Nadere regels Wmo 2015 en Jeugdhulp gemeente Castricum 2024

Geldend van 31-07-2024 t/m heden met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2024

Intitulé

Nadere regels Wmo 2015 en Jeugdhulp gemeente Castricum 2024

Burgemeester en wethouders van de gemeente Castricum;

Gelezen de Verordening Wmo 2015 en Jeugdwet 2023;

gelet op:

De artikelen 1, 3, 15 eerste lid, 23, 28, 29 zesde lid, 39, 58, 59 eerste en vierde lid van de Verordening Wmo2015 en Jeugdhulp gemeente Castricum 2023;

Besluiten:

de volgende Nadere regels vast te stellen:

Nadere regels Wmo 2015 en Jeugdhulp gemeente Castricum 2024

Hoofdstuk 1 Algemene Bepalingen

Artikel 1 Begrippen

  • 1. Alle begrippen die in deze Nadere regels worden gebruikt en die niet nader dan wel afwijkend worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Jeugdwet, de Wmo 2015, de Wet passend onderwijs, de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Gemeentewet en artikel 1 tweede lid van de Verordening Wmo 2015 en Jeugdwet 2023.

  • 2. In deze Nadere regels wordt verstaan onder:

    • a.

      Jeugdige: een Belanghebbende die de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt en conform de Jeugdwet zijn woonplaats heeft in de gemeente Castricum;

    • b.

      Ouder(s): Belanghebbende(n) die een Jeugdige als behorend tot zijn gezin verzorgt en opvoedt, waarbij de Jeugdige conform de Jeugdwet woonplaats heeft in de gemeente Castricum. De Belanghebbende(n) zijn de gezaghebbende Ouder(s), pleegouder(s), adoptiefouder(s) of stiefouder(s);

    • c.

      OZA: Onderwijszorgarrangement waarbij ondersteuning voor een Jeugdige op school wordt ingezet en deze ondersteuning wordt zowel geboden vanuit de Wet passend Onderwijs als vanuit de jeugdwet;

    • d.

      SMI: Sociaal medische indicatie is een tijdelijke tegemoetkoming in de kosten voor kinderopvang voor gezinnen met Jeugdigen die, dit om sociale of medische reden nodig hebben en geen vergoeding krijgen van de belastingdienst;

    • e.

      Sociaal Team: Team van deskundigen die de toegang vormen voor inwoners van de gemeente Castricum die ondersteuning nodig hebben vanuit een voorliggende voorziening, de jeugdwet of Wmo 2015;

    • f.

      Verordening: Verordening Wmo 2015 en Jeugdhulp gemeente Castricum 2023;

    • g.

      Wlz: Wet Langdurige Zorg;

    • h.

      Zvw: Zorgverzekeringswet.

Hoofdstuk 2 Eigen kracht en Gebruikelijke Hulp

Artikel 2 Nadere uitwerking Eigen kracht

  • 1. Een Inwoner is zelf verantwoordelijk voor de inrichting van zijn leven. Van een Inwoner mag verwacht worden dat hij, indien noodzakelijk, vergaande aanpassingen doet om zelfstandig te kunnen participeren in de samenleving.

  • 2. Het gezond en veilig opgroeien van een Jeugdige is in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van de Ouders en de Jeugdige zelf. Van Ouders mag verwacht worden dat zij, indien noodzakelijk, vergaande aanpassingen doen om dit te realiseren. Dit kan betekenen dat een Ouder het eigen toekomstperspectief (carrière) of de eigen financiële situatie zal moeten bijstellen, om voor de Jeugdige beschikbaar te zijn en de noodzakelijke zorg te kunnen bieden 1 .

  • 3. Het College gaat bij Eigen kracht uit van de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van een Inwoner die hij -samen met zijn sociaal netwerk- kan inzetten om zijn leven optimaal vorm te geven en problemen zelf op te lossen of dragelijk te maken.

  • 4. Alleen wanneer de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van een inwoner en zijn omgeving ontoereikend zijn, dient het College een maatwerkvoorziening vanuit de Wmo of de Jeugdwet in te zetten.

Artikel 3 Nadere uitwerking Gebruikelijke hulp

  • 1. Onder Gebruikelijke hulp als bedoeld in artikel 1, tweede lid, sub k van de Verordening gaat het College uit van de normale, dagelijkse zorg die huisgenoten geacht worden elkaar onderling te bieden, omdat zij een gezamenlijk huishouden voeren. Zij hebben een gezamenlijke verantwoordelijkheid voor het functioneren van dat huishouden.

  • 2. Het College verbindt aan gebruikelijke hulp een verplichtend karakter. Dit houdt in dat zowel van volwassen als jonge huisgenoten een bijdrage wordt verlangd in het huishouden. In deze bijdrage wordt door het College geen onderscheid gemaakt op basis van sekse, religie, cultuur, gezinssamenstelling en de wijze van inkomensverwerving.

  • 3. Een huisgenoot die (mogelijk) gebruikelijke hulp kan leveren, heeft een medewerkingsplicht. Deze huisgenoot moet daarom meewerken aan het onderzoek naar Gebruikelijke hulp2 .

  • 4. Onder Gebruikelijke hulp bij volwassen huisgenoten vallen de volgende taken:

    • a.

      kortdurende zorg: alle persoonlijke verzorging en begeleiding. Hieronder valt bijvoorbeeld in ieder geval zorg na een behandeling of opname;

    • b.

      zorg die iedereen nodig heeft, inclusief de vervangende activiteiten. Hieronder vallen bijvoorbeeld het eten geven via een sonde in plaats van eten via de mond, stomaverzorging in plaats van toiletgang en het aanreiken van medicatie;

    • c.

      alle begeleiding op het terrein van maatschappelijke participatie;

    • d.

      begeleiding bij vervoer in het kader van de persoonlijke levenssfeer en/of ten behoeve van maatschappelijke participatie. Hieronder vallen in ieder geval het bezoeken van school, huisarts, familie, kennissen, ziekenhuis en vrije tijdsbesteding;

    • e.

      hulp bij of overname van taken die bij een gezamenlijke huishouding horen. Hieronder valt in ieder geval het beheren van post en administratie;

    • f.

      het instrueren aan derden hoe om te gaan met een beperking (familie, vrienden).

  • 5. Voor gebruikelijke hulp door gezonde huisgenoten geldt:

    • a.

      huisgenoten tot de leeftijd van 5 jaar leveren geen bijdrage aan het huishouden;

    • b.

      huisgenoten van 5 jaar tot en met 12 jaar worden naar eigen mogelijkheden betrokken bij lichte huishoudelijke werkzaamheden. Hieronder valt in ieder geval opruimen, tafel;

    • c.

      dekken/afruimen, afwassen/afdrogen, een boodschap doen en kleding in de wasmand gooien;

    • d.

      huisgenoten van 13 jaar tot en met 17 jaar kunnen helpen bij lichte huishoudelijke werkzaamheden. Hieronder valt in ieder geval opruimen, tafel dekken/afruimen, afwassen/afdrogen, een boodschap doen, kleding in de wasmand gooien. Daarnaast kunnen zij hun eigen kamer op orde houden. Hieronder valt in ieder geval rommel opruimen, stofzuigen en bed verschonen;

    • e.

      huisgenoten van 18 jaar tot en met 22 jaar kunnen een eenpersoonshuishouden voeren;

    • f.

      huisgenoten vanaf 23 jaar kunnen alle huishoudelijke taken volledig overnemen wanneer de inwoner uitvalt.

