Regeling vervallen per 01-01-2029

Verordening nadeelcompensatie Arnhem 2011

Geldend van 03-02-2011 t/m 31-12-2028

Intitulé

Verordening nadeelcompensatie Arnhem 2011

Overwegende, dat ten gevolge van besluiten in de rechtmatige uitoefening van publiekrechtelijke bevoegdheden of ten gevolge van overige handelingen in de rechtmatige uitoefening van publiekrechtelijke taken derden mogelijk financieel nadeel ondervinden;

 

dat dit mogelijke nadeel niet in alle gevallen op basis van bestaande wettelijke regelingen voor vergoeding van overheidswege in aanmerking komt;

 

dat het onredelijk kan zijn dat dit nadeel geheel ten laste van de benadeelde blijft, in welk geval uit jurisprudentie en de Algemene wet bestuursrecht voor de nadeelveroorzakende overheid de verplichting voortvloeit om na te gaan of en zo ja, onder welke voorwaarden, de benadeelde voor nadeelcompensatie in aanmerking behoort te komen;

 

dat het wenselijk wordt geacht voorschriften vast te leggen met betrekking tot de inrichting, indiening en beoordeling van aanvragen om nadeelcompensatie;

 

gelet op het rechtsbeginsel van de ‘égalité devant les charges publiques’, artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 147 van de Gemeentewet;

§ 1 Begripsbepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    aanvraag: een aanvraag als bedoeld in artikel 2, eerste lid van deze verordening

  • b.

    adviseur: een persoon of commissie, die geen deel uitmaakt van of werkzaam is onder verantwoordelijkheid van enig bestuursorgaan van de gemeente Arnhem, en die belast is met de advisering over de op de aanvraag te nemen beschikking;

  • c.

    college: het college van burgemeester en wethouders;

  • d.

    commissie: de adviescommissie nadeelcompensatie Arnhem als bedoeld in artikel 9, eerste lid van deze verordening;

  • e.

    commissie planschade: de adviescommissie planschade als bedoeld in artikel 3 van de Procedureverordening planschade Arnhem 2011.

§ 2 Het recht op nadeelcompensatie

Artikel 2 Het recht op vergoeding van schade

  • 1. Indien het gemeentebestuur in de rechtmatige uitoefening van zijn publiekrechtelijke bevoegdheid of taak schade veroorzaakt die uitgaat boven het normaal maatschappelijk risico en een benadeelde in vergelijking met anderen onevenredig zwaar treft, kent het college de benadeelde op zijn aanvraag een vergoeding toe.

  • 2. De schade als bedoeld in het eerste lid omvat mede de redelijke kosten ter voorkoming of beperking van schade.

  • 3. Indien het college een vergoeding als bedoeld in het eerste lid toekent en voor zover de aanvrager daarom heeft verzocht, vergoedt het tevens:

    • a.

      redelijke kosten van juridische bijstand tot het bedrag dat overeenkomt met de waarde van twee punten als bedoeld in de Bijlage van het op grond van de Algemene wet bestuursrecht vastgestelde Besluit proceskosten bestuursrecht;

    • b.

      redelijke kosten van andere deskundige bijstand bij de vaststelling van de schade;

    • c.

      de wettelijke rente vanaf de ontvangst van de aanvraag, of indien de schade op een later tijdstip ontstaat, vanaf dat tijdstip.

Artikel 3 Schade voor rekening van de aanvrager

  • 1. Schade blijft in ieder geval voor rekening van de aanvrager voor zover:

    • a.

      hij het risico van het ontstaan van de schade heeft aanvaard,

    • b.

      hij heeft nagelaten redelijke maatregelen ter voorkoming of beperking van schade te nemen, of

    • c.

      de vergoeding van de schade anderszins is verzekerd.

  • 2. Indien een schadeoorzaak als bedoeld in artikel 2, eerste lid tevens voordeel voor de benadeelde heeft opgeleverd, wordt dit bij de vaststelling van de te vergoeden schade in aanmerking genomen.

