Erfgoedverordening 2010 Oost Gelre

Geldend van 01-10-2010 t/m heden

Intitulé

Erfgoedverordening 2010 Oost Gelre

Hoofdstuk 1 Algemeen

Artikel 1 Begripsbepalingen

Deze verordening verstaat onder:

a. gemeentelijk monument: een in overeenstemming met de bepalingen van deze verordening als

beschermd gemeentelijk monument aangewezen: 1. zaak, die van algemeen belang is wegens zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde;

2. terrein, dat van algemeen belang is wegens een daar aanwezige zaak als bedoeld onder 1; b. gemeentelijke monumentenlijst: de lijst waarop zijn geregistreerd de in overeenstemming met deze verordening als gemeentelijk monument aangewezen zaken of terreinen bedoeld in onderdeel a;

c. gemeentelijk stads- of dorpsgezicht: een in overeenstemming met de bepalingen van deze verordening als beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht aangewezen groep van zaken of terreinen die van algemeen belang is wegens zijn schoonheid, zijn onderlinge ruimtelijke of structurele samenhang dan wel zijn wetenschappelijke of cultuurhistorische waarde en in welke groep zich één of meer monumenten bevinden;

d. beschermd monument: beschermd monument als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

e. monumentencommissie: de op basis van art. 15 Monumentenwet 1988 ingestelde commissie met als taak burgemeester en wethouders op verzoek of uit eigen beweging te adviseren over de toepassing van de Monumentenwet 1988, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, deze verordening, het monumentenbeleid en het archeologiebeleid;

f. provinciale Archeologische Monumentenkaart: topografische kaart van (delen van) het provinciale grondgebied, waarop archeologische monumenten, archeologische vindplaatsen en archeologische verwachtingsgebieden zijn aangegeven;

g. gemeentelijke archeologische beleidskaart: topografische kaarten van het gemeentelijke grondgebied, waarop (archeologische) monumenten, historische structuren en archeologische verwachtingsgebieden zijn aangegeven;

h. archeologisch monument: een terrein van (zeer) (hoge) archeologische waarde, waar archeologische resten zijn aangetoond en voorkomend op de provinciale Archeologische Monumentenkaart en/of de gemeentelijke archeologische waarden- en verwachtingskaart;

i. archeologisch verwachtingsgebied: gebied, aangegeven op de archeologische waarden- en verwachtingskaart, waarvan is aangegeven in welke mate archeologische resten te verwachten zijn;

j. hoge archeologische verwachtingswaarde: grote kans op het aantreffen van archeologische resten en/of sporen;

k. middelmatige archeologische verwachtingswaarde: gemiddelde kans op het aantreffen van archeologische resten en/of sporen;

l. lage archeologische verwachtingswaarde: geringe of nog onbekende kans op het aantreffen van archeologische resten en/of sporen vondsten;

m. gemeentelijke archeologische verwachtings- en maatregelenkaart: topografische kaart van het gemeentelijke grondgebied, waarop Archeologisch Waardevolle Gebieden en Archeologische Waardevolle Verwachtingsgebieden zijn aangegeven met uitvoeringsgerichte beleidsadviezen behorende bij de archeologische paragraaf van een bestemmingsplan;

n. Archeologisch Waardevol Gebied: beschermd rijksmonument of archeologisch monument of archeologische vindplaats of historische structuur of gemeentelijk monument;

o. Archeologisch Waardevol Verwachtingsgebied: archeologisch verwachtingsgebied;

p. Plan van Aanpak: plan dat weergeeft hoe een archeologische uitvoerder de vragen zoals omschreven in het Programma van Eisen denkt te gaan beantwoorden;

q. Programma van Eisen: programma dat door burgemeester en wethouders wordt vastgesteld en waarmee kaders worden gesteld voor het ontwerp en de uitvoering van archeologisch onderzoek.

r. Vergunning: een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, of 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

s. Wabo: Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Artikel 2 Het gebruik van het monument

Bij de toepassing van deze verordening wordt rekening gehouden met het gebruik van het monument.

Hoofdstuk 2 Aanwijzing gemeentelijke monumenten

Artikel 3 De aanwijzing tot gemeentelijk monument

1. Burgemeester en wethouders kunnen, al dan niet op aanvraag van een belanghebbende, een monument aanwijzen als gemeentelijk monument. 2. Voordat burgemeester en wethouders over de aanwijzing een besluit nemen, vragen burgemeester en wethouders advies aan de monumentencommissie. In spoedeisende gevallen kan het vragen van dit advies achterwege blijven. 3. Voordat het college een monument met een religieuze bestemming dat uitsluitend of in overwegend deel wordt gebruikt voor de uitoefening van de eredienst, als gemeentelijk monument aanwijst, voert hij overleg met de eigenaar. 4. De aanwijzing kan geen monument betreffen dat is aangewezen op grond van artikel 3 van de Monumentenwet 1988 of dat is aangewezen op grond van de monumentenverordening van de provincie Gelderland.

