd is over de houtopstand te beschikken.

  • 2.

    Wanneer namens de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit aan het college van burgemeester en wethouders een afschrift is toegezonden van de ontvangstbevestiging als bedoeld in artikel 2 van de Boswet, beschouwt het college dit afschrift mede als vergunningaanvraag.

Artikel 4:12:2

Weigeringsgronden

  • 1.

    Het bevoegd gezag kan de vergunning om te vellen weigeren dan wel onder voorschriften verlenen.

  • 2.

    Een vergunning wordt geweigerd indien de belangen van verlening niet opwegen tegen de belangen van behoud van de houtopstand op basis van één of meer van de volgende waarden:

    • -

      natuur- en milieuwaarden;

    • -

      landschappelijke waarden;

    • -

      cultuurhistorische waarden;

    • -

      waarden van stads- en dorpsschoon;

    • -

      waarden voor recreatie en leefbaarheid.

  • 3.

    Een vergunning voor het vellen van een boom die op de lijst van monumentale bomen vermeld staat wordt slechts bij uitzondering verleend, indien:

    • a.

      een maatschappelijk belang zwaarder weegt dan duurzaam behoud van de monumentale boom of

    • b.

      naar boomdeskundige maatstaven instandhouding niet langer verantwoord is ter voorkoming van letsel of schade.

Artikel 4:12:4

Bijzondere vergunningsvoorschriften

  • 1.

    VERVALLEN

  • 2.

    Tot de aan de vergunning te verbinden voorschriften behoort het voorschrift dat binnen een bepaalde termijn overeenkomstig de door het bevoegd gezag te geven aanwijzingen moet worden herplant tenzij dit naar het oordeel van het bevoegd gezag onmogelijk wordt geacht.

  • 3.

    In het voorschrift als bedoeld in het tweede lid wordt telkens bepaald binnen welke termijn na de herplant en op welke wijze niet aangeslagen herplant moet worden vervangen.

  • 4.

    De verplichtingen en voorschriften van het tweede en derde lid kunnen gelden voor bomen kleiner dan de in artikel 4:10, onder a. genoemde minimummaat.

  • 5.

    Tot aan de vergunning tot vellen te verbinden voorschriften kan het voorschrift behoren dat pas tot vellen van houtopstand op bouw- en aanlegwerken of andere ruimtelijke herinrichting of reconstructie mag worden overgegaan, indien andere vergunningen of ruimtelijke ordeningsprocedures onherroepelijk geworden zijn en de feitelijke en financiële voortgang van de werken voldoende gewaarborgd is.

  • 6.

    Tot de aan de vergunning verbinden voorschriften kan behoren het voorschrift tot opstellen en overleggen van een boom-effect-analyse in geval van bouw of aanleg van werken nabij te behouden bomen, voordat met de bouw of aanleg wordt begonnen.

  • 7.

    Degene aan wie een voorschrift of een verplichting als bedoeld in dit artikel is opgelegd, alsmede diens rechtsopvolger, is verplicht daaraan te voldoen.

  • 8.

    Het bevoegd gezag kan toestemming geven tot direct vellen, indien sprake is van grote gevaarzetting of vergelijkbaar spoedeisend belang.

Artikel 4:12:5

Herplant- en instandhoudingsplicht

  • 1.

    Indien de houtopstand waarop het verbod tot vellen van toepassing is, zonder vergunning van het bevoegd gezag is geveld, dan wel op andere wijze teniet is gegaan, kan het college van burgemeester en wethouders aan de zakelijk gerechtigde tot de grond waarop zich de houtopstand bevond dan wel aan degene die uit andere hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen te herplanten overeenkomstig de door hen te geven aanwijzingen binnen een door hen te stellen termijn.

  • 2.

    De verplichtingen en voorschriften van dit artikel kunnen gelden voor bomen kleiner dan de in artikel 4:10, onder a. genoemde minimummaat.

  • 3.

    Wordt een verplichting als bedoeld in het eerste lid opgelegd, dan kan daarbij tevens worden bepaald binnen welke termijn na herplant, en op welke wijze, niet aangeslagen herplant moet worden vervangen.

  • 4.

    Indien houtopstand, waarop het verbod tot vellen van toepassing is, in het voortbestaan ernstig wordt bedreigd, kan het college van burgemeester en wethouders aan de zakelijk gerechtigde tot de grond waarop zich die houtopstand bevindt dan wel aan degene die uit andere hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen om:

    • a.

      overeenkomstig door het college van burgemeester en wethouders te geven aanwijzingen binnen een door het college te stellen termijn voorzieningen te treffen, waardoor een bedreiging wordt weggenomen;

    • b.

      een bomen-effect-analyse op te stellen en aan te bieden aan het college van burgemeester en wethouders.

  • 5.

    Voorschriften of verplichtingen als bedoeld in dit artikel zijn van overeenkomstige toepassing op rechtsopvolgers.

Artikel 4:12:6

Bestrijding van boomziekten

  • 1.

    Indien zich op een terrein één of meer bomen bevinden die naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders gevaar opleveren voor de verspreiding van een boomziekte of voor vermeerdering van ziekteverspreiders zoals insecten, is de rechthebbende, indien hij daartoe door het college van burgemeester en wethouders wordt aangeschreven, verplicht binnen de bij de aanschrijving vast te stellen termijn:

    • a.

      de houtopstand te vellen;

    • b.

      conform richtlijnen van het college van burgemeester en wethouders de gevelde houtopstand direct zodanig te behandelen dat verspreiding van de boomziekte wordt voorkomen.

  • 2.

    Het is verboden gevelde bomen of delen daarvan voorhanden of in voorraad te hebben of te vervoeren, indien het een boomsoort betreft die de desbetreffende boomziekte kan verspreiden.

  • 3.

    Het college van burgemeester en wethouders kan ontheffing verlenen van het onder het tweede lid van dit artikel gestelde verbod.

  • 4.

    Het niet voldoen aan de in het eerste lid bedoelde aanschrijving biedt een basis voor de toepassing van bestuursdwang, waarbij de noodzakelijke werkzaamheden voor risico en voor rekening van de aangeschrevene, door of namens de gemeente kunnen worden verricht.

Artikel 4:12:7

Bescherming publieke houtopstand

  • 1.

    Het is verboden om houtopstanden die publiek eigendom zijn:

    • a.

      te beschadigen, te bekladden of te beplakken;

    • b.

      daaraan snoeiwerk te verrichten, behoudens door de gemeente opgedragen boomverzorgende taken.

  • 2.

    Het is verboden om één of meer voorwerpen in of aan een publieke houtopstand aan te brengen of anderszins te bevestigen, zonder vergunning van het bevoegd gezag.

Artikel 4:12:8

Schadevergoeding

Het college van burgemeester en wethouders beslist op een verzoek om schadevergoeding bij weigering van een vergunning tot vellen op grond van artikel 17 van de Boswet.

AfDELING 3A. BESCHERMING VAN FLORA EN FAUNA

Artikel 4:12:9

Bescherming van groenvoorzieningen

Het is in een voor publiek toegankelijk park of plantsoen of in bij de gemeente in onderhoud zijnde groen- en/of parkeerstroken, grasperken of bloembakken verboden enige schade toe te brengen aan een boom of een bloem- of heesterperk, dan wel aldaar bloemen te plukken of hout te sprokkelen.

Artikel 4:12:10

Bescherming wallen

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag een wal geheel of gedeeltelijk af te graven, daarop voorkomende bomen of andere beplanting te rooien, te verwijderen of te beschadigen en in het algemeen handelingen te verrichten waardoor het karakter van een wal verandering ondergaat of één of meer van de hiervoor genoemde handelingen te doen verrichten.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet:

    • a.

      voor werkzaamheden verricht door een publiekrechtelijk lichaam ter onmiddellijke vervulling van zijn taak;

    • b.

      voor werkzaamheden welke rechtstreeks geschieden ter voldoening aan een wettelijk voorschrift.

Artikel 4:12:11

Bescherming bomen en struiken

  • 1.

    Het is verboden op door het college van burgemeester en wethouders te bepalen tijden en plaatsen op de weg te vervoeren of bij zich te hebben bijlen en zagen of enig ander gereedschap, voorwerp of middel dat er toe kan dienen onrechtmatig bomen of struiken te kappen.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing indien de in dat lid bedoelde gereedschappen, voorwerpen of middelen niet bestemd of gebruikt zijn voor de in dat lid bedoelde handelingen.

Afdeling 4. Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast

Artikel 4:13

Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz.

  • 1.

    Het is verboden om in door door het college aangewezen gebieden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, in de openlucht en buiten de weg gelegen in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast dan wel voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, de volgende voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben:

    • a.

      onbruikbare of aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen of onderdelen daarvan;

    • b.

      bromfietsen en motorvoertuigen of onderdelen daarvan;

    • c.

      kampeermiddelen als bedoeld in artikel 4:17 of onderdelen daarvan, indien het plaatsen of aanwezig hebben daarvan geschiedt voor verkoop of verhuur of anderszins voor een commercieel doel;

    • d.

      mestopslag, gierkelder of andere verzamelplaatsen van vuil, een verzameling ingekuild gras, loof of pulp of ingekuilde landbouwproducten, afbraakmaterialen en oude metalen.

  • 2.

    Het is verboden op een door het college aangewezen plaats een bepaald voorwerp of bepaalde stof op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben.

  • 3.

    Het college kan bij de aanwijzing als bedoeld in het eerste en tweede lid nadere regels stellen.

  • 4.

    Het in dit artikel bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet op de Ruimtelijke Ordening of in provinciale verordeningen.