§ 3 De aanvraag

Artikel 4 De ontvangst van de aanvraag

  • 1. Het college tekent de datum van ontvangst onverwijld aan op het geschrift waarbij de aanvraag is ingediend.

  • 2. Het college zendt de aanvrager onverwijld een bewijs van ontvangst, waarin die datum is vermeld.

  • 3. Bij de ontvangstbevestiging wordt de aanvrager in kennis gesteld van de te volgen procedure.

Artikel 5 De inhoud van de aanvraag

Onverminderd artikel 4:2, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht bevat de aanvraag:

  • a.

    een aanduiding van de schadeoorzaak;

  • b.

    een opgave van de aard van de geleden of te lijden schade en, voor zover redelijkerwijs mogelijk, het bedrag van de schade en een specificatie daarvan;

  • c.

    een omschrijving van de wijze waarop aan de schade naar het oordeel van de aanvrager tegemoet dient te worden gekomen indien hij geen vergoeding in geld wenst.

§ 4 Behandeling en beoordeling van de aanvraag

Artikel 6 Ongegrondheid of onvolledigheid van de aanvraag

  • 1. Het college is bevoegd de aanvraag binnen acht weken na ontvangst, onderscheidenlijk binnen acht weken nadat de termijn is verstreken gedurende welke de aanvrager de aanvraag kon aanvullen, af te wijzen, indien de aanvraag kennelijk ongegrond is.

  • 2. Een besluit om een onvolledige aanvraag niet, onderscheidenlijk niet verder in behandeling te nemen, wordt aan de aanvrager bekendgemaakt binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag, onderscheidenlijk binnen acht weken nadat de termijn is verstreken gedurende welke de aanvrager de aanvraag kon aanvullen.

  • 3. Het college kan de laatste in het tweede lid genoemde termijn eenmaal met ten hoogste vier weken verlengen.

Artikel 7 Opdracht tot advisering

  • 1. Indien een aanvraag kennelijk gegrond en eenvoudig van aard is, beslist het college op de aanvraag binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag of, indien de aanvrager van wie de aanvraag kennelijk gegrond en eenvoudig van aard is de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, binnen acht weken na ontvangst van de aanvullende gegevens.

  • 2. In het geval dat geen toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 6 of aan het bepaalde in het eerste lid verstrekt het college een opdracht om advies als bedoeld in artikel 10.

Artikel 8 Verjaring

  • 1. Het college kan de aanvraag afwijzen indien vijf jaren zijn verstreken na aanvang van de dag na die waarop de benadeelde bekend is geworden zowel met de schade als met het voor de schadeveroorzakende gebeurtenis verantwoordelijke bestuursorgaan, en in ieder geval na verloop van twintig jaren nadat de schade is veroorzaakt.

  • 2. Indien een aanvraag betrekking heeft op schade veroorzaakt door een besluit waartegen beroep kan worden ingesteld, vangt de in het eerste lid genoemde termijn van vijf jaren niet aan voordat dit besluit in rechte onaantastbaar is geworden.

§ 4 De advisering

Artikel 9 De adviescommissie nadeelcompensatie Arnhem

  • 1. Er is een onafhankelijke commissie, genaamd de adviescommissie nadeelcompensatie Arnhem, die tot taak heeft om het college van advies te dienen over de op een aanvraag te nemen beslissing.

  • 2. De commissie bestaat uit drie onafhankelijke leden, onder wie een voorzitter, die door het college worden benoemd.

  • 3. Het college benoemt een plaatsvervangend voorzitter. Het college kan voor elk overig lid een plaatsvervanger benoemen.

  • 4. Tot voorzitter en plaatsvervangend voorzitter van de commissie worden benoemd de voorzitter en plaatsvervangend voorzitter van de commissie planschade.

  • 5. De leden en hun plaatsvervangers worden telkens voor een termijn van vier jaar benoemd.

  • 6. Tot leden van de commissie worden personen benoemd die op grond van opleiding en ervaring aantoonbaar deskundig zijn.