  • 6. Het College verstaat onder de zorgplicht van Ouders dat zij zorgen voor de opvoeding van hun Jeugdigen, het zorgen voor hun geestelijke en lichamelijke welzijn en het bevorderen van de ontwikkeling van hun persoonlijkheid en kennis en vaardigheden ook als er sprake is van een Jeugdige met een ziekte, aandoening of beperking. Bij uitval van één van de Ouders dient de andere Ouder de zorg voor de Jeugdige over te nemen. Waarbij van hen wordt verwacht dat zij maximaal zoeken naar eigen oplossingen, zoals zorgverlof, mantelzorg en andere voorliggende voorzieningen. De zorgplicht vervalt niet bij echtscheiding of beëindigen van de relatie. Maar er dient wel rekening gehouden te worden met de eventueel door de rechtbank vastgelegde afspraken.

  • 7. Handelingen die vallen onder de zorgplicht van Ouders worden in principe niet vergoed vanuit de Jeugdwet of Wmo, tenzij vaststaat dat Ouders (tijdelijk of langdurig niet of onvoldoende vanuit eigen kracht in staat zijn te voldoen aan hun zorgplicht.

  • 8. Voor de beoordeling of een handeling valt onder gebruikelijke hulp aan Jeugdigen, wordt gekeken naar de volgende criteria:

    • a.

      leeftijd: jonge Jeugdigen (gezond of met een aandoening) hebben meer zorg nodig van hun Ouders/verzorgers dan oudere Jeugdigen. Sommige handelingen zijn dus op jonge leeftijd nog gebruikelijke zorg mar worden op latere leeftijd boven-gebruikelijke zorg;

    • b.

      aard van de zorg: gebruikelijke zorg bij Jeugdigen kan ook handelingen omvatten die niet standaard bij alle Jeugdigen voorkomen, maar wel ter vervanging kunnen dienen van alledaagse handelingen. Bijvoorbeeld: het legen van een katheterzakje in plaats van verschonen of het bereiden en toedienen van sondevoeding in plaats van reguliere voeding of oefenen met pictogrammen in plaats van oefenen met lezen;

    • c.

      frequentie: zorghandelingen die meelopen in het normale patroon van dagelijkse zorg voor een Jeugdige, zoals drie keer per dag eten, kunnen als gebruikelijke zorg worden aangemerkt. Bijvoorbeeld: bij een Jeugdige dat bij het ontbijt en het naar bed gaan medicatie aangereikt moet krijgen, loopt dit mee in de het normale patroon van dagelijkse zorg voor een Jeugdige en wordt dit als gebruikelijke zorg aangemerkt;

    • d.

      tijdsinvestering: alle Jeugdigen hebben tot een bepaalde leeftijd hulp nodig bij wassen en kleden, maar als deze handelingen veel meer tijd kosten vanwege bijvoorbeeld een lichamelijke beperking, als boven-gebruikelijke hulp gezien.

  • 9. De bovenstaand genoemde criteria moeten telkens samenhangend en gelet op de omstandigheden van de Jeudige of de Ouder(s) worden beoordeeld.

  • 10. Onderstaande tabel bevat de richtlijnen die door het College worden gehanteerd ten aanzien van Gebruikelijke hulp van huisgenoten en Ouders voor Jeugdigen met een gebruikelijke ontwikkeling in verschillende levensfasen van de Jeugdige.

Jeugdigen van 0 jaar tot en met 2 jaar

  • hebben bij alle activiteiten verzorging en begeleiding van een Ouder nodig;

  • ouderlijk toezicht is zeer nabij nodig;

  • zijn in toenemende mate zelfstandig in bewegen en verplaatsen;

  • hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;

  • hebben begeleiding en stimulans nodig bij de ontwikkeling naar zelfstandigheid en zelfredzaamheid;

  • hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

Jeugdigen van 3 jaar tot en met 4 jaar

  • kunnen niet zonder toezicht van volwassenen. Dit toezicht kan binnenshuis korte tijd op gehoorafstand (bijv. Ouder kan was ophangen in andere kamer);

  • hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;

  • hebben begeleiding en stimulans nodig bij de ontwikkeling naar zelfstandigheid en zelfredzaamheid;

  • kunnen zelf zitten, en op gelijkvloerse plaatsen zelf staan en lopen;

  • hebben hulp, toezicht, stimulans en controle nodig bij aan- en uitkleden, eten en wassen, in- en uit bed komen, dag- en nachtritme en dagindeling bepalen;

  • hebben begeleiding nodig bij hun spel en vrijetijdsbesteding;

  • zijn niet in staat zich zonder begeleiding in het verkeer te begeven;

  • hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

Jeugdigen van 5 jaar tot en met 11 jaar

  • Jeugdigen vanaf 5 jaar hebben een reguliere dagbesteding op school, oplopend van 22 tot 25 uur/week;

  • kunnen niet zonder toezicht van volwassenen. Dit toezicht kan op enige afstand (bijv. Jeugdige kan buitenspelen in directe omgeving van de woning als Ouder thuis is);

  • hebben toezicht, stimulans en controle nodig en vanaf 5 jaar tot 11 jaar geleidelijk aan steeds minder hulp nodig bij hun persoonlijke verzorging zoals het zich wassen en tanden poetsen;

  • hebben hulp nodig bij het gebruik van medicatie;

  • zijn overdag zindelijk, en ‘s nachts merendeels ook; ontvangen zo nodig zindelijkheidstraining van de Ouders/verzorgers;

  • hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;

  • hebben begeleiding en stimulans nodig bij de ontwikkeling naar zelfstandigheid en zelfredzaamheid;

  • hebben begeleiding van een volwassene nodig in het verkeer wanneer zij van en naar school, activiteiten ter vervanging van school of vrije tijdsbesteding gaan;

  • hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

Jeugdigen van 12 jaar tot en met 17 jaar

  • hebben geen voortdurend toezicht nodig van volwassenen;

  • kunnen vanaf 12 jaar enkele uren alleen gelaten worden;

  • kunnen vanaf 16 jaar een dag en/of een nacht alleen gelaten worden;

  • kunnen vanaf 18 jaar zelfstandig wonen;

  • hebben bij hun persoonlijke verzorging geen hulp en maar weinig toezicht nodig;

  • hebben bij gebruik van medicatie tot hun 18e jaar toezicht, stimulans en controle nodig;

  • hebben tot en met 17 jaar een reguliere dagbesteding op school/opleiding;

  • hebben begeleiding en stimulans nodig bij ontplooiing en ontwikkeling (bv. huiswerk of het zelfstandig gaan wonen);

  • hebben begeleiding en stimulans nodig bij de ontwikkeling naar zelfstandigheid en zelfredzaamheid;

  • hebben tot en met 17 jaar een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.3

Artikel 4 Boven-gebruikelijke hulp

  • 1. Er is sprake van boven-gebruikelijke hulp, als de voor de Jeugdige of Ouder(s) noodzakelijke zorg op het gebied van verzorging, verpleging en begeleiding uitgaat boven wat artikel 3 als Gebruikelijke hulp is omschreven.

