Handboek Leidingen 2011

Geldend van 01-01-2011 t/m heden met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2011

Intitulé

Handboek Leidingen 2011

Hoofdstuk 1 INLEIDING

Het Handboek Leidingen, in het vervolg kortweg Handboek genoemd, is gekoppeld aan artikel 3 en artikel 5 derde lid van de Leidingenverordening De Ronde Venen 2011 (LVDRV) en artikel 2 van de Telecommunicatieverordening De Ronde Venen 2011 (TVDRV). Doel van het Handboek is het stellen van nadere regels voor de uitvoering van de LVDRV en TVDRV alsmede het zorgen voor een veilige ligging en ordening van de ondergrondse infrastructuur. Hiertoe worden in het verlengde van de LVDRV en TVDRV nadere eisen gesteld aan de gegevens die moeten worden verstrekt bij aanvragen om een vergunning c.q. instemming en worden nadere voorwaarden gesteld aan het uitvoeren van werken in het openbare beheergebied van gemeente De Ronde Venen.

Het Handboek is van toepassing op alle leidingen, zowel buisleidingen als kabels. Binnen de gemeentegrens van De Ronde Venen zijn medewerkers van de afdeling Beheer Openbare Ruimte (BOR) gemandateerd om namens het college vergunning/ instemming te verlenen aan overheidsinstanties, bedrijven of particulieren die leidingen in de openbare ruimte wensen. Deze vergunningverlening is het instrument om het gebruik van de ondergrond te ordenen en om zorg te dragen voor de veiligheid.

Hoofdstuk 2 BEGRIPPEN

Artikel 2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk zijn alle begrippen opgenomen die gebruikt worden in het Handboek en niet als zodanig zijn gedefinieerd in de LVDRV, TVDRV of andere wet- en regelgeving. Voor zover het een begrip betreft dat een nadere definitie behoeft en slechts eenmalig in het Handboek wordt genoemd, wordt deze bij het betreffende begrip beschreven.

  • -

    Boring: Het maken van een holle ruimte in de grond zonder daarbij de omringende grondslag te verwijderen.

  • -

    Buisleiding:”Holle buis voor het doorstromen van gassen, vloeistoffen of capsules, bestemd om hetzij een gas, een vloeistof of vaste stof te transporteren, hetzij een vloeistof als intermediair te gebruiken voor het transport van warmte of een opgelost of verpulverd product.

  • -

    Calamiteit: Een incident met voor de omgeving mogelijke grote gevolgen, die niet zelfstandig kunnen worden afgewikkeld en waarbij gecoördineerde inzet van hulpverleningsorganisaties en diensten van verschillende disciplines is vereist om de gevolgen te beperken.

  • -

    Dagmaat: De vrije ruimte tussen leidingen.

  • -

    Distributieleiding: Een leiding die een product brengt van de transportleiding naar de huisaansluiting.

  • -

    Huisaansluiting: De kortste verbinding tussen een distributieleiding en een perceel/ pand.

  • -

    Installatie: Inrichtingen en faciliteiten voor de winning, productie, (chemische) behandeling, opslag of afname van de te vervoeren producten.

  • -

    BOR: De afdeling Beheer Openbare Ruimte die de feitelijke vergunning- c.q. instemmingverlening namens het college verzorgt.

  • -

    Leidingenstrook: Een strook grond die primair bestemd is voor het leggen van leidingen en zonodig is uitgevoerd met collectieve voorzieningen zoals kunstwerken.

  • -

    Ligginggegevens: Gegevens over de werkelijke plaats van een leiding, zoals deze op het moment van vaststelling visueel waarneembaar en controleerbaar zijn.

  • -

    Mantelbuis: Beschermbuis om een leiding.

  • -

    Product: Voortbrengsel van de natuur, van arbeid of nijverheid, of een chemisch proces.

  • -

    PvE: Programma van Eisen voor het inrichten van de openbare ruimte in De Ronde Venen.

  • -

    Storing: Onvoorzien voorval, waarbij een leiding geheel of gedeeltelijk niet meer kan voldoen aan de functie waarvoor deze bedoeld is.

  • -

    Transportleiding: Een leiding, niet zijnde een distributieleiding, die dient voor het transporteren van producten van een producent naar een afnamepunt, van waaruit producten verder, na een eventuele bewerking, kunnen worden gedistribueerd naar de consument.

  • -

    Uitgiftepeil: Dit is het vastgestelde peil van de openbare weg ten opzichte van N.A.P. Het bestaande maaiveld/ straatpeil kan hiervan afwijken.

  • -

    Vergunning:Schriftelijke toestemming c.q. instemming voor de aanleg, het houden, het onderhoud, de exploitatie en het verwijderen van één of meer leidingen, waaronder begrepen een netwerk van leidingen. In dit Handboek wordt hierna met vergunning ook bedoeld instemming.

  • -

    Waterstaatswerk: In dit Handboek wordt onder een waterstaatswerk het volgende verstaan:

    • ·

      Primaire waterkering;

    • ·

      Boezemwaterkering;

    • ·

      Secundaire waterkering;

    • ·

      Rijksweg;

    • ·

      Provinciale weg;

    • ·

      Weg niet in beheer bij gemeente De Ronde Venen.

Artikel 2.2 Verwijzingen

In dit Handboek wordt op diverse onderdelen verwezen naar normen, richtlijnen e.d. Hieronder is een beknopte omschrijving weergegeven welke deze betreffen. Van deze normen en richtlijnen dient te allen tijde te worden gewerkt met de vigerende versie.

  • -

    NEN: Nederlands Normalisatie-instituut.

  • -

    EN: Europese norm.

  • -

    NPR: Nederlandse Praktijk Richtlijnen.

  • -

    CROW: CROW is het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte. Deze organisatie ontwikkelt, verspreidt en beheert praktisch toepasbare kennis voor beleidsvoorbereiding, planning, ontwerp, aanleg, beheer en onderhoud. Dit gebeurt in samenwerking met o.a. rijk, provincies, gemeenten, adviesbureaus, uitvoerende bouwbedrijven in de grond-, water- en wegenbouw, toeleveranciers en vervoerorganisaties.

  • -

    RAW: De RAW-systematiek, beheerd en onderhouden door CROW, is sinds jaar en dag dé standaard voor bestekken in de grond-, water- en wegenbouw (GWW). Bij de meeste werken in de GWW wordt de systematiek gevolgd.

Artikel 2.3 Citeertitel en inwerkingtreding

Dit Handboek kan worden aangehaald als Handboek Leidingen 2011 en treedt in werking op 1 januari 2011, onder gelijktijdige intrekking van het Handboek Leidingen 2006.

Hoofdstuk 3 TRACÉBEPALING

Artikel 3.1 Tracéverloop

Bij de tracébepaling van leidingen zijn twee aspecten van belang:

-De horizontale ligging;

De verticale ligging.

Het doel van deze liggingen is: een optimaal gebruik van de openbare ruimte, een ongestoorde exploitatie van leidingen, alsmede het optimaliseren van de veiligheid.

Artikel 3.1.1 Horizontale ligging

In het trottoir, bij een standaard trottoirbreedte van 3,00 m zonder bomen en gerekend vanaf erfgrens/ gevel, worden de distributieleidingen als volgt ingedeeld:

Kabeltelevisie + telecom

0,23 m

Gas (l.d.)

0,48 m

Water

0,83 m

Elektra (l.s.) + O.V.

1,13 m

Riolering (Vuilwater)

1,70 m

Riolering (Regenwater)

2,50 m

Voor randvoorwaarden bij afwijkende trottoirbreedte: zie Hoofdstuk 9, onder 9.4.