  • 7. Het college kan, indien daarvoor aanleiding bestaat, te allen tijde een of meer leden tussentijds schorsen of ontslaan.

  • 8. Indien het lidmaatschap van een commissielid tussentijds eindigt, benoemt het college een ander lid voor de resterende periode.

  • 9. De leden en plaatsvervangende leden van de commissie zijn verplicht tot geheimhouding van hetgeen hun in het kader van de uitvoering van hun taak ter kennis komt.

Artikel 10 Opdracht tot advisering

  • 1. Het college verstrekt de opdracht om advies uit te brengen over de op een aanvraag te nemen beslissing aan de commissie.

  • 2. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid kan het college de opdracht verstrekken aan een andere adviseur.

  • 3. De termijn waarbinnen het college de opdracht verstrekt is ten hoogste acht weken na ontvangst van de aanvraag.

  • 4. In het geval dat de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, verstrekt het college de opdracht binnen vier weken na ontvangst van de aanvullende gegevens.

  • 5. Indien een verzoek tot wraking van een lid van de commissie is ingediend is de termijn waarbinnen het college de opdracht verstrekt ten hoogste vier weken na de beslissing op het verzoek tot wraking.

Artikel 11 Wraking

  • 1. Voordat het college de opdracht aan de commissie verstrekt worden de aanvrager, eventuele andere betrokken bestuursorganen en belanghebbenden hiervan schriftelijk in kennis gesteld.

  • 2. Zij kunnen binnen twee weken na de verzending van de kennisgeving schriftelijk en gemotiveerd een verzoek tot wraking van de betrokken leden van de commissie bij het college indienen.

  • 3. Het college beslist op het verzoek tot wraking binnen twee weken na ontvangst van het verzoek.

Artikel 12 Werkwijze van de commissie

  • 1.

    • Het college stelt aan de commissie alle op de aanvraag betrekking hebbende informatie ter beschikking. De commissie kan het college en de aanvrager verzoeken aanvullende gegevens te verstrekken.

    • 2.

      De commissie houdt een hoorzitting, waar de aanvrager en een vertegenwoordiger van het college in de gelegenheid worden gesteld de aanvraag toe te lichten, de voor de advisering over de aanvraag relevante informatie te verschaffen, onderscheidenlijk een standpunt van het college kenbaar te maken. Eventuele andere betrokken bestuursorganen en belanghebbenden worden eveneens in de gelegenheid gesteld hun standpunt kenbaar te maken.

  • 3. Indien de commissie de situatie ter plaats wil bezichtigen nodigt hij de aanvrager voor de plaatsopneming uit.

  • 4. Ten behoeve van een taxatie van een bij de aanvraag betrokken onroerende zaak, wordt door de commissie met de aanvrager een afspraak gemaakt.

  • 5. Van de in het tweede lid bedoelde hoorzitting en van de in het derde lid bedoelde bezichtiging wordt door, dan wel onder verantwoordelijkheid van de commissie een verslag gemaakt, dat onderdeel vormt van het uit te brengen advies.

  • 6. De commissie kan inlichtingen en adviezen inwinnen bij derden. Indien hieraan kosten zijn verbonden, oefent de commissie deze bevoegdheid eerst uit na toestemming van het college.

  • 7. Alvorens een advies uit te brengen zendt de commissie binnen zestien weken na de dagtekening van de opdracht tot advisering een ontwerpadvies aan het college, aan de aanvrager, aan eventuele andere betrokken bestuursorganen en belanghebbenden. De commissie kan deze termijn onder opgaaf van redenen met ten hoogste vier weken verlengen.

  • 8. De termijn voor het toezenden van een ontwerpadvies wordt opgeschort met ingang van de dag na die waarop de commissie overeenkomstig het bepaalde in het eerste lid heeft verzocht aanvullende gegevens te verstrekken tot de dag waarop de aanvullende gegevens zijn verstrekt.

  • 9. De aanvrager, het college, eventuele andere betrokken bestuursorganen en belanghebbenden worden in de gelegenheid gesteld om binnen acht weken na de toezending van het ontwerp van het advies schriftelijk hierop te reageren.