Artikel 4:14

Stankoverlast door gebruik van meststoffen

[gereserveerd]

Artikel 4:15

Omgevingsvergunning voor handelsreclame

  • 1.

    Het is de rechthebbende op een onroerende zaak, alsmede de hoofdgebruiker van die zaak verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag deze zaak of daarop aanwezige zaak te gebruiken of het gebruik daarvan toe te laten voor het maken van handelsreclame met behulp van een opschrift, aankondiging of afbeelding in welke vorm dan ook, die vanaf de weg of vanaf een andere voor het publiek toegankelijke plaats zichtbaar is.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet ten aanzien van:

    • a.

      opschriften, aankondigingen en afbeeldingen in het inwendige gedeelte van een onroerende zaak;

    • b.

      opschriften en aankondigingen op zuilen, borden, muren of andere constructies, aangewezen door de overheid;

    • c.

      opschriften en aankondigingen betrekking hebbend op:

      • -

        openbare verkoping, aanbieding ter verkoop, verhuur of verpachting van een onroerende zaak, voor zolang zij feitelijke betekenis hebben;

      • -

        het beroep, de dienst of het bedrijf dat in of op de onroerende zaak wordt uitgeoefend of waarvoor die zaak bestemd is, zomede op naamborden, mits deze opschriften en aankondigingen gezamenlijk geen grotere oppervlakte hebben dan 0,50 m2 en geen van alle een grotere oppervlakte in een inrichting hebben dan 1,00 m2 en mits deze opschriften en aankondigingen niet verlicht zijn aangebracht op of aan een onroerende zaak;

    • d.

      opschriften betrekking hebbend op de naam en/of aard van in uitvoering zijnde bouwwerken en/of op de naam van degenen die bij het ontwerp en/of de uitvoering van het bouwwerk betrokken zijn, mits deze opschriften zijn aangebracht op borden bij of op de in uitvoering zijnde bouwwerken zelf en niet verlicht zijn, zulks voor zolang zij feitelijke betekenis hebben;

    • e.

      opschriften en aankondigingen aan gebouwen en inrichtingen van openbaar vervoer, indien deze zijn aangebracht ten dienste van dat vervoer;

    • f.

      opschriften en aankondigingen van kennelijk tijdelijke aard, voor zolang zij feitelijke betekenis hebben, mits van het aanbrengen ervan tevoren door of vanwege de rechthebbende of de hoofdgebruiker van de onroerende zaak schriftelijk kennisgeving is gedaan aan het college van burgemeester en wethouders en dit college niet binnen twee weken na ontvangst van die kennisgeving van enig bezwaar heeft doen blijken. Zodanige opschriften en aankondigingen worden geacht hun tijdelijk karakter te hebben verloren, wanneer deze gedurende meer dan 9 weken op de onroerende zaak aanwezig zijn.

  • 3.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet voor zover de Woningwet, op de Wet Milieubeheer gebaseerde voorschriften, de Monumentenwet, de Gemeentelijke monumentenverordening of artikel 2:10 van toepassing is.

  • 4.

    Een vergunning bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd:

    • a.

      indien de reclame, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;

    • b.

      in het belang van de verkeersveiligheid;

    • c.

      in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van de in de nabijheid gelegen onroerende zaak.

Artikel 4:16

Aanschrijving

Indien door een opschrift, aankondiging of afbeelding als bedoeld in het tweede lid van artikel 4:15 dan wel aangebracht voor een ander doel dan handelsreclame, de veiligheid van het verkeer in gevaar wordt gebracht of ernstige hinder voor de omgeving wordt veroorzaakt, is het college van burgemeester en wethouders bevoegd de rechthebbende onderscheidenlijk de hoofdgebruiker van de onroerende zaak aan te schrijven tot het treffen van maatregelen ter voorkoming, ter beperking of ter opheffing van dit gevaar of deze hinder. Degene toe wie de aanschrijving is gericht, of diens rechtsopvolger, is verplicht deze aanschrijving op te volgen.

Afdeling 5. Kamperen buiten kampeerterreinen

Artikel 4:17

Begripsbepaling

In deze afdeling wordt onder kampeermiddel verstaan: een onderkomen of voertuig waarvoor geen bouwvergunning in de zin van artikel 40 van de Woningwet is vereist, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

Artikel 4:18

Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen

  • 1.

    Het is verboden ten behoeve van recreatief nachtverblijf kampeermiddelen te plaatsen of geplaatst te houden buiten een kampeerterrein dat als zodanig in het bestemmingsplan is bestemd of mede bestemd.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor het plaatsen van kampeermiddelen voor eigen gebruik door de rechthebbende op een terrein.

  • 3.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod als bedoeld in het eerste lid.

  • 4.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de ontheffing worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de bescherming van natuur en landschap;

    • b.

      de bescherming van een stadsgezicht.

Artikel 4:19

Aanwijzing kampeerplaatsen

  • 1.

    Het college kan plaatsen aanwijzen waarop het verbod van artikel 4:18, eerste lid niet geldt.

  • 2.

    Het college kan daarbij nadere regels stellen in het belang van de gronden, genoemd in artikel 4:18, vierde lid, of in het belang van de openbare orde, (brand)veiligheid en gezondheidszorg. Voor de uitvoering daarvan verstrekt de burgemeester mandaat.

  • 3.

    Het vorige lid is van overeenkomstige toepassing op voorwaarden, voorschriften, aanwijzingen, instructies en bevelen die zich richten tot de bezoekers van tijdelijke campings.

  • 4.

    Open vuren op tijdelijke campings zijn verboden, tenzij de campinghouder deze op zijn camping toestaat in een gecontroleerde omgeving als een vuurkorf of ton met beperkte afmetingen. De uitwerking hiervan legt het college vast in de "Beleidsregels vuren op tijdelijke campings".

  • 5.

    Het is verboden op door het college te bepalen plaatsen op de weg te vervoeren of aanwezig te hebben of te houden van: aggregaten, koelinstallaties, biertaps, meer dan een halve kubieke meter losse banden en andere campingvreemde artikelen die overlast kunnen veroorzaken of die bedoeld zijn om overmatig drankgebruik te faciliteren. Zie ook artikel 2:44.

Hoofdstuk 5. Andere onderwerpen betreffende de huishouding der gemeente

Afdeling 1. Parkeerexcessen

Artikel 5:1

Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

a.

voertuigen

:

voertuigen als bedoeld in artikel 1, onder al, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990) met uitzondering van kleine wagens zoals: kruiwagens, kinderwagens en rolstoelen;

b.

parkeren

:

parkeren als bedoeld in artikel 1, onder ac, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990).

Artikel 5:2

Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.

  • 1.

    Onder verhuren als bedoeld in dit artikel wordt mede verstaan:

    • a.

      het gebruiken van een voertuig voor het geven van lessen;

    • b.

      het gebruiken van een voertuig voor het vervoeren van personen tegen betaling.

  • 2.

    Tot de voertuigen als bedoeld in dit artikel worden niet gerekend:

    • a.

      voertuigen waaraan herstel- of onderhoudswerkzaamheden worden verricht die in totaal niet meer dan een uur vergen, en dit gedurende de tijd die nodig is en gebruikt wordt voor deze werkzaamheden;

    • b.

      voertuigen voor persoonlijk gebruik van de in het derde lid bedoelde persoon.

  • 3.

    Het is degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf dan wel een gewoonte van maakt voertuigen te stallen, te herstellen, te slopen, te verhuren of te verhandelen, verboden:

    • a.

      drie of meer voertuigen die hem toebehoren of zijn toevertrouwd, op de weg te parkeren binnen een cirkel met een straal van 25 meter met als middelpunt een van deze voertuigen;

    • b.

      de weg als werkplaats voor voertuigen te gebruiken.

  • 4.

    Het college kan ontheffing van het verbod verlenen.

Artikel 5:3

Te koop aanbieden van voertuigen

  • 1.

    Het is verboden op een door het college aangewezen weg een voertuig te parkeren met het kennelijke doel het te koop aan te bieden of te verhandelen.

  • 2.

    Het college kan ontheffing van het verbod verlenen.

Artikel 5:4

Defecte voertuigen

Het is verboden een voertuig waarmee als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan op drie achtereenvolgende dagen op de weg te parkeren.

Artikel 5:5

Voertuigwrakken

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en tevens in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeert op de weg te parkeren.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Artikel 5:6

Kampeermiddelen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat voor recreatie of anderszins voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebruikt:

    • a.

      langer dan op drie achtereenvolgende dagen te plaatsen of te hebben op een door het college aangewezen weg;

    • b.

      op een door het college aangewezen plaats te parkeren, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 2.

    Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid, aanhef en onder a, gestelde verbod.

  • 3.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien in provinciale verordeningen.

Artikel 5:7

Parkeren van reclamevoertuigen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat is voorzien van een aanduiding van handelsreclame, op de weg te parkeren met het kennelijk doel om daarmee handelsreclame te maken.

  • 2.

    Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

Artikel 5:8

Parkeren van grote voertuigen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter te parkeren op een door het college aangewezen plaats, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 2.

    Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter te parkeren op een door het college aangewezen weg, waar dit parkeren naar zijn oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte.

  • 3.

    Het in het tweede lid gestelde verbod geldt niet op werkdagen van maandag tot en met vrijdag, dagelijks van 08.00 tot 18.00 uur.

  • 4.

    Het college kan van de in het eerste en tweede lid gestelde verboden ontheffing verlenen.

Artikel 5:9

Parkeren van uitzichtbelemmerende voertuigen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter, op de weg te parkeren bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hun anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.