Met nadruk wordt erop gewezen dat bovengenoemd basisprincipe moet worden nagestreefd.

In bijzondere gevallen kan de vergunningverlener een andere indeling toestaan.

Bestaande situaties kunnen afwijkend zijn van het voorstaande profiel. Deze worden, in afwijking van het voorstaande profiel, geaccepteerd tot een wijziging van dit profiel, bijvoorbeeld door een reconstructie, kan plaatsvinden.

Artikel 3.1.2 Verticale ligging

Uitgangspunten bij verticale ligging:

Distributieleidingen liggen ondieper dan transportleidingen;

Vrijverval leidingen hebben voorrang boven drukleidingen;

Bij kruisingen van leidingen met andere leidingen bedraagt de tussenruimte (verticale dagmaat) ten minste 0,20 m.

De verticale ligging die gehanteerd wordt is weergegeven in tabel 8.1.

Aanvullende eisen voor verticale ligging

Bij boringen/ persingen, in welke vorm ook, is de diepteligging afhankelijk van de situatie ter plaatse. De verticale dagmaat ten opzichte van de te kruisen leidingen bedraagt tenminste 0,50 m, waarbij de te boren/ persen leiding onder de bestaande leiding dient te worden gevoerd. Genoemde minimale verticale dagmaat dient aantoonbaar te worden gegarandeerd om afwijkingen tijdens de uitvoering op te vangen.

Bij het kruisen van sloten/ open watergangen dient een minimale gronddekking van 1,00 m ten opzichte van de ontwerpdiepte van de bodem van de watergang te worden aangehouden. Indien de aanwezige bodem van de watergang lager ligt dan de ontwerpdiepte dient een gronddekking van 1,00 m ten opzichte van de aanwezige bodem te worden aangehouden.

Artikel 3.1.3 Ligging nabij andere objecten

Objecten die kunnen worden beïnvloed door de tracering en aanleg van leidingen dan wel objecten die de tracering van leidingen kunnen beïnvloeden, dienen vooraf te worden geïdentificeerd. Objecten kunnen o.a. zijn: langsliggende dan wel kruisende wegen, waterlopen, voetpaden, kademuren, viaducten, naastliggende leidingen, bomen en gebouwen.

Artikel 3.2 Eisen

Artikel 3.2.1 Algemene eisen

  • 1.

    Handholes en andere onderdelen van openbaar electronisch communicatienetwerken worden geplaatst in het toegewezen tracé. Indien onverhoopt geen plaats in het tracé kan worden gevonden dan wordt een andere locatie vastgesteld met zo min mogelijk verstoring van aanwezige andere leidingen. Dit ter beoordeling van het college. De gronddekking van handholes bedraagt ten minste 0,30 m.

  • 2.

    Bij het indelen van leidingen in de nabijheid van bomen wordt de afstand tussen hart leiding en hart stamvoet bepaald door de uiteindelijk te bereiken omvang van de boom. In dit kader worden twee groepen onderscheiden: bomen van de eerste grootte en die van tweede en derde grootte. Bij de afstand tussen hart buis en hart stamvoet van een boom wordt als minimale eis gesteld:

  • -

    Boom eerste grootte : 2,00 m

  • -

    Boom tweede/ derde grootte : 1,50 m

Indien moet worden afgeweken van deze minimale eis, dan dient overleg gepleegd te worden met BOR en wordt bezien of en onder welke bijzondere voorwaarden vergunning kan worden verleend.

  • 3.

    Boven de leidingen mogen geen diepwortelende beplantingen worden aangebracht tenzij dit van gemeentewege noodzakelijk c.q. wenselijk wordt geacht. In dat geval zal de gemeente in overleg treden met de betreffende leidingexploitant(en).

  • 4.

    Er worden geen obstakels boven leidingen geplaatst. Indien geen andere oplossing mogelijk is, dan kan in overleg met de betreffende leidingexploitant(en) onder voorwaarden en/ of voorzieningen alsnog tot plaatsing boven leidingen worden overgegaan.

  • 5.

    Huisaansluitingen worden zo veel mogelijk haaks op het distributienet aangelegd om geen beslag te leggen op de ruimte voor distributieleidingen.

Artikel 3.2.2 Bijzondere eisen

Rijzen van bestaande leidingen:

1.Het rijzen van leidingen zal zo veel mogelijk in combinatie met straatophoging worden uitgevoerd.

Bij straatophogingen moeten leidingen, niet zijnde transportleidingen, op kosten van de leidingexploitant worden gerezen, als deze > 0,40 m verzakt zijn ten opzichte van het uitgiftepeil.

Indien leidingen gerezen worden dienen huisaansluitingen eveneens te rijzen.

Aanleg van nieuwe leidingen:

1.Indien reeds leidingen van dezelfde discipline/ leidingexploitant/ beheerder aanwezig zijn, zullen nieuwe leidingen op dezelfde diepte gelegd moeten worden als de bestaande, teneinde een “wand” in de ondergrond te voorkomen. Indien de bestaande leidingen dieper liggen dan > 0,40 m ten opzichte van het uitgiftepeil moeten deze worden gerezen;

In verzakte straten worden nieuwe leidingen volgens het legschema leidingen (zie bijlage 9.4) ten opzichte van het bestaande straatpeil gelegd;

De leidingexploitant is verplicht, voorafgaand aan de vaststelling van het definitieve tracé, onderzoek te doen naar de ligginggegevens van alle (te kruisen) leidingen.

Schade:

Indien blijkt dat de zetting aan een gevel zodanig is dat verwacht kan worden dat de huisaansluiting dreigt te beschadigen of af te breken dan is de leidingexploitant/ beheerder verplicht hiernaar onderzoek te doen en zonodig maatregelen te nemen.

Over- en onderbouwing van de openbare ruimte:

1.Indien leidingen onder een overbouwing worden gesitueerd, dan dient de hoogte van de overbouwing ten opzichte van het ter plaatse vastgestelde uitgiftepeil minimaal 2,50 m te bedragen, dit in verband met de benodigde werkruimte voor mechanisch en ander materieel;

Bij toepassing van koppelbalken dient de bovenkant van de koppelbalken ten minste 2.00 m onder het ter plaatse vastgestelde uitgiftepeil te worden aangebracht. De ruimte tussen de koppelbalken moet worden voorzien van een gewapende betonplaat waarboven de leidingen een veilige ligging verkrijgen;

Indien leidingen boven een onderbouwing worden gesitueerd, dan dient de diepte van de onderbouwing ten opzichte van het ter plaatse vastgestelde uitgiftepeil ten minste 2,00 m te bedragen, in verband met benodigde gronddekking voor leidingen;

Tijdelijk aan te brengen voorzieningen in de openbare ruimte dienen de goedkeuring te hebben van BOR. Deze tijdelijke voorzieningen, zoals damwanden, heipalen, etc. dienen na voltooiing van de werkzaamheden te worden verwijderd. Mocht dit om welke reden dan ook niet mogelijk zijn, dan kan alleen door BOR besloten worden deze voorzieningen tot een nader te bepalen maat onder het maaiveld te verwijderen. In de regel is deze maat minimaal 2,50 m.

Huisaansluitingen riolering (rioolaansluitingen):

Rioolaansluitingen voor gemengde afvoer, vuilwaterafvoer of regenwaterafvoer dienen te worden uitgevoerd overeenkomstig het vigerende ‘Programma van Eisen voor de inrichting van de openbare ruimte’ van gemeente De Ronde Venen.