  • 10. In het geval dat tijdig reacties zijn ingediend, brengt de commissie binnen zes weken na het verstrijken van de in het achtste lid bedoelde termijn een advies uit aan het college, waarbij de betreffende reacties zijn betrokken.

  • 11. In het geval geen of niet tijdig reacties zijn ingediend, brengt de commissie binnen twee weken na het verstrijken van de in het negende lid bedoelde termijn een advies uit aan het college.

  • Artikel 13 Het advies van de commissie

    • 1.

      De commissie onderzoekt:

      • a.

        de vraag of het in het verzoek gestelde nadeel een rechtstreeks gevolg is van de rechtmatige uitvoering van het project;

      • b.

        de vraag wat de omvang van het nadeel als bedoeld onder a is;

      • c.

        de vraag of het nadeel redelijkerwijs niet, of niet geheel ten laste van de verzoeker behoort te blijven;

      • d.

        de vraag of de vergoeding van het nadeel niet, of niet voldoende op een andere wijze is gewaarborgd;

    • 2.

      In het advies laat de commissie zich uit omtrent de toepassing van artikel 2, derde lid.

  • § 5 Het besluit

  • Artikel 14 De beslissing op de aanvraag

  • 1.Het college beslist op de aanvraag binnen acht weken na ontvangst van het advies van de adviseur.

  • 2.Het college kan de in het eerste lid bedoelde beslissing, onder opgaaf van redenen, eenmaal voor ten hoogste vier weken verdagen.

  • Artikel 15 Het voorschot

  • 1. Het college kent de aanvrager op diens schriftelijk verzoek een voorschot toe indien hij naar redelijke verwachting in aanmerking komt voor een vergoeding in geld als bedoeld in artikel 2 en zijn belang naar het oordeel van het college zodanig voorschot vordert.

  • 2. Het college beslist binnen twaalf weken op de aanvraag om toekenning van een voorschot. Het college kan de beslissing, onder opgaaf van redenen, eenmaal voor ten hoogste zes weken verdagen.

  • 3. Een besluit tot het verlenen van een voorschot is geen erkenning van een aanspraak op een tegemoetkoming.

  • 4. Het voorschot kan uitsluitend worden verleend indien de aanvrager van het voorschot schriftelijk de verplichting aanvaardt tot gehele en onvoorwaardelijke terugbetaling van hetgeen ten onrechte als voorschot is uitbetaald, zulks te vermeerderen met de wettelijke rente over het te veel betaalde, te rekenen vanaf de datum van betaling van het voorschot. Het college kan daarvoor zekerheidstelling verlangen.

  • § 6 Overgangs- en slotbepalingen

  • Artikel 16 Overgangsrecht

  • Het recht zoals dat gold op grond van de Nadeelcompensatieverordening Arnhem 2003 blijft van toepassing op aanvragen om nadeelcompensatie die zijn ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening.

Artikel 17 Intrekkingsbepaling

De Nadeelcompensatieverordening Arnhem 2003 wordt ingetrokken.

Artikel 18 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking een dag na de dag van bekendmaking.

Artikel 19 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als ‘Verordening nadeelcompensatie Arnhem 2011’.

TOELICHTING OP DE VERORDENING NADEELCOMPENSATIE ARNHEM 2011

Algemene toelichting

Grondslag nadeelcompensatie

Een zekere mate van overlast of financieel nadeel ten gevolge van rechtmatig overheidshandelen dient te worden beschouwd als een normale maatschappelijke gebeurtenis, waarmee iedereen kan worden geconfronteerd.

De nadelige gevolgen van dergelijk rechtmatig overheidshandelen behoren in beginsel voor rekening van betrokkenen te blijven. Daarbij mag van de betrokkenen én van de overheid worden verwacht dat zij proberen het eventuele nadeel waar mogelijk te beperken. Dit neemt niet weg dat zich feiten en omstandigheden kunnen voordoen waardoor een individueel belang ten gevolge van een feitelijke handeling of maatregel dermate zwaar wordt getroffen dat dit nadeel redelijkerwijs niet ten laste van de getroffene kan blijven.