  • 2.

    Het verbod geldt niet gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor de aanwezigheid van het voertuig ter plaatse noodzakelijk is.

Artikel 5:10

Parkeren van voertuigen met stankverspreidende stoffen

[gereserveerd]

Artikel 5:11

Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen

  • 1.

    Het is verboden met een voertuig te rijden door of deze te doen of te laten staan in een park of plantsoen of een van gemeentewege aangelegde beplanting of groenstrook.

  • 2.

    Dit verbod is niet van toepassing:

    • a.

      op de weg;

    • b.

      op voertuigen die worden gebruikt voor werkzaamheden door of vanwege de overheid;

    • c.

      op voertuigen, waarmee standplaats wordt of is ingenomen op terreinen die voor dit doel zijn bestemd.

  • 3.

    Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

Artikel 5:12

Overlast van fiets of bromfiets

  • 1.

    Het is verboden om in door het college aangewezen gebieden in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast, of ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, fietsen of bromfietsen onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te laten staan.

  • 2.

    Het is verboden fietsen of bromfietsen te laten staan in daarvoor bestemde ruimten of plaatsen als deze in kennelijke staat van verwaarlozing of onvoldoende staat van onderhoud verkeren.

  • 3.

    Het college kan stallingsgebieden aanwijzen waar het, in het belang van het beheer van de openbare ruimte, verboden is om een fiets of bromfiets langer dan vier weken onafgebroken te stallen.

Afdeling 2. Collecteren

Artikel 5:13

Inzameling van geld of goederen

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college een openbare inzameling van geld of goederen te houden of daartoe een intekenlijst aan te bieden.

  • 2.

    Onder een inzameling van geld of goederen wordt mede verstaan: het bij het aanbieden van goederen, waartoe ook worden gerekend geschreven of gedrukte stukken, dan wel bij het aanbieden van diensten aanvaarden van geld of goederen, indien daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.

  • 3.

    Het verbod geldt niet voor een inzameling die wordt gehouden conform het collecterooster van het Centraal Bureau Fondsenwerving.

Afdeling 3. Venten

Artikel 5:14

Begripsbepaling

  • 1.

    In deze afdeling wordt onder venten verstaan: het in de uitoefening van de ambulante handel te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten aan te bieden op een openbare en in de open lucht gelegen plaats of aan huis;

  • 2.

    Onder venten wordt niet verstaan:

    • a.

      het aan huis afleveren van goederen door of vanwege degene die dit doet ter exploitatie van zijn winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet;

    • b.

      het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen als bedoeld in het eerste lid op jaarmarkten en markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet of op snuffelmarkten als bedoeld in artikel 5:22;

    • c.

      het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen op een standplaats als bedoeld in artikel 5:17.

Artikel 5:15

Ventverbod

  • 1.

    Het is verboden te venten indien daardoor de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu in gevaar komt.

  • 2.

    Het is verboden te venten op zondagen en maandag t/m zaterdag tussen 22.00 en 07.00 uur.

  • 3.

    Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 5 van het Wegenverkeerswet.

Artikel 5:16

Vrijheid van meningsuiting

  • 1.

    Het verbod van artikel 5:15 geldt niet voor venten met gedrukte of geschreven stukken waarin gedachten en gevoelens worden geopenbaard als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet.

  • 2.

    Het college kan de vrijheid van meningsuiting als bedoeld in het eerste lid beperken door een verbod in te stellen:

    • a.

      op of aan door het college aangewezen openbare plaatsen of

    • b.

      voor bepaalde dagen en uren.

  • 3.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod van het tweede lid.

Afdeling 4. Standplaatsen

Artikel 5:17

Begripsbepaling

  • 1.

    In deze afdeling wordt verstaan onder standplaats: het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen of het anderszins aanbieden van goederen en diensten, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel.

  • 2.

    Onder standplaats wordt niet verstaan:

    • a.

      een vaste plaats op een jaarmarkt of markt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet;

    • b.

      een vaste plaats op een evenement als bedoeld in artikel 2:24.

Artikel 5:18

Standplaatsvergunning en weigeringsgronden

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college een standplaats in te nemen of te hebben.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de vergunning worden geweigerd:

    • a.

      indien de standplaats hetzij op zichzelf hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan eisen van redelijke welstand;

    • b.

      indien als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel van de gemeente redelijkerwijs te verwachten is dat door het verlenen van een vergunning voor het hebben van een standplaats voor het verkopen van goederen een redelijk verzorgingsniveau voor de consument ter plaatse in gevaar komt.

  • 3.

    Het college kan standplaatsen aanwijzen waarvoor in afwijking van het bepaalde in het eerste lid een meldingsplicht geldt.

Artikel 5:19

Toestemming rechthebbende

Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan dat daarop zonder vergunning van het college standplaats wordt of is ingenomen.

Artikel 5:20

Afbakeningsbepalingen

  • 1.

    Het verbod van artikel 5:18, eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of in provinciale verordeningen.

  • 2.

    De weigeringsgrond van artikel 5:18, tweede lid, onder a, geldt niet voor bouwwerken.

Afdeling 5. Snuffelmarkten

Artikel 5:22

Begripsbepaling

  • 1.

    In deze afdeling wordt verstaan onder snuffelmarkt: een markt in een voor het publiek toegankelijk gebouw waar hoofdzakelijk tweedehands en incourante goederen worden verhandeld of diensten worden aangeboden vanaf een standplaats.

  • 2.

    Onder een snuffelmarkt wordt niet verstaan:

    • a.

      een markt of jaarmarkt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet;

    • b.

      een evenement als bedoeld in artikel 2:24.

Artikel 5:23

Organiseren van een snuffelmarkt

  • 1.

    Het is verboden een snuffelmarkt te organiseren:

    • a.

      vanwege strijd met het bestemmingsplan;

    • b.

      indien de burgemeester het organiseren van een snuffelmarkt verboden heeft in het belang van de belang als genoemd in artikel 1:8 van deze verordening;

    • c.

      indien degene die voornemens is een snuffelmarkt te organiseren daarvan niet tevoren een melding heeft gedaan. De burgemeester beslist binnen twee weken na ontvangst van de melding.

  • 2.

    De organisator doet de melding als bedoeld in het eerste lid, onder c, binnen twee weken voorafgaand aan de snuffelmarkt onder vermelding van:

    • a.

      naam en adres van de organisator;

    • b.

      adres van het gebouw waar de snuffelmarkt gehouden wordt;

    • c.

      de dagen en tijdstippen waarop de snuffelmarkt wordt gehouden;

    • d.

      de frequentie van het houden van een snuffelmarkt;

    • e.

      het soort van goederen en diensten dat wordt aangeboden;

    • f.

      het aantal standplaatsen;

    • g.

      het te verwachten aantal bezoekers.

  • 3.

    Het verbod geldt niet voor ruimten die uitsluitend dan wel nagenoeg geheel en voortdurend in gebruik zijn als winkel in de zin van de Winkeltijdenwet.

Afdeling 6. Openbaar water

Artikel 5:24

Voorwerpen op, in of boven openbaar water

  • 1.

    Het is in verband met de veiligheid op het openbaar water verboden een voorwerp, niet zijde een vaartuig op, in of boven openbaar water te plaatsen, aan te brengen of te hebben, indien dit door zijn omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan dan wel een belemmering vormt voor het doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water.

  • 2.

    Het verbod in het eerste lid geldt is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Scheepvaartverkeerswet, het Binnenvaartpolitiereglement, de Waterwet, de Provinciale vaarwegenverordening, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Telecommunicatieverordening.

Artikel 5:25

Ligplaats woonschepen en overige vaartuigen

[gereserveerd]

Artikel 5:26

Aanwijzingen ligplaats

[gereserveerd]

Artikel 5:27

Verbod innemen ligplaats

[gereserveerd]

Artikel 5:28

Beschadigen van waterstaatswerken

  • 1.

    Het is verboden schade toe te brengen aan of veranderingen aan te brengen in de toestand van bij de gemeente in beheer zijnde openbare wateren, havens, dijken, wallen, kaden, trekpaden, beschoeiingen, oeverbegroeiing, bruggen, zetten, duikers, pompen, waterleidingen, gordingen, aanlegpalen, stootpalen, bakens of sluizen.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door rijksregelingen of in provinciale verordeningen.

Artikel 5:29

vervallen

Artikel 5:30

Veiligheid op het water

  • 1.

    Het is aan een ieder die zich als bader of zwemmer in het openbaar water ophoudt, verboden zich zodanig te gedragen dat het scheepvaartverkeer daarvan hinder of gevaar kan ondervinden.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door rijksregelingen of in provinciale verordeningen.

Artikel 5:31

Overlast aan vaartuigen

  • 1.

    Het is verboden zonder redelijk doel zich vast te houden aan een vaartuig in openbaar water, daarop te klimmen of zich daarop of daarin te begeven of te bevinden.

  • 2.

    Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een vaartuig, liggend in of aan een openbaar water, los te maken.

Afdeling 7. Crossterreinen en gemotoriseerd en ruiterverkeer in natuurgebieden

Artikel 5:32

vervallen

Artikel 5:33

Beperking verkeer in natuurgebieden

  • 1.

    Het is verboden binnen voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen te rijden of zich te bevinden met een motorvoertuig als bedoeld in artikel 1, onder z, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, een bromfiets als bedoeld in artikel 1, onder i, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 of met een fiets of een paard.

  • 2.