Artikel 4 Voorbescherming

Met ingang van de datum waarop de eigenaar van een monument de kennisgeving van het voornemen tot aanwijzing als beschermd gemeentelijk monument ontvangt tot het moment dat de aanwijzing en registratie als bedoeld in artikel 7 plaatsvindt, dan wel vaststaat dat het monument niet wordt geregistreerd, zijn de artikelen 10 tot en met 12 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 5 Termijnen advies en aanwijzingsbesluit

1. De monumentencommissie adviseert schriftelijk binnen acht weken na ontvangst van het verzoek van burgemeester en wethouders. 2. Burgemeester en wethouders beslissen binnen twaalf weken na ontvangst van het advies van de monumentencommissie, maar in ieder geval binnen twintig weken na de adviesaanvraag. 3. Burgemeester en wethouders stellen de monumentencommissie in kennis van het met reden omklede besluit.

Artikel 6 Mededeling aanwijzingsbesluit

1. De aanwijzing als bedoeld in artikel 3, eerste lid, wordt medegedeeld aan degenen die als zakelijk gerechtigden in de kadastrale legger bekend staan. 2. Burgemeester en wethouders stellen de monumentencommissie in kennis van het met reden omklede besluit.

Artikel 7 Registratie op de gemeentelijke monumentenlijst

1. Burgemeester en wethouders registreren het gemeentelijke monument op de gemeentelijke monumentenlijst. 2. De gemeentelijke monumentenlijst bevat de plaatselijke aanduiding, de datum van de aanwijzing, de kadastrale aanduiding en een beschrijving van het gemeentelijke monument.

Artikel 8 Wijzigen van de aanwijzing

1. Burgemeester en wethouders kunnen al dan niet op aanvraag van een belanghebbende de aanwijzing wijzigen. 2. Artikel 3, tweede en derde lid, evenals artikel 4, 5 en 6 zijn van overeenkomstige toepassing op het wijzigingsbesluit. 3. Indien de wijziging naar het oordeel van burgemeester en wethouders van ondergeschikte betekenis is, blijft overeenkomstige toepassing, als bedoeld in lid 2, achterwege. 4. De inhoud en de datum van de wijziging worden op de gemeentelijke monumentenlijst aangetekend.

Artikel 9 Intrekken van de aanwijzing

1. Indien burgemeester en wethouders de aanwijzing intrekken, zijn artikel 3, tweede lid, en artikelen 5 en 6 van overeenkomstige toepassing. 2. De aanwijzing wordt geacht ingetrokken te zijn, indien toepassing wordt gegeven aan artikel 3 van de Monumentenwet 1988 of aan de 3. De intrekking wordt op de gemeentelijke monumentenlijst geregistreerd.

Hoofdstuk 3 Instandhouding van gemeentelijke monumentale zaken

Artikel 10 Instandhoudingbepaling

1. Het is verboden een gemeentelijk monument, als bedoeld in artikel 1, onder a, sub 1, te beschadigen of te vernielen. 2. Het is verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders of in strijd met de bij zodanige vergunning gestelde voorschriften:

a. een gemeentelijk monument, als bedoeld in artikel 1, onder a, sub 1, af te breken, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen;

b. een gemeentelijk monument, als bedoeld in artikel 1, onder a, sub 1, te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een dusdanige wijze, dat het wordt ontsierd of in gevaar gebracht. 3. Het verbod en de vergunningplicht, als bedoeld in het tweede lid, gelden niet indien burgemeester en wethouders nadere regels stellen met betrekking tot de wijze waarop werkzaamheden dienen te worden uitgevoerd. 4. Het bevoegd gezag verleent, met betrekking tot een monument met een religieuze bestemming, geen vergunning als bedoeld in het tweede lid, dan in overeenstemming met de eigenaar indien en voor zover het een vergunning betreft, waarbij wezenlijke belangen van de godsdienstuitoefening in het monument in het geding zijn. 5. Aan een vergunning kunnen voorschriften worden gesteld met betrekking tot de wijze waarop werkzaamheden dienen te worden uitgevoerd en/of voorschriften ten aanzien van behoud van monumentale waarden.