Er bestaat geen algemene wettelijke regeling voor die gevallen van nadeel ten gevolge van een rechtmatige overheidsdaad, waarvoor geen specifieke wettelijke regeling (zoals de regeling opgenomen in artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening) voorhanden is. (Een studiegroep onder leiding van Prof. M. Scheltema, regeringscommissaris voor de algemene regels van bestuursrecht, heeft een wetsvoorstel gemaakt waarin nieuwe regels staan voor het overheidsaansprakelijkheidsrecht, het Voorontwerp van wet “Nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten” van 4 mei 2007. Bij het opstellen van de Verordening nadeelcompensatie Arnhem 2011 is bij dit voorontwerp aansluiting gezocht.)

Wel blijkt uit de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State dat de bevoegdheid tot het nemen van een beslissing op een verzoek om schadevergoeding, voor zover het schade betreft die is ontstaan door de rechtmatige uitoefening van een aan het publiekrecht ontleende bevoegdheid, berust op het – mede aan art. 3:4 lid 2 van de Awb ten grondslag liggende – rechtsbeginsel van "égalité devant les charges publiques" (gelijkheid voor de openbare lasten). Op grond van dit beginsel zijn bestuursorganen gehouden tot compensatie van onevenredige – buiten het normale maatschappelijk risico vallende en op een beperkte groep burgers of instellingen drukkende – schade die is ontstaan in een door de uitoefening van een aan het publiekrecht ontleende bevoegdheid ontstane rechtsverhouding.

Reden voor vaststelling van de regeling

Het staat de (gemeentelijke) overheid binnen de grenzen van behoorlijk bestuur vrij, van geval tot geval te bekijken hoe zij met verzoeken om buitenwettelijke schadevergoeding omgaat.

Wanneer echter meerdere verzoeken om nadeelcompensatie worden verwacht, kan het raadzaam zijn reeds vooraf in een nadeelcompensatieregeling vast te leggen hoe de gemeente met dergelijke verzoeken om zal gaan.

Voor het project Arnhem Centraal was in 1997 al een nadeelcompensatieverordening vastgesteld. In 2003 is deze verordening geïntegreerd in een nieuwe nadeelcompensatieverordening die weliswaar in principe voor de gehele gemeente van toepassing is, maar waarbij het college van burgemeester en wethouders van geval tot geval beslist voor welk project de verordening van toepassing is. Zo heeft het college de verordening van toepassing verklaard op het project Musiskwartier, naast het project Arnhem Centraal.

De praktijk heeft echter geleerd, dat ook voor incidentele gevallen buiten deze projecten aanvragen om nadeelcompensatie worden ingediend. Voor deze gevallen ontbreekt een met voldoende waarborgen omklede regeling waarmee aan benadeelden op voorhand voldoende zekerheid werd verschaft over de wijze waarop de gemeente met aanvragen om nadeelcompensatie omgaat. Uit een oogpunt van zorgvuldigheid is in deze gevallen tot dusver toch de procedure voor de behandeling van de aanvraag geheel in overeenstemming met de nadeelcompensatieverordening toegepast.

Om deze leemte op te vullen voorziet de voorliggende verordening in een procedure die alle aanvragers om nadeelcompensatie op voorhand zekerheid verschaft over de wijze waarop de gemeente met hun aanvragen zal omgaan.

Hierbij is zoveel mogelijk aangesloten bij de procedure van de nieuwe Procedureverordening planschade Arnhem 2011.

Reikwijdte van de regeling

Op de onderhavige regeling kan geen beroep worden gedaan indien en voor zover schadevergoeding op enigerlei wijze anderszins is verzekerd. Indien en voor zover bijvoorbeeld door aankoop, onteigening, huurbeëindiging, of anderszins in een vergoeding is voorzien, is deze regeling niet van toepassing.

