Monumentenverordening Zundert 2010

Geldend van 17-02-2011 t/m heden

Intitulé

“Monumentenverordening Zundert 2010”

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Begripsbepalingen

Deze verordening verstaat onder:

monument :

  • 1.

    onroerende zaak, die van algemeen belang is vanwege haar schoonheid, betekenis voor de wetenschap en/of cultuurhistorische waarde.

  • 2.

    terrein, dat van algemeen belang is vanwege een aanwezige zaak, bijvoorbeeld archeologische waarden, als bedoeld onder 1.

beschermd monument:

beschermd monument als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

gemeentelijk monument:

onroerend monument dat overeenkomstig de bepalingen van deze verordening als beschermd gemeentelijk monument is aangewezen en is geregistreerd als bedoeld in artikel 6 van deze verordening.

gemeentelijke monumentenlijst:

de lijst waarop zijn geregistreerd de overeenkomstig deze verordening als beschermd gemeentelijk monument aangewezen onroerende zaken en terreinen.

rijks beschermd stads- of dorpsgezicht:

van rijkswege ingevolge artikel 35 van de Monumentenwet 1988 aangewezen beschermd stads- of dorpsgezicht.

gemeentelijk beschermd dorpsgezicht:

groep van onroerende zaken, die van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun onderlinge ruimtelijke- of structurele samenhang dan wel hun wetenschappelijke- en/of cultuurhistorische waarde en die overeenkomstig de bepalingen van deze verordening als beschermd gemeentelijk dorpsgezicht is aangewezen en geregistreerd.

gemeentelijke lijst beschermde dorpsgezichten:

de lijst waarop zijn vermeld de overeenkomstig deze verordening geregistreerde beschermde gemeentelijke dorpsgezichten.

archeologisch monument:

monument zoals bedoeld in lid a, onder 2.

gemeentelijk beschermd archeologisch monument:

een gebied dat overeenkomstig de bepalingen van deze verordening is aangewezen en geregistreerd als gemeentelijk monument.

archeologische meldingsgebieden:

zaken en terreinen waarvan het algemeen belang wegens hun betekenis voor de archeologische monumentenzorg vaststaat of vermoed wordt op basis van historische gegevens en/of door archeologische vondsten en onderzoek.

gemeentelijke archeologische gebiedenkaart:

kaart waarop de overeenkomstig deze verordening aangewezen gemeentelijke archeologische meldingsgebieden zijn geregistreerd;

beschermd beeldbepalend object:

aan de openbare weg gelegen (deel van een) onroerend beeldbepalende zaak, die qua schoonheid van algemeen belang is vanwege het stedenbouwkundig-, architectonisch- en/of landschappelijk beeld, maar niet overeenkomstig artikel 1 lid c van deze verordening als een beschermd gemeentelijk monument is geregistreerd.

gemeentelijke lijst beeldbepalende objecten:

de lijst waarop de overeenkomstig deze verordening als aangewezen beschermde gemeentelijke objecten zijn geregistreerd als bedoeld in artikel 30.

kerkelijk monument

onroerend zaak, die eigendom is van een parochie, een kerkgenootschap, een kerkelijke gemeente, of van een kerkelijke instelling en dat uitsluitend of voor een overwegend deel wordt gebruikt voor de uitoefening van de eredienst.

monumentencommissie :

de door het college van B & W ingestelde commissie of aangewezen instantie, die als taak heeft burgemeester en wethouders op verzoek of uit eigen beweging te adviseren over de toepassing van de Monumentenwet 1988, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht over de werking van de gemeentelijke monumentenverordening en over het gemeentelijk monumentenbeleid.

bouwhistorisch onderzoek:

onderzoek, in een schriftelijke rapportage vastgelegd, naar de bouwgeschiedenis en de bouwhistorische kwaliteit van een monument.

bevoegd gezag:

bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

vergunning :

een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, of 2.2. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Artikel 2 Het gebruik van het monument

Bij de toepassing van deze verordening wordt rekening gehouden met het gebruik van het monument.

HOOFDSTUK 2 BESCHERMDE GEMEENTELIJKE MONUMENTEN

Artikel 3 De aanwijzing tot beschermd gemeentelijk monument

  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen, al dan niet op aanvraag van een belanghebbende, een monument aanwijzen als beschermd gemeentelijk monument. Een besluit tot aanwijzing dient gebaseerd te zijn op een redengevende monumentbeschrijving.

  • 2.

    • a.

      Voordat burgemeester en wethouders over de aanwijzing een besluit nemen, vragen zij advies aan de gemeentelijke Monumentencommissie. In spoedeisende gevallen kan het vragen van dit advies achterwege blijven.

    • b.

      Degenen die in de kadastrale registratie als eigenaar en beperkt gerechtigde staan vermeld, de hypothecaire schuldeisers en - als om de aanwijzing is verzocht de verzoeker worden in de gelegenheid gesteld te worden gehoord.

    • c.

      Met ingang van de datum waarop de eigenaar van een monument de kennisgeving van het voornemen tot aanwijzing als beschermd gemeentelijk monument ontvangt tot het moment dat de registratie als bedoeld in artikel 6 lid 1 plaatsheeft of vaststaat dat het monument niet wordt aangewezen, zijn de artikelen 9 tot en met 13 van overeenkomstige toepassing.

  • 3. Burgemeester en wethouders kunnen bepalen, dat ten behoeve van de aanwijzing van een monument als beschermd gemeentelijk monument een bouwhistorisch- en/of non-destructief archeologisch onderzoek wordt verricht.

  • 4. Voordat burgemeester en wethouders een kerkelijk monument aanwijzen, voeren zij overleg met de eigenaar.

  • 5. De aanwijzing als beschermd gemeentelijk monument kan geen object betreffen dat onherroepelijk is aangewezen op grond van artikel 3 van de Monumentenwet 1988, of dat onherroepelijk is aangewezen op grond van de monumentenverordening van de Provincie Noord-Brabant.

Artikel 4 Termijn advies en aanwijzingsbesluit

  • 1. De Monumentencommissie adviseert schriftelijk binnen 8 weken na ontvangst van het verzoek van burgemeester en wethouders.

  • 2. Burgemeester en wethouders beslissen binnen 12 weken na ontvangst van het advies van de Monumentencommissie, maar in ieder geval binnen 20 weken na de adviesaanvraag.

Artikel 5 Mededeling

De aanwijzing als bedoeld in artikel 3, lid 1 wordt medegedeeld aan degenen die in de kadastrale registratie als eigenaar en beperkt gerechtigde staan vermeld, aan de ingeschreven hypothecaire schuldeisers en, indien om aanwijzing is verzocht, aan de verzoeker.

Artikel 6 Registratie op de gemeentelijke monumentenlijst

  • 1. Burgemeester en wethouders registreren het beschermde gemeentelijke monument op de gemeentelijke monumentenlijst.

  • 2. De gemeentelijke monumentenlijst bevat:

    • a.

      de plaatselijke aanduiding;

    • b.

      de datum van de aanwijzing;

    • c.

      de kadastrale aanduiding;

    • d.

      de tenaamstelling en

    • e.

      een beschrijving van het beschermde gemeentelijke monument.

  • 3. Indien een deel van een onroerende zaak beschermingswaardig is, beperkt de bescherming en registratie zich tot dat specifieke deel. De gemeentelijke monumentenlijst als bedoeld in lid 2 bevat de beschrijving van dat specifieke onderdeel.

Artikel 7 Wijzigen van de aanwijzing

  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen de aanwijzing ambtshalve of op aanvraag van een belanghebbende wijzigen.

  • 2. Artikel 3, lid 2, 3 en 4 alsmede artikel 4 zijn van overeenkomstige toepassing op de wijziging.

  • 3. Indien de wijziging naar het oordeel van burgemeester en wethouders van ondergeschikte betekenis is, blijft overeenkomstige toepassing van artikel 3, lid 2, 3 en 4, alsmede artikel 4 achterwege.

  • 4. De inhoud en datum van wijziging worden op de gemeentelijke monumentenlijst aangetekend.