    Het college kan terreinen aanwijzen waarvoor het in het eerste lid gestelde verbod niet van toepassing is. Het kan daarbij regels stellen ten aanzien van het gebruik van deze terreinen:

    • a.

      in het belang van het voorkomen van overlast;

    • b.

      in het belang van de bescherming van natuur- of milieuwaarden;

    • c.

      in het belang van de veiligheid van het publiek.

  • 3.

    Het verbod in het eerste lid geldt niet voor bestuurders van motorvoertuigen en bromfietsen en voor fietsers of berijders van paarden:

    • a.

      ten dienste van politie, brandweer en geneeskundige hulpverlening en van andere krachtens artikel 29, eerste lid, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 door de Minister van Verkeer en Waterstaat aangewezen hulpverleningsdiensten;

    • b.

      die worden gebruikt in verband met beheer, onderhoud of exploitatie van de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

    • c.

      die worden gebruikt in verband met werken die krachtens wettelijk voorschrift moeten worden uitgevoerd;

    • d.

      van de zakelijk gerechtigden, huurders en pachters van percelen die gelegen zijn binnen de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

    • e.

      voor het verkeer ten behoeve van bezoek en van de verzorging van de onder d bedoelde personen.

  • 4.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet:

    • a.

      op wegen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994;

    • b.

      binnen de bij of krachtens provinciale verordeningen aangewezen stiltegebieden, ten aanzien van motorrijtuigen die bij of krachtens die verordening zijn aangewezen als "toestel".

  • 5.

    Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

Afdeling 8. Verbod vuur te stoken

Artikel 5:34

Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken

  • 1.

    Het is verboden in de openlucht afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor zover het betreft:

    • a.

      verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke;

    • b.

      sfeervuren zoals terrashaarden en vuurkorven, indien geen afvalstoffen worden verbrand;

    • c.

      vuur voor koken, bakken en braden, voor zover dat geen gevaar, overlast of hinder voor de omgeving oplevert.

  • 3.

    Het college kan van dit verbod ontheffing verlenen.

  • 4.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de ontheffing worden geweigerd ter bescherming van de flora en fauna.

  • 5.

    Het verbod geldt niet voor zover in het geregelde onderwerp wordt voorzien door rijksregelingen of provinciale verordeningen.

Afdeling 9. Verstrooiing van as

Artikel 5:35

Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder incidentele asverstrooiing: het verstrooien van as als bedoeld in de Wet op de lijkbezorging op een door de overledene of nabestaande(n) gewenste plek buiten een permanent daartoe bestemd terrein.

Artikel 5:36

Verboden plaatsen

  • 1.

    Incidentele asverstrooiing is verboden op:

    • a.

      verharde delen van de weg;

    • b.

      gemeentelijke begraafplaatsen en crematoriumterreinen.

  • 2.

    Het college kan een besluit nemen waarin voor een bepaalde termijn wordt verboden dat op andere plaatsen dan genoemd in het eerste lid asverstrooiing plaatsvindt.

Artikel 5:37

Hinder of overlast

Incidentele asverstrooiing is verboden indien daardoor hinder of overlast wordt veroorzaakt voor derden.

Artikel 5:38

Verbod om herinneringstekens op te richten

  • 1.

    Het is verboden om op de plaats van incidentele asverstrooiing of op de plaats van overlijden als dit de weg is of privé-terrein betreft een herinneringsteken op te richten of in stand te houden.

  • 2.

    Op grond van schriftelijk gegeven toestemming door de eigenaar van een terrein kan het college ontheffing verlenen van het verbod uit het eerste lid.

Hoofdstuk 6. Straf-, overgangs- en slotbepalingen

Artikel 6:1

Strafbepaling

Overtreding van een bij of krachtens deze verordening vastgestelde verbodsbepaling, niet-nakoming van een bij of krachtens deze verordening opgelegde verplichting en niet nakoming van een voorschrift aan een vergunning of ontheffing verbonden, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie en kan bovendien met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak worden gestraft.

Artikel 6:2

Toezichthouders

Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast personen, die bij bijzondere wetten met de opsporing van de daarin bedoelde strafbare feiten worden belast.

Artikel 6:3

Binnentreden woningen

Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften welke strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.

Artikel 6:4

Inwerkingtreding nieuwe en intrekking oude verordening

  • 1.

    De Algemene Plaatselijke Verordening voor de gemeente Assen 1993, vastgesteld op 16 december 1993, wordt ingetrokken.

  • 2.

    De Drank-en horecaverordening wordt ingetrokken.

  • 3.

    Deze verordening treedt in werking op de eerste dag na bekendmaking.

Artikel 6:5

Overgangsbepaling

Besluiten, genomen krachtens de verordening bedoeld in artikel 6:4, eerste lid, die golden op het moment van de inwerkingtreding van deze verordening en waarvoor deze verordening overeenkomstige besluiten kent, gelden als besluiten genomen krachtens deze verordening.

Artikel 6:6

Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als Algemeen Plaatselijke Verordening gemeente Assen.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 11 februari 2010.

De raad voornoemd,

, voorzitter
, griffier

Toelichting Algemeen Plaatselijke Verordening Assen

De toelichting bij de artikelen 2:6, 2:16, 2:22, 2:23, 2:45, 2:46, 2:62, 2:63, 2:64, 2:67, 2:68, 5:29, 5:32 zijn vervallen.

Waar op de in deze verordening opgenomen artikelen geen toelichting is gegeven wordt verwezen naar de toelichting zoals die is gegeven in de model-Algemene Plaatselijke Verordening van de VNG, welke wordt geacht deel uit te maken van deze verordening.

Hoofdstuk 2 Openbare orde

Afdeling 5. Bruikbaarheid en aanzien van de weg

Artikel 2:11 Aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

In het kader van de herziening is alleen een nieuwe toelichting gemaakt voor lid 3. Het overige gedeelte van de toelichting is gelijk aan het model. Deze toelichting hoort nog bij het "oude" APV-artikel en is niet aangepast aan de nieuwe verordening.

Derde lid

3. Het verbod in het eerste lid geldt niet in geval van storingen met lasgaten tot 5 m² oppervlakte of 25 strekkende meter lengte waarbij een melding is gedaan aan het college, met daarin vermeld contactgegevens en de datum van de werkzaamheden.

Een nutsbedrijf heeft op grond van artikel 2:11 een vergunning nodig voor het leggen van leidingen e.d. in een weg. In het derde lid wordt een uitzondering gemaakt in geval er sprake is van storingen met lasgaten tot 5 m² oppervlakte of 25 strekkende meter lengte waarbij een melding is gedaan aan het college, met daarin vermeld contactgegevens en de datum van de werkzaamheden. Dit lid is opgenomen in het kader van deregulering en strekt tot lastenverlichting. Voor telecommunicatiebedrijven en kabeltelevisiebedrijven en de door hen beheerde telecommunicatiekabels met een openbare status (telecommunicatie- en omroepnetwerken) is een regeling getroffen in de Telecommunicatiewet en de daarop gebaseerde (gemeentelijke) Telecommunicatieverordening.

Afdeling 7. Evenementen

Artikelen 2:24 en 2:25 Evenement: vergunning, vereenvoudigde procedure of melding

In het kader van deregulering zijn de artikelen over evenementen van belang. Artikel 2:25 biedt via lid 2 de mogelijkheid dat de burgemeester een categorie evenementen aanwijst, waarbij volstaan kan worden met melding voorafgaande aan het evenement. Het zal daarbij gaan om een klein evenement met een beperkt aantal bezoekers. Daarboven biedt lid 3 van dit artikel de mogelijkheid dat de burgemeester een categorie evenementen aanwijst, waarbij kan worden volstaan met een vereenvoudigde aanvraagprocedure vergeleken bij een grootschalig evenement met grote impact op de omgeving.

Afdeling 8. Toezicht op openbare inrichting in het kader van bescherming openbare orde

Artikel 2:27 Begripsbepalingen openbare inrichting

Sub a.

De begripsomschrijving van een openbare inrichting in dit artikel is breder dan die van bijvoorbeeld de Drank- en Horecawet. Onder een bedrijf in de zin van dit artikel wordt ook verstaan het schenken van niet-alcoholhoudende dranken en het verstrekken van rookwaar. Dit om zo ook coffeeshops onder de APV te laten vallen. Coffeeshops worden daarom als gewone openbare inrichtingen behandeld. Er zijn geen bijzondere bepalingen over coffeeshops opgenomen. Zie ook(pagina Ia-2-68 toelichting bij model-APV).

Artikel 2:28 Exploitatievergunning openbare inrichting

Algemeen.

De gemeente Assen heeft er bewust voor gekozen om het exploitatievergunningenstelsel te handhaven. Dit om overzicht te houden in het uitgangsgebied en op (regelmatig wisselende) eigenaren van openbare inrichtingen. Bovendien kunnen door dit stelsel voorschriften op maat worden gegeven (persoonsgeboden). Door het hanteren van een exploitatievergunning kan de openbare orde en veiligheid adequaat worden gehandhaafd. Vergunningverlening slechts gestoeld op de Drank- en Horecawet biedt slechts een waarborg ten aanzien van aspecten van sociaal-hygiënische en sociaal-economische aard. Tenslotte zal door de vergunningplicht o.g.v. de APV ook voor leidinggevenden van een bedrijf die niet onder reikwijdte van de Drank- en Horecawet vallen een verklaring omtrent het gedrag worden gevraagd. Zonder deze vergunningplicht bij de categorie Horeca alcoholvrij kan er geen Bibob-onderzoek plaatsvinden. Artikel 2:28 APV biedt hiervoor de grondslag.

Lid 2.