Artikel 11 De schriftelijke aanvraag

Een aanvraag als bedoeld in artikel 4.2. Besluit omgevingsrecht voor een vergunning als bedoeld in artikel 10 en de daarbij te overleggen gegevens en bescheiden worden in 4-voud ingediend.

Artikel 12 Termijnen advies

1. Burgemeester en wethouders zenden onmiddellijk een afschrift van de ontvankelijke aanvraag om vergunning voor een gemeentelijk monument aan de monumentencommissie voor advies. 2. Binnen acht weken na de datum van verzending van het afschrift brengt de monumentencommissie schriftelijk advies uit aan burgemeester en wethouders.

Artikel 13 Weigeringsgronden

De vergunning kan slechts worden verleend indien het belang van de monumentenzorg zich daartegen niet verzet. Bij de beslissing houdt het bevoegd gezag rekening met het gebruik van het monument.

Artikel 14 Intrekken van de vergunning

De vergunning kan door burgemeester en wethouders worden ingetrokken indien:

a. blijkt dat de vergunning ten gevolge van een onjuiste of onvolledige opgave is verleend;

b. blijkt dat de vergunninghouder de voorschriften bedoeld in artikel 10 niet naleeft;

c. de omstandigheden aan de kant van de vergunninghouder zich zodanig hebben gewijzigd, dat het belang van het monument zwaarder dient te wegen.

Hoofdstuk 4 Rijksmonumenten

Artikel 15 Vergunning voor beschermd monument

1. Burgemeester en wethouders zenden onmiddellijk een afschrift van de ontvankelijke aanvraag om vergunning voor een beschermd rijksmonument aan de monumentencommissie. 2. De monumentencommissie adviseert schriftelijk over de aanvraag binnen twaalf weken na de datum van verzending van het afschrift. 3. Burgemeester en wethouders zenden een afschrift van het genomen besluit aan de monumentencommissie.

Hoofdstuk 5 Gemeentelijke stads- en dorpsgezichten

Artikel 16 De aanwijzing tot gemeentelijk stads- of dorpsgezicht

1. Burgemeester en wethouders kunnen een dorpsgezicht aanwijzen als gemeentelijk stads- of dorpsgezicht en burgemeester en wethouders kunnen een zodanige aanwijzing wijzigen of intrekken. 2. Voordat burgemeester en wethouders over de aanwijzing, wijziging of intrekking een besluit nemen, vragen zij advies aan de monumentencommissie. 3. Op de voorbereiding van een besluit om aanwijzing als bedoeld in het eerste lid, is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. 4. Burgemeester en wethouders stellen de gemeenteraad en de monumentencommissie in kennis van het besluit tot aanwijzing, wijziging of intrekking van een gemeentelijk stads- of dorpsgezicht. 5. Een in overeenstemming met het bepaalde in artikel 35 van de Monumentenwet 1988 aangewezen stads- of dorpsgezicht wordt niet aangewezen als gemeentelijk dorpsgezicht. 6. De aanwijzing als gemeentelijk dorpsgezicht wordt geacht te zijn ingetrokken indien het gemeentelijk stads- of dorpsgezicht wordt aangewezen in overeenstemming met het bepaalde in artikel 35 van de Monumentenwet 1988.

Artikel 17 Registratie op de gemeentelijke monumentenlijst

1. Burgemeester en wethouders registreren het gemeentelijk stads- of dorpsgezicht op de gemeentelijke monumentenlijst. 2. De gemeentelijke monumentenlijst bevat de plaatselijke aanduiding, de datum van de aanwijzing, de kadastrale aanduiding en een redengevende beschrijving van het gemeentelijk stads- of dorpsgezicht.

Artikel 18 Bestemmingsplan

1. De gemeenteraad stelt ter bescherming van een gemeentelijk stads- of dorpsgezicht een bestemmingsplan vast als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening. 2. Bij het voorstel tot aanwijzing van een beschermd stads- of dorpsgezicht wordt door burgemeester en wethouders bepaalt in hoeverre geldende bestemmingsplannen als beschermend plan in de zin van het vorige lid kan worden aangemerkt. 3. Voordat burgemeester en wethouders de gemeenteraad een voorstel doen voor vaststelling van een bestemmingsplan in de zin van lid 1 vragen burgemeester en wethouders advies aan de monumentencommissie. 4. Burgemeester en wethouders zenden een afschrift van het genomen besluit aan de monumentencommissie.