  • 5. De wijziging van de aanwijzing wordt medegedeeld aan degenen die in de kadastrale registratie als eigenaar en beperkt gerechtigde staan vermeld en aan de ingeschreven hypothecaire schuldeisers.

Artikel 8 Intrekken van de aanwijzing

  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen de aanwijzing intrekken.

  • 2. Artikel 3, lid 2 en 3 en artikel 4 zijn van toepassing op de intrekking.

  • 3. De aanwijzing wordt ingetrokken als onherroepelijk is beslist tot aanwijzing krachtens artikel 3 van de Monumentenwet 1988 of de monumentenverordening van de Provincie Noord-Brabant.

  • 4. Intrekking wordt op de gemeentelijke monumentenlijst aangetekend.

  • 5. De wijziging van de aanwijzing wordt medegedeeld aan degenen die in de kadastrale registratie als eigenaar en beperkt gerechtigde staan vermeld, aan de ingeschreven hypothecaire schuldeisers en overige belanghebbenden.

Artikel 9 Verbodsbepalingen gemeentelijke monumenten

  • 1. Het is verboden een beschermd gemeentelijk monument te beschadigen of te vernielen.

  • 2. Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag of in strijd met bij zodanige vergunning gestelde voorschriften:

    • a.

      een beschermd gemeentelijk monument af te breken, te verstoren, te verplaatsen, in enig opzicht te wijzigen of grondverzet uit te voeren of, indien het om een archeologische vondst gaat, te vervreemden.

    • b.

      een beschermd gemeentelijk monument te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een dusdanige wijze, dat het wordt ontsierd of in gevaar wordt gebracht.

  • 3. Het verbod en de vergunningsplicht, als bedoeld in het tweede lid, gelden niet indien het college nadere regels stelt met betrekking tot de wijze waarop werkzaamheden dienen te worden uitgevoerd.

  • 4. Het college kan voorschrijven dat de aanvrager van een vergunning als bedoeld in het tweede lid nader onderzoek moet verrichten, zoals een bouwhistorisch of een archeologisch onderzoek.

  • 5. Het college kan aan een vergunning voorschriften verbinden betreffende de uitvoering en de materiaaltoepassing.

Artikel 10 Termijnen advies en vergunningverlening

  • 1. Het bevoegd gezag zendt onmiddellijk een afschrift van de ontvankelijke aanvraag om vergunning voor een gemeentelijk monument aan de monumentencommissie voor advies.

  • 2. Binnen vier weken na de adviesaanvraag brengt deze commissie schriftelijk advies uit aan het college van burgemeester en wethouders.

  • 3. Bij overschrijding van de in het tweede lid genoemde termijn wordt de Monumentencommissie geacht geadviseerd te hebben.

Artikel 11 Weigeringsgronden

De vergunning kan slechts worden verleend indien het belang van de monumentenzorg zich daartegen niet verzet. Bij de beslissing houdt het bevoegd gezag rekening met het gebruik van het monument.

Artikel 12 Kerkelijk monument

Burgemeester en wethouders geven voor een kerkelijk monument geen vergunning af ingevolge de bepalingen van artikel 9, lid 2 dan nadat overeenstemming met de eigenaar is bereikt, indien en voor zover het een beschikking betreft, waarbij wezenlijke belangen van het belijden van de godsdienst of de levensovertuiging in het beschermde gemeentelijk monument in het geding zijn.

Artikel 13 Intrekken van de vergunning

  • 1. De vergunning kan door burgemeester en wethouders worden ingetrokken als:

    • a.

      blijkt dat de vergunning ten gevolge van een onjuiste of onvolledige opgave is verleend;

    • b.

      blijkt dat de vergunninghouder de voorschriften als bedoeld in artikel 9 lid 2 niet naleeft;

    • c.

      de omstandigheden aan de kant van de vergunninghouder zich zodanig hebben gewijzigd, dat het belang van het beschermde gemeentelijk monument zwaarder dient te wegen;

    • d.

      niet binnen 52 weken van de vergunning gebruik wordt gemaakt.

  • 2. Van de beschikking tot intrekking wordt een kopie aan de Monumentencommissie gezonden.

HOOFDSTUK 3 BESCHERMDE MONUMENTEN

Artikel 14 Vergunning voor een beschermd monument

  • 1. Het bevoegd gezag zendt onmiddellijk een afschrift van de ontvankelijke aanvraag om vergunning voor een beschermd monument aan de monumentencommissie.

  • 2. De commissie adviseert schriftelijk over de aanvraag binnen acht weken na de datum van verzending van het afschrift.

  • 3. Bij overschrijding van de in het tweede lid genoemde termijn wordt de commissie geacht geadviseerd te hebben.

HOOFDSTUK 4 BESCHERMDE GEMEENTELIJKE DORPSGEZICHTEN

Artikel 15 Aanwijzing

  • 1. Burgemeester en Wethouders kunnen een dorpsgezicht aanwijzen als beschermd gemeentelijk dorpsgezicht.

  • 2. Voordat Burgemeester en Wethouders over de aanwijzing een besluit nemen, vragen zij advies aan de gemeentelijke monumentencommissie.

  • 3. De aanwijzing kan geen dorpsgezicht betreffen dat is aangewezen op grond van artikel 35 van de Monumentenwet 1988, of dat is aangewezen op grond van de monumentenverordening van de provincie Noord Brabant.

Artikel 16 Termijn advies

  • 1. De Monumentencommissie adviseert schriftelijk binnen 8 weken na ontvangst van het verzoek van burgemeester en wethouders.

  • 2. Bij overschrijding van de in lid 1 genoemde termijn wordt de Monumentencommissie geacht te hebben geadviseerd.

  • 3. Burgemeester en wethouders beslissen binnen 12 weken na ontvangst van het advies van de Monumentencommissie, maar in ieder geval binnen 20 weken na de adviesaanvraag.

Artikel 17 Bescherming in relatie tot de Wet ruimtelijke ordening (Wro)

  • 1. De gemeenteraad stelt ter bescherming van een beschermd gemeentelijk dorpsgezicht een bestemmingsplan vast (eventueel aangevuld met een daarop van toepassing zijnde Beeldkwaliteitplan) als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening dat de aanwezige cultuurhistorische waarden beschermt.

  • 2. Indien voor een gebied een of meerdere bestemmingsplannen vigeren neemt de gemeenteraad een besluit waarin wordt bepaald in hoeverre deze bestemmingsplannen als beschermend plan in de zin van lid 1. kunnen worden aangemerkt.

Artikel 18 Registratie

  • 1. Burgemeester en wethouders registreren het beschermde gemeentelijke dorpsgezicht op de lijst gemeentelijke beschermde dorpsgezichten.

  • 2. De lijst van gemeentelijke beschermde dorpsgezichten bevat:

    • a.

      de plaatselijke aanduiding;

    • b.

      de datum van aanwijzing;

    • c.

      de gebiedsaanwijzing van het beschermde dorpsgezicht;

    • d.

      een beschrijving van de daarin aanwezige cultuurhistorische waarden.

Artikel 19 Vervallen van de aanwijzing

  • 1. De aanwijzing als beschermd gemeentelijk dorpsgezicht vervalt als onherroepelijk is beslist tot aanwijzing op grond van artikel 35 van de Monumentenwet 1988, of de monumentenverordening van de provincie Noord-Brabant.

  • 2. De intrekking wordt aangetekend op de lijst van beschermde gemeentelijke dorpsgezichten.

Artikel 20 Verbodsbepalingen gemeentelijke dorpsgezichten

  • 1. Het is verboden in een beschermd gemeentelijk dorpsgezicht, zonder schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders of in strijd met de bij zodanige vergunning gestelde voorschriften:

    • a.

      bouwwerken geheel of gedeeltelijk af te breken, te verplaatsen of grondverzet uit te voeren.

    • b.

      onroerende zaken, geen bouwwerk zijnde, hieronder begrepen verhardingen, walkanten en erfafscheidingen op te richten of te wijzigen.

    • c.

      onroerende zaken, geen bouwwerk zijnde, waaronder begrepen straten, pleinen, stoepen en aan de gevel gerelateerde delen te wijzigen, af te breken, te verplaatsen of grondverzet uit te voeren.

