Openstellingsbesluit GLB 2023-2027 Herstel en inrichting van het landelijk gebied voor landschap, biodiversiteit en water 2024 provincie Fryslân

Geldend van 30-04-2024 t/m heden

Intitulé

Openstellingsbesluit GLB 2023-2027 Herstel en inrichting van het landelijk gebied voor landschap, biodiversiteit en water 2024 provincie Fryslân

Gedeputeerde Staten van Fryslân,

gelet op artikel 1.3, vierde lid, van de Algemene subsidieverordening provincie Fryslân 2013;

gelet op artikel 1.2 van de Regeling Europese landbouwsubsidies 2023-2027 provincie Fryslân;

BESLUITEN

Het volgende openstellingsbesluit vast te stellen:

Artikel 1 Begripsbepalingen

In aanvulling op de definities, als bepaald in artikel 1.1 van de regeling, wordt in dit openstellingsbesluit verstaan onder:

  • 1. Agenda Herstel Biodiversiteit Fryslân: Biodiversiteit | Fryslan;

  • 2. Autochtoon: Autochtone soorten (ook wel genetisch inheems genoemd) zijn natuurlijke inheemse selecties die zelfstandig meer dan 100 jaar zichzelf in stand houden in een bepaald gebied;

  • 3. Basisregister kwetsbare, bedreigde en beschermde soorten in Fryslân (2011-2022): Soorten - Biodiversiteit.frl;

  • 4. Bergen van water: het tijdelijk opslaan van een teveel aan water om schade te voorkomen;

  • 5. Biodiversiteit: alle soorten planten en dieren die voorkomen en thuishoren in het landschap, met zijn specifieke kenmerken, waar het project plaatsvindt (inheems, autochtoon);

  • 6. Bodemkaart:

    https://app.pdok.nl/viewer/#x=160000.00&y=455000.00&z=3.0000&background=BRT-A%20standaard&layers= de kaartlaag BRO bodemkaart;

  • 7. Catalogus Groenblauwe Diensten: de Catalogus Groenblauwe Diensten bevat onder andere kwaliteits- en uitvoeringsrichtlijnen. Catalogus Groenblauwe Diensten - BIJ12;

  • 8. Conserveren van water: het zo lang mogelijk vasthouden van water ter voorkoming van verdroging en van droogteschades als gevolg daarvan;

  • 9. Hoofdwatergang: is onderdeel van hoofdwateren zoals vermeld in de beleidsregels Integrale Legger, par. 3.3. van het Wetterskip Fryslân;

  • 10. Hydromorfologische maatregelen: het toepassen van allerlei kleinschalige maatregelen in beken die de hydromorfologische omstandigheden in de beken verbeteren, inclusief het optimaliseren van de vegetatie rondom de beken, en daarmee bijdragen aan een betere habitat voor flora en fauna in de beken zelf;

  • 11. Inheems: soorten die van nature in een bepaald gebied voorkomen;

  • 12. Klimaatdoelen: verminderen van kwetsbaarheid van het watersysteem voor de gevolgen van zeespiegelstijging en extreme weersomstandigheden die als gevolg van klimaatverandering ontstaan. Dit laatste gaat zowel om situaties met extreme droogte als om situatie met wateroverlast. Deze doelen worden voor Fryslân beschreven in het regionaal waterprogramma 2022-2027;

  • 13. Klimaatmaatregelen: maatregelen die nodig zijn om de gevolgen van klimaatverandering voor het watersysteem en daarvan afhankelijke functies op te vangen;

  • 14. KRW: Kaderrichtlijn Water, de Europese richtlijn die tot doel heeft uiterlijk in 2027 een goede chemische en ecologische waterkwaliteit te bereiken in alle Europese oppervlaktewateren en grondwateren en de lidstaten verplicht de daartoe noodzakelijke maatregelen te nemen;

  • 15. KRW-doelen: doelen gericht op een betere waterkwaliteit, waarmee voldaan wordt aan de vereisten van de Kaderrichtlijn Water. Deze doelen zijn voor Fryslân beschreven in de KRW-nota’s 2022-2027;

  • 16. KRW-maatregelen: maatregelen die bijdragen aan de realisatie van de Friese KRW-doelen;

  • 17. KRW-nota’s: betreft de Notitie KRW in Fryslân, de nota waarin de provincie Fryslân de doelen en op hoofdlijnen de maatregelen samenvat voor de Kaderrichtlijn Water voor de periode 2022-2027, en betreft de KRW-beslisnota 2022-2027 d.d. 23 november 2021 van het Wetterskip Fryslân, beide te vinden op http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR704864;

  • 18. KRW-waterlichamenkaart: kaart met daarop aangegeven wateren die zijn aangewezen onder de KRW. De functies van de watergangen op deze kaart zijn ingetekend via hartlijnen door het waterlichaam: deze lijnen zelf zeggen dus niets over daadwerkelijke breedte ter plaatse, vorm, nevengeulen, meanders e.d. De kaart is te vinden in de KRW-nota, Bijlage 2;

  • 19. Landschapselementen: hout, water en overige landschappelijke elementen en die omschreven staan in de visie Grutsk op ‘e Romte, de Landschapstypenkaart, of Cultuurhistorische Kaart zoals deze weergegeven zijn op respectievelijk www.fryslan.frl/grutsk, (cultuurhistorische kaart) www.fryslan.frl/chk en www.fryslan.frl/landschapstypenkaart.

  • 20. Natuurvriendelijk inrichten: aanleggen of inrichten van ondiepe waterzones met een waterbreedte van minimaal 3 meter tot op een waterdiepte van maximaal 0,7 meter;

  • 21. Niet productieve investering: investering die niet leidt tot een aanzienlijke stijging van de waarde of de rentabiliteit van het landbouwbedrijf of een andere onderneming;

  • 22. Regionaal waterprogramma: het regionale waterplan bedoeld in artikel 4.4 van de Waterwet, waarin de provincie de hoofdlijnen van het in Fryslân te voeren waterbeleid vastlegt, voor de periode 2022-2027. Dit beleid is gericht op de bescherming tegen overstromingen en wateroverlast en de inrichting van watersystemen met voldoende en schoon water. Het Regionaal waterprogramma is door Provinciale Staten van Fryslân vastgesteld in de 1e week van juli 2022 en is te vinden onder de volgende link https://www.fryslan.frl/regionaal-waterprogramma-20222027?origin=/rwp;

  • 23. Regeling: Regeling Europese landbouwsubsidies 2023-2027 provincie Fryslân zoals vastgesteld op 5 december 2023 te vinden op http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR709340

  • 24. SNN: Samenwerkingsverband Noord-Nederland;

  • 25. Topografische kaart 1950: te vinden via www.topotijdreis.nl, selecteren op jaartal;

  • 26. Vasthouden van water: het tijdelijk of gedurende langere tijd opslaan van water om schade als gevolg van wateroverlast en/of watertekorten tegen te gaan;

  • 27. Vispassage: voorziening die het voor vissen mogelijk maakt obstakels als stuwen, gemalen en dergelijke te passeren;

  • 28. Waterkwaliteitsbaggeren: het verwijderen van nutriëntenrijke bagger ter verbetering van de waterkwaliteit;

  • 29. Zomerperiode: de maanden april tot en met september.

Artikel 2 Subsidiabele activiteiten

  • 1. Overeenkomstig artikel 2.4.1 van de regeling kan subsidie worden verstrekt voor niet- productieve investeringen op niet-landbouwbedrijven.

  • 2. Overeenkomstig artikel 2.4.1 van de regeling kan subsidie uitsluitend worden verstrekt als de activiteit bijdraagt aan minimaal één van de volgende doelen:

    • a.

      matiging van en aanpassing aan klimaatverandering of bevorderen van duurzame energie;

    • b.

      bevorderen van duurzame ontwikkeling of efficiënt beheer van natuurlijke hulpbronnen;

    • c.

      het tot staan brengen en ombuigen van biodiversiteitsverlies, versterking van ecosysteemdiensten of instandhouding van habitatten of landschappen.

  • 3. In aanvulling op lid 2 van dit artikel kan subsidie uitsluitend worden verstrekt voor één van de volgende onderdelen:

    • a.

      de in bijlage 1 genoemde investeringsmaatregelen voor landschapselementen;

    • b.

      de in bijlage 2 genoemde investeringsmaatregelen voor water.

Artikel 3 Doelgroep

  • 1. In aanvulling op artikel 2.4.2. en op grond van artikel 1.2, derde lid, onder c van de regeling kan subsidie zoals bedoeld in artikel 2, derde lid, onder a van dit openstellingsbesluit worden verstrekt aan natuurlijke en rechtspersonen, uitgezonderd overheden, of aan samenwerkingsverbanden van natuurlijke en rechtspersonen, uitgezonderd overheden.

  • 2. In aanvulling op artikel 2.4.2. en op grond van artikel 1.2, derde lid, onder c van de regeling wordt subsidie zoals bedoeld in artikel 2, derde lid, onder b van dit openstellingstellingsbesluit uitsluitend verstrekt aan waterschappen.

Artikel 4 Openstellingsperiode

  • 1. Subsidieaanvragen voor activiteiten zoals bedoeld in dit openstellingsbesluit kunnen worden ingediend van 30 april 2024 9:00 uur tot en met 31 juli 2024 17:00 uur.

  • 2. Een aanvraag is tijdig ingediend indien deze binnen de in het eerste lid genoemde periode door SNN is ontvangen via het daarvoor ontwikkelde webportaal: http://www.snn.nl/programmas/glb-23-27.

Artikel 5 Subsidieplafond

  • 1. Het beschikbare subsidieplafond voor de periode zoals bepaald in artikel 4, eerste lid, van dit openstellingsbesluit bedraagt € 4.700.000,--, bestaande uit € 2.992.500,-- nationale overheidsmiddelen en € 2.257.500,-- Europese middelen (ELFPO). Dit budget wordt als volgt beschikbaar gesteld:

    • a.

      € 1.700.000,-- (bestaande uit € 969.000,-- provinciale middelen (57%) en € 731.000,- Europese middelen (ELFPO) (43%)) voor alle investeringsmaatregelen genoemd in Bijlage 1 van dit openstellingsbesluit (landschapsdoelen);

    • b.

      € 3.000.000,-- (bestaande uit € 1.710.000,-- nationale overheidsfinanciering (57%) en € 1.290.000,-- Europese middelen (ELFPO) (43%) voor alle investeringsmaatregelen genoemd in Bijlage 2 van dit openstellingsbesluit (waterdoelen);

Artikel 6 Hoogte subsidie

  • 1. De hoogte van de subsidie voor de subsidiabele activiteit investeringsmaatregel voor landschapselementen, zoals bedoeld in artikel 2, derde lid, onder a, bedraagt 100% van de subsidiabele kosten met een minimum van € 100.000,- en een maximum van € 500.000,-, met dien verstande dat:

    • a.

      indien subsidie wordt aangevraagd voor activiteiten die vallen onder Bijlage 1 maatregel 1 er per dorp of buurtschap maximaal € 25.000,- subsidie wordt verleend;

    • b.

      indien subsidie wordt aangevraagd voor activiteiten die vallen onder Bijlage 1 maatregel 4 er per erf maximaal € 5.000,-- subsidie wordt verleend.

  • 2. De hoogte van de subsidie voor de subsidiabele activiteit investeringsmaatregel voor water, zoals bedoeld in artikel 2, derde lid, onder b, bedraagt 100% van de subsidiabele kosten met een minimum van € 200.000 ,- en een maximum van € 2.000.000,--

  • 3. In afwijking van het tweede lid bedraagt de subsidie 70% van de subsidiabele kosten voor investeringen die gericht zijn op de waterkwantiteit.

  • 4. De regels inzake subsidie op basis van arrangement 3 zoals bedoeld in artikel 1.7, eerste lid onder c, in artikel 1.18, derde lid en in artikel 1.21 van de regeling zijn onder toepassing van artikel 1.7, vijfde lid van de regeling van toepassing op de subsidie als bedoeld in artikel 1.7, eerste lid onder b van de regeling.

Artikel 7 Subsidiabele kosten

  • 1. In afwijking op artikel 1.8 van de regeling komen alleen kosten als bedoeld in artikel 1.8, onder a, b en e, voor subsidie in aanmerking.

  • 2. De subsidiabele kosten worden berekend volgens de in artikel 1.9b of de in artikel 1.9c, eerste lid, onder a en het tweede lid van de regeling genoemde berekeningswijze.

Artikel 8 Niet subsidiabele kosten

  • 1. Overeenkomend artikel 2.4.4 van de regeling en in aanvulling op artikel 1.10 komen investeringen in het watersysteem waar uitsluitend landbouwers van profiteren niet voor subsidie in aanmerking.

  • 2. In aanvulling op artikel 1.10 van de regeling komen eventuele afvoer en stortkosten van vrijkomende grond, puin of bagger niet voor subsidie in aanmerking voor activiteiten beschreven in Bijlage 1.

  • 3. Gronden die op het moment van publicatie van dit openstellingsbesluit reeds als gemeentelijk openbaar groen zijn ingericht, zijn uitgesloten van subsidie.

  • 4. Het aanleggen van kruidenrijkgrasland komt niet in aanmerking voor subsidie, wanneer de bemesting in het verleden en het bemestingplan hier niet op aansluiten.

Artikel 9 Subsidievereisten aanvraag

Onverminderd artikel 1.6 van de regeling en in aanvulling op het bepaalde in artikel 1.3 van de regeling:

  • 1. Dient een subsidieaanvraag te worden ingediend bij Gedeputeerde Staten van de provincie Fryslân via het SNN door middel van een daarvoor ontwikkelde webportal dat bereikbaar is via de website van http://www.snn.nl/programmas/glb-23-27.

  • 2. Wordt een aanvraag voor subsidie ingediend met gebruikmaking van een volledig, door SNN verstrekt, ingevuld projectplan format, vergezeld van de van toepassing zijnde bijlagen. In aanvulling op artikel 1.6 van de regeling bevat de aanvraag in elk geval:

    • a.

      een omschrijving van de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd;

    • b.

      een begroting voor de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd;

    • c.

      een toelichting of onderbouwing op de begroting, bijvoorbeeld door middel van één of meerdere offertes, een standaardsystematiek voor kostenramingen (SSK) of een duidelijk kostenoverzicht op basis van het Handboek Catalogus Groenblauwe Diensten;

    • d.

      een sluitend financieringsplan van de kosten van de activiteit, met inbegrip van een opgave van subsidies of vergoedingen die voor dezelfde activiteiten bij andere bestuursorganen, private organisaties of personen zijn aangevraagd, onder vermelding van de stand van zaken daarvan;

    • e.

      een kaart met daarop aangegeven de locatie of locaties waar de activiteit wordt uitgevoerd of, indien deze locatie of locaties nog niet exact bekend is, een zoekgebiedenkaart voor de activiteit;

    • f.

      een archeologisch advies waaruit blijkt dat de voorgenomen activiteiten geen archeologische bezwaren oplevert, voor activiteiten binnen aanvragen die vallen onder Bijlage 1, categorie 3 met betrekking tot pingoruïnes en dobben, categorie 5 met betrekking tot sloten rond terpen en categorie 7 met betrekking tot omgrachting;

    • g.

      historische kaarten of kadastrale kaarten van voor 1950 waaruit blijkt dat het herstel overeenkomstig deze kaarten is, voor activiteiten binnen aanvragen die vallen onder Bijlage 1, categorie 3, 4, 5, 7 en 9.

      • i.

        voor categorie 5 mag dit naast bovengenoemde kaarten ook de kaartlaag vaarwegen uit de Cultuurhistorische Kaart zijn;

      • ii.

        voor categorie 9 mag dit ook een oude luchtfoto bodemkaarten zijn;

      • iii.

        voor de categorieën 3 en 4 mag het herstel afwijken van deze kaarten wanneer wordt onderbouwd dat dit landschap historisch gezien tot een passende situatie leidt;

    • h.

      een onderbouwing van wat er met eventueel vrijkomende grond gebeurt, waarbij dit in ieder geval niet mag leiden tot demping van sloten of greppels elders;

    • i.

      een toelichting waaruit blijkt dat de verwezenlijking van de landschappelijke en cultuurhistorische doelstellingen zo veel mogelijk in combinatie met doelstellingen ten aanzien van flora en/of fauna en/of indien van toepassing water, worden behaald;

    • j.

      indien de activiteit waarvoor subsidie wordt aangevraagd naar waarschijnlijkheid leidt tot negatieve omgevingseffecten, bevat de subsidieaanvraag een omschrijving van de benodigde vergunningen, waarin deze omgevingseffecten worden getoetst, die voor de uitvoering dienen te worden verkregen;

    • k.

      Voor aanvragen betreffende bijlage 1 onderdeel 1 dient te worden aangetoond dat het dorp of het buurtschap niet meer dan 10.000 inwoners heeft;

    • l.

      Hoofdwatergangen die smaller zijn dan gemiddeld 5 meter dienen verbreed te worden met minimaal 1 meter of hoofdwatergangen breder dan gemiddeld 5 meter dienen verbreed te worden met minimaal 2 meter.

Artikel 10 Selectiecriteria, weging en rangschikking

  • 1. Aanvragen die voor subsidie in aanmerking komen, worden door een adviescommissie als bedoeld in artikel 1.13 van de regeling geselecteerd en gerangschikt op basis van de volgende selectiecriteria overeenkomend 2.4.6 van de regeling:

    • a.

      de mate van effectiviteit van de activiteit;

    • b.

      de haalbaarheid van de activiteit;

    • c.

      de mate van efficiëntie van uitvoering van de activiteit;

    • d.

      de mate van urgentie.

  • 2. Voor ieder van de in het eerste lid bedoelde criteria kunnen 0 tot en met 5 punten worden behaald.

  • 3. De criteria hebben de volgende wegingsfactoren:

    • a.

      het criterium bedoeld in het eerste lid, onder a, heeft een wegingsfactor van 3;

    • b.

      het criterium bedoeld in het eerste lid, onder b, heeft een wegingsfactor van 2;

    • c.

      het criterium bedoeld in het eerste lid, onder c, heeft een wegingsfactor van 1;

    • d.

      het criterium bedoeld in het eerste lid, onder d, heeft een wegingsfactor van 4.

  • 4. Als twee of meer aanvragen een gelijk aantal punten hebben verkregen en hun plaats in de rangschikking zodanig is dat de som van de toe te kennen maximale subsidiebedragen het subsidieplafond overstijgt, wordt met inachtneming van het subsidieplafond subsidie verleend voor de aanvraag om subsidie met het hoogste aantal punten behaald op het criterium, bedoeld in het eerste lid, onderdeel d.

  • 5. Indien de aanvragen, bedoeld in het vierde lid, een gelijk aantal punten hebben behaald op het criterium, bedoeld in het eerste lid, onderdeel d, wordt de subsidie verleend voor de aanvraag om subsidie met het hoogste aantal punten behaald op het criterium, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a.

  • 6. Indien de aanvragen, bedoeld in het vijfde lid, een gelijk aantal punten hebben behaald op de criteria, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en d, wordt de subsidie verleend voor de aanvraag om subsidie met het hoogste aantal punten behaald op het criterium, bedoeld in het eerste lid onderdeel b.

  • 7. Indien de aanvragen, bedoeld in het zesde lid, een gelijk aantal punten hebben behaald op de criteria, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a, b en d, wordt de subsidie verleend voor de aanvraag om subsidie met het hoogste aantal punten behaald op het criterium, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c.

Artikel 11 Bevoorschotting en deelbetaling

  • 1. In aanvulling op het bepaalde in artikel 1.17 van de regeling kan een voorschot worden aangevraagd. Het voorschot bedraagt 50% van de verleende subsidie.

  • 2. Het aanvragen van een deelbetaling is mogelijk. In aanvulling op het bepaalde in artikel 1.18 van de regeling kan één keer per half kalenderjaar een aanvraag om een deelbetaling worden ingediend, waarop een uitbetaling kan plaatsvinden.

  • 3. Voorschotten als bedoeld in artikel 1.17 van de regeling en deelbetalingen als bedoeld in artikel 1.18 tweede en derde lid van de regeling bedragen overeenkomstig artikel 1.18 vijfde lid van de regeling tezamen niet meer dan 90% van de verleende subsidie.

Artikel 12 Weigeringsgronden

Onverminderd het bepaalde in artikel 1.5 van de regeling wordt subsidie geweigerd indien:

  • a.

    niet wordt voldaan aan de subsidievereisten als bepaald in artikel 1.6 van de regeling of artikel 9 van het openstellingsbesluit;

  • b.

    de aanvraag wordt ontvangen buiten de openstellingsperiode als aangegeven in artikel 4 van dit openstellingsbesluit;

  • c.

    de aanvrager niet voldoet aan de omschrijving onder artikel 3 van dit openstellingsbesluit;

  • d.

    overeenkomstig met artikel 6 van deze openstelling na beoordeling van de aanvraag blijkt dat de totale subsidiabele kosten minder bedragen dan € 100.000,-- indien sprake is van de subsidiabele activiteit investeringsmaatregel voor landschapselementen, zoals bedoeld in artikel 2, derde lid, onder a of minder bedragen dan € 200.000,-- indien sprake is van de subsidiabele activiteit investeringsmaatregel voor water, zoals bedoeld in artikel 2, derde lid, onder b;

  • e.

    de aanvraag niet voldoet aan de subsidiabele activiteiten zoals beschreven in artikel 2;

  • f.

    indien een aanvraag bij de in artikel 10 bedoelde rangschikking minder dan 30 punten behaalt, wordt de aanvraag niet gehonoreerd.

Artikel 13 Verplichtingen

  • 1. In aanvulling op artikel 1.15 van de regeling is de subsidieontvanger verplicht de subsidiabele activiteit(en) uit te voeren binnen twee jaar na datum subsidieverlening of, indien dat eerder is, uiterlijk op 30 juni 2028.

  • 2. In aanvulling op artikel 1.15 derde lid onder d van de regeling is subsidieontvanger verplicht de niet productieve investering in stand te houden voor vijf jaar en voor maatregelen genoemd onder bijlage 1 tien jaar, tenzij sprake is van een investering door een mkb-onderneming of sprake is van een investering die leidt tot door een mkb-onderneming gecreëerde banen, in welk geval de instandhoudingsverplichting drie jaar bedraagt overeenkomstig artikel 65 van verordening 2021/1060.

  • 3. Voor de duur van minimaal de termijn van de instandhoudingsplicht is het herstelde pad, waaraan subsidie is verleend onder Bijlage 1 categorie 10, opengesteld voor wandelaars. Daarnaast heeft het Recreatieschap bij investeringen die vallen onder Bijlage 1 categorie 10 toestemming om langs het pad markeringen te plaatsen en deze te onderhouden.

  • 4. Het eventueel vrijkomen van grond binnen het project mag niet leiden tot demping van sloten of greppels elders.

Artikel 14 Slotbepalingen

  • 1. Dit openstellingsbesluit treedt in werking op de eerste dag na bekendmaking in het Provinciaal Blad waarin zij wordt geplaatst;

  • 2. De bijlagen maken integraal onderdeel uit van dit openstellingsbesluit.

Artikel 15 Citeertitel

Dit openstellingsbesluit wordt aangehaald als: Openstellingsbesluit GLB 2023-2027 Herstel en inrichting van het landelijk gebied voor landschap, biodiversiteit en water 2024 provincie Fryslân.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van Gedeputeerde Staten van Fryslân van 23 april 2024

Voorzitter drs. A.A.M. Brok

Secretaris drs. ing. J.J. Algra

Bijlage 1 Investeringslijst voor landschapselementen

Investeringsmaatregel

Geografische begrenzing op basis van Landschapstypenkaart, Cultuurhistorische Kaart of topografische kaart

Subsidiabele activiteiten

  • 1.

    Herstel en aanleg groenstructuren in dorpen en buurtschappen

Alle kernen en buurtschappen die op de website www.topotijdreis.nl op de kaartlaag 2023 met vette letters zijn aangegeven (bij een schaalgrote van 0,4 km) en die op het moment van aanvragen minder dan 10.000 inwoners hebben.

Voor kernen is deze maatregel begrensd in de rand van 100m ter weerszijden van de grens “buiten bestaand stedelijk gebied” zoals aangegeven in de Omgevingsverordening Fryslân www.omgevingswet.overheid.nl/regels-op-de-kaart met betrekking tot de provincie Fryslân. Deze beperking geldt niet voor de kleinere buurtschappen die niet binnen een grens “buiten bestaande stedelijk gebied vallen”.

  • het aanleggen of herstellen van landschapselementen, passend bij het landschap. Zoals singels, kleine bosjes, heggen, boomgaarden, poelen en moerasjes

  • landschappelijke inpassing van dorp of bedrijven(terrein) en inclusief wandelvoorzieningen van het dorp of buurtschap

  • de aanleg van inheemse bloem- en kruidenrijke vegetaties

  • het realiseren van (schuil)voorzieningen voor dieren, zoals vleermuizen, kleine zoogdieren, amfibieën en insecten

  • het verrichten van andere activiteiten die bijdragen aan een gunstige staat van de natuur, biodiversiteit of het landschap binnen de provincie Fryslân.

  • 2.

    Herstel van bestaande en verdwenen (elzen) singels, lanen, houtwallen, heggen, hagen, bosjes en solitaire bomen.

Landschapstypen: Woudenlandschap, Heideontginning, Hoogveenontginning, Binnenduinrand, Stuwwallandschap en Fries Essenlandschap

Daarnaast het landschapstype kwelderwal voor zo ver gelegen in de gemeenten Waadhoeke en Noardeast indien met kaarten wordt aangetoond dat er op betreffende percelen elzensingels aanwezig zijn, of zijn verdwenen. Dit moet in de aanvraag duidelijk worden onderbouwt.

Herstel betreft de fysieke inrichting waaronder onder andere valt: de aanplant van inheemse bomen en struiken, het ploegen, her profileren of spitten, frezen, inzaaien en rollen.

  • 3.

    Herstel drenkpoelen pingoruïnes, dobben

Drenkpoelen in landschapstypen kweldervlakte, kwelderwal, oude zeepolders, jonge zeekleipolders; Pingoruïnes en dobben in landschapstypen Woudenlandschap 

Heideontginning, Hoogveenontginning, Stuwwallandschap en Fries Essenlandschap 

Alle bovengenoemde gebieden inclusief een randzone van 500 meter.

Locatie overeenkomstig topografische of kadastrale kaart van voor 1950 of op een ruimtelijk vergelijkbare plaats.

Betreft de fysieke inrichting, waaronder onder andere valt: het her profileren of spitten, frezen, inzaaien en rollen.

De diameter dient voor drenkpoelen tussen de minimaal 10 en maximaal 20 meter te bedragen en de vorm dient aan te sluiten op nog bestaande drenkpoelen.

  • 4.

    Herstel erven

Boerenerven in gebruik van een agrarisch bedrijf of voormaligeboerenerven die niet meer in gebruik zijn van een agrarisch bedrijf buiten de bebouwde kom

Betreft de fysieke inrichting, waaronder onder andere valt: : herstel, aanleg en eenmalig groot onderhoud van erfbeplanting en voorzieningen zoals het aanbrengen van erfbeplanting, bomenrijen/windsingels rond stallen, boomgaard, inrichting bijenweide, kruidenstrook, en andere maatregelen.

In de aanvraag wordt onderbouwd dat voor het inzaaien historisch passende en streekeigen beplanting wordt gebruikt.

  • 5.

    Herstel historische waterlopen

Alle landschapstypen.

Huidige hoofdwatergangen van Wetterskip Fryslân zijn uitgesloten.

Ligging overeenkomstig historische topografische of kadastrale kaarten van voor 1950 en/of de kaartlaag vaarwegen uit de Cultuurhistorische Kaart.

Herstel van historische waterlopen betreft de fysieke inrichting van historische vaarwegen, opvaarten, hoogveenontginningswijken, sloten rond kruinige percelen en terpen en cultuurlandschappelijk waardevolle slotenpatronen. Onder de fysieke inrichting valt onder andere:

  • a.

    herstel oorspronkelijk historisch profiel;

  • b.

    herstel oorspronkelijk historische waterpeil (vaak Friese boezem);

  • c.

    Structureel of variabel (seizoensmatig), verhogen van waterpeilen in leefgebied open grasland;

  • d.

    aanleg kunstwerken zoals duikers, dammen, wanneer deze noodzakelijk zijn voor de investeringen zoals genoemd onder a. t/m c.

  • 6.

    Herstel en aanleg ‘túnwallen’

Landschapstypen stuwwallandschap en Friese essenlandschap voor zover gelegen in de voormalige gemeente Gaasterlân-Sleat en Nijefurd.

Ligging overeenkomstig historische topografische of kadastrale kaarten van voor 1950.

Herstel en aanleg betreft de fysieke inrichting. Hieronder valt onder andere: herprofileren of spitten, opwerpen en ophogen, frezen, inzaaien en rollen volgens oorspronkelijk historisch profiel.

  • 7.

    Herstel en aanleg beplanting, historische paden, tuinen of omgrachting landgoederen, buitenplaatsen, state- of kloosterterreinen

Landgoederen, buitenplaatsen, state- of kloosterterreinen die aangegeven staan op de volgende kaartlagen van de provinciale Cultuurhistorische Kaart:

  • -

    beschermde buitenplaatsen/landgoederen; stinzen

  • -

    states/buitenplaatsen;

  • -

    klooster of uithoven.

Of aantoonbaar overeenkomstig andere historische kaarten.

Herstel en aanleg van beplanting of omgrachting state- en kloosterterreinen betreft de fysieke inrichting.

In de aanvraag wordt onderbouwd dat voor het inzaaien historisch passende en streekeigen beplanting wordt gebruikt.

  • 8.

    Herstel historische dijkbiotoop: dijklichaam, grenssloot, struweel, kolken, dijkcoupures, schotbalkhuisjes, dijkdoorgangen, beplanting

Historische dijken zoals aangegeven op de Cultuurhistorische Kaart op de kaartlaag dijken of als dijklichaam aantoonbaar op historische kaarten, met een randstrook van 25 meter. Begrenzing overeenkomstig Cultuurhistorische Kaart.

Herstel historische dijkbiotoop: dijklichaam, grenssloot, struweel, kolken, dijkcoupures, schotbalkhuisjes, dijkdoorgangen, beplanting betreft de fysieke inrichting.

De geformuleerde doelstelling is een combinatie van in ieder geval landschappelijke en cultuurhistorische doelstellingen bij voorkeur in combinatie met doelstellingen voor flora en/of fauna. Hieronder valt onder andere: herprofileren of spitten, opwerpen en ophogen, frezen, inzaaien en rollen volgens oorspronkelijk historisch profiel en overeenkomstig nog bestaande dijkrestanten.

In de aanvraag wordt onderbouwd dat voor het inzaaien historisch passende en streekeigen beplanting wordt gebruikt.

  • 9.

    Herstel cultuurlandschappelijke begreppeling, bolle graslandakkers in combinatie met herstel kruidenrijk grasland

Alle landschapstypen

Tevens vallen hieronder maatregelen ter bescherming tegen schade als gevolg van beweiding of bewerking op aangrenzende gronden.

Onder de fysieke inrichting valt onder andere het ploegen, herprofileren of spitten, frezen, inzaaien en rollen. In de aanvraag wordt onderbouwd wordt dat het in te zaaien meerjarig mengsel streekeigen is.

Gekozen kan worden voor:

  • a

    herstel overeenkomstig de oorspronkelijke situering en profilering

  • b

    b. een nieuwe situering en profilering bij greppels waarbij het volgende in acht wordt genomen:

    • -

      afstand tussen de greppels is maximaal 20 meter;

    • -

      breedte van de kopeinden is maximaal 20 meter;

    • -

      afstand en breedte mag met maximaal 5 meter worden vergroot indien dit voor de uitvoerbaarheid noodzakelijk is;

  • c

    herstel van onderdelen van een bestaand aanwezig greppelsysteem, bolle graslandakker of kruinig perceel om het beter te laten functioneren.

Voor onderdelen a en b is bestaand kruidenrijk grasland en bestaand cultuurlandschappelijk greppelland uitgesloten. Alleen in aanmerking komen vlakke greppelloze of nagenoeg greppelloze percelen (greppels die >30m van elkaar gelegen zijn). De richting en de bolling sluit zo veel mogelijk aan op de oorspronkelijke historische greppelrichting dit moet worden aangetoond in de aanvraag.

Greppels en slootkanten worden ingericht met flauw talud (helling niet steiler dan 1:3).

Herstel greppelland of bolle graslandakkers is alleen subsidiabel indien dit wordt gecombineerd met de aanleg van kruidenrijk grasland.

  • 10.

    Herstel en aanleg historische paden

Verdwenen paden aangegeven op en overeenkomstig de kaartlaag Oude paden Nieuwe wegen van de Cultuurhistorische Kaart.

Er mag afgeweken worden van de kaartlaag “Oude paden Nieuwe wegen” indien aangetoond is dat de aanleg noodzakelijk is om een toevoeging op het wandelknooppuntennetwerk te realiseren.

Aanleg en herstel ten behoeve van toegankelijk maken door middel van voorzieningen als hekjes, veeroosters, bruggetjes en beperkte en incidentele (semi-) verhardingen.

Bijlage 2 Investeringslijst watermaatregelen

Tabel 1. Maatregelen voor herstel, verbeteren en instandhouding biodiversiteit en kwaliteit Friese wateren (KRW-maatregelen)

De maatregelen vinden plaats in KRW-waterlichamen en/of in er direct op uit komende hoofdwatergangen (tot maximaal 1 kilometer buiten het KRW waterlichaam).

  • a.

    Verbreding en/of natuurvriendelijk inrichten van niet-KRW hoofdwatergangen

  • b.

    Verbreding en/of natuurvriendelijke inrichting KRW-hoofdwatergangen of KRW-boezemkanalen

  • c.

    Aanleg of inrichting van gronden in KRW-meren of -plassen tot een gemiddelde breedte van circa 20 meter of aanleg of inrichting van gronden die in verbinding (komen te) staan met de boezem, zodanig dat vissen het gebied in en uit kunnen komen in de paaiperiodes van de meeste vissoorten, waarbij in zomerperiode een 1/5 deel van de gronden permanent onder water staat met een waterdiepte tot 0,7 meter diep (gemiddeld), wat niet mag verlanden

  • d.

    Het toepassen van hydromorfologische maatregelen in de beken*

  • e.

    Waterkwaliteitsbaggeren in KRW-meren en -plassen

  • f.

    Het nemen van maatregelen ter voorkomen van baggeraanwas

  • g.

    Het aanleggen van vispassages

  • h.

    Het nemen van maatregelen om oppervlaktewater te zuiveren*

  • i.

    Het aanleggen van voorzieningen om nutriëntenrijk slib af te vangen (b.v. slibvang of bezinkingsmaatregelen)

* In de toelichting staat een niet-limitatieve opsomming van typen ingrepen die mogelijk zijn.

Tabel 2. Maatregelen voor klimaatadaptatie

Maatregelen, die bijdragen aan het conserveren van water in of op de bodem en aan een hogere grondwaterstand en/of maatregelen die leiden tot het vasthouden of bergen van water, inclusief de daarbij behorende werkzaamheden en aanleg of benodigde aanpassing van kunstwerken.

Maatregelen betreffen:

  • 1○

    het ondieper maken van of dempen van sloten waarbij het eventueel verlies aan berging wordt gecompenseerd;

  • 2○

    aanleg van infiltratiegreppels en -gronden in zandgebieden;

  • 3○

    opzetten peilen;

  • 4○

    inrichting van bergings- of retentiegebieden;

  • 5○

    omzetten van (delen van) winterpolders naar zomerpolders of boezemgebied en van (delen van) zomerpolders naar boezemgebied;

  • 6○

    het vergroten van het oppervlak open water in te smalle watergangen, bv. door verbreding of verflauwen van taluds;

  • 7○

    inrichten van gebieden in beekdalen of elders in vrij afwaterende gebieden ten behoeve van het bergen van water of het vasthouden van water;

  • 8○

    aanpassing van de waterhuishoudkundige inrichting en kunstwerken met het oog op het vertragen van de afvoer van water tijdens afvoerpieken;

  • 9○

    compenserende maatregelen voor laagste percelen om watersysteem klimaatbestendig te maken, zoals ophogen;

  • 10○

    minder kwetsbaar maken van watersystemen door lage gronden om te vormen of in te zetten voor het bergen van water;

Toelichting Openstellingsbesluit GLB 2023-2027 Herstel en inrichting van het landelijk gebied voor landschap, biodiversiteit en water 2024

Algemeen

Dit is een openstelling in de Provincie Fryslân waarmee we verschillende partijen willen stimuleren om middels niet productieve investeringen buiten het landbouwbedrijf bij te dragen aan het verhogen van biodiversiteit, landschap en cultuurhistorie, inrichtingsmaatregelen ten behoeve van waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheer en aanpassingen aan klimaatverandering. Niet-productieve investeringen zijn investeringen die geen aanmerkelijke stijging van de waarde of rentabiliteit van een bedrijf tot gevolg hebben.

Gedeputeerde Staten van Fryslân stellen een lijst vast van maatregelen die relevant zijn voor herstel en inrichting van het landelijk gebied (Bijlage 1 en Bijlage 2).

Voor de investeringsmaatregelen uit Bijlage 1 geldt een geografische duiding ten behoeve van de doelmatigheid. Voor zowel Bijlage 1 als Bijlage 2 wordt de rangschikking gedaan door de adviescommissie op basis van selectiecriteria en zijn de maatregelen zo vormgegeven dat zij bijdragen aan één of meerdere doelstellingen zoals die benoemd zijn in het Nationaal Strategisch Plan (NSP), namelijk:

  • Bijdrage aan klimaatmitigatie- en adaptatie middels reductie van broeikasgasemissies, stimulering van koolstofvastlegging en bevordering van duurzame energie;

  • Duurzame ontwikkelingen en efficiënt beheer van natuurlijke hulpbronnen zoals water, bodem en lucht te bevorderen, door onder meer de afhankelijkheid van chemicaliën te verminderen;

  • Bijdragen aan het tot halt brengen en terugdraaien van biodiversiteitsverlies, het verbeteren van ecosysteemdiensten en het behoud van verbeteren van habitatten en landschappen.

Met deze openstelling wordt invulling gegeven aan de provinciale doelen zoals vastgelegd in provinciaal beleid. Waaronder:

  • Het stimuleren van het verminderen van emissies van gewasbeschermingsmiddelen en nutriënten naar grond- en oppervlaktewater (KRW-nota en het Regionaal Waterprogramma);

  • Het waterhuishoudingsplan van de provincie (Vierde Waterhuishoudingsplan, 20 april 2016 door Provinciale Staten vastgesteld;

  • De landbouwagenda;

  • Het werken aan gezonde bodems (bodembeleid);

  • Een duurzame inrichting van de waterhuishouding (Regionaal Waterprogramma);

  • Het verlagen van de stikstofuitstoot (Uitvoeringsprogramma Stikstof (UPS));

  • Het behalen van klimaatdoelen (Fries Programma Landelijk Gebied (FPLG)).

  • De visie Grutsk op ‘e Romte

Artikel 2 Subsidiabele activiteiten

De investeringen dienen altijd een link te hebben met de landbouw. Daaronder verstaan we investeringen die de landbouw helpen om aan de realisatie van bovengenoemde doelen bij te dragen. Daarbij kan het ook gaan om investeringen waarmee negatieve effecten van de landbouw op bodem, lucht, landschap of waterkwaliteit- en kwantiteit tenietgedaan of gecompenseerd worden.

De subsidiabele activiteiten dragen tevens bij aan focusdoelen: klimaatadaptatie, het tegengaan en/of verminderen van de effecten van grote watertekorten en – overschotten en toenemende verzilting. Het klimaatbeleid voor Fryslân is beschreven in het Waterhuishoudingsplan van de provincie Fryslân. Het klimaatbeleid bevat een trits aan voorkeursmaatregelen: eerst vasthouden, dan bergen en daarna pas afvoeren. Dit ter voorkoming van wateroverlast en/of -tekorten. Deze trits vormt de basis voor de te subsidiëren klimaatmaatregelen.

In 1 subsidieaanvraag kunnen de activiteiten van bijlage 1 en 2 niet gecombineerd worden. Dit betekent dat 1 subsidieaanvraag alleen kan bestaan uit activiteiten van bijlage 1 of 2, niet uit activiteiten van zowel bijlage 1 als 2. Na indiening van de subsidieaanvraag kunnen geen wijzigingen worden aangevraagd tussen activiteiten van Bijlage 1 en 2. Kortom als de subsidieaanvraag activiteiten betreft uit categorie Bijlage 1, dan kunnen deze niet via een wijziging veranderd worden naar de activiteiten uit Bijlage 2. Wijzigingen tussen categorieën binnen Bijlage 1 of wijzigingen binnen Bijlage 2 zijn wel mogelijk.

De investeringen kunnen ook (deels) op gronden van landbouwers worden uitgevoerd. Bijvoorbeeld erven of een investering door een landschapsorganisatie of waterschap in retentiegebieden of waterbergingen die (deels) op gronden van landbouwers zijn gelegen.

Artikel 6 Hoogte subsidie

Op basis van artikel 2.4.5 van de Regeling geldt een subsidiepercentage van 100% van de subsidiabele kosten. Echter, de subsidie bedraagt 70% van de subsidiabele kosten voor investeringen die gericht zijn op de waterkwantiteit. Voorbeelden van investeringen gericht op de waterkwantiteit zijn het verbreden van watergangen zonder dat de waterkwaliteit of biodiversiteit wordt verbeterd, de aanleg van drainagesystemen anders dan onderwaterdrainage om bodemdaling tegen te gaan en de aanleg van drainagepoelen.

De hoogte van de subsidie voor maatregel 1, Bijlage 1 is maximaal € 25.000,-- per dorp of buurtschap. Om een aanvraag in te kunnen dienen (minimaal subsidiebedrag € 100.000,--) dient dus met of voor meerdere dorpen of buurtschappen een aanvraag te worden ingediend. Dit is ook van toepassing voor maatregel 4, Bijlage 1 waarbij maximaal € 5.000,-- per erf wordt gesubsidieerd.

In aanvulling op de regeling is arrangement 3 van toepassing op alle aanvragen. Dit arrangement sluit aan bij de traditionele afrekening van subsidies, namelijk op basis van gerealiseerde kosten.

Artikel 7 Subsidiabele kosten

Onderdeel van de subsidiabele kosten kan zijn de aankoop van grond. In dat geval zijn de voorwaarden van artikel 1.10 onder o van de Regeling onverkort van toepassing. Inrichtingsmaatregelen op de (aangekochte) grond vallen onder ‘verbetering’ van de gronden.

Op grond van dit openstellingbesluit komen kosten als bedoeld in artikel 1.8 onder a, b en e, van de regeling, voor zover zij direct verbonden zijn met de uitvoering van de desbetreffende subsidiabele activiteiten, voor subsidie in aanmerking. Deze kosten zijn loonkosten inclusief overheadkosten, de kosten van door een subsidieontvanger verrichte eigen arbeid inclusief overheadkosten, en andere kosten waarvoor een factuur of document met gelijkwaardige bewijskracht kan worden overlegd.

Artikel 8 niet subsidiabele kosten

In het geval btw aantoonbaar niet verrekenbaar of niet compensabel is, dan mag dit meegenomen worden bij de berekening van de hoogte van de subsidiabele kosten.

Artikel 9 Subsidievereisten aanvraag

Onderdeel l. Voor de bepaling met betrekking tot maatregel 1 uit bijlage 1, dat dient te worden aangetoond dat het dorp of het buurtschap op het moment van de aanvraag niet meer dan 10.000 inwoners heeft, is gekozen omdat grotere kernen minder verweven zijn met het cultuurlandschap. Het aantonen van dit inwonertal kan op basis van cijfers van de gemeente of op basis van andere informatie (dorpswebsite, Wikipedia) waarin dit aannemelijk wordt gemaakt.

Artikel 10 Selectiecriteria, weging en rangschikking

Alle subsidieaanvragen die voor subsidie in aanmerking komen, worden gescoord op de vier criteria die in artikel 10 genoemd staan. Per criterium kan 0 tot en met 5 punten behaald worden.

Een aanvraag moet op basis van de criteria minimaal 30 punten behalen om voor subsidie in aanmerking te komen. Behaalt een aanvraag minder dan 30 punten dan wordt de aanvraag alsnog geweigerd. Aanvragen met de hoogste scores worden het hoogst gerangschikt. De subsidies worden verleend op volgorde van de rangschikking, totdat het betreffende deelplafond is bereikt. De selectiecriteria waarop de aanvragen worden gescoord zijn: de mate van effectiviteit, de haalbaarheid, de mate van efficiëntie van uitvoering van de activiteit en de urgentie.

De mate van effectiviteit

Bij dit criterium gaat het om het effect van de activiteit waarvoor subsidie wordt gevraagd. De effectiviteit kan worden aangetoond door te bepalen in hoeverre met maatregelen en projecten een concrete bijdrage kan worden gedaan zoals, onder andere, beschreven in de kadernota’s en Grutsk op ‘e romte. Bij de beoordeling van het effect wordt ook de hoogte van het gevraagde subsidiebedrag in ogenschouw genomen. Dit betekent echter niet dat aanvragen rekenkundig (effect gedeeld door subsidiebedrag) beoordeeld worden. Het effect blijft het leidende element. De punten worden als volgt toegekend.

0 punten: zeer geringe bijdrage. Van een zeer geringe bijdrage is bijvoorbeeld sprake als de activiteit minder dan 50.000 m3 grondwater en/of water vasthoudt of bergt in watergangen, op maaiveld of in de bodem of als het herstel/aanleg van een elzensingel geheel afwijkt van de verkavelingsstructuur.

1 punt: geringe bijdrage. Van een geringe bijdrage is bijvoorbeeld sprake als de activiteit betrekking heeft op het voorkomen van afspoeling van nutriënten, maar de afspoeling nog substantieel blijft. Van een geringe bijdrage is eveneens bijvoorbeeld sprake als de wateroverlast die wordt tegengegaan slechts zeer lokaal tot enige overlast leidt. Of bij landschapselementen als er bijvoorbeeld een ontwikkeling van een landschapselement voorgesteld wordt, waarbij het landschapselement een op zichzelf staand geheel vormt maar (nog) niet onderdeel uitmaakt van een andere in het huidige landschap zichtbare landschapsstructuur*.

2 punten: matige bijdrage. Van een matige bijdrage is bijvoorbeeld sprake als de activiteit een lokaal effect heeft. Dit is bijvoorbeeld als de waterkwaliteit in een waterlichaam wel verbetert, maar dat het water niet rechtstreeks in verbinding staat met een KRW-waterlichaam. Van een matige bijdrage is eveneens sprake als de wateroverlast in een gebied wordt voorkomen, maar wordt afgewenteld op een ander water. Er is eveneens sprake van een matige bijdrage indien de activiteit een deel van een landschapsstructuur* aanvult/uitvult en hiermee een lokaal landschappelijk effect heeft.

3 punten: voldoende bijdrage. Van een voldoende bijdrage is bijvoorbeeld sprake als de activiteit effect heeft op een KRW-waterlichaam (het waterlichaam waarop de activiteit betrekking heeft, staat rechtstreeks in verbinding met een KRW-waterlichaam). Van voldoende bijdrage is ook bijvoorbeeld sprake als de activiteit een deel van een landschapsstructuur* aanvult/uitvult en hiermee een lokaal landschappelijk effect heeft. Tevens is er daarbij dan sprake van een effect van de activiteit dat groter is dan redelijkerwijs van een activiteit verwacht mag worden. Dit is bijvoorbeeld wanneer er naast een passend herstel van een landschapselement met autochtoon plantmateriaal ook belangrijke doelstellingen voor biodiversiteit, flora en fauna worden gerealiseerd.

4 punten: goede bijdrage. Van een goede bijdrage is bijvoorbeeld sprake als de waterkwaliteit van een KRW-waterlichaam wordt verbeterd. Of als door de maatregel een regionaal herkenbare landschapsstructuur* wordt hersteld en/of voltooid. Tevens is er daarbij dan sprake van een effect van de activiteit dat groter is dan redelijkerwijs van een activiteit verwacht mag worden. Dit is bijvoorbeeld wanneer er naast een passend herstel van een landschapselement met autochtoon plantmateriaal ook belangrijke doelstellingen voor biodiversiteit, flora en fauna worden gerealiseerd.

5 punten: zeer goede bijdrage. Van een zeer goede bijdrage is sprake als het effect van de activiteit groter is dan redelijkerwijs van een activiteit verwacht mag worden. Dit is bijvoorbeeld als de waterkwaliteit in een KRW-waterlichaam aanzienlijk wordt verbeterd en daarnaast bijvoorbeeld ook zeer frequente wateroverlast in een groot gebied wordt tegengegaan. Of als door de maatregel een regionaal herkenbare landschapsstructuur* wordt hersteld en/of voltooid. Tevens is er daarbij dan sprake van een effect van de activiteit dat veel groter is dan redelijkerwijs van een activiteit verwacht mag worden. Dit is bijvoorbeeld wanneer er naast een passend herstel van een landschapselement met autochtoon plantmateriaal ook belangrijke doelstellingen voor biodiversiteit, flora en fauna worden gerealiseerd én er ook een invulling wordt gegeven aan doelstellingen van FPLG en POVI.

* een landschapsstructuur zoals aangegeven in Grutsk op ‘e Romte.

Haalbaarheid

Met dit criterium wordt naar de haalbaarheid van de investering gekeken. Voor de haalbaarheid worden de volgende aspecten in samenhang bezien:

  • De eisen die gesteld worden aan de projectleider (ervaring en opleiding);

  • Kent het project een realistische planning, opzet en begroting;

  • De kwaliteit van het projectplan. Een kwalitatief goed projectplan is een plan dat realistisch is, waarin alle mogelijke risico’s zijn geïdentificeerd en beheersbaar zijn gemaakt en/of zijn gereduceerd;

  • Zijn de relevante partijen bij de investering betrokken;

  • Beschikt de ontvanger over een financiële buffer om eventuele financiële tegenvallers in het project op te kunnen vangen?

Op basis van bovenstaande aspecten wordt de haalbaarheid als volgt gekwalificeerd:

0 punten als de haalbaarheid zeer gering is. Er is geen vertrouwen dat de activiteit kan worden uitgevoerd;

1 punt als de haalbaarheid gering is. Er is enig vertrouwen dat de activiteit kan worden uitgevoerd;

2 punten als de haalbaarheid matig is. Om de activiteit te kunnen uitvoeren, moet nog aan een aantal voorwaarden (bijvoorbeeld vergunningen) worden voldaan, waarbij het nog onzeker is of aan de voorwaarden voldaan kan worden;

3 punten als de haalbaarheid voldoende is. De activiteit kan worden uitgevoerd, de risico’s zijn inzichtelijk gemaakt, maar nog niet concreet beheersbaar gemaakt;

4 punten als de haalbaarheid goed is. De activiteit kan worden uitgevoerd, de risico’s zijn benoemd en beheersbaar gemaakt;

5 punten als de haalbaarheid zeer goed is. De activiteit kan worden uitgevoerd, ook als er zich gedurende de uitvoering financiële tegenvallers voor doen.

De mate van efficiëntie

Bij dit criterium wordt gekeken naar de wijze van uitvoering van de activiteit. Om dit te kunnen beoordelen wordt gekeken naar de input (geld, kennis, kunde en overige middelen) die wordt ingezet om de output te kunnen realiseren. Daarbij wordt bezien of de opgevoerde kosten passend zijn (worden de resultaten met de juiste middelen gehaald?). Ook wordt gekeken naar de verhouding proceskosten- feitelijke investeringskosten en wordt bezien of bij de uitvoering van de activiteit op een goede manier gebruik gemaakt wordt van reeds bestaande kennis en kunde. Op basis van de genoemde aspecten worden de volgende scores toegekend:

0 punten als de efficiëntie zeer gering is. Kosten worden niet doelmatig gemaakt en middelen niet doelmatig ingezet. De opgevoerde projectkosten zijn te hoog in relatie tot de output. Ook wordt er geen gebruik gemaakt van bestaande kennis en kunde. De proceskosten zijn >30% ten opzichte van de totale uitvoeringskosten;

1 punt als de efficiëntie gering is. Kosten en middelen worden onvoldoende doelmatig ingezet. De aanvraag bevat bijvoorbeeld veel uren van adviseurs of kosten voor haalbaarheidsstudies, in plaats van bestaande kennis en kunde gebruik te maken. De proceskosten zijn 25-30% ten opzichte van de totale uitvoeringskosten;

2 punten als de efficiëntie matig is. De doelmatigheid van de opgevoerde kosten en de ingezette middelen is matig. Er wordt wel gebruik gemaakt van bestaande kennis en kunde, maar de opgevoerde project kosten zijn hoog in relatie tot de output. De proceskosten zijn 20-25% ten opzichte van de totale uitvoeringskosten;

3 punten als de efficiëntie voldoende is. De doelmatigheid van de opgevoerde kosten zijn redelijk en de benodigde kennis en kunde is in kaart gebracht en wordt gebruikt in het project. De proceskosten zijn 15-20% ten opzichte van de totale uitvoeringskosten;

4 punten als de efficiëntie goed is. De opgevoerde projectkosten staan in goede verhouding met de output van het project. Het project wordt efficiënt uitgevoerd. De proceskosten zijn 10-15% ten opzichte van de totale uitvoeringskosten;

5 punten als de efficiëntie zeer goed is 5% (proceskosten t.o.v. totale uitvoeringskosten). Het project wordt efficiënter uitgevoerd dan redelijkerwijs verwacht mag worden. De aanvrager realiseert de grootst mogelijke output met de zo klein mogelijke inzet van geld, kennis, kunde en overige middelen. De proceskosten zijn <10% ten opzichte van de totale uitvoeringskosten. In aanvulling hierop kan een hoge efficiëntie worden beoordeeld doordat de activiteiten bijdragen aan zowel water, landschaps- als biodiversiteitsdoelen. Voorbeelden hiervan zijn herstel van greppellandschap en herstel van historische waterlopen.

Urgentie

Met dit criterium wordt voorrang gegeven aan activiteiten die urgentie hebben. Waterprojecten die betrekking hebben op het behalen van de doelen van de KRW of de Nitraatrichtlijn, worden als urgent gezien. Een activiteit kan ook urgentie hebben omdat bijvoorbeeld de wateroverlast zeer ernstig kan zijn door onvoldoende berging in het gebied. Een maatregel is in dat geval op zeer korte termijn nodig. Voor landschapselementen is vanwege de aard van de activiteiten de noodzaak voor zeer korte termijn over het algemeen niet aanwezig. De noodzakelijkheid is groter in situaties waar de kwaliteit van het oorspronkelijke landschap het meest achteruit is gegaan, bv bij het verdwijnen van elzensingels en boomwallen, greppelland of waterlopen. Of in gevallen waar de landschappelijke inpassing van dorpen en buurtschappen door bv. storende uitbreidingen het minst goed is.

Is langer wachten met het uitvoeren van de activiteit echt niet langer verantwoord, er is gelijk actie noodzakelijk (zeer dringende urgentie), dan worden er 5 punten toegekend (KRW of grote kwaliteitsachterstand landschap ten opzichte van historie);

4 punten worden toegekend als de activiteit op zeer korte termijn noodzakelijk is;

3 punten worden toegekend als de activiteit op korte termijn noodzakelijk is;

2 punten worden toegekend als de activiteit op de middellange termijn noodzakelijk is;

1 punt wordt toegekend als de activiteit niet op de middellange maar wel op de lange termijn noodzakelijk is;

0 punten worden toegekend als de activiteit ook niet op de lange termijn noodzakelijk is.

Wegingsfactoren

Aan de criteria zijn wegingsfactoren toegekend. Het criterium urgentie heeft de hoogste wegingsfactor (4), dit criterium wordt namelijk als belangrijkste criterium gezien. Gebieden waar de opgave het grootst is dragen sterk bij aan de ontwikkeling van de doelen van het openstellingsbesluit.

Het criterium effectiviteit heeft de een na hoogste wegingsfactor (3). Het is namelijk, naast dat een activiteit benodigd is ook van belang dat de activiteit effectief bijdraagt aan de doelen.

Het criterium haalbaarheid heeft de wegingsfactor 2 en het criterium efficiëntie wegingsfactor 1. Wanneer de haalbaarheid en efficiëntie van de uitvoering van een activiteit onzeker is, wordt het ook onzeker of het effect wel bereikt kan worden. Bij de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd, zal naar verwachting een minder groot verschil in de haalbaarheid en efficiëntie van het gebruik van middelen zijn. Deze criteria hebben dan ook een minder groot onderscheidend vermogen.

Bijlage 1 Investeringslijst voor landschapselementen

Geografische duiding

Voor de investeringsmaatregelen uit Bijlage 1 geldt een geografische duiding. Hiervoor is gekozen om de investeringen op die plek te laten plaatsvinden die de landschappelijke hoofdstructuur het beste versterken overeenkomstig de visie Grutsk op ‘e Romte. Deze maatregelen zijn goed geografisch te duiden gelet op de gedetailleerde geografische ligging van belangrijke landschappelijke elementen op grond van de Landschapstypenkaart, de provinciale Cultuurhistorische Kaart of de topografische kaarten. Grutsk op ‘e Romte en de genoemde kaarten zijn te vinden op www.fryslan.frl/grutsk, www.fryslan.frl/chk, https://www.fryslan.frl/landschapstypenkaart en www.topotijdreis.nl.

Maatregel 1, toelichting gebruik kaart op website

www.omgevingswet.overheid.nl/regels-op-de-kaart

  • -

    toets op “regels op de kaart”

  • -

    scroll op de kaart naar het dorp/buurtschap en klik op de kaart op het dorp of buurtschap

  • -

    klik op het tabblad “provincie” aan de linkerkant van het scherm

  • -

    klik op “Omgevingsverordening provincie Fryslân” aan de linkerkant van het scherm

  • -

    Scroll rechts in het scherm naar onderen en zet cursor op naar “Bestaand stedelijk gebied” voor 1e indruk want na klikken verdwijnt de kaart

  • -

    Klik op tabblad bijlagen aan de rechterkant van het scherm

  • -

    Klik op “bestaand stedelijk gebied”. Hierdoor wordt doorgeleid naar een andere website hierin kan opnieuw het dorp of het buurtschap worden opgezocht en is duidelijk zichtbaar wat het bestaand stedelijk gebied.

Maatregel 10, herstel en aanleg historische paden, is gekozen omdat de historische padenstructuur een onlosmakelijk onderdeel van cultuurlandschappen uitmaakt en zo direct aansluit op de doelstelling genoemd onder artikel 2 lid 2.c voor landschappen.

Bijlage 2 Investeringslijst watermaatregelen

Maatregelen voor herstel, verbeteren en instandhouding biodiversiteit en kwaliteit Friese wateren

Sub c: aanleg of inrichting van gronden in KRW-meren of -plassen tot een maximale gemiddelde breedte van 20 meter (gemiddeld) of aanleg of inrichting van gronden die in verbinding (komen te) staan met de boezem, zodanig dat vissen het gebied in en uit kunnen komen in de paaiperiodes van de meeste vissoorten, waarbij in de zomerperiode een 1/5 deel van de gronden permanent onder water staat met een maximale gemiddelde waterdiepte tot 0,7 meter diep (gemiddeld), wat niet mag verlanden;” Hiermee wordt beoogd dat in de KRW meren en -plassen, luwe ondiepe zones ontstaan, door nieuwe inrichting of door aankoppelen van bv zomerpolders of boezemland aan de boezem. Het geschikt maken van bestaande luwe zones door herintroductie van vegetatie of maatregelen ter voorkoming van overbegrazing van de watervegetatie kan hier ook aan bijdragen. Het doel is dat waterplanten gaan groeien en paai of opgroeigebieden ontstaan voor vis en andere fauna. In het algemeen zijn de KRW-meren en -plassen zo variabel (vele meren en meertjes in Friesland), dat het soort maatregel om het doel te bereiken, zeer divers kan zijn. Dit is ook de reden dat voor deze artikelen gemiddelden, zijn opgenomen voor de breedte en waterdiepte.

Sub d: “het toepassen van hydromorfologische maatregelen in de KRW-beken.” Dit zijn kleinschalige ingrepen als het toepassen van grind in de beken, inbrengen van dood hout, aanleg van luwe ondiepe zones, stoorstenen, grindbedden, ruigtes e.d. of het aanplanten van begeleidende beekvegetatie langs de beken.

Sub e: “waterkwaliteitsbaggeren in KRW-meren en -plassen”. Het gaat hierbij om een, in de tijd, eenmalige ingreep in het watersysteem waarmee door het verwijderen van nutriëntenrijke bagger de waterkwaliteit weer op het vereiste niveau voor het halen van de KRW-doelen wordt gebracht.

Sub f: Dit betreffen maatregelen aan de oevers om afkalving (afbrokkelen van oevers) tegen te gaan of de effecten ervan te minimaliseren, b.v. uitrasteren van vee, het plaatsen van kokosrollen, enten van planten langs oever om een bufferzone te creëren of afrasteren vegetatie in het water om vraat tegen te gaan.

Sub h: maatregelen om oppervlaktewater te zuiveren kunnen bestaan uit helofytenfilters, vloeibedden of bv defosfatering van het oppervlaktewater.

De investeringen dienen altijd een link te hebben met de landbouw. Daaronder verstaan we investeringen die de landbouw helpen om aan de realisatie van KRW-doelen bij te dragen. Daarbij kan het ook gaan om investeringen waarmee negatieve effecten van de landbouw op de waterkwaliteit tenietgedaan of gecompenseerd worden.

Maatregelen klimaatadaptatie

Investeringen in klimaatmaatregelen moeten eenzelfde link met de landbouw hebben: ze leiden tot een robuust watersysteem dat ten goede komt aan de landbouw in het algemeen of de maatregelen compenseren negatieve effecten van een (lokaal) op de landbouw toegesneden waterhuishouding (uit het verleden). De in Bijlage 2, Tabel 2 bedoelde klimaatmaatregelen hoeven, in tegenstelling tot de maatregelen uit Bijlage 2, Tabel 1 niet te worden uitgevoerd in KRW-waterlichamen en/of in er direct op uit komende hoofdwatergangen.