Artikel 19 Verbodsbepaling

1. Het is verboden bouwwerken die gelegen zijn in een beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht te beschadigen of te vernielen. 2. Het is verboden in een beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht zonder vergunning van burgemeester en wethouders of in strijd met de bij zodanige vergunning gestelde voorschriften:

a. Bouwwerken te plaatsen, op te richten, geheel of gedeeltelijk af te breken of te verplaatsen danwel in enig opzicht te wijzigen;

b. Bouwwerken te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze waardoor het stads- of dorpsgezicht wordt ontsierd of in gevaar gebracht;

c. Onroerende zaken geen bouwwerk zijnde, hieronder begrepen straten, wegen, pleinen, wateren, bomen en erfafscheidingen te wijzigen. 3. Geen sloopvergunning is vereist voor het afbreken als gevolg van een aanschrijving van burgemeester en wethouders. 4. Paragraaf 3.4.2 van Wet ruimtelijke ordening (Wro) is van overeenkomstige toepassing.

Hoofdstuk 6 Instandhouding van archeologische terreinen

Artikel 20 Aanwijzing archeologisch waardevol (verwachtings)gebied

1. De door de raad vastgestelde archeologische beleidskaart dient als basis voor:

a. deze verordening;

b. vast te stellen bestemmingsplannen als bedoeld in artikel 38a van de Monumentenwet 1988;

c. aanwijzing van gemeentelijke monumenten als bedoeld in artikel 1 onder a, sub 2. 2. Burgemeester en wethouders kunnen de archeologische beleidskaart wijzigen.

Artikel 21 Instandhoudingbepaling

1. Het is verboden om bij een archeologisch monument, bedoeld in artikel 1, onder a, sub 2 of onder f en g, een archeologisch verwachtingsgebied, bedoeld in artikel 1, onder f en g, de bodem dieper dan 30 cm onder het maaiveld te verstoren.

2. Het verbod in lid 1 is niet van toepassing indien:

a. het een verstoring betreft in Archeologisch Waardevol (Verwachtings)gebied als aangegeven op de gemeentelijke archeologische beleidskaart en waarbij die verstoring plaatsvindt op het terrein aangemerkt als:

• AWG categorie 3: (bekende archeologische vindplaats), waarbij de oppervlakte van de ingreep kleiner is dan 100 m² én de diepte van de ingreep niet dieper reikt dan 30 cm -Mv;

• AWG categorie 4: (Historische dorps-/stadskernen), waarbij de oppervlakte van de ingreep kleiner is dan 30 m² en/of de diepte van de ingreep niet dieper reikt dan 30 cm -Mv; |

• AWG categorie 5: (Circumvallatielinie), waarbij de oppervlakte van de in¬greep kleiner is dan 100 m² én de diepte van de ingreep niet dieper reikt dan 30 cm -Mv;

• AWG categorie 5: ter plaatse van de kwartieren, redoutes, schansen en hoornwerken de bodemingrepen niet dieper zijn dan 30 cm - Mv,

• AWV categorie 6: (Gebieden met een hoge archeologische verwachting met een afdekkende conserverende laag), waarbij de oppervlakte van de ingreep kleiner is dan 100 m² én de diepte van de ingreep niet dieper reikt dan 30 cm -Mv;

• AWV categorie 7: (Gebieden met een hoge archeologische verwachting zonder een afdekkende conserverende laag). waarbij de oppervlakte van de ingreep kleiner is dan 100 m² én de diepte van de ingreep niet dieper reikt dan 30 cm -Mv;

• AWV categorie 8: (Gebieden met een middelmatige archeologische verwachting), waarbij de oppervlakte van de ingreep kleiner is dan 100 m² én de diepte van de ingreep niet dieper reikt dan 30 cm -Mv;

• AWV categorie 9: (Gebieden met een lage archeologische verwachting), waarbij de oppervlakte van de ingreep kleiner is dan 2500 m² én de diepte van de ingreep niet dieper reikt dan 30 cm -Mv;

• AWV categorie 10: (Beekdalen), waarbij de oppervlakte van de ingreep kleiner is dan 2500 m² én de diepte van de ingreep niet dieper reikt dan 30 cm –Mv.

b. In het geldend bestemmingsplan bepalingen zijn opgenomen aan de hand van de archeologische beleidskaart over de archeologische monumentenzorg.

c. Sprake is van een activiteit als bedoeld in artikel 2.12, eerste en tweede lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en hierin voorschriften zijn opgenomen omtrent archeologische monumentenzorg.

d. Burgemeester en wethouders nadere regels stellen met betrekking tot de uitvoering van werkzaamheden die leiden tot een verstoring als bedoeld in het eerste lid en aangegeven op gemeentelijke archeologische beleidskaart.

e. Een rapport conform de geldende richtlijnen is overlegd, waarin de archeologische waarde van het te verstoren terrein naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld en waaruit blijkt dat:

• het behoud van de archeologische waarden in voldoende mate kan worden geborgd; of

• de archeologische waarden door de verstoring niet onevenredig worden geschaad; of

• in het geheel geen archeologische waarden aanwezig zijn, dan wel;

• burgemeester en wethouders een selectieadvies hebben genomen ten aanzien van het opgraven van het te verstoren gebied/terrein.