  • 2. Geen sloopvergunning op grond van de bouwverordening is vereist voor het afbreken ingevolge een aanschrijving van burgemeester en wethouders.

  • 3. Op het verlenen van een vergunning als bedoeld in lid 1 zijn, totdat een beschermend bestemmingsplan onherroepelijk is geworden, de artikelen 9 tot en met 13 van deze verordening van overeenkomstige toepassing.

HOOFDSTUK 5 GEMEENTELIJKE ARCHEOLOGISCHE MONUMENTEN

Artikel 21 Aanwijzing en registratie van archeologische monumenten

De artikelen 3 t/m 8 zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 22 Verbodsbepalingen en vergunningen m.b.t. archeologische monumenten

  • 1. Het is verboden ter plaatse van een gemeentelijk archeologisch monument door middel van ingrepen de bestemming van de grond te veranderen, waardoor het grondwaterpeil verandert of graafwerk moet worden verricht op een diepte van meer dan 0,25 m onder het maaiveld.

  • 2. Nadat advies is ingewonnen bij de opgravingsbevoegde instantie, kunnen burgemeester en wethouders vergunning verlenen voor graafwerk onder 0,25 m, indien het toezicht en de bescherming van het gemeentelijk archeologisch monument is geregeld door:

    • a.

      de mogelijkheid van toegang van door burgemeester en wethouders aan te wijzen personen op het terrein;

    • b.

      de mogelijkheid van de onder a) genoemde personen om -in overleg en in samenspraak met burgemeester en wethouders- graafwerk en/of documentatiewerkzaamheden te (laten) verrichten.

  • 3. Op het aanvragen en verlenen van een vergunning als bedoeld in het 2e lid van dit artikel is het bepaalde in de artikelen 9 t/m 13 van overeenkomstige toepassing.

HOOFDSTUK 6 ARCHEOLOGISCHE MELDINGSGEBIEDEN

Artikel 23 Aanwijzing en registratie van archeologische meldingsgebieden

  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen terreinen, waarvan het algemeen belang wegens hun betekenis voor de archeologische monumentenzorg vaststaat of vermoed wordt op grond van historische gegevens en/of door archeologische vondsten en onderzoek, aanwijzen als archeologisch meldingsgebied.

  • 2. Voordat burgemeester en wethouders over de aanwijzing een besluit nemen, leggen zij het concept aanwijzingsbesluit vier weken ter visie en vragen zij, met de ingebrachte zienswijzen, advies aan de Monumentencommissie.

Artikel 24 Termijn advies en aanwijzingsbesluit

  • 1. De Monumentencommissie adviseert schriftelijk binnen 8 weken na ontvangst van het verzoek van burgemeester en wethouders.

  • 2. Burgemeester en wethouders beslissen binnen 8 weken na ontvangst van het advies van de Monumentencommissie, maar in ieder geval binnen 16 weken na de adviesaanvraag.

  • 3. Burgemeester en wethouders kunnen de in lid 2 genoemde termijn van 16 weken met ten hoogste 10 weken verlengen, mits zij de aanvrager daarvan kennis geven binnen de in lid 2 genoemde termijn van 16 weken.

Artikel 25 Registratie

  • 1. Burgemeester en wethouders registreren de archeologische meldingsgebieden op de gemeentelijke archeologische meldingskaart.

  • 2. De archeologische meldingskaart bevat een overzicht waarop de overeenkomstig deze verordening aangewezen gemeentelijke archeologische meldingsgebieden zijn geregistreerd. Per archeologisch meldingsgebied wordt geregistreerd:

    • a.

      de plaatselijke aanduiding;

    • b.

      de datum van aanwijzing;

    • c.

      de gebiedsaanwijzing van het archeologische meldingsgebied;

    • d.

      een beschrijving van de daar aanwezige cultuurhistorische (verwachtings) waarden.

Artikel 26 Wijziging resp. intrekking van de aanwijzing

Wijziging:

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen de aanwijzing ambtshalve of op aanvraag van een belanghebbende wijzigen.

  • 2.

    Artikel 3, lid 2, 3 en 4 alsmede artikel 4 zijn van overeenkomstige toepassing op de wijziging.

  • 3.

    Indien de wijziging naar het oordeel van burgemeester en wethouders van ondergeschikte betekenis is, blijft overeenkomstige toepassing van artikel 3, lid 2, 3 en 4, alsmede artikel 4 achterwege.

  • 4.

    De inhoud en datum van wijziging worden op de archeologische meldingskaart aangetekend.

Intrekking:

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen de aanwijzing intrekken.

  • 2.

    Artikel 3, lid 2 en 3 en artikel 4 zijn van toepassing op de intrekking.

Artikel 27 Verbodsbepalingen

  • 1. Het is verboden ter plaatse van een archeologisch meldingsgebied graafwerk te verrichten op een diepte van meer dan 0,25 m onder het maaiveld.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen vergunning verlenen voor graafwerk onder de 0,25 m, overeenkomstig de artikelen 9 t/m 13 van deze verordening, indien het toezicht en de bescherming van het archeologisch meldingsgebied is geregeld door:

    • a.

      de mogelijkheid van toegang van door burgemeester en wethouders aan te wijzen personen op het terrein;

    • b.

      de mogelijkheid van de onder a) genoemde personen om -in overleg en in samenspraak met burgemeester en wethouders- onderzoekswerk-zaamheden te verrichten.

Artikel 28 Ruimtelijke planontwikkeling

  • 1. Alvorens burgemeester en wethouders een beslissing nemen om toepassing te geven aan een projectbesluitprocedure als bedoeld in artikel 3.10 en 3.11 van de Wet ruimtelijke ordening vragen zij de Monumentencommissie advies over de archeologische waarden die aan de orde zijn.

  • 2. Burgemeester en wethouders zenden een verzoek om toepassing te geven aan een procedure als bedoeld in lid 1 onmiddellijk na ontvangst om advies aan de Monumentencommissie.

  • 3. De Monumentencommissie adviseert schriftelijk binnen 8 weken na ontvangst van het verzoek van burgemeester en wethouders.

  • 4. Bij overschrijding van de in lid 3 genoemde termijn wordt de Monumentencommissie geacht geadviseerd te hebben.

HOOFDSTUK 7 BEELDBEPALENDE OBJECTEN

Artikel 29 Aanwijzing

  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen, al dan niet op verzoek van belanghebbenden, besluiten zaken aan te wijzen als beschermde beeldbepalende objecten.

  • 2. 2a. Voordat burgemeester en wethouders over de aanwijzing een besluit nemen vragen zij advies aan:

    • a.

      de Monumentencommissie;

    • b.

      degenen die in de kadastrale registratie als eigenaar en beperkt gerechtigde staan vermeld;

    • c.

      de hypothecaire schuldeisers;

    • d.

      indien om de aanwijzing is verzocht, de verzoeker.

  • 2b. Met ingang van de datum waarop de eigenaar van een beeldbepalend object de kennisgeving van het voornemen tot aanwijzing als beschermde beeldbepalend object ontvangt tot het moment dat de registratie plaatsvindt is artikel 30 van overeenkomstige toepassing.

  • 3. Alvorens burgemeester en wethouders een kerkelijk beeldbepalend object aanwijzen, horen zij de eigenaar.

  • 4. Beschermde beeldbepalende zaken, die zijn ingeschreven in het register als bedoeld in artikel 6 van de Monumentenwet of die zijn geregistreerd op een lijst van monumenten, op grond van een Monumentenverordening van de Provincie Noord-Brabant worden door burgemeester en wethouders niet op de in dit artikel bedoelde lijst geplaatst.

Artikel 30 Aanwijzings- en registratieprocedure

Artikel 4 tot en met 8 zijn van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat voor het beschermd(e) gemeentelijk(e) monument moet worden gelezen “het beschermde beeldbepalende object” en voor de gemeentelijke monumentenlijst moet worden gelezen “de gemeentelijke lijst beeldbepalende o b jecten”.

Artikel 31 Verbodsbepalingen

  • 1. Het is verboden een beschermd beeldbepalend object te beschadigen of te vernielen.