Evenmin is de regeling van toepassing op schade die het gevolg is van een onrechtmatige daad of wanprestatie, omdat deze onderwerpen door het burgerlijk recht worden beheerst. Indien niet duidelijk is of een aanvraag betrekking heeft op schade uit een rechtmatig of een onrechtmatig overheidshandelen, dan heeft de burgerlijke rechter daarover dan ook het laatste woord.

Compensatie voor onevenredig nadeel

Alleen nadeel dat niet kan worden gerekend tot het normaal maatschappelijk risico, komt voor compensatie in aanmerking. In algemene zin kan niet worden aangegeven in welke gevallen en in hoeverre nadeel tot dit normaal maatschappelijk risico dient te worden gerekend. Bij de beoordeling van elke aanvraag dient de adviescommissie na te gaan in hoeverre de benadeelde onevenredig zwaar is getroffen in vergelijking met anderen die in een vergelijkbare positie verkeren. Alleen dat meerdere, het onevenredige nadeel, komt voor compensatie in aanmerking.

Bij de beantwoording van de vraag of en in hoeverre het nadeel voor compensatie in aanmerking komt, zal de adviescommissie ook onderzoeken:

  • a.

    of het in nadeel een rechtstreeks gevolg is van een rechtmatige handeling van de gemeente;

  • b.

    wat de omvang van het nadeel is;

  • c.

    of het nadeel redelijkerwijs niet, of niet geheel ten laste van de verzoeker behoort te blijven;

  • d.

    of de vergoeding van het nadeel niet, of niet voldoende op een andere wijze is gewaarborgd.

Samenloop planschade

Indien bij de beoordeling van een aanvraag blijkt dat de schade naar haar aard feitelijk, geheel of gedeeltelijk een verzoek om vergoeding van planschade betreft, dan zal het college de aanvraag voor dat gedeelte als zodanig en overeenkomstig het gestelde in artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening en de gemeentelijke Procedureverordening planschade Arnhem 2011 in behandeling nemen. Niet de uit hoofde van de onderhavige regeling ingestelde onafhankelijke adviescommissie zal in dat geval over deze aanvraag adviseren, maar de ingevolge de Procedureverordening planschade Arnhem 2011 ingestelde adviescommissie planschade.

Omdat het niet ondenkbaar is dat een aanvraag om nadeelcompensatie ook planschadecomponenten bevat, is ervoor gekozen de commissie planschade en de adviescommissie nadeelcompensatie door dezelfde deskundige te laten voorzitten. Op deze wijze wordt voorkomen dat in de behandeling van de aanvraag hiaten of doublures ontstaan.

ARTIKELGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 2 Het recht op vergoeding van schade

Dit artikel is de codificatie van het beginsel dat iemand aanspraak heeft op vergoeding van schade wegens rechtmatig handelen van het gemeentebestuur als deze schade hem onevenredig zwaar treft. Deze bepaling beoogt dus niet aansprakelijkheid in het leven te roepen die naar huidig recht niet bestaat.

De schade moet zijn veroorzaakt door rechtmatig handelen van de raad, van het college van burgemeester en wethouders of van de burgemeester. In alle gevallen wordt een aanvraag om schadevergoeding afgehandeld door het college van burgemeester en wethouders.

Anders dan in de Verordening nadeelcompensatie 2003, die uitsluitend van toepassing was op projecten die door het college waren aangewezen, is de voorliggende verordening van toepassing op alle aanvragen om nadeelcompensatie.

Alleen die schade komt voor compensatie in aanmerking die rechtstreeks het gevolg is van het rechtmatig handelen van het gemeentebestuur. Om te beoordelen of er sprake is van een causaal verband tussen het nadeel en het rechtmatig handelen, dient de situatie zoals die was (onmiddellijk) voorafgaande aan de handeling die als oorzaak van het nadeel wordt aangewezen, te worden vergeleken met de situatie nadat de handeling is verricht.

Indien zonder deze handeling het nadeel zich eveneens zou hebben voorgedaan, is er geen oorzakelijk verband.