Artikel 22 Opgravingen en begeleiding

1. Indien binnen het grondgebied van de gemeente Oost Gelre onderzoek wordt uitgevoerd in het kader van het doen van opgravingen in de zin van artikel 1 sub h Monumentenwet 1988, dienen, onverminderd de overige bepalingen van deze wet:

a. Burgemeester en wethouders een Programma van Eisen vast te stellen als bedoeld in artikel 1 onder q, waarbij nadere regels worden gesteld ten aanzien van het onderzoek;

b. de verstoorder, voorafgaande aan het onderzoek, een Plan van Aanpak als bedoelt in artikel 1 onder p van deze verordening ter goedkeuring aan Burgemeester en wethouders te overleggen. 2. In de nadere regels nemen burgemeester en wethouders bepalingen op met betrekking tot het toezicht op de feitelijke uitvoering van het Plan van Aanpak. Tijdens het onderzoek dienen aanwijzingen van burgemeester en wethouders in acht te worden genomen. 3. Om te kunnen beoordelen of het Plan van Aanpak aan het Programma van Eisen en eventuele nadere regels voldoet, vragen burgemeester en wethouders advies aan een deskundige, zoals omschreven in de Wet op de archeologische monumentenzorg / Monumentenwet 1988.

Hoofdstuk 7 Overige bepalingen

Artikel 23 Schadevergoeding

1. Indien en voor zover blijkt dat een belanghebbende schade lijdt of zal lijden, die redelijkerwijze niet of niet geheel tot zijn last behoort te blijven, kennen burgemeester en wethouders hem op zijn aanvraag een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe, indien de schade in relatie staat tot:

a. de weigering van burgemeester en wethouders een vergunning als bedoeld in artikel 10 te verlenen;

b. de voorschriften door burgemeester en wethouders verbonden aan een vergunning als bedoeld in artikel 10;

c. de door burgemeester en wethouders nader te stellen regels als bedoeld in artikel 10, derde lid;

d. de door burgemeester en wethouders nader te stellen regels als bedoeld in artikel 21, tweede lid, onder d;

e. een aanwijzing als bedoeld in artikel 22, tweede lid, tweede volzin. 2. Voor de behandeling van de aanvragen zijn de bepalingen van de verordening ter regeling van de procedure bij toepassing van Afdeling 6.1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) overeenkomstig van toepassing.

Artikel 24 Strafbepaling

Degene, die handelt in strijd met de artikelen 10, 21 en 22 van deze verordening, wordt gestraft met een geldboete van de tweede categorie of een hechtenis van ten hoogste drie maanden.

Artikel 25 Toezichthouders

Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast de bij besluit van burgemeester en wethouders dan wel de burgemeester aan te wijzen personen.

Hoofdstuk 8 Slotbepalingen

 

Artikel 26 Intrekken oude regeling

De Erfgoedverordening Oost Gelre, vastgesteld op 22 september 2005, wordt ingetrokken.

Artikel 27 Overgangsrecht

1. De op grond van de onder artikel 26 ingetrokken monumentenverordening gemeente Groenlo 2005 aangewezen en geregistreerde gemeentelijke monumenten, worden geacht aangewezen en geregistreerd te zijn in overeenstemming met de bepalingen van deze verordening. 2. Aanvragen om vergunning die zijn ingediend vóór de inwerkingtreding van deze verordening worden afgehandeld met inachtneming van de in artikel 26 ingetrokken verordening.

Artikel 28 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op het tijdstip waarop de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in werking treedt.

Artikel 29 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als Erfgoedverordening 2010 Oost Gelre.

Ondertekening

Vastgesteld ter openbare vergadering van ,
De voorzitter,
mr. drs. H.W.M. Heijman
De raadsgriffier,
dhr. J. Vinke

Bijlage Bijlagen

Algemene Toelichting Erfgoedverordening

Artikelsgewijze toelichting Erfgoedverordening