  • 2. Het is verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders of in strijd met bij zodanige vergunning gestelde voorschriften:

    • a.

      een beschermd beeldbepalend object af te breken, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen of, indien het om een archeologische vondst gaat, te vervreemden.

    • b.

      een beschermd beeldbepalend object te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een dusdanige wijze, dat het wordt ontsierd of in gevaar wordt gebracht of in strijd wordt gehandeld met de bepalingen van het eventueel daarop van toepassing zijnde Beeldkwaliteitplan.

Artikel 32 Vergunningaanvraag

  • 1. Burgemeester en wethouders vragen de Monumentencommissie advies als een vergunning wordt gevraagd voor een vervangend bouwplan of voor de wijziging van een op “de gemeentelijke lijst beeldbepalende objecten” geregistreerde onroerende zaak.

  • 2. Bij hun beraadslagingen betrekt de Monumentencommissie ten aanzien van de in lid 1 bedoelde aanvrage tevens de beschrijving die hoort bij het beeldbepalende objectzaak.

HOOFDSTUK 8 SCHADEVERGOEDING

Artikel 33 Schadevergoeding

  • 1. Indien en voor zover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van:

    • a.

      de weigering van burgemeester en wethouders een vergunning tot wijziging, afbraak of verwijdering van een gemeentelijk monument te verlenen als bedoeld in de artikelen 9, 20, 22 en 27 van deze verordening;

    • b.

      voorschriften door burgemeester en wethouders verbonden aan een vergunning tot wijziging, afbraak of verwijdering van een gemeentelijk monument schade lijdt of zal lijden, die redelijkerwijze niet of geheel te zijnen laste behoort te blijven, kennen burgemeester en wethouders hem op zijn aanvraag een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.

  • 2. Voor de behandeling van de verzoeken om schadevergoeding zijn de bepalingen van de verordening ter regeling van de procedure bij toepassing van artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening van overeenkomstige toepassing.

HOOFDSTUK 9 SLOT- EN OVERGANGSBEPALINGEN

Artikel 34 Strafbepaling

Hij, die handelt in strijd met de artikelen 9 en 22 van deze verordening, wordt gestraft met een geldboete van de tweede categorie.

Artikel 35 Toezichthouders

Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast de door burgemeester en wethouders aangewezen personen.

Artikel 36 Binnentreden woningen

Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften, die strekken tot handhaving van de openbare orde, veiligheid, bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden van een woning zonder toestemming van de bewoner.

Artikel 37 Inwerkingtreding

Voor zover deze verordening betrekking heeft op beschermde monumenten, treedt zij in werking overeenkomstig het bepaalde in artikel 15 lid 2 van de Monumentenwet 1988.

Artikel 38 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als

" Monumentenverordening Zundert 2010”

Ondertekening

Aldus besloten in zijn openbare vergadering van 25 november 2010
De raad voornoemd,
De griffier,
A. van der Veen
De voorzitter,
L.C. Poppe-de Looff

Nota-toelichting “Monumentenverordening Zundert 2010”

Toelichting op de “Monumentenverordening Zundert 2010” Algemeen

Bij het opstellen van deze Monumentenverordening zijn de "Aanwijzingen voor de decentrale regelgeving" van het Ministerie van Justitie en van de VNG‑publicatie "Gemeente en regelgeving" in aanmerking genomen. De bepalingen van de model-monumentenverordening van de VNG, de Monumentenwet 1988 en de daarin gekozen systematiek vormen een belangrijke basis voor de bepalingen van de “Monumentenverordening Zundert 2010”. Voor wat betreft het onderdeel archeologie is de Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB) geraadpleegd.

 

Zes hoofdpunten zijn in deze Monumentenverordening geregeld, te weten:

 

  • 1.

    De aanwijzing van zaken tot gemeentelijk beschermd monument door het college van burgemeester en wethouders. Dit betreft ook archeologische monumenten

  • 2.

    Het vergunningenstelsel voor de gemeentelijke beschermde monumenten.

  • 3.

    De verwijzing naar het vergunningenstelsel voor beschermde rijksmonumenten in de Monumentenwet 1988.

  • 4.

    De aanwijzing van gebieden tot beschermd gemeentelijk dorpsgezicht.

  • 5.

    De aanwijzing van archeologische meldingsgebieden.

  • 6.

    De aanwijzing van beschermde beeldbepalende objecten

 

De uitvoerende taken berusten -inhakend op de onlangs geactualiseerde Gemeentewet, de Monumentenwet 1988, de Woningwet, de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Wet dualisering gemeentebestuur- bij het dagelijks bestuur: het college van burgemeester en wethouders.

 

Toelichting per artikel

Artikel 1 Sub a

Bij de omschrijving van het begrip "monument" is aansluiting gezocht bij de omschrijving in de “Monumentenwet 1988”. Cultuurhistorische waarde is volgens de Memorie van Toelichting op de Monumentenwet 1988: de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan en het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt. Het begrip cultuurhistorische waarde is dermate ruim dat het ook betrekking kan hebben op zaken en gebieden met een geschiedkundige waarde.

 

Onder “een zaak” kan ook worden verstaan: een (gedeelte van een) gevelwand of ensemble van gebouwen, mits deze zaak van algemeen belang is vanwege zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde.

 

De onder 2 bedoelde terreinen kunnen bijvoorbeeld parken, tuinen, een perceel met één of meer bomen zijn of een (aandachts)gebied waar kan worden verwacht, dat zich zaken in de bodem bevinden, die vanuit archeologisch oogpunt van belang zijn.

 

Het is niet vereist dat op het terrein ook een bouwkundig monument voorkomt teneinde over een monument te kunnen spreken. Een "zaak" is immers een veel ruimer begrip. De vijftig-jaargrens, die voor rijksmonumenten geldt, is niet voor gemeentelijke monumenten overgenomen.

 

Daardoor biedt de verordening ook de mogelijkheid om monumenten die (nog) niet op de rijkslijst kunnen komen omdat ze te jong zijn, reeds op de gemeentelijke monumentenlijst te plaatsen.

 Sub b

Voor de begripsomschrijving van een "Beschermd monument" is aangesloten bij de begripsomschrijving uit de Wabo. De Wabo zelf verwijst weer naar de Monumentenwet 1988. Deze wet omschrijft een beschermd monument als een onroerend monument die is ingeschreven in een ingevolge de Monumentenwet 1988 vastgesteld register. Op de vergunningverlening voor rijksmonumenten zijn de bepalingen uit de Wabo van toepassing.

 Sub b, c, d, f,  l en n

Sub b, c, d, f, l en n wordt gesproken van “onroerende zaken”. Roerende monumenten worden derhalve niet beschermd. Reden hiervoor is dat het effectueren van de bescherming een probleem vormt. Roerende monumenten kunnen meestal eenvoudig worden verplaatst en daardoor ongemerkt over de gemeentegrens en daarmee buiten de werking van de verordening worden gebracht. Roerende zaken zijn bijvoorbeeld schepen, voertuigen, schilderijen, kerkschatten en gebruiksvoorwerpen. Zaken die naar hun aard onroerend zijn, zoals een kerkorgel, kunnen wel de beschermde status krijgen, op basis van de redengevende omschrijving.

 Sub c

De gemeente is vrij om al dan niet gemeentelijke monumenten aan te wijzen. De bevoegdheid daartoe is gelegen bij het college van Burgemeester en Wethouders.

 Sub d

Dit betreft de lijst waarop de gemeente de overeenkomstig de verordening aangewezen monumenten registreert.

 Sub f

Beschermde gemeentelijke dorpsgezichten dienen groepen van onroerende zaken te betreffen, die van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun onderlinge ruimtelijke‑ of structurele samenhang, en/of hun wetenschappelijke‑ of cultuurhistorische waarde en in welke groepen zich een of meer monumenten en/of beeldbepalende zaken bevinden, die geregistreerd zijn op de rijks‑ of gemeentelijke monumentenlijst of de gemeentelijke lijst beeldbepalende zaken.