Voor een aantal categorieën van kleinschalige horecagelegenheden, waar de openbare orde evident niet in het geding is, is in de visie van de VNG geen vergunning nodig. Te denken valt aan tearooms, een ontbijthoekje bij de bakker, ijssalons etc. Vooralsnog is gekozen om winkels in de zin van de Winkeltijdenwet, die als nevenactiviteit een zeer beperkt horecagedeelte hebben, en openbare inrichtingen in zorginstellingen vrij te stellen van het systeem van exploitatievergunningen. Uit de begripsbepaling 2:27 volgt dat dit soort bedrijven niet in aanmerking komt voor een terras. Een terras is namelijk per definitie onderdeel van een horecabedrijf.

Artikel 2:28:1 Weigeringsgronden exploitatievergunning

Algemeen.

De weigeringsgronden uit artikel 1:8 zijn t.a.v. horeca te ruim geformuleerd en daarom worden in dit artikel weigeringsgronden benoopenbare inrichtingemd gericht op de openbare orde en op het woon- en leefklimaat. Dit tegen de achtergrond dat de exploitatievergunning primair een overlastvergunning is. In het verlengde van deze weigeringsbepaling moet het systeem van maximumstelsels worden genoemd. Het is mogelijk het aantal te verlenen vergunningen aan een vastgesteld maximum te binden, indien aannemelijk is of is aangetoond dat van een gevaar van de openbare orde of het woon- en leefklimaat in de betreffende straat of wijk sprake is. Jurisprudentie van de hoogste bestuursrechter en de Europese Dienstenregeling geven aan dat dit instrument, om paal en perk aan overlastbeleving te stellen, hanteerbaar is. Dit artikel is de grondslag om daar als dat nodig is toepassing aan te geven.

Lid 4.

Deze bepaling is opgenomen in het kader van de Wet Bibob. Bij toepassing van dit instrument zal de gemeente eerst zelf het mogelijke moeten doen om de integriteit en achtergrond van de leidinggevende te onderzoeken. Het belangrijkste hulpmiddel daarbij is de toets omtrent het levensgedrag en de verklaring omtrent het gedrag.

Artikel 2:29 Sluitingstijd horecabedrijf

Lid 1.

De bestaande praktijk is nu opgenomen in de APV. Dit betekent dat het systeem waarbij bedrijven jaarlijks ontheffing moeten vragen en daar leges over zijn verschuldigd is verlaten. Uitgangspunt is dat horecabedrijven in principe tot 0.400 uur bezoekers mogen toelaten en dat de bezoekers om 05.00 uur het bedrijf hebben moeten verlaten. Bij het handhaven van sluitingstijden past de burgemeester beleidsregels toe.

Lid 2.

Ingeval van bijzondere aanvragen kan de burgemeester afwijken van de in het eerste lid genoemde sluitingstijd van 05.00 uur. Het kan daarbij zowel gaan om een eerder sluitingstijdstip als een latere. In de exploitatievergunning wordt in dat geval gemotiveerd aangegeven waarom die exploitant de daarin geregelde sluitingstijden krijgt opgelegd. Te denken valt bijvoorbeeld aan een horecavoorziening in een theater, waarbij bij specifieke activiteiten in het theater horecavoorziening gewenst is. Ook kan gedacht worden aan zogenaamde nachtclubs/cafés.

Lid 3.

Een openbare inrichting zoals bedoeld in artikel 2:27 onder a. kan vergunningplichtig zijn ingevolge de Wet milieubeheer (Wm) of onder de werking van het Activiteitenbesluit vallen. In dat kader kunnen voorschriften of nadere eisen worden gesteld ter voorkoming van de indirecte gevolgen van de inrichting. De Wm beoogt een uitputtende regeling te geven ter voorkoming of beperking van alle nadelige gevolgen van het milieu door het in werking zijn van krachtens die wet aangewezen inrichtingen. Die regeling kan niet bij verordening worden aangevuld, indien daarmee wordt beoogd dezelfde belangen te beschermen.

Afdeling 8a. Bijzondere horeca

De bepalingen uit afdeling 8 hebben de openbare orde als oogmerk. In afdeling 8a staan bepalingen die gebaseerd zijn op de Drank- en Horecawet en die daarom sociaal-hygiënische en sociaal-economische motieven ten grondslag hebben. Door het hier opnemen van een tweetal bepalingen kan de Drank- en horecaverordening vervallen.

Artikel 2:33 Ordeverstoring

Het eerste lid bepaalt dat het verboden is om de orde in een openbare inrichting te verstoren. Op verzoek van de Asser horeca zijn de leden 2 tot en met 4 toegevoegd. Daarmee wordt het systeem van de "zwarte lijst" toegepast. Op grond daarvan kan de burgemeester personen die zich aan alcoholhoudende drank te buiten plegen te gaan en die de openbare orde verstoren een verbod opleggen om zich in aan te geven openbare inrichtingen te bevinden. De burgemeester deelt het verbod mee aan de leidinggevenden van openbare inrichting en de gedurig alcohol consumerende openbare orde overtreder. Het verbod is tweezijdig. Enerzijds mag de leidinggevende iemand die op de "zwarte lijst" staat niet toelaten tot zijn bedrijf. Aan de andere kant richt het verbod zich rechtstreeks tot degene die op de "zwarte lijst" staat. Het systeem wordt weinig toegepast, maar lijkt effectief om ordeverstoring tegen te gaan. Uit jurisprudentie van zowel de Hoge Raad als de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat het instrument van de "zwarte lijst" toelaatbaar is.

Artikel 2:34:1 Beperkende voorwaarden schenken alcohol

Artikel 2:34:1 heeft tot doel de positie van de reguliere horeca te beschermen. Daartoe worden beperkingen gesteld aan het kunnen schenken van alcohol vanuit organisaties die zich richten op activiteiten van sportieve, sociaal-culturele-, educatieve, levensbeschouwelijke of godsdienstige aard.

Artikel 2:34:2 Alcoholvrije horeca

bepaalt dat paracommerciële rechtspersonen geen alcoholhoudende drank mogen verstrekken tijdens bijeenkomsten van persoonlijke aard en tijdens bijeenkomsten die gericht zijn op personen die niet of niet rechtstreeks bij de activiteiten van de desbetreffende rechtspersoon betrokken zijn.

Het is dus wel toegestaan om bijeenkomsten te organiseren waarbij geen alcoholhoudende drank wordt verstrekt. Ook is het op grond van deze formulering mogelijk om de ruimte (kantine, buurthuis e.d.) te verhuren voor bijeenkomsten van derden waardoor de exploitatiemogelijkheden van het vastgoed toenemen.

Artikelen 2:47 tot en met 2:49 Hinderlijk of verboden gedrag in publiek domein/gebouw

Het arrest van de Hoge Raad van 29 januari 2008, LJN BB4108, heeft consequenties voor de politiepraktijk. Nadien is nagegaan of sprake is van een lacune in de wetgeving. In de brief van 2 december 2009 van de Minister van BZK aan de burgemeesters staat de conclusie dat wetswijziging niet nodig is. Een deugdelijke grondslag voor bevelen van de politie aan personen die de openbare orde verstoren kan gelegd worden door die concreet te benoemen in de APV.

Artikel 2:52 Cameratoezicht op openbare plaatsen

Dit artikel ziet toe op het gebruik van vaste camera's. Het gebruik van mobiele camera's staat hier los van en kan gebaseerd worden op artikel 2 Politiewet 1993.

Afdeling 14. Overlast door dieren

Artikel 2:59 Gevaarlijke honden

Het artikel geeft een bepaling over gevaarlijke honden. In de tekst is verwerkt dat de Regeling agressieve dieren (RAD) per 1 januari 2009 is ingetrokken. Onder een muilkorf wordt verstaan: een muilkorf vervaardigd van stevige kunststof, of van stevig leer of van beide stoffen, die door middel van een stevige leren riem rond de hals zodanig is aangebracht dat verwijdering zonder toedoen van de mens niet mogelijk is en die zodanig is ingericht dat de drager geen mens of dier kan bijten, dat de afgesloten ruimte binnen de korf een geringe opening van de bek toelaat en dat geen scherpe delen binnen de korf aanwezig zijn.

Bijtincidenten door honden veroorzaakt en dreiging van bijtincidenten werden tot 1 januari 2009 via het op de RAD berustend Protocol Pitbull Terriër & bijtincidenten bestreden. Een uitgangspunt van de RAD was dat bepaalde typen honden niet mochten worden gehouden.

Dit protocol waarvoor landelijk veel waardering bestond is vervangen door de Beleidsregels gevaarlijke honden en bijtincidenten. De beleidsregels beogen om zo veel mogelijk overeenkomstig bescherming te bieden.

Afdeling 17. Veiligheidsrisicogebieden en cameratoezicht op openbare plaatsen

Artikel 2:75 Bestuurlijke ophouding

De modelregeling van de APV bevat een artikel over bestuurlijke ophouding. Dit is een zeer zwaar instrument dat vrijwel nog niet is toegepast. Ook bestaat twijfel over de juridische houdbaarheid en toepasbaarheid van dit instrument. Het rijk onderzoekt of het mogelijk is om met een lichtere variant te komen. In afwachting hiervan is de modelbepaling niet in de APV van de gemeente Assen opgenomen.

Artikel 2:77:1 Gebiedsontzegging

Dit onderwerp is onderdeel van de Wet maatregelen en bestrijding voetbalvandalisme en ernstige overlast. Hoewel invoering van de wet per 1 januari 2010 was voorzien en hier druk op was gezet, is vooruitlopend op het van kracht worden van de wet nog een bepaling in de APV opgenomen. Bij het van kracht worden van de wet vervalt de APV-bepaling van rechtswege. Op grond van de wet kan de burgemeester een gebiedsontzegging voor ten hoogste drie maanden opleggen. Dit bevel kan de burgemeester ten hoogste driemaal voor gedurende ten hoogste drie maanden verlengen.