  • 2. Het College kent geen maatwerkvoorziening toe vanuit de Jeugdwet of Wmo wanneer boven-gebruikelijke hulp ook vanuit eigen kracht; door Ouders, huisgenoten of het sociaal netwerk kan worden geboden.

Artikel 5 Uitzonderingen op het bieden van Gebruikelijke hulp

  • 1. In een aantal situaties waarbij er sprake is van een 'duurzaam huishouden' kan het College afwijken van het principe van 'Gebruikelijke hulp'. Dit zijn de volgende situaties:

    • a.

      Medisch geobjectiveerde aandoening

  • Als blijkt dat een huisgenoot aantoonbare beperkingen heeft op grond van een aandoening, beperking, handicap of probleem, waardoor redelijkerwijs verondersteld mag worden dat deze de taken niet kan overnemen, dan is 'Gebruikelijke hulp' niet van toepassing. Bij twijfel kan de consulent een objectief onderzoek uit laten voeren;

    • b.

      Symptomen die zouden kunnen wijzen op overbelasting

  • Overbelasting kan worden veroorzaakt door een combinatie van symptomen van lichamelijke en/of psychische aard en wordt bepaald door in- en uitwendige factoren. Met andere woorden; in exact dezelfde situatie kan de ene huisgenoot wel overbelast raken, terwijl een andere huisgenoot hier geen of minder last van heeft. Het is daarom van belang zorgvuldig onderzoek te doen naar de verhouding tussen draagkracht (belastbaarheid) en draaglast (belasting) en symptomen die kunnen wijzen op overbelasting. In veel gevallen wordt een medisch adviseur daarbij ingeschakeld ter beoordeling. In principe is overname van huishoudelijke taken voor een korte duur, te denken valt aan 3-6 maanden. In deze periode wordt de leefeenheid de gelegenheid gegeven de onderlinge taakverdeling aan de ontstane situatie aan te passen;

    • c.

      Dreigende overbelasting door het verlenen van zorg

  • Als een huisgenoot aangeeft dat er sprake is van (dreigende) overbelasting door de combinatie van (huishoudelijk) werk en de verzorging van een zorgbehoevende huisgenoot, dienen deze klachten te worden geobjectiveerd. Daarbij dienen onderstaande zaken onderzocht te worden:

    • Is er sprake van niet- planbare zorg?

    • Worden er meer uren zorg geleverd dan geïndiceerd (bieden van mantelzorg)?

    • Heeft de huisgenoot mogelijk een (deel van) betaalbare baan opgezegd om zorg te verlenen?

    • Draaglast en draagkracht, zoals omschreven in lid b.

  • Naast de medische situatie van de huisgenoot dient ook een beeld gevormd te worden van de overige factoren die kunnen leiden tot (dreigende) overbelasting. Denk daarbij aan de aard en intensiteit van de verleende zorg, tezamen met de medische problematiek van de inwoner;

    • d.

      (Dreigende) overbelasting bij korte levensverwachting inwoner

  • In situatie waarbij een Inwoner terminaal is, is overleg met de huisgenoten over wat draagbaar is zeer belangrijk. In deze situaties wordt er soepeler omgegaan met het principe 'Gebruikelijke zorg';

    • e.

      (Dreigende) overbelasting na overlijden Ouder

  • Indien een Inwoner aangeeft overbelast te zijn door de combinatie van werk en de verzorging van de inwonende Jeugdigen, vanwege het plotseling overlijden van de andere (inwonende) Ouder, kan kortdurend huishoudelijke taken worden overgenomen. Te denken valt aan een periode van 3-6 maanden zodat de leefeenheid de gelegenheid krijgt de taakverdeling aan de ontstane situatie aan te passen;

    • f.

      Voorkomen van crisis en ontwrichting bij verzorging en opvang van gezonde Jeugdigen

  • Indien opvang van gezonde Jeugdigen noodzakelijk is heeft de inzet van voorliggende voorzieningen en/of mantelzorg een verplichtend karakter. Gebruik van voorliggende voorzieningen zoals kinderopvang en crèche is gangbaar tot en met 4 dagen per week. Als deze niet aanwezig, niet toepasbaar of uitgeput zijn, is inzet van hulp voor oppas en opvang van Jeugdigen voor een korte periode mogelijk. Te denken valt aan een periode van 3-6 maanden zodat de Ouder(s) de gelegenheid krijgt een eigen oplossing te vinden;

    • g.

      Ouderen met een hoge leeftijd

  • Als een huisgenoot een dusdanig hoge leeftijd heeft bereikt kan dit leiden tot overname van taken die anders tot de 'Gebruikelijke hulp' zouden worden gerekend. Dit indien het aanleren van nieuwe taken fysiek of psychisch niet meer mogelijk is;

    • h.

      Fysieke afwezigheid in verband met werk

  • Er wordt geen rekening gehouden met drukke werkzaamheden, lange werkweken of veel reistijd. Er kan wel rekening worden gehouden met huisgenoten die vanwege hun werkzaamheden langdurig van huis zijn. Wanneer een huisgenoot aaneengesloten perioden van ten minste vijf etmalen van huis is, kan deze geen Gebruikelijke hulp/zorg leveren. Dit is bijvoorbeeld bij internationale vrachtwagenchauffeurs, medewerkers in de offshore of mariniers. Van hen kan niet verwacht worden dat zij een andere baan of functie zoeken. De afwezigheid dient echter wel te voldoen aan de volgende kenmerken:

    • het is inherent aan het werk én;

    • het heeft een verplichtend karakter.

Artikel 6 Uitzonderingen Gebruikelijke hulp bij bijzondere typen leefsituaties

  • 1. Bij een aantal typen leefsituaties gaat het College anders om met het begrip 'duurzaam huishouden' waardoor er mogelijk geen of beperkt sprake zal zijn van 'Gebruikelijke hulp'. Dit zijn de volgende typen leefsituaties:

    • a.

      Kamer huren bij inwoner

  • Als een inwoner een kamer verhuurt aan een derde wordt de huurder niet tot de leefeenheid gerekend. De huurder wordt in staat geacht de gehuurde ruimte(n) schoon te houden en een evenredige bijdrage te leveren aan gezamenlijke ruimten. In de berekening van de omvang van de hulp wordt het schoonmaken van gehuurde ruimte(n) dus niet meegerekend;

    • b.

      Geclusterd wonen

  • Een inwoner woont zelfstandig, met meerdere mensen in een huis zonder hiermee een leefeenheid te vormen. Met andere woorden; de inwoner vormt geen duurzaam huishouden met de huisgenoten. In dergelijke situaties heeft men in ieder geval wel een eigen woon/slaapkamer en de overige ruimten worden in meer of mindere mate gemeenschappelijk gebruikt. In de berekening van de omvang van hulp wordt het schoonmaken van de eigen woonruimte(n) en slechts een evenredig deel van de gemeenschappelijke ruimten meegerekend;

    • c.