 

Met het beschermen van dorpsgezichten wordt beoogd die structuren in stand te houden die in hun samenhang ondersteund door een of meerder monumenten van algemeen belang zijn. Een van de daartoe benodigde maatregelen is het voorkomen van ongewenste sloop van gebouwen. Artikel 21 lid 2 van de Wet op de stads‑ en dorpsvernieuwing biedt de mogelijkheid hiertoe. Op grond van dit artikel moet een sloopvergunning worden geweigerd als een vergunning ingevolge de "Monumentenverordening Zundert 2010” niet is verleend.

 

De gemeente is vrij om al dan niet beschermde gemeentelijke dorpsgezichten aan te wijzen.

 Sub g

De gemeentelijke lijst beschermde dorpsgezichten is de lijst waarop zijn vermeld de overeenkomstig deze verordening geregistreerde beschermde gemeentelijke dorpsgezichten.

 Sub i

De term "gemeentelijk beschermd archeologisch monument" wordt apart gedefinieerd in verband met de enigszins afwijkende positie die een archeologisch monument inneemt ten aanzien van de vergunningverlening.

Ten eerste is er verschil in behandeling tussen een rijks‑ of een gemeentelijk beschermd archeologisch monument bij een vergunningaanvraag. De vergunningverlening voor het verstoren of in enig opzicht wijzigen van een beschermd gemeentelijk monument is een bevoegdheid van bur­gemeester en wethouders. Als echter sprake is van een beschermd archeologisch rijksmonument beslist de Minister van OCW op de vergunningaanvraag.

Ten tweede regelt de Monumentenwet 1988 dat het doen van een opgraving alleen plaats mag vinden met vergunning van de minister. Deze verplichting geldt in zijn algemeenheid voor alle archeologische monumenten. Het maakt dus niet uit of sprake is van rijks‑ of gemeentelijke bescherming, het doen van opgravingen is vergunningplichtig. Deze vergunning tot het doen van opgravingen kan onder bepaalde voorwaarden alleen worden toegekend aan een rijksdienst, een instelling voor wetenschappelijk onderwijs of een gemeente. Vanwege deze twee aspecten wordt in deze verordening een on­derscheid gemaakt tussen een "normaal" en een "archeologisch" monument.

 

De gemeente is vrij om al dan niet gemeentelijke archeologische monumenten aan te wijzen. De bevoegdheid daartoe is gelegen bij het college van Burgemeester en Wethouders.

 

In het geval van een opgraving regelt de Monumentenwet 1988 (artikel 42 tot en met 49) het eigendom van roerende monumenten die men daarbij aantreft. Deze regels gelden in alle gevallen dat opgravingen worden gedaan of dat men bij toeval op een vondst stuit waarvan men kan vermoeden dat het om een monument gaat. Er wordt geen onderscheid gehanteerd tussen rijks‑ en gemeentelijke monumenten.

 

Binnenkort is nadere wetgeving te verwachten in verband met de implementatie van het “Verdrag van Malta”.  Zodra hierover meer bekend is zullen, zo nodig, wijzigingen worden aangebracht.

 Sub j en k

Onder andere gegevens ontleend aan de provinciale Cultuurhistorische Waardenkaart en de Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodemonderzoek zijn  hiervoor te gebruiken.

 

De gemeente is vrij om al dan niet archeologische meldingsgebieden aan te wijzen. De bevoegdheid daartoe is gelegen bij het college van Burgemeester en Wethouders.

 Sub l

Objecten, die op grond van de criteria genoemd in artikel 1a van deze Monumentenverordening niet kunnen worden aangewezen als (gemeentelijk of rijks)monument vanwege het ontbreken van voldoende waarden ten aanzien van schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarden, maar voor het stedenbouwkundig en architectonisch beeld van een ensemble, een straatwand of een structuur van belang zijn, kunnen blijvend een bijdrage leveren aan het beeld van een straatwand of ensemble als de voor‑ en zijgevels en de van de staatzijde zichtbare kap beschermd worden.

 Sub m

Dit betreft de lijst, waarop de gemeente overeenkomstig de verordening aangewezen beschermde beeldbepalende objecten registreert.

 Sub n

Ingeval van aanwijzing van een kerkelijk monument tot beschermd gemeentelijk monument hoort de gemeente de eigenaar (zie artikel 3 lid 4). Is er sprake van een vergunning voor een gemeentelijk kerkelijk monument, dan is overeenstemming tussen eigenaar en vergunningverlener nodig (zie artikel 12). Overleg en overeenstemming betreffen de wezenlijke belangen van de uitoefening van de eredienst in het kerkelijke monument. Voor bijvoorbeeld een pastorie, een catecheseruimte of verblijven van kloosterlingen geldt deze verbijzondering voor kerkelijke monumenten dan ook niet. Zij vallen onder de voorschriften die voor de andere beschermde gemeentelijke monumenten gelden. Indien een kerkelijk monument de wezenlijke belangen van de uitoefening van de eredienst verliest, wordt het geacht automatisch te zijn aangewezen als beschermd gemeentelijk monument en geregistreerd te zijn op de gemeentelijke monumentenlijst en gelden de bepalingen zoals bedoeld onder artikel 1 lid b voor een beschermd gemeentelijk monument.

 Sub o

In het gedualiseerde bestel stelt het bevoegde orgaan zelf zijn commissies in. De Monumentencommissie is een commissie die adviseert aan het college van Burgemeester en wethouders. Het is dan ook het college die deze commissie instelt op grond van artikel 84 van de Gemeentewet. De samenstelling en de werkwijze van de Monumentencommissie dient het college van Burgemeester en Wethouders nader uit te werken. Dit dient te geschieden door middel van een apart collegebesluit.

Op grond van artikel 84 lid 2 van de Gemeentewet, in samenhang  met artikel 83 lid 2 van voornoemde wet, mogen raadsleden geen deel uitmaken van collegecommissies. Door de monumentencommissie in deze begripsomschrijving bevoegd te verklaren over de toepassing van de wabo te adviseren aan het bevoegd gezag, is voldaan aan het vereiste, genoemd in artikel 15 van de Monumentenwet 1988.

 

De taken van de Monumentencommissie strekken zich onder meer uit over:

  • 1.

    de “Monumentenverordening Zundert 2010”;

  • 2.

    de “Monumentenwet 1988” en de

  • 3.

    de “Subsidieverordening monumentenzorg Zundert 2004”.

 Sub p

Beoogd is het bouwhistorisch onderzoek een nadrukkelijke rol te laten spelen bij de bepaling van het gemeentelijk monumentenbeleid, zowel bij een aanwijzing als bij een wijziging van een gemeentelijk‑ of rijksmonument. De kennis die met bouwhistorisch onderzoek wordt verkregen kan bij uitstek worden ingezet voor een verantwoorde omgang met monumenten al dan niet in samenhang met veranderingen en het beheer hiervan. Het onderzoek levert informatie over de bouwmassa, de toegepaste constructies, materialen en interieurafwerking. De uitkomst van een onderzoek is van belang voor een op te stellen restauratieplan en kan tevens worden gebruikt bij het analyseren en vaststellen van constructieve gebreken.

 

In bouwhistorisch onderzoek kunnen vier fasen worden onderscheiden:

  • 1.

    De bouwhistorische inventarisatie vindt in het algemeen plaats om de omgeving en het pand in beeld te brengen. In deze fase is literatuur en bronnenonderzoek van belang.

  • 2.

    De bouwhistorische verkenning is een beperkt onderzoek met verwerking van de gegevens uit het bronnenonderzoek, de literatuur en de bouwdossiers.

  • 3.

    De bouwhistorische opname is een uitgebreidere opname dan een verkenning en onderzoekt de zichtbare en in het zicht gebrachte delen van een gebouw.

  • 4.

    De bouwhistorische ontleding is het meest diepgaand onderzoek. Hierin worden alle te voren ver-kregen informatie en een ontleding van het gehele gebouw verwerkt. Deze ontleding heeft meestal plaats tijdens een verbouwing of restauratie.

 

Direct na ontvangst van een aanvraag om vergunning dient in het kader van de ontvankelijkheidtoets te worden vastgesteld of voor de behandeling van de aanvraag een bouwhistorisch onderzoek noodzakelijk is en met welke diepgang. Indien een eigenaar bouwhistorisch onderzoek laat uitvoeren voorafgaand aan een restauratieplan, kunnen deze kosten bij de bepaling van de subsidiabele kosten worden betrokken.