Bij nadeelcompensatie komt niet alle schade voor vergoeding in aanmerking. Een deel van de schade wordt op grond van het z.g. normaal maatschappelijk risico in beginsel voor rekening van de getroffene gelaten. Voor het bepalen van dat deel van de schade wordt door de commissie nadeelcompensatie een rekenmethodiek gehanteerd. Deze houdt in dat, als ondergrens voor de vergoeding van nadeel, een percentage wordt gehanteerd. Zo wordt het volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State niet onredelijk geacht dat een omzetdaling van minder dan 15 procent van de gemiddelde jaaromzet wordt aangemerkt als normaal maatschappelijk risico dat in beginsel voor rekening van de daardoor getroffenen mag worden gelaten.

Overigens heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in sommige gevallen geoordeeld, dat het hanteren van een hoger percentage – oplopend tot 40 procent – van het totale schadebedrag wegens normaal maatschappelijk risico onder omstandigheden niet onredelijk is.

Bij het onderzoeken van de omvang van het nadeel zal de commissie nadeelcompensatie nagaan of zich feiten en omstandigheden voordoen die het rechtvaardigen een bepaald percentage van het totale schadebedrag wegens normaal maatschappelijk risico te hanteren.

Artikel 3 Schade voor rekening van de aanvrager

De onderhavige nadeelcompensatieverordening heeft een aanvullend karakter. Indien en voor zover de vergoeding van het nadeel door bijvoorbeeld aankoop, onteigening, of anderszins is verzekerd, kan op de onderhavige regeling geen beroep worden gedaan.

Verzoeken die feitelijk planschade betreffen worden niet op grond van de onderhavige regeling, maar overeenkomstig het gestelde in artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening in behandeling genomen en ingevolge de Procedureverordening Planschade Arnhem 2011 om advies aan de adviescommissie planschade voorgelegd.

Artikel 5 De aanvraag

Artikel 4:2, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht stelt eisen aan de inhoud van een aanvraag. Artikel 5 van de verordening geeft aan welke aanvullende gegevens van de aanvrager worden verlangd om diens claim te staven. De leden a en b zijn ontleend aan artikel 4.5.2 van het Voorontwerp van wet “Nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten”.

Indien de verzoeker uitgaat van compensatie in geld, dan dient hij de hoogte van het naar diens oordeel te vergoeden bedrag aan te geven. Dit bedrag behoeft niet hetzelfde te zijn als het totale begrote nadeel, onder andere omdat het mogelijk is dat in de vergoeding van een deel van het nadeel al op andere wijze is voorzien.

Artikel 6 Ongegrondheid of onvolledigheid van de aanvraag

Indien het verzoek onvolledig is, geeft het college de aanvrager de gelegenheid om binnen een hierbij te stellen termijn de ontbrekende gegevens of bescheiden aan te leveren.

Artikel 6 schrijft voor binnen welke termijnen een kennelijk ongegronde aanvraag wordt afgewezen of een onvolledige aanvraag niet (verder) in behandeling wordt genomen. Dit artikel is analoog aan artikel 6.1.3.1 van het Besluit ruimtelijke ordening voor de behandeling van aanvragen om vergoeding van planschade.

Artikel 7 Gegrondheid van de aanvraag

Gegronde en ontvankelijke aanvragen worden in beginsel ter advisering voorgelegd aan de adviescommissie nadeelcompensatie. Als de aanvraag kennelijk gegrond en eenvoudig van aard is, kan het college echter beslissen de adviesopdracht achterwege te laten.

Artikel 8 Verjaring

Deze bepaling is analoog aan artikel 4.5 van het Voorontwerp van wet “Nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten”. Overigens geldt ook op grond van artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening voor aanvragen om vergoeding van planschade een verjaringstermijn van vijf jaar.

Artikel 9 De adviescommissie nadeelcompensatie

In verband met de aard van de te nemen beslissing en de bestuurspraktijk worden externe onafhankelijke deskundigen ingeschakeld voor de materiële beoordeling van het verzoek.

Het instellen van de adviescommissie en het geven van procedureregels en termijnen dient bij te dragen aan een zorgvuldig voorbereide beslissing op het verzoek.