      Leef- en woongemeenschappen

  • Een inwoner woont zelfstandig met meerdere mensen in een gebouw en vormt hiermee wel een leefeenheid. Met andere woorden; inwoner vormt een duurzaam huishouden met de huisgenoten. Vrijwel alle leefgemeenschappen kennen een of meer gezamenlijke bindende factoren, soms met een religieuze of spirituele inhoud, maar ook omdat huisgenoten familie van elkaar zijn.

Artikel 7 Onderzoek naar Eigen Kracht

  • 1. Het College doet onderzoek naar de eigen kracht; het in kaart brengen van de mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de inwoner, diens huisgenoten en sociaal netwerk. Hiertoe dient het College de volgende onderzoeksvragen te beantwoorden:

    • a.

      Is de Inwoner, Ouder of het sociale netwerk in staat de noodzakelijke (boven-gebruikelijke) hulp zelf te bieden?

    • b.

      Is de Inwoner, Ouder of het sociaal netwerk beschikbaar om de noodzakelijke (boven-gebruikelijke) hulp te bieden?

    • c.

      Levert het bieden van de (boven-gebruikelijke) hulp geen overbelasting op?

    • d.

      Ontstaan er geen financiële problemen als de Inwoner of Ouder de (boven-gebruikelijke) hulp vanuit eigen kracht en dus zonder vergoeding biedt?

  • Indien bevestigend geantwoord kan worden op deze vragen, is sprake van voldoende eigen kracht en wordt geen voorziening vanuit de Jeugdwet of Wmo ingezet.

Artikel 8 Informeel Pgb-aanbieder binnen het sociale netwerk van de Belanghebbende

Op basis van landelijk beleid, jurisprudentie en de artikelen 2 tot en met artikel 7 van deze Nadere regels, worden de volgende artikelen in de Verordening gewijzigd in:

  • 1.

    Artikel 1 tweede lid sub n van de Verordening:

  • Definitie Informeel Pgb-aanbieder/ hulpverlener (: iemand uit het sociale netwerk van de Belanghebbende, die de zorg en ondersteuning:

    • a.

      verleent met Pgb financiering én;

    • b.

      verleent volgens de algemeen geldende eisen voor alle Aanbieders én;

    • c.

      deze zorg en ondersteuning niet past binnen Gebruikelijke hulp en/of Eigen kracht.

  • 2.

    Artikel 15 eerste lid van de Verordening:

  • Van een informeel Pgb- aanbieder is sprake indien de Wmo 2015 Maatwerkvoorziening wordt geboden door een 1e of 2e graad bloed- of aanverwant of iemand uit het sociaal netwerk van de Belanghebbende, niet zijnde Gebruikelijke hulp en/of Eigen kracht.

  • 3.

    Artikel 23 eerste lid van de Verordening:

  • Van een Informeel Pgb- aanbieder is sprake Indien de Jeugdhulp geboden wordt geboden door een 1e of 2e graad bloed- of aanverwant of iemand uit het sociaal netwerk van de Belanghebbende, niet zijnde Gebruikelijke hulp en/of Eigen kracht.

Hoofdstuk 3 Nadere regels Wmo 2015

Artikel 9 Richttijden voor huishoudelijke ondersteuning

  • 1. Het College hanteert opgestelde norm- en richttijden huishoudelijke ondersteuning. Het kader norm- en richttijden voor huishoudelijke ondersteuning is te raadplegen in bijlage 1. De richttijd wordt bij een indicatie afgerond op 5 minuten in het voordeel van de Inwoner.

  • 2. Er kan onder goede motivering worden afgeweken van deze norm- en richttijden, rekening houden met de persoonlijke situatie en/of kenmerken. Voorbeelden van de persoonlijke situatie en/of kenmerken staan nader toegelicht in de opgestelde norm- en richttijden huishoudelijke ondersteuning, zoals verwoord in bijlage 1.

Artikel 10 Mantelzorg ondersteuning en jaarlijkse waardering

  • 1. Mantelzorg is onbetaalde en vaak langdurige hulp aan een hulpbehoevende door iemand uit diens directe sociale omgeving. Ook minder intensieve hulp, de hulp aan huisgenoten en de hulp aan instellingsbewoners zijn meegenomen. Mantelzorg is hulp die verder gaat dan de zogenoemde ‘Gebruikelijke hulp’. In de Wmo 2015 is mantelzorg niet afdwingbaar.

  • 2. De jaarlijkse waardering voor mantelzorgers van inwoners bestaat uit één tegoedbon met een ter waarde van maximale waarde, welke éénmalig (1) per kalenderjaar kan worden aangevraagd met een minimale tussentijd van een half jaar tussen twee (2) aanvragen. Hierbij geldt dat de mantelzorger in de afgelopen tijd, minimaal zes (6) maanden aaneengesloten en acht (8) uur per week onbetaalde zorg heeft verleend. De maximale waarde van de tegoedbon wordt door het College vastgesteld in het ‘Financieel besluit Verordening Wmo 2015 en Jeugdhulp 2024’ of een latere versie.

  • 3. De aanvrager dient aantoonbaar en actief mantelzorger te zijn bij een als woonachtige ingeschreven Belanghebbende in de gemeente Castricum.

  • 4. Bij meerdere aanvragen op adresniveau, wordt één (1) tegoedbon verstrekt.

Artikel 11 Persoonsgebonden budget vervoer en rolstoelvervoer dagbesteding

  • 1. Het tarief voor vervoer en rolstoelvervoer van en naar de dagbesteding is bij Pgb financiering maximaal gelijk aan het Zorg in natura tarief, zoals vastgesteld door de Netwerkorganisatie regio Alkmaar.

  • 2. De vervoersafspraken zijn opgenomen in de Pgb zorgovereenkomst die door de gemeente is goedgekeurd.

  • 3. Het Pgb budget is niet van toepassing voor het woon-werkverkeer van de hulp-/zorgverlener.

Hoofdstuk 4 Nadere regels Jeugdhulp

Artikel 12 Kwaliteitskader Jeugd en norm verantwoorde werktoedeling

In de Jeugdwet is bepaald dat jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen verantwoorde hulp moeten leveren. In het Besluit Jeugdwet is opgenomen dat de organisaties dit moeten doen door het werk binnen hun organisatie op een verantwoorde wijze toe te delen. Dit wordt “norm verantwoorde werktoedeling” genoemd. In aanvulling op artikel 23 tweede lid sub 2 en artikel 28 van de Verordening, is het Kwaliteitskader Jeugd leidend bij het waarborgen van de kwaliteit van de jeugdhulp en de deskundigheid van professionals.

Hieruit volgt onder meer dat:

  • 1.

    Aanbieders van jeugdhulp en jeugdbescherming het werk toedelen aan geregistreerde professionals. Deze professionals zijn geregistreerd in het Kwaliteitsregister Jeugd (SKJ) als het om jeugdzorgwerkers, psychologen en (ortho)pedagogen gaat. Of in het BIG-register als het artsen, verpleegkundigen, psychotherapeuten en gezondheidszorgpsychologen betreft.

  • 2.