 Sub q

Het bevoegd gezag is in art. 1 lid 1, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht omschreven als: "bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een vraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een verleende omgevingsvergunning".

 Sub r

Dit artikel spreekt voor zich.

 Artikel 2

Het betreft hier niet zozeer de publiekrechtelijke, planologische bestemming, maar de gebruiksmogelijkheid die de eigenaar/gebruiker daaraan toekent. Een en ander mede gelet op de constructie en ligging van het pand. Dit artikel is van belang als een motiveringsplicht bij de aanwijzing van monumenten en bij de vergunningverlening.Artikel 3Lid 1

In navolging op de VNG‑modelverordening zijn de aanwijzing tot beschermd gemeentelijk monument en het registreren op de monumentenlijst uit elkaar getrokken. De aanwijzing heeft rechtsgevolg; het daarna registreren op de gemeentelijke monumentenlijst is slechts een administratieve handeling. Het is inzichtelijker om de aanwijzing én de registratie op de lijst uit elkaar te trekken.

 

Het besluit tot aanwijzing is een discretionaire bevoegdheid van burgemeester en wethouders. Na afweging van alle betrokken belangen kan tot aanwijzing worden besloten. De afweging van de belangen van de rechthebbende ten opzichte van de te beschermen cultuurhistorische waarden moet uitdrukkelijk gemotiveerd in het besluit naar voren komen (de redengeving). De aanwijzing geeft geen recht op schadevergoeding. De aanwijzing verandert immers niets aan het gebruik van het monument.

 Lid 2

Burgemeester en wethouders moeten:

het advies inwinnen van de Monumentencommissie;

degenen horen die in de kadastrale registratie als eigenaar en beperkt gerechtigde staan vermeld, alsook de hypothecaire schuldeisers en, indien om de aanwijzing is verzocht, de verzoeker.

 

De verordening bindt het advies niet aan bepaalde voorschriften over vorm en inhoud. In een collegebesluit die de taak, de samenstelling en de werkwijze van de Monumentencommissie regelt is dit nader te bepalen.

Deze gemeentelijke monumentenverordening regelt ook de "voorbescherming van het monument" gedurende de tijd dat de het voornemen tot het aanwijzen aan de eigenaar schriftelijk kenbaar is gemaakt. Hierbij is de methodiek van de Monumentenwet 1988 gevolgd. De spoedprocedure kan in situaties die ernstige gevolgen voor het (in de toekomst) aan te wijzen monument, bewerkstelligen dat binnen korte tijd de verbodsbepalingen van de verordening van toepassing worden. Er moeten dan gegronde redenen aanwezig zijn om de spoedprocedure te kunnen gebruiken.

 Lid 3

Het bouwhistorisch onderzoek van een zaak geeft meer inzicht in de historische geschiedenis van een zaak (gebouw). In de Monumentenwet 1988 is geen bepaling over bouwhistorisch onderzoek opgenomen. Het laten verrichten van bouwhistorisch onderzoek behoort daarmee tot de beleidsvrijheid van de gemeente.

Er is een drietal momenten te onderscheiden wanneer een gemeente bouwhistorisch onderzoek kan vragen.

  • 1.

    Ten eerste bij een (aanvraag tot) aanwijzing als beschermd gemeentelijk monument. De informatie over de bouwhistorische waarde van een zaak (gebouw) kan van invloed zijn op de beslissing van burgemeester en wethouders om het zaak (gebouw) al dan niet als beschermd gemeentelijk monument aan te wijzen en op de wijze waarop de zaak (gebouw) in de registers wordt ingeschreven.

  • 2.

    Ten tweede bij aanvragen voor vergunning tot wijziging van een beschermd gemeentelijk monument. De bouwhistorische waarde, die door een verbouwing of andere wijziging aangetast wordt, is van invloed op de beslissing van burgemeester en wethouders.

  • 3.

    Ten derde bij aanvragen voor vergunning tot sloop van een beschermd gemeentelijk monument. De bouwhistorische waarde, die door sloop onherroepelijk aangetast wordt, heeft invloed op de uiteindelijke beslissing van burgemeester en wethouders om al dan niet een sloopvergunning te verstrekken voor een gemeentelijk monument of onderdeel, behorend bij een gemeentelijk monument en opgenomen in de redengevende omschrijving van het desbetreffende gemeentelijk monument.

 Lid 4

Dit lid is ondanks het bepaalde in de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dat belanghebbenden zienswijzen naar voren kunnen brengen (artikel 4:8) ingevoerd vanwege de bijzondere positie die kerken innemen in het cultuurhistorisch erfgoed.

 Lid 5

Monumenten die op een rijkslijst of een provinciale lijst staan, komen niet voor aanwijzing als gemeentelijk monument in aanmerking. In Noord‑Brabant bestaat (nog) geen provinciale monumentenlijst respectievelijk Provinciale Monumentenverordening.

 Artikel 4

In dit artikel worden de termijnen genoemd waarbinnen de Monumentencommissie moet adviseren (lid 1) en burgemeester en wethouders een beslissing moeten nemen (lid 2). Het artikel bevat geen bepalingen over bekendmaking van het besluit, omdat de Awb dat afdoende regelt (afdeling 3.6).

 Artikel 5

De mededeling van burgemeester en wethouders is voor de eigenaar en de anderszins zakelijk gerechtigden van essentieel belang. Het is dan ook zaak dat de mededeling door de geadresseerde wordt ontvangen. In de regel zal de mededeling bij aangetekend schrijven uitgaan. In latere instantie kan hij zich er dan niet op beroepen van niets te weten.

 

Dit artikel regelt niet dat de aanwijzing wordt bekendgemaakt aan de eigenaar en de aanvrager, omdat de Awb zulks bepaalt (afdeling 3.6). Is artikel 4:8 toegepast (het horen van geadresseerde en van derde belanghebbenden) en is van de daar geboden mogelijkheid gebruik gemaakt, dan dienen de betrokkenen op grond van het bepaalde in artikel 3:43 Awb een mededeling te ontvangen.

 Artikel 6

Door aanwijzing als gemeentelijk monument is het gehele pand, inclusief het interieur, onder de werking van de verordening geplaatst. Andere zaken die zich op het (kadastraal) perceel van het beschermde monument bevinden, zoals bijgebouwen, tuininrichting en bomen moeten expliciet worden beschreven, willen zij onder de werking van de verordening vallen.

 

Voor elke wijziging van het beschermde monument is dus een vergunning nodig. Voor de duidelijkheid, bijvoorbeeld in verband met kadastrale vernummering, kan ook een plattegrond worden aangehecht.

 

Is slechts een onderdeel van een onroerend goed beschermenswaardig dan kan een "bescherming vanwege" plaatshebben. In de omschrijving (het registerblad) dient dat onderdeel beschreven te zijn. Bij een onderdeel "vanwege" kan gedacht worden aan een winkelpui, een deel van een gebouw, bijvoorbeeld een woonhuis van een boerderij zonder de stal.

 Artikel 7

Via dit artikel is het mogelijk om de aanwijzing van gemeentelijke beschermde monumenten te wijzigen (lid l). Hiervoor geldt dezelfde voorbereidingsprocedure (advies van Monumentencommissie) als voor de aanwijzing (lid 2), tenzij de wijziging van ondergeschikte betekenis is (lid 3). Wijzigingen van de aanwijzing worden aangetekend op de gemeentelijke monumentenlijst (lid 4).

 Artikel 8

Via dit artikel is het mogelijk om de aanwijzing van gemeentelijke beschermde monumenten in te trekken (lid l). Ook hiervoor geldt dat het advies van de Monumentencommissie nodig is, tenzij het gaat om spoedeisende gevallen (lid 2). Monumenten op de gemeentelijke monumentenlijst waarvan de aanwijzing is ingetrokken (omdat ze zijn gesloopt of anderszins volledig teloor gegaan), worden door burgemeester en wethouders van de monumentenlijst gehaald. Lid 3 regelt dat monumenten, die na aanwijzing als beschermd gemeentelijk monument worden geregistreerd als beschermd rijksmonument, vanaf dat tijdstip geacht worden niet meer te zijn aangewezen.