  • -

    Het koppelen van particuliere rioolaansluitingen in de openbare ruimte is niet toegestaan.

  • -

    In uitzonderlijke gevallen kan in overleg met BOR ertoe worden overgegaan tot het koppelen van rioolaansluitingen op een zogenaamde koppelleiding.

  • -

    Deze koppelleiding wordt in het kader van de LVDRV gezien als een particuliere leiding.

  • -

    Voor deze koppelleiding dient te allen tijde een vergunning te worden aangevraagd en op naam te worden gesteld van één rechtspersoon.

Hoofdstuk 4 ONTWERP VAN LEIDINGEN

Artikel 4.1 Kabels

Voor nieuwe en/ of te wijzigen hoogspanningsverbindingen, zijnde transport en/ of distributie van 10kV en hoger, zowel boven- als ondergronds, evenwijdig aan en/ of in de nabijheid van stalen leidingen dient een beïnvloedingsberekening overeenkomstig NPR 2760:1991 te worden uitgevoerd.

Ook indien een bestaande hoogspanningsverbinding wordt opgewaardeerd dient een beïnvloedingsberekening te worden gemaakt.

Indien uit de berekening blijkt dat er aanpassingen aan bestaande buisleidingen moeten worden uitgevoerd, dan dienen deze aanpassingen, in overleg met de desbetreffende leidingeigenaar en voor rekening van het energiebedrijf, te worden uitgevoerd.

De uitgevoerde berekening dient vooraf te worden uitgevoerd en aan de betreffende leidingeigenaren ter accordering te worden voorgelegd.

Artikel 4.2 Buisleidingen

Buisleidingen dienen qua ontwerp in principe te voldoen aan de normen die voor deze systemen zijn opgesteld:

  • -

    Drinkwatervoorziening richtlijn VEWIN (gebaseerd op NEN-EN 805:2000)

  • -

    Gasdistributie NEN 7244:2003 serie

  • -

    Riolering PvE

Bedacht dient echter te worden dat er zich situaties kunnen voordoen waarbij er om veiligheidsredenen zwaardere randvoorwaarden gehanteerd moeten worden.

In die gevallen zal een aparte ontwerpberekening moeten worden uitgevoerd.

Voorbeelden zijn onder andere: overgangssituaties van niet-onderheid naar onderheid, aftakkingen/ T-stukken of sterk afwijkende geotechnische randvoorwaarden.

Artikel 4.3 Mantelbuizen

In principe worden geen mantelbuizen voorgeschreven voor buisleidingen. Voor specifieke situaties kan dit echter wel het geval zijn. Voor kabels kunnen mantelbuizen worden verlangd bijvoorbeeld voor het kruisen van belangrijke verkeersaders.

Dit laat onverlet de eis die door andere vergunningverlenende instanties kan worden gesteld.

Aan een mantelbuis kunnen de volgende eisen worden gesteld:

  • -

    De mantelbuis moet geschikt zijn voor het opnemen van alle uitwendige belastingen en in die gevallen waarin het ontwerp dat aangeeft, de inwendige ontwerpdruk van de mediumvoerende leiding;

  • -

    De mantelbuis moet zo worden samengesteld dat corrosiebescherming van de mediumvoerende leiding kan worden gewaarborgd;

  • -

    De mantelbuis moet aan beide uiteinden flexibel worden afgesloten om de grondwatercirculatie binnen de annulaire ruimte en daarmee de aanvoer van zuurstof tot een minimum te beperken.

Voor de constructie van een mantelbuis voor buisleidingen wordt verwezen naar artikel 9.6.2 van NEN 3650-1:2003.

Hoofdstuk 5 AANLEG (OF UITVOERINGSVOORSCHRIFTEN)

Artikel 5.1 Algemeen

Artikel 5.1.1 Inleiding

Dit hoofdstuk geeft aan hoe gehandeld moet worden bij de uitvoering van werken in de openbare ruimte van gemeente De Ronde Venen. Het doel is om te zorgen voor een veilige ligging van de ondergrondse infrastructuur door het stellen van uitvoeringsvoorschriften bij alle werken in het openbare beheergebied van gemeente De Ronde Venen.

In een Veiligheids-, Gezondheids- en Milieuplan moeten de eisen en maatregelen ten behoeve van de bescherming van de gezondheid en veiligheid van het publiek, betrokken personeel en het milieu zijn aangegeven. De eisen uit de relevante wet- en regelgeving, normen en vergunningen, identificatie van potentiële risico’s en gevaren met bijbehorende maatregelen en noodprocedures moeten in het plan zijn beschreven.

De uitvoering van het werk moet worden begeleid door competent toezichthoudend personeel van de leidingexploitant. De uitvoerders van het werk moeten over alle vereiste kwalificaties beschikken.

Hinder voor eigenaren en/ of gebruikers van de betrokken percelen en schade aan goederen of gewassen moeten zoveel mogelijk worden beperkt.

Artikel 5.1.1.1 Contactpersoon leidingexploitant

De bereikbaarheid van de, namens de leidingexploitant, aan te spreken verantwoordelijke op het werk dient voor de duur van het werk gewaarborgd te zijn. De naam van deze persoon moet bij alle betrokken partijen bekend zijn.

Deze persoon heeft tot taak te controleren en te verifiëren dat de constructiewerkzaamheden worden uitgevoerd volgens de tekeningen en de gemaakte afspraken, alsmede dat de uitvoering geschiedt overeenkomstig het gestelde in de vergunning. Hij dient medewerking te verlenen aan gemeentelijke en andere toezichthouders.

Artikel 5.1.1.2 Beheertoezicht

BOR ziet toe op o.a.:

De aanwezigheid op het werk van de graafbon;

De naleving van de vergunningvoorwaarden;

De naleving van de afspraken met bedrijven, bewoners, politie e.d.;

De bereikbaarheid van de woonomgeving;

De verdichting van de sleuf;

De kwaliteit van het herstel van de sleuf inclusief de verharding;

Het voorkomen van schade aan verharding/ groen binnen de invloedssfeer van het werk;

De veiligheid/ wegafzetting, etc.

Artikel 5.1.2 Communicatie en planning

Artikel 5.1.2.1 Inlichten van leidingexploitanten

De leidingexploitant informeert uiterlijk 8 weken voor de start van de uitvoering schriftelijk alle leidingexploitanten over de voorgenomen werkzaamheden. Hij geeft gelegenheid tot reacties waarbij de leidingexploitanten zelf toetsen of de voorgestelde maatregelen voldoende zijn voor een ongestoorde exploitatie van hun leidingen. Zonodig stellen zij de maatregelen bij. Ten minste moet worden meegezonden een (voorlopig) werkplan en een tekening waarop de locatie en de aard van de werken duidelijk zijn aangegeven.

Artikel 5.1.2.2 Startvergadering

Afhankelijk van de aard en omvang van de werkzaamheden kan BOR besluiten tot het houden van een startvergadering.

De leidingexploitant belegt minimaal 14 dagen voor de start van de uitvoering deze startvergadering. In dit overleg presenteert de leidingexploitant samen met zijn ingenieursbureau en zijn aannemer alle noodzakelijke plannen, waarbij alle betrokken leidingexploitanten c.q. beheerders en de betreffende gemeentelijke beheerders aanwezig zijn. Het doel van dit overleg is de belanghebbenden (meestal de naastliggende leidingexploitanten) te informeren over de voorgenomen werkzaamheden c.q. werkmethoden. De belanghebbenden kunnen dan aanvullende voorwaarden stellen. Deze voorwaarden dienen door de leidingexploitant alsnog, wanneer deze aanvullende voorwaarden redelijkerwijs ertoe bijdragen dat schade wordt voorkomen aan de eigendommen van de belanghebbenden, te worden meegenomen in het werkplan. Van de startvergadering wordt een verslag gemaakt door de leidingexploitant of diens vertegenwoordiger, welke alle betrokkenen minimaal 2 werkdagen voor de start van de uitvoering moeten hebben ontvangen.