Op grond van het vierde lid van dit artikel worden de deskundigen die op grond van de Procedureverordening planschade Arnhem 2011 de adviescommissie planschade (plaatsvervangend) voorzitten, tevens benoemd tot voorzitter en plaatsvervangend voorzitter van de adviescommissie nadeelcompensatie die op grond van de onderhavige verordening wordt ingesteld. Dit geschiedt om een optimale afstemming te bewerkstelligen in de afdoening van verzoeken om nadeelcompensatie die daarnaast ook planschadecomponenten bevatten.

Voor het overige is dit artikel analoog aan artikel 3 van de Procedureverordening planschade Arnhem 2011.

Artikel 10 Opdracht tot advisering

Als regel wordt een aanvraag om nadeelcompensatie voorgelegd aan de adviescommissie nadeelcompensatie. Het college kan besluiten hiervan af te wijken. Als de aanvraag bijvoorbeeld kennelijk gegrond is – maar niet zo eenvoudig dat deze op grond van artikel 7 eerste lid zonder advies kan worden afgedaan – of als het om een relatief geringe vergoeding gaat die de kosten van het inschakelen van de adviescommissie niet rechtvaardigt, kan deze worden voorgelegd aan een andere onafhankelijke adviseur. Deze adviseur kan een lid van de adviescommissie zijn, maar eventueel ook een andere adviseur die aantoonbaar deskundig is.

Artikel 11 Wraking

Deze bepaling is identiek aan artikel 5 van de Procedureverordening planschade Arnhem 2011.

Artikel 12 Werkwijze van de commissie

De procedure en de termijnen zijn vrijwel gelijk aan die, genoemd in artikel 7 van de Procedureverordening planschade Arnhem 2011. Indien de commissie aan de aanvrager heeft verzocht om aanvullende gegevens wordt de adviestermijn opgeschort tot de dag waarop de aanvullende gegevens zijn verstrekt.

Ook de gemeente is overeenkomstig het bepaalde in artikel 3:7 van de Algemene wet bestuursrecht gehouden tot het verstrekken van informatie die voor de beoordeling van het verzoek noodzakelijk of dienstig wordt geacht.

Indien de adviescommissie dit voor een adequate behandeling van het verzoek noodzakelijk acht, kan zij bij derden inlichtingen en ook adviezen inwinnen. De adviescommissie maakt in haar advies melding van deze "derdeadviezen" en neemt deze daarin ook als zodanig op.

De adviescommissie zal niet in alle gevallen aan de beantwoording van alle vragen toekomen. Wanneer bijvoorbeeld uit het onderzoek blijkt dat er geen causaal verband bestaat tussen het nadeel en het project, dan zal de beantwoording van de overige vragen achterwege blijven.

De commissie rapporteert de bevindingen van haar onderzoek in een ontwerpadvies.

Indien het naar oordeel van de adviescommissie niet redelijk is dat het nadeel geheel of gedeeltelijk ten laste van de verzoeker blijft, geeft zij in het ontwerpadvies tevens een berekening van de omvang en vorm van de nadeelcompensatie.

Tevens geeft de adviescommissie in haar advies aan of en in hoeverre eventuele gemaakte deskundigenkosten, naar haar oordeel voor vergoeding in aanmerking komen.

De aanvrager wordt in de gelegenheid gesteld zijn bedenkingen tegen het ontwerpadvies aan de adviescommissie voor te leggen.

Binnen zes weken na het verstrijken van de termijn waarbinnen de bedenkingen dienen te worden ingediend, verzendt de adviescommissie haar definitieve advies aan de aanvrager en aan het college.

Artikel 14 De beslissing op de aanvraag

Het college van burgemeester en wethouders beslist binnen acht weken na ontvangst van het definitieve advies van de adviseur.

Artikel 15 Het voorschot

Indien de bijzondere omstandigheden van het geval daartoe aanleiding geven kan het college van burgemeester en wethouders aan de verzoeker een voorschot verstrekken.