Hoofdstuk 3. Prostitutie(bedrijven) en escort

Titel

In vergelijking met het VNG-model is de term seksinrichtingen vervangen door de term prostitutiebedrijf. Dit is meer in lijn met de ook door de VNG gebruikte term horecabedrijf.

Afdeling 1. Begripsbepalingen

Artikel 3:1 Begripsbepalingen

c: Als daadwerkelijk prostitutie wordt beoefend, dus als er seksuele handelingen tegen betaling plaatsvinden, is sprake van een prostitutiebedrijf. In de begripsomschrijving is meer meegenomen dan alleen een bordeel, om te voorkomen dat de prostitutie onder het mom van een andere naam zich verplaatst naar een zogenaamd andere bedrijfstak.

Aanverwante bedrijven, zoals seksautomatenhallen, seksbioscopen en sekswinkels, waar geen seksuele handelingen tegen betaling plaatsvinden, zijn niet vergunningplichtig. Zij vallen in principe niet onder het begrip prostitutiebedrijf. Dat ligt anders als er toch daadwerkelijk prostitutie bedreven zou worden.

Een sekstheater en een erotische massagesalon, die duidelijk meer het karakter van een gemengd bedrijf hebben, zijn bij voorbaat wel onder de begripsomschrijving gebracht. De formulering wijkt af van het VNG-model. Het VNG-model kent ook bepalingen voor bedrijven die geen prostitutiebedrijf hoeven te zijn. Omgekeerd vallen bedrijven die zich anders voordoen, maar die feitelijk toch bedrijfsmatig prostitutie uitoefenen, zonder meer onder dit hoofdstuk.

Afdeling 2. Prostitutiebedrijven en escort

Artikel 3:4 Exploitatievergunning prostitutie- of escortbedrijf

In de oude APV had een exploitatievergunning een looptijd van vier jaar (art. 3.2.1, lid 2). Bij het tot stand komen van de regelgeving in 2000 was toetsing op grond van de Wet Bibob nog niet mogelijk. In het kader van deze mogelijkheid, deregulering en de Europese dienstenrichtlijn is het element van een beperkte duur van de vergunning geschrapt.

Artikel 3:5 Gedragseisen exploitant en beheerder

De wetgever vindt het van belang dat bij de beslissing over een aanvraag om vergunning voor het exploiteren van een prostitutiebedrijf rekening kan worden gehouden met de antecedenten van de daarbij betrokken personen: de exploitant en de beheerder(s). In de formulering is zo veel mogelijk aansluiting gezocht bij de eisen uit artikel 8 van de Drank- en Horecawet en het daarop gebaseerde Besluit zedelijk gedrag Drank- en Horecawet. In aanvulling daarop zijn in deze bepaling zedendelicten en mishandeling uit het Wetboek van Strafrecht en overtredingen van de Vreemdelingenwet en de Wav opgenomen. De toevoeging van bepalingen over misdrijven tegen de zeden en mishandeling dienen ter bescherming van de prostituees. De relevantie van de opname van de Vreemdelingenwet en de Wav is gelegen in de bestrijding van de mensenhandel.

Artikel 3:6 Sluitingstijden

De sluitingstijden zijn concreet aangegeven, zoals dat ook bij horecabedrijven is gedaan. Wel is gekozen voor andere tijden in vergelijking met horecabedrijven. Afwijking daarvan is mogelijk.

Artikel 3:8:1 Toezicht door exploitant en beheerder

Aan het VNG-model zijn de elementen c., d. en e. toegevoegd. Deze eisen hebben tot doel het zelfbeschikkingsrecht van de prostituee, de gezondheid van de prostituee en de volksgezondheid te beschermen. Met name de bescherming van minderjarigen tegen misbruik zien wij als een belang dat alle mogelijke aandacht verdient. Het duidelijk stellen van normen is bedoeld om duidelijk te maken dat tegen overtreding zo mogelijk zal worden opgetreden.

c: het verbod op prostitutie beneden de leeftijd van 18 jaar is tweezijdig van karakter. Om te beginnen is het verboden dat personen jonger dan 18 jaar werkzaam zijn als prostituee. Het is daarnaast de bedoeling dat exploitanten personen van beneden de 18 jaar de toegang als klant tot het bedrijf ontzeggen.

d.en e: prostituees en hun klanten lopen een verhoogd risico besmet te worden met seksueel overdraagbare aandoeningen en AIDS. Het is zowel in het belang van de gezondheid van de prostituee als de volksgezondheid dat zij zich hiertegen beschermen en daartoe ook in de gelegenheid worden gesteld. De exploitant en de beheerder worden op hun verantwoordelijkheid aangesproken. Die verantwoordelijkheid houdt mede het treffen van preventieve maatregelen in. Het gaat daarbij om het beschikbaar stellen van condooms en het in de gelegenheid stellen van de prostituees om zich regelmatig door een arts te laten controleren op de besmetting met een SOA/AIDS. Van belang is dat voorlichting beschikbaar is in de eigen taal. Persoonlijke contacten met sociaal verpleegkundigen van de GGD zijn belangrijk. Een exploitant of beheerder mag een prostituee niet dwingen bij een bepaalde arts een onderzoek naar SOA of AIDS te ondergaan.

Artikel 3:9 Straat- en raamprostitutie

Dit artikel vloeit voort uit de wens de bestaande situatie in Drenthe te handhaven dat geen straat- en raamprostitutie plaatsvindt. Deze vormen van prostitutie worden als niet-wenselijk beschouwd voor het woon- en leefklimaat in de provincie Drenthe.

Hoofdstuk 4 Bescherming van het milieu en het natuurschoon en zorg voor het uiterlijk aanzien van de gemeente

Afdeling 3. Het bewaren van houtopstanden

Artikel 4.10 Begripsomschrijvingen

  • a.

    Boom. Afbakening van het begrip boom is van belang in verband met het aangeven van de ondergrens van de bescherming.

  • b.

    Houtopstand. Het kernbegrip van deze bepalingen. Door dit begrip centraal te stellen wordt duidelijk dat de bescherming betrekking heeft op meer dan bomen alleen.

  • i.

    Boomwaarde. De richtlijnen van de Nederlandse Vereniging van Taxateurs en Houtige gewassen voor de monetaire boomwaarde worden jaarlijks vastgesteld aan de hand van de prijsindexcijfers van het CBS, marktprijsgemiddelden en andere kengetallen. De richtlijnen gelden als de meest deskundige methode voor de wijze van vaststellen van de geldwaarde van bomen en worden in de rechtspraak erkend. Het spreekt overigens voor zich dat bomen ook vele andere waarden dan monetaire waarde kunnen vertegenwoordigen.

  • j.

    Vellen. Elke wijze van het te gronde richten van een houtopstand ongeacht of dit gedeeltelijk is, bijvoorbeeld bij kappen, of volledig, zoals bij rooien (inclusief de stobbe verwijderen). Ook ingrepen die een ingrijpende wijziging betekenen, zoals kandalaberen of het snoeien van meer dan 20 procent van het kroonvolume, vallen onder vellen. Dit om het ernstig beschadigen of ontsieren van een boomkroon tegen te kunnen gaan. Het instandhouden door periodieke snoei van de door kandelaberen of knotten ontstane kroonvorm is niet vergunningplichtig. Het verwijderen van de wortels, waarvan kan worden aangenomen dat daardoor de houtopstand ernstige schade oploopt, valt eveneens onder het begrip vellen.

  • k.

    Bomen-effect-analyse. Waardevolle houtopstanden worden regelmatig (ernstig) beschadigd of vernietigd door bouw en aanleg van huizen, wegen, rioleringen of kabels en leidingen. Vaak gebeurt dit ongewenst en onbedoeld, omdat er te laat is gekeken naar de gevolgen voor de bomen, waardoor ze niet ingepast of (onherstelbaar) beschadigd raken. De bomen-effect-analyse (BEA) is de landelijke richtlijn van de Bomenstichting voor een nauwgezette en onafhankelijke beoordeling, voorafgaand aan de voorgenomen bouw of aanleg. Deze standaardisering waarborgt deboomtechnische kwaliteit en garandeert een goede beoordeling van alle effecten en mogelijke alternatieven. Een BEA dient uitgevoerd te worden door een deskundig boomverzorger of boomtechnisch adviseur. De resultaten van deze beoordeling kunnen vervolgens worden meegenomen in de besluitvorming rond bouw of aanleg en het toezicht op de uitvoering.

Artikel 4:11 Kapvergunning

2.Alle bomen (uitgezonderd aangewezen monumentale bomen) op private percelen met een totaaloppervlakte van minder dan 100 m2 zijn kapvergunningvrij. Met totaaloppervlakte is bedoeld de totale grondoppervlakte inclusief bebouwing. Op deze wijze zijn kleine tuinen uitgezonderd van het kapverbod. Grotere tuinen kunnen meer of forsere houtopstanden bergen en deze kunnen een substantiële bijdrage leveren aan het groene karakter van de wijk of het gebied. Dode houtopstand. Er wordt voor het kapverbod geen onderscheid gemaakt tussen vitale en afgestorven houtopstand. Hiermee kan voorkomen worden dat een kwaadwillende boomeigenaar er voor zorgt dat een gezonde boom dood gaat of "bij vergissing" een gezonde boom kapt. Het kan tevens wenselijk zijn om dode bomen te bewaren vanwege hun ecologische waardevolle functies of omdat er wettelijk beschermde diersoorten in nestelen.