Minimaal 5 werkdagen voor de start van de uitvoering meldt de leidingexploitant het voorgenomen werk aan bij BOR door middel van het formulier ‘Graafbon’.

Artikel 5.1.2.3 Inlichten bewoners en bedrijven

De leidingexploitant informeert ten minste 7 dagen voor aanvang van de werkzaamheden schriftelijk bewoners en bedrijven langs het tracé c.q. nabij het werk over de start, verwachte einddatum en inhoud van de werkzaamheden, voor zover voor hen van belang. Hiervan dient een afschrift aan de vergunningverlener te worden verstrekt.

In geval van integrale werkzaamheden met andere leidingexploitanten en/ of gemeentelijke werkzaamheden aan de weg/ plantsoen geeft de directie van het werk aan hoe de integrale communicatie van het totaal aan werkzaamheden dient plaats te vinden.

Artikel 5.1.2.4 Werktijden

Uitgegaan wordt van de normale werktijd van 07.00 uur tot 16.00 uur op maandag tot en met vrijdag. De tijd gedurende welke zal worden (over)gewerkt en die afwijkt van hetgeen is overeengekomen, behoeft de goedkeuring van gemeente De Ronde Venen alsmede van alle betrokken leidingexploitanten en eventuele andere belanghebbenden.

Artikel 5.1.2.5 Werkplan

Veertien dagen voordat met de uitvoering van het werk wordt aangevangen, dient de vergunninghouder te beschikken over een definitief werkplan.

Daarin is vermeld:

De naam van de leidingexploitant alsmede de naam, het adres en het telefoonnummer (ook buiten kantooruren) van zijn vertegenwoordiger en/ of gemachtigde voor de duur van het werk;

De namen van de aannemer(s) en de onderaannemer(s);

De werken die door de aannemer(s) en die welke door de onderaannemer(s) verricht zullen worden;

Het tijdstip (dag en uur) van de aanvang van het werk;

De tijdsduur van het gehele werk;

Een tijdschema, waarin duidelijk wordt aangegeven op welke wijze, in welke volgorde, met welk materieel en met welke hulpmiddelen het werk zal worden uitgevoerd, gerelateerd aan de tijdsduur, benodigd voor de uitvoering van elk onderdeel;

De te treffen tijdelijke voorzieningen die nodig zijn voor een goede en veilige uitvoering van het werk;

De werkterreinen;

De tijdelijke verkeersmaatregelen;

De doorgang en/ of bereikbaarheid van nooddiensten;

Het communicatietraject.

Het werkplan dient op aanvraag van de vergunningverlener te worden verstrekt.

Artikel 5.1.3 Voorbereiding aanleg

Voor de aanvang van de werkzaamheden moeten het goedgekeurde V&G-plan beschikbaar en de benodigde vergunningen op het werk aanwezig zijn.

Voor het onttrekken en lozen van grondwater t.b.v. het droogleggen van de sleuf dienen de vereiste vergunningen op het werk aanwezig te zijn.

De beheerders c.q. exploitanten van bestaande leidingen in en nabij het tracé moeten worden geïnformeerd betreffende de voorgenomen werkzaamheden. Hiertoe dient tijdig een graafmelding te worden gedaan.

Artikel 5.1.4 Start uitvoering

Bij aanvang van de uitvoering dient een ondertekend formulier ‘Graafbon’ op het werk aanwezig te zijn.

Voordat met de uitvoering van de werkzaamheden wordt begonnen dient de leidingexploitant er op toe te zien, dat het uitvoerend en bedienend personeel de nodige instructies worden gegeven ter voorkoming van schade aan leidingen.

Artikel 5.1.5 Betreden van leidingenstroken

Het is verboden zich met materialen en materieel die niet voor de uitvoering van het werk nodig zijn in de leidingenstroken te bevinden. Bij transport van materiaal en materieel over de leidingenstroken alsmede het tijdelijk opslaan van uitkomende grond kan door de beheerders/ exploitanten van de reeds aanwezige leidingen en/ of BOR worden verlangd, dat de nodige (tijdelijke) voorzieningen worden getroffen.

Artikel 5.1.6 Transport en opslag

Artikel 5.1.6.1 Tracé en werkterrein

De leidingexploitant verstrekt BOR schriftelijke informatie over tracé en werkterrein ten behoeve van door BOR te verlenen ontheffing op grond van art. 2.10 Algemene Plaatselijke Verordening De Ronde Venen en/of omgevingsvergunning op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. In paragraaf 8.1 staan de standaard voorschriften voor inrichting van een bouwplaats genoemd.

Artikel 5.1.6.2 Beschermende maatregelen

Verkeersmaatregelen:

De leidingexploitant moet tenminste 4 weken voor de aanvang van het werk overleggen met BOR over de te treffen verkeersmaatregelen. De aanwijzingen van BOR aan de leidingexploitant zijn bindend voor het tijdstip, waarop de werkzaamheden op de openbare weg moeten worden uitgevoerd. De toe te passen verkeersmaatregel(en) moet(en) voldoen aan de richtlijnen CROW 96b. De afzettingen dienen 24 uur per dag, 7 dagen per week te worden onderhouden. Onmiddellijk na het gereedkomen van de werkzaamheden moet(en) de toegepaste verkeersmaatregel(en) worden verwijderd.

Milieu:

Verontreiniging van het milieu moet worden voorkomen. Indien deze toch ontstaat moeten omvang en tijdsduur worden beperkt tot een minimum. Verontreinigingen moeten worden opgeruimd in overleg met het bevoegd gezag. Voor de procedure met betrekking tot de afhandeling van het bovenstaande wordt verwezen naar paragraaf 5.1.8.5.

Werkterrein:

Voor de inrichting van het werkterrein in openbaar gebied is een ontheffing op grond van art. 2.10 Algemene Plaatselijke Verordening De Ronde Venenen/of een omgevingsvergunning op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht vereist. Het werkterrein dient te voldoen aan het gestelde in de ‘Voorschriften toestemming inrichting bouwplaats’. Deze is opgenomen in paragraaf 8.5.

Artikel 5.1.7 Werken nabij objecten en infrastructuur

Artikel 5.1.7.1 Werken in nabijheid van objecten

Tijdelijke maatregelen en veiligheidsvoorzieningen, die nodig zijn om de objecten tijdens de bouw te beschermen, moeten worden vastgelegd in het werkplan. Betrokken eigenaren, beheerders of instanties moeten daarover worden geïnformeerd en in de gelegenheid worden gesteld te reageren.

Bij (grote) te verwachten zettingen dienen belendingen, die door de aanleg zouden kunnen worden beïnvloed, aan een “0-waarde-onderzoek” (vastleggen van de situatie op de contractdatum) te worden onderworpen en gemonitord. Per geval dienen alarmgrenzen en criteria te worden afgesproken en vastgelegd tussen de betrokken partijen.

Artikel 5.1.7.2 Werken in de nabijheid van leidingen

Voordat de aannemer start met graafwerkzaamheden dienen de naastliggende en kruisende leidingen te worden gelokaliseerd. Indien te lokaliseren leidingen niet worden aangetroffen, dan dient in overleg te worden getreden met de betreffende leidingexploitant.