 

Voor de situatie waarin een provinciale monumentenlijst bestaat, en dat is Noord­-Brabant (nog) niet het geval, is een vergelijkbare regeling opgenomen. Het kan zinvol zijn om voor een gebouw, waarvoor een aanvraag tot intrekking van de aanwijzing loopt een (uitvoerige) documentatie te eisen.

 

Enerzijds kan deze voor een goede afweging van de aanvraag dienen, anderzijds wordt het gebouw voorafgaand aan de sloop voor de lokale geschiedenis gedocumenteerd.

 Artikel 9

De opbouw en inhoud van dit artikel vertoont gelijkenis met artikel 11 van de Monumentenwet 1988. De verordening legt de vergunningverlening ten aanzien van rijksmonumenten op basis van de Monumentenwet 1988 in handen van burgemeester en wethouders. De Monumentenwet 1988 regelt de vergunningverlening voor de wijziging van rijksmonumenten door burgemeester en wethouders in de artikelen 11 tot en met 21 van de Monumentenwet 1988 juncto artikel 14 van de “Monumen­tenverordening Zundert 2010”. In dit artikel gaat het derhalve alleen over beschermde gemeentelijke monumenten.

 

Indien tijdens een archeologisch onderzoek, een opgraving of ingeval van grondverzet vondsten worden gedaan, waarvan mag worden aangenomen dat deze cultuurhistorische waarde hebben en waarvan de waarde nog niet is vastgesteld, mogen deze niet zonder vergunning worden vervreemd (verkocht).

 

De Mor voorziet in nadere regels met betrekking tot de indieningsvereisten voor de aanvragen voor een omgevingsvergunning. In paragraaf 5.2 van de Mor zijn specifieke indieningsvereisten opgenomen voor activiteiten met betrekking tot monumenten. De aard, de omvang en de locatie van de werkzaamheden bepalen welke indieningsvereisten gelden. het bevoegd gezag heeft niet de mogelijkheid van deze indieingsvereisten af te wijken. In het kader van de vermindering van de administratieve lasten voor burgers en bedrijven dienen de indieingsvereisten bij de vergunningaanvraag zo beperkt mogelijk gehouden te worden. zo kan het overleggen van bouwtekeningen worden beperkt tot 1 exemplaar. In lid 3 van artikel 10 wordt de mogelijkheid geschapen voor het college om nadere regels te stellen die in de plaats kunnen worden gesteld van het verbod uit het eerste lid en de vergunningsplicht uit het tweede lid. De Wabo ziet alleen op vergunningen en ontheffingen. Deze bepaling over het stellen van nadere regels valt daarom buiten de Wabo. Het college blijft hiervoor het bevoegd gezag. Het zal hierbij over het algemeen gaan om wijzigingen aan gemeentelijke monumenten die niet van ingrijpende aard zijn. Voornamelijk het reguliere onderhoud kan in vastomlijnde regels worden opgenomen, zodat burgers niet voor relatief eenvoudige wijzigingen (bijvoorbeeld met betrekking tot kleurstellingen of het gebruik van identieke materialen) worden geconfronteerd met een vergunningprocedure. In deze nadere regels kunnen dan expliciet die situaties worden benoemd waarin de burgers geen vergunning hoeft aan te vragen. Indien echter duidelijk is wat het toetsingskader is voor grote (niet-regulier) wijzigingen aan een monument, kan ook dit toetsingskader in algemene regels worden opgenomen, zodat burgers nog minder met administratieve lasten worden geconfronteerd.

In de nadere regels 9uitvoeringsrichtlijnen of programma's van eisen) kunnen de uitgangspunten, functionele toetsen en aanwijzingen in het kader van de monumentenzorg worden opgenomen. hierbij dient de bouwkundige en monumentale kwaliteit voorop te staan. Voorts staat het voeren van (voor) overleg centraal bij dit artikel, zodat maatwerk kan worden geleverd. Praktisch gezien gaat een medewerker monumentenzorg van de gemeente, op locatie en gezamenlijk met de initiatiefnemer, onderzoeken welke aanpassingen mogelijk zijn aan de hand van de algemene regels, zodat de monumentale waarde van het object niet of zo min mogelijk wordt aangetast.

 

Lid 5 biedt de mogelijk om voorwaarden of voorschriften aan de vergunning te koppelen, tenzij dit in de gemeentelijke monumentenverordening is geregeld. Om dit te kunnen regelen moet een link worden gelegd tussen de gemeentelijke monumentenverordening en artikel 2.22 van de Wabo.

 Artikel 10

Als burgemeester en wethouders de aanvraag in behandeling nemen, moet door hen op grond van de verordening advies gevraagd worden aan de Monumentencommissie. Nadat dit advies aan burgemeester en wethouders is uitgebracht moeten zij ermee rekening houden dat artikel 4:7 of artikel 4:8 Awb van toepassing kan zijn. Over het voornemen de beschikking af te geven, dan wel geheel of gedeeltelijk af te wijzen moeten de aanvrager en de belanghebbenden worden gehoord.

Deze kunnen naar keuze hun zienswijzen schriftelijk of mondeling naar voren brengen op grond van artikel 4:9 Awb. De zienswijzen worden direct met de adviesvraag aan de Monumentencommissie gezonden.

 

De Monumentencommissie adviseert burgemeester en wethouders binnen 4 weken na de adviesaanvraag (lid 2). Vervolgens, dus na ontvangst van het advies, beslissen burgemeester en wethouders binnen acht weken (lid 5).

 

De redactie van lid 4 heeft tot gevolg dat, wanneer de Monumentencommissie niet tijdig adviseert, burgemeester en wethouders de volgende keuze kunnen maken: zonder advies een beslissing nemen of besluiten om het (te laat uitgebrachte advies) toch in hun overwegingen betrekken.

 Artikel 11

In dit artikel wordt een link gelegd met artikel 2.15 van de Wabo om een vergunning te kunnen weigeren "indien het belang van de monumentenzorg zich daartegen verzet".

 Artikel 12

Zijn er geen wezenlijke belangen van de godsdienstuitoefening in het geding, dan is overeenstemming niet vereist. Zie de toelichting op artikel 1 sub l.

 Artikel 13Lid 1

Dit lid bevat de mogelijke intrekkingsgronden. De bepaling onder c heeft de volgende achtergrond: als de omstandigheden bij de vergunninghouder ten aanzien van het monument wijzigen, dan zou het zo kunnen zijn dat als er een nieuwe belangenafweging zou kunnen plaatsvinden, de belangen van het monument behoren voor te gaan. In dat geval moet de vergunningverlener (burgemeester en wethouders) de mogelijkheden hebben om de vergunning in te trekken.

 Lid 2

Gelet op de taak van de Monumentencommissie ligt het voor de hand dat een afschrift van de intrekking aan die commissie wordt gezonden.

Er kunnen zich omstandigheden voordoen waarin het aanbeveling verdient om de Monumentencommissie om advies te vragen. De commissie kan evenwel ook ongevraagd adviseren. De in kennisstelling van de vergunninghouder en het met redenen omkleed moeten zijn van het besluit zijn weggelaten, omdat artikel 3:41 Awb dit regelt.

 Artikel 14

 Lid 1

Dit artikel vloeit voort uit artikel 15 lid 1 van de Monumentenwet 1988. De procedure voor de afgifte door burgemeester en wethouders van de vergunning voor beschermde rijksmonumenten staat in

artikel 11 tot en met 21 van de Monumentenwet 1988.

 Leden 2 en 3

De Monumentenwet 1988 schrijft voor dat de gemeenteraad een verordening vaststelt waarin tenminste de inschakeling wordt geregeld van een Monumentencommissie die adviseert bij de aanvragen om vergunning voor beschermde rijksmonumenten.

Om te voorkomen dat dit wettelijke vereiste door het ontbreken van het advies van deze commissie tot moeilijkheden leidt bij de afgifte van de vergunning, is in lid 3 bepaald dat de Monumentencommissie geacht wordt te hebben geadviseerd na het verstrijken van de in lid 2 gestelde adviestermijn. De wet regelt uitsluitend dat een commissie op het gebied van de monumentenzorg wordt ingeschakeld. Als in de samenstelling‑ en de deskundigheid van de Monumentencommissie in voldoende mate wordt voorzien is aan dit wettelijk criterium voldaan.