Artikel 4:12 Lijst van monumentale bomen

1.De lijst met monumentale bomen bevat bijzondere beschermwaardige bomen en andere houtopstand. De lijst bestaat in de gemeente Assen uit monumentale bomen (gemeentelijk en particulier bezit), waardevolle bomen (alleen gemeentelijk bezit) en toekomstbomen (alleen gemeentelijk bezit). De lijst kan houtopstand bevatten met een kleinere dwarsdoorsnede dan in artikel 1 genoemd. Op deze wijze kan (landschappelijk) waardevolle houtopstand, zoals beeldbepalende Rhododendrons, magnolia's of klimplanten of nieuw aangeplante herdenkingsbomen met een kleinere diktemaat toch bescherming genieten. Duurzaam behoud van houtopstand op de lijst van monumentale bomen heeft een hoge prioriteit. De houtopstand is extra beschermd doordat alleen bij hoge uitzondering een kapvergunning wordt verleend.

Artikel 4:12:4 Bijzondere vergunningvoorschriften

Voorwaarde van niet-gebruik. Dit artikel is bedoeld om te vermijden dat de boom al feitelijk is gekapt, voordat derden kennis van de kapvergunning hebben kunnen nemen. Aansluiting is gezocht met formuleringen en systematiek uit de rechtspraak en de afstemming van de bouwvergunning op de milieuvergunning. De opschortende werking van deze voorwaarde is niet van toepassing tijdens de beroepstermijn. Bezwaarmakers moeten om tussentijdse kap te voorkomen tijdens de beroepstermijn tegelijkertijd met het indienen van een beroepschrift een verzoek tot voorlopige voorziening indienen bij de afdeling bestuursrechtspraak van de rechtbank. Ter voorkoming van directe kap na het ongegrond verklaren van de bezwaren, is een termijn van één week vastgesteld waarin niet gekapt mag worden en de bezwaarmakers de mogelijkheid hebben een beroepschrift en een verzoek tot voorlopige voorziening in te dienen.

Herplantplicht. De voorschriften moeten concreet en precies worden uitgewerkt, bijvoorbeeld naar locatie, boomsoort of grootte.

Noodkap. Het college van burgemeester en wethouders kan toestemming geven tot direct vellen, indien sprake is van acuut gevaar of vergelijkbaar spoedeisend belang.

Artikel 4:12:5 Herplant- en instandhoudingsplicht

Herplantvoorschriften moeten concreet en eenduidig zijn en mogen zeer gedetailleerd soort, locatie en plantwijze voorschrijven.

Artikel 4:12:6 Bestrijding van boomziekten

Dit artikel is bedoeld om besmettelijke boomziekten zoals de iepziekte adequaat te kunnen bestrijden. Belangrijk is dat de verspreiding van potentieel broedhout en de besmetting wordt voorkomen.

In het vierde lid is een bijzondere bestuursdwangbevoegdheid in aanvulling op de algemene bestuursdwangbevoegdheid opgenomen, vanwege de ernst van de zaak en noodzaak snel te kunnen handelen.

Artikel 4:12:8 Schadevergoeding

De Boswet schrijft voor dat dit artikel gemeentelijke kapbepalingen moet bevatten, hoewel uit de (gepubliceerde) rechtspraak geen enkel geval van een schade-uitkering op grond van dit artikel bekend is. Rechters lijken niet snel (onredelijk) nadeel aanwezig te achten indien een vergunning om te vellen geweigerd wordt.

Afdeling 5. Kamperen buiten kampeerterreinen

Artikel 4:19 Aanwijzing kampeerplaatsen

Vanwege grote meerdaagse evenementen zoals met name de TT hanteert de gemeente een regiem om tijdelijk kamperen gekoppeld aan die evenementen mogelijk te maken. De bedoeling daarvan is om wildkamperen tegen te gaan. Het artikel geeft de mogelijkheid om nadere regels te stellen in het belang van de openbare orde, (brand)veiligheid en gezondheidszorg. Aan het artikel is ook handhaving gekoppeld. Zo is er een Handhavingskader Witten en zijn er Beleidsregels vuren bij tijdelijke campings. Overigens is het de lijn om de beheerders van tijdelijke campings zo veel mogelijk verantwoordelijk te maken voor het bewaken van orde, rust en veiligheid op de tijdelijke campings.

Hoofdstuk 5 Andere onderwerpen betreffende de huishouding er gemeente

Afdeling 2. Collecteren

Artikel 5:13 Inzameling van geld of goederen

De volgende passage is in aanvulling op de toelichting van de model APV van de VNG:

De uitzondering die in het derde lid is gecreëerd betekent lastenverlichting voor die instellingen die collecteren op grond van de nationale kalender van het CBF.

Voor de verkoop van goederen door lokale belangenverenigingen, sportclubs etc. is ervoor gekozen een vergunningplicht te houden zodat op voorhand voor spreiding van inzamelingsacties kan worden gezorgd. Ook wordt hiermee voorkomen dat er in een korte periode door meerdere organisaties goederen worden verkocht.

i94692.pdf [Klik hier om het document te downloaden]

Transponeringstabel (inclusief veranderingen t.o.v. APV 1993)

De nummering van de APV Assen (2010) wijkt op enkele plaatsen sterk af van de nummering van de vorige versie (1993). Om de aansluiting tussen de versies gemakkelijker te maken, is hieronder de transponeringstabel opgenomen.

Van deze versie naar vorige versie

artikel APV Assen (2010)

vorige versie

Artikel 1:1 Begripsbepalingen (vereenvoudigd)

1.1

Artikel 1:2 Beslistermijn (Europese Dienstenrichtlijn)

--

Artikel 1:3 Indiening aanvraag

--

Artikel 1:4 Voorschriften en beperkingen

1.2

Artikel 1:5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

1.3

Artikel 1:6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

1.4

Artikel 1:7 Termijnen (vergunning voor onbepaalde tijd, = deregulering/Europese Dienstenrichtlijn)

1.5

Artikel 1:8 Weigeringsgronden (vereenvoudigd, Europese Dienstenrichtlijn)

--

Artikel 1:9 Lex Silencio (toegevoegd, Europese Dienstenrichtlijn)

--

Artikel 2:1 Samenscholing en ongeregeldheden

2.1.1.1

Artikel 2:2 Optochten (geïntegreerd in artikel 2:25)

2.1.2.1

Artikel 2:3 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen

2.1.2.2

Artikel 2:4 Afwijking termijn (opgenomen in 2:3)

2.1.2.3

Artikel 2:5 Te verstrekken gegevens (opgenomen in 2:3)

2.1.2.4

Artikel 2:6 Beperking aanbieden e.d. van geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen

2.1.4.1

Artikel 2:7 Feest, muziek en wedstrijd e.d. (geschrapt)

2.1.5.1

Artikel 2:8 Dienstverlening (geschrapt)

2.1.5.2

Artikel 2:9 Straatartiest

2.1.5.3

Artikel 2:10 Het plaatsen van voorwerpen op of aan de weg in strijd met de publieke functie ervan (gedereguleerd)

2.1.6.1

Artikel 2:11 Aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg (gedereguleerd)

2.1.6.2

Artikel 2:12 Maken, veranderen van een uitweg (gedereguleerd)

2.1.6.3

Artikel 2:13 Veroorzaken van gladheid (geschrapt)

2.1.7.1

Artikel 2:14 Winkelwagentjes (geschrapt)

2.1.7.2

Artikel 2:15 Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp (geschrapt)

2.1.7.3

Artikel 2:16 Openen straatkolken e.d.

2.1.7.4

Artikel 2:17 Kelderingangen e.d. (geschrapt)

--

Artikel 2:18 Rookverbod in bossen en natuurterreinen

2.1.7.6

Artikel 2:19 Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp (geschrapt)

2.1.7.8

Artikel 2:20 Vallende voorwerpen (geschrapt)

2.1.7.9

Artikel 2:21 Voorzieningen voor verkeer en verlichting

2.1.7.7

Artikel 2:22 Objecten onder hoogspanningslijn

2.1.7.11

Artikel 2:23 Veiligheid op het ijs

2.1.7.12

Artikel 2:24 Begripsbepaling

2.2.1

Artikel 2:25 Evenement (gedereguleerd)

2.2.2

Artikel 2:26 Ordeverstoring

2.2.3

Artikel 2:27 Begripsbepalingen

2.3.1.1

Artikel 2:28 Exploitatievergunning horecabedrijf

2.3.1.2

Artikel 2:28:1 Weigeringsgronden exploitatievergunning

--

Artikel 2:29 Sluitingstijd

2.3.1.4

Artikel 2:30 Intrekkings- en wijzigingsgronden voor verleende vergunning

2.3.1.3

Artikel 2:30:1 Glas en blik

--

Artikel 2:31 Aanwezigheid in gesloten horecabedrijf

2.3.1.6

Artikel 2:32 Handel in horecabedrijven

2.5.5

Artikel 2:33 Ordeverstoring

2.3.1.7

Artikel 2:34 Het college als bevoegd bestuursorgaan

2.3.1.9

Artikel 2:34:1Voorwaarden (deregulering)

--

Artikel 2:34:2Alcoholvrije horeca (deregulering)

--

Artikel 2:35 Begripsbepaling

2.3.2.1

Artikel 2:36 Kennisgeving exploitatie

2.3.2.2

Artikel 2:37 Nachtregister

2.3.2.3

Artikel 2:38 Verschaffing gegevens nachtregister

2.3.2.4

Artikel 2:39 Speelgelegenheden

2.3.3.1

Artikel 2:40 Speelautomaten

--

Artikel 2:41 Betreden gesloten woning of lokaal

2.4.1A

Artikel 2:42 Plakken en kladden

2.4.2

Artikel 2:43 Vervoer plakgereedschap e.d.