In overleg met de betrokken leidingexploitanten kan worden bepaald waar en tot hoever machinaal mag worden gegraven. Met inachtneming van het voorgaande kan in het algemeen worden gesteld dat behoudens uitzonderingen tot een afstand van 0,50 m van de aanwezige leidingen machinaal mag worden gegraven. De wijze van ontgraven die wordt toegepast, dient beschadigingen van naastliggende leidingen uit te sluiten.

Sonderingen, grondboringen, bronneringen en graafwerkzaamheden dienen zo te worden uitgevoerd dat geen schade optreedt.

Artikel 5.1.7.3 Bescherming leidingen

Bij werkzaamheden in de nabijheid van één of meerdere bovengrondse en/ of ondergrondse hoogspanningsleidingen, zijnde transport en/ of distributie van 10kV en hogere spanningen en zendmasten moet over de te treffen veiligheidsmaatregelen vooraf worden overlegd met het bedrijf, onder wiens beheer de leiding (of installatie) valt. In acht te nemen veiligheidsmaatregelen voor hoogspanningsverbindingen zijn opgenomen in hoofdstuk 10 van NPR 2760:1991.

Bij het vrijgraven van een leiding dient deze, volgens aanwijzing van de leidingexploitant, te worden beschermd tegen weersinvloeden en beschadigingen, bijvoorbeeld door middel van:

Niet doorlatende folie tegen zonlicht;

Isolatie tegen vorst;

Latten tegen mechanische beschadiging;

Een combinatie van bovengenoemde mogelijkheden;

Voorzieningen ten behoeve van een deugdelijke ondersteuning ter voorkoming van doorbuiging en/ of zijdelingse uitwijking.

Artikel 5.1.8 Open ontgraving

Artikel 5.1.8.1 Algemeen

Bij een open ontgraving wordt de leiding direct in een droge, gegraven sleuf gelegd.

De graafwerkzaamheden moeten zo worden uitgevoerd dat beschadiging van in de grond aanwezige leidingen en overige objecten wordt voorkomen.

Schade aan aanwezige (diep-)drainagesystemen of irrigatiesystemen moet worden voorkomen of direct adequaat worden.

Artikel 5.1.8.2 Verharding opnemen

Bij het uitnemen van tegels dienen de tegels te worden gestapeld. Uitgenomen bestratingsmateriaal dient altijd binnen de afzettingen te worden opgeslagen.

Bij het zagen van asfalt dient de zaagsnede de lengte te hebben van hele steenmaten. Dit om bij het dichtblokken geen opvulling te hebben met kleine stukken.

Artikel 5.1.8.3 Graven sleuf

De leiding moet volgens de gewaarmerkte uitvoeringstekeningen met de voorgeschreven gronddekking worden aangelegd. Er mag niet dieper worden ontgraven dan het niveau dat is aangegeven voor de onderkant van de leiding in verband met optredende klink van geroerde grond.

Het is verboden binnen de invloedsfeer van leidingen machinaal te graven met een tandenbak en leidingen aan te prikken met een scherp/ puntig voorwerp.

Het talud moet zijn aangepast aan de sleufdiepte, de eventuele bemaling en de grondsoort, opdat de sleufwanden niet kunnen instorten en/ of uitzakken. Zo nodig moet de sleufwand met worden gestut.

Het is van belang de sleufbodem zo uit te voeren dat de leiding wordt aangelegd zoals in de berekening is voorzien. Het kan nodig zijn een zandlaag onder de leiding aan te brengen.

De sleuf moet worden vrijgehouden van voorwerpen die de leiding zouden kunnen beschadigen. Grind, stenen en/ of andere harde materialen nabij de definitieve plaats van de leiding moeten worden verwijderd en afgevoerd.

Artikel 5.1.8.4 Opslag uitgegraven grond

De hoogte van de opslag van de uitkomende grond in de leidingenstroken mag nooit > 1,00 m boven het maaiveld bedragen.

Uitgegraven grond moet zo worden opgeslagen dat bij het latere aanvullen van de sleuf de oorspronkelijke opbouw van het bodemprofiel zoveel mogelijk wordt herkregen.

Aanwezige teelaarde moet separaat worden opgeslagen van de onderliggende lagen, dit in overleg met de eigenaar van de grond. In bepaalde gevallen kan het nodig zijn de ondergrond gescheiden te ontgraven en op te slaan. De opslag moet zijn afgestemd op de plaatselijke grondslag.

Gronddepots mogen in beginsel niet boven een bestaande ondergrondse leiding worden geprojecteerd. Indien dit toch nodig is, moet in overleg met de leidingexploitant worden nagegaan of het mogelijk is en welke bijzondere voorzieningen moeten worden getroffen.

Artikel 5.1.8.5 Bodemverontreiniging

Voor werkzaamheden in de bodem is de Wet bodembescherming (Wbb) onverkort van toepassing. Dit betekent onder andere dat de leidingexploitant verplicht is verontreinigingen direct te melden.

Bij de Milieudienst Noord-West Utrecht, telefoon (0346) - 26 06 00, moet de bedoelde melding worden gedaan. Tevens dient de leidingexploitant de toezichthoudende ambtenaar van de aangetroffen bodemverontreiniging en/ of obstakels onverwijld daarvan in kennis te stellen. Voor het verwijderen van de bodemverontreiniging en/ of obstakels is goedkeuring nodig van genoemde instantie. 'De gemeente is niet aansprakelijk voor (mogelijke) verontreinigingen in het kabeltracé'.

Het verkrijgen van deze toestemming en het verwijderen en afvoeren van de bodemverontreiniging zijn geheel voor rekening van de leidingexploitant.

Informatie over de bodemkwaliteit kan worden ingewonnen bij de Milieudienst Noord-West Utrecht.

Artikel 5.1.9 Aanvullen/ herstel van de sleuf/ bouwput

Artikel 5.1.9.1 Algemene eisen

Vóór het aanvullen van de sleuf of de bouwput moet(en) de leidingexploitant(en) van de vrijgegraven naastliggende en/ of kruisende leidingen altijd in de gelegenheid worden gesteld om zijn/ hun leiding(en) te inspecteren.

Al het te gebruiken materiaal dient van dezelfde kwaliteit/ soort te zijn als de door de gemeente gebruikelijk toe te passen materialen.

Het uitgegraven materiaal moet, vrij van stenen en dergelijke, met zorg in de juiste volgorde worden ingebracht om de oorspronkelijke profielopbouw zoveel mogelijk te herstellen. De sleuf moet, ter bescherming van de leiding en bekleding, tot een hoogte van 0,30 m boven de bovenkant van de leiding met grond vrij van grove en harde bestanddelen worden opgevuld. Deze eerste aanvullaag moet van een zodanige kwaliteit zijn en zo worden aangebracht, dat de leiding aan alle zijden over de gehele lengte een gelijkmatige en stevige ondersteuning krijgt.

Artikel 5.1.9.2 Verdichten sleuf

De aanvulling dient te worden uitgevoerd in lagen van maximaal 0,30 m, waarbij elke laag moet worden verdicht. De sleuf dient na verdichting te voldoen aan de hieraan gestelde eisen conform de RAW. De leidingexploitant dient de verdichtingswaarden op verzoek aan BOR te overleggen.

Deze verdichtingseis geldt onverkort, ook indien er tijdens de werkzaamheden puin in de grond wordt aangetroffen en/ of de grondsamenstelling een goede verdichting onmogelijk maakt. Het is dan aan de leidingexploitant om op zijn kosten maatregelen te treffen om een juiste verdichting te bereiken.