    Jeugdhulp alleen kan worden uitgevoerd door een niet-geregistreerde professional wanneer:

    • a.

      het aannemelijk is dat de werktoedeling aan anderen niet leidt tot kwaliteitsverlies én/of;

    • b.

      het onder omstandigheden voor de kwaliteit van de uitvoering van de jeugdhulp noodzakelijk is om het werk aan anderen toe te delen én;

    • c.

      volgens de richtlijnen van Kwaliteitskader Jeugd, gemotiveerd is vastgelegd waarom is afgeweken van de norm verantwoorde werktoedeling.

  • 3.

    Het in lid 2 genoemde is ook van toepassing op informeel Pgb-aanbieders.

Artikel 13 Verleningscriteria voor een Maatwerkvoorziening informeel-Pgb

Uit artikel 23, tweede lid van de Verordening volgt dat:

  • 1.

    Het College onderzoekt of de ondersteuning door de informele Pgb-aanbieder leidt tot overbelasting van deze informele Pgb-aanbieder.

  • 2.

    Onder overbelasting zoals bedoeld in artikel 23, tweede lid aanhef en onder c van de Verordening wordt verstaan dat; er te lang, te veel van de informele Pgb-aanbieder gevraagd wordt waardoor deze hiervan negatieve gevolgen ondervindt zoals; lichamelijke klachten, psychische klachten en/of gedragsmatige klachten.

  • 3.

    Het College onderzoekt of inzet van een informeel Pgb-aanbieder niet leidt tot verminderde zelfredzaamheid en/of afhankelijkheid van de Pgb-aanbieder en/of de Belanghebbende.

  • 4.

    Onder zelfredzaamheid zoals bedoeld in artikel 23, tweede lid aanhef en onder c van de Verordening wordt verstaan; Het vermogen van de informeel Pgb-aanbieder of Belanghebbende om zichzelf op lange termijn te redden op alle levensterreinen met zo min mogelijk professionele ondersteuning en zorg. Voorbeelden van verminderde zelfredzaamheid als gevolg van het informeel Pgb zijn:

    • a.

      inkomensafhankelijkheid en risico op inkomensverlies bij beëindigen ondersteuning van de informeel Pgb aanbieder;

    • b.

      verminderde arbeidskansen, arbeidszekerheid en/of pensioen inkomsten van de informeel Pgb-aanbieder;

    • c.

      mogelijke belemmering van ontwikkeling naar zelfstandigheid bij pubers en adolescenten wanneer Pgb ondersteuning door Ouders wordt geboden.

Artikel 14 Afbakening Jeugdwet en Onderwijs

Jeugdigen kunnen – om uit een lopende redenen- extra ondersteuning op school nodig hebben. Scholen voor primair en voortgezet onderwijs hebben een zorgplicht. Dit betekent dat het onderwijs verplicht is om Jeugdigen die extra ondersteuning nodig hebben een zo goed mogelijke plek (passend) in het onderwijs aan te bieden. Als de extra ondersteuning die nodig is, primair gericht is op het leerproces, is het onderwijs hiervoor verantwoordelijk. Het gaat dan om ondersteuning gericht op het volgen van onderwijs en om de leerling verder te helpen in zijn onderwijsontwikkeling. De verantwoordelijkheid voor passend onderwijs is vastgelegd in de verschillende onderwijswetten, waaronder de Wet op het primair onderwijs, de Wet op het voortgezet onderwijs en de Wet op de expertisecentra. Deze wetten zijn voorliggend op de Jeugdwet.

Aanvullende op de zorgplicht van het onderwijs kan in specifieke gevallen ook jeugdhulp op school worden ingezet. De Jeugdige vertoond bijvoorbeeld gedrag waardoor de ontwikkeling op school en in de thuissituatie in gevaar komt. Er speelt bredere problematiek, zowel thuis als op school, waardoor ondersteuning vanuit de Jeugdwet aanvullend aan de ondersteuning vanuit het onderwijs nodig is. Het bieden van passende ondersteuning wordt dan de gezamenlijke verantwoordelijkheid van het onderwijs en de gemeente. De geboden ondersteuning wordt een individueel onderwijszorgarrangement (OZA) genoemd.

Artikel 14.1 Individuele begeleiding in het onderwijs

  • 1. Het College kent een voorziening voor individuele begeleiding in het onderwijs toe indien:

    • a.

      de ondersteuning gericht is op problemen rondom gedrag, ontwikkeling en opvoeding en deze problemen in een brede context -zowel op school als in de thuissituatie- aanwezig zijn én;

    • b.

      de ondersteuning gericht is op begeleiding/toezicht tijdens de vrije situaties op school zoals gym- of praktijklessen en/of pauzes én;

    • c.

      het aantal uren begeleiding is maximaal 4 uur per week of bij ernstige gedragsproblemen maximaal 7 uur per week. 4

  • 2. Het College kan afwijken van het in lid 1 onder aanhef c gestelde maximum uren begeleiding indien:

    • a.

      een Jeugdige door gebrek aan begeleiding niet meer naar school kan én;

    • b.

      de Jeugdige op speciaal onderwijs zit; als de leerling op het regulier onderwijs zit dan is het speciaal onderwijs een voorliggende voorziening én/of;

    • c.

      extra uren begeleiding van tijdelijke aard zijn; de verwachting is dat de begeleiding kan worden afgebouwd binnen een redelijke(vooraf besproken) termijn of;

    • d.

      de begeleiding noodzakelijk is in afwachting van een plek in een voorziening voor jeugdhulp zoals bijvoorbeeld een dagbestedingsplek of een zorgboerderij.

Artikel 14.2 Weigeringsgronden Individuele begeleiding in het onderwijs

Het College kent geen voorziening vanuit de Jeugdwet toe indien het doel van de ondersteuning is gericht op:

  • 1.

    Leerproblemen; extra ondersteuning die primair is gericht op het leerproces, is de verantwoordelijkheid van de school, hieronder vallen in ieder geval:

    • a.

      speltherapie die er op is gericht om spelenderwijs leerproblemen aan te pakken;

    • b.

      observatie, onderzoek of tijdelijke begeleiding door een orthopedagoog of een psycholoog;

    • c.

      het aanschaffen van aangepast lesmateriaal (bijvoorbeeld pictogrammen of braille leerboeken);

    • d.

      remedial teaching en huiswerkbegeleiding;

    • e.

      begeleiding bij dyslexie (niet zijnde ED);

    • f.

      sociale vaardigheidstraining;

    • g.

      coaching van een Jeugdige.

  • 2.

    Gedragsproblemen in de klas: als een Jeugdige vanwege een aandoening, stoornis of beperkingen gedrag heeft in de klas dat het leren bemoeilijkt, valt de daarbij behorende begeleiding onder het onderwijs. Het gaat daarbij om activiteiten die te maken hebben met de lessen, het leren, de vakinhoud en de pedagogische en didactische omgang én om alle activiteiten onder schooltijd.

  • 3.

    Overbrugging in afwachting van een passende plek binnen het onderwijs.