2.4.3

Artikel 2:44 Vervoer inbrekerswerktuigen (verplaatst naar artikel 2:66:1)

2.4.4

Artikel 2:45 Betreden van plantsoenen e.d.

2.4.6

Artikel 2:46 Rijden over bermen e.d.

2.4.7

Artikel 2:47 Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen

2.4.8

Artikel 2:48 Verboden gedrag bij of in gebouwen

2.4.10

Artikel 2:49 Hinderlijk gedrag in voor het publiek toegankelijke ruimten

2.4.11

Artikel 2:50 Bespieden van personen

2.4.14

Artikel 2:50:1 Natuurlijke behoefte doen

4.2.6

Artikel 2:51 Bedelarij

2.4.25

Artikel 2:52 Verboden drankgebruik

2.4.9

Artikel 2:53 Drugshandel op straat

2.8.1

Artikel 2:53:1 Neerzetten fietsen e.d.

2.4.12

Artikel 2:53:2 Overlast van fiets of bromfiets op de markt en kermisterrein e.d.

2.4.13

Artikel 2:54 Bewakingsapparatuur (geschrapt)

2.4.15

Artikel 2:55 Nodeloos alarmeren (geschrapt)

2.4.16

Artikel 2:56 Alarminstallaties (geschrapt, gedereguleerd)

2.4.17

Artikel 2:57 Loslopende honden

2.4.18

Artikel 2:58 Verontreiniging door honden

2.4.19

Artikel 2:59 Gevaarlijke honden

2.4.20

Artikel 2:60 Houden van hinderlijke of schadelijke dieren

2.4.21

Artikel 2:61 Wilde dieren (geschrapt)

--

Artikel 2:62 Loslopend vee

2.4.22

Artikel 2:63 Duiven

2.4.23

Artikel 2:64 Bijen

2.4.24

Artikel 2:65 Bedelarij (verplaatst naar artikel 2:51)

Artikel 2:66 Begripsbepaling

2.5.1

Artikel 2:66:1 Vervoer werktuigen voor braak

2.4.4

Artikel 2:67 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister

2.5.2

Artikel 2:68 Voorschriften als bedoeld in artikel 437ter van het Wetboek van strafrecht

2.5.3

Artikel 2:69 Vervreemding van door opkoop verkregen goederen (geschrapt)

2.5.4

Artikel 2:70 Handel in horecabedrijven (verplaatst)

2.5.5

Artikel 2:71 Begripsbepalingen

2.7.1

Artikel 2:72 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen

2.7.2

Artikel 2:73 Bezigen van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling

2.7.3

Artikel 2:73:1 Carbidschieten

2.7.4

Artikel 2:74 Drugshandel op straat

2.8.1

Artikel 2:75 Bestuurlijke ophouding (gereserveerd)

--

Artikel 2:76 Veiligheidsrisicogebieden

2.9.1

Artikel 2:77 Cameratoezicht op openbare plaatsen

--

Artikel 2:77:1 Gebiedsontzegging

--

Artikel 3:1 Begripsbepalingen

3.1.1

Artikel 3:2 Bevoegd bestuursorgaan

--

Artikel 3:3 Nadere regels

3.1.3

Artikel 3:4 Exploitatievergunning prostitutie- of escortbedrijf

3.2.1

Artikel 3:4:1Aanvraag vergunning

--

Artikel 3:5 Gedragseisen exploitant en beheerder

3.2.2

Artikel 3:5:1Weigeringsgronden

--

Artikel 3:6 Sluitingstijden

3.2.3

Artikel 3:7 Tijdelijke afwijking sluitingstijden; (tijdelijke) sluiting

3.2.4

Artikel 3:8 Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en beheerder

--

Artikel 3:8:1Toezicht door exploitant en beheerder

3.2.6

Artikel 3:9 Straat-en raamprostitutie

3.2.7

Artikel 3:10 Sekswinkels (geschrapt)

--

Artikel 3:11 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke (geschrapt)

--

Artikel 3:12 Beslissingstermijn (verplaatst)

3.3.1

Artikel 3:13 Weigeringsgronden (verplaatst)

3.3.2

Artikel 3:14 Beëindiging exploitatie

3.4.1

Artikel 3:15 Wijziging beheer

3.4.2

Artikel 3:16 Overgangsbepaling (geschrapt)

--

Artikel 4:1 Begripsbepalingen

4.1.1

Artikel 4:2 Aanwijzing collectieve festiviteiten

4.1.2

Artikel 4:3 Kennisgeving incidentele festiviteiten (gedereguleerd)

4.1.3

Artikel 4:4 Verboden incidentele festiviteiten (geschrapt)

4.1.4

Artikel 4:5 Onversterkte muziek

--

Artikel 4:6 Overige geluidhinder

4.1.5

Artikel 4:7 Straatvegen (geschrapt)

4.2.5

Artikel 4:8 Natuurlijke behoefte doen

4.2.6

Artikel 4:9 Toestand van sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen

--

Artikel 4:10 Begripsbepalingen

4.5.1

Artikel 4:11 Kapvergunning

4.5.2

Artikel 4:12 Lijst van monumentale bomen

4.5.3

Artikel 4:12:1 Aanvraag vergunning

4.5.4

Artikel 4:12:2 Weigeringsgronden

4.5.5

Artikel 4:12:3 Vervaltermijn vergunning

4.5.6

Artikel 4:12:4 Bijzondere vergunningvoorschriften

4.5.7

Artikel 4:12:5 Herplant-instandhoudingsplicht

4.5.8

Artikel 4:12:6 Bestrijding boomziekten

4.5.10

Artikel 4:12:7 Bescherming publieke houtopstand

4.5.11

Artikel 4:12:8 Schadevergoeding

4.5.9

Artikel 4:12:9 Berscherming van groenvoorzieningen

4.3.1

Artikel 4:12:10Bescherming wallen

4.3.2

Artikel 4:12:11Bescherming bomen en struiken

4.3.4

Artikel 4:13 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz.

4.4.1

Artikel 4:14 Stankoverlast door gebruik van meststoffen (geschrapt)

4.4.1a

Artikel 4:15 Ontsierende, hinderlijke of gevaarlijke reclame

4.4.2

Artikel 4:16 Aanschrijving

4.4.3

Artikel 4:17 Begripsbepaling

5.8.1

Artikel 4:18 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen

5.8.2

Artikel 4:19 Aanwijzing kampeerplaatsen

2.1.3.1

Artikel 5:1 Begripsbepalingen

5.1.1

Artikel 5:2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.

5.1.2

Artikel 5:3 Te koop aanbieden van voertuigen

5.1.2a

Artikel 5:4 Defecte voertuigen

5.1.3

Artikel 5:5 Voertuigwrakken

5.1.4

Artikel 5:6 Kampeermiddelen

5.1.5

Artikel 5:7 Parkeren van reclamevoertuigen

5.1.6

Artikel 5:8 Parkeren van grote voertuigen

5.1.7

Artikel 5:9 Parkeren van uitzichtbelemmerende voertuigen

5.1.8

Artikel 5:10 Parkeren van voertuigen met stankverspreidende stoffen (geschrapt)

5.1.9

Artikel 5:11 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen

5.1.10

Artikel 5:12 Overlast van fiets of bromfiets

5.1.11

Artikel 5:13 Inzameling van geld of goederen (gedereguleerd)

5.2.1

Artikel 5:14 Begripsbepaling

--

Artikel 5:15 Ventverbod (gedereguleerd)

5.2.2

Artikel 5:16 Vrijheid van meningsuiting

--

Artikel 5:17 Begripsbepaling

--

Artikel 5:18 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden

5.2.3

Artikel 5:19 Toestemming rechthebbende

5.2.3

Artikel 5:20 Afbakeningsbepalingen

5.2.3

Artikel 5:22 Begripsbepaling

--

Artikel 5:23 Organiseren van een snuffelmarkt (gedereguleerd)

5.2.4

Artikel 5:24 Voorwerpen op, in of boven openbaar water

5.3.1

Artikel 5:25 Ligplaats woonschepen en overige vaartuigen (geschrapt)

5.3.2

Artikel 5:26 Aanwijzingen ligplaats (geschrapt)

5.3.3

Artikel 5:27 Verbod innemen ligplaats (geschrapt)

5.3.4

Artikel 5:28 Beschadigen van waterstaatswerken

5.3.5

Artikel 5:29 Reddingsmiddelen

5.3.6

Artikel 5:30 Veiligheid op het water

5.3.7

Artikel 5:31 Overlast aan vaartuigen

5.3.8

Artikel 5:32 Crossterreinen

5.4.1

Artikel 5:33 Beperking verkeer in natuurgebieden

5.4.2

Artikel 5:34 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken

5.5.1

Artikel 5:35 Begripsbepaling

5.6.1

Artikel 5:36 Verboden plaatsen

5.6.2

Artikel 5:37 Hinder of overlast

--

Artikel 6:1 Strafbepaling

6.1

Artikel 6:2 Toezichthouders

6.2

Artikel 6:3 Binnentreden woningen

6.3

Artikel 6:4 Inwerkingtreding nieuwe en intrekking oude verordening

6.4

Artikel 6:5 Overgangsbepaling

6.5

Artikel 6:6 Citeertitel

6.6