Artikel 5.1.9.3 Herstel verhardingen

Uitgangspunten:

De leidingexploitant hoeft geen betere kwaliteit te leveren dan aanwezig voordat de ontgraving werd uitgevoerd. Behoudens de normale degeneratie als gevolg van werken aan bestaande verharding hoeft de gemeente daarentegen geen verslechtering te accepteren;

In het proces van het verlenen van vergunning kunnen aparte specifieke afspraken gemaakt worden over bijzondere omstandigheden, c.q. afwijkende voorwaarden of werkzaamheden;

Alle materialen en elementen dienen in de oorspronkelijke staat en onbeschadigd te worden opgeleverd. De leidingexploitant dient bij beschadiging zelf te zorgen voor herstel en te zorgen voor vervangend materiaal;

Al het te gebruiken (bestratings-)materiaal dient van dezelfde soort, vorm, kleur en minimaal dezelfde kwaliteit te zijn als het oorspronkelijk aanwezige materiaal.

Te stellen algemene eisen bij uitvoering en oplevering van de werkzaamheden:

Voor alle werkzaamheden geldt:

Herstellen van bestrating dient binnen 24 uur na afloop van de werkzaamheden te geschieden;

De oplevering van bestratingswerk mag gefaseerd in logische eenheden geschieden;

Dwarssleuven in trottoir, fietspad en/ of rijweg dienen aan het eind van elke werkdag en direct na afloop van de werkzaamheden te worden afgewerkt;

Bij de oplevering mag geen puin, grond, zand en/ of afval van de werkzaamheden op het werk voorkomen;

Alle verharding dient tijdens weekenden en feestdagen gesloten te zijn. Er mag in weekenden en tijdens feestdagen geen puin en/ of afval op het werk aanwezig zijn;

Kapotte bestratingsmaterialen dient de leidingexploitant altijd te vervangen;

Indien de leidingexploitant beschadigde materialen op het werk aantreft, niet zijnde bestratingsmaterialen, dan dient hij dat voor de aanvang van de werkzaamheden aan BOR te melden. BOR dient minimaal 4 uur de gelegenheid te hebben de juistheid van de melding te controleren.

Eisen t.a.v. verdichting van de sleuf bij gefundeerde verharding:

De ondergrond van de fundering dient na verdichting te voldoen aan de hieraan gestelde eisen conform de RAW;

De funderingslaag van de gefundeerde verharding dient hersteld en verdicht te zijn volgens de hieraan gestelde eisen conform de RAW;

Deze verdichtingseis geldt onverkort, ook indien er tijdens de werkzaamheden puin in de grond wordt aangetroffen en/ of de grondsamenstelling een goede verdichting onmogelijk maakt, maar ook als het aanwezige funderingsmateriaal niet meer opnieuw goed te verdichten is. Het is dan aan de leidingexploitant om op zijn kosten maatregelen te treffen om de juiste verdichting te verkrijgen.

Eisen t.a.v. vlakligging van de verharding:

Alle terug aangebrachte elementen dienen onderling en ten opzichte van de ongeroerde elementen even hoog te zijn bestraat;

Binnen het terug aangebrachte straatwerk mogen geen oneffenheden voorkomen;

Het straatwerk dient onder hetzelfde profiel en verband te worden bestraat als voor de werkzaamheden aanwezig was;

Uitgevoerd straatwerk dient te zijn afgetrild en ingeveegd te zijn met brekerszand.

Eisen t.a.v. hergebruikte bestratingmaterialen:

De teruggeplaatste elementen mogen niet gebroken en/ of beschadigd zijn;

De teruggeplaatste elementen dienen volgens gebruiksvoorschriften/ gebruiksdoel te zijn geplaatst;

Inboet van bestratingmateriaal dient van dezelfde kwaliteit te zijn als het oorspronkelijk gebruikte materiaal.

Eisen ten aanzien van het tijdelijk dichtstraten van een asfaltverharding:

De sleuf dient te worden bestraat met standaard betonstenen in halfsteens verband;

De bovenzijde van de stenen dient, bij de zaagsnede, gelijk te liggen met het ingezaagde asfalt en tonrond te worden aangebracht;

De stenen dienen vlak ten opzichte van elkaar te worden gestraat.

Artikel 5.1.9.4 Herstel groen

Algemeen:

De leidingexploitant hoeft geen betere kwaliteit te leveren dan aanwezig voor de ontgraving werd uitgevoerd. Behoudens de normale degeneratie als gevolg van werken aan bestaand groen hoeft de gemeente daarentegen geen verslechtering te accepteren;

In het proces van vergunningverlening kunnen aparte specifieke afspraken gemaakt worden over bijzondere omstandigheden, c.q. afwijkende voorwaarden of werkzaamheden;

Alle materialen en elementen dienen in de oorspronkelijke staat en onbeschadigd te worden opgeleverd;

De leidingexploitant dient bij beschadiging zelf te zorgen voor herstel en te zorgen voor vervangend materiaal, of anderszins op aanwijzing van de toezichthouder;

Al het te gebruiken materiaal dient van dezelfde soort, van vergelijkbare omvang en minimaal van eenzelfde kwaliteit te zijn als het oorspronkelijk aanwezige materiaal.

Eisen aan de hoogteligging van de grond:

De grond dient op zodanige wijze te zijn afgewerkt dat er na klink sprake is van een vlakke aansluiting op de ongeroerde grond. Reservering voor klink mag maximaal 10 cm bedragen.

Eisen aan beplanting:

Te handhaven struiken en vaste planten die in het kabel- of leidingtracé van een te graven sleuf voorkomen ruim uitsteken, gescheiden houden van te ontgraven grond en tegen uitdroging beschermen (RAW). De planten dienen binnen 24 uur na verwijderen te zijn teruggeplant. Planten die langer dan 24 uur uit de grond zijn geweest en geen water hebben gehad, kunnen als verloren worden beschouwd en dienen te worden vervangen.

Eisen aan gazon:

Gazon dient, nadat de juiste hoogteligging van de grond is bereikt, te worden ingezaaid met zgn. grasmengsel ‘Populair’ (1 kg/are).

Eisen aan berm:

Bermen dienen, nadat de juiste hoogteligging van de grond is bereikt, te worden ingezaaid met zgn. grasmengsel B3 (1 kg/are).

Eisen t.a.v. bomen:

Werkzaamheden aan of bij bomen worden zoveel mogelijk vermeden. Is dit toch onvermijdelijk, dan wordt hierover altijd eerst overleg met BOR gevoerd;

Uitvoeringseisen ten aanzien van werken aan en rond bomen worden gegeven in de RAW;

Voor de gang van zaken m.b.t. schade aan bomen of houtopstanden welke vooraf is te voorzien zijn nadere bepalingen genoemd in paragraaf 5.1.10.2 onder ‘Schade bij groenwerkzaamheden’. Ook als ten gevolge van de werkzaamheden onvoorzien een boom zoveel schade oploopt dat deze gerooid moet worden, dient, indien dit volgens de op dat moment vigerende Algemene plaatselijke verordening van gemeente De Ronde Venen vereist is, achteraf alsnog een kapvergunning te worden aangevraagd. Herplant van bomen wordt door de gemeente uitgevoerd, op kosten van de leidingexploitant.

Artikel 5.1.10 Overige uitvoeringsaspecten

Artikel 5.1.10.1 Veiligheid

Algemeen:

Alle werkzaamheden moeten worden uitgevoerd met inachtneming van de geldende wet- en regelgeving ten aanzien van veiligheid en arbeidsomstandigheden. De op dit gebied van kracht zijnde voorschriften moeten op het werk beschikbaar zijn.

Naleving veiligheidsvoorschriften:

Het personeel dat bij de werkzaamheden is betrokken moet zijn geïnstrueerd met betrekking tot de op de bouwplaats geldende wetten en regels ten aanzien van veiligheid en arbeidsomstandigheden. Leidinggevend personeel moet erop toezien dat de van toepassing zijnde voorschriften worden nageleefd.

Veiligheids- en Gezondheidsplan (V&G plan):

Voor de aanvang van de werkzaamheden moet een V&G plan zijn opgesteld door de leidingexploitant. Hierin moet minimaal het volgende zijn opgenomen:

De van kracht zijnde veiligheidsvoorschriften;

Milieuvoorschriften;

De wijze waarop de instructie en voorlichting van het personeel wordt geregeld;

De wijze waarop het toezicht is geregeld;

De wijze waarop verontreiniging van het milieu wordt voorkomen respectievelijk beheerst;

Een risico-inventarisatie en -evaluatie met betrekking tot de uit te voeren werkzaamheden;

De wijze waarop de afhandeling van calamiteiten en ongevallen wordt geregeld.

Het bij de uitvoering van de werkzaamheden betrokken personeel moet op de hoogte zijn van de inhoud van het V&G plan en moet dit naleven.

Bereikbaarheid belendende gebouwen:

De bereikbaarheid van woningen, openbare gebouwen en dergelijke voor (mindervalide) voetgangers dient te worden gewaarborgd. In overleg met de betrokkenen en BOR kan aan de aard en mate van bereikbaarheid nader inhoud worden gegeven.

Indien de beperking van de bereikbaarheid tot gevolg heeft dat de hulpdiensten objecten niet voldoende kunnen naderen of dat de bevoorrading van winkels of bedrijven anders dan normaal moet worden geregeld, dan is vooraf overleg met de belanghebbenden en BOR noodzakelijk.

Eisen door derden:

Bij werkzaamheden op of in de nabijheid van eigendommen en installaties van derden moet vooraf overleg plaatsvinden over eventueel te nemen specifieke veiligheidsvoorzorgsmaatregelen.

Deze maatregelen moeten tevens worden verwerkt in het veiligheidsplan.

Artikel 5.1.10.2 Schade

Algemeen:

Schade aan gemeentelijke of andere eigendommen dient te worden vermeden. Mochten toch beschadigingen optreden dan dient de leidingexploitant deze direct te melden aan BOR en aan de eigenaar van het beschadigde object.

Het herstel van de schade vindt plaats in overleg en voor rekening van de veroorzaker.

Uitgangspunt bij het herstel van de (voorziene) schade als gevolg van de werkzaamheden is dat de leidingexploitant de situatie in oorspronkelijke staat herstelt. Daarop zijn ook de vergunningvoorwaarden en uitvoeringsvoorschriften gericht.

Omdat bij straatwerk al op voorhand bekend is dat er, ook bij goed herstel van de verharding, toch sprake is van een kwaliteitsachteruitgang wordt er na het herstel, een schadevergoeding (voor onderhoud, degeneratie en beheer) in rekening gebracht. (zie ook bijlage 8.4 ‘Schaderegeling Ingravingen De Ronde Venen (SIDRV)’).

Echter, niet alle schade die de gemeente als gevolg van leidingwerkzaamheden lijdt kunnen door de vastgestelde schadetarieven worden gedekt. Dit is het geval bij:

2.Schade bij groenwerkzaamheden;

Schade die ontstaat buiten de sleuf;

"Verborgen gebreken".

Schade bij groenwerkzaamheden:

Dit is aan de orde in de volgende situaties:

Werkzaamheden waarbij de overlevingskans van de aanwezige beplanting gering is;

Werkzaamheden waarbij dicht in de buurt van bomen moet worden gewerkt;

Aantasting (ecologische) kwaliteit groeiplaats.

In deze gevallen worden al vóór het verstrekken van de vergunning specifieke afspraken vastgelegd. Afhankelijk van de omvang van het werk kan in de voorwaarden “het 1e jaar onderhoud groen” en “inboet beplanting na het 1e groeiseizoen” worden voorgeschreven.

De schade aan bomen wordt vastgesteld op basis van de richtlijnen NVTB (Nederlandse Vereniging van Taxateurs van Bomen).

De leidingexploitant wordt in de gelegenheid gesteld om, met uitzondering van het herplanten van bomen, zélf al de werkzaamheden te verrichten. In dergelijke situaties moet daarom de kwaliteit van de uit te voeren herstelwerkzaamheden van te voren goed omschreven worden. De leidingexploitant kan ook aan de gemeente vragen om de werkzaamheden, op zijn kosten, uit te voeren. Dat gebeurt dan op zakelijke basis, na een proces van offereren en opdrachtverlening.

Schade welke ontstaat buiten de sleuf:

Als gevolg van werkzaamheden kan er ook schade ontstaan buiten de sleuf (aan materialen, lantaarnpalen, verkeerslichten, geparkeerde auto’s, e.d.). Voor zover het gemeentelijke eigendommen betreft verhaalt de gemeente deze schade op de leidingexploitant.

Afhankelijk van de specifieke situatie kan het wenselijk zijn dat er voorafgaand aan de werkzaamheden een (gezamenlijke) schouw en vastlegging plaatsvindt.

Ontstane schades worden zoveel mogelijk door BOR samen met veroorzaker vastgelegd in een schaderapport en op een foto.

“Verborgen gebreken”:

Het kan voorkomen dat er, na oplevering en goedkeuring van hersteld straatwerk, sprake is van verzakking welke buitenproportioneel is en daarmee gevaar oplevert voor de weggebruiker. In dergelijke gevallen wordt de leidingexploitant in staat gesteld de verharding (opnieuw) te herstellen. Als grenswaarde voor “buiten proportioneel” wordt aangehouden een dwarsonvlakheid van 30 mm of meer, of van15 mm of meer over een lengte van 16 m1 per 100 m1, welke zich binnen één jaar na het eerste herstel voordoet. Daaraan wordt toegevoegd dat slechts die schade in ogenschouw wordt genomen welke het gevolg is van de uitgevoerde werkzaamheden. De situatie een jaar na herstraten hoeft niet beter te zijn dan de situatie voor de werkzaamheden. In geval van twijfel kunnen hierover, uitsluitend voor aanvang van het werk, op initiatief van de leidingexploitant met de toezichthouder afspraken worden gemaakt.

Artikel 5.1.10.3 Sancties

Indien blijkt dat personeel van de leidingexploitant zich niet houdt aan de gemaakte afspraken of indien zich tijdens de uitvoering onregelmatigheden voordoen, kan van de leidingexploitant worden geëist dit personeel de toegang tot het werk te ontzeggen.

Indien de leidingexploitant gemaakte afspraken negeert kan de gemeente de leidingexploitant een schriftelijke waarschuwing geven en/ of zonodig wordt het werk stilgelegd zonder dat aanspraak op schadevergoeding mogelijk is. Ook kunnen er financiële sancties worden opgelegd.

Artikel 5.1.10.4 Oplevering

Oplevering werkterrein:

Zo spoedig mogelijk na het voltooien van de werkzaamheden moet het werkterrein worden ontruimd, een en ander overeenkomstig het gestelde in de bouwplaatsvergunning. Al het materieel, hulpmiddelen en overgebleven materialen moeten worden afgevoerd. De werkstrook moet in de oorspronkelijke staat worden hersteld.

Indien van toepassing moet de drainage van het cultuurland vóór de eindbewerking worden hersteld.

Hoofdstuk 6 BEDRIJFSVOERING EN BEDRIJFSBEËINDIGING

Artikel 6.1 Algemeen

Krachtens algemene wetgeving en de LVDRV is een leidingexploitant verplicht zorg te dragen voor een goede staat van onderhoud van de leiding.

Voor de uitvoering daarvan moet een preventiebeleid worden gevoerd in de vorm van een managementsysteem, verder beheersysteem genoemd.

Het beheersysteem geldt voor de gehele bedrijfsvoeringperiode tot en met het buiten bedrijf stellen van de leiding. Uitgangspunten zijn:

De leiding dient duurzaam economisch, veilig en minimaal volgens de vigerende eisen in bedrijf te zijn;

De conditie dient bewaakt te worden;

Het onderhoud dient op de juiste wijze te worden verricht;

In noodgevallen dient de schade voor mens, milieu en goederen tot een minimum beperkt te worden;

De directe omgeving van de leiding dient bewaakt te worden.

Bij de uitvoering en het beheer van leidingen met toebehoren moet, naarmate de vereiste veiligheid toeneemt, ook de controle en inspectie toenemen om ervoor te zorgen dat de vereiste veiligheid is verzekerd en blijft gewaarborgd.

De leidingexploitant moet op verzoek van BOR de onderhoud- en inspectierapporten van zijn leiding presenteren.

Artikel 6.2 Kabels

Voor kabels dienen onder andere de volgende zaken een onderdeel van het beheersysteem te zijn:

Analyse van de storingen in het net;

Onderzoek naar de ligginggegevens van het net in relatie tot de vaste punten in de aansluiting van percelen. Dit in relatie tot het zettinggedrag van het gebied.

Artikel 6.3 Buisleidingen

Voor distributienetten van gas, water en elektriciteit dienen de volgende zaken een onderdeel van het beheersysteem zijn:

Analyse van de storingen in het net;

Metingen kathodische bescherming van stalen leidingen;

Inspectie van het net op het vrijkomen van gas;

Onderzoek naar de ligginggegevens van het net in relatie tot de vaste punten in de aansluiting van percelen. Dit in relatie tot het zettinggedrag van het gebied.

Voor gasleidingen wordt tevens verwezen naar het gestelde in NEN 7244-1, hoofdstuk 13.

Voor waterleidingen kan ook verwezen worden naar de richtlijn Vewin (gebaseerd op NEN-EN 805:2000), hoofdstuk 14 en bijlage B.

Ook voor rioolleidingen zal een beheersysteem moeten worden opgesteld dat vergelijkbaar is met het systeem in NEN 3650-1:2003 of de eerder genoemde richtlijn van de Vewin.

Artikel 6.4 Bedrijfsbeëindiging

Voor het verwijderen van leidingsystemen of leidingen is het gestelde in de LVDRV en TVDRV van toepassing.

Uitgangspunt hierbij is dat bij het vervangen van een leiding, de buiten bedrijf gestelde leiding verwijderd moet worden. Dit geldt eveneens voor leidingen die niet worden vervangen maar permanent buiten gebruik worden gesteld.

Er kunnen zich situaties voordoen waarbij het verwijderen van niet meer in gebruik zijnde leidingsystemen of leidingen niet direct wenselijk is. Hiervoor dient altijd toestemming verkregen te worden van het college. In dat geval kunnen nadere eisen gesteld worden aan het tijdelijk handhaven van deze leidingsystemen of leidingen.

Deze eisen kunnen zijn:

Blijvende registratie van niet meer in gebruik zijnde leidingensystemen of leidingen in het beheersysteem van de leidingexploitant;

Inschatting van risico’s bij beëindiging en het nemen van de nodige risicobeperkende maatregelen of activiteiten;

Leidingsystemen of leidingen die voor langere tijd buiten bedrijf worden gesteld, moeten worden ontkoppeld, productvrij gemaakt, afgedicht en geconditioneerd. Het beheersysteem blijft van toepassing ten behoeve van de bewaking van de leiding en het archiveren van ligging- en leidinggegevens;

Uit leidingsystemen of leidingen die permanent worden verlaten moeten restproducten worden verwijderd en op passende wijze worden afgevoerd;

Verwijdering als de gelegenheid zich voordoet, bijvoorbeeld in combinatie met wegonderhoud of aanleg van nieuwe leidingen in of direct naast het tracé.

Hoofdstuk 7 VERGUNNINGPROCEDURE

Artikel 7.1 Algemeen

Dit hoofdstuk behandelt de vergunningprocedure voor de aanleg, het houden, het onderhoud, de exploitatie en het verwijderen van leidingen in de openbare ruimte en in of op kunstwerken en een eventueel daaraan voorafgaande overlegfase.

In de meeste gevallen zal alleen de vergunningprocedure van toepassing zijn. Dit houdt in dat de vergunningaanvraag direct in behandeling kan worden genomen omdat alle zaken door de aanvrager tevoren zijn verwerkt in een definitief ontwerp en de aanvraag correct is ingediend.

De doorlooptijd voor deze procedure is maximaal 8 weken na binnenkomst van de volledige aanvraag bij de gemeente.

Artikel 7.2 Vergunningprocedure

Bij de vergunningprocedure kunnen de volgende fasen worden onderkend:

  • 1.

    Aanvraagfase:

  • -

    De vergunningaanvraag wordt schriftelijk ingediend door middel van het formulier ‘Aanvraag vergunning / instemming kabels en leidingen in de openbare ruimte’, inclusief alle bijbehorende bescheiden en al dan niet door de aanvrager mondeling toegelicht bij BOR. Voor de aanvraagvoorwaarden wordt verwezen naar paragraaf 8.2;

  • -

    Bij het onvoldoende beschikbaar zijn van de benodigde gegevens zal de aanvrager in de gelegenheid worden gesteld die alsnog te leveren en zal de beslistermijn met deze periode worden opgeschort;

  • -

    Als na 4 weken blijkt dat de benodigde gegevens niet door de aanvrager kunnen worden aangeleverd, dan wordt de aanvraag retour gezonden;

  • -

    Indien nadien de benodigde gegevens zijn verzameld moet de aanvraag opnieuw worden ingediend, waarbij de aanvraagfase opnieuw zal worden doorlopen.

  • 2.

    Verleningfase:

  • -

    BOR neemt de aanvraag in behandeling en overlegt met de betreffende beheerders;

  • -

    BOR bespreekt de aanvraag met en stemt de aanvraag af op de voorwaarden van genoemde instanties;

  • -

    Als de genoemde instanties niet akkoord gaan, wordt de vergunning geweigerd;

  • -

    Indien gemeente De Ronde Venen op grond van publiekrecht daartoe is verplicht zal BOR in dat geval aangeven wat de bezwaren zijn tegen het ingediende verzoek en om een aangepaste aanvraag verzoeken.

  • 3.

    Uitvoering:

  • -

    Tijdens de uitvoering zal BOR toezien op de naleving van de vergunningvoorwaarden (beheertoezicht);

  • -

    BOR is voor de leidingexploitant het aanspreekpunt voor alle voorkomende zaken;

  • -

    Indien bij de uitvoering blijkt dat afgeweken moet worden van de vergunningvoorwaarden wordt contact opgenomen met BOR;

  • -

    BOR gaat, eventueel in overleg met de betrokken belanghebbenden, al dan niet akkoord met de wijziging en stelt eventueel aanvullende voorwaarden.

  • 4.

    Nazorg:

  • -

    BOR draagt zorg voor de archivering van de verleende vergunning.

Bijlage - Handboek Leidingen 2011