Artikel 14.3 Persoonlijke verzorging in het onderwijs

  • 1. Sommige Jeugdigen hebben op school persoonlijke verzorging nodig: denk aan hulp bij veterstrikken, jas aantrekken, naar het toilet gaan, verschonen of aan- en uitkleden bij gym. Al deze handelingen vallen onder het begrip persoonlijke verzorging en kunnen op school voorkomen. Persoonlijke verzorging op school kan binnen verschillende wetten vallen:

    • a.

      als persoonlijke verzorging (op school) nodig is door gevolgen van ziekte e.d. valt dit onder Zvw;

    • b.

      als de leerling een Wlz-beschikking heeft valt dit onder de Wlz;

    • c.

      persoonlijke verzorging (op school) kan ook onder de Jeugdwet of het (passend) onderwijs vallen.

  • De onderstaande tabel beschrijft het deel van de persoonlijke verzorging die onder verantwoordelijkheid van het onderwijs valt.

  • Grondslag

    Leeftijd schoolgaande Jeugdige

    Persoonlijke verzorging in minuten per week

    Lichamelijke beperking

    Tot 12 jaar

    241

    Vanaf 12 jaar

    176

    Somatische aandoening

    Tot 12 jaar

    98

    Vanaf 12 jaar

    0

    Verstandelijke beperking

    Tot 12 jaar

    50

    Vanaf 12 jaar

    30

    Verstandelijke en lichamelijke beperking

    Tot 12 jaar

    185

    Vanaf 12 jaar

    189

  • 2. Het College kent een voorziening voor persoonlijke verzorging in het onderwijs toe indien:

    • a.

      de noodzakelijke persoonlijke verzorging de verantwoordelijkheid van het onderwijs overstijgt conform bovenstaande tabel én;

    • b.

      er geen aanspraak gemaakt kan worden op een voorziening voor persoonlijke verzorging vanuit de Zvw of de Wlz.

Artikel 14.4 Dyslexie

  • 1. Voor hulp en ondersteuning bij dyslexie kunnen zowel school als gemeente verantwoordelijk zijn. Het Protocol Dyslexie Diagnostiek en Behandeling versie 3.0 (of een latere versie) is leidend bij het diagnosticeren, indiceren en behandelen van ernstige dyslexie. Hieruit volgt onder meer dat:

    • a.

      het onderwijs verantwoordelijk is voor signalering en begeleiding van Jeugdigen met dyslexie;

    • b.

      het onderwijs verantwoordelijk is voor ondersteuning op niveau 1, 2, en 3 van leerlingen met dyslexie en het bieden van eventueel noodzakelijke fysieke hulpmiddelen;

    • c.

      de gemeente verantwoordelijk is voor diagnose en behandeling (niveau 4) van Jeugdigen met ernstige dyslexie in de leeftijd van 7 tot en met 12 jaar die basisonderwijs volgen. En dat dit valt onder de jeugdhulpplicht;

    • d.

      het onderwijs -alvorens zij doorverwijst voor diagnostiek en behandeling van ED- de ernst van het leesprobleem onderbouwt door aan te tonen dat er sprake is van een ernstige, hardnekkige achterstand;

    • e.

      de school aantoont goed onderwijs en intensieve begeleiding geboden te hebben, die voldoet aan kenmerken van effectief onderwijs;

    • f.

      de school aantoont dat een leerling desondanks zeer lage leesscores behaalt op drie achtereenvolgende hoofdmeetmomenten;

    • g.

      hulp bij dyslexie of ED voor Jeugdigen in het voortgezet onderwijs niet vergoed wordt door de gemeente, behalve als de behandeling al op de basisschool is gestart, dan loopt deze door tot het einde van de behandelings- of beschikkingsperiode;

    • h.

      wanneer diagnostiek of behandeling van ED wordt belemmerd doordat er sprake is van andere problemen en/of stoornissen in de ontwikkeling van de Jeugdige, dan moet eerst worden gewerkt aan deze andere problemen. De vraagstukken rondom dyslexie worden dan uitgesteld.

Artikel 14.5 Uitgangspunten van Samenwerking

  • 1. Het College werk nauw samen met Ouders en onderwijs bij het inzetten van OZA’s. Hierbij hanteren wij de volgende uitgangspunten:

    • a.

      bij een OZA-traject moet de school een OPP (ontwikkelingsperspectiefplan) hebben opgesteld met akkoord van de Ouders. Ouders moeten dit OPP overleggen bij de aanvraag voor jeugdhulp (of toestemming geven dat de school het OPP overdraagt);

    • b.

      er vindt integraal overleg plaats samen met Ouder(s)sde Jeugdige, het onderwijs en gemeente over de inzet en voortgang van het OZA-traject. Jeugdigen vanaf 12 jaar praten volwaardig mee en vanaf 16 jaar beslist de jongere zelf;

    • c.

      in gevallen waarin de verdeling van de verantwoordelijkheden tussen gemeente en onderwijs onvoldoende duidelijk is (“het grijze gebied”), moet nauwkeurig worden gekeken naar het belang van de Jeugdige; het belang van de Jeugdige is leidend in de verdeling van de verantwoordelijkheden tussen gemeente en onderwijs.

Artikel 15 Zak- en Kleedgeld

  • 1. Het College stelt aan jeugdhulpaanbieders een vergoeding voor zak- en kleedgeld beschikbaar voor Jeugdigen in een accommodatie voor verblijf waarvan de Ouders deze kosten niet kunnen betalen, zoals bedoeld in artikel 5a.1 in de Regeling Jeugdwet.

  • 2. Deze verplichting geldt alleen als de Ouder(s) niet voldoen aan hun onderhoudsplicht. Dit betreft o.a. de volgende situaties:

    • a.

      wanneer Ouder(s) niet meer in beeld zijn;

    • b.

      wanneer duidelijk is dat het verhalen van de kosten op Ouder(s) niet mogelijk is;

    • c.

      waarin er niet op korte termijn aan de onderhoudsplicht kan worden voldaan.

  • 3. Het College maakt met de jeugdhulpaanbieders afspraken over de voorwaarden waarop deze vergoeding wordt verstrekt. Hierin wordt de Handreiking Zak- en Kleedgeld van de VNG gevolgd.

  • 4. De hoogte van het zak- en kleedgeld wordt vastgesteld aan de hand van de richtlijnen van het Nibud. Deze bedragen zijn opgenomen in Bijlage 1a van Regeling Jeugdwet en worden periodiek gewijzigd.

Artikel 16 Klachtenregeling Jeugd

  • 1. In aanvulling op artikel 68, eerste lid van de Verordening stelt het College dat -voorliggend aan de klachtenregeling van de gemeente Castricum- de klachtenregeling Jeugd 2019 (of een latere versie) van toepassing is op:

    • a.

      klachten die betrekking hebben op het proces van melding, afhandeling van aanvragen of casusregie in het kader van de Jeugdwet;

    • b.

      klachten die betrekking hebben op de uitvoering van jeugdhulpverlening door de Werkorganisatie BUCH, of een voor haar werkzame medewerker.

Hoofdstuk 5 Sociaal Medische indicatie (SMI)

Ouders die allebei werken, alleenstaande Ouders die werken, Ouders die een traject naar werk volgen en Ouders die een opleiding of inburgeringstraject volgen kunnen kinderopvangtoeslag aanvragen bij de Belastingdienst. Ouders die geen aanspraak maken op deze kinderopvangtoeslag kunnen een tegemoetkoming peuteropvang aanvragen bij kinderopvangorganisaties. Deze tegemoetkoming is beschikbaar voor de opvang van Jeugdigen tussen de twee jaar en drie maanden, en vier jaar. Indien deze voorliggende voorzieningen niet voldoende zijn wegens sociaal medische gronden is de SMI beschikbaar. Het gaat hierbij om gevallen waarin het aantal uur dat kan worden verstrekt met de voorliggende voorzieningen niet voldoende is of wanneer de Jeugdige buiten de leeftijdscategorie voor de tegemoetkoming peuteropvang valt.

Artikel 17 Doelgroep SMI

  • 1. Ouders/verzorgers kunnen aanspraak maken op een financiële tegemoetkoming in de kosten van de kinderopvang voor thuiswonende Jeugdigen tot en met 12 jaar indien vastgesteld is dat er sprake is van een Sociaal Medische Indicatie (SMI) waarbij:

    • a.

      één of meer lichamelijke, zintuiglijke, verstandelijke of psychische beperkingen van de Ouder opvang van de Jeugdigen noodzakelijk maken, en ondersteuning door het Sociaal Team en/ of andere passende professionele hulpverlening wordt aanvaard of kinderopvang in het belang van een goede en gezonde ontwikkeling van de Jeugdige noodzakelijk is én;

    • b.

      ondersteuning vanuit Eigen kracht -bijvoorbeeld door het inzetten van sociaal netwerk en/of een andere voorzieningen- geen passende oplossing biedt én;

    • c.

      zij volgens de Basisregistratie Personen (BRP) woonachtig zijn in de gemeente Castricum en beschikken over de Nederlandse nationaliteit of een rechtmatige vergunning voor verblijf in Nederland.

Artikel 18 Melding hulpvraag en onderzoek

  • 1. Een melding/ hulpvraag verloopt conform artikel 4 en 5 van de Verordening.

  • 2. De Ouder/verzorger dient een -door het College verstrekt- aanvraag formulier SMI in.

  • 3. Zodra het aanmeldformulier ingevuld en ondertekend retour en met alle daarin gevraagde bewijsstukken wordt gezonden start de beslistermijn voor SMI.

Artikel 19 Onderzoek en beoordeling SMI

  • 1. Het College stelt vast of de Belanghebbende voldoet aan artikel 17 én;

  • 2. Er geen sprake is van een weigeringsgrond als bedoeld in artikel 22 van deze Nadere regels.

  • 3. Bij specifieke (medische) situaties kan het College zo nodig advies opvragen bij een onafhankelijke deskundige.

  • 4. Het College stelt met de Belanghebbende, dan wel diens vertegenwoordiger, een gespreksverslag SMI op en verstrekt dit schriftelijk aan de Belanghebbende dan wel diens vertegenwoordiger.

  • 5. Het gespreksverslag SMI wordt, zo mogelijk, ondersteund met relevante gegevens van andere professional(s)/organisatie(s), die de situatie van het gezin bevestigd en een duidelijke onderbouwing geeft waarom opvang van de Jeugdige noodzakelijk is.

  • 6. Het gespreksverslag bestaat dan in ieder geval uit:

    • a.

      een korte beschrijving van de problematiek van de Ouder(s)/verzorger(s) gelinkt aan de taak van het opvangen van de Jeugdigen, als de noodzaak voortkomt uit de Jeugdige, een korte beschrijving van de mogelijke risicofactoren in de ontwikkeling van de Jeugdige;

    • b.

      de redenen voor de noodzaak van kinderopvang;

    • c.

      de duur en omvang per week of per maand van de kinderopvang die noodzakelijk wordt geacht;

    • d.

      Maatwerkvoorziening(en) waarvan (al) gebruik wordt gemaakt en/of voor welke Maatwerkvoorziening(en) de Belanghebbende een aanvraag bij het College indient.

Artikel 20 Beslistermijn en besluit SMI

  • 1. Het College hanteert de onderzoeks- en beslistermijn uit artikel 5, vijfde lid en artikel 7, vierde lid van de Verordening.

  • 2. De verlening van de tegemoetkoming SMI wordt in een beschikking vastgelegd. In de beschikking staat de duur van de kinderopvang, het aantal uren kinderopvang per week, de hoogte van de tegemoetkoming, doelen en gemaakte afspraken over de inzet van professionele hulpverlening.

Artikel 21 Tegemoetkoming kosten kinderopvang in kader van SMI

  • 1. Tegemoetkoming voor de kosten van kinderopvang wordt alleen verstrekt als de sociaal-medische noodzaak is vastgesteld door het Sociaal Team.

  • 2. De tegemoetkoming wordt voor maximaal één (1) jaar verstrekt, met mogelijkheid tot verlenging van maximaal één (1) jaar en is voor maximaal tweeëntwintig (22) uur per week kinderopvang.

  • 3. De hoogte van de tegemoetkoming is afhankelijk van:

    • a.

      de hoogte van het inkomen van Ouders/verzorgers én;

    • b.

      het soort kinderopvang én;

    • c.

      het aantal uren opvang dat vanuit de SMI wordt afgenomen.

  • 4. De inkomensafhankelijke ouderbijdrage wordt bepaald aan de hand van een inkomensverklaring van Ouders/verzorgers en de kinderopvangtoeslagtabel die jaarlijks wordt vastgesteld door de belastingdienst.

  • 5. De inkomensafhankelijke ouderbijdrage vervalt indien de Ouders/verzorgers een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet ontvangen.

  • 6. Tegemoetkoming vindt plaats voor kindercentra of voorzieningen voor gastouderopvang die geregistreerd zijn in het Landelijk Register Kinderopvang (LRK).

  • 7. Het College betaalt de tegemoetkoming rechtstreeks aan de kinderopvang.

  • 8. De tegemoetkoming wordt verstrekt met ingang van de datum, waarop de kinderopvang op grond van het besluit daadwerkelijk start.

  • 9. Er wordt geen tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang verstrekt die plaatsvonden voor de datum van de aanvraag.

Artikel 22 Weigeringsgronden SMI

  • 1. Het College wijst de aanvraag geheel of gedeeltelijk af indien:

    • a.

      De Ouders/verzorgers aanspraak kunnen maken op een adequate voorliggende voorziening, uitkering of tegemoetkoming. Hiertoe wordt in ieder geval gerekend:

      • een tegemoetkoming vanuit de Wet Kinderopvang;

      • een voorziening als bedoeld in de Wmo 2015;

      • een voorziening als bedoeld in de Jeugdwet;

      • een voorziening als bedoeld in de Wlz;

      • een bijdrage van de werkgever;

      • opvang in een medisch kinderdagverblijf of peuteropvangplaats;

      • een tegemoetkoming of uitkering van UWV;

      • een tegemoetkoming of uitkering vanuit de Participatiewet;

      • de mogelijkheid van informele opvang (binnen het sociale netwerk).

    • b.

      De aanvrager niet tot de doelgroep behoort als omschreven in artikel 16 van deze Nadere regels.

    • c.

      Opvang plaats zou vinden in een instelling voor kinderopvang, die niet geregistreerd staat in het LRK.

Artikel 23 Verplichtingen

  • 1. De Ouder(s)/verzorger(s) sluiten ten behoeve van de kinderopvang zelf een schriftelijke overeenkomst met de houder van een kindercentrum dan wel het gastouderbureau conform artikel 1.52 van de wet Kinderopvang. In deze overeenkomst is in ieder geval opgenomen wat het LRK-nummer is van de opvanglocatie, het aantal dagdelen/uren kinderopvang per week en het uurtarief.

  • 2. De Ouders /verzorgers doen al het mogelijke om de inzet van de noodzakelijke kinderopvang in het kader van SMI zo beperkt mogelijk te houden.

  • 3. De Ouders/ verzorgers doen aan het College, uit eigen beweging of op verzoek direct mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op het recht op een tegemoetkoming.

  • 4. De Ouders/verzorgers zijn desgevraagd verplicht om aan het College een LRK inschrijving van de kinderopvang en een verklaring “geen recht op kinderopvangtoeslag” te overhandigen.

Artikel 24 Monitoring SMI

  • 1. Zes (6) maanden na aanvang en acht (8) weken voor de einddatum van de toekenning vind er een monitormoment plaats.

  • 2. Tijdens dit monitormoment wordt het volgende beoordeeld:

    • a.

      of nog sprake is van een SMI als bedoeld artikel 17 én;

    • b.

      of er sprake is van een weigeringsgrond als bedoeld in artikel 22 én;

    • c.

      of is voldaan aan de verplichtingen als bedoeld in artikel 23.

  • 3. In het monitormoment acht (8) weken voor de einddatum wordt besproken of de SMI beëindigd kan worden of dat er een herindicatie nodig is

Hoofdstuk 6 Slotbepalingen

Artikel 25 Overgangsrecht

Het overgangsrecht als bedoeld in artikel 72 van de Verordening is tevens van toepassing op deze Nadere regels.

Artikel 26 Intrekking

De Beleidsregels Sociaal domein gemeente Castricum 2017 worden ingetrokken.

Artikel 27 Inwerkingtreding

Deze Nadere regels treden in werking met ingang van de dag na bekendmaking en werken terug tot en met 1 januari 2024.

Artikel 28 Citeertitel

Deze Nadere regels worden aangehaald als: “Nadere regels Wmo 2015 en Jeugdhulp gemeente Castricum 2024”

Ondertekening

Aldus vastgesteld op 11 juni 2024

Namens het College van burgemeester en wethouders van Castricum,

Mevr. H.G.M. Bakker

Gemeentesecretaris

Dhr. B.A. Tap

Burgemeester

Bijlage 1 Norm- en richttijden Huishoudelijke ondersteuning

1.1Zware taken

Hieronder vallen: stofzuigen, schrobben, dweilen, soppen van sanitair en keuken, bedden verschonen, opruimen huishoudelijk afval.

Bij normale omstandigheden wordt uitgegaan van de volgende richttijden, gekeken wordt naar het aantal kamers in gebruik.

1.2Stofzuigen

Woonkamer: 20 minuten per keer

Slaapkamer: 15 minuten per keer

Extra kamer: 10 minuten per keer

Afval opruimen: 10 minuten per keer

1.3Bed verschonen

Per gebruikt bed: 10 minuten per keer

Ramen zemen: 15 minuten per keer (opsparen voor het uitvoeren)

1.4Nat schoonmaken

Keuken: 30 minuten per keer

Natte cel: 30 minuten per keer

Toilet: 15 minuten per keer

Bij chemotherapie meer tijd voor sanitair: + minuten

1.5Lichte taken

Hieronder vallen: stoffen en afnemen van het interieur, afwassen, planten water geven, opruimen, afwassen. Er wordt bij normale omstandigheden uitgegaan van de volgende richttijden.

Afwas: 15 minuten per keer

1.6Stoffen en afnemen interieur

Hoog: 5 minuten per keer per kamer

Midden: 5 minuten per keer per kamer

Laag: 5 minuten per keer per kamer

1.7Was verzorging

Het in en uit de machine of droger halen opvouwen opruimen van de was en strijken.

Sorteren van de was en in de machine plaatsen: 5 minuten

Uit machine in droger: 5 minuten

Uit droger halen: 5 minuten

Vouwen/strijken: 30 minuten per keer

Bij was overname van 2 personen: + 20 minuten

Kinderen onder de 16 jaar: + 30 minuten

Bij overmatig transpireren, incontinentie,

speekselverlies, chemo, bedlegerigheid: +30 minuten per week

1.8 Organisatie, regie, ondersteunen en plannen

Overname van regie bij “ontregelde”

huishoudens kan tijdelijk nodig zijn: 30 minuten per week

Er vindt afstemming plaats met de inwoner en er vindt een heldere, concrete overdracht plaats naar de aanbieder.

1.9 Advies, instructie en voorlichting gericht op het huishouden

Dit kan alleen tijdelijk worden geïndiceerd, en moet goed worden afgestemd met de aanbieder:

instructie omgaan met hulpmiddelen,

instructie licht en zwaar huishoudelijk werk: 30 minuten per week gedurende ongeveer 6 weken

1.10 Boodschappen

Boodschappenlijst opstellen: 10 minuten

Boodschappen inkopen: 40 minuten

Boodschappen inruimen: 10 minuten

1.11 Broodmaaltijd

Klaarzetten, tafeldekken, koffiezetten: 5 minuten

Afruimen, opruimen: 5 minuten

Afwassen: 5 minuten per keer

1.12 Warme maaltijd

Klaarzetten, tafeldekken, opwarmen: 5 minuten

Afruimen: 5 minuten

Afwassen: 5 minuten

Warme maaltijd voorbereiden/bereiden: 3 minuten per maaltijd

1.13 Tijdelijke verzorging en/of opvang van Jeugdigen

Onderstaande normtijden zijn op basis van het CIZ-protocol voor kinderen.

Naar bed brengen/ uit bed halen: 10 minuten per keer per kind

Wassen en kleden: 30 minuten per dag per kind

Eten en/of drinken geven: 20 minuten per broodmaaltijd 25 minuten per warme maaltijd

Babyvoeding: flesje/ borstvoeding: 20 minuten per keer per kind

Luier verschonen: 10 minuten per keer per kind

Van de bovenstaande normtijden kan gemotiveerd en beschreven worden afgeweken, in meer- of minder minuten. Denk hierbij aan woningen met een hoge bezettingsgraad (meer dan 5 personen), of een lage bezettingsgraad, een hoge vervuilingsgraad (door de situatie, niet door verwaarlozing) of lage een vervuilingsgraad, bij COPD-problematiek in een gesaneerde woning of de aan-of afwezigheid van Jeugdigen en de aan- of afwezigheid van huisgenoten die taken kunnen uitvoeren binnen het kader van Gebruikelijke hulp.


Noot
3

Tabel gebaseerd op Factsheet: ‘Zorg voor Jeugdigen met een intensieve zorgvraag’, Ministerie van volksgezondheid, Welzijn en Sport

Noot
4

Gebaseerd op de CIZ indicatiewijzer.