 Artikel 15

Op grond van dit artikel kunnen burgemeester en wethouders beschermde dorpsgezichten aanwijzen. Een aanwijzingsbesluit dient ter visie te worden gelegd om de eigenaren en andere belanghebbenden in de gelegenheid te stellen hun zienswijzen kenbaar te maken. Deze zienswijzen met het concept aanwijzingsbesluit en omschrijving van het gebied dienen om advies aan de Monumentencommissie te worden gezonden die binnen een voorgeschreven termijn adviseert. Het ligt in het voornemen een ontwerp aanwijzingsbesluit ook desgewenst te bespreken met eigenaren en belanghebbenden in het betreffende gebied.

 Artikel 16

Dit artikel regelt de termijn waarbinnen de Monumentencommissie dient te adviseren en burgemeester en wethouders over een aanwijzing dienen te besluiten.

 Artikel 17

Vanwege het feit dat een aanwijzing van een gebied slechts strekt tot een verbod is het noodzakelijk aan te geven welke de ontwikkelingsmogelijkheden in het gebied zijn.

 

Het geëigende middel daartoe is de opstelling van een bestemmingsplan, dat uitgaat van de bescherming van de beschreven cultuurhistorische waarden.

 Artikel 18

Door de aanwijzing valt het gehele gebied onder de werking van de verordening voor wat betreft het opstellen van een beschermend bestemmingsplan en het verbod tot sloop van panden. De zaken die van cruciaal belang zijn in het gebied en beslist niet mogen worden gesloopt en niet beschermd zijn middels de Monumentenwet 1988 dan wel de provinciale of gemeentelijke monumentenverordening, dienen beschreven te zijn.

 

Voor elke wijziging van het beschermde gebied -ook de sloop van panden- is dus een vergunning op grond van de “Monumentenverordening Zundert 2010” nodig.

 Artikel 19

Dit artikel spreekt voor zich.

 Artikel 20

Dit artikel is het verbodsmiddel om te voorkomen dat zonder nadrukkelijke afweging van alle belangen een vergunning wordt afgegeven.

 

Dit betekent dat in een beschermd dorpsgezicht altijd een vergunning krachtens de “Monumentenverordening Zundert 2010” noodzakelijk is. Er kunnen geen vergunningsvrije en meldingsplichtige werkzaamheden meer worden uitgevoerd en een sloopvergunning kan worden geweigerd.

 Artikel 21 – 28

Binnenkort is nadere wetgeving te verwachten in verband met de implementatie van het “Verdrag van Malta”.  Dit kan mogelijk leiden tot aanpassingen van deze verordening.

 Artikel 24 en 28

Omdat de Monumentencommissie als adviseur is aangewezen op het gebied van de archeologie is het van belang om de monumentencommissie tijdig informatie te betrekken bij planontwikkeling waar de belangen van het bodemarchief aan de orde zijn. In de adviesprocedure mag de Monumentencommissie ook geen remmende factor zijn, vandaar de strikte adviestermijn.

 Artikel 29 t/m 32

Naar analogie van de aanwijzing en registratie van panden en objecten op de gemeentelijke monumentenlijst kunnen er op de lijst van beeldbepalende objecten “zaken” worden geregistreerd volgens een zorgvuldige procedure.

Nadrukkelijk is gekozen om van beeldbepalende objecten te spreken, die van algemeen belang zijn en aan de openbare weg zijn gelegen. Het object dient qua schoonheid en vanwege het stedenbouwkundig‑, architectonisch‑ en/of landschappelijk beeld van algemeen belang te zijn.

 

Vanwege het feit dat deze objecten onvoldoende schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarden bezitten zijn deze niet van algemeen belang om overeenkomstig deze verordening als gemeentelijk monument te worden aangewezen. In de “Monumentenverordening Zundert 2010” is gekozen om de Monumentencommissie als deskundige aan te wijzen waar het gaat om aanwijzing en afbraak van gemeentelijke monumenten en beeldbepalende zaken. De Monumentencommissie adviseert bij aanvragen om het wijzigen van rijks‑ en ge­meentelijke monumenten en beeldbepalende objecten.

 Artikel 33

De afdeling rechtspraak van de Raad van State heeft uitgemaakt dat de Monumentenverordening zonder een schadevergoedingsregeling rechtsgeldig is (BR 86.604). Dit artikel is dus niet verplicht. Alternatief voor een schadevergoedingsregeling is de civielrechtelijke jurisprudentie over schadevergoeding bij rechtmatige overheidsdaad, Boek 6, artikel 126 BW). Het aanwijzen, wijzigen of intrekken van de aanwijzing als gemeentelijk monument is uit het schadevergoedingsartikel weggelaten. Dit heeft als reden dat eventuele schade pas optreedt als voor bepaalde activiteiten geen of niet de gewenste vergunning is verleend.

 Artikel 34

Artikel 154 lid 1 van de Gemeentewet laat aan de gemeentelijke wetgever de keuzemogelijkheid om op overtreding van verordeningen een geldboete te stellen van de tweede of de eerste categorie. In artikel 23 van het Wetboek van Strafrecht zijn de geldboetecategorieën opgenomen. De op te leggen boete voor strafbare feiten in de eerste categorie is maximaal € 225,- (april 2004) en in de tweede categorie maximaal € 2.250,- (april 2004). Het is de gemeente niet toegestaan om een hogere geldboete op te nemen dan in genoemde categorieën.

 

In de Monumentenwet 1988 is handelen in strijd met artikel 11 (het verbod om een beschermd monument zonder vergunning te wijzigen of af te breken) gekoppeld aan een geldboete van de vijfde categorie, te weten € 45.000,- (april 2004).

 

Op gemeentelijk niveau is, gelet op de ernst van dit vergrijp, de hoogte van de strafmaat voor beschermde rijksmonumenten en de wens om enige preventieve werking te bereiken, de keuze voor de geldboete van de tweede categorie voor de hand liggend.

 Artikel 35

In hoofdstuk 5 van de Awb is in afdeling 5.2 een aparte regeling opgenomen over het toezicht op de naleving. De bevoegdheden die de toezichthouders hebben in het kader van de uitoefening van hun taken (inzage van gegevens en bescheiden, vorderen van inlichtingen, betreden van plaatsen anders dan woningen) zijn in die afdeling opgenomen.

 

Het ligt voor de hand dat de handhaving van de verordening in hoofdzaak op publiekrechtelijke wijze (bestuursdwang, dwangsom) plaatsvindt en de strafrechtelijke vervolging als ultimum remedium geldt.

 Artikel 36

De bescherming van het huisrecht is in artikel 12 van de Grondwet geregeld. Voor een inbreuk op dit grondwettelijk recht (het betreden van een woning tegen de wil van de bewoner) is een grondslag nodig in een wet in formele zin. De grondslag voor dit artikel in de onderhavige verordening wordt gevonden in artikel 149a van de Gemeentewet.

 

De op grond van de “Algemene wet op het binnentreden” vereiste machtiging wordt afgegeven door het Openbaar Ministerie in het kader van de strafvordering. Indien het binnentreden in een ander doel is gelegen dan in het kader van strafverordening wordt de machtiging afgegeven door de burgemeester, bijvoorbeeld voor de uitoefening van het toezicht op de naleving van de verordening door de daartoe aangewezen toezichthouders.

 

Voor het binnentreden van woningen tegen de wil van de bewoner in het kader van de uitoefening van bestuursdwang is een aparte regeling opgenomen in artikel 5:27 van de Awb. De machtiging wordt in dat geval afgegeven door hetzelfde bestuursorgaan dat de bestuursdwang toepast. Bij de onderhavige verordening is dat het college van burgemeester en wethouders. De bevoegdheid tot het afgeven van machtigingen kan niet worden gemandateerd.

 Artikel 37

Dit artikel spreekt voor zich.

 Artikel 38

Dit artikel noemt de naam